Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 283 Wijziging van onder andere de Les- en cursusgeldwet in verband met de aanpassing van de indexeringsbepalingen van het lesgeld en cursusgeld en aanpassing van de hardheidsclausule
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De recente economische en geopolitieke ontwikkelingen hebben geleid tot een grote
stijging van de prijzen voor producten en het afnemen van diensten met als gevolg
dat het leven duurder is geworden. In april 2022 is de inflatie met 9,6% toegenomen
ten opzichte van april 2021. Deze stijging heeft ook directe gevolgen voor de consumentenprijsindex.
In de Les- en cursusgeldwet (LCW) is vastgelegd dat het lesgeld jaarlijks aan de hand
van de consumentenprijsindex wordt geïndexeerd.
De recente ontwikkelingen tonen aan dat de huidige wijze van indexering van het lesgeld
gevoelig is voor (tijdelijke) pieken en dalen van de inflatie. Daarom heeft de regering
de wens de wijze van indexering van het lesgeld te wijzigen. Daarbij wordt aangesloten
bij de wijziging van de indexeringswijze van het wettelijk collegegeld en het cursusgeld
per studiejaar1 2023–2024. Omdat de wijze van indexering van het lesgeld, anders dan bij het collegegeld
en cursusgeld, in de wet is vastgelegd, is hiervoor een wetswijziging vereist. Om
in de toekomst makkelijker op veranderende omstandigheden te kunnen inspelen en qua
wetsystematiek beter aan te sluiten bij het collegegeld en cursusgeld, wordt met deze
wetswijziging niet opnieuw de wijze van indexering in de wet opgenomen. Dit wordt
namelijk gedelegeerd naar lagere regelgeving.
Dit wetsvoorstel regelt tevens een wijziging van de hardheidsclausule in de Wet studiefinanciering
2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).
Hierdoor kan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in alle gevallen waarin dit noodzakelijk
wordt geacht, (namens de Minister) maatwerk toepassen. De mogelijkheden daartoe worden
momenteel wettelijk beperkt terwijl de maatschappelijke discussie naar aanleiding
van recente gebeurtenissen (o.a. kinderopvangtoeslagaffaire) over het onverkort toepassen
van wetgeving de regering hebben overtuigd van de noodzaak om de mogelijkheden om
maatwerk toe te passen te verruimen. Ook is de invoering van het evenredigheidsbeginsel
in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) een aanleiding om de hardheidsclausule
aan te passen.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2.1 Indexering
Het lesgeld wordt op grond van artikel 5, tweede en derde lid, van de LCW jaarlijks
conform de consumentenprijsindex geïndexeerd. Deze indexatie vindt plaats op basis
van de procentuele wijziging van het indexcijfer van de consumentenprijs over de maand
april, voorafgaand aan de aanpassing, ten opzichte van de maand april in het daaraan
voorafgaande kalenderjaar. De indexatie vindt plaats voor 1 oktober voorafgaand aan
het studiejaar waarop het lesgeld betrekking heeft. Op diezelfde wijze is tot studiejaar
2022/2023 ook het cursusgeld en het wettelijk collegegeld geïndexeerd.
De huidige berekeningswijze van de indexatie van het les-, cursus en collegegeld is
enkel gebaseerd op de stijging van de consumentenprijsindex in de maand april t.o.v.
de maand april van het voorgaande jaar. De hoge inflatie van april 2022 ten opzichte
van april 2021 (9.6%) leidt tot een grote stijging van de indexatie van het collegegeld,
lesgeld en cursusgeld voor studiejaar 2023–2024. Dit is hoger dan dat de regering
wenselijk acht. Bovendien blijkt hieruit dat de huidige berekeningswijze gevoelig
is voor tijdelijke pieken en dalen in de inflatie. De regering heeft daarom besloten
om voor het wettelijk collegegeld de wijze van indexering per collegejaar 2023–2024
aan te passen in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008.2 Tevens is per studiejaar 2023–2024 de wijze van indexering van het cursusgeld gewijzigd
in de Regeling tarieven les- en cursusgeld 2023–2024.3 Met onderhavig wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt ook de wijze van indexering
van het lesgeld op dezelfde wijze aan te passen. De regering is voorstander van een
aanpassing die de systematiek toekomstbestendiger maakt en minder gevoelig voor sterke
maandelijkse pieken en dalen in de koopkrachtcijfers.
