Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 154 Wijziging van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop in de vorm van een bedrag ineens alsmede tot wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet herziening bedrag ineens)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 19 januari 2023
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In deze nota, die is opgesteld mede namens
de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, wordt bij de beantwoording
de hoofdstukindeling gevolgd van het verslag. Met het oog op het overzicht zijn de
antwoorden op vragen die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, zoveel mogelijk
bijeengebracht.
I. Algemeen
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om inzichtelijk te maken welke consequenties
de uitgestelde inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 van het wetsvoorstel heeft voor
deelnemers.
De regering vindt het belangrijk dat deelnemers goed worden geïnformeerd over het
keuzerecht bedrag ineens. Dit vergt allereerst goede informatie vanuit pensioenuitvoerders
en daarnaast voldoende tijd voor een deelnemer om een weloverwogen keuze te kunnen
maken. Het is belangrijk dat pensioenuitvoerders deelnemers tijdig informeren over
de keuzemogelijkheid. Daarnaast zal het wetsvoorstel met zorgvuldigheid door uw Kamer
worden behandeld, waarvoor een adequate termijn nodig is. Met deze elementen indachtig
acht ik een voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2024 haalbaar.
Een uitgestelde inwerkingtredingsdatum betekent wel dat deelnemers die vóór die datum
met pensioen gaan geen gebruik kunnen maken van het keuzerecht bedrag ineens. De regering
beseft dat hierdoor sommige deelnemers, geen gebruik van het keuzerecht kunnen maken,
hoewel zij dit wellicht wel verwacht hadden. De regering hecht echter een groot belang
aan zorgvuldige informatievoorziening en afgewogen keuzes van deelnemers, waardoor
uitstel van de inwerkingtredingsdatum noodzakelijk bleek.
De leden van de VVD-fractie en de CDA-fractie vragen of de voorgenomen inwerkingtredingsdatum
voldoende uitvoerbaar is voor pensioenuitvoerders en of deze voldoende voorbereidingstijd
biedt gezien de tijd die nodig is voor de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel.
Mede gezien het verzoek van de pensioenuitvoerders was de inwerkingtredingsdatum uitgesteld
naar 1 juli 2023, zodat pensioenuitvoerders de benodigde voorbereidingstijd hebben
en zij deelnemers tijdig kunnen informeren over de mogelijkheid van het opnemen van
een bedrag ineens en de gevolgen daarvan. Met het oog op de parlementaire behandeling
van het onderhavige wetsvoorstel is een inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 helaas
niet meer haalbaar. Te meer omdat de regering het belangrijk vindt dat deelnemers
tijdig worden geïnformeerd door hun pensioenuitvoerder en uw Kamer het wetsvoorstel
zorgvuldig kan behandelen. Daarom stelt de regering voor om de inwerkingtredingsdatum
op te schuiven naar 1 januari 2024. Daarbij merkt de regering wel op dat de Wet bedrag
ineens, RVU en verlofsparen, waarop dit wetsvoorstel een aanpassing is, al in 2021
is aangenomen door de Eerste Kamer.1 Aangezien het wetsvoorstel vooral een vereenvoudiging van de uitvoering van de uitgestelde
uitbetaling van het keuzerecht bedrag ineens beoogt, die in samenspraak met de pensioenuitvoerders
tot stand is gekomen, stelt de regering een inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2024
voor.
Aanvullend vragen de leden van de D66-fractie of de regering kan bevestigen dat het
bedrag ineens vanaf 1 juli 2023 mogelijk is bij alle pensioenfondsen en voor wanneer
beide Kamers dan moeten hebben ingestemd.
Aangezien het aanbieden van het keuzerecht bedrag ineens een verplichting van de pensioenuitvoerder
betreft, betekent dit dat het opnemen van een bedrag ineens vanaf de inwerkingtredingsdatum,
thans voorgenomen op 1 januari 2024, bij alle pensioenuitvoerders (pensioenfondsen
en pensioenverzekeraars) mogelijk moet zijn. Hetzelfde geldt voor aanbieders van oudedagsvoorzieningen
die zijn opgebouwd in de derde pijler. Hoe eerder er duidelijkheid is over het wetsvoorstel,
hoe eerder de pensioenuitvoerders en aanbieders van oudedagsvoorzieningen die zijn
opgebouwd in de derde pijler aan de slag kunnen en deelnemers c.q. consumenten kunnen
informeren over het keuzerecht.
De leden van de VVD-fractie wijzen op het vereiste opgenomen in artikel 63 van de
Grondwet. Zij vragen of de regering inzichtelijk kan maken hoe dit vereiste zich verhoudt
tot het onderliggende voorstel.
In artikel 63 van de Grondwet is bepaald dat geldelijke voorzieningen ten behoeve
van leden en gewezen leden van de Staten-Generaal en van hun nabestaanden bij de wet
worden geregeld en dat een dergelijke wet alleen met ten minste twee derden van het
aantal uitgebrachte stemmen kan worden aangenomen. Pensioenen zijn geldelijke voorzieningen
en zijn voor de leden van de Tweede Kamer geregeld in de Algemene pensioen- en uitkeringswet
politieke ambtsdragers (Appa). Vooruitlopend op de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen
is in artikel I, onderdeel Ra, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten
20212 ook voor de leden van de Tweede Kamer voorzien in een keuzerecht voor een bedrag
ineens. De Aanpassingswet is met unanieme stemmen aangenomen, zodat voldaan is aan
de eisen van artikel 63 van de Grondwet. Ingevolge artikel XII, onderdeel 3, van de
Aanpassingswet is de inwerkingtreding van dit keuzerecht gekoppeld aan de inwerkingtreding
van het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel mensen nog gebruikmaken van een bevroren
pensioen in eigen beheer, netto pensioen en andere oudedagsvoorzieningen die zijn
opgebouwd in de derde pijler en waaraan wordt gerefereerd in paragraaf 1.1 van de
memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
Uit aangiftegegevens van de Belastingdienst van 2020 volgt dat er nog circa 60.000
belastingplichtigen zijn met een bevroren pensioen in eigen beheer. Uit de evaluatie
van het nettopensioen volgt dat er circa 35.000 belastingplichtigen zijn met een nettopensioen.
Deze evaluatie is uitgevoerd in 2019/2020.3 Uit aangiftegegevens van de Belastingdienst uit 2018 volgt dat er circa 475.000 belastingplichtigen
zijn die lijfrentepremie in aftrek brengen in de aangifte inkomstenbelasting.4 Er is geen registratie van het totale aantal mensen met een opgebouwd nettopensioen
of oudedagsvoorziening in de derde pijler.
Door de leden van de D66-fractie is gevraagd te reflecteren op de voorgestelde wetsaanpassing
op het gebied van complexiteit, uitlegbaarheid en de transitie naar de nieuwe pensioenregelingen.
Ook de leden van de CDA-fractie, het lid Omtzigt, de leden van de PvdA-fractie en
de leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de samenloop met de transitie naar
de nieuwe pensioenregelingen.
Allereerst is van belang dat met het huidige wetsvoorstel uitvoering wordt gegeven
aan de motie Oomen-Ruijten c.s.5 om de opname van het bedrag ineens in de uitvoering minder complex en voor deelnemers
beter uitlegbaar te maken. Op pensioeningangsdatum blijft de deelnemer, mits voldaan
is aan de vereisten6, bevoegd om 10% van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen in de vorm van
een bedrag ineens op te nemen. Het bedrag ineens wordt op dat moment vastgesteld.
De deelnemer krijgt met het voorliggende wetsvoorstel tevens de mogelijkheid om het
moment waarop dit bedrag aan hem wordt uitbetaald uit te stellen. Deze uitstelmogelijkheid
is zowel in de uitvoering als in de communicatie minder complex dan het oorspronkelijke
voorstel, omdat het om een kortere uitstelperiode gaat. Pensioenuitvoerders hebben
bevestigd dat deze variant goed uitvoerbaar is.
Over de transitie zoals bedoeld in het wetsvoorstel toekomst pensioenen kan nog het
volgende worden opgemerkt. Indien een deelnemer op de pensioeningangsdatum ervoor
kiest om een bedrag ineens op te nemen en – mits aan de voorwaarden voldaan – de uitbetaling
ervan uit te stellen, zet de pensioenuitvoerder het bedrag ineens als een brutoreservering
apart ten behoeve van de latere uitbetaling. Hierdoor ontstaan er geen problemen met
de transitie naar de nieuwe pensioenregeling. Het geld staat immers al gereserveerd
voor de betreffende deelnemer. Ook de verkorting van de periode tussen de pensioeningangsdatum
en het uitgestelde uitbetalingsmoment draagt bij aan het beperken van de complexiteit
en uitlegbaarheid bij de transitie.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
De leden van de VVD-fractie en de leden van de SGP-fractie vragen of de regering duidelijkheid
kan scheppen over de omvang van de groep voor wie de uitgestelde uitbetaling van het
bedrag ineens als gevolg van deze wijziging niet langer toegankelijk is. De leden
van de SGP-fractie geven aan in de memorie van toelichting te hebben gelezen dat de
voorgestelde aanpassingen ervoor zorgen dat de doelgroep met ongeveer de helft ingeperkt
wordt, omdat uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat ongeveer
de helft van de werknemers rond de AOW-datum met pensioen gaat. Zij vragen of dit
correct is.
Uit de CBS statistieken volgt dat in 2021 circa 50% van de werknemers op 66-jarige
leeftijd met pensioen is gegaan.7 Voorstelbaar is dat deze groep werknemers op de AOW-leeftijd met pensioen is gegaan
(de AOW-leeftijd in 2021 was 66 jaar en 3 maanden). Uitgaande van deze cijfers betekent
dat ongeveer de helft van de deelnemers, op grond van het wetsvoorstel herziening
bedrag ineens, gebruik kan maken van de uitstelmogelijkheid. De regering bevestigt
daarmee de constatering van de leden van de SGP-fractie. Overigens is de reden dat
in de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen de uitgestelde uitbetaling mogelijk is
gemaakt, de zogenoemde geboortedatumproblematiek. De geboortedatumproblematiek speelt
alleen wanneer het jaarinkomen exclusief het bedrag ineens minder dan € 35.472,– (niveau
2022) bedraagt. Bij een jaarinkomen boven deze grens geldt immers dat over de uitkering
van het bedrag ineens geen AOW-premie is verschuldigd. Daarom is voor een deel van
de werknemers de mogelijkheid om de uitbetaling van het bedrag ineens uit te stellen
niet relevant en brengt een beperking van de doelgroep geen gevolgen voor hen met
zich mee.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de inperking van de doelgroep zich verhoudt
tot de eerder gewekte verwachtingen richting deze groep.
Na een wetgevingsoverleg in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel bedrag
ineens, RVU en verlofsparen in de Tweede Kamer is op verzoek van een aantal Kamerleden
bij nota van wijziging de mogelijkheid voor een uitgesteld uitbetalingsmoment voor
bedrag ineens gecreëerd.8 Tijdens de behandeling van dat wetsvoorstel in de Eerste Kamer zijn twijfels geuit
over de uitvoerbaarheid van dit uitgestelde uitbetalingsmoment. Naar aanleiding van
de motie Oomen-Ruijten c.s.9 is toegezegd om met pensioenuitvoerders te bekijken op welke manier aanpassingen
mogelijk zijn die de uitvoerbaarheid van het uitgestelde uitbetalingsmoment verbeteren.
Met dit wetsvoorstel geeft de regering invulling aan die toezegging. Op 18 mei 2021
zijn de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd dat naar aanleiding van deze motie met
(vertegenwoordigers van de) pensioenuitvoerders wordt gesproken over aanpassingen
van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen ten aanzien van het uitgesteld uitbetalingsmoment.10 Vervolgens is het parlement op 12 oktober 2021 geïnformeerd over de voorgestelde
aanpassingen die uit deze gesprekken zijn voortgekomen.11 Daarmee is getracht op een zorgvuldige wijze de pensioensector, de Eerste en Tweede
Kamer en de burgers op de hoogte te brengen van mogelijke aanpassingen aan het uitgestelde
uitbetalingsmoment naar aanleiding van eerder genoemde motie.
De leden van de SGP-fractie vragen of met de beperking van de doelgroep het doel en
de effectiviteit niet te ver wordt ingeperkt. In het verlengde daarvan vragen de leden
van de VVD-fractie hoe de inperking van de doelgroep zich verhoudt tot de wens om
met het voorstel maatwerk te kunnen bieden aan alle deelnemers. Zij vragen of de regering
de inschatting deelt dat hierin de doelstelling van de wet en de uitwerking daarvan
uiteenlopen.
