Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 174 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van Richtlijn (EU) 2021/338 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2021 tot wijziging van Richtlijn 2014/65/EU wat betreft informatievereisten, productgovernance en positielimieten, en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/78 wat betreft de toepassing daarvan op beleggingsondernemingen, om bij te dragen aan het herstel van de covid-19 crisis (PbEU 2021, L 68) (Implementatiewet richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 21 december 2022
Inleiding
De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die
zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover
gestelde vragen.
Algemeen
1. Inleiding
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de implementatiewet
voor het herstelpakket beleggingsondernemingen. Deze leden ondersteunen het wegnemen
van onnodig belastende verplichtingen en hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen
bij.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het implementatievoorstel en
daarbij nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Implementatiewet
richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen. Deze leden vragen de regering wat
de reden is van een herstelpakket voor beleggingsondernemingen. Deze leden vragen
de regering voorts waarom er ooit (onnodig) belastende verplichtingen zijn ingesteld
voor beleggingsondernemingen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel, en hebben
met name grote zorgen over de voorstellen ten aanzien van positielimieten. Deze leden
vinden de inhoudelijke toelichting op dit deel van het wetsvoorstel summier, en hebben
hier dan ook een aantal vragen over.
2. Inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de SP-fractie vragen de regering naar de ratio van de Markets in Financial
Instruments Directive II (MIFID II) en de onderbouwing van de wijzigingen.
De richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 (MiFID II) reguleert de handel
in financiële instrumenten in de Europese Unie. MiFID II en de met deze richtlijn
samenhangende verordening markten voor financiële instrumenten (MiFIR) alsmede de
overige Europese en nationale wet- en regelgeving voor de financiële markten beogen
de handel in financiële instrumenten op een open, integere en transparante wijze te
laten plaatsvinden. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn het voorkomen van marktmanipulatie
en andere vormen van marktmisbruik en de bescherming van de belangen van beleggers,
met name die van beleggers met een minder goede informatiepositie. Voor een onderbouwing
van de wijzigingen verwijs ik naar het BNC-fiche met betrekking tot het voorstel van
Europese Commissie voor de richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen en naar
de memorie van toelichting bij onderhavige wetsvoorstel.1
2.1. Algemeen
De richtlijn diende uiterlijk op 28 november 2021 te zijn geïmplementeerd in nationale
wetgeving en vanaf 28 februari 2022 te worden toegepast, zo constateerde de leden
van de CDA-fractie. Uit de transponeringstabel blijkt dat op een aantal punten geen
implementatie nodig is maar op een heel aantal ook wel. Hoe rijmt dit volgens de regering
met het feit dat deze richtlijn vanaf 28 februari 2022 moest worden toegepast, wat
een half jaar geleden was? Heeft deze te late behandeling consequenties zoals voor
boetes? Immers, op 27 januari 2022 heeft de Europese Commissie Nederland al in gebreke
gesteld voor het niet tijdig implementeren van de richtlijn, zo constateren deze leden.
Nederland is tot 27 maart 2022 in gelegenheid gesteld om op deze ingebrekestelling
te reageren. Deze leden wijzen erop dat een ingebrekestelling door de Europese Commissie
de eerste stap is in een infractieprocedure vanwege niet tijdige implementatie. Kan
de regering aangeven wat de reactie van Nederland zal worden? Kan de regering ook
aangeven hoe het komt dat deze richtlijn te laat is geïmplementeerd en waarom deze
nu pas voorligt in de Kamer?
De belangrijkste reden dat de richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen niet
tijdig is geïmplementeerd, is gelegen in de uitzonderlijk korte implementatietermijn
van negen maanden. In de Nederlandse situatie neemt een implementatietraject waarbij
wetgeving in formele zin wordt gewijzigd al gauw twee jaren in beslag. Voorts wordt
opgemerkt dat de laattijdige implementatie van de hiervoor genoemde richtlijn geen
negatieve gevolgen voor beleggingsondernemingen of andere marktpartijen heeft gehad.
Zo heeft bijvoorbeeld de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) al op
16 februari 2021 via een openbare verklaring aangegeven dat de betrokken nationale
toezichthoudende instanties, zoals in Nederland de Autoriteit Financiële Markten (AFM),
bij het toezicht op het in MiFID II opgenomen positielimietenregime voor grondstoffenderivaten
al rekening kunnen houden met de in de richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen
opgenomen nieuwe voorschriften met betrekking tot positielimieten (die eerst vanaf
28 februari 2022 behoeven te worden toegepast).2
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie wat de reactie van de regering op de
ingebrekestelling vanwege de laattijdige implementatie van de richtlijn herstelpakket
beleggingsondernemingen zal zijn. Nederland heeft de Europese Commissie tijdig over
de voortgang van het implementatietraject geïnformeerd, waarbij het tijdspad is geschetst
voor de verdere behandeling.