Niveau van regelgeving
Zoals blijkt uit het voorgaande, is de wijze van indexering van collegegeld, lesgeld
en cursusgeld geregeld op verschillende niveaus van regelgeving.
Vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid en goede voorspelbaarheid van financiële ontwikkelingen
in het les-, cursus- en collegegeld, is het wenselijk de berekeningswijze van de indexatie
van het les-, cursus-, en collegegeld gelijk te houden aan elkaar. Omdat de wijze
van indexering van het lesgeld is bepaald in de LCW, is een wetswijziging vereist
om de indexeringswijze van het lesgeld aan te passen. De nieuwe wijze van indexering
kan daarom op zijn vroegst op het lesgeld voor studiejaar 2024–2025 worden toegepast.
Gelet op de samenhang tussen het les-, cursus- en collegegeld, ligt het bovendien
voor de hand om met de benodigde wetswijziging voor de berekeningssystematiek deze
ongelijkheid in het niveau waarop de wijze van indexering is geregeld, te wijzigen
en de indexatiewijze van het les-, cursus- en wettelijk collegegeld op hetzelfde niveau
van wetgeving vast te stellen. Het is derhalve niet wenselijk om de wijze van indexering
van het lesgeld opnieuw in de wet op te nemen, maar dit te delegeren naar lagere regelgeving,
zodat in de toekomst gemakkelijker op veranderende omstandigheden kan worden ingespeeld
en het stelsel toekomstbestendiger wordt. Met deze wetswijziging wordt dan ook de
wetssystematiek voor het les- en cursusgeld gelijkgetrokken met het wettelijk collegegeld.
Voor de wijziging van de delegatiebepalingen in artikel 5 (lesgeld) en artikel 6 (cursusgeld)
van de Les- en cursusgeldwet, is aangesloten bij de delegatiebepaling voor de wijze
van indexering van het wettelijk collegegeld in artikel 7.45 van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Dit bekent dat, na inwerkingtreding
van dit voorstel, de hoogte van het lesgeld en cursusgeld bij AMvB worden vastgesteld.
De indexatie zal volgens de consumentenprijsindex plaats gaan vinden op een wijze
bij of krachtens AMvB bepaald. Deze verdeling van onderwerpen over de verschillende
niveaus van wetgeving sluit beter aan bij de verdeling die volgens de Aanwijzingen
voor de regelgeving passend is. De hoofdlijnen van de indexatie zijn op het niveau
van de formele wet geregeld en de technische uitwerking wordt bij of krachtens AmvB
vastgesteld.4
Nieuwe wijze van indexering collegegeld en cursusgeld
Met dit wetsvoorstel wordt bepaald dat de wijzen van indexering van het les- en cursusgeld
worden vastgesteld bij of krachtens AMvB. Parallel aan deze wetswijziging zal daarom
het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 (Hierna: ULCW) worden aangepast.
Met deze wetswijziging en de wijziging van het ULCW – het streven is deze voor 1 oktober
2023 in werking te laten treden – wordt per studiejaar 2024–2025 voor zover het gaat
om het lesgeld, aangesloten bij de nieuwe wijze van indexering zoals die vanaf studiejaar
2023–2024 reeds geldt voor het cursusgeld en wettelijk collegegeld.5
Met de nieuwe wijze van indexatie zoals die in de AMvB zal worden opgenomen, zal worden
gekeken naar de gemiddelde procentuele wijziging van de consumentenprijsindex van
het meest recente gemiddelde over één jaar. Hierbij wordt het jaargemiddelde berekend
op basis van de gemiddelde consumentenprijsindex over de periode mei tot en met april
voorafgaand aan de vaststelling van het les- en cursusgeld. Het les- en cursusgeld
wordt uiterlijk 30 september van het jaar voorafgaand aan het studiejaar waarvoor
het les- en cursusgeld zal gelden, vastgesteld. Het gemiddelde wordt berekend door
de consumentenprijsindex voor de betreffende maanden, zoals gerapporteerd door het
Centraal Bureau voor de Statistiek, op te tellen en te delen door 12.
Door de indexatie van de les- en cursusgeldtarieven te baseren op een jaargemiddelde,
werken incidentele ontwikkelingen beperkt door op het les- en cursusgeld. Een (tijdelijke)
stijging in de inflatie resulteert na wijziging in een beperkte(re) toename van het
les- en cursusgeld. Een incidentele daling van de inflatie (of deflatie) zal, op een
zelfde wijze, ook gedempt doorwerken in de hoogte van het les- en cursusgeld. Deze
wijziging komt de voorspelbaarheid en stabiliteit van het les- en cursusgeld ten goede
omdat de percentages waarmee het les- en cursusgeld worden geïndexeerd minder volatiel
zijn.