Met de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen heeft de regering getracht een evenwichtig
voorstel te doen waarbij enerzijds rekening wordt gehouden met de wens om maatwerk
te bieden aan alle deelnemers en anderzijds rekening wordt gehouden met de wens van
pensioenuitvoerders om te komen tot een voor hen uitvoerbare keuzemogelijkheid en
een aan deelnemers uitlegbare variant. Met de introductie van het keuzerecht bedrag
ineens (middels de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen) wordt uitwerking gegeven
aan de wens om meer maatwerk mogelijk te maken bij de aanwending van het pensioenvermogen.
Die mogelijkheid blijft ook in het voorliggende wetsvoorstel herziening bedrag ineens
bestaan. Met dit wetsvoorstel worden alleen ten aanzien van de mogelijkheid om de
uitbetaling van het bedrag ineens uit te stellen enkele aanpassingen voorgesteld ten
behoeve van de uitvoerbaarheid. De regering deelt de inschatting niet dat daarmee
de doelstelling van de wet en de uitwerking daarvan uiteenlopen. Het belangrijkste
doel van de mogelijkheid tot uitgestelde uitbetaling is een oplossing te bieden voor
de zogenoemde geboortedatumproblematiek. Daarnaast merkt de regering nog op dat de
mogelijkheid tot een uitgestelde uitbetaling van het bedrag ineens geen onderdeel
uitmaakte van het oorspronkelijke wetsvoorstel bedrag ineens. De mogelijkheid tot
uitgestelde uitbetaling biedt derhalve meer ruimte voor maatwerk.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het de deelnemers die voor de voorgenomen
inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken, aan een
wettelijke bepaling ontbreekt op basis waarvan zij om uitstel van betaling van het
bedrag ineens tot 1 januari 2024 zouden kunnen vragen. Deelnemers die in de laatste
maand van 2022 de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken, ontbreekt het op vergelijkbare
wijze aan de mogelijkheid om per 2023 het keuzerecht op een bedrag ineens uit te oefenen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de inschatting deelt dat deze groepen
als gevolg van het voorstel onevenredig benadeeld lijken te worden. Indien dat het
geval is vragen de leden van de VVD-fractie of de regering mogelijkheden ziet om voor
deze groepen door middel van een speciale voorziening in overleg met hun pensioenuitvoerder
te waarborgen dat ook zij gebruik kunnen maken van het gewenste maatwerk.
Voor de beantwoording van deze vraag gaat de regering er vanuit dat de leden van de
VVD-fractie uit zijn gegaan van een inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023 van
de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen en 1 juli 2023 voor het wetsvoorstel herziening
bedrag ineens. Echter, de relevante artikelen van Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen
en het voorliggende wetsvoorstel herziening bedrag ineens treden op hetzelfde moment
in werking vanwege de nauwe samenhang tussen beiden. In de vraagstelling wordt nog
uitgegaan van een inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023. Gegeven de aangepaste voorgenomen
inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2024 betekent dit dat alle deelnemers met een
pensioeningangsdatum op of na 1 januari 2024 de mogelijkheid krijgen om een bedrag
ineens op te nemen en de uitbetaling van het bedrag ineens uit te stellen, indien
aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Stel een deelnemer bereikt op 1 juli 2024
de AOW-gerechtigde leeftijd en wil dan ook het ouderdomspensioen laten ingaan. Voor
deze deelnemer staat zowel de mogelijkheid open om een bedrag ineens op te nemen als
de uitbetaling ervan uit te stellen tot januari 2025. Deelnemers die vóór 1 januari
2024 de AOW-datum bereiken kunnen überhaupt nog geen bedrag ineens opnemen, aangezien
het keuzerecht dan nog niet in werking is getreden. Een speciale voorziening in overleg
met de pensioenuitvoerder is daarom niet nodig.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken hoe de uitstelmogelijkheid
van het bedrag ineens en de in het voorstel vervatte wens om te voorkomen dat het
bedrag ineens nadelige fiscale consequenties heeft voor deelnemers, zich verhoudt
tot het in de Wet Inkomstenbelasting 2001 opgenomen principe, dat het genietingsmoment
van inkomsten ligt op het moment van vorderbaar en inbaar worden. En of de regering
kan schetsen of dit principe voor een deelnemer die besluit om de uitstelmogelijkheid
te benutten fiscale consequenties heeft en zo ja welke dat zijn.
In artikel 3.146 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) onderscheidenlijk
artikel 13a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) is het zogenoemde genietingsmoment
opgenomen. Het genietingsmoment bepaalt voor een inkomens-onderscheidenlijk loonbestanddeel,
wanneer het fiscaal wordt geacht te zijn genoten en belastbaar is. Als uitgangspunt
geldt dat het inkomens- of loonbestanddeel wordt genoten op het tijdstip waarop het
betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de belastingplichtige onderscheidenlijk
werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt. Hiervan wordt afgeweken indien vast
komt te staan dat het inkomens- of loonbestanddeel al op een eerder moment vorderbaar
en inbaar is. Het inkomens- of loonbestanddeel wordt dan genoten op dat eerdere moment.
Met vorderbaar en inbaar wordt in het kader van pensioenen bedoeld dat de gerechtigde
tot het bedrag ineens een recht op onmiddellijke betaling zou hebben (vorderbaar)
en er desgevraagd onverwijld betaling door de schuldenaar zal plaatsvinden aan de
rechthebbende (inbaar).
Een bedrag ineens wordt genoten op het door de deelnemer en pensioenuitvoerder afgesproken
moment waarop het bedrag ineens tot uitkering komt en wordt betaald aan de deelnemer.
De deelnemer krijgt hierbij wettelijk de keuze het bedrag ineens bij de eerste uitbetaling
van het pensioen te laten uitkeren of in de maand januari van het jaar na het bereiken
van de AOW-gerechtigde leeftijd (indien de deelnemer voldoet aan de gestelde voorwaarden).
Als de pensioendeelnemer ervoor kiest om gebruik te maken van de wettelijke uitstelmogelijkheid
om het bedrag ineens te ontvangen in januari van het jaar na het bereiken van de AOW-gerechtigde
leeftijd, is het bedrag ineens belast op het moment van betaling in januari van dat
jaar. Van een eerder genietingsmoment van het bedrag ineens in de periode tot januari
van het jaar na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd (de uitbetalingsdatum
van het bedrag ineens) is dan geen sprake. Gelet op de wettelijk gemaakte keuze is
het bedrag ineens niet op een eerder moment vorderbaar en inbaar.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor het partnerpensioen indien
de deelnemer vroegtijdig komt te overlijden en deze nog geen uitbetaling had ontvangen
van bedrag ineens.
De regering merkt op dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de manier waarop
het partnerpensioen in de betreffende pensioenregeling is vormgegeven. Als het partnerpensioen
niet afhankelijk is van de hoogte van het ouderdomspensioen, bijvoorbeeld omdat het
partnerpensioen een eigen opbouw kent, dan is er geen effect van het bedrag ineens
op de hoogte van het partnerpensioen. Als het partnerpensioen wél afhankelijk is van
het ouderdomspensioen, hangt het van de specifieke vormgeving van die regeling af
hoe het partnerpensioen precies wordt vastgesteld. Dat is aan sociale partners.
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat, na inwerkingtreding van de Wet
toekomst pensioenen, er 90% van het persoonlijk pensioenvermogen resteert als er een
bedrag ineens van 10% wordt opgenomen.
Op grond van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen heeft een deelnemer het recht
om maximaal 10% van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen op te nemen.
Bij een kapitaal- of premieovereenkomst betekent dit dat maximaal 10% van het kapitaal
dat bestemd is voor ouderdomspensioen als bedrag ineens kan worden opgenomen. De regering
merkt op dat er nu ook al regelingen zijn met een persoonlijk pensioenvermogen, waar
dit ook voor geldt.
De leden van de D66-fractie vragen of het bedrag ineens in voldoende mate mogelijk
blijft in een stelsel onder de Wtp, zodat beide voorstellen kunnen worden aangenomen
zonder dat er een aanvullende wetswijziging mogelijk is.
De regering bevestigt dat het bedrag ineens ook in het nieuwe stelsel mogelijk is.
In de kern is het keuzerecht bedrag ineens een keuzemogelijkheid die het mogelijk
maakt om maximaal 10% van het kapitaal dat bestemd is voor het ouderdomspensioen in
één keer te ontvangen. Een dergelijke berekening is zowel in het huidige als in het
nieuwe stelsel te maken. Een aanpassing van zowel de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen
als het wetsvoorstel herziening bedrag ineens wordt nu niet voorzien bij de overgang
naar het nieuwe pensioenstelsel.
De leden van de CDA-fractie en de SGP-fractie vragen naar het verplaatsen van het
uitgestelde uitbetalingsmoment van het bedrag ineens van de maand februari naar januari,
en hoe zich dat verhoudt met de veronderstelde drukte aan het begin van het jaar bij
pensioenuitvoerders.
In de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is uitgegaan van de maand februari in
verband met de drukte bij pensioenuitvoerders in de maand januari. Echter, op verzoek
van de (vertegenwoordigers van de) pensioenuitvoerders is de maand van uitbetaling
veranderd van februari naar januari. De maand januari sluit beter aan bij de reeds
bestaande pensioencommunicatie naar de deelnemers. Hiermee wordt ook de termijn tussen
het keuzemoment (pensioeningangsdatum) en het moment van uitbetalen verkort, hetgeen
ten goede komt aan het doel om de complexiteit voor pensioenuitvoerders van het uitgestelde
uitbetalingsmoment te verminderen.
De leden van de CDA-fractie vragen om voor enkele maatmensen inzichtelijk te maken
wat de gevolgen van het onderhavige wetsvoorstel op de hoogte van het pensioen en
het bedrag ineens, op de belastingheffing en op eventuele toeslagen zijn.
Vooropgesteld zij dat de gevolgen van de uitkering van een bedrag ineens voor iedere
deelnemer anders zijn. Het opnemen van een bedrag ineens is een vrijwillige keuze.
Of een bedrag ineens voorziet in een behoefte voor een doorsnee gepensioneerde, verschilt
per persoon en per situatie. Iedere deelnemer moet zelf bepalen of het opnemen van
een bedrag voor zijn persoonlijke situatie gewenst is. Het is voor een deelnemer raadzaam
om eerst informatie in te winnen over de gevolgen bij de keuze om al dan niet gebruik
te maken van de mogelijkheid tot opname van een bedrag ineens.
Onderstaande voorbeelden zijn een actualisatie van de eerder verzonden voorbeelden12 waarbij is uitgegaan van de fiscale parameters zoals deze gelden in het jaar 2023.13 In onderstaande voorbeelden wordt voor een alleenstaande AOW-gerechtigde (zonder
minderjarige kinderen) bezien wat het bruto, netto- en besteedbaar inkomen is in geval
van een volledige AOW-uitkering en bij verschillende hoogtes van het aanvullend pensioen.
Hierbij wordt in beeld gebracht hoe het besteedbaar inkomen zich ontwikkelt als iemand
per 1 december 2023 AOW-gerechtigd wordt, voor 1) de uitgangssituatie zonder bedrag
ineens (voor het jaar waarin het bedrag ineens tot uitbetaling zou komen), 2) het
jaar waarin het bedrag ineens wordt uitbetaald waarbij kan worden gekozen voor uitbetaling
op de AOW-leeftijd of op 1 januari daaropvolgend en 3) het jaar volgend op het jaar
waarin het bedrag ineens wordt uitbetaald. De opname van een bedrag ineens leidt tot
een herberekening van de pensioenuitkering vanaf de AOW-leeftijd. Voor het aanvullend
pensioen is uitgegaan van de gemiddelde pensioenaanspraak in 2016 (€ 10.800 bruto),
om zo de consistentie te behouden met de eerder verzonden voorbeelden. Voor een voorbeeld
van een beperkt aanvullend pensioen is uitgegaan van de helft van de gemiddelde pensioenaanspraak,
en voor een hoog aanvullend pensioen van het dubbele. Uitgegaan is van de fiscaliteit
en verwachte niveaus in de sociale zekerheid en het toeslagenstelsel14 in 2023 volgens de meest recente CPB-raming (MEV2023). Bij het besteedbaar inkomen
is rekening gehouden met de gemiddelde netto-zorgkosten, die bestaan uit de gemiddelde
nominale zorgpremie, het gemiddeld eigen risico van een gepensioneerde verminderd
met de eventueel ontvangen zorgtoeslag. Om een beeld te schetsen van de effecten voor
AOW-gerechtigden met een huurwoning is ook het besteedbaar inkomen inclusief huurtoeslag
opgenomen. Vanwege de grote variëteit in de hoogte van de huur en het besteedbaar
inkomen, is het lastig om hier een standaard weer te geven. Bij het recht op huurtoeslag
is bij deze voorbeelden een huur van circa € 600 verondersteld en is uitgegaan van
de inkomensgrenzen zoals deze zijn voorzien voor 2023.