De leden van de CDA-fractie lezen dat onder grondstoffenderivaat wordt verstaan: een
grondstoffenderivaat waarvan de som van alle nettoposities van eindpositiehouders
de omvang van hun positie in openstaande contracten vertegenwoordigt en gemiddeld
ten minste 300.000 eenheden («lots») in één jaar bedraagt. De Europese Autoriteit
voor effecten en markten (ESMA) zal een lijst opstellen van cruciale of significante
grondstoffenderivaten. Kan de regering aangeven of deze lijst er inmiddels is, aangezien
de datum van implementatie verstreken is? Kan de regering aangeven indien dit niet
het geval is, waarom niet, en indien dit wel het geval is, waarom deze niet bij de
stukken is toegevoegd?
Het door ESMA aangehouden openbaar register van cruciale en significante grondstoffenderivaten
kan via de website van ESMA worden geraadpleegd.3 De inhoud van het openbaar register is niet bij de stukken gevoegd omdat die inhoud
geen deel uitmaakt van de richtlijn die via onderhavig wetsvoorstel wordt geïmplementeerd.
De lezen van de CDA-fractie zien dat met betrekking tot artikel 5:89e, eerste lid,
een beleggingsonderneming of marktexploitant de bevoegdheid heeft om van de marktpartij
te eisen om tijdelijk voor liquiditeit op de markt te zorgen. Dit met de bedoeling
de effecten van een omvangrijke of dominante positie te beperken. Kan de regering
aangeven wat de instrumenten van het handelsplatform zijn als een marktpartij geen
gehoor geeft aan de eis om tijdelijk voor liquiditeit op de markt te zorgen?
Deze vraag van de leden van de CDA-fractie ziet op de toepassing van positiebeheercontroles
door een beleggingsonderneming of een marktexploitant die in Nederland een handelsplatform
exploiteert of beheert waarop in grondstoffenderivaten wordt gehandeld. Op grond van
die positiebeheercontroles dient een dergelijke beleggingsonderneming of marktexploitant
over de bevoegdheid te beschikken om van een marktpartij te eisen dat deze tijdelijk
voor liquiditeit op de markt dient te zorgen, om de effecten van een omvangrijke en
dominante positie te mitigeren. Indien deze marktpartij geen gehoor geeft aan deze
beheercontrole kan de exploitant van het betrokken handelsplatform de marktpartij
– op basis van een andere positiebeheercontrole – opdragen om (tijdelijk of permanent)
zijn positie af te bouwen of te beëindigen, of om geen nieuwe (grondstoffenderivaten)contracten
aan te gaan. Indien de marktpartij geen gehoor geeft aan een positiebeheercontrole
zal de exploitant van het handelsplatform de marktpartij in de regel in de gelegenheid
stellen om binnen een bepaalde termijn alsnog aan de positiebeheercontrole te voldoen.
Als de marktpartij ook hieraan geen gehoor geeft, kan de exploitant van het betrokken
handelsplatform, indien de op het handelsplatform geldende handelsvoorwaarden («rulebook») daarin voorzien, andere maatregelen treffen zoals het opleggen van een boete, de
mogelijkheid om op het handelsplatform te handelen tijdelijk opschorten, het lidmaatschap
(van het handelsplatform) van de marktpartij tijdelijk opschorten of beëindigen of
de toegang tot bepaalde faciliteiten (van de exploitant of het handelsplatform) beëindigen.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de regering kan aangeven wat de regering heeft
gedaan om alsnog binnen de implementatietermijn van negen maanden de richtlijn te
implementeren, Het lid van de fractie BBB vraagt of de regering kan aangeven of Nederland
in vergelijking met de andere Europese landen uit de pas loopt. Zo ja, waar komt dat
door? Het lid van de fractie BBB vraagt voorts wat de regering gaat doen om in de
toekomst zich wel te conformeren aan de implementatietermijn.
De belangrijkste reden dat de richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen niet
tijdig is geïmplementeerd, is gelegen in de uitzonderlijk korte implementatietermijn
van negen maanden. In de Nederlandse situatie neemt een implementatietraject waarbij
wetgeving in formele zin wordt gewijzigd al gauw twee jaren in beslag. Wat betreft
de vraag of Nederland in vergelijking met andere Europese landen uit de pas loopt
bij de implementatie van die richtlijn kan worden opgemerkt dat van de 27 lidstaten
er 8 de richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen tijdig geïmplementeerd. Het
overschrijden van de implementatietermijn van negen maanden heeft geen negatieve gevolgen
gehad voor beleggingsondernemingen of andere marktpartijen. Voorts heeft Nederland
de Europese Commissie geïnformeerd over de stand van zaken van het implementatietraject.