In onderstaande tabel is te zien hoe de hoogte van het lesgeld zich de afgelopen jaren
heeft ontwikkeld, en hoe deze zich zou hebben ontwikkeld als reeds vanaf het vaststellen
van de indexering van het lesgeld voor studiejaar 2019/2020 de nieuwe indexeringswijze
was gehanteerd.
Tabel 1. Ontwikkeling hoogte lesgeld onder oude en nieuwe indexatiemethodiek
Indexatiemethodiek
18/19
19/20
20/21
21/22
22/23
23/24
Huidige systematiek
€ 1.155
€ 1.168
€ 1.202
€ 1.216
€ 1.239
€ 1.357
CPI verschil april-april
1,0111
1,0288
1,0119
1,0188
1,0956
Jaar op jaar verschil
€ 13
€ 34
€ 14
€ 23
€ 118
Nieuwe systematiek
€ 1.155
€ 1.170
€ 1.195
€ 1.222
€ 1.239
€ 1.298
CPI o.b.v. jaargemiddelde
1,0127
1,0218
1,0226
1,0137
1,0474
Jaar op jaar verschil
€ 15
€ 25
€ 27
€ 17
€ 59
Zoals te zien is in bovenstaande tabel, resulteert de nieuwe systematiek in een meer
constante stijging. Waar de stijgingen in de oude (huidige) systematiek wisselen tussen
de 13 en 34 euro, varieert die in de nieuwe systematiek tussen de 15 en 27 euro. Ook
is te zien dat de totale stijging tussen studiejaar 2018/2019 en studiejaar 2022/2023
bij beide regimes gelijk is. Op de lange termijn is deze wijziging dan ook budgetneutraal.
De nieuwe indexeringswijze heeft enkel als gevolg dat de indexering minder gevoelig
is voor hevige pieken en dalen in de koopkrachtcijfers.
De verwachting is dat met deze wijziging ook in de toekomst de wijze van indexering
beter bestand is tegen incidentele fluctuaties van de inflatie. Het is mogelijk dat
toekomstige structurele of langdurige trends met betrekking tot de inflatie aanleiding
zouden kunnen zijn om de voorgenomen wijziging in de AMvB te herzien. De wijze van
indexering zoals hierboven omschreven is geen onderdeel van dit wetsvoorstel, maar
zal worden opgenomen in de op basis van dit wetsvoorstel vast te stellen algemene
maatregel van bestuur.
2.2 Hardheidsclausule
Op grond van de hardheidsclausules in de WSF 2000 (artikel 11.5) en de WTOS (artikel
11.4), beschikt DUO (namens de Minister) over de bevoegdheid om maatwerk toe te passen
in de uitvoering van deze wetten. DUO kan, indien een bepaald besluit onevenredige
gevolgen heeft voor een burger voor die betreffende persoon van de wet afwijken (of
de wet of een bepaling buiten toepassing laten). DUO gebruikt deze bevoegdheid bijvoorbeeld
bij het persoonsgericht innen van studieschulden en het toekennen van de aanvullende
beurs aan studenten die problemen met hun ouders hebben. De begrippen «partner», «toetsingsinkomen»
en «vreemdeling» zijn echter uitgezonderd van de hardheidsclausule, wat afwijken van
deze begrippen niet mogelijk maakt. Deze begrippen komen uit de Awir. Dit bemoeilijkt
het toepassen van maatwerk in bepaalde gevallen. DUO gebruikt bijvoorbeeld het toetsingsinkomen
om de hoogte van de maandelijkse aflossing op de studieschuld te bepalen. Aangezien
dit begrip uitgezonderd is van de hardheidsclausule, is het voor DUO niet mogelijk
om in bijzondere situaties de hoogte van de maandelijkse aflossing te verlagen. De
begrippen zijn uitgezonderd van de hardheidsclausule, omdat de Awir geen hardheidsclausule
kende. Hierdoor kon op de begrippen die overgenomen waren uit de Awir geen maatwerk
worden toegepast.6
Naar aanleiding van de toeslagenaffaire werd de noodzaak om maatwerk te bieden in
de uitvoering van regelingen die uit de Awir voortkomen meer gezien. In 2020 is daarom
in de Awir een bepaling opgenomen, vergelijkbaar met het in de Algemene wet bestuursrecht
gecodificeerde evenredigheidsbeginsel.7 Het tweede lid van deze bepaling stelt: «De voor een belanghebbende nadelige gevolgen
van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding
tot de met die beschikking te dienen doelen.» Dit betekent dat de Awir nu wél de mogelijkheid
biedt om in individuele gevallen af te wijken van wet- en regelgeving, oftewel, maatwerk
te bieden.
Aangezien de oorspronkelijke reden om geen hardheidsbeleid te voeren op bovengenoemde
begrippen uit de Awir is komen te vervallen, en DUO nu niet in staat is in deze gevallen
maatwerk toe te passen, is het gerechtvaardigd en noodzakelijk om de uitzonderingen
op de hardheidsclausule in de WSF 2000 en WTOS te laten vervallen.
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd meer maatwerk mogelijk te maken binnen de kaders
van de WSF 2000 en de WTOS. Het doel is DUO in staat te stellen om in bijzondere gevallen
– als uitvoering van de wet leidt tot onbillijke gevolgen voor de burger – met behulp
van de hardheidsclausule in een besluit af te kunnen wijken van wet- en regelgeving,
zonder dat daar uitzonderingen op zijn geformuleerd.
3. Gevolgen voor studenten en instellingen
3.1 Gevolgen van indexering voor studenten
Door dit wetsvoorstel, en de bijbehorende wijziging van het ULCW, zal de indexering
van het lesgeld toekomstbestendiger zijn en minder gevoelig voor sterke maandelijkse
pieken en dalen in de koopkrachtcijfers. Ook zal de hoogte van het lesgeld op gelijke
wijze stijgen met de indexering van het cursusgeld en het collegegeld. Door de indexeringswijze
te delegeren naar AMvB-niveau kan de indexeringswijze tot slot in de toekomst, indien
noodzakelijk, sneller worden gewijzigd. Ook kan dan de indexeringswijze van het wettelijk
collegegeld, lesgeld en cursusgeld gezamenlijk op dezelfde manier worden aangepast.
Omdat voor het wijzigen van de wijze van indexering van het lesgeld een wetswijziging
vereist is, kan de nieuwe wijze pas een studiejaar later in werking treden dan voor
het cursusgeld en collegegeld, welke indexeringen beide in lagere regelgeving zijn
vastgelegd. Een hoge percentuele stijging van het lesgeld voor studiejaar 2023–2024
is dus niet te voorkomen, zoals dat wel kan voor het cursusgeld en het collegegeld.
Voor mbo-studenten (bol-studenten 18+) betekent dit daarom dat het lesgeld voor studiejaar
2023–2024 zal worden geïndexeerd met 9,6% tot € 1.357 (het lesgeld is € 1.239 in studiejaar
2022–2023). Hetzelfde geldt voor de rijksbekostigde (18+) voltijd deelnemers aan het
voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).8
Mbo-studenten en voltijd vavo-studenten zijn lesgeldplichtig zodra zij bij aanvang
van het studiejaar de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. Voor de groep onder de
18 heeft de hoogte van het lesgeld dus geen consequenties. Voor de lesgeldplichtige
mbo-studenten geldt dat ongeveer de helft recht heeft op een aanvullende beurs. De
aanvullende beurs wordt aangevuld met het bedrag dat mbo-studenten verschuldigd zijn
aan lesgeld. Voor hen betekent, met andere woorden, een hoger lesgeldtarief dus een
hogere aanvullende beurs. Zij worden dus voor de grote stijging gecompenseerd via
de aanvullende beurs.
Studenten met alleen een basisbeurs krijgen deze compensatie niet.9 Het gaat dan om ongeveer de helft van de lesgeldplichtige mbo-studenten. Voor hen
geldt dat het lesgeld komend jaar (studiejaar 2023–2024) met € 118 zal stijgen (ongeveer
€ 10 per maand). Daar staat tegenover dat de basisbeurs (thuiswonend € 88,48 en uitwonend
€ 288,77 per 1-1-2022) wel nog wordt geïndexeerd per 1 januari 2024, waarbij de hoge
inflatie in 2022 dus doorwerkt in het bedrag van de basisbeurs voor kalenderjaar 2024.
Ook kunnen zij het bedrag ter hoogte van het lesgeld (extra) lenen, bovenop de aanvullende
lening. Uiteraard zijn er ook studenten die geen rechten meer hebben en geen studiefinanciering
meer ontvangen, maar wel lesgeld moeten betalen.
Formeel heeft dit wetsvoorstel echter geen gevolgen voor studenten, nu de wijze van
indexering enkel wordt gedelegeerd naar het ULCW. Bij het vaststellen van de nieuwe
indexeringswijze in het ULCW, zal tevens een nieuw startbedrag moeten worden vastgesteld.
3.2 Gevolgen van indexering voor instellingen
Het lesgeld is verschuldigd aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De wijziging in de wijze van indexering van het lesgeld heeft derhalve geen gevolgen
voor de instellingen.
Het cursusgeld wordt betaald aan de mbo-instelling. Besluiten over de indexatie van
het cursusgeld hebben derhalve invloed op de inkomsten van mbo-instellingen. De wijze
van indexering van het cursusgeld is reeds gewijzigd met de Regeling tarieven lesgeld
en cursusgeld 2023–2024. Het onderhavige wetsvoorstel wijzigt hier niets aan, waardoor
het wetsvoorstel als zodanig geen gevolgen heeft voor de instellingen. Die gevolgen
zijn reeds ingetreden bij de inwerkingtreding van voornoemde regeling. In studiejaar
2023/2024 werden de inkomsten uit de cursusgelden € 2,75 miljoen lager geraamd ten
opzichte van een situatie waarbij de oude systematiek zou zijn gecontinueerd.
Omdat dit wetsvoorstel enkel de delegatiebepalingen in de Les- en cursusgeldwet wijzigt,
heeft het voorliggende wetsvoorstel als zodanig geen gevolgen voor instellingen.
3.3 Gevolgen aanpassen hardheidsclausule voor (oud-)studenten
(Oud-)studenten kunnen van onverkorte toepassing van de WSF 2000 en de WTOS onredelijke
gevolgen ervaren (in de hardheidsclausules wordt gesproken van «een onbillijkheid
van overwegende aard»). Deze gevolgen worden veroorzaakt door overheidshandelen. Het
is wenselijk dat de overheid ook kan besluiten in bepaalde uitzonderlijke gevallen
af te wijken van de WTOS en WSF 2000. Dit sluit ook aan bij de ruimte voor maatwerk
die in andere (sociale) wetgeving (zoals Awir) de laatste jaren is gecreëerd.
4. Gevolgen voor de regeldruk
Het lesgeld wordt geïnd door DUO. Voor instellingen zijn er daarom geen gevolgen voor
de regeldruk. De gevolgen voor de uitvoering door DUO worden besproken in paragraaf
6.
Een concept van het voorstel is ook voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR). Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat
het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
5. Gevolgen voor de rijksbegroting
Dit wetsvoorstel introduceert een wetsbepaling waarin de wijze van indexering wordt
gedelegeerd. Dit wetsvoorstel heeft derhalve op zichzelf geen gevolgen voor de rijksbegroting.
Een nieuwe wijze van indexering heeft wel financiële consequenties. Echter, op de
lange termijn werkt altijd de inflatie over het hele jaar door in de consumentenprijsindex
en het indexeringscijfer. Deze maatregel is derhalve op de lange termijn budgetneutraal.
De opbrengsten zullen wel beter voorspelbaar zijn, omdat indexering meer geleidelijk
gaat, met minder pieken en dalen. Een uitgebreidere toelichting op de financiële consequenties
van het wetsvoorstel volgt bij de uitwerking van de nieuwe wijze van indexering in
het ULCW.
De hardheidsclausule wordt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen toegepast. Toepassen
van de hardheidsclausule kan er wel toe leiden dat DUO in individuele gevallen bijvoorbeeld
studiefinanciering toe zal kennen of de hoogte van de maandelijkse aflossing op de
studieschuld zal verlagen. Deze wetswijziging zal naar verwachting niet leiden tot
het vaker kwijtschelden van studieschulden. Momenteel wordt namelijk al op basis van
andere juridische gronden ruimte gezocht om maatwerk toe te passen. Daar staat tegenover
dat met het treffen van maatwerk meer burgers geholpen worden en escalatie van problematiek
wordt voorkomen, waarmee maatschappelijke kosten in andere domeinen worden voorkomen.