De voorbeelden betreffen de situatie van een persoon die op 1 december 2023 AOW-gerechtigd
wordt.15 Verondersteld is dat deze persoon voltijds werkt tot de AOW-leeftijd.16 De deelnemer is in 2023 dus 11 van de 12 maanden nog niet AOW-gerechtigd. In de voorbeelden
is een bruto-inkomen verondersteld zodat het totaal van AOW en aanvullend pensioen
een vervangingswaarde kent van 70% van het bruto-inkomen dat een dergelijke werknemer
op jaarbasis heeft.17 Bij het inkomen uit arbeid is geabstraheerd van de inkomensafhankelijke bijdragen
voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) die de werkgever afdraagt. Wel is rekening gehouden
met de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw die de deelnemer afdraagt over AOW,
aanvullend pensioen en het eventueel opgenomen bedrag ineens. Onderstaande uitkomsten
zijn afgerond op honderden euro’s.
Voorbeeld 1a: alleenstaande AOW-gerechtigde met een beperkt aanvullend pensioen, uitbetaling
bedrag ineens op AOW-datum
Geen bedrag ineens
(deel van jaar AOW-gerechtigd)
Bedrag ineens
Jaar na bedrag ineens
Inkomen uit arbeid
30.800
30.800
n.v.t.
AOW
1.500
1.500
18.100
Aanvullend pensioen
500
400
4.900
Bedrag ineens
n.v.t.
10.000
n.v.t.
Bruto-inkomen
32.800
42.700
23.000
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
100
300
1.200
Totaal te betalen belasting na heffingskortingen
2.300
6.800
500
Netto-inkomen
30.400
35.700
21.300
Zorgpremie + gemiddeld eigen risico
2.000
2.000
2.000
Zorgtoeslag
800
0
1.900
Besteedbaar inkomen
29.200
33.700
21.100
Huurtoeslag
0
0
2.900
Besteedbaar inkomen (incl. huurtoeslag)
29.200
33.700
24.100
Voorbeeld 1b: alleenstaande AOW-gerechtigde met een beperkt aanvullend pensioen, uitbetaling
bedrag ineens op 1 januari volgend op AOW-datum
Geen bedrag ineens
(heel jaar AOW-gerechtigd)
Bedrag ineens
Jaar na bedrag ineens
Inkomen uit arbeid
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
AOW
18.100
18.100
18.100
Aanvullend pensioen
5.400
4.900
4.900
Bedrag ineens
n.v.t.
10.000
n.v.t.
Bruto-inkomen
23.500
33.000
23.000
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
1.300
1.800
1.200
Totaal te betalen belasting na heffingskortingen
600
2.700
500
Netto-inkomen
21.700
28.500
21.300
Zorgpremie + gemiddeld eigen risico
2.000
2.000
2.000
Zorgtoeslag
1.900
800
1.900
Besteedbaar inkomen
21.500
27.300
21.100
Huurtoeslag
2.700
0
2.900
Besteedbaar inkomen (incl. huurtoeslag)
24.300
27.300
24.100
Voorbeeld 2a: alleenstaande AOW-gerechtigde met een gemiddeld aanvullend pensioen,
uitbetaling bedrag ineens op AOW-datum
Geen bedrag ineens
(deel van jaar AOW-gerechtigd)
Bedrag ineens
Jaar na bedrag ineens
Inkomen uit arbeid
37.900
37.900
n.v.t.
AOW
1.500
1.500
18.100
Aanvullend pensioen
900
800
9.700
Bedrag ineens
n.v.t.
20.000
n.v.t.
Bruto-inkomen
40.300
60.200
27.900
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
100
300
1.500
Totaal te betalen belasting na heffingskortingen
5.300
15.600
1.600
Netto-inkomen
34.900
44.300
24.800
Zorgpremie + gemiddeld eigen risico
2.000
2.000
2.000
Zorgtoeslag
0
0
1.500
Besteedbaar inkomen
32.900
42.300
24.300
Huurtoeslag
0
0
1.100
Besteedbaar inkomen (incl. huurtoeslag)
32.900
42.300
25.400
Voorbeeld 2b: alleenstaande AOW-gerechtigde met een gemiddeld aanvullend pensioen,
uitbetaling bedrag ineens op 1 januari volgend op AOW-datum
Geen bedrag ineens
(heel jaar AOW-gerechtigd)
Bedrag ineens
Jaar na bedrag ineens
Inkomen uit arbeid
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
AOW
18.100
18.100
18.100
Aanvullend pensioen
10.800
9.700
9.700
Bedrag ineens
n.v.t.
20.000
n.v.t.
Brutoin-komen
28.900
47.900
27.900
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
1.600
2.600
1.500
Totaal te betalen belasting na heffingskortingen
1.800
9.000
1.600
Netto-inkomen
25.600
36.300
24.800
Zorgpremie + gemiddeld eigen risico
2.000
2.000
2.000
Zorgtoeslag
1.300
0
1.500
Besteedbaar inkomen
24.900
34.300
24.300
Huurtoeslag
700
0
1.100
Besteedbaar inkomen (incl. huurtoeslag)
25.600
34.300
25.400
Voorbeeld 3a: alleenstaande AOW-gerechtigde met een hoog aanvullend pensioen, uitbetaling
bedrag ineens op AOW-datum
Geen bedrag ineens
(deel van jaar AOW-gerechtigd)
Bedrag ineens
Jaar na bedrag ineens
Inkomen uit arbeid
52.000
52.000
n.v.t.
AOW
1.500
1.500
18.100
Aanvullend pensioen
1.800
1.600
19.400
Bedrag ineens
n.v.t.
40.000
n.v.t.
Bruto-inkomen
55.400
95.200
37.600
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
200
300
2.000
Totaal te betalen belasting na heffingskortingen
14.400
32.900
3.800
Netto-inkomen
40.800
61.900
31.700
Zorgpremie + gemiddeld eigen risico
2.000
2.000
2.000
Zorgtoeslag
0
0
100
Besteedbaar inkomen
38.800
60.000
29.900
Huurtoeslag
0
0
0
Besteedbaar inkomen (incl. huurtoeslag)
38.800
60.000
29.900
Voorbeeld 3b: alleenstaande AOW-gerechtigde met een hoog aanvullend pensioen, uitbetaling
bedrag ineens op 1 januari volgend op AOW-datum
Geen bedrag ineens
(heel jaar AOW-gerechtigd)
Bedrag ineens
Jaar na bedrag ineens
Inkomen uit arbeid
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
AOW
18.100
18.100
18.100
Aanvullend pensioen
21.600
19.400
19.400
Bedrag ineens
n.v.t.
40.000
n.v.t.
Bruto-inkomen
39.700
77.600
37.600
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
2.200
3.600
2.000
Totaal te betalen belasting na heffingskortingen
4.700
22.100
3.800
Netto-inkomen
32.900
51.900
31.700
Zorgpremie + gemiddeld eigen risico
2.000
2.000
2.000
Zorgtoeslag
0
0
100
Besteedbaar inkomen
31.000
49.900
29.900
Huurtoeslag
0
0
0
Besteedbaar inkomen (incl. huurtoeslag)
31.000
49.900
29.900
Bovenstaande voorbeelden illustreren de gevolgen van de opname van een bedrag ineens
bij een beperkt, gemiddeld of hoog aanvullend pensioen. Het bedrag ineens leidt in
alle gevallen tot een hoger bruto-inkomen waardoor het totaal te betalen bedrag aan
belasting toeneemt. Dit effect neemt, door de progressie in het belastingstelsel,
toe met het totale inkomen. Voor personen met een beperkt of gemiddeld inkomen kan
ook sprake zijn van een negatief effect op het ontvangen bedrag aan zorgtoeslag en
eventuele huurtoeslag. Voor AOW-gerechtigden met huurtoeslag leidt opname van een
bedrag ineens mogelijk tot grotere gevolgen dan voor AOW-gerechtigden zonder huurtoeslag.
Bij opname van een bedrag ineens wordt de pensioenuitkering vanaf de AOW-leeftijd
herberekend, waardoor deze lager uitvalt dan zonder opname van het bedrag ineens het
geval zou zijn. Deze daling kan leiden tot een (hoger) recht op zorgtoeslag en eventueel
huurtoeslag.
Bovenstaande voorbeelden zijn slechts een illustratie van mogelijke effecten, waarbij
veel variatie in de mogelijke scenario’s denkbaar is die tot andere uitkomsten kan
leiden. De voorbeelden geven slechts een indicatie van hoe een bedrag ineens kan uitpakken
voor de resterende levenslange periodieke ouderdomspensioenuitkering en de gevolgen
voor zorg- en huurtoeslag. De precieze gevolgen van opname van een bedrag ineens zijn
namelijk van meerdere factoren afhankelijk, zoals de huishoud- en woonsituatie, en
de vraag of het bedrag ineens als vermogen wordt aangehouden. Indien dit laatste het
geval is, kan dit gevolgen hebben voor de belastingheffing over vermogen in box 3
of het recht op toeslagen. Dit is overigens waarschijnlijker indien het huishouden
reeds over enig vermogen beschikt, of als sprake is van een hoog bedrag ineens, gelet
op de hoogte van de vermogensgrens bij de toeslagen (voor een alleenstaande in 2023
ca. € 30.000 bij de huurtoeslag en ca. € 125.000 bij de zorgtoeslag) en het heffingsvrij
vermogen in box 3 (in 2023 € 57.000 voor een alleenstaande).
De leden van de CDA-fractie vragen wat het risico is op naheffingen van toeslagen
door de Belastingdienst, juist voor mensen met een laag inkomen. Ook vragen deze leden
of hiervoor oplossingen gevonden kunnen worden, zoals het bijvoorbeeld uitzonderen
van het bedrag ineens voor het toetsingsinkomen voor de toeslagen. Het lid Omtzigt
vraagt de regering te heroverwegen om de eenmalige afkoop vrij te stellen als inkomen
voor de huurtoeslag.
Het kan voorkomen dat iemand door het opnemen van een bedrag ineens in dat jaar een
dermate hoog inkomen krijgt, dat er in dat jaar geen recht bestaat op een inkomensondersteuning
in de vorm van toeslagen. Dat kan leiden tot het (gedeeltelijk) moeten terugbetalen
van toeslagen voor dat jaar. Dit geldt overigens ook voor eventuele andere extra inkomsten
die worden ontvangen. Door de opname van een bedrag ineens resteert er in latere jaren
wel een lager pensioeninkomen dat kan resulteren in een hogere toeslag. Dit hangt
samen met het gegeven dat het toeslagenstelsel is gebaseerd op het principe van draagkracht.
De regering is dan ook niet voornemens een uitzondering te maken voor een bedrag ineens
in het toetsingsinkomen voor de toeslagen. In een eerdere Kamerbrief over dit onderwerp
is dit ook uitgebreider uiteengezet.18 In die Kamerbrief is opgemerkt dat het toevoegen van een extra uitzondering op het
inkomensbegrip in het gehele toeslagensysteem, dan wel specifiek bij de huurtoeslag,
de complexiteit van het toeslagenstelsel wederom vergroot. Bezien in het licht van
de problematiek van het toeslagenstelsel, weegt het argument dat het niet wenselijk
is de complexiteit verder te vergroten, zwaar voor de regering. Daarnaast zou het
toevoegen van een extra uitzondering ook bezien moeten worden in het licht van andere
inkomensafhankelijke regelingen. Hierbij zij ook opgemerkt dat het opnemen van een
bedrag ineens is gebaseerd op een keuze. Er bestaat geen verplichting tot het opnemen
van een bedrag ineens. Als de gevolgen van het opnemen van een bedrag ineens ongunstig
zijn, dan hoeft een deelnemer geen gebruik te maken van het keuzerecht.