2.2. Informatie- en rapportageverplichtingen
Als er geen behoefte bestaat aan advies bij het wisselen tussen financiële instrumenten
door professionele beleggers, achten de leden van de D66-fractie het positief dat
deze verplichting wordt weggenomen. Ook andere rapportageverplichtingen kunnen als
overbodig worden ervaren door professionele beleggers. Daarom vragen deze leden hoe
de regering de eventuele overbodigheid van rapportageverplichtingen evalueert, bijvoorbeeld
bij professionele beleggers. Signaleert de regering ook onderwerpen waarbij consumenten
of professionele beleggers juist behoefte hebben aan méér informatie?
Tijdens reguliere overleggen met marktpartijen, brancheorganisaties en toezichthouders
(zoals de AFM of de Nederlandsche Bank) kan naar voren komen dat bepaalde rapportageverplichtingen
voor beleggers overbodig gevonden worden. Wanneer het nationale wetgeving betreft,
kan ik vervolgens bezien of, en op welke wijze, de regelgeving kan worden aangepast.
De meeste rapportageverplichtingen richting beleggers zijn echter afkomstig uit Europese
richtlijnen. Als een Europese richtlijn wordt herzien ga ik onder meer in gesprek
met bovengenoemde stakeholders. Als uit die gesprekken naar voren komt dat de rapportageverplichtingen
moeten worden aangepast omdat beleggers aan bepaalde rapportageverplichtingen geen
behoefte hebben, dan zal dat mee worden genomen bij de Nederlandse positie over de
betreffende Europese richtlijn. Ik heb op dit moment geen signalen ontvangen van consumenten
of professionele beleggers dat zij behoefte hebben aan meer informatie.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de regering nader kan toelichten wat wordt bedoeld
met de in aanmerking komende tegenpartijen.
In de Wet op het financieel toezicht (Wft) wordt onder een «in aanmerking komende
tegenpartij» verstaan: een bank, een beheerder van een beleggingsinstelling of van
een icbe, een beheerder van een pensioenfonds of van een daarmee vergelijkbare rechtspersoon
of vennootschap, een beleggingsinstelling of icbe, een beleggingsonderneming, een
nationaal of regionaal overheidslichaam die de overheidsschuld beheert, een centrale
bank, een financiële instelling, een internationale of supranationale publiekrechtelijke
organisatie of daarmee vergelijkbare internationale organisatie, een pensioenfonds
of daarmee vergelijkbare rechtspersoon of vennootschap en een verzekeraar.4
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de regering kan toelichten of de beleggingsondernemingen
de verzoeken van professionele beleggers dienen te honoreren of dat zij zelf mogen
bepalen of ze inzicht geven in hun kosten en baten van de wissel van financiële instrumenten.
Indien een professionele belegger aan de beleggingsonderneming – die aan de professionele
belegger de beleggingsdienst beleggingsadvies of individueel vermogensbeheer verleent
– meedeelt dat hij inzicht wil verkrijgen in de kosten en baten van de wissel van
financieel instrumenten, dient de beleggingsonderneming een dergelijk verzoek te honoreren.
De beleggingsonderneming dient bij de professionele belegger informatie in te winnen
over de bestaande financiële instrumenten en de aanbevolen nieuwe financiële instrumenten
en dient de kosten en baten daarvan te analyseren.
2.3. Positielimieten en positiebeheerscontroles
Het wegnemen van de belemmering van de ontwikkeling van nieuwe en minder liquide grondstoffenderivatencontracten
en in het bijzonder van nieuwe energiederivatencontracten kan volgens de leden van
de D66-fractie van invloed zijn op de huidige situatie op de energiemarkt. Deze leden
vragen hoe de regering de effecten op de energiederivatencontracten beoordeelt in
het licht van de situatie op de energiemarkt.
De belangrijkste reden om het voorheen in MiFID II opgenomen positielimietenregime
voor grondstoffenderivaten te wijzigen is de bevordering van de ontwikkeling van nieuwe
(en liquide) energiederivaten(contracten) in de Europese Unie.5 Verwacht mag worden dat wanneer er in de Europese Unie een groter aanbod is aan liquide
en goed ontwikkelde energiederivaten, waaronder begrepen grondstoffenderivaten met
aardgas of LNG als onderliggende waarde, de marktpartijen die actief zijn op de Europese
energiemarkten beter in staat zullen zijn om hun risico’s, zoals die van een hoge
(prijs)volatiliteit op de energiemarkten of van rente- en valutarisico’s, af te dekken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering erkent dat grondstoffenmarkten
in toenemende mate financialiseren. Daarmee bedoelen deze leden dat het aandeel in
handel op grondstoffenmarkten van partijen die (verkopend of aankopend) daadwerkelijke
commerciële belangen hebben in grondstoffen, een steeds lager aandeel hebben in het
totale handelsvolume op grondstoffenmarkten. Deze leden wijzen er bijvoorbeeld op
dat het Title Transfer Facility-handelsvolume (TTF-handelsvolume) in 2020 114 keer
zo groot was als de daadwerkelijke gasconsumptie, terwijl dit in 2011 nog maar 14
keer zo groot was. Dezelfde ontwikkelingen zijn waar te nemen op andere grondstoffenmarkten.
