Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake vervolg Contourennota en Integraal Overzicht Financiën Gemeenten (Kamerstuk 36200-B-10)
36 200 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2023
Nr. 15
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 januari 2023
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over de brief van 7 oktober 2022 over vervolg Contourennota en Integraal Overzicht
Financiën Gemeenten (Kamerstuk 36 200 B, nr. 10).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 november 2022 aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 13 januari 2023 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Hagen
Adjunct-griffier van de commissie, Verhoev
Vragen opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
2
2.
Financiële positie gemeenten en voorzieningenniveau
2
3.
Nieuwe financieringssystematiek
6
4.
Grondslag € 1 miljard
7
5.
Meerjarige stabiliteit
9
6.
Belastinggebied gemeenten
12
7.
Accres en opschalingskorting
15
8.
UDO
16
9.
Overig
17
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief met
bijlagen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het vervolg
van de Contourennota en hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de brief over
het vervolg van de Contourennota en het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten en
hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van de brief over de vervolgstappen voor de nieuwe financieringssystematiek en de
financiële positie van gemeenten. Deze leden hebben over de brief enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben de brief van de Minister over de contouren van een
nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten gelezen en hebben hierover nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 oktober 2022 en
eerder van de Contourennota financieringssystematiek medeoverheden van 11 juli 2022
en hebben hierover enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister over de contouren van de gemeentefinanciën. Deze leden hebben
hierover een aantal vragen en opmerkingen.
2. Financiële positie gemeenten en voorzieningenniveau
In de onderhavige brief staat dat gemeenten stellen dat er sprake is van achteruitgang
in het voorzieningenniveau. In de brief van 28 maart jl. van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 35 925 B, nr. 20) wordt aangegeven dat het eenduidig meten van het voorzieningenniveau voor inwoners
een complexe opgave is en dat er vooralsnog geen bruikbare operationalisering voorhanden
is om dit te meten. Zijn er op dit moment acties uitgezet om dit in de toekomst wel
inzichtelijk te maken? Zo ja, op welke manier vragen de leden van de VVD-fractie zich
af.
Gemeenten stellen dat sprake is van achteruitgang in het voorzieningenniveau. De Minister
stelt daartegenover dat met onderzoek moeilijk objectief is aan te tonen wat het voorzieningenniveau
precies is en hoe het zich ontwikkelt. De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie
vragen of de Minister betwijfelt of het voorzieningenniveau werkelijk achteruitgegaan
is. Deze leden zijn van mening dat een belrondje langs pakweg twintig gemeenten weinig
ruimte laat voor twijfel. Is de Minister het met hen eens, dat het logisch is dat
voorzieningen verschralen als gemeenten jaar na jaar hebben moeten interen?
De leden van de SP-fractie hebben de brief van de Minister over de contouren van een
nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten gelezen en hebben hierover nog enkele
vragen en opmerkingen. Deze leden maken zich zorgen over de financiële positie van
gemeenten. Hoewel de accountantsverklaringen goed zijn is er de afgelopen jaren door
gemeenten bezuinigd op voorzieningen voor mensen. Zij lezen dat het moeilijk is om
hier objectief onderzoek naar te doen. Zij vragen naar de reden hiervan. Waarom kan
er bijvoorbeeld geen inventarisatie gemaakt worden naar hoeveel sportvoorzieningen
en culturele voorzieningen zijn verdwenen of zijn versoberd? Waarom kan er niet worden
vastgesteld of en zo ja in welke mate gemeenten bepaalde armoedevoorzieningen hebben
versoberd?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in veel gemeenten voorzieningen
onder druk zijn komen te staan door de kwetsbare financiële positie van gemeenten
en door de hoge energiekosten als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Hoe verhoudt de
financiële positie van gemeenten en de door hen genoemde achteruitgang van het voorzieningenniveau
zich met de gemeentelijke autonomie? Zorgen beperkte financiële middelen niet per
definitie voor beperkte keuzevrijheid voor gemeenten?
Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zie ik het, mede in het
licht van artikel 108 en 116 van de Gemeentewet, als mijn taak om er zorg voor te
dragen dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren. Een financieel
onderzoek, ook wel artikel 2 Fvw-onderzoek genoemd, is hierbij een belangrijk instrument,
in het geval medeoverheden er een taak bij krijgen of een bestaande taak wordt verzwaard.
Dit financiële onderzoek is een essentieel onderdeel van de uitvoeringstoets in de
laatste fase van het beleidsvormingsproces conform het Beleidskompas en de nog in
te voeren Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO). Rijk en medeoverheden
concludeerden samen in het rapport-Lazeroms dat de afspraken in het Coalitieakkoord
een goede financiële basis bieden in de periode tot en met 2025. Bij de uitwerking
van de nieuwe financieringssystematiek vanaf 2026 is een goede balans tussen opgaven,
taken en middelen een centraal uitgangspunt. Signalen over het gemeentelijke voorzieningenniveau
blijf ik meenemen in het beeld van de balans tussen taken en middelen. In 2018 en
2019 lieten gemeenten gezamenlijk een exploitatietekort zien, door uitgavendruk op
de jeugdzorg en ook in mindere mate op de WMO. De extra lasten op het sociaal domein
vingen gemeenten ook op met bezuinigingen op het eigen apparaat en via het uit- of
afstellen van investeringen. In 2020 hadden gemeenten echter een overschot van 4,6 miljard
euro (inclusief verkoop Eneco van 4,1 miljard euro) en in 2021 een overschot van 1,8
miljard euro. Hierdoor is het eigen vermogen van alle gemeenten tussen 2019 en 2021
toegenomen met 6,3 miljard euro, al profiteren niet alle gemeenten hier in gelijke
mate van.
Gemeenten stellen dat er sprake is van achteruitgang in het voorzieningenniveau. Ondanks
meerdere pogingen hiertoe, is het met onderzoek moeilijk objectief aan te tonen wat
het voorzieningenniveau precies is en hoe het zich ontwikkelt.1
Ten eerste omdat, ondanks dat er veel data beschikbaar zijn, er geen compleet overzicht
bestaat van gemeentelijke taken en activiteiten en er geen uniforme wijze is waarop
deze gemeten worden. Ten tweede omdat gemeenten een open huishouding hebben en dus
zelf bepalen, binnen wettelijke kaders, welke beleidsdoelen ze stellen en hoe ze die
invullen. Dit alles maakt dat er geen eenduidige wijze is om het voorzieningenniveau
op een betrouwbare en vergelijkbare manier te vatten, zodat deze direct kan worden
gekoppeld aan de financiële positie van gemeenten en kan bijdragen aan het gesprek
over de balans tussen taken en middelen bij gemeenten. Kwantitatieve gegevens over
de hoogte van investeringen en de trendmatige ontwikkeling van uitgaven van gemeenten
op verschillende beleidsterreinen kunnen wel een indicatie geven voor de financiële
druk en de keuzes die gemeenten moeten maken. Keuzes die in het voorzieningenniveau
op lokaal niveau gemaakt worden, komen echter niet per se voort uit financiële schaarste,
maar kunnen ook doelbewuste keuzes zijn die aansluiten op lokale wensen en behoeften.