De oplossing van het gesignaleerde probleem door de CDA-fractie en het lid Omtzigt
zoekt de regering dan ook in een goede informatievoorziening vanuit pensioenuitvoerders,
aanbieders van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler, de Belastingdienst, de Sociale
Verzekeringsbank en eventueel een financieel adviseur zodat de consequenties van de
keuze voor het bedrag ineens voor de fiscale- en uitkeringspositie van de deelnemer
inzichtelijk worden gemaakt. In het ontwerpbesluit voor de wijziging van het Besluit
uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling worden nadere voorwaarden
gesteld aan de informatievoorziening vanuit pensioenuitvoerders aan deelnemers. Daarnaast
wordt met het wetsvoorstel toekomst pensioenen voorgesteld een keuzebegeleidingsnorm
te introduceren in de Pensioenwet (artikel 59a van de Pensioenwet). Deelnemers worden
derhalve op verschillende wijzen geholpen bij het maken van een weloverwogen keuze.
Ook wordt in dit kader gesproken met vertegenwoordigers van de pensioenuitvoerders,
de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, het Nibud en betrokken ministeries
om te kijken op welke manier deelnemers goed geïnformeerd kunnen worden over de opname
van het bedrag ineens en de consequenties daarvan indien er sprake is van samenloop
met andere overheidsregelingen. Door deze partijen wordt hierin gezamenlijk opgetrokken.
Daarnaast ontwikkelt het Nibud met subsidie van het Ministerie van SZW een gratis
online tool die werkenden inzicht geeft in keuzes rondom het moment van pensionering,
zoals het bedrag ineens.
Het lid Omtzigt vraagt of de regering bereid is om terug te gaan naar het originele
voorstel om het bedrag ineens bij overlijden van de deelnemer – als hij in de tussentijd
overlijdt – alsnog uit te keren aan de erfgenamen. In het verlengde hiervan geven
de leden van de SP-fractie aan dat zij graag zouden zien dat het bedrag ineens hoe
dan ook wordt overgemaakt, ook wanneer een gepensioneerde voortijdig komt te overlijden.
De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijkheden er zijn om het bedrag ineens
direct na pensionering en ook na overlijden uit te keren. Daarnaast geven zij als
optie dat het bedrag ineens in de «boedel» van de overledene terecht zou kunnen komen
zodat het verdeeld kan worden onder de erfgenamen.
In reactie op de vraag van het lid Omtzigt merkt de regering op dat zowel op grond
van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen als het voorliggende wetsvoorstel herziening
bedrag ineens het bedrag ineens niet wordt uitgekeerd als een deelnemer tussentijds
overlijdt. In plaats daarvan geldt – op basis van het voorliggende wetsvoorstel –
bij overlijden van een deelnemer voorafgaand aan de uitbetaling van het bedrag ineens
voor de pensioenuitvoerder een nabetalingsverplichting aan de deelnemer. De nabetaling
kan niet aan de partner (als begunstigde) worden uitgekeerd, omdat het ouderdomspensioen
betreft van de overleden deelnemer en ook niet iedereen een partner heeft. De nabetaling
maakt onderdeel uit van de boedel van de overledene en komt zodoende terecht bij de
gezamenlijke erfgenamen.
Er zijn een aantal redenen waarom er in geval van uitgestelde uitbetaling niet voor
gekozen is om bij tussentijds overlijden het bedrag ineens uit te keren aan de erfgenamen.
Ten eerste strookt het alsnog uitbetalen van het bedrag ineens aan de (inmiddels overleden)
deelnemer niet met de systematiek van het ouderdomspensioen. Het ouderdomspensioen
is namelijk bedoeld als een inkomensvoorziening bij ouderdom voor de deelnemer en
is derhalve niet bedoeld als een voorziening bij overlijden. Voor de nabestaanden
komt er – indien opgenomen in de pensioenregeling – na het overlijden van de deelnemer
een nabestaandenpensioen tot uitkering. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het
overmaken van het bedrag ineens aan de partner in geval van tussentijds overlijden
eveneens niet strookt met de systematiek van het ouderdomspensioen. Het bedrag ineens
is een vorm van ouderdomspensioen en is niet bedoeld als nabestaandenpensioen. Tevens
rijst bijvoorbeeld de vraag wie begunstigde(n) moet(en) worden bij een deelnemer met
meerdere (ex-) partners.
De leden van de SP-fractie geven aan dat gemiddeld genomen mensen met zwaardere beroepen
uit de werkende klasse vroegtijdig overlijden. Zij vragen daarom of het de bedoeling
van het voorliggende wetsvoorstel is om dit klassenonderscheid verder te vergroten.
De regering merkt op dat op basis van zowel de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen
als het wetsvoorstel herziening bedrag ineens het uitbetalen van het bedrag ineens
in beginsel op de pensioeningangsdatum geschiedt, tenzij een deelnemer gebruik maakt
van de mogelijkheid om de uitbetaling uit te stellen naar januari (voorheen februari)
volgend op het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Een deelnemer
hoeft derhalve de uitbetaling niet uit te stellen. Het wetsvoorstel herziening bedrag
ineens verandert daar niets aan. Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel de periode tussen
de pensioeningangsdatum en het uitgestelde uitbetalingsmoment verkort, zodat het risico
op tussentijds overlijden juist afneemt. De regering is van mening dat er in het kader
van dit wetsvoorstel geen sprake is van klassenonderscheid en derhalve is er ook geen
sprake van het vergroten van zo’n onderscheid.
De leden van de SP-fractie vragen wat er wordt gedaan aan uitvoerige, persoonlijke
en correcte voorlichting en informatievoorziening aan mensen die overwegen het bedrag
ineens op te nemen.
In het ontwerpbesluit voor de wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en
Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt voorgeschreven dat een deelnemer op meerdere
wijzen geïnformeerd dient te worden over de mogelijkheid om een bedrag ineens op te
nemen. Een pensioenuitvoerder informeert een deelnemer tijdig voor de pensioeningangsdatum
over het keuzerecht en over de mogelijkheid om het bedrag ineens uit te laten betalen
in de maand januari volgend op het jaar waarin de deelnemer de AOW-datum bereikt.
Dit betreft in eerste instantie generieke informatie. Indien een deelnemer overweegt
gebruik te maken van het keuzerecht, kan de deelnemer de pensioenuitvoerder verzoeken
meer specifieke en persoonlijke informatie te verstrekken. Een pensioenuitvoerder
is verplicht deze informatie te verstrekken. De informatie op basis van het verzoek
van de deelnemer dient in ieder geval de volgende informatie te omvatten: (a) de hoogte
van de afkoopwaarde («het bedrag ineens») en de hoogte van het periodiek uit te keren
levenslange ouderdomspensioen als gebruik wordt gemaakt van het keuzerecht, alsmede
(b) de hoogte van het periodiek uit te keren ouderdomspensioen als geen gebruik wordt
gemaakt van het keuzerecht. In geval de deelnemer de pensioenuitvoerder verzoekt om
specifieke informatie over de mogelijkheid om het bedrag ineens uit te laten betalen
in de maand januari volgend op het jaar waarin de AOW-datum wordt bereikt, informeert
de pensioenuitvoerder de deelnemer ook over de gevolgen voor die uitgestelde uitbetaling
bij overlijden van de deelnemer voordat de uitgestelde uitbetaling heeft plaatsgevonden.
Al deze informatie helpt de deelnemer om de consequenties van het gebruikmaken van
het keuzerecht tot gedeeltelijke afkoop voor de hoogte van de periodieke levenslange
ouderdomspensioenuitkering beter te overzien.
In het kader van de verplichting voor pensioenuitvoerders om deelnemers correct, duidelijk
en evenwichtig te informeren – dient op verzoek van de deelnemer – de pensioenuitvoerder
de deelnemer nadrukkelijk te wijzen op de mogelijkheid dat het opnemen van een bedrag
ineens van invloed kan zijn op de fiscale- en uitkeringspositie. Tevens dient de pensioenuitvoerder
bij een verzoek de deelnemer erop te wijzen waar en hoe nadere informatie kan worden
verkregen (te denken valt aan een verwijzing naar de informatie van de Belastingdienst,
gemeenten, de Sociale Verzekeringsbank (de «SVB») en de mogelijkheid tot het inschakelen
van een financieel adviseur). Om de deelnemer zo duidelijk en evenwichtig mogelijk
te kunnen informeren, wordt ook op www.mijnpensioenoverzicht.nl expliciet de waarschuwing opgenomen dat het opnemen van een bedrag ineens (voor zover
van toepassing) invloed kan hebben op de verschuldigde inkomstenbelastingen, de verschuldigde
premie volksverzekeringen, de Zvw-premie en de inkomensafhankelijke regelingen. Tot
slot zij opgemerkt dat met het wetsvoorstel toekomst pensioenen de norm keuzebegeleiding
wordt geïntroduceerd.19 Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt op basis van deze
norm van pensioenuitvoerders gevraagd om deelnemers op een adequate wijze te begeleiden
bij het maken van keuzes, waaronder bij het maken van een keuze omtrent bedrag ineens.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de naleving van de informatieverplichtingen
van pensioenuitvoerders en houdt derhalve ook toezicht op de informatieverstrekking
en keuzebegeleiding door pensioenuitvoerders over dit keuzerecht.
Naast de informatievoorziening vanuit de pensioenuitvoerder wordt op www.mijnpensioenoverzicht.nl. een indicatie getoond van het bedrag ineens en de gevolgen daarvan voor de periodieke
levenslange pensioenuitkering voor een deelnemer of gewezen deelnemer die binnen tien
jaar de AOW-leeftijd bereikt.
Tot slot, er vindt ook overleg plaats met de vertegenwoordigers van de pensioenuitvoerders,
de Belastingdienst, het Nibud, de Sociale Verzekeringsbank en betrokken ministeries
om te kijken of er vanuit de uitvoeringsorganisatie tot een informatiemiddel voor
deelnemers kan worden gekomen, waar deelnemers eenvoudig informatie kunnen vinden
over het keuzerecht bedrag ineens en de consequenties daarvan. Door deze informatievoorziening
ontstaat er een consistent beeld en vanwege de brede betrokkenheid van verschillende
relevante partijen is tevens gewaarborgd dat de informatie volledig en juist is, en
bovendien aansluit bij de behoeftes van zowel pensioenuitvoerders als deelnemers.
De leden van de SP-fractie stellen vragen over de voorgestelde uitkeringsstroom van
90-10-90 in geval er sprake is van een uitgestelde uitbetaling van het bedrag ineens.
Zij vragen hoe deze uitkeringsstroom zich verhoudt met de oorspronkelijke uitkeringsstroom
van 100-10-90 en op welke manier wordt voorkomen dat verlaging plaatsvindt. De leden
van de SP-fractie stellen een oplossing voor om verlaging te voorkomen en vragen hoe
dit toegepast zou kunnen worden op de wet.
De regering benadrukt allereerst dat er geen sprake is van misgelopen gelden dan wel
verlaging van het pensioen door toepassing van de voorgestelde uitkeringsstroom 90-10-90
ten opzichte van de uitkeringsstroom 100-10-90. De totale waarde van de opgebouwde
pensioenaanspraken op ouderdomspensioen is in beide situaties gelijk aan elkaar. Het
opnemen van een bedrag ineens verhoogt of verlaagt de totale waarde van het ouderdomspensioen
niet, maar leidt uitsluitend tot een aanpassing van de uitkeringsstroom. Hieronder
worden de verschillende uitkeringsstromen nader toegelicht.
a) Indien een deelnemer geen bedrag ineens opneemt, wordt de levenslange periodieke pensioenuitkering
op de pensioeningangsdatum berekend en toegekend. De levenslange periodieke uitkering
betreft een constante uitkeringsstroom (100), dat wil zeggen een periodieke ouderdomspensioenuitkering
waarvan de hoogte gelijk blijkt.
b) Op grond van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen wordt bij de uitkeringsstroom
100-10-90 vanaf de pensioeningangsdatum tot aan de uitgestelde uitbetaling nog geen
rekening gehouden met de latere uitbetaling van het bedrag ineens. De levenslange
periodieke uitkering wordt in eerste instantie berekend alsof er niet voor het bedrag
ineens gekozen zou zijn. Op het moment dat het uitbetalingsmoment van het bedrag ineens
wordt bereikt, wordt op basis van die resterende contante waarde – waaraan de reeds
uitgekeerde periodieke pensioenuitkeringen zijn onttrokken – het bedrag ineens berekend.