Erkent de regering deze ontwikkeling? Kan de regering bijvoorbeeld de conclusies van
het onderzoek van de Universiteit van Bonn op dit punt, onderschrijven?6 Wat vindt de regering hier eigenlijk van?
Sinds de oprichting in 2003 is de Title Transfer Facility (TTF) uitgegroeid tot de grootste (virtuele) handelsplaats voor aardgas in Europa.
Door de goede verbinding met grote buurlanden is de TTF een belangrijke hub voor de
Noordwest-Europese gasvoorziening. Volgens een rapport van de International Energy Agency was de TTF in 2020 verantwoordelijk voor 64% van de Europese aardgashandel.7 Dit is een veel grotere markt dan alleen de Nederlandse consumptie.
Om prijsrisico’s bij de handel in gas af te dekken, sluiten de marktpartijen die op
de gasmarkten actief zijn grondstoffenderivaten, veelal futures, met gas als onderliggende
waarde. Via deze derivaten, die verschillende looptijden hebben, wordt het in de toekomst
gelegen tijdstip van de gaslevering, de prijs en het volume van die levering vastgelegd.
De prijs van de Dutch TTF Natural Gas Future die aan het einde van de dag tot stand
komt op het handelsplatform ICE Endex in Amsterdam wordt, omdat deze prijs door veel
marktpartijen als betrouwbare referentieprijs voor aardgas gezien, in (lange termijn)
energiecontracten gebruikt. Gelet op de aantrekkelijkheid van de liquide markt Dutch
TTF Natural Gas Future kan het voorkomen dat er meer aan de TTF gerelateerde financiële
instrumenten worden verhandeld dan dat er daadwerkelijk fysiek op de TTF verhandeld
aardgas wordt geleverd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of de regering vervolgens ook erkent
dat financialisering van grondstoffenmarkten bijdraagt aan toenemende volatiliteit
van grondstoffenprijzen. Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie
eens dat markten voor basisvoorzieningen als voedsel en energie op dit moment veel
te veel gebruikt worden puur voor speculatieve winst, terwijl deze speculatieve participanten
helemaal niks bijdragen aan een efficiënte allocatie van vraag en aanbod door daadwerkelijk
commercieel geïnteresseerde partijen? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie
eens dat de legitimiteit van markten, zeker als het om essentiële goederen als voedsel
en energie, gelegen is in het bewerkstelligen niet van speculatie maar van efficiënte
allocatie?
Om te zorgen dat niet-financiële ondernemingen zoals energiemaatschappijen die actief
zijn op de grondstoffenmarkten hun bedrijfsrisico’s kunnen beheren, is het belangrijk
dat er een liquide markt voor grondstoffenderivaten is. Via een grondstoffenderivaat
kan een producent, transporteur of verwerker van de onderliggende waarde van dat derivaat,
de grondstof, bijvoorbeeld de prijs afspreken waarvoor die grondstof over een jaar
wordt geleverd, en daarmee een prijsrisico mitigeren. Een dergelijk lange termijn
grondstoffenderivatencontract kan gedurende zijn looptijd enkele keren van handen
wisselen, maar zal uiteindelijk ertoe leiden dat het product voor de afgesproken prijs
wordt geleverd. De financiële ondernemingen die actief zijn op de grondstoffenmarkten
maken het mogelijk voor niet-financiële ondernemingen om dergelijke langeretermijn
contracten af te sluiten. Deze financiële ondernemingen treden daarbij als wederpartij
van niet-financiële ondernemingen op, zodat de niet-financiële ondernemingen hun bedrijfsrisico’s
kunnen afdekken (hedgen). Op deze manier geven de grondstoffenderivatenmarkten de producenten en verbruikers
van grondstoffen de mogelijkheid om hun bedrijfsrisico’s op adequate wijze te kunnen
beheren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het eens is met de uitspraak
van de President van de Europese Commissie van oktober 2021 dat er «een einde moet
komen aan speculatie op energiemarkten»8, alsmede de uitspraak van de Ministers van landbouw van de G7 van 11 maart 2022 dat
zij «kunstmatig opgeblazen prijzen die aan de beschikbaarheid van voedsel en agrarische
producten raken, niet tolereren»9. Kan dit toegelicht worden?
Financiële ondernemingen die actief zijn op de energiemarkten treden veelal op als
tegenpartij bij risico-mitigerende transacties van niet-financiële ondernemingen,
zoals energieproducenten en -afnemers en zijn daardoor cruciaal voor een goede en
efficiënte werking van deze markt. Volgens de Europese en nationale toezichthouders
werken de markten voor energiederivaten momenteel naar behoren en zijn er geen signalen
van marktmanipulatie.10 Ondanks dat er recentelijk op de markten voor energiederivaten en zeer hoge prijzen
zijn gerealiseerd, zijn de toezichthouders van oordeel dat dit prijssignaal de feitelijke
vraag- en aanbodsituatie op adequate wijze reflecteert. Ten aanzien van de markten
voor landbouwgrondstoffenderivaten wordt opgemerkt dat de Europese Commissie momenteel
geen aanwijzingen heeft dat die markten momenteel niet op een ordelijke wijze werken.11
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering verder om in te gaan op de vraag
in hoeverre speculatie op graanmarkten in 2022 heeft bijgedragen aan een gebrek aan
toegang tot graan van mensen wereldwijd.