Het is lastig in te schatten in hoeveel gevallen dit zal gebeuren, omdat het bijzondere
gevallen betreft die zich lastig laten voorspellen. De inschatting is dat kosten beperkt
zijn en zullen meelopen in de reguliere studiefinancieringsraming.
6. Gevolgen voor de uitvoering en handhaving
Indexatie lesgeld
Het hanteren van een andere wijze van indexering voor de bepaling van de hoogte van
het lesgeld betekent dat het jaarlijks vast te stellen lesgeld anders zal worden berekend.
De wijze van indexeren heeft geen invloed op de werkwijze van DUO voor het opnemen
van de jaarlijkse nieuwe norm van het lesgeld. Het aanleveren van een norm is iets
dat elk jaar plaatsvindt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en implementatie daarvan in de systemen behoort tot de reguliere werkzaamheden van
DUO. De wijze waarop de norm wordt vastgesteld is daarbij voor DUO niet van belang.
Wel werkt de norm van het lesgeld door in andere normen, zoals de hoogte van de aanvullende
beurs en de aanvullende lening binnen de studiefinanciering, en de maximale aanvullende
toelage binnen de tegemoetkoming scholieren. Het is daarom wel van belang dat DUO
tijdig over de nieuwe norm van het lesgeld beschikt, ook bij een wijziging van de
indexeringswijze.
Hardheidsclausule
Het vervallen van de uitzonderingen op de hardheidsclausule (begrippen «partner»,
«toetsingsinkomen» en «vreemdeling») zal de mogelijkheid voor het toepassen van maatwerk
in bepaalde gevallen ruimhartiger maken. De verwachting is dat het aantal gevallen
waarin een beroep wordt gedaan op toepassing van de hardheidsclausule slechts in beperkte
mate zal toenemen. Wel zal na inwerkingtreding van het wetsvoorstel de hardheidsclausule
vaker worden toegepast omdat de uitzonderingen daarop komen te vervallen. De extra
tijd die het beoordelen met zich meebrengt kan worden geschaard onder de extra middelen
die in het kader van de WaU ter beschikking zijn gesteld.
Daarnaast is eenmalige aanpassing nodig van werkinstructies. De capaciteit die daarmee
is gemoeid, kan worden geschaard onder het reguliere werk.
Kosten voor DUO
Er zijn geen kosten verbonden aan de nieuwe wijze van indexeren als DUO tijdig beschikt
over de nieuwe norm voor het lesgeld en de daarvan afgeleide normen voor de aanvullende
beurs of aanvullende toelage.
De kosten van het vervallen van de uitzonderingen op de hardheidsclausule zullen worden
verdisconteerd in de extra middelen die in het kader van de WaU beschikbaar zijn gesteld.
DUO heeft naast bovenstaande bij de uitvoeringstoets enkele specifieke verzoeken gedaan.
Deze worden beschreven in paragraaf 10.1.
7. Doenvermogen en gendergelijkheid
Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor het doenvermogen.
De wijze van inning van het lesgeld blijft ongewijzigd. De ruimere toepassing van
de hardheidsclausule heeft alleen invloed op de uitkomsten van een verzoek aan DUO,
maar geen invloed op de wijze waarop een (oud-)student zo’n verzoek doet bij DUO,
of het handelen van deze persoon zelf.
Dit wetsvoorstel heeft eveneens geen gevolgen voor de gendergelijkheid.
8. Gevolgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Dit wetsvoorstel voorziet niet in nieuwe verwerkingen van persoonsgegevens en heeft
daardoor geen gevolgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
9. Gevolgen voor Caribisch Nederland
Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor Caribisch Nederland.
10. Advies en consultatie
Een concept van het wetsvoorstel heeft van 29 augustus 2022 tot en met 23 september
2022 opengestaan voor internetconsultatie. Hier zijn geen reacties op gekomen.
10.1 Uitvoeringstoets DUO
DUO heeft op 27 september 2022 een uitvoeringstoets uitgebracht. De conclusie uit
deze toets is dat de maatregel voor DUO uitvoerbaar is (zie hierover verder paragraaf
6). Wel benadrukt DUO dat aandacht moet worden besteed aan het moment van aanleveren
van de norm voor het lesgeld. Deze werken namelijk door in onder meer de hoogte van
de aanvullende beurs en de aanvullende lening binnen de studiefinanciering. De berichten
met betrekking tot toekenningen voor studiefinanciering voor het kalenderjaar 2024
worden begin oktober 2023 aangemaakt en verzonden. DUO benadrukt daarom dat het essentieel
is dat uiterlijk op 1 oktober 2023 de normen voor het lesgeld worden aangeleverd.
DUO stelt voor om voor het toekennen van studiefinanciering voor het kalenderjaar
2024 (en mogelijk ook voor het toekennen van tegemoetkoming scholieren) alvast uit
te gaan van de nieuwe norm, ook als op dat moment het onderhavige wetsvoorstel nog
niet is goedgekeurd door het parlement. De regering verwacht dat het wetsvoorstel
op tijd door beide Kamers zal zijn goedgekeurd en hoopt hierbij op medewerking van
het parlement. Indien het wetsvoorstel onverhoopt niet vóór 1 oktober 2023 in werking
kan treden, zal in overleg tussen het Ministerie van OCW en DUO worden bepaald hoe
de wijze van vaststelling van de lesgeldnorm voor studiejaar 2024–2025 zodanig kan
plaatsvinden dat de uitvoering hiervoor zo min mogelijk extra inspanning moet verrichten.
Ten aanzien van de hardheidsclausule stelt DUO voor om vooruitlopend op de geplande
inwerkingtreding van het wetsvoorstel in de zomer van 2023, in de uitvoering in voorkomende
gevallen alvast rekening te houden met de aanstaande geplande wijziging van de hardheidsclausule.
De regering deelt deze wens en zal de Kamer hierover op korte termijn per separate
brief informeren.
In het kader van het geïntegreerde toezicht is deze uitvoeringstoets ook uitgezet
bij de Inspectie en de ADR. Hierop zijn geen reacties ontvangen.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A (artikel 5 Les- en cursusgeldwet)
De indexeringsbepaling van het lesgeld wordt aangepast om deze in overeenstemming
te brengen met de indexeringsbepaling van het wettelijk collegegeld. Dit betekent
dat het lesgeldbedrag in het vervolg bij AMvB gaat worden vastgesteld en de indexeringswijze
(en indexering van het bedrag) bij of krachtens AMvB. Wel wordt in de wet opgenomen
dat de indexering aan de hand van de consumentenprijsindex plaats dient te vinden.
Artikel I, onderdeel B (artikel 6 Les- en cursusgeldwet)
De indexeringsbepaling van het cursusgeld wordt aangepast om deze in overeenstemming
te brengen met de indexeringsbepaling van het wettelijk collegegeld. Dit betekent
dat het cursusgeldbedrag in het vervolg bij AMvB gaat worden vastgesteld en de indexeringswijze
(en indexering van het bedrag) bij of krachtens AMvB. Wel wordt in de wet opgenomen
dat de indexering aan de hand van de consumentenprijsindex plaats dient te vinden.
Met deze wijziging wordt tevens de nahangbepaling die ziet op de AMvB ter uitwerking
van het cursusgeld, de heffing en voldoening van het cursusgeld en de inschrijving,
bedoeld in artikel 6, tweede lid, LCW uit de wet gehaald (het huidige zevende lid).
De reden hiervoor is dat hiermee de indexeringsbepaling van het cursusgeld in overeenstemming
wordt gebracht met de indexeringsbepaling van het wettelijk collegegeld, die geen
nahangbepaling kent. Dit zorgt er ook voor dat, indien noodzakelijk, de indexeringswijze
van het cursusgeld sneller kan worden gewijzigd. Ook zorgt dit ervoor dat de indexeringswijze
van het wettelijk collegegeld, lesgeld en cursusgeld gezamenlijk op dezelfde manier
kunnen worden aangepast.
Artikel II (artikel 7.45 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)
Dit betreft een wetstechnische verbetering van deze bepaling om uitdrukkelijk vast
te leggen dat bij AMvB zal worden bepaald wat onder de consumentenprijsindex wordt
verstaan. Nu volgt dit impliciet uit deze bepaling.
Artikel III en IV (artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000 en artikel 11.4 Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten)
Zie voor de toelichting van de aanpassing van de hardheidsclausule paragraaf 2.2 van
het algemeen deel.
Artikel V (inwerkingtreding)
Wenselijk is om de Les- en cursusgeldwet voor de indexatie van het lesgeld voor studiejaar
2024/2025 aan te passen. Dit betekent dat het voorstel voor 1 oktober 2023 in werking
moet treden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.