Tot slot wordt de levenslange periodieke pensioenuitkering opnieuw berekend op basis
van de dan nog resterende contante waarde van de aanspraak op ouderdomspensioen.
c) In het wetsvoorstel herziening bedrag ineens wordt voorgesteld om de uitkeringsstroom
aan te passen naar 90-10-90. Bij keuze voor uitkering van een bedrag ineens wordt
in de uitkeringsstroom 90-10-90 de levenslange periodieke pensioenuitkering direct
vanaf de pensioeningangsdatum toegekend en – rekening houdend met de keuze voor het
bedrag ineens – vastgesteld op basis van 90% van de contante waarde van de opgebouwde
pensioenaanspraak op ouderdomspensioen. Zowel de levenslange periodieke pensioenuitkering
als de hoogte van het bedrag ineens worden op de pensioeningangsdatum definitief vastgesteld.
Het levenslange pensioen is voor en na uitkering van het bedrag ineens even hoog.
In vergelijking met de uitkeringsstroom 90-10-90 is zowel de «10» (de hoogte van het
bedrag ineens) als de «90» lager in de uitkeringsstroom 100-10-90. Dat komt omdat
bij de uitkeringsstroom 100-10-90 eerst een periode het volledige ouderdomspensioen
is uitgekeerd, en er dus minder pensioen resteert voor het bedrag ineens en de levenslange
periodieke pensioenuitkering na het uitbetalen van het bedrag ineens. Kortom, de contante
waarde van het totaal aan aanspraken op ouderdomspensioen is gelijk bij beide uitkeringsstromen.
Er is daarom geen sprake van misgelopen gelden.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie merken op dat mensen
die gebruik maken van de versoepeling van de Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU-)heffing,
vaak wegens het langdurig uitoefenen van een zwaar lichamelijk beroep, met het voorliggende
wetsvoorstel een aanzienlijke hogere belastingdruk hebben over hun eventuele bedrag
ineens dan anderen, aangezien zij het betalen van AOW-premie niet kunnen voorkomen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering
deze ongelijke behandeling ook oneerlijk vindt. Daarnaast vragen deze leden of de
regering het met hen eens is dat mensen die hun hele leven een zwaar fysiek beroep
hebben uitgeoefend juist beschermd in plaats van benadeeld moeten worden.
De regering merkt op dat het voor keuzemogelijkheden, zoals het vervroegen van de
pensioeningangsdatum, de opname van een bedrag ineens en het uitstellen van de uitbetaling
ervan, kenmerkend is dat een deelnemer niet verplicht is er gebruik van te maken.
Het betreft een vrijwillige keuze van de deelnemer. Een deelnemer zal zelf een afweging
maken of het gebruikmaken van één of meerdere keuzemogelijkheden wenselijk is, ook
bezien vanuit de gevolgen voor de fiscale- en uitkeringspositie van de betreffende
deelnemer. Een goede informatievoorziening over de mogelijke gevolgen van het opnemen
van een bedrag ineens is daarbij belangrijk. In het ontwerpbesluit voor de wijziging
van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling worden
daarvoor waarborgen opgenomen. Daarnaast wordt met het wetsvoorstel toekomst pensioenen
een keuzebegeleidingsnorm geïntroduceerd (artikel 59a Pensioenwet).20 Op basis hiervan worden pensioenuitvoerders verplicht om deelnemers op een adequate
wijze te begeleiden bij het maken van keuzes, waaronder bij het maken van een keuze
omtrent bedrag ineens. Deelnemers worden zo op verschillende wijzen begeleid bij het
maken van een weloverwogen keuze. De regering is het niet eens met de leden van de
PvdA-fractie en de leden van GroenLinks-fractie dat er sprake is van ongelijke behandeling.
Ook voor mensen met een zwaar fysiek beroep staat de mogelijkheid open om de uitbetaling
van het bedrag ineens uit te stellen. Zij dienen dan wel te voldoen aan de voorwaarde
dat zij in de maand waarin zij de AOW-datum bereiken of op de eerste dag volgend op
de maand waarin zij de AOW-datum bereiken, met pensioen gaan.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie of de regering
een inschatting kan geven van de verwachte samenstelling van deze groep in termen
van opleiding, beroepsgroepen en/of inkomensgroepen.
De regering gaat ervan uit dat de leden van de GroenLinks-fractie en de leden van
de PvdA-fractie vragen naar de verwachte samenstelling van de groep deelnemers die
gebruik wenst te maken van het keuzerecht bedrag ineens. De mogelijkheid om op de
pensioeningangsdatum een bedrag ineens op te nemen, is niet gebonden aan het opleidingsniveau,
beroep of hoogte van het inkomen van een deelnemer. Het bedrag ineens betreft een
keuzerecht voor alle deelnemers. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid om de uitbetaling
van het bedrag ineens uit te stellen, ook die mogelijkheid is niet gebonden het opleidingsniveau,
beroep of hoogte van het inkomen van een deelnemer. Wel is de doelgroep die ervan
gebruik kan maken beperkt. Alleen de deelnemers wier pensioeningangsdatum ligt in
de maand waarin zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken of wier pensioeningangsdatum
ligt op de eerste dag volgend op de maand waarin zij AOW-gerechtigd worden, kunnen,
gegeven de persoonlijke omstandigheden en voorkeuren, een afweging maken om een bedrag
ineens op te nemen en de uitbetaling uit te stellen. Daarbij zij opgemerkt dat bij
een jaarinkomen boven € 35.472,– (niveau 2022), exclusief bedrag ineens, geen AOW-premie
is verschuldigd over de uitkering van het bedrag ineens. Deelnemers met een jaarinkomen
boven deze grens kunnen de pensioeningangsdatum vervroegen en een bedrag ineens opnemen.
Het feit dat zij dan geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om de uitbetaling
uit te stellen heeft voor hen geen gevolgen voor wat betreft de hoogte van de te betalen
AOW-premie. AOW-premie is immers alleen verschuldigd over de eerste € 35.472,– (niveau
2022) van het inkomen.
Het Nibud heeft recent onderzoek gedaan naar het potentiële gebruik van de mogelijkheid
om een bedrag ineens op te nemen.21 Uit de enquête blijkt dat met name personen met een hoger inkomen interesse hebben
in de mogelijkheid. Van de respondenten met een hoog huishoudinkomen geeft 15% aan
zeker gebruik te willen maken van de mogelijkheid om een bedrag ineens op te nemen.
Bij huishoudens met een laag of middeninkomen is dit aandeel respectievelijk 6% en
7%. Respondenten met een middeninkomen geven relatief vaak aan «misschien» gebruik
te willen maken van de mogelijkheid (36%). Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat
het potentiële gebruik afneemt met de leeftijd. Van de respondenten in de leeftijd
25 tot 44 jaar zegt 14% zeker een bedrag ineens te willen opnemen. In de leeftijd
55 tot 67 jaar is nog maar 7% van de respondenten die zegt zeker gebruik te willen
maken van deze mogelijkheid. In dit onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt naar
opleidingsniveau of beroep.
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie vragen welke mogelijkheden de regering
ziet om financieel tegemoet te komen aan deze groep om ongelijke fiscale behandeling
te voorkomen.
De regering is van mening dat er geen sprake is van ongewenste ongelijke fiscale behandeling
omdat het opnemen van een bedrag ineens is gebaseerd op een keuzerecht. Er bestaat
geen verplichting tot het opnemen van een bedrag ineens. Er is geen aanleiding voor
een financiële tegemoetkoming.
De leden van de SGP-fractie vragen of de inperking van de doelgroep tot ongeveer de
helft in overeenstemming is met het uitgangspunt van gelijke behandeling.
De Tweede Kamer heeft tijdens de behandeling van het voorstel van de Wet bedrag ineens,
RVU en verlofsparen aangegeven het als oneerlijk te ervaren dat mensen die het bedrag
ineens ontvangen in het jaar waarin zij AOW-gerechtigd worden een naar rato (oplopende)
AOW-premie betalen over het bedrag ineens.22 Deze consequentie wordt in dit verband ook wel aangeduid als «geboortedatumproblematiek».
Daarom is via de tweede nota van wijziging bij de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen
de mogelijkheid gecreëerd om de uitbetaling van het bedrag ineens uit te stellen tot
februari volgend op het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Dit
heeft tot grote bezwaren geleid bij de (vertegenwoordigers van de) pensioenuitvoerders.
Aan de Eerste Kamer is toegezegd om met pensioenuitvoerders te bekijken op welke manier
aanpassingen mogelijk zijn die de uitvoerbaarheid van het uitgestelde uitbetalingsmoment
verbeteren.23 Nu wordt voorgesteld om de periode tussen de pensioeningangsdatum en het uitbetalingsmoment
te beperken, met als gevolg dat niet alle deelnemers meer gebruik kunnen maken van
de mogelijkheid om de uitbetaling uit te stellen. Belangrijk uitgangspunt daarbij
is een oplossing voor de geboortedatumproblematiek te vinden, omdat mensen zelf geen
invloed hebben op het moment waarop zij AOW-gerechtigd worden. De AOW-datum is een
gegeven en de bijbehorende AOW-premie die iemand in het jaar waarin diegene AOW-gerechtigd
wordt over een bedrag ineens verschuldigd is, daarmee ook. Bij het vinden van een
oplossing dient rekening te worden gehouden met juridische aspecten als gelijke behandeling.
Bij het vergroten van de doelgroep is er niet meer specifiek sprake van het oplossen
van de «geboortedatumproblematiek». In een jaar voorafgaand aan het jaar waarin iemand
AOW-gerechtigd wordt, geldt het vlakke algemene AOW-tarief gedurende het hele jaar.
Er is in een dergelijk jaar geen onderscheid in het verschuldigde percentage AOW-premie
dat kan worden teruggevoerd op een verschil in de geboortedatum. Deelnemers die met
pensioen gaan in een dergelijk jaar, vallen daarom buiten de geschetste «geboortedatumproblematiek».
Een andere mogelijke uitbreiding van de doelgroep is dat het uitgestelde uitbetalingsmoment
wordt aangeboden aan iedereen die in het jaar van het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd met pensioen gaat. Dit stuit echter
op bezwaren ten aanzien van de uitvoerbaarheid. Ook zou het vergroten van de doelgroep
tot het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt niet meer specifiek
een oplossing voor de «geboortedatumproblematiek» betekenen. Dit kan de vraag oproepen
waarom de deelnemers die in het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt
wél gebruik kunnen maken van de uitstelmogelijkheid en deelnemers die vóór dat jaar
met pensioen gaan geen gebruik ervan kunnen maken. Ook zou deze vergroting van de
doelgroep tot iedereen die in het jaar van het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd
met pensioen gaat, er toe kunnen leiden dat mensen van gelijke leeftijd verschillend
gebruik kunnen maken van de uitgestelde uitbetalingsmogelijkheid, waarbij dat verschil
niet goed te onderbouwen is. Dit heeft te maken met de het vervroegen van de ingangsdatum
van het ouderdomspensioen in combinatie met de uitgestelde uitbetaling van het bedrag
ineens. Bijvoorbeeld, iemand die, geboren in december 1956, in oktober 2023 AOW-gerechtigd
wordt (AOW-gerechtigde leeftijd in 2023 is 66 jaar en 10 maanden), zou dan in april
2023 met pensioen kunnen zijn gegaan (leeftijd 66 jaar en 4 maanden) en van het uitgestelde
uitbetalingsmoment gebruikmaken. Iemand die, geboren juni 1956, in april 2023 AOW-gerechtigd
is geworden (leeftijd 66 jaar en 10 maanden) zou echter op zijn/haar leeftijd van
66 jaar en 4 maanden geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om de uitbetaling
van het bedrag ineens uit te stellen, omdat diegene deze leeftijd bereikt in het jaar
voorafgaand aan het jaar waarin diegene de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, namelijk
in oktober 2022. De regering is daarom van mening dat de mogelijkheid om de uitbetaling
van het bedrag ineens uit te stellen alleen open te stellen voor een beperkte groep
in overeenstemming is met het uitgangspunt van de gelijke behandeling.
De leden van de SGP-fractie en het lid Omtzigt vragen wie de deelnemer en de partner
van de deelnemer informatie moet verschaffen over de financiële gevolgen van het bedrag
ineens, zoals het verlies van het recht op toeslagen. Ook vraagt het lid Omtzigt welke
straf van toepassing is als dat niet gebeurt.