Door de uitzonderlijke situatie in Oekraïne is de wereldwijde graanmarkt dit jaar
ernstig verstoord geraakt, wat tot prijsstijgingen heeft geleid. Door de graandeal
die eind juli is gesloten tussen Oekraïne, Russische Federatie, Turkije en de Verenigde
Naties, wordt er weer in Oekraïne geproduceerd graan uitgevoerd. Zoals de Minister
van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uw Kamer recent heeft gemeld,
zijn er momenteel geen aanwijzingen dat de Europese financiële markten voor de handel
in landbouwgrondstoffenderivaten momenteel niet op een ordelijke wijze werken.12 Inherent aan die markten is dat handelaren aannames maken over de prijsontwikkeling
van de onderliggende waarden van deze derivaten – de landbouw grondstoffen – en dat
zij daarop acteren door posities in landbouwgrondstoffenderivaten aan te houden. Financiële
ondernemingen zijn van wezenlijk belang omdat zij veelal tegenpartij bij een landbouwgrondstoffenderivaten
zijn. Zonder deze tegenpartijen zullen er geen of minder van dergelijke contracten
worden overeengekomen, waardoor producenten en verwerkers van landbouw grondstoffen
niet of minder goed in staat zullen zijn om het risico van prijsdalingen of -stijgingen
af te dekken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering het gerechtvaardigd vindt
om de toepassing van de scope van positielimieten te beperken, in plaats van in stand
te houden of uit te breiden, juist nu er op allerlei grondstoffenmarkten een steeds
verdere mate van financialisering is, en de prijsvolatiliteit de afgelopen jaren en
zeker ook in 2022 hoog was. Deze leden vragen hoe dit bijdraagt aan het streven om
speculatieve handel op dit soort basale goederen terug te dringen, dan wel helemaal
te stoppen.
Volgens de Europese Commissie heeft het sinds 3 januari 2018 geldende MiFID II positielimieten
regime voor grondstoffenderivaten een negatieve impact gehad op de ontwikkeling van
nieuwe en liquide grondstoffenderivaten in de Europese Unie. In verband daarmee beperkt
de richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen het toepassingsbereik van dat regime
tot landbouwgrondstoffenderivaten en significante of cruciale grondstoffenderivaten.
Verwacht mag worden dat een groter aanbod van liquide en goed ontwikkelde grondstoffenderivaten
in de Europese Unie de marktpartijen die actief zijn op de energiemarkten beter in
staat zal stellen om hun risico’s, zoals rente- of valutarisico’s of een hoge (prijs)volatiliteit
op de grondstoffenmarkten, af te dekken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de gedelegeerde
richtlijn van 20 april 2022 die Richtlijn 2014/65/EU13 aanvult en positielimieten berekent, niet is onderworpen aan een analyse van huidige
marktontwikkelingen, noch aan een analyse van de potentiële invloed van veranderingen
van de positielimieten op het gedrag in financiële markten. Waarom is deze impact
assessment niet gedaan? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie
eens dat dit bij zo een belangrijk thema, omdat het aan de voedselzekerheid van miljoenen
mensen kan raken, onvoldoende is?
Aangenomen wordt dat de leden van de GroenLinks-fractie doelen op de gedelegeerde
verordening (EU) 2022/1302 van 20 april 2022.14 Deze gedelegeerde verordening, die op de daartoe voorgeschreven wijze tot stand is
gekomen, is gebaseerd op ontwerpen van technische reguleringsnormen van de ESMA die
door deze toezichthouder bij de Europese Commissie zijn ingediend. ESMA heeft met
betrekking tot deze ontwerpen openbare publieksraadplegingen gehouden, de kosten en
baten van die ontwerpen geanalyseerd en het advies van de op grond van artikel 37
van Verordening (EU) nr. 1095/2010 opgerichte stakeholdergroep effecten en markten
ingewonnen.15 In die stakeholdergroep, die is samengesteld uit dertig leden, zijn deelnemers aan
de financiële markten in de Europese Unie, vertegenwoordigers van hun werknemers alsmede
consumenten, gebruikers van financiële diensten en vertegenwoordigers van het midden-
en kleinbedrijf op evenwichtige wijze vertegenwoordigd. Ten minste vijf leden van
de stakeholdergroep zijn onafhankelijke vooraanstaande academici en tien leden van
de groep vertegenwoordigen financiële marktpartijen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de regering kan toelichten
wat de bandbreedtes zijn van de positielimieten. Klopt het dat autoriteiten de baseline
voor positielimieten kunnen aanpassen, zo laag als 2,5 procent en zo hoog als 35 procent
van het beschikbare aanbod van het desbetreffende grondstoffenderivaat? Kan de regering
aangeven waarom deze bandbreedtes effectief zijn?
In de gedelegeerde verordening (EU) 2022/1302 zijn de bandbreedtes opgenomen die toezichthouders
in aanmerking moeten nemen bij de berekening van positielimieten voor (bepaalde) grondstoffenderivaten.16 In deze gedelegeerde verordening is de standaardbasis (baseline) op 25% vastgesteld van leverbare voorraad en van de openstaande posities (open interest), op basis van ervaring van andere markten en andere jurisdicties. Met betrekking
tot die bandbreedtes wordt gedifferentieerd tussen grondstoffenderivaten met een onderliggende
waarde die geschikt is voor menselijke consumptie (met bandbreedte 2%–35%) en grondstoffenderivaten
met andere onderliggende waarden (met bandbreedte 5%–35%). Voor landbouwgrondstoffenderivaten
met een onderliggende waarde die is geschikt voor menselijke consumptie, met een totale
gecombineerde open interest in spotmaandcontracten en andere contracten van meer dan 50.000 lots gedurende een periode van drie maanden, is de basis vastgesteld op 20%. Naar het
oordeel van de Europese Commissie en ESMA en zoals toegelicht in de hiervoor genoemde
gedelegeerde verordening stelt de berekeningsmethode waarbij deze bandbreedtes in
aanmerking worden genomen de toezichthouders in staat om een goede balans te vinden
bij de vaststelling van de positielimieten tussen enerzijds het voorkomen van positieopbouw
– in een bepaald grondstoffenderivaat – die marktverstorend werkt en anderzijds ondersteuning
van een ordentelijk prijsvormingsproces, ontwikkeling van nieuwe grondstoffenderivaten
en het in staat stellen van grondstoffenderivaten om de werking van de onderliggende
grondstoffenmarkt te bevorderen.17
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of de regering bovengenoemde bandbreedtes
kan vergelijken met de bandbreedtes die in de Verenigde Staten gehanteerd worden.
Klopt het dat daar de bandbreedtes smaller (10%-25% zijn)? Waarom zijn de Europese
bandbreedtes breder? Waarom laat het onderhavige wetsvoorstel een kans na om die bandbreedtes
ook te verscherpen?
Mede omdat de Europese markt voor grondstoffenderivaten meer gefragmenteerd en minder
ontwikkeld is dan die van de Verenigde Staten is het niet mogelijk om de in beide
jurisdicties geldende wettelijke regelingen voor de handel in grondstoffenderivaten,
onder meer wat betreft de brandbreedtes die in aanmerking moeten worden genomen bij
de berekening van positielimieten, volledig overeen te laten komen. Vanwege die sterk
gefragmenteerde Europese markt voor grondstoffenderivaten heeft de Europese Unie via
de gedelegeerde verordening (EU) 2021/1302 een geharmoniseerde regeling voor de wijze
van berekening van positielimieten voor grondstoffenderivaten geïntroduceerd.
Voorts wordt opgemerkt dat het onderhavige wetsvoorstel strekt tot implementatie van
de richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen. Omdat die richtlijn niets regelt
ten aanzien van de bandbreedtes die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening
van positielimieten voor landbouwgrondstoffenderivaten en onderhavig wetsvoorstel
slechts voorschriften implementeert die in de richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen
zijn opgenomen, bevat dit wetsvoorstel geen voorschriften met betrekking tot deze
bandbreedtes.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier een baseline van 20 procent
voor de meest gevoelige en liquide voedselcontracten speculatie effectief terugdringt.
Welke onderbouwing heeft de regering daarvoor?
De Europese Commissie heeft in de gedelegeerde verordening (EU) 2022/1302 een nadere
invulling gegeven aan het in MiFID II opgenomen positielimietenregime wat betreft
de technische standaarden voor de toepassing van positielimieten bij landbouwgrondstoffenderivaten
en cruciale en significante grondstoffenderivaten.18 In deze gedelegeerde verordening is de standaardbasis (baseline) op 25% vastgesteld van leverbare voorraad en van de openstaande posities (open interest), op basis van ervaring van andere markten en andere jurisdicties. Voor landbouwgrondstoffenderivaten
met een onderliggende waarde die voor menselijke consumptie is bestemd, met een totale
gecombineerde open interest in spotmaandcontracten en andere contracten van meer dan 50.000 lots gedurende een periode van drie maanden, is de basis vastgesteld op 20%. Ook deze
standaardbasis is op basis van ervaring van andere markten en andere jurisdicties
door de Europese Commissie vastgesteld. Voorts bepaalt de hiervoor bedoelde gedelegeerde
verordening dat ten aanzien van (bepaalde) landbouwgrondstoffenderivaten die een wezenlijke
impact op de voedselprijzen hebben, de betrokken toezichthouder een baseline en positielimiet onder het minimale algemene prijsbereik kan vaststellen, indien
er bewijs is van speculatieve activiteiten met een significante impact op de prijzen.