Een bibliotheekfunctie kan bijvoorbeeld ook bij een buurthuis worden ondergebracht.
Wat betreft de gestegen energiekosten heeft het kabinet in de Najaarsnota 20222 uw Kamer geïnformeerd over het voorstel om bij Voorjaarsnota 2023 een extra prijsbijstelling
over 2022 uit te keren. Deze prijsbijstelling geldt ook voor het Gemeentefonds en
is structureel.
De leden van de D66-fractie zijn positief dat het overzicht van de gemeentefinanciën
op sommige punten een verbetering laat zien. Deze leden wijzen op de monitor van de
financiële conditie van de VNG die ook laat zien dat gemeenten uit het dal klimmen
en een slinkende minderheid van de gemeenten een onvoldoende scoort. Zou de Minister
een beleidsinhoudelijke reactie kunnen geven op deze monitor? Zou de Minister daarbij
ook kunnen ingaan op de constatering dat gemeentelijke investeringen achterblijven,
terwijl deze van groot belang zijn? Kan de Minister uiteenzetten hoe de gemeentelijke
investeringen zich de afgelopen twintig jaar hebben ontwikkeld en wat de verwachting
is voor de toekomst op basis van het huidige financiële beeld?
De VNG-monitor is een nuttig instrument om de financiële conditie van gemeenten in
kaart te brengen; dit draagt bij aan goede gemeentelijke financiën. De gemeentelijke
investeringen zijn inderdaad een punt van aandacht. In het onderzoek Gemeenten in de Knel,dat in 2021 in opdracht van BZK is uitgevoerd, gaven gemeenten in interviews aan,
investeringen te hebben uitgesteld. Hieronder vindt u een overzicht van de gemeentelijke
investeringsquote van 2005–2021, het tijdvak waarover data beschikbaar zijn, vergeleken
met de nominale groei van de economie. De investeringsquote is de groei in immateriële
en materiële vaste activa, gedeeld door de baten vóór mutatie reserves. Dit is dezelfde
definitie die de VNG hanteert in zijn monitor financiële conditie, met het verschil
dat de VNG de gemiddelde groei over vier jaar neemt, om schommelingen in het investeringsniveau
van jaar tot jaar binnen één gemeente op te vangen. Voor een beeld van alle gemeenten
samen is dit niet nodig. In de grafiek is te zien dat de investeringsquote redelijk
gelijk opgaat met de economie.
Zoals hierboven weergegeven, zijn Rijk en medeoverheden het erover eens dat de afspraken
in het Coalitieakkoord een goede financiële basis bieden in de periode tot en met
2025, wat ruimte biedt voor investeringen.
Aanvullend op het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is bij Miljoenennota 2023 (Kamerstuk 36 200 besloten dat gemeenten voor het jaar 2026 een eenmalige rijksbijdrage ontvangen van
1 miljard euro. Hiervan wordt 924 miljoen euro beschikbaar gesteld via de algemene
uitkering van het Gemeentefonds en 76 miljoen euro via het BTW-compensatiefonds. Daarbij
ben ik mij ervan bewust dat gemeenten en provincies zorgen hebben over de consequenties
van de nieuwe financieringssystematiek en hun structurele financiële situatie vanaf
2026, waarbij hun meerjarenbegroting structureel moeten sluiten en opgaven met een
lange tijdshorizon structurele investeringen vergen, ook na 2026.
Grafiek 1. Overzicht gemeentelijke investeringsquote van 2005–20211
1 Bron: gegevens zijn afkomstig van het CBS, de investeringsquote van 2021 zijn op
basis van onbewerkte Iv3-gegevens.
Met de Minister constateren de leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie dat
gemeenten in de afgelopen jaren hard hebben gewerkt om de corona- en vluchtelingencrisis
het hoofd te bieden. Hoe beoordeelt de Minister in dit verband het feit dat gemeenten
onvoldoende capaciteit hebben om nieuw beleid uit te voeren? Deelt de Minister de
mening, dat het Rijk de afgelopen jaren teveel gevergd heeft van gemeenten?
Het kabinet is gemeenten erkentelijk voor hun belangrijke rol in de corona- en vluchtelingencrisis,
en ook bij bijvoorbeeld voor hun rol bij de uitkering van de energietoeslag. Zoals
ik heb aangegeven in de Kamerbrief Vervolg Contourennota en Integraal Overzicht Financiën
gemeenten4, hebben gemeenten inderdaad mogelijk onvoldoende capaciteit om nieuw beleid uit te
voeren. Zo signaleerde de Raad van State in 2021 dat het openbaar bestuur – Rijk,
gemeenten en provincies – veel op zijn bord heeft gekregen, boven op een reeds overvol
takenpakket.5 Uitvoeringskracht werd genoemd als knelpunt. Ook hebben gemeenten nu moeite om vacatures
in te vullen.6 Deze ontwikkelingen zullen de komende jaren goed gevolgd moeten worden en worden
ook besproken in bestuurlijke overleggen met de VNG, het IPO, gemeenten en provincies.
Met de invoering van de UDO wil ik waarborgen dat gemeenten en provincies bij nieuwe
taken toegerust zijn om die uit te voeren. De UDO bevat een gezamenlijk proces voor
Rijk en medeoverheden, dat helpt om beleid vorm te geven dat uitvoerbaar en effectief
is.
3. Nieuwe financieringssystematiek
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief met
bijlagen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het vervolg
van de Contourennota. De Minister geeft aan dat het belang van de samenhang tussen
de verschillende (transitie-)fondsen op verschillende terreinen (klimaat, stikstof
en mobiliteit) wordt meegenomen in de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek,
waarover de Kamer in het voorjaar van 2023 zal worden geïnformeerd. Dat brengt deze
leden tot de volgende vragen. In welke zin wordt het belang van samenhang tussen de
verschillende (transitie-)fondsen betrokken bij de nieuwe financieringssystematiek?
Voor gemeenten en provincies is het van belang dat integrale besluitvorming over besteding
van middelen zo min mogelijk wordt belemmerd en administratieve (verantwoordings-)lasten
richting Rijk zoveel als mogelijk beperkt worden. Van de gereserveerde middelen voor
klimaat, stikstof en mobiliteit gaat een aanzienlijk deel naar gemeenten en provincies.
Bij de vormgeving is het daarom van belang om goed aan de voorkant rekening te houden
met de uitwerking van de geldstromen richting gemeenten en provincies. Ik ben daarover
ook in gesprek met mijn collega’s in het kabinet die verantwoordelijk zijn voor deze
beleidsterreinen.
Rijk en medeoverheden zijn het erover eens, in lijn met het onderzoek van mw. Lazeroms,
dat het coalitieakkoord medeoverheden voor de periode tot en met 2025 een goede financiële
basis biedt. Het financieel perspectief erna ontbreekt, zo stellen de medeoverheden.
Er zijn geluiden dat er decentrale overheden zijn die hun meerjarenbegrotingen niet
rond krijgen en stellen dat dit ten koste kan gaan van wettelijke taken of investeringen.
Gemeenten en provincies moeten en zijn hier nú al op aan het begroten zonder soms
enig perspectief te hebben voor structurele dekking. Herkent de Minister dit? Hoe
groot is dit probleem? Gaat de Minister hier met de medeoverheden het gesprek over
aan? Wat is haar insteek daarbij? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie
van de Minister.
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie constateren dat de Minister in
aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek in 2026 eenmalig € 1,1 mld. extra
beschikbaar stelt voor gemeenten en provincies. Deze leden vragen welke maatregelen
de Minister voor de jaren 2027 en verder neemt om te voorkomen dat gemeenten hun begroting
niet meerjarig sluitend kunnen krijgen.
Rijk en medeoverheden concludeerden samen in het rapport-Lazeroms dat de afspraken
in het Coalitieakkoord een goede financiële basis bieden in de periode tot en met
2025. De nieuwe financieringssystematiek vanaf 2026 is erop gericht dat opgaven, taken
en middelen met elkaar in balans zijn. Zoals in de Contourennota vermeld, is het van
belang dat de bekostiging van het Gemeentefonds en Provinciefonds gepaard gaat met
meerjarige stabiliteit, zodat gemeenten en provincies vooraf helderheid hebben over
hun meerjarig begrotingskader.
Daarbij ben ik mij ervan bewust dat gemeenten en provincies zorgen hebben over de
consequenties van de nieuwe financieringssystematiek en hun structurele financiële
situatie vanaf 2026, waarbij hun meerjarenbegroting structureel moet sluiten en opgaven
met een lange tijdshorizon structurele investeringen vergen. Ik ben samen met de medefondsbeheerder,
de Staatssecretaris Financiën Fiscaliteit en Belastingdienst, in gesprek met VNG en
IPO om de financieringssystematiek vanaf 2026 vorm te geven.
Ik geef conform motie van de leden Van Weyenberg en Inge van Dijk7 voor de meicirculaire 2023 op hoofdlijnen duidelijkheid te geven over de nieuwe financieringssystematiek.
De leden van de SP-fractie maken zich tevens zorgen over de periode na 2025. Gemeenten
maken immers ook lange termijnplannen wat door de onzekerheid nu aanzienlijk bemoeilijkt
wordt. Hoe kan dit volgens de Minister zoveel mogelijk worden voorkomen? In hoeverre
is er in de huidige plannen rekening gehouden met de financiële positie van mensen,
waardoor het zeer voorstelbaar is dat er in de komende jaren een groter beroep wordt
gedaan op inkomensondersteunende maatregelen?
Ik spreek, samen met de Staatssecretaris Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,
met de koepels van gemeenten en provincies over de nieuwe financieringssystematiek
en beoog in het voorjaar op hoofdlijnen duidelijkheid te geven over de nieuwe financieringssystematiek.
De financiële positie van burgers is bij het uitwerken van de nieuwe financieringssystematiek
een aandachtspunt. Keuzes die gevolgen hebben voor het lokale belastinggebied kunnen
immers ook doorwerken in de koopkracht van huishoudens met lage inkomens. Echter,
dit is maar één aspect van de koopkrachtontwikkeling. Het kabinet doet veel meer op
het gebied van inkomensbeleid. Naast de reguliere uitvoering van de bijstand heeft
het kabinet bijvoorbeeld de afgelopen jaren ten aanzien van corona en recentelijk
de gestegen energieprijzen ook de nodige maatregelen getroffen op het gebied van inkomensondersteuning.
Zo heeft het kabinet bijvoorbeeld met betrekking tot laatstgenoemde in haar brief
Aanvullende maatregelen energierekening8 bekend gemaakt structureel € 40 miljoen per jaar ter beschikking te stellen, als
onderdeel van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden, voor het versterken van de
gemeentelijke dienstverlening op het terrein van de schuldhulpverlening.
4. Grondslag € 1 miljard
De leden van de D66-fractie vinden het zoals gezegd positief dat voor het jaar 2026
één miljard is toegevoegd aan het Gemeentefonds en btw-compensatiefonds. Kan de Minister
uiteenzetten of er overleg is geweest met de VNG over de toevoeging van dit bedrag
en welke afspraken daarbij eventueel zijn gemaakt? Is er bijvoorbeeld overeenstemming
over bepaalde aspecten van de nieuwe financieringssystematiek of zijn er afspraken
over het te volgen proces daarnaartoe?
Tijdens de begrotingsbehandeling BZK voor 2023 (Handelingen II 2022/23, nr. 11, item 10) stelden deze leden van de GroenLinks-fractie in de feitelijke vragenronde en tijdens
het debat de vraag waar de in de begroting genoemde 1 miljard euro voor de transitie
na 2025 precies op is gebaseerd. Het antwoord van de Minister was «dit is beschikbaar
gesteld in aanloop naar een nieuwe systematiek». Dit antwoord stelt deze leden allerminst
gerust voor de periode na 2025. Daarom zouden zij graag een gedetailleerde toelichting
ontvangen waar deze 1 miljard euro precies op gebaseerd is. Kan de berekening van
dit bedrag nader worden toegelicht en op welke wijze is de hoogte van dit bedrag afgestemd
met de medeoverheden? Mocht hierover geen afstemming hebben plaatsgevonden, waarom
is dit niet gebeurd?
De 1,1 miljard voor gemeenten en provincies is na integrale besluitvorming door het
kabinet beschikbaar gesteld in aanloop naar een nieuwe financieringssystematiek vanaf
2026. Gemeenten ontvangen de rijksbijdrage van 1 miljard euro in het jaar 2026. Hiervan
wordt 924 miljoen euro beschikbaar gesteld via de algemene uitkering van het Gemeentefonds
en 76 miljoen euro via het BTW-compensatiefonds. Deze eenmalige Rijksbijdrage van
het Gemeentefonds met 1 miljard euro staat los van de accressystematiek.
Een belangrijk vertrekpunt voor de nieuwe financieringssystematiek is dat opgaven,
taken en middelen met elkaar in balans zijn. Zoals in de Contourennota vermeld, is
het van belang dat de bekostiging van het Gemeentefonds en Provinciefonds gepaard
gaat met meerjarige stabiliteit, zodat gemeenten en provincies vooraf helderheid hebben
over hun meerjarig begrotingskader.
Ik beoog conform motie van de leden Van Weyenberg en Inge van Dijk9 voor de Meicirculaire op hoofdlijnen duidelijkheid te geven over de nieuwe financieringssystematiek.
De leden van de D66-fractie vinden het goed dat de Kamer de motie van de leden Van
Weyenberg en Inge van Dijk (Kamerstuk 36 200, nr. 89) heeft aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 10, item 13), die de regering verzoekt om voor de Meicirculaire 2023 een uitvoeringsplan met
tijdpad naar de Kamer te sturen voor de nieuwe financieringssystematiek en hierbij
voldoende duidelijkheid te bieden over de inhoud op hoofdlijnen. Volgens deze leden
is dat hard nodig om ervoor te zorgen dat gemeenten via de meicirculaire en daarmee
bij hun begrotingen voor 2024–2027 voldoende duidelijkheid voor hun financiën op de
lange termijn hebben. Graag ontvangen zij een overzicht van de acties die tot nu toe
zijn ondernomen om te komen tot deze nieuwe financieringssystematiek en de resultaten
naar aanleiding daarvan. Daarnaast vragen zij welke acties met welke planning de Minister
heeft in aanloop naar het uitvoeringsplan voor de Meicirculaire 2023.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het aspect «beperkte financiële middelen,
beperkte keuzevrijheid voor gemeenten betrokken wordt bij de vormgeving van de nieuwe
financieringssystematiek en deelt de Minister het standpunt dat het van belang is
om snel duidelijkheid te krijgen over de financiële positie van gemeenten voor de
periode na 2025 omdat voor de meerjarenbegroting en het in stand houden van de voorzieningen
het belangrijk is dat gemeenten weten waar ze aan toe zijn? Zo nee, waarom niet? Kan
de Minister concreet met (streef)data aangeven hoe zij het verdere tijdpad om te komen
tot duidelijkheid over de periode na 2025 voor zich ziet?
Ik deel de noodzaak van duidelijkheid voor gemeenten en provincies. Hieronder vindt
u een overzicht van de acties die tot dusverre zijn ondernomen voor de beoogde nieuwe
financieringssystematiek en hierbij geplande acties.
Voorjaar 2022 Contourennota
Uitgangspunten voor de nieuwe financieringssystematiek geformuleerd tussen Rijk en
koepels:
• een goede balans tussen opgaven, taken en middelen.
• betere financieringsbalans tussen eigen inkomsten en bekostiging via de fondsen vanuit
het Rijk, vooral voor gemeenten
• meerjarige stabiliteit
• een financieel en interbestuurlijk instrumentarium dat beter aansluit op taken en
de wettelijke kaders van waaruit die taken worden toebedeeld
September 2022
Miljoenennota 2023
In aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek in 2026 eenmalig € 1,1 mld. extra
beschikbaar voor gemeenten en provincies.
Najaar 2022
Uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek in gezamenlijkheid met koepels van
medeoverheden
Voorjaar 2023
Op hoofdlijnen duidelijkheid geven over nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten
en provincies
De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op het belang van goede betrokkenheid
van lokale en provinciale politici op alle niveaus. Op welke wijze zijn tot nu toe
raads- en statenleden betrokken bij de vormgeving van de nieuwe financieringssystematiek,
zoals gevraagd in de motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Romke de Jong (Kamerstuk
35 925 VII, nr. 159) of op welke wijze zal dat nog gaan plaatsvinden?
Ik zal in overleg met VNG en IPO afstemmen hoe we de inbreng van raads- en statenleden
kunnen meenemen in het proces.
5. Meerjarige stabiliteit
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat gemeenten meerjarige stabiliteit
hebben ten aanzien van hun inkomsten. Daarom vinden deze leden het erg positief dat
dit een belangrijk uitgangspunt is van de nieuwe financieringssystematiek zoals beschreven
in de Contourennota. Daarnaast vinden zij het positief dat in samenspraak met de VNG
is besloten het accres vast te zetten, waardoor gemeenten niet zoals in het verleden
hun accres op het laatste moment zien dalen als gevolg van onderuitputting bij het
Rijk. Welke varianten worden betrokken bij de opgave om ook voor de lange termijn
deze meerjarige stabiliteit te kunnen bieden binnen de nieuwe financieringssystematiek?
Aan welke factoren zullen deze varianten worden getoetst bij de uiteindelijke afweging
of voldaan is aan het vertrekpunt dat er sprake moet zijn van meerjarige stabiliteit?
De nieuwe financieringssystematiek wordt nu vormgegeven. Het is nog te vroeg in het
proces om varianten uiteen te zetten. Rijk en koepels van gemeenten en provincies
zullen gezamenlijk het uitgangspunt van stabiliteit vóór, tijdens en na het uitwerken
van de nieuwe financieringssystematiek wegen en toetsen.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de medeoverheden behoefte aan duidelijkheid
hebben ten aanzien van de financieringssystematiek vanaf 2026. Deze leden menen dat
bij gebrek aan duidelijkheid hierover gemeenten langlopende investeringen in woningbouw,
onderwijshuisvesting, energietransitie nu niet kunnen en durven te doen. Deelt de
Minister die mening en acht zij dat dan ook zeer onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
In de Contourennota stelde immers het kabinet terecht zelf al «dat het noodzakelijk
is om gemeenten en provincies in september helderheid te geven over de richting van
de oplossing voor de financiële situatie in 2026 en de hierbij passende vervolgstappen».
Toch menen deze leden dat de voorliggende brief van 7 oktober niet meer helderheid
biedt dan de Contourennota van juli al deed. Zij menen dat over de nieuwe financieringssystematiek
in deze brief enkel herhaald wordt wat in de Contourennota al stond. Deelt de Minister
de mening dat de brief van 7 oktober niet meer duidelijkheid biedt ten aanzien van
de periode vanaf 2026 dan de Contourennota van juli? Zo nee, waarom niet en waarin
zit dan de nieuwe duidelijkheid? Deelt zij de mening dat er behalve de eenmalige enige
financiële compensatie voor 2026, nog geen enkel concreet financieel perspectief voor
de jaren daarna is geboden? Zo nee, waarom deelt zij die mening niet en waar blijkt
dat perspectief dan wel uit? Hoe gaat de Minister waarborgen dat er een financieringssystematiek
komt waarmee na 2026 het voorzieningenniveau van gemeenten op peil kan blijven?
Zoals aangegeven, deel ik de wenselijkheid van duidelijkheid voor gemeenten en provincies.
Ik ben in gesprek met de koepels om de financieringssystematiek vorm te geven. Een
nieuwe financieringssystematiek is complex en vraagt om zorgvuldige voorbereiding
en afstemming met de koepels. Het is nog te vroeg om een concrete uitwerking te delen.
Het streven is dat er in het voorjaar 2023 op hoofdlijnen duidelijkheid komt over
de nieuwe financieringssystematiek.
De leden van de GroenLinks-fractie nog steeds niet in voldoende mate overtuigd van
de reden om tot een nieuwe systematiek te komen. Kan de Minister nog eens goed uitleggen
waarom er precies besloten is tot een nieuwe systematiek? Zijn de medeoverheden betrokken
geweest bij de passage uit het regeerakkoord? Welk gedeeld of gedragen (ambtelijk)
advies, of welke noodzaak lag ten grondslag aan het korten van het Gemeentefonds in
2026 en het stopzetten van het toekennen van een volume-accres in 2026 en de jaren
erna? Kan de Minister de betreffende (ambtelijke) adviezen aan de Kamer doen toekomen?
Zoals toegelicht in het Coalitieakkoord10 wordt, om een stabielere financiering voor de medeoverheden te realiseren en hun
autonomie te vergroten, in de komende jaren een nieuwe financieringssystematiek voor
de periode na 2025 uitgewerkt. In de huidige kabinetsperiode zal de financiering van
de medeoverheden grotendeels worden vormgegeven via de accres systematiek Het volumedeel
van het accres voor gemeenten voor de periode 2022–2025 is vastgezet op het niveau
van de voorjaarsnota 2022.
De openbare documenten met betrekking tot de kabinetsformatie zijn te vinden op
Documenten | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl). In de evaluatie van de normeringssystematiek van november 2020 is geconcludeerd
dat de oude systematiek onvoldoende stabiel was.11 De Studiegroep Begrotingsruimte heeft ook geadviseerd om meer stabiliteit aan te
brengen in de financiering van medeoverheden, zowel in het belang van medeoverheden
als het Rijk.12 Verder zijn er ambtelijke rapporten verschenen over de herziening van het eigen belastinggebied,
te weten het ambtelijk rapport Herziening gemeentelijk belastinggebied, d.d. 1 mei
202013. het ambtelijk rapport Herziening provinciaal belastinggebied, d.d. 15 april 202114 en het ROB rapport Advies uitbreiding lokaal belastinggebied, d.d. 26 maart 201515. In opdracht van de VNG heeft de Commissie Rinnooy-Kan in 2015 advies uitgebracht
over het lokaal belastinggebied.16 Dit rapport is in opdracht van de VNG in mei 2022 geactualiseerd. 17 Op 11 maart 2021 heeft de ROB een adviesrapport gepubliceerd over evenwicht in de
bestuurlijk-financiële verhoudingen «Rust-Reinheid-Regelmaat»18. Ook is het rapport Lazeroms19 d.d. 11 juli 2022 verschenen met een analyse over het (financiële) vraagstuk dat
na 2025 ontstaat door de aankondiging van een nieuwe financieringssystematiek in het
regeerakkoord.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen op de aangenomen motie van de leden Bromet
en Mohandis (Kamerstuk 36 200 VII, nr. 30) die vraagt om te onderzoeken of de nieuwe systematiek wettelijk verankerd kan worden.
Deelt de Minister de opvatting dat een wettelijke verankering kan bijdragen aan de
stabiliteit en autonomie van gemeenten en provincies?
Bij de nieuwe financieringssystematiek staat centraal dat er een goede balans bestaat
tussen financiën en de taken en opgaven waar medeoverheden voor staan. Ik deel de
opvatting dat wettelijke verankering op onderdelen kan bijdragen, maar het is niet
de enige mogelijkheid om stabiliteit en autonomie te borgen. Ook moet geborgd worden
dat er voldoende flexibiliteit is om in te springen op acute vraagstukken.
Rijk en medeoverheden hebben onder begeleiding van een onafhankelijk procesbegeleider
het rapport «Samenwerkingsvermogen, samen werken aan maatschappelijke opgaven met
financiën in balans» (Bijlage bij Kamerstuk 35 925 VII, nr. 170) opgesteld. De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag willen weten wat is er
tot nu toe concreet met de aanbevelingen uit dit rapport is gedaan? Kan de Minister
schematisch een overzicht geven van de aanbevelingen en de concrete acties die naar
aanleiding hiervan zijn ondernomen?
Hieronder vindt u een schematisch overzicht van de aanbevelingen en de acties die
hieraan zijn gekoppeld. De nieuwe financieringssystematiek wordt in gezamenlijkheid
met de koepels van gemeenten en provincies uitgewerkt, dus het is niet van alle aanbevelingen
mogelijk om concrete acties aan te geven.
Aanbeveling
Concrete acties
1. Benoem de gevolgen van het vastgeklikte (volume-)accres vanaf 2026.
Dit is in de Contourennota gedaan.
2a. Leg zo snel mogelijk gezamenlijk vast, welke financiële ruimte er voor medeoverheden
in 2026 en verder wordt voorzien.
Deze stap is onderdeel van de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek.
2b. Maak op basis van de voorziene financiële ruimte een afspraak over 2026 en betrek
dit ook bij de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek met het oog op de
jaren na 2026.
Het kabinet stelde in aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek in 2026 eenmalig
€ 1,1 mld. extra beschikbaar voor gemeenten en provincies.
3. Bouw verder op eerdere adviezen over verruiming van het belastinggebied, trek gezamenlijk
op en maak heldere afspraken over uitwerking en implementatie.
Deze stappen zijn onderdeel van de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek.
4. Gegeven de ambitieuze planning, bereid je voor op de mogelijkheid dat verruiming
van het belastinggebied vertraagt/niet slaagt.
5. Kijk wat nu al gedaan kan worden in de financiering van gezamenlijk maatschappelijke
opgaven, zodat vertrouwen ontstaat om een start te maken.
6. Schenk aandacht aan bestaande uitgangspunten en uitvoeringspraktijk voor het vormgeven
van een nieuwe financieringssystematiek
7. Stel een gezamenlijke agenda op voor de lange(re) termijn
6. Belastinggebied gemeenten
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier bij de vormgeving van de nieuwe
financieringssystematiek vanaf 2026 kan en wordt voorkomen dat sprake zal zijn van
lastenstijging voor inwoners en ondernemers?
Met de Minister constateren de leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie dat
de (autonome) uitgaven van gemeenten en provincies jaarlijks met meer toenemen dan
enkel de inflatie, onder andere door bevolkingsgroei en vergrijzing. Met het vastzetten
van het volumedeel van het accres vanaf 2026 verliezen gemeenten en provincies een
instrument om dergelijke volumegroei op te vangen. Deze leden vinden het dan ook van
belang dat er voor de aanpak van dit vraagstuk bouwstenen en opties in kaart worden
gebracht en uitgewerkt.
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie lezen dat de eventuele mogelijkheid
voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken bij de uitwerking van bouwstenen
voor de financieringssystematiek. Deze leden vragen wat de bijbehorende randvoorwaarden
zullen zijn. Zij constateren dat er onder inwoners grote zorgen zijn over verhoging
van de belastingdruk. Indien de regering besluit tot vergroting van het decentraal
belastinggebied, worden dan ook bijvoorbeeld de tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting
verlaagd, zodat er sprake is van een verschuiving in plaats van een verhoging van
lasten, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie vragen tevens welke acties zijn ondernomen om de mogelijkheid
van een uitbreiding van het lokaal belastinggebied te betrekken bij de nieuwe financieringssystematiek.
Is er al een beeld welke termijn er nodig is voor invoering van een dergelijke uitbreiding
van het lokaal belastinggebied? Is het ook al duidelijk welke varianten hiervan mogelijk
zouden zijn en hoe hier een afweging tussen gemaakt kan worden? Zijn bijvoorbeeld
de opties uit het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» van de commissie-Rinnooy
Kan voldoende volgens de Minister, zijn er updates nodig van de opties en de bijbehorende
opbrengstenramingen of zijn aanvullende onderzoeken wenselijk? Op welke manier wordt
daarbij de gewijzigde motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Romke de Jong (Kamerstuk
35 925 VII, nr. 165) betrokken en specifiek de varianten die in die motie worden genoemd, zoals een planbaten-
of gebiedsontwikkeling heffing, een grondbelasting, een leegstandsheffing of verduurzamingsvrijstellingen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er onderzoek wordt gedaan naar de uitbreiding
van het lokale belastinggebied. Welke opties voor verruiming worden allemaal onderzocht
en welke rol speelt het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» hierin?
Wordt in aanvulling hierop ook gekeken naar mogelijkheden om vanuit gemeentelijke
of provinciale belastingen andere ambities te stimuleren, bijvoorbeeld rondom klimaat
en energie? In het bouwstenenrapport worden herinvoering van het OZB-gebruikersdeel
en invoering van een ingezetenenheffing genoemd als meest kansrijke opties. Het Centraal
Planbureau (CPB) berekende eerder dat dit lastenneutraal kon worden ingevoerd als
ook de lasten op arbeid zouden worden verlaagd. Is dit nog steeds het voornemen? Zo
nee, hoe worden dan negatieve inkomenseffecten opgevangen? Blijven gemeenten de mogelijkheid
voor kwijtschelding houden en welk effect heeft dit dan op hun mogelijkheid om eigen
inkomsten te verwerven? Graag een nadere toelichting hierop.
De leden van de PvdA-fractie lezen wederom dat voor de nieuwe financieringssystematiek
onder andere gekeken gaat worden naar de mogelijkheid van een groter eigen belastinggebied
voor medeoverheden. Dat stond ook al in het coalitieakkoord. Is er inmiddels voortgang
in het denken over dit onderwerp gemaakt en zo ja, waar bestaat die voortgang uit?
Zo nee, waarom nog steeds niet? Aan welke mogelijkheden voor uitbreiding van het belastinggebied
wordt gedacht? Is het rapport «Bouwstenen voor een nieuw belastingstelsel» het uitgangspunt
voor het uitwerken van de opties voor een ruimer belastinggebied? Liggen alleen de
bekende opties, zoals het herinvoeren van het gebruikersdeel OZB, de ingezetenenbelasting
en opcenten op de inkomstenbelasting, op tafel of wordt ook aan andere mogelijkheden
gedacht? Zo ja, welke zijn dat dan? Is duidelijk of vergroting van het belastinggebied
van gemeenten en provincies, mocht dat er komen, al dan niet kan gaan leiden tot een
hogere totale belastingdruk? Kunnen burgers lastenverzwaring ervaren als de medeoverheden
hun belastingen gaan verhogen? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister de mening dat
bij uitwerking van de plannen omtrent het belastinggebied duidelijk per optie in kaart
moet worden gebracht wat de invoering per optie zou betekenen voor de verschillende
inkomenscategorieën, met name voor de laagste inkomens? Zo ja, hoe gaat zij daarvoor
zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het ambtelijk rapport herziening gemeentelijk belastinggebied (2020)20 en het ambtelijk rapport herziening van het provinciaal belastinggebied (2021)21 gaan in op de uitbreiding van het lokale belastinggebied. Samen met de VNG en het
IPO wordt bekeken of de in de rapporten beschreven varianten en de invoeringsaspecten
op hoofdlijnen nog actueel zijn.
Lastenstijging voor inwoners en ondernemers kan worden voorkomen als tegelijkertijd
voor inwoners en ondernemers de rijksbelastingen omlaag gaan. Zoals reeds toegezegd,
zal ik u voor de Meicirculaire nader informeren over de te nemen vervolgstappen, daarbij
zal ik ook ingaan op een eventuele mogelijke verruiming van het lokale belastinggebied.
Mocht worden besloten tot een modernisering van het belastinggebied, dan zal het kabinet
aandacht hebben voor koopkrachteffecten en uitvoeringsaspecten.
Zoals hierboven toegezegd, zal ik u voor de Meicirculaire nader informeren over de
te nemen vervolgstappen. Daarbij zal ik ook de door uw genoemde moties betrekken
Ik ben niet voornemens om in de toekomst de mogelijkheid tot kwijtschelding door gemeenten
af te schaffen.
De leden van de D66-fractie vragen ook welke visie de Minister heeft op de financiële
verhoudingen tussen Rijk en gemeenten en welke grootte van het gemeentelijk belastinggebied
passend is bij het uitgangspunt van de betere financieringsbalans tussen eigen inkomsten
en bekostiging via het Rijk, zoals in de Contourennota is beschreven? Welke wetenschappelijke
inzichten en onderzoeken zal de Minister betrekken om voorstellen voor een nieuwe
financieringssystematiek te toetsen of deze inderdaad zorgen voor die betere financieringsbalans?
Waar moet de nieuwe financieringssystematiek volgens de Minister aan voldoen om die
betere financieringsbalans waar te maken?
Zoals opgenomen in de Contourennota22, geldt dat een betere financieringsbalans nodig is tussen eigen inkomsten van gemeenten
en provincies en bekostiging via de fondsen vanuit het Rijk. Dit geldt met name voor
dat deel van het takenpakket van gemeenten en provincies dat geldt als grotendeels
autonoom. Deze taken worden nu, zeker bij gemeenten, nog steeds voor het grootste
deel bekostigd door het Rijk, via het Gemeentefonds.
De discussie over herziening van het gemeentelijk belastinggebied is niet nieuw: sinds
de laatste herziening in 1995 is door verschillende commissies en adviesraden gepleit
voor een «schuif» van rijksbelastingen naar gemeentebelastingen.23 Een belangrijk rapport is «Bepalen betekent betalen» uit 2015, geschreven door de
Commissie Financiële ruimte voor gemeenten (commissie-Rinnooy Kan) in opdracht van
de VNG. Dit rapport is in juni 2022, zoals gezegd, van een update voorzien. Mede naar
aanleiding van het initiële rapport hebben de toenmalige Minister van BZK en de Staatssecretaris
van Financiën in 2016 een brief aan de Tweede Kamer verstuurd met bouwstenen voor
de herziening van het gemeentelijk belastinggebied.24
In het rapport Taakgericht heffen uit 2009 wordt een inhoudelijke onderbouwing gegeven
voor de omvang van de benodigde verruiming op basis van taakanalyse.25 In dit rapport is het gehele gemeentelijke takenpakket in beeld gebracht en gekwantificeerd
aan de hand van de jaarrekeningen 2007; bij elke taak heeft de commissie aangegeven
of er (naar haar mening) sprake is van een eigen taak, een gedeelde taak of een opgedragen
taak. Het gemeentelijk belastinggebied zou toereikend moeten zijn om de eigen taken
volledig te bekostigen, en de gedeelde taken voor de helft. Gelet op het feit dat
het takenpakket van gemeenten sinds 2007 is gewijzigd, heeft de ambtelijke werkgroep
die zich bezig heeft gehouden met de bouwstenen voor de herziening van het gemeentelijk
belastinggebied (rapport 2020) ervoor gekozen om deze taakanalyse te actualiseren
zodat deze benadering opnieuw toepasbaar is. Op basis van de begrotingscijfers 2018
is door deze ambtelijke werkgroep een actualisatie gemaakt. De uitkomst hiervan is
dat het berekende belastinggebied dat past bij dit takenpakket optelt tot € 9,7 miljard.
Omdat de huidige omvang circa € 4 miljard bedraagt zou er dus maximaal een verruiming
reëel zijn van circa € 6 miljard. Ik ben hierover in gesprek met de koepels. Mocht
worden besloten tot een modernisering van het belastinggebied, dan zal het kabinet
aandacht hebben voor koopkrachteffecten en uitvoeringsaspecten.
De leden van de D66-fractie wijzen in het licht van de nieuwe financieringssystematiek
waarbij de mogelijkheid van een uitbreiding van het lokaal belastinggebied wordt betrokken
op de motie van het lid De Kort (Kamerstuk 35 569, nr. 3) waarin de regering wordt verzocht in samenspraak met de VNG de afschaffing van de
hondenbelasting te onderzoeken. Deze leden zijn benieuwd op welke wijze deze motie
is uitgevoerd en in hoeverre de onderliggende wens van deze motie wordt betrokken
bij de uitvoering van de nieuwe financieringssystematiek. Is de Minister dan ook van
mening dat de gemeentelijke autonomie geholpen zou zijn als eventuele afschaffing
van de hondenbelasting gepaard zou gaan met uitbreiding van het lokaal belastinggebied
op andere gebieden?
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer, wordt de uitvoering van deze motie betrokken
bij de herziening van het gemeentelijk belastinggebied.26
De leden van de SP-fractie lezen voorts dat er nog altijd wordt vastgehouden aan het
idee dat gemeenten meer belastingen mogen heffen. Hoewel deze leden de noodzaak van
gemeenten begrijpen om meer inkomsten te genereren, zijn zij van mening dat dit op
andere manieren opgelost kan worden, die minder directe gevolgen hebben voor de inwoners.
Zij vrezen grote verschillen tussen rijke en arme gemeenten. Daarbij levert het geen
garantie op dat het voor mensen daadwerkelijk beter wordt; het maakt immers voor het
besteedbare inkomen van mensen niet uit of belasting geheven wordt door de gemeente
of door het Rijk.
Verschillen in de belastingcapaciteit tussen gemeenten dan wel tussen provincies worden
nu reeds verevend in het gemeente-/provinciefonds. Ook bij een eventuele aanpassingen
van het lokaal belastinggebied zal goed moeten worden onderzocht of, en in hoeverre
verschillen in belastingcapaciteit moeten worden verevend om te voorkomen dat onaanvaardbare
verschillen ontstaan tussen gemeenten of provincies.
7. Accres en opschalingskorting
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van de brief over de vervolgstappen voor de nieuwe financieringssystematiek en de
financiële positie van gemeenten. Deze leden hebben over de brief de volgende vragen.
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie constateren dat in het coalitieakkoord
de oploop van de opschalingskorting tot en met 2025 is geschrapt (€ 715 mln. voor
gemeenten en provincies). In het voorjaar van 2013 is de regering teruggekomen van
het onzalige plan tot gedwongen opschaling van gemeenten en provincies, waarop de
opschalingskorting gebaseerd was. Deelt de Minister de mening dat de opschalingskorting
niet bijdraagt aan een dragende beleidsinhoudelijke onderbouwing van de nieuwe financieringssystematiek?
In het Coalitieakkoord is ervoor gekozen de oploop van de opschalingskorting te schrappen
voor de huidige kabinetsperiode. Voor de periode vanaf 2026 wordt gewerkt aan de nieuwe
financieringssystematiek.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat voor de periode tot en met 2025
de financiële positie van gemeenten en provincies er stabiel uitziet. Is met deze
aanvullende afspraak op de huidige systematiek om het accres vast te zetten het systeem
niet al voldoende stabiel, zo vragen deze leden. Voor de periode 2026 en later gaat
het accres echter alsnog (neerwaarts) schommelen door de manier waarop met de loon-
en prijsontwikkeling wordt omgegaan. Het negatief effect in 2026 is structureel € 254
miljoen euro minder accres en in 2027 structureel € 371 miljoen minder accres. Dit
komt, zo begrijpen zij, nog boven op de onzekerheid over de nieuwe financieringssystematiek.
Hoe beoordeelt de Minister de financiële onzekerheid voor gemeenten en provincies
op lange termijn (vanaf 2026) in dit verband? Wat is de oorzaak van de schommelingen
in de loon- en prijsontwikkeling vanaf 2026? Hoe rijmt deze instabiliteit met de passage
uit het regeerakkoord waarin wordt gesteld dat het kabinet een stabielere financieringssystematiek
wenst?
Stabiliteit is inderdaad een belangrijk aandachtspunt bij het uitwerken van de nieuwe
financieringssystematiek. De neerwaartse ontwikkeling in het accres in 2026 wordt
veroorzaakt door het vastzetten van het volumedeel van het acres (op 1 miljard boven
op de stand miljoennota 2022 (Kamerstuk
35 925)).
Gemeenten en provincies hebben te maken met loon-en prijsontwikkelingen. Ze worden
hiervoor vanaf 2026 gecompenseerd doordat het gemeente- en provinciefonds vanaf 2026
wordt geïndexeerd met de loon-en prijsontwikkeling zoals berekend door het CPB. Het
uitgekeerde bedrag aan loon-en prijscompensatie is afhankelijk van de loon- en prijsontwikkeling
en de omvang van het Gemeente- en Provinciefonds. De omvang van het Gemeente- en Provinciefonds
varieert over de tijd door onder andere taakmutaties. Een fictief voorbeeld illustreert
dit: in 2022 en 2023 is de omvang van het gemeentefonds groter door de energietoeslag.
Deze zit niet in de omvang van het gemeentefonds in 2024. De compensatie voor loon
en prijsontwikkeling in 2022 zou daardoor in absolute zin lager zijn voor 2024 dan
voor 2022 en 2023.
8. UDO
Met de invoering van de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) wil de Minister
waarborgen dat gemeenten en provincies bij nieuwe taken toegerust zijn om die uit
te voeren. De UDO bevat een gezamenlijk proces voor Rijk en medeoverheden, dat helpt
om beleid vorm te geven dat uitvoerbaar en effectief is. In dit verband vragen de
leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie in welke gevallen en aan de hand
van welke randvoorwaarden de betrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties als sluitstuk zal leiden tot medeondertekening van wetsvoorstellen
die medeoverheden raken, zoals wordt gevraagd in de motie van de leden Inge van Dijk
en Grinwis (Kamerstuk 35 925, nr. 90).
In mijn hoofdlijnenbrief heb ik aangegeven dat in voorkomende gevallen en aan de hand
van nader te bepalen randvoorwaarden mijn betrokkenheid als sluitstuk zou kunnen leiden
tot medeondertekening van wetsvoorstellen, zoals wordt gevraagd in de motie Van Dijk/Grinwis.
Ik ben voornemens u hierover binnenkort nader te informeren in een kamerbrief waarin
ik mijn voornemens kenbaar maak ten aanzien van een sterk binnenlands bestuur.
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog enkele vragen over de UDO.
Is de UDO al actief? Zijn er voorbeelden van te noemen? Welke rol gaat de UDO spelen
bij nieuwe wetgeving? Kan een «negatieve» UDO leiden tot uit- of afstel van een wetsvoorstel?
Hoe verhoudt het UDO zich tot het bestaande «Beoordelingskader Interbestuurlijke Verhoudingen»?
Blijft dit kader ook gelden? Gaat het UDO ook onderdeel uitmaken van het Integraal
Afwegingskader voor nieuwe wet- en regelgeving? Kunnen medeoverheden straks ook zelf
een UDO in gang zetten of een bepalende stem krijgen over de diepgang van een UDO?
Op dit moment geldt het Beoordelingskader Interbestuurlijke Verhoudingen (IBV) uit
2007. Met de voorgenomen invoering van de UDO en het gelijktijdig vast te stellen
Normenkader IBV, vervalt het Beoordelingskader uit 2007. Op dit moment geldt dat wanneer
er een rol is weggelegd voor decentrale overheden bij beleidsvoornemens en regels,
er aan de hand van toetspunten en uitwerkingsvragen wordt gekeken of de beleidsvoornemens
en regels voldoen aan de normen uit het Beoordelingskader. De UDO bevat daarbij een
gezamenlijk proces voor Rijk en (koepels van) decentrale overheden, dat helpt om beleid
vorm te geven dat uitvoerbaar is en zijn doelen bereikt. De UDO sluit aan bij de eisen
van het Beleidskompas dat in de eerste helft van 2023 zal worden geïntroduceerd. Het
Beleidskompas waarover uw Kamer op 20 oktober jl. door de Minister van J&V is geïnformeerd27, komt in de plaats komt van het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving
(IAK). Waar het Beoordelingskader IBV nu onderdeel uitmaakt van het IAK, zullen de
UDO en het Normenkader IBV onderdeel gaan uitmaken van het Beleidskompas. In de praktijk
werkt BZK inmiddels al zo veel mogelijk aan de hand van de werkwijze van de UDO (en
het Beleidskompas), wat onder meer betekent dat in gezamenlijkheid met vakdepartement
en (koepels van) decentrale overheden wordt gewerkt aan de voorbereiding van beleid
en regelgeving die decentrale overheden raakt.De werkwijze van de UDO beoogt beleid
zodanig in gezamenlijkheid vorm te geven dat dit resulteert in een positief oordeel
in het licht van het gelijktijdig met de UDO in te voeren nieuwe Normenkader IBV.
9. Overig
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie constateren dat vanaf 2019 meer
uitkeringen dan voorheen als specifieke uitkering uitgekeerd, omdat bij veel voorgenomen
uitkeringen sprake is van beleids- en bestedingsbeperkende voorwaarden. Kan de Minister
aangeven welke specifieke uitkeringen dit tot en met 2022 betreft? Hoe beoordeelt
de Minister de vrees dat de regering gemeenten steeds meer in een keurslijf probeert
de stoppen en daarmee de creativiteit en kracht van onderop ondermijnt?
Op 17 mei 2022 heb ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit
en Belastingdienst, het jaarlijkse Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU)
2021 naar de Kamer gestuurd28. Dit overzicht wordt jaarlijks aan de Kamer toegezonden, zoals voorgeschreven in
artikel 20 van de Financiële verhoudingswet. Dit rapport geeft een overzicht van alle
specifieke uitkeringen die het Rijk in 2021 heeft verstrekt aan medeoverheden, te
weten gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen (WGR). In het voorjaar
van 2023 zal ik de Kamer het OSU voor 2022 toezenden.
De oorzaak van deze stijging van het aantal specifieke uitkeringen is voor een belangrijk
deel gelegen in de vraagtekens die de Algemene Rekenkamer heeft gesteld bij de rechtmatigheid
van de verstrekking van sommige decentralisatie-uitkeringen, waarbij voorwaarden worden
gesteld aan de besteding van de middelen. Bestaande decentralisatie uitkeringen zijn
daarom deels omgezet in specifieke uitkeringen en bij nieuwe financiële bijdragen
wordt vaker gekozen voor de specifieke uitkering.
Ik begrijp de zorgen over de invloed van het uitkeringsstelsel op de autonomie van
gemeenten en provincies. Onderdeel van de Contourennota zijn de plannen voor de herijking
van het uitkeringsstelsel. Het streven is gericht op een aanpassing van de Financiële-verhoudingswet
in 2024.
De Minister constateert dat het aantal goedkeurende verklaringen op rechtmatigheid
is gedaald ten opzichte van de jaarstukken over 2020, van 90,1% naar 87,8%. Dit komt
vooral door het niet correct naleven van aanbestedingsregels (11,9% van alle gemeenten).
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister de aanbestedingsregels
beoordeelt. Ziet de Minister aanleiding de aanbestedingsregels tegen het licht te
houden? Zijn de aanbestedingsregels niet nodeloos complex?
Ik heb hierbij niet de indruk dat de complexiteit van de aanbestedingsregels als zodanig
de grootste oorzaak vormt voor de fouten die gemaakt worden. De meeste gemeenten slagen
er immers wel in om de aanbestedingsregels na te leven. Echter niet iedere gemeente
beschikt over een voldoende goed werkend systeem van interne beheersing en interne
controle, waardoor door cumulatieve uitgaven op verschillende plekken binnen de gemeentelijke
organisatie, drempelbedragen overschreden worden. Ook een kwantitatief en kwalitatief
goede bezetting van de inkoopfunctie is soms een probleem. Ook werken sommige eerder
gemaakte fouten langdurig door, omdat de onderliggende contracten een lange looptijd
kennen.
Goede voorlichting aan aanbestedende diensten draagt bij een goede naleving van de
aanbestedingsregels. Ik draag als Minister van BZK zorg voor de medebekostiging van
het Kenniscentrum Europa Decentraal, dat medeoverheden onder meer voorziet van informatie
over de regels die gelden bij aanbestedingen en waaraan ook praktijkvragen gesteld
kunnen worden, bijvoorbeeld over de interpretatie van aanbestedingsregels. Mijn collega,
de Minister van Economische Zaken en Klimaat, is verantwoordelijk voor de aanbestedingsregels
en opdrachtgever van PIANOo, het expertisecentrum voor aanbesteden. PIANOo helpt overheden
bij het professionaliseren van het inkopen en aanbesteden. Aanbestedende diensten
kunnen met hun vragen ook terecht bij PIANOo.
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie vragen naar de stand van zaken
van de gewijzigde motie van het lid Van der Graaf (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 166). Is al inzichtelijk waarom een aantal nadeelgemeenten, in het bijzonder gemeenten
met beperkte financiële draagkracht en een lage sociaaleconomische status, onevenredig
hard geraakt lijkt te worden door negatieve herverdeeleffecten? Wanneer kan de Kamer
de analyse en eventuele beleidsgevolgen tegemoet zien?
Zoals aangegeven in mijn brief over de onderzoeksagenda van 5 juli jongstleden29, zal ik bij de onderzoeken die in het kader van de onderzoeksagenda worden uitgevoerd
in het bijzonder aandacht hebben voor deze gemeenten. Hierbij zal ook de motie van
het lid Van der Graaf betrokken worden.30
In de tussentijd hecht ik eraan te zorgen dat met name de gemeenten met een beperkte
financiële draagkracht en een lage sociaaleconomische status voldoende weerbaar zijn
en blijven. Daarom heb ik voor nadeel gemeenten met een beperkte financiële draagkracht
en een lage sociaaleconomische status tot en met 2025 een aangepast ingroeipad vastgesteld.
Ditzelfde geldt voor nadeel gemeenten die tot en met 2022 aanvullende middelen ontvangen
vanwege bevolkingsdaling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
M. Verhoev, adjunct-griffier