Ten aanzien van de eerste vraag geldt dat het voor de deelnemer inderdaad van belang
is om rekening te houden met de financiële gevolgen van de opname van het bedrag ineens
bij de afweging om al dan niet gebruik te maken van deze keuzemogelijkheid. Ook is
het van belang de consequenties van bijvoorbeeld het overlijden van de deelnemer zijn
in kaart te brengen voor de nabestaanden. De regering vindt het daarom belangrijk
dat pensioenuitvoerders in de meer specifieke en persoonlijke informatievoorziening
over het bedrag ineens, de deelnemers ook nadrukkelijk wijzen op de mogelijkheid dat
opname van een bedrag ineens van invloed kan zijn op de fiscale- en uitkeringspositie.
Ook dienen pensioenuitvoerders de deelnemers erop te wijzen waar en hoe nadere informatie
kan worden verkregen. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan de Belastingdienst, de Sociale
Verzekeringsbank, het UWV of bij een financieel adviseur. Aangezien een pensioenuitvoerder
niet beschikt over informatie over de volledige inkomenspositie van een deelnemer
en zijn eventuele partner, kan niet vereist worden dat de pensioenuitvoerder alle
mogelijke gevolgen in detail uitwerkt in de informatievoorziening.
Ten aanzien van de tweede vraag geldt dat de AFM toezicht houdt op de uitvoering van
informatieverplichtingen door pensioenuitvoerders. Zij kan een bestuurlijke boete
opleggen indien de pensioenuitvoerders niet voldoen aan de informatieverplichtingen
zoals opgenomen in de wet en de daarop gebaseerde regelgeving. Dezelfde werkwijze
geldt ook voor aanbieders van derdepijlerproducten.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het eens is met de stelling dat
het verkrijgen van het bedrag ineens gemiddeld zal leiden tot een hogere belastingdruk,
door met name de hoge marginale druk, en dat deelnemers die gebruik maken van de mogelijkheid
van een bedrag ineens netto veelal meer belasting zullen afdragen en/of minder toeslagen
zullen ontvangen dan deelnemers die hier niet voor kiezen. Daarnaast vragen deze leden
waarom niet is gekozen om het bedrag ineens minimaal zo aantrekkelijk te maken als
de standaardoptie van gelijke periodieke uitkeringen.
De regering erkent dat iemand door het opnemen van een bedrag ineens in dat jaar een
hoger inkomen heeft (ten opzichte van de situatie dat er geen bedrag ineens wordt
opgenomen). Een hoger verzamelinkomen in het jaar van de opname van het bedrag ineens
kan leiden tot een verlaging of stopzetting van de toeslagen en tot het (gedeeltelijk)
moeten terugbetalen van toeslagen voor dat jaar. Daar staat tegenover dat het inkomen
in de jaren daarna naar verwachting juist lager wordt. In die jaren daarna kan de
opname van het bedrag ineens daarom een tegengesteld effect hebben op de verschuldigde
inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en op het recht op toeslag. Hierbij
zij nog opgemerkt dat het opnemen van een bedrag ineens is gebaseerd op een keuzerecht.
Er bestaat geen verplichting tot het opnemen van een bedrag ineens. De regering erkent
dat het niet in alle gevallen voor iedere deelnemer voordelig is om te kiezen voor
het opnemen van een bedrag ineens. Het is daarom van belang dat een deelnemer goed
geïnformeerd wordt zodat dat hij een weloverwogen keuze kan maken. Voor pensioenuitvoerders
gelden er informatievoorschriften. Een deelnemer moet erop gewezen worden dat de opname
van een bedrag ineens mogelijke consequenties heeft voor de belastingdruk en toeslagen.
Hiermee wil de regering bijdragen aan het maken van weloverwogen keuzes door deelnemers.
Als de gevolgen van het opnemen van een bedrag ineens voor een deelnemer ongunstig
zijn, dan hoeft een deelnemer geen gebruik te maken van het keuzerecht. Dit geldt
eveneens voor de al bestaande keuzemogelijkheid van het hoog-laag pensioen waarbij
een deelnemer bijvoorbeeld eerst vijf jaar een hoger pensioen ontvangt en daarna een
lager pensioen. Ook een dergelijke keuze is vrijwillig en kan gevolgen hebben voor
de belastingdruk en toeslagen. Wat betreft de vraag om het bedrag ineens minimaal
zo aantrekkelijk te maken als de standaardoptie van gelijke periodieke uitkeringen,
geldt dat dit dan bijvoorbeeld via een eindheffing zou moeten. De regering acht een
eindheffing echter geen geschikt middel hiervoor. Elders in deze nota is dit in antwoord
op vragen van het lid Omtzigt uitvoeriger toegelicht.
Het Nibud heeft in een publicatie erop gewezen dat mensen met een laag inkomen meer
dan 80% van de afkoopsom kwijt kunnen zijn aan belastingen en het (terug)betalen van
toeslagen. Het lid Omtzigt ontvangt graag een reactie op deze conclusies van het Nibud-rapport.
Het Nibud geeft aan dat er drie belangrijke conclusies zijn. Per onderdeel gaat de
regering daar op in. Allereerst concludeert het Nibud dat er substantiële interesse
is in de opname van het bedrag ineens, maar dat er ook nog veel onbekendheid is met
deze nieuwe keuzemogelijkheid. De regering verwacht dat het bedrag ineens meer bekendheid
krijgt op het moment dat pensioenuitvoerders daar ook actief over gaan informeren.
Aangezien het bedrag ineens een wettelijke keuzerecht is, zal iedere pensioenuitvoerder
deelnemers hierover informeren. Ten tweede concludeert het Nibud dat bij de opname
van het bedrag ineens vóór de AOW-datum vooral lagere- en middeninkomens financieel
slechter af zijn. Dat heeft vooral te maken met de nadelige effecten op, en het eventueel
verlies van, toeslagen. Bij de beantwoording van een van de vragen van de leden van
de SGP-fractie is de regering reeds ingegaan op de effecten van het opnemen van een
bedrag ineens voor de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
en op het recht op toeslag. De regering erkent dat het niet in alle gevallen voor
iedere deelnemer voordelig is om te kiezen voor het opnemen van een bedrag ineens.
Daarbij wil de regering echter wel benadrukken dat het opnemen van een bedrag ineens
een vrijwillige keuze is van de deelnemer. Er bestaat geen verplichting tot het opnemen
van een bedrag ineens. Bovendien zijn in de wet verschillende voorwaarden (zoals maximaal
10% bedrag ineens en geen stapeling van het hoog-laagpensioen met bedrag ineens) opgenomen
om de deelnemers te beschermen tegen een te grote achteruitgang van de levenslange
pensioenuitkering. Door de regering wordt de oplossing van het gesignaleerde probleem
gezocht in een goede informatievoorziening vanuit pensioenuitvoerders en aanbieders
van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler. Mede daarom wordt nu ook gesproken met
de vertegenwoordigers van de pensioenuitvoerders, de Belastingdienst, het Nibud, de
Sociale Verzekeringsbank en betrokken ministeries, om te bezien of vanuit de uitvoeringsorganisaties
tot een gezamenlijk informatiepunt voor deelnemers gekomen kan worden. Maar ook informatie
op bijvoorbeeld de websites van de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank
en informatie door een financieel adviseur draagt bij aan het inzichtelijk maken van
de consequenties van de keuze voor het bedrag ineens voor de fiscale- en uitkeringspositie
van de deelnemer. Dat laatste hangt ook samen met de derde conclusie van het onderzoek
van Nibud, namelijk dat uit het onderzoek is gebleken dat 41% van de respondenten
begeleiding wil bij de keuze voor het bedrag ineens. De regering meent dat door de
informatieverplichtingen die in het ontwerpbesluit voor de wijziging van het Besluit
uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling worden uitgewerkt
en de gesprekken die nu met de verschillende partijen worden gevoerd over een gezamenlijk
informatiepunt deelnemers ondersteund worden bij de keuze voor het al dan niet opnemen
van een bedrag ineens. Ook de keuzebegeleidingsnorm uit het wetsvoorstel toekomst
pensioenen draagt bij aan de betere begeleiding bij keuzes zoals als het opnemen van
een bedrag ineens.
Het lid Omtzigt verzoekt de regering de mogelijkheid om de afkoop («het bedrag ineens»)
te behandelen als eindheffing (zoals bijvoorbeeld bij de zorgbonus ook gedaan is)
te heroverwegen. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie welke mogelijkheden er
zijn om het bedrag ineens uit te keren in de maand volgend op pensionering, maar uit
te zonderen voor berekeningen betreffende zaken als toeslagen, heffingen en AOW-premie.
De Wet LB 1964 kent de mogelijkheid van een eindheffing. Bij een eindheffing wordt
de loonbelasting geheven bij de inhoudingsplichtige in plaats van bij de deelnemer
zelf. In het geval van een bedrag ineens is standaard de pensioenuitvoerder de inhoudingsplichtige.
De regering ziet een aantal inhoudelijke bezwaren bij het introduceren van een eindheffing
voor een bedrag ineens. Het belasting- en toeslagenstelsel is inkomensafhankelijk
en is gebaseerd op draagkracht. Hoe meer inkomen, des te meer belasting verschuldigd
is en des te minder recht bestaat op ondersteuning vanuit de overheid in de vorm van
toeslagen. Het opnemen van een bedrag ineens op de ingangsdatum van het pensioen is
een keuzerecht van de deelnemer. Als de deelnemer gebruikmaakt van de opname van een
bedrag ineens, dan leidt dit éénmalig tot een grotere draagkracht voor de deelnemer,
wat kan leiden tot meer te betalen belasting en minder recht op toeslagen. Aangezien
de pensioenuitkering lager wordt door de opname van een bedrag ineens, werkt het in
de belastingjaren na opname van het bedrag ineens (levenslang) echter andersom: minder
draagkracht leidt tot minder te betalen belasting en meer recht op ondersteuning vanuit
de overheid in de vorm van toeslagen. Bij de keuze voor een eindheffing wordt deze
koppeling met de draagkracht van de individuele deelnemer losgelaten en zal gewerkt
moeten worden met een collectief gemiddeld tarief dat volgens een eerste inschatting
mogelijk meer dan 50% zou bedragen, uitgaande van budgetneutraliteit voor de overheidsfinanciën
ten opzichte van het huidige wetsvoorstel, en indien ook rekening zou worden gehouden
met de hogere uitgaven aan toeslagen. Uit een rapport van het Nibud volgt dat de inkomensgroep
tussen ongeveer € 27.000 en € 60.000 bruto per jaar die ná de AOW-datum een bedrag
ineens opneemt netto meer dan 50% overhoudt van het bedrag ineens.24 Voor deze groep is een eindheffingstarief van 50% nadelig. Voor de inkomensgroep
daaronder (tot € 27.000 bruto per jaar) kan een eindheffingstarief wel helpen. Toch
blijft het voor deelnemers uit deze inkomensgroep fiscaal uiteindelijk ook niet aantrekkelijk
om een bedrag ineens tegen 50% te laten belasten. Als in plaats van een bedrag ineens
wordt gekozen voor een hogere reguliere pensioenuitkering geldt voor deze groep een
veel lagere en meer gelijkmatige belastingdruk over het pensioengeld. Het tabeltarief
in de inkomstenbelasting voor deze groep bedraagt bijvoorbeeld 19,17% (2022) en de
afbouw van de algemene heffingskorting 3,106% vanaf een inkomen van € 21.318 (2022).
Gelet op het inkomensafhankelijke belasting- en toeslagenstelsel naar individuele
draagkracht zal voor deze groep een bedrag ineens doorgaans fiscaal niet aantrekkelijk
zijn, ook niet met een eindheffingstarief van 50%. Daarnaast zitten aan het introduceren
van een eindheffing ook uitvoeringsaspecten, omdat niet voortgeborduurd kan worden
op de reeds bestaande mogelijkheden van eindheffing. Het huidige wettelijk kader biedt
namelijk niet de mogelijkheid van eindheffing voor een bedrag ineens. De vergelijking
die het lid Omtzigt maakt met de zorgbonus gaat niet op, omdat een zorgbonus kwalificeert
als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en een bedrag ineens als loon uit vroegere
dienstbetrekking.
Dit alles overziende is de regering van mening dat eindheffing geen goede oplossing
is. Dat neemt niet weg dat het opnemen van een bedrag ineens niet voor iedere deelnemer
voordelig is. De regering benadrukt daarom het belang van een goede informatievoorziening,
zodat deelnemers een weloverwogen keuze kunnen maken.
Het lid Omtzigt vraagt of het zo blijft dat deelnemers moeten kiezen tussen een hoog-laagpensioen
en het bedrag ineens.
De regering bevestigt dit. Eén van de voorwaarden voor het opnemen van het bedrag
ineens is dat de deelnemer geen gebruik maakt van de mogelijkheid om de hoogte van
het ouderdomspensioen te laten variëren als bedoeld in artikel 63 van de Pensioenwet,
het hoog-laagpensioen. Als een deelnemer bij meerdere pensioenuitvoerders ouderdomspensioen
heeft opgebouwd, heeft hij deze keuze per pensioenregeling. Het keuzerecht bedrag
ineens is zo vormgegeven dat een deelnemer bij iedere pensioenuitvoerder de mogelijkheid
heeft om maximaal 10% van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen als een
bedrag ineens op te nemen.
Het lid Omtzigt geeft aan ontevreden te zijn over de inperking van de groep die gebruik
kan maken van de uitgestelde uitbetaling van het bedrag ineens en verzoekt de regering
terug te gaan naar de oorspronkelijke regeling, die voor iedereen openstond.
De regering heeft op verzoek van de Eerste Kamer samen met de (vertegenwoordigers
van de) pensioenuitvoerders gezocht naar een alternatieve uitvoering, die minder complex
is, beter communiceerbaar en substantieel lagere uitvoeringskosten kent, en draagvlak
heeft bij de uitvoeringsorganisaties.25 De (vertegenwoordigers van de) pensioenuitvoerders hebben aangegeven dat de oorspronkelijke
regeling, zoals met de tweede nota van wijziging geïntroduceerd, niet evenwichtig
is en voor hen een disproportionele complexiteit creëert ten aanzien van de administratie,
communicatie en keuzebegeleiding, en daarmee dus niet goed uitvoerbaar is. De regering
vindt het daarom niet wenselijk om terug te gaan naar de oorspronkelijke regeling
omdat zij oog wil hebben voor uitvoeringsproblematiek bij nieuwe wetgeving, te meer
omdat de oorspronkelijke regeling uiteindelijk ook niet in het belang is van de deelnemers
vanwege de hoge uitvoeringskosten en de complexe keuzebegeleiding.
Het valt het lid Omtzigt op dat in de tweede nota van wijziging, die het tweede keuzemoment
introduceerde, een toelichting werd gegeven bij het alternatief «De doelgroep beperken
tot één kalenderjaar». Het lid Omtzigt geeft aan dat deze toelichting zegt dat de
oplossing, die nu alsnog gekozen wordt (met een kleine afwijking), juridisch niet
houdbaar is. Het lid Omtzigt nodigt de regering uit aan te geven waarom die toelichting
niet van toepassing zou zijn op de gekozen oplossing.
Door te kiezen voor het beperken van de doelgroep tot deelnemers die in de maand van
het bereiken van de AOW datum (niet-beïnvloedbare datum) of die op de eerste dag volgend
op de maand waarin zij AOW-gerechtigd worden met pensioen gaat, wordt expliciet gekozen
voor het oplossen van alleen de «geboortedatumproblematiek». Hierdoor speelt er geen
discussie over de verschillende uitkomsten door ingangsmomenten die wel beïnvloedbaar
zijn. Indien wel uitgegaan zou worden van een grotere doelgroep dan die van de maand
van AOW-datum, is de vraag hoe die grotere groep vorm gegeven zou moeten worden. Het
risico bestaat dat een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt. Indien uit wordt
gegaan van het beperken van de doelgroep tot één kalenderjaar, dan spelen de aspecten
zoals vermeld in de Kamerbrief waar het lid Omtzigt aan refereert.26 Bij de nu gekozen vormgeving is naar het oordeel van de regering geen sprake van
ongelijke behandeling. Daarnaast wil de regering nogmaals benadrukken dat veel waarde
wordt gehecht aan een zo goed mogelijke uitvoering van nieuwe wet- en regelgeving.
De oorspronkelijke vormgeving van de uitgestelde betaling van het bedrag ineens heeft
tot grote bezwaren van (vertegenwoordigers van) pensioenuitvoerders geleid ten aanzien
van de uitvoerbaarheid en begrijpelijkheid. Een goede pensioenuitvoering, beperkte
uitvoeringskosten en een uitlegbare informatievoorziening zijn ook in het belang van
de deelnemer. Daarom voelt de regering zich genoodzaakt om de periode tussen de pensioeningangsdatum
en de uitgestelde uitbetaling te begrenzen, hetgeen tot gevolg heeft dat de doelgroep
wordt beperkt.
3. Gegevensbescherming
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het mogelijk is om gegevensdeling tussen
pensioenfondsen, Mijnpensioenoverzicht en instanties als het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) en Sociale Verzekeringsbank (SVB) mogelijk te maken
binnen deze wet.
Voor het keuzerecht bedrag ineens is de gegevensuitwisseling tussen pensioenuitvoerders
en het pensioenregister ten behoeve van mijnpensioenoverzicht.nl relevant, omdat dit
deelnemers helpt de financiële situatie in kaart te brengen. Deze gegevensuitwisseling
van pensioenfondsen richting mijnpensioenoverzicht.nl is reeds mogelijk. In het wetsvoorstel
toekomst pensioenen is de mogelijkheid opgenomen voor pensioenfondsen om via mijnpensioenoverzicht.nl
ook de pensioenaanspraken van de deelnemer bij andere pensioenuitvoerders in te zien,
mits voldaan wordt aan, nog in nadere regelgeving uit te werken, eisen. Specifiek
voor bedrag ineens wordt geen andere gegevensuitwisseling voorzien.
4. Doenvermogentoets rapport Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een toelichting over hoe zij de
rol van pensioenuitvoerders rondom het informeren van deelnemers over de risico’s
verbonden aan de samenloop met andere overheidsregelingen ziet. Ook vragen deze leden
of de regering bereid is om aandacht te besteden aan de genoemde risico’s, zodat deelnemers
in staat worden gesteld om zich op toereikende wijze te informeren over de effecten
van het gebruikmaken van het bedrag ineens op hun bredere inkomenssituatie, die bij
pensioenuitvoerders niet volledig bekend is.
De regering vindt het belangrijk dat deelnemers goed worden geïnformeerd om een weloverwogen
keuze te kunnen maken over het opnemen van een bedrag ineens en benadrukt daarbij
dat het om een vrijwillige keuze gaat. Een deelnemer is niet verplicht om een bedrag
ineens op te nemen. Om ervoor te zorgen dat deelnemers een weloverwogen keuze kunnen
maken is de regering in gesprek met vertegenwoordigers van de pensioenuitvoerders,
de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, het Nibud en de betrokken ministeries.
Samen wordt bekeken op welke manier deelnemers goed geïnformeerd kunnen worden over
de opname van het bedrag ineens en de consequenties daarvan indien er sprake is van
samenloop met andere overheidsregelingen. Zo ontwikkelt het Nibud met subsidie van
het Ministerie van SZW een gratis online tool die werkenden inzicht geeft in keuzes
rondom het moment van pensionering en de financiële effecten daarvan. De tool maakt
het ook mogelijk om nieuwe keuzes die het Pensioenakkoord biedt, beter te doorgronden.
De tool kan dus ook inzicht geven in de consequenties van het opnemen van een bedrag
ineens. De planning is dat de tool vanaf het voorjaar van 2023 beschikbaar is. De
regering vindt het van belang aandacht te besteden aan deze aspecten van het bedrag
ineens, aangezien iedereen de mogelijkheid moet hebben om voor de eigen situatie te
bepalen in hoeverre de opname van het bedrag ineens in de specifieke situatie een
verstandige keuze is. Daarnaast worden in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet
verplichte beroepspensioenregeling een aantal informatieverplichtingen opgenomen voor
pensioenuitvoerders. Pensioenuitvoerders moeten in de meer specifieke en persoonlijke
informatievoorziening deelnemers nadrukkelijk wijzen op de mogelijke consequenties
van het bedrag ineens op de fiscale- en uitkeringspositie van de deelnemer en hen
er tevens op wijzen waar en hoe nadere informatie kan worden verkregen. Dit helpt
een deelnemer om de juiste informatie te verkrijgen voor het maken van een keuze.
Tegelijkertijd concludeert de regering met de leden van de VVD-fractie dat pensioenuitvoerders
niet op de hoogte (kunnen) zijn van de volledige financiële (gezins-)situatie van
een deelnemer. Waar het wetsvoorstel de pensioenuitvoerder in ieder geval toe verplicht,
is om de deelnemer uitgebreid te informeren over het keuzerecht bedrag ineens en de
gevolgen van het bedrag ineens op de bijbehorende pensioenuitkering. Deze specifieke
informatie moet op een zodanig tijdstip vóór de pensioeningangsdatum worden verstrekt
dat het voor een deelnemer mogelijk is een weloverwegen keuze te maken over het al
dan niet gebruikmaken van de keuzemogelijkheid. Deze informatie helpt de deelnemer
om de consequenties van het gebruikmaken van het bedrag ineens voor de eigen pensioenuitkering
beter te overzien. Het gebruikmaken van het bedrag ineens kan daarnaast ook gevolgen
hebben voor de fiscale- en uitkeringspositie van de deelnemer. Deze effecten zijn
voor de deelnemer belangrijk om rekening mee te houden bij de afweging om al dan niet
gebruik te maken van het bedrag ineens.
De leden van de D66-fractie vragen, met het oog op de introductie van een klachten-
en geschilleninstituut in de Wet toekomst pensioenen en het bestaan van een Ombudsman
pensioenen, waar deelnemers naartoe moeten gaan als zij het oneens zijn met (de berekening
van) het bedrag ineens.
Een deelnemer heeft meerdere mogelijkheden om bezwaar te maken als hij het oneens
is met (de berekening van) het bedrag ineens. Op grond van het wetsvoorstel toekomst
pensioenen dient iedere pensioenuitvoerder te beschikken over een interne klachten-
en geschillenprocedure. Een deelnemer die het oneens is met (de berekening van) het
bedrag ineens zal daarom in eerste instantie een klacht indienen bij de pensioenuitvoerder
zelf. Indien een deelnemer het vervolgens niet eens is met de uitkomst van de interne
klachtenprocedure bij de pensioenuitvoerder, kan hij het geschil voorleggen aan de
Ombudsman Pensioenen (voor advies of bemiddeling). Na de inwerkingtreding van het
wetsvoorstel toekomst pensioenen kan een deelnemer het geschil voorleggen aan de in
het wetsvoorstel voorgestelde externe geschilleninstantie. De mogelijkheid om het
geschil voor te leggen aan de Ombudsman Pensioenen of de externe geschilleninstantie
staat open wanneer het een klacht of geschil over de uitvoering van het pensioenreglement
betreft, de interne klachtenprocedure bij de betreffende pensioenuitvoerder is doorlopen
én de klager nog geen gerechtelijke procedure is gestart. Voor de volledigheid wordt
opgemerkt dat voor een deelnemer de gang naar de rechter altijd open staat zonder
eerst de interne en/of externe geschillenprocedure te hebben doorlopen.
5. Financiële gevolgen
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat deelnemers bij meerdere pensioenfondsen
aanspraken kunnen hebben opgebouwd. Zij vragen of ieder pensioenfonds dan verplicht
wordt om de deelnemer over de gevolgen van het bedrag ineens te informeren en ook
hoe wordt geborgd dat pensioenfondsen aandacht hebben voor de gevolgen van het opnemen
van het bedrag ineens bij meerdere pensioenfondsen tegelijkertijd.
De regering merkt op dat voor pensioenuitvoerders nadere informatievoorschriften worden
opgenomen in de het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Daarbij moet worden opgemerkt dat een pensioenuitvoerder in beginsel niet beschikt
over informatie over de aanspraken bij andere pensioenuitvoerders en ook niet weet
of een deelnemer een bedrag ineens wenst op te nemen bij een andere pensioenuitvoerder.
Iedere pensioenuitvoerder zal de deelnemer wijzen op de algemene gevolgen van het
opnemen van een bedrag ineens voor de fiscale- en uitkeringspositie van de deelnemer
en hem er nadrukkelijk op wijzen waar nadere informatie gevonden kan worden. In het
specifieke geval dat er bij meerdere pensioenuitvoerders pensioen is opgebouwd, kan
www.mijnpensioenoverzicht.nl de deelnemer inzicht verschaffen in het totaal van de verschillende pensioenbedragen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering naar een constructie kijkt waarin
één pensioenfonds ook de financiële gevolgen van het opnemen van het bedrag ineens
bij eventuele andere fondsen communiceert.
De regering begrijpt het idee om mensen in staat te stellen een integraal inzicht
te krijgen in hun financiële positie op hun oude dag. Daarvoor is het nodig, of kan
het nodig zijn, om bij het raadplegen gegevens te combineren van verschillende pensioenaanspraken.
Daarbij moet echter goed worden gekeken naar waarborgen rondom privacy en datakwaliteit.
In het wetsvoorstel toekomst pensioenen is de mogelijkheid opgenomen voor pensioenuitvoerders
om via mijnpensioenoverzicht.nl ook de pensioenaanspraken van de deelnemer bij andere
pensioenuitvoerders in te zien, mits voldaan wordt aan, nog in nadere regelgeving
uit te werken, eisen. In het pensioenregister worden de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen
van de deelnemer bij alle pensioenuitvoerders weergegeven. In het Besluit uitvoering
Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zal worden bepaald dat het pensioenregister
op www.mijnpensioenoverzicht. de indicatieve gevolgen van het bedrag ineens op het pensioeninkomen gaat tonen.
Dit stelt deelnemers beter in staat om in aanloop naar hun pensionering een gerichte
financiële planning te maken en na te denken over de consequenties van het bedrag
ineens.
6. Regeldruk
De vragen die hierover zijn gesteld zijn samengevoegd met andere vragen uit het verslag.
7. Evaluatie
Met het oog op de evaluatiebepaling uit de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen
vragen de leden van de D66-fractie naar de samenhang van het bedrag ineens met vervroegde
uittreding, als iemand nog geen recht heeft op een AOW-uitkering, maar een deel van
het pensioen eerder wil opnemen om toch eerder te kunnen stoppen met werken.
Op grond van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen hebben deelnemers het recht
om op de pensioeningangsdatum een bedrag ineens op te nemen. Dit geldt ook voor deelnemers
die de pensioeningangsdatum vervroegen (eventueel in combinatie met de RVU-maatregel)
en dan een bedrag ineens willen opnemen. Bij de evaluatie van de Wet bedrag ineens,
RVU en verlofsparen – waar de onderdelen uit het voorliggende wetsvoorstel eveneens
deel van uitmaken27 – wordt naar de doeltreffendheid en effecten van het keuzerecht bedrag ineens gekeken.28 Hierbij zal onder meer aandacht worden besteed aan (a) de mate waarin gebruik wordt
gemaakt van de mogelijkheid om een bedrag ineens op te nemen en (b) de doeltreffendheid
van de waarborgen en voorwaarden waarmee het keuzerecht bedrag ineens is omkleed,
mede met het oog op mogelijke neveneffecten van het keuzerecht (bijvoorbeeld op het
terrein van de inkomensafhankelijke regelingen). De evaluatie zal zich ook uitstrekken
tot het (soortgelijke) keuzerecht dat wordt geïntroduceerd met betrekking tot een
bevroren pensioen in eigen beheer, het nettopensioen, oudedagsvoorzieningen die zijn
opgebouwd in de derde pijler en de nettolijfrente.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de eerste tussentijdse evaluatie van de
Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen kan worden verwacht. Daarnaast vragen de leden
van de D66-fractie of daarbij aandacht is voor de samenhang tussen het gebruik van
RVU en een leven lang ontwikkelen.
In artikel VI, eerste lid, van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is bepaald
dat binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het keuzerecht bedrag ineens, en vervolgens
na drie jaar, een verslag over de doeltreffendheid en de effecten aan de Eerste Kamer
en Tweede Kamer wordt verstuurd.29 Het gebruik van de tijdelijke RVU-maatregel en de inzet op duurzame inzetbaarheid
worden daarin niet meegenomen. In hoeverre gebruik wordt gemaakt van deze twee elementen
is voor de evaluatie van het bedrag ineens niet direct relevant. Het bedrag ineens
kent immers geen bestedingsdoel, zoals vervroegde uittreding of opleiding. Daarnaast
speelt een leven lang ontwikkelen vooral tijdens het werkzame leven.
In de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is geen evaluatiebepaling opgenomen ten
aanzien van de versoepeling van de RVU-heffing. De versoepeling van de RVU-heffing
betreft een tijdelijke maatregel. De daaraan gekoppelde Maatwerkregeling Duurzame
Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) wordt gemonitord en geëvalueerd. Dit najaar
wordt een eerste tussenrapportage aan uw Kamer aangeboden. De RVU-regelingen die ná
1 januari 2021, dus na invoering van de versoepeling van de RVU-heffing, tot stand
zijn gekomen en waarvoor subsidie is aangevraagd, lopen mee in die evaluatie.
De leden van de D66-fractie vragen de regering inzicht te geven in de mate waarin
in de pensioenregeling rekening gehouden wordt met de rol van het bedrag ineens, die
volgens de leden mogelijk een hogere gewenste pensioenopbouw tot gevolg heeft. Daarnaast
vragen zij of de effecten van het onderliggende wetsvoorstel en de Wet toekomst pensioenen
worden onderscheiden bij de evaluatie van het bedrag ineens.
Allereerst wil de regering benadrukken dat het bedrag ineens een keuzerecht betreft.
Alle deelnemers krijgen – indien zij voldoen aan de gestelde voorwaarden – de mogelijkheid
om een bedrag ineens op te nemen. Het keuzerecht zal daarom moeten worden opgenomen
in de pensioenregeling. Dit staat los van de introductie van het nieuwe pensioenstelsel,
want ook onder het nieuwe pensioenstelsel is – zodra de wet bedrag ineens, RVU en
verlofsparen (voor het specifieke onderdeel bedrag ineens) en het wetsvoorstel herziening
bedrag ineens in werking zijn getreden – opname van een bedrag ineens mogelijk. In
die zin staat het keuzerecht dan ook los van het wetsvoorstel toekomst pensioenen
en wordt bij de evaluatie van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen het wetsvoorstel
toekomst pensioenen niet meegenomen. De gewenste mate van pensioenopbouw, binnen de
wettelijke randvoorwaarden, is aan sociale partners. Daar verandert de introductie
van het bedrag ineens niets aan. In hoeverre de invoering van het bedrag ineens leidt
tot aanpassing van de pensioendoelstelling volgt niet uit de evaluatie van de Wet
bedrag ineens, RVU en verlofsparen, omdat dit afzonderlijke element daar niet uit
is af te leiden.
De leden van de D66-vragen of er in de evaluatie inzicht wordt gegeven in enerzijds
het gebruik van het bedrag ineens, maar anderzijds ook in de rol van het bedrag ineens
bij de pensioenopbouw.
Bij de evaluatie van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen zal aandacht worden
besteed aan de mate waarin gebruik wordt gemaakt van het recht om een bedrag ineens
op te nemen. Daarbij zal onderscheid worden gemaakt tussen de uitbetaling van het
bedrag ineens op de pensioeningangsdatum en de uitgestelde uitbetaling van het bedrag
ineens.
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier mensen die vervroegd willen uittreden
vanwege een zwaar beroep met een opleiding kunnen worden geholpen om in het kader
van een leven lang ontwikkelen zich om te scholen naar een ander beroep dat beter
bij hen past.
De MDIEU, die voortvloeit uit het pensioenakkoord, heeft als doel dat zoveel mogelijk
werkenden gezond werkend hun pensioen halen. In de periode 2021 tot en met 2025 is
bijna € 1 miljard beschikbaar. Sectoren kunnen bijvoorbeeld subsidie krijgen voor
het projecten op het gebied van arbeidsmobiliteit van werkenden tussen sectoren. Ook
de inzet van loopbaanscans en loopbaanadviseurs kan voor MDIEU-subsidie in aanmerking
komen. Op grond van de MDIEU zijn kosten voor scholing niet subsidiabel. Wel zijn
kortdurende workshops en trainingen voor groepen subsidiabel. Deze kunnen bijvoorbeeld
gericht zijn op vitaliteit, op eigen regie, of op de loopbaanontwikkeling. Verder
is voor werkenden is het algemene scholingsbudget STAP beschikbaar, waarmee mensen
€ 1.000 kunnen aanvragen voor de kosten van scholing. In totaal is er circa € 200 miljoen
per jaar beschikbaar. Aan STAP wordt daarnaast een compartiment toegevoegd speciaal
en alleen beschikbaar voor mensen die beschikken over een diploma van maximaal mbo 4
niveau, om leren en ontwikkelen voor deze groep nog toegankelijker te maken. Daarvoor
is de komende 4 jaar € 125 miljoen beschikbaar. Voor mensen van 18 jaar en ouder en
van wie de hoogst genoten opleiding maximaal mbo 2 is, is ook (gratis) het STAP-ontwikkeladvies
beschikbaar. Met dit ontwikkeladvies krijgt iemand inzicht in de mogelijkheden en
kansen op de arbeidsmarkt. Voor het mkb is er nog de SLIM-regeling. Met deze regeling
kunnen mkb-ondernemingen subsidie krijgen om investeringen in een leerrijke werkomgeving
te doen. Een onderdeel van SLIM biedt de mogelijkheid aan mkb-werkgevers om voor hun
werknemers ontwikkeladviezen aanvragen.
De leden van de D66-fractie vragen naar de mogelijke inzet van het bedrag ineens voor
een sabbatical, waarna een deelnemer weer aan het werk gaat.
Bij de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen zijn aan het bedrag ineens voorwaarden
verbonden.30 Eén van die voorwaarden is dat de gedeeltelijke afkoop (bedrag ineens) op de ingangsdatum
van het ouderdomspensioen dient plaats te vinden. Dit betekent dat het ouderdomspensioen
in beginsel slechts op één moment, bij het ingaan van de uitkeringsfase, gedeeltelijk
(maximaal 10%) kan worden afgekocht. Met het wetsvoorstel herziening bedrag ineens
wordt een extra uitbetalingsmoment geïntroduceerd, maar ook in dat geval vindt de
keuze voor het bedrag ineens nog steeds op de pensioeningangsdatum plaats. Het opnemen
van een bedrag ineens is niet toegestaan tijdens de opbouwfase. Het opnemen van een
bedrag ineens tijdens de opbouwfase voor een sabbatical is derhalve niet toegestaan.
De belangrijkste redenen daarvoor is dat het opnemen van een bedrag ineens tijdens
de opbouwfase het risico met zich meebrengt dat de pensioenopbouw gedurende die periode
wordt misgelopen. Daarnaast leidt het stellen van een verplicht bestedingsdoel tot
een flinke toename in de regeldruk, omdat er toezicht moet worden gehouden op de besteding
van het bedrag. Ook is onduidelijk wie het toezicht op het bestedingsdoel zou moeten
houden. Tot slot wordt met het stellen van deze voorwaarde geborgd dat de solidariteit
binnen een pensioenfonds zo min mogelijk onder druk komt te staan, doordat op deze
wijze selectie-effecten worden beperkt. Voor de volledigheid opgemerkt maakt de uitbreiding
van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof onderdeel uit van
de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen. Werknemers kunnen opgebouwd verlof gebruiken
voor bijvoorbeeld het nemen van een sabbatical.
8. Internetconsultatie
De vragen die hierover zijn gesteld zijn samengevoegd met andere vragen uit het verslag.
9. Toezicht- en uitvoeringstoetsen
De leden van de D66-fractie vragen naar de mogelijkheden voor de AFM om toezicht te
houden op de communicatie van pensioenfondsen over het bedrag ineens op een manier
die zij goed achten.
De AFM heeft in haar toezichttoetsen aangegeven dat zij op basis van het voorliggende
wetsvoorstel herziening bedrag ineens en het ontwerpbesluit voor de wijziging van
het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in staat
is uit te voeren toezicht.
De leden van de D66-fractie vragen of pensioengerechtigden, ongeacht het pensioenfonds
waar zij hun pensioen opbouwen, in gelijke mate een keuze kunnen maken voor een bedrag
ineens of dat pensioenfondsen verschillende niveaus van keuzevrijheid kunnen gaan
aanbieden.
De regering merkt op dat het bedrag ineens een wettelijk recht voor de deelnemer wordt.
Het keuzerecht bedrag ineens is zo vormgegeven dat een deelnemer bij iedere pensioenuitvoerder
de mogelijkheid heeft om maximaal 10% van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen
als een bedrag ineens op te nemen, uiteraard binnen de gestelde wettelijke randvoorwaarden.
Dit betekent ook dat een deelnemer de pensioenuitvoerder kan verzoeken om een lager
percentage als bedrag ineens uit te keren.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.