Overigens vindt de handel in landbouwgrondstoffenderivaten niet plaats op een in Nederland
beheerd of geëxploiteerde handelsplatform. Een belangrijk deel van die handel vindt
plaats op het Franse handelsplatform Marché a Terme International de France (MATIF). De bij die handel in aanmerking te nemen positielimieten worden vastgesteld
en toegepast door de Franse toezichthouder de Autorité des marchés financiers (AMF).
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de regering kan ingaan op
de kritiek dat de definitie van Economisch Gelijkwaardige Over The Counter-contracten
(EEOTC) en «gelijkwaardig grondstoffenderivaat» excessief restrictief blijven, waardoor
marginale veranderingen in de contractuele specificaties van het derivaat ervoor kunnen
zorgen dat positielimieten vrij gemakkelijk omzeild kunnen worden.
Op grond van de richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen is het daarin opgenomen
positielimietenregime van toepassing op cruciale of significante grondstoffenderivaten
die op een in de Europese Unie geëxploiteerd handelsplatform worden verhandeld, en
op hun Economisch Gelijkwaardige Over-The-Counter (EEOTC) contracten. Een Over-The-Counter
(OTC)-contract wordt als economisch gelijkwaardig beschouwd als het wordt gewaardeerd
op basis van dezelfde onderliggende grondstof die op dezelfde locatie en volgens dezelfde
contractvoorwaarden leverbaar is, en indien het contract een resultaat oplevert dat
in economische zin sterk lijkt op dat van een op een handelsplatform verhandeld contract.
Geringe verschillen in de contractvoorwaarden, bijvoorbeeld in de omvang of leveringsdatum,
evenals andere regelingen voor clearing, mogen geen belemmering vormen om die OTC-contracten
economisch gelijkwaardig te verklaren.
ESMA heeft in kader van een review van MiFID II – mede op basis van reacties van marktpartijen –
in 2020 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de in een gedelegeerde verordening
de definitie van het begrip EEOTC-contract te wijzigen. Voorts concludeerde ESMA dat
er geen indicaties zijn voor een verschuiving van de handel in grondstoffenderivaten
van handelsplatformen naar Over-The-Counter. Ook tijdens de onderhandelingen over
het voorstel van Europese Commissie voor de richtlijn herstelpakket is niet gebleken
dat het wenselijk is de hiervoor bedoelde definitie te wijzigen.19
De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder wat de reactie van de regering is
op de uitspraak van energie-expert van de Oxford Universiteit Patrick Heather, die
stelt: «TTF is continuing to attract risk management trading, as well as speculative
trading, and is by far the most liquid gas hub. […] [I]t is by far (with NBP) the
hub with the largest share of futures trading, at 68 percent of total trades in 2021.
This indicates that there is an overwhelming amount of pure financial trading, rather
than purely physical reasons, and that aggregators, financial institutions and speculators
are trading at this hub more than at any of the others;»20. Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat deze speculatie
onwenselijk is en bestreden zou moeten worden, omdat dit niks bijdraagt aan de efficiënte
allocatie van vraag en aanbod?
De door de leden van de Groen Links-fractie aangehaalde energie-expert stelt terecht
vast dat de TTF een zeer liquide handelsplaats voor aardgas is. De op het handelsplatform
waarop TTF futures worden verhandeld gerealiseerde prijzen worden veelal als referentieprijs
in energiecontracten gebruikt. Met dergelijke TTF-derivaten kunnen niet-financiële
ondernemingen, zoals energiemaatschappijen, maar bijvoorbeeld ook financiële ondernemingen
die transacties met TTF-derivaten in opdracht van cliënten uitvoeren (zogenoemde brokers) of die voor liquiditeit bij de handel in TTF-derivaten zorgen (zoals market makers) hun risico’s afdekken. Voor al deze ondernemingen is een goede werking van de markten
waarop de TTF-derivaten worden verhandeld van groot belang. Doordat op de markten
voor TTF-derivaten actief te zijn door bijvoorbeeld orders van cliënten – veelal non-financials – uit te voeren of door op die markten bied- en laatprijzen af te geven, zorgen zij
ervoor dat op die markten voldoende gelegenheid is TTF-derivaten te kopen of te verkopen
tegen een prijs met veelal kleine verschillen tussen de bied- en laatprijzen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering ook naar de mate waarin Dutch
Title Transfer Facility (TTF) nu onder scherp toezicht staat. Kan de regering ingaan
op de huidige mate van toezicht op de Dutch TTF? Deze leden vragen hoe het kan dat
er niets aan deze extreme speculatie en volatiliteit gedaan wordt, waarbij de overheid
als marktmeester optreedt. Deze leden vragen welke voorstellen de regering hiertoe
wil doen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de gashandel die plaatsvindt
op het virtuele TTF-handelsplatform. Dit betreft de handel in contracten op basis
waarvan nog op dezelfde dag (intra-day market) of op de volgende dag (day-ahead market) wordt geleverd. De AFM houdt toezicht op de handel in langeretermijn TTF-derivaten(contracten)
zoals futures en opties die grotendeels op het handelsplatform ICE Endex in Amsterdam
plaatsvindt. Dat toezicht, dat is gericht op de integriteit, robuustheid en stabiliteit
van de markt, ziet onder meer op het detecteren van marktmanipulatie en andere vormen
van marktmisbruik en op de naleving van het in MiFID II opgenomen positielimietenregime
voor landbouwgrondstoffenderivaten en cruciale of significante grondstoffenderivaten.
Dat positielimietenregime dient te voorkomen dat marktpartijen zodanig grote posities
in langeretermijn TTF-derivaten(contracten) aanhouden dat zij de prijs van de onderliggende
waarde van die derivaten – het aardgas – kunnen beïnvloeden. Verder heeft het handelsplatform
waarop de langeretermijn TTF-derivaten(contracten) worden verhandeld en dat onder
toezicht van de AFM staat de wettelijke verplichting om verdacht handelsgedrag te
voorkomen, op te sporen en te melden.
Daarnaast houdt ESMA de ontwikkelingen op de markten waarop de langeretermijn TTF-derivaten
worden verhandeld scherp in de gaten. De AFM heeft geen aanwijzingen dat de markten
niet naar behoren functioneren en dat de prijsontwikkeling op die markten de actuele
vraag- en aanbodsituatie reflecteren. De Europese Commissie heeft recent een pakket
van maatregelen gepubliceerd om de volatiliteit op de markten voor gasderivaten te
beteugelen en die de ordelijke werking en stabiliteit van de markt niet verstoren.
Hierbij gaat het onder meer om bredere en geharmoniseerde toepassing van circuit breakers die bij hoge volatiliteit bij de handel in een financieel instrument op een handelsplatform
tijdelijk stilleggen. Het hiervoor bedoelde pakket van maatregelen zal worden opgenomen
in een of meerdere bindende rechtshandelingen van de Europese Unie die niet voorzien
in enige beleidsruimte voor de lidstaten. Verder staat dat pakket van maatregelen
los van het onderhavige wetsvoorstel dat uitsluitend strekt tot implementatie van
de richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen.
3. Uitvoeringstoets
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de regering kan aangeven wat de impact zal zijn,
wanneer partijen zich niet meer hoeven te melden bij de AFM voor de nevenactiviteitenvrijstelling.
Kan de regering, hierop aansluitend aangeven om hoeveel partijen dit gaat?
De impact voor de circa 150 personen waarvoor de nevenactiviteitenvrijstelling geldt,
is dat zij niet langer de met de jaarlijkse meldingsplicht samenhangende nalevingskosten
– die worden geschat op in totaal € 32.400 – voor hun rekening behoeven te nemen.21 Voor het overige heeft deze maatregel naar mijn verwachting geen andere of verdergaande
impact.
4. Regeldruk
4.1. Algemeen
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de regering kan uitleggen wat voor gevolgen de
afschaffing van de periodieke informatieverplichting heeft voor de kwaliteit van de
uitvoering van transacties in individuele instrumenten.
De vraag van het BBB-lid ziet op de verplichting om informatie met betrekking tot
de kwaliteit van uitvoering van transacties in financiële instrumenten op bepaalde
plaatsen van uitvoering jaarlijks algemeen verkrijgbaar te stellen. Op grond van de
richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen wordt die verplichting tijdelijk opgeschort
(maar niet definitief geschrapt). Naar verwachting zal die tijdelijke opschorting
geen gevolgen hebben voor de kwaliteit van uitvoering van transacties in financiële
instrumenten. Immers, marktpartijen moeten de in MiFID II opgenomen best execution verplichting – die voor het overige ongewijzigd blijft – onverkort blijven naleven.
4.2.2. Best execution
De besparing als gevolg van het niet hoeven verstrekken van periodieke informatie
over de kwaliteit van de uitvoering van transacties in individuele financiële instrumenten
zien de leden van de D66-fractie als een positieve ontwikkeling. Deze leden vragen
of de regering zicht heeft op de structurele besparing als gevolg van het niet langer
periodiek hoeven te verstrekken van informatie over de kwaliteit van de uitvoering
van transacties.
De structurele besparing als gevolg van het niet langer periodiek hoeven te verstrekken
van informatie over de kwaliteit van de uitvoering van transacties wordt geschat op
circa € 600.000 op jaarbasis. Bij de berekening van dat bedrag is aangesloten bij
de in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel opgenomen berekening van de
vermindering van de nalevingskosten als gevolg van het schrappen van deze best execution verplichting.22
De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.