Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het beleidsprogramma pandemische paraatheid (Kamerstuk 25295-1964)
2022D52964 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over het beleidsprogramma pandemische paraatheid d.d. 4 november
2022 (Kamerstuk 25 295, nr. 1964).
De voorzitter van de commissie,
Smals
Adjunct-griffier van de commissie,
Bakker
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep van Haga
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
II. Reactie van de Minister
III.
IV.
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief met daarin de verdere
uitwerking van de beleidsagenda pandemische paraatheid. Deze leden zijn positief over
de constatering dat werk wordt gemaakt van voorbereiding op potentiële pandemieën.
Zij zijn positief over de gezamenlijkheid en integraliteit van de aanpak die de Minister
voorstelt, maar zien in de brief vooral voorzichtige beginnetjes. Deze leden willen
graag meer zicht op de concrete en inhoudelijke stappen die worden gezet en hebben
nog vragen daarover.
Allereerst willen deze leden weten op welke termijn de Minister inzicht in de genoemde
potentiële risico’s en achterliggende scenario’s met de Kamer deelt. Ook willen zij
een compact overzicht van de lessen uit de coronapandemie die bij deze aanpak worden
gebruikt. Dus niet zozeer dát «lessen worden gebruikt», maar welke lessen er zijn
geleerd die van invloed zijn op de aanpak en uitvoering van pandemische paraatheid.
Genoemde leden lezen dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst – Geneeskundige Hulpverleningsorganisaties
in de Regio (GGD-GHOR Nederland), samen met de GGD’en, een plan van aanpak voor de
korte termijnversterkingen infectieziektebestrijding heeft opgesteld. Deze leden zouden
graag dit plan van aanpak lezen. Wanneer wordt het naar de Kamer gestuurd? Op welke
manier speelt dit plan van aanpak een rol bij het nu lopende onderzoek naar de vraag
of de 25 GGD-regio’s voldoende geëquipeerd zijn voor hun wettelijke werkzaamheden?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Landelijke Functionaliteit
Infectieziektebestrijding (LFI) hebben een rol in de voorbereiding, en zijn of worden
daarmee onderdeel van het adviserings- en besluitvormingsproces tijdens een pandemie.
Kan de Minister aangeven hoe hij uitvoering geeft aan de motie Tielen c.s.1 over de lessen uit de coronacrisis en het borgen van onafhankelijkheid en autonomie?
Genoemde leden zijn positief over de inzet van de Minister met betrekking tot een
pandemisch paraat informatievoorzieningslandschap samen met RIVM, GGD GHOR Nederland
en de GGD’en. Welke lessen en verzamelde knelpunten uit de coronapandemie gebruikt
de Minister hierbij? Zo zijn er storingen geweest waardoor vaccinaties niet geregistreerd
konden worden en uitslagen niet worden ingezien. Dit heeft grote implicaties en dient
voorkomen te worden. Hoe heeft dit een plek in het paraat maken van het informatievoorzieningslandschap?
Ook de lessen uit de coronapandemie met betrekking tot de gegevensuitwisseling voor
monitoring en onderzoek dienen een plek te hebben hierbij. Welke lessen hierover zijn
benoemd en worden gebruikt? Wanneer komt de uitwerking van het High Level Design (HLD)
naar de Kamer? Hoe krijgt de uitwisseling van gegevens tussen zorgverleners en onderzoekers
vorm? Hoe wordt geborgd dat uitwisseling verbetert ten opzichte van de huidige situatie
(waarbij bijvoorbeeld de oversterfte onvoldoende makkelijk kan worden onderzocht door
belemmeringen in de uitwisselingen)?
Een lid van de VVD-fractie heeft eerder schriftelijke vragen gesteld over het steunen
van wetenschappers bij het voorbereiden op een volgende pandemie2. In de brief wordt aangegeven dat om monitoring en onderzoek mogelijk te maken, ook
de uitwisseling van gegevens tussen zorgverleners en onderzoekers mogelijk moet zijn.
Dit vergt volgens de Minister een meerjarige inspanning en een fundamentele aanpak,
waarin zowel techniek als (juridische) grondslagen en aansturing aandacht vragen.
Kan de Minister een inschatting geven van de tijdspanne en hoe de voortgang hierbij
bewaakt wordt? Wanneer zou deze aanpak gereed moeten zijn?
De leden van de VVD-fractie zijn positief dat zelftest-onderzoek onderdeel wordt van
de Infectieradar. Kan de Minister aangeven om welke soorten zelftesten het gaat? Wordt
hierbij samengewerkt met andere initiatieven op het gebied van gezondheidsonderzoek
onder de bevolking en welke instanties zijn daarbij betrokken? Deze leden zijn ook
positief over de ideeën met betrekking tot een vaccinatievoorziening voor volwassenen
bij de GGD’en. Zij lezen dat eerst een uitvoeringstoets wordt gedaan voordat het voornemen
definitief vorm krijgt. Recent Europees onderzoek toonde aan dat het vertrouwen in
vaccins is gedaald3. Op welke manier wordt bij deze uitvoeringstoets aandacht besteed aan communicatie
en voorlichting over vaccinaties om zo de vaccinatiebereidheid te vergroten?
In het kader van pandemische paraatheid versterkt het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport de infectieziektezorgstructuren. Daarbij wordt onder andere gekeken
naar de paraatheid van het microbiologische landschap en specifiek de laboratoria
in Nederland, inclusief het inrichten van een opschalingsstructuur voor de diagnostiek.
Genoemde leden maken zich al langer zorgen om de toenemende resistentie van bacteriën
tegen antibiotica. Zij vinden het daarnaast goed dat de aanpak antibioticaresistentie
verbreed wordt naar antimicrobiële resistentie met aandacht voor anti-virale, anti-fungale
en anti-parasitaire resistentie in lijn met internationale ontwikkelingen. Kan de
Minister aangeven hoe geïnvesteerd wordt in mogelijke alternatieven voor antibiotica?
Deze leden zijn in beginsel enthousiast over de Nationale Zorgreserve (NZR) en de
modulaire opleidingen. Zij hebben wel behoefte aan veel meer kwantitatieve inzichten
over de bijdrage die deze kunnen leveren aan pandemische paraatheid. Het lijkt alsof
modulaire opleidingen alleen beschikbaar zijn voor Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
(BIG)-geregistreerde zorgmedewerkers met een arbeidsovereenkomst bij een zorginstelling.
Deze leden vragen om een bredere aanpak die ook mantelzorgers en vrijwilligers in
staat stelt om waardevol onderdeel te zijn van een NZR. Op welke termijn kan de Minister
een dergelijke aanpak met de Kamer delen?
Genoemde leden lezen dat in de langdurige zorg wordt ingezet op het versterken van
hygiëne en infectiepreventie in de verpleeghuizen en gehandicaptenzorg en bij de zorg
thuis. Hierbij dienen zorginstellingen vanaf 2024 op hun locaties periodiek een evaluatie
uit te voeren waarbij «vreemde ogen» meekijken. Hoewel deze leden het belang van versterken
van hygiëne en infectiepreventie onderschrijven, maken zij zich zorgen over de impact
van dergelijke evaluaties op de administratieve lasten van zorginstellingen. Kan de
Minister aangeven op welke manier hij zorgt dat de administratieve lasten niet groter
worden? Welke lessen zijn er uit andere landen geleerd als het gaat om het versterken
van hygiëne en infectiepreventie die onderdeel (kunnen) worden van de Nederlandse
pandemische paraatheid?
Deze leden zijn verheugd te lezen dat de Minister aandacht heeft voor het verder verbeteren
van kennis en innovatie als onderdeel van de beleidsagenda pandemische paraatheid.
Zij zouden wel meer concreet begrip willen hebben van welk type kennis en innovatie
wél op orde waren bij de vorige pandemie en welk type kennis en innovatie niet. Genoemde
leden willen graag weten welk niveau van kennis wordt nagestreefd en op welke termijn
die in beginsel op orde kan zijn. Met welke kennisinstituten bouwt de Minister de
kennis- en innovatieagenda’s op? Wat is de rol van het RIVM, de Nederlandse Organisatie
voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en hoe wordt EU-breed samengewerkt?
Wat is bekend over de snelheid van innovaties tijdens de COVID-pandemie? Welke belemmeringen
waren het grootst om innovaties in de praktijk beschikbaar te krijgen en hoe gaat
de Minister zorgen dat deze belemmeringen verkleinen bij volgende pandemieën?
De leden van de VVD-fractie zijn blij te lezen dat wordt ingezet op het benutten van
al in Nederland aanwezige excellente kennis op het gebied van therapie-ontwikkelingen
voor (preventieve) behandeling van infectieziekten met pandemisch potentieel. De Minister
spreekt over het creëren van een ecosysteem tussen academie en bedrijfsleven en investeert
bijna tien miljoen euro in de Thematische Technology Transfer (TTT)-regeling. Is de
Minister het met deze leden eens dat ook middelbaar beroepsonderwijs (mbo)-instellingen
hierbij betrokken moeten zijn, zodat hoogwaardige kennis en praktische toepassing
optimaal gecombineerd kunnen worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de uitwerking van de beleidsagenda
pandemische paraatheid. De beleidsagenda is een veelzijdige aanpak met veel verschillende
componenten, waaruit de ambitie spreekt om op de geleerde lessen te anticiperen. Genoemde
leden delen de opvatting dat de kern ligt in ons voorstellingsvermogen van mogelijke
crises. Het is dan ook nuttig dat scenario’s worden uitgewerkt. Keuzes kunnen daaruit
voortvloeien. Deze leden vragen de Minister wie hier verantwoordelijk voor is en binnen
welk tijdspad deze scenario’s zijn afgerond. Tevens worden verschillende werkgroepen,
instanties en overlegstructuren aangekondigd en besproken. De leden van de D66-fractie
vragen de Minister of het ministerie in een organogram of beslisboom kan voorzien,
zodat het duidelijk is welke taken en verantwoordelijk waar liggen belegd in tijden
van crisis.
Genoemde leden zijn ervan overtuigd dat met een veilige, vertrouwde uitwisseling van
gegevens veel kennis kan worden vergaard voor onderzoek. Daarnaast draagt het bij
aan efficiëntere crisiszorg. Zij vragen de Minister of de wetswijziging in de acute
zorg, waarbij gebruik kan worden gemaakt van gegevens tenzij daar bezwaar tegen is
gemaakt (opt-out), ook breder geldt ten tijde van een crisis. Zo nee, deelt hij de
overtuiging dat dit nodig is en ziet hij de juridische ruimte om dit te bewerkstelligen?
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of en op welke manier de Minister zich
inspant om (secundaire) gegevensuitwisseling op Europees niveau te bevorderen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voornemen om
te komen tot een toekomstbestendig en wendbaar vaccinatiestelsel. Kan de Minister
omschrijven in welke hoedanigheid de genoemde organisaties betrokken worden bij de
uitvoeringstoets? Welke andere organisaties worden hierbij betrokken, anders dan de
GGD en huisartsen? Wordt communicatie en campagne voor vaccinaties ook behandeld in
deze toets? Wordt een snellere beoordeling van innovatieve vaccins, zoals in hoofdstuk
«kennis en innovatie» beschreven, ook onderdeel van deze uitvoeringstoets?
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister stelt dat een stevig zoönosenbeleid
een belangrijke basis is voor een goede pandemische paraatheid. Deze leden onderschrijven
deze constatering en zijn van mening dat de Minister belangrijke stappen kan zetten
om de overdracht van dierziekten op mensen te voorkomen. Zij verwijzen hierbij ook
naar hun actieplan zoönose4 en hun actieplan tegen vogelgriep5. Zij zijn bijvoorbeeld van mening dat zo snel als mogelijk ingezet moet worden op
het vaccineren van pluimvee en dat gekeken moet worden naar mee koppelkansen binnen
het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Wanneer kan de Kamer de onderzoeken
verwachten in het kader van zoönosen-geletterdheid van het algemene publiek? Wordt
hierin ook meegenomen hoe mensen moeten handelen wanneer zij een verdacht dier vinden
in hun omgeving, bijvoorbeeld dieren met vogelgriepverschijnselen? Wanneer kan de
Kamer de uitkomsten van de pilot monitoring en gegevensuitwisseling varkensinfluenzavirussen
verwachten? Tot slot vragen deze leden of de Minister kan toelichten hoe er ook op
Europees verband wordt ingezet op een stevig zoönosenbeleid.
Voor wat betreft het personeelsbeleid vragen genoemde leden in hoeverre de Minister
van Langdurige Zorg en Sport van plan is om ook de andere adviezen van het Taskforce
Ondersteuning optimale inzet zorgverleners over te nemen, zoals vergaande dualisering
van het onderwijs (ad 1). Genoemde leden willen graag weten wat de verdere concrete
acties zijn naar aanleiding van dit advies.
Genoemde leden constateren voor wat betreft de regionale sturing dat veel verantwoordelijkheid
komt te liggen bij Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ’en) voor het borgen van goede
zorg. Hoe is de Minister van plan om de ROAZ’en te ondersteunen? Zijn daar ook financiële
middelen voor vrijgemaakt? Daarnaast benadrukken de leden van de D66-fractie dat bij
het onderzoeken wat nodig is om zorgcoördinatie landelijk in te richten, ook het sociaal
domein van gemeenten aangehaakt dient te worden. Kan de Minister dat toezeggen?
De leden van de D66-fractie stellen inzake de verbeterde leveringszekerheid van medische
producten dat het tijdig indiceren van geneesmiddelentekorten alleen kan in goede
Europese samenwerking en dat hierin verbetermogelijkheden zijn. Kan de Minister aangeven
of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Autoriteit voor paraatheid en respons
(HERA) voldoende informatie tot hun beschikking hebben uit alle lidstaten om een adequate
inschatting te maken van schaarste aan medische producten? Deze leden vragen waar
kwetsbaarheden zitten in het adequate monitoren van tekorten. Voorts vragen zij of
de tekorten op dezelfde wijze worden gemonitord in de verschillende lidstaten, en
of kennis en ervaringen met het Meldpunt geneesmiddelentekorten worden uitgewisseld
met andere EU lidstaten. Deze leden lezen dat de EMA een basislijst heeft opgesteld
met kritische farmacotherapautische categorieën voor spoedzorg, operatiezorg en Intensive
Care (IC)-zorg. Kan de Minister iets zeggen over de toepasbaarheid van deze lijst
op een crisissituatie in Nederland en op basis van welke criteria deze lijst is opgesteld?
Deze leden vragen of de Minister kan toelichten op welke wijze veldspelers zelf kunnen
inzetten op risicoplanning en hoe hierin samenwerking wordt bevorderd, eventueel ook
met andere Europese veldspelers. De leden van de D66-fractie delen de opvatting dat
bevoorrading van medicijnen een belangrijke rol speelt bij een pandemie. Echter, in
hoeverre is rekening gehouden met verspilling van medicijnen en/of beschermingsmaterialen
in de beleidsregels? Welke hindernissen ziet de Minister om ongebruikte voorraden
te heruitgeven en is hij van plan hier stappen in te zetten? Welke rol speelt verduurzaming
bij het vormgeven van de wettelijke voorraadverplichting?
De leden van de D66-fractie lezen ten aanzien van kennis en innovatie dat de Minister
conform motie Paulusma6 in gesprek is gegaan met de sector en de Minister hen op het belang van pandemische
paraatheid en wendbaarheid van onderzoek heeft gewezen. Kan de Minister toelichten
met welke partijen de Minister in gesprek is gegaan en welk resultaat dit heeft opgeleverd
of op welke wijze de sector dit advies in uitvoering brengt? Op welke wijze kan de
Minister in samenwerking met de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap er zorg
voor dragen dat de Nederlandse onderzoeksstructuur schokbestendig wordt en daarmee
pandemisch paraat is? Deze leden lezen met belangstelling dat de Minister aan de slag
gaat met een innovatieagenda mede om de doorlooptijd van ontwikkeling tot aan implementatie
te verkorten. Kan de Minister aangeven welke veldspelers betrokken worden bij het
opzetten van een dergelijke agenda en welk tijdspad deze leden kunnen verwachten?
De leden van de D66-fractie lezen in de beleidsagenda dat, waar mogelijk en relevant,
Caribisch Nederland bij de voorbereidingen aansluit die in Europees Nederland worden
getroffen. Deze leden zijn het eens met de Minister dat het belangrijk is dat rekening
wordt gehouden met lokale omstandigheden. Kan de Minister uitweiden over hoe het proces
loopt tot het besluit om Caribisch Nederland al dan niet bij de voorbereidingen aan
te haken? Geldt hier ook het «comply or explain»-principe? Kan de Minister illustreren
hoe de samenwerking op dit gebied precies loopt?
Genoemde leden hebben met interesse het overzicht van de financiële middelen namens
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingezien. Echter zijn deze leden
van mening dat pandemisch paraatheid niet enkel een aangelegenheid is van het genoemde
ministerie. Een pandemie raakt immers alle sectoren. Voorts vragen deze leden om een
overzicht van financiële middelen namens andere departementen met het oog op pandemische
paraatheid en specifiek welke middelen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
inzet op pandemische paraatheid.
De leden van de D66-fractie vragen tot slot op welke wijze in een volgende pandemie
wordt ingezet op lange termijngevolgen van een pandemie, zoals Long-COVID. Kan de
Minister aangeven welke plannen er zijn om zulke ernstige lange termijn gevolgen in
te perken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het beleidsprogramma
pandemische paraatheid. Nederland zat als enige land in Europa in een vierde lockdown
met enorme schade voor ondernemers maar zat ook met het weer afschalen van reguliere
ziekenhuiszorg voor andere patiënten dan coronapatiënten. Gebrek aan capaciteit was
een beperkende factor in de aanpak van de coronapandemie. Er was gebrek aan testcapaciteit,
aan laboratoriumcapaciteit, aan zorgcapaciteit en aan IC-capaciteit, om maar wat te
noemen. Dit wijst op de noodzaak van het aanhouden van buffers om op te kunnen schalen.
Die buffers zijn er nog steeds niet en gaan er met dit beleidsprogramma ook niet komen,
zo concluderen deze leden. Genoemde leden hebben daarom een aantal kritische vragen
en opmerkingen.
Zij zijn verbijsterd dat het tekort aan IC-capaciteit, zowel de bedden, de apparatuur
als het personeel helemaal geen thema is in het beleidsprogramma pandemische paraatheid.
Heeft de Minister onder een steen geleefd de afgelopen jaren? Waarom ging Nederland
op slot? Waarom vier keer een lockdown? Waarom gingen de scholen dicht? Waarom ging
de horeca naar de afgrond? Waarom werd de reguliere zorg afgeschaald? Nooit van code
zwart gehoord? Tijdens de coronapandemie ging geen dag voorbij of de IC-capaciteit
was in het nieuws. In meerdere debatten hebben genoemde leden erop gewezen dat Nederland
onderaan bungelt als het gaat om het aantal beschikbare IC-bedden en dat Nederland
minimaal moet opschalen naar een Europees gemiddelde. Deze leden willen de Minister
ook wijzen op de volgende uitspraak over de IC-capaciteit van voormalig zorgbestuurder
de heer Kuipers in juli 2020: «Je moet er rekening mee houden dat je in een opgeschaalde
fase zo'n 650 bedden extra nodig hebt. Opgeteld bij de normale 1.150 kom je uit op
1.800 bedden.» In plaats van 1800 IC-bedden zijn er op dit moment amper 1000. Onbegrijpelijk,
aldus genoemde leden. Naast een flexibel opschalingsplan moet het aantal IC-bedden
structureel omhoog. Als dit geen plaats krijgt in het beleidsprogramma pandemische
paraatheid, dan is het hele plan een wassen neus. Graag ontvangen genoemde leden een
reactie op alle voornoemde punten.
De leden van de PVV-fractie zijn eveneens verbijsterd dat de aanwezigheid van strategische
voorraden niet meteen aan de start van de coronapandemie in december 2019 werden gecontroleerd
dan wel aangelegd, maar dat zeer lang werd gewacht waardoor een panieksituatie ontstond
en in zee werd gegaan met criminelen en charlatans. Dit moet hoe dan ook voorkomen
worden, als een nieuwe pandemie zich aandient en dient verankerd te worden in beleid.
Daarnaast moet voorkomen worden dat zo goed als alle voorraden zomaar kunnen worden
verpatst aan de hoogste bieder zoals dat gebeurde op 17 februari 2020 met de vlucht
naar China. Het belang van de gezondheid van onze eigen zorgmedewerkers had moeten
prevaleren. Deze leden vragen hoever de Minister al gevorderd is met het aanleggen
van strategische voorraden, waaronder van geneesmiddelen, hulpmiddelen en persoonlijke
beschermingsmiddelen. In 2019 stond in het Gupta rapport dat een strategische voorraad
van vijf maanden de geneesmiddelentekorten voor 85% zou kunnen opvangen. Dat was dus
een aanbeveling van voor de coronacrisis. Waar staan we nu? Voor geneesmiddelen komt
er vanaf 1 januari 2023 een verplichting tot het aanhouden van acht weken voorraad
en die verplichting is belegd bij vergunninghouders (zes weken) en groothandelaren
(twee weken). Beetje magertjes, aldus deze leden. Voor hulpmiddelen en persoonlijke
beschermingsmiddelen is de Minister nog bezig met het inrichten van een monitoring,
coördinatie en regiestructuur, want er is helemaal geen zicht op waar zich welke voorraden
bevinden. Een verplichting tot het aanhouden van voorraden hulpmiddelen is nog lang
niet in zicht. Veel te laat, aldus deze leden. Genoemde leden zijn daarbij ontsteld
dat de Minister niet inzet op nationale voorraden, maar op Europese voorraden. Het
was bijvoorbeeld Duitsland die tijdens de coronapandemie een exportverbod instelde
voor mondkapjes en vrachtwagens met hulpmiddelen bestemd voor België aan de grens
tegenhield. Het was juist ieder voor zich tijdens de start van de coronapandemie.
Waarom denkt de Minister dat dit tijdens een volgende pandemie anders zal zijn? Nog
afgezien van het feit dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op Europese
voorraden geen toezicht kan houden, is het de vraag of en hoe een Nederlandse aanspraak
op Europese voorraden gehonoreerd zal worden. De leveringszekerheid bij Europese voorraden
is niet gegarandeerd, terwijl het structureel verbeteren van de leveringszekerheid
een van de drie beleidsopgaven is van het programma pandemische paraatheid. De focus
moet daarom op Nederlandse voorraden liggen, aldus deze leden. Graag zien zij dat
Nederland in eigen beheer in de eigen voorraad kan voorzien, zodat als het misgaat
Nederland niet afhankelijk is van de goedheid van anderen of de slechtheid van criminelen
en woekerwinsten. Graag ontvangen deze leden een reactie op alle voornoemde punten.
De leden van de PVV-fractie delen de mening dat ook de langdurige zorg goed voorbereid
moet zijn op (pandemische) uitbraken. Zij vragen of infectiepreventie op dit moment
nog geen onderdeel is van de kwaliteitscyclus en willen weten welke verbetering de
Minister concreet voornemens is hierop aan te brengen. Graag ontvangen zij een aantal
voorbeelden. Deze leden maken zich zorgen dat dit verbetertraject, wat periodiek ook
geëvalueerd zal gaan worden door «vreemde» ogen, zal zorgen voor een toename in toch
al veel te hoge de administratieve lasten in de langdurige zorg. Graag ontvangen deze
leden een reactie. Welke «vreemde» ogen zullen mee gaan kijken?
Genoemde leden lezen dat de NZR nog steeds een beetje in de kinderschoenen staat,
terwijl een jaar geleden nog werd gezegd er nu al zo’n 2000 zorgreservisten zouden
zijn. Deze leden willen graag weten hoeveel zorgreservisten er nu daadwerkelijk zijn
en of ze al worden ingezet. Zo ja, hoe worden zij ingezet en waar? Deze leden lezen
dat de komende jaren geld wordt vrijgemaakt voor de zorgreservisten. Waarom is dit
aanzienlijk minder dan dit jaar beschikbaar werd gesteld? Voor het jaar 2023 betreft
dit namelijk 2,5 miljoen euro, voor 2024 3,9 miljoen euro en voor 2025 en 2026 3,6
miljoen euro. In 2022 ging er nog 5 miljoen euro naar de NZR. Deze leden begrijpen
ook niet waarom de zorgreservisten nu een uiterste middel worden genoemd om de zorgcapaciteit
op te schalen. Zorgreservisten zijn immers snel inzetbaar en kunnen direct bijspringen
om het vaste zorgpersoneel te ondersteunen tijdens een crisis. Heeft de Minister niet
langer de ambitie om een volwaardige permanente zorgreserve op te bouwen?
De leden van de PVV-fractie ergeren zich aan de wijze waarop de Minister oplossingen
steeds in Europees verband zoekt, zoals ook nu weer bij de aankoop van vaccins. En
dat terwijl de Algemene Rekenkamer nog onderzoek doet naar de Europese onderhandelingen
over de aankoop van coronavaccins. Waarom wordt dat niet eerst afgewacht? Is de Minister
op de hoogte van het lopende onderzoek van het Europese Openbaar Ministerie (EPPO)
naar de aankoop van coronavaccins door de Europese Unie? Vindt de Minister dit niet
verontrustend? Het EPPO jaagt normaal gesproken op fraudegeld. Nederland heeft zo’n
drie miljard euro in coronavaccins geïnvesteerd. Daarvan moet men toch weten of dit
rechtmatig is geweest? De Europese Commissie werkt uitermate ontransparant en ondemocratisch.
Waarom zou men de commissievoorzitter Von der Leyen laten bepalen welke vaccins Nederland
krijgt en wat Nederland daarvoor moet betalen? Genoemde leden bepleiten dat vaccininkoop
weer een nationale aangelegenheid moet worden.
Zij zijn tot slot niet tevreden met de uitvoering van de motie Maeijer7. Deze motie verzoekt om onderzoek hoe generieke medicijnenproductie en grondstoffenproductie
in Nederland kunnen worden behouden. De Minister wil dit doen «zo veel mogelijk in
samenhang met de inzet van andere EU lidstaten en de Commissie op (opschaalbare) productie
dicht bij huis.» Uit het debat bleek duidelijk dat deze motie de zelfvoorzienendheid
van Nederland wil versterken, juist onafhankelijk van derde landen. Genoemde leden
willen de garantie dat het onderzoek zich nadrukkelijk op Nederland richt. Graag ontvangen
zij een reactie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het beleidsprogramma pandemische
paraatheid. Deze leden hebben hier enkele vragen bij. De Minister geeft op de eerste
pagina van de brief aan dat waar mogelijk en relevant Caraïbisch Nederland aansluit
bij de voorbereidingen. Genoemde leden vragen hoe ermee omgegaan wordt als het wel
relevant is dat Caraïbisch Nederland aan zou moeten sluiten, maar dit door omstandigheden
niet mogelijk is. Of komt dat niet voor? Graag ontvangen deze leden wat meer toelichting,
want in de brief komen Bonaire, Sint Eustatius en Saba de (BES)-eilanden verder niet
meer voor.
Op de derde pagina van de brief staat dat de structurele versterking van de GGD er
pas vanaf 2025 is. De leden van de CDA-fractie vragen waarom dat niet eerder kan.
Als voorbeeld zien deze leden nu dat schurft steeds meer voorkomt, waarbij een sterke
GGD noodzakelijk is om dit probleem aan te pakken.
Op de zesde pagina van de brief schrijft de Minister dat hij de Wet publieke gezondheid
(Wpg) wil aanpassen zodat het mogelijk wordt om bij uitbraak van een A-ziekte de medische-operationele
processen aan te sturen. Op de vijftiende pagina staat dat hij landelijke regie wettelijk
gaat borgen. De leden van de CDA-fractie vragen wat het tijdpad hiervan is. Genoemde
leden vragen wat nu naar verwachting het tijdspad is met betrekking tot de tweede
tranche van de aanpassing van de Wpg.
Op de zevende pagina van de brief staat dat in HLD eisen staan ten aanzien van de
flexibiliteit en opschaalbaarheid van data en gebruikers. De leden van de CDA-fractie
vragen welke eisen leveranciers krijgen. Uitwisseling van data kon eerder namelijk
soms niet omdat systemen niet gekoppeld konden worden. Daarnaast schrijft de Minister
op deze pagina dat hij knelpunten heeft verzameld met betrekking tot juridische grondslagen
voor de uitwisseling van gegevens. Genoemde leden vragen of secundair gebruik van
data hierin is meegenomen. Op de achtste pagina schrijft de Minister dat hij het RIVM
gevraagd heeft het netwerk van referentielaboratoria te versterken. Zijn, c.q. worden
alle laboratoria verplicht gegevens uit te wisselen en te delen met het RIVM?
De Minister schrijft over het versterken van het netwerk van laboratoria. Tevens staat
in het Integraal Zorgakkoord (IZA) dat regionale inrichting van de zorg van belang
is, waar diagnostiek een cruciaal onderdeel van is, volgens een recente position paper
van de Federatie Medisch Specialisten (FMS)8. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister op de hoogte is van het toetreden
van meerdere grote buitenlandse laboratoriumorganisaties op de Nederlandse zorgmarkt
in de afgelopen vier, vijf jaar. Zo ja, is de Minister van mening dat dit een goede
ontwikkeling is voor een sterk netwerk van laboratoria en tevens past in de lijn van
het IZA?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft recent geconstateerd dat de laboratoriumzorg
regionaal plaatsvindt met voldoende keuzemogelijkheden voor patiënten en verwijzers9. Het ACM-rapport beschrijft ook dat de laboratoriumdiagnostiek veelal plaatsvindt
in een keten tussen eerste- en tweedelijnszorg, wat naadloos aansluit bij de doelen
van het IZA, namelijk regionale samenwerking. Toetreding van grote internationaal
opererende laboratoria is al eerder opgetreden in landen als Duitsland en Frankrijk.
Dit heeft daar weliswaar geleid tot lagere kosten per verrichting (door schaalvergroting),
maar de totale kosten van in-vitro-diagnostica per hoofd van de bevolking zijn in
deze landen hoger dan in Nederland10. Deelt de Minister de zorgen van de leden van de CDA-fractie dat als dit in Nederland
ook gebeurt, dit een ontwikkeling zou kunnen zijn waarmee de regionale samenhang in
de infectieziektezorgketen verbroken wordt en daarmee een gevaar voor pandemische
paraatheid vormt? Deelt de Minister de mening van deze leden dat het toetreden van
grote buitenlandse laboratoria met winstoogmerk een bedreiging vormt voor zowel de
regionale organisatie als de financiële doelen binnen het Nederlandse zorgsysteem
zoals opgesteld in het IZA? Hoe denkt de Minister te voorkomen dat Nederland in een
onwenselijke situatie terechtkomt met een afhankelijkheid van grote diagnostische
leveranciers, veelal in buitenlandse handen? Is deze afhankelijkheid van buitenlandse
eigenaren van laboratoria een gevaar voor pandemische paraatheid, zoals men heeft
gezien bij de voorziening van onder andere geneesmiddelen en mondkapjes? Is de Minister
bereid in kaart te brengen welke risico’s hiervan voor Nederland aanwezig zijn?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister erop toe gaat zien dat de regionale
samenwerking van goed georganiseerde zorgketens met een verbindende rol voor het medisch
microbiologisch laboratorium (MML) en de arts-microbioloog (AM) in beeld blijft bij
internationaal opererende commerciële diagnostische laboratoria en dat de hoge kwaliteit
van de infectieziektezorg, zowel voor de individuele patiënt als publieke gezondheidszorg
(zoals pandemische paraatheid) behouden blijft. Is de Minister van plan deze ontwikkelingen
te bespreken met de betrokken medische professionals om hier een proactieve zienswijze
op te formuleren om te voorkomen dat achteraf kostbare hersteloperaties nodig zijn?
Op de dertiende pagina van de brief staat de opleiding Basis Acute Zorg (BAZ) zes
maanden duurt. Van artsen hebben de leden van de CDA-fractie begrepen dat bijvoorbeeld
een verpleegkundige anesthesie vrij snel ingewerkt kan worden als IC-verpleegkundige
en dat dat geen maanden hoeft te duren, maar eerder dat weken voldoende zijn. Worden
vrijstellingen gegeven afhankelijk van de achtergrond van een zorgmedewerker? De Minister
schrijft op deze zelfde pagina van de brief dat het doel voor de NZR van 5.000 medewerkers
nog niet gehaald is. Genoemde leden vragen welke acties worden ondernomen om dit doel
in afzienbare tijd wel te halen. Zij vragen wat de huidige infrastructuur van het
Rode Kruis is en wat de uitdagingen zijn.
Op de zestiende pagina van de brief schrijft de Minister over regionale en landelijke
zorgcoördinatie dat inzicht zoveel mogelijk beschikbaar is op grond van een landelijk
systeem. Genoemde leden vragen waarom dit «zoveel mogelijk» beschikbaar komt, en waarom
niet altijd. Waarom alleen bij crisis en niet altijd? Deelt de Minister de mening
dat voor veel zorg alleen landelijke informatie toereikend is (zie daarvoor bijvoorbeeld
recente schriftelijke Kamervragen over verloskunde11)? De Minister geeft aan dat hij landelijk dekkende zorgcoördinatie beoogt vanaf 2025.
Is de Minister het met de leden van de CDA-fractie eens dat data-uitwisseling en inzicht
eigenlijk beschikbaar moet zijn vanaf 2023? Is de Minister bereid om dit te regelen?
Zo nee, waarom moet dit nog zo lang duren? Deelt de Minister de mening dat nationale
monitoring en regie er altijd moet zijn, ook als er geen crisis is? Wanneer is de
structuur met betrekking tot de persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar? Waarom
is er geen gebruikgemaakt van het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ)?
Op pagina 21 van de brief schrijft de Minister dat de sector medische producten produceert,
niet de overheid. Maar dat staat toch los van eigenaarschap? Als voorbeeld verwijzen
deze leden naar de NS, die railvervoer verzorgt, terwijl de overheid eigenaar is.
De Minister wil toch ook aandeelhouder worden bij Pallas? Op de tweede pagina van
de brief schrijft de Minister dat de overheid meer eigenaarschap gaat nemen. Graag
ontvangen genoemde leden een reactie van de Minister. De Minister schrijft op deze
pagina tevens dat hij in nationaal en in EU-verband investeert in het stimuleren van
productie dichtbij huis (EU en Nederland). Op pagina 22 staat dat de Minister wil
investeren in het beschikbaar houden van essentiële productiecapaciteit in de EU voor
kritisch medische producten. De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Minister
zorgverzekeraars dan niet verplicht tot bepaalde inkoop binnen de EU of Nederland,
waar dat kan. Daarnaast noemt de Minister op deze pagina het belang om meer kennis
te hebben over onder andere gedrag. De leden van de CDA-fractie vragen of nader kan
worden toegelicht welke specifieke acties er op dit gebied zijn, want de directeur
van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM heeft op verzoek van genoemde
leden in maart en november 2021 laten zien dat gedrag zeer grote impact heeft op effectiviteit
van maatregelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van
de Kamerbrief over de beleidsagenda pandemische paraatheid. Waar deze leden kritisch
waren over het lerend vermogen van de overheid tijdens de pandemie, steunen ze het
doel van deze brief om voor de toekomst de juiste lessen te trekken. Zij hebben enkele
vragen over de invulling van deze exercitie.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie herkennen de behoefte voor meer leiding
vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij medisch-operationele
processen, maar zijn benieuwd naar de invulling hiervan. Deze leden vinden het belangrijk
dat er een duidelijke taakverdeling is, ook omdat rolvermenging tussen het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Outbreak Management Team (OMT) eerder
in de coronapandemie tot een onwenselijke situatie heeft geleid. De LFI wordt ondergebracht
bij het RIVM. Is het RIVM voldoende toegerust om deze nieuwe taak uit te voeren? Welke
rol heeft de directeur van het Centrum Infectiebestrijding van het RIVM in die aansturing?
Hoe past dat bij de rol die de directeur heeft binnen het OMT? Hoe verhoudt het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich tot het RIVM in de leiding over medisch-operationele
processen? Wat is de zienswijze van de Minister op het omvormen van het RIVM tot een
zelfstandig bestuursorgaan, waar eerder een hoogleraar bestuurskunde en de voorzitter
van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving voor hebben gepleit?
Genoemde leden hechten erg aan bescherming van persoonsgegevens. Tijdens de coronapandemie
is dit voor de GGD uitdagend gebleken. Welke extra stappen worden gezet om bescherming
van persoonsgegevens beter te borgen? Deze leden steunen de inspanning om het informatielandschap
op orde te krijgen. Kan de Minister toelichten welke vraagstukken er voorliggen over
aanvullende middelen in de aanstaande voorjaarsbesluitvorming? Is de Minister het
met deze leden eens dat geld nooit doorslaggevend mag zijn als het gaat om bescherming
van medische persoonsgegevens?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie merken op dat de Minister stelt dat er
al verschillende acties lopen ten aanzien van het versterken van het zoönosenbeleid.
Zij maken zich echter ernstig zorgen over het pandemisch potentieel van huidige zoönosen
in omloop. Zo is het een gegeven dat het vogelgriepvirus slechts vijf mutaties weg
is tot een infectieziekte die ook overdraagbaar is van mens op mens. Nu al zijn wereldwijd
circa 450 mensen overleden aan de gevolgen van de vogelgriep. Hoe apprecieert de Minister
de acute dreiging van nieuwe zoönosen als de vogelgriep? Hoe reëel acht de Minister
dit als dreiging voor de volksgezondheid? Welke acties worden concreet ondernomen
om nieuwe zoönosen tegen te gaan? Indien er aanleiding is tot meer doen dan alleen
onderzoek wat zijn dan mogelijk te nemen maatregelen, zijn daar al opvattingen en
voorbereidingen voor getroffen? Waarom loopt het actieplan af in 2026? Deelt de Minister
de opvatting dat het voorkomen van zoönosen beter is dan genezen? Zo ja, welke maatregelen
worden kabinetsbreed genomen om zoönosen daadwerkelijk te voorkomen?
Genoemde leden hebben vragen over het wetstraject rondom de Wpg (Pandemiewet). Acht
de Minister het voorstelbaar dat de uitkomsten van het programma pandemische paraatheid
leidt tot een gehele herziening van de Wpg – dus veel verstrekkender dan de eerste
tranche? Wanneer denkt de Minister dat het traject van de herziening van het (nood)staatsrecht-
en crisisrecht is afgerond?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben groot respect voor de gigantische
inspanning die zorgverleners de afgelopen jaren hebben geleverd om de zorg draaiende
te houden tijdens de coronacrisis. Zij zien ook dat deze inspanning zijn weerslag
heeft gehad, gezien de hoge verzuimcijfers in de zorg. Deze leden benadrukken het
belang van een duurzaam arbeidsbeleid in de zorg. Zij geloven dat zzp’ers zoveel mogelijk
naar een vast contract moeten gaan en verwachten dat werkgevers meewerken als zorgverleners
ondanks de hoge werkdruk extra uren willen gaan werken. Dat gezegd hebbende, begrijpen
deze leden dat bij een crisis flexibele opschaalbaarheid noodzakelijk is. Zij steunen
het idee achter de modulaire opleiding BAZ en zijn benieuwd of na afronding van deze
opleiding ook bijscholing wordt georganiseerd zodat de vaardigheden van de studenten
behouden blijven. Ook zijn deze leden benieuwd hoeveel fte aan opschaling (in geval
van nood) de Minister hoopt te bereiken met de NZR en hoe snel opschaling met een
dergelijke reserve plaats zou kunnen vinden.
Genoemde leden lezen dat er tijdens de crisis een grote meerwaarde was in regionale
en landelijke zorgcoördinatie. Zij moedigen het verbreden van de landelijke functie
rond spreiding van patiënten aan. Deze leden lezen dat het netwerk uiterlijk in 2025
uitgerold zal zijn. Maar de zorg loopt nu al aan alle kanten over en zorgverleners
hebben vaak grote moeite om een plek te vinden voor hun patiënten. Wat doet de Minister
om zorgverleners ook nu te helpen en het huidige zorginfarct te bestrijden? Wanneer
kan de Minister de Kamer informeren over de stappen die al gezet kunnen worden om
zorgcontinuïteit te borgen? Kan de Minister beschrijven welke rol hij ziet voor het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor zorgverzekeraars bij meer
landelijke sturing en coördinatie op capaciteit? Hoe wordt de aangenomen motie van
de leden Westerveld en Kuiken over een IC-basiscapaciteit van ten minste 1.150 bedden
wordt uitgevoerd12?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over het gebrek
aan centrale regie en kabinetsbreed gebrek aan coördinatie rondom het meer zelfvoorzienend
worden van (medische-)producten en (genees-)hulpmiddelen gedurende een pandemie. De
Minister zet in op een gezamenlijke Europese agenda. Hoewel genoemde leden geloven
in Europese samenwerking, geloven zij ook in de sterke rol van de overheid in plaats
van heilig geloof in de markt. Bovendien was gedurende het begin van de pandemische
uitbraak op Europeesgrondgebied er welhaast geen sprake van Europese solidariteit
en samenwerking. Deze leden brengen graag bij de Minister opnieuw in herinnering dat
import en distributie van hulpmiddelen en producten als beademingsapparaten niet gestroomlijnd
en solidair in Europeesverband verliep. Wat betreft de bevoorrading vragen de zij
waar de Minister de respectievelijke zes en twee weken termijn op heeft gebaseerd.
Welke bevoorrading acht de Minister van essentieel belang in deze?
Genoemde leden merken op dat de Minister het streven heeft, naar aanleiding van de
motie Maeijer13, om generieke medicijnproductie en grondstoffenproductie in Nederland te behouden.
Zij vragen hoe de Minister dit zich voorstelt, aangezien de Minister helemaal geen
zeggenschap heeft over marktpartijen. Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de voorgenomen
privatisering van Intravacc? De voornoemde leden zijn van mening dat de coronacrisis
heeft aangetoond dat de ontwikkeling van nieuwe vaccins en geneesmiddelen én de productie
daarvan weer gedeeltelijk in publieke handen moet zijn.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de rol en het budget
voor onderzoek naar de lange termijneffecten van corona in de lange termijn kennisagenda.
Hoeveel wil de Minister hiervoor beschikbaar stellen en in hoeverre zijn deze middelen
structureel? Tevens achten genoemde leden het van belang dat kennis en innovaties
(patenten) gefinancierd met publiek geld, beschikbaar wordt gesteld aan de internationale
gemeenschap. Wat is het huidige kabinetsbeleid rondom de COVID-19 Technology Access
Pool (C-TAP) van de WHO, en in hoeverre zet de Minister zich in voor dergelijke samenwerking
op andere medische gebieden? Tot slot vragen genoemde leden hoe de zienswijze van
de Minister met betrekking tot C-TAP rijmt met het niet willen opnemen van het potentiële
coronavaccin aan C-TAP van Intravacc in de verkoopvoorwaarden, ondanks deze gedane
belofte van Intravacc zelf.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het beleidsprogramma pandemische
paraatheid. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Genoemde leden lezen
dat de Minister stelt dat er voldoende zorgverleners moeten zijn. Tegelijkertijd stelt
hij dat hun aantal niet mag groeien, terwijl er momenteel al forse personeelstekorten
zijn. In plaats daarvan wil de Minister inzetten op de flexibele inzet van zorgverleners.
Genoemde leden vragen de Minister wat het effect van deze keuzes is op het afschalen
van de reguliere zorg ten tijde van een pandemie. Moet de reguliere zorg sneller worden
afgeschaald als wordt ingezet op het niet-oplossen van personeelstekorten?
Genoemde leden zijn positief over het feit dat de Minister in zijn brief spreekt over
«structurele versterking van de GGD’en». Zij vragen de Minister of hier ook de financiële
versterking van de GGD’en mee bedoeld wordt. Is de Minister van plan om financiering
te verbeteren en deze voortaan meer landelijk te organiseren? Voorts vragen zij hoe
de Minister van plan is om vorm te geven aan een «slagvaardig, flexibele en opschaalbare
publieke gezondheidszorg». Wordt er hierbij ingezet op het snel kunnen opschalen van
de GGD’en? Zo ja, op welke manier?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe hij de afweging maakt tussen de
noodzaak van een krachtige landelijke pandemiebestrijding en de autonomie van de lokale
GGD’en tijdens de uitbraak van een pandemie. Hoe wordt voorkomen dat onuitlegbare
verschillen ontstaan in de aanpak van een landelijke uitbraak van een infectieziekte?
Is de Minister van plan om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen de structuren
van advisering en besluitvorming tijdens volgende pandemieën? Zo ja, hoe?
Hoe wordt een gelijkwaardige positie van de langdurige zorg gewaarborgd in de pandemiebestrijding?
Hoe wordt voorkomen dat bij de uitbraak van een nieuwe pandemie de langdurige zorg
weer onvoldoende prioriteit krijgt?
Genoemde leden vragen de Minister hoe hij van plan is om de impact van de genomen
maatregelen tijdens een volgende pandemie goed te monitoren, zodat duidelijk kan worden
welk effect deze maatregelen hebben in de bestrijding van deze pandemie.
Zij vragen hoe het momenteel staat met de zorgreserve. Hoeveel aanmeldingen zijn er
tot nu toe en hoe verhoudt zich dat tot de gewenste uiteindelijke grootte van de zorgreserve?
Genoemde leden lezen dat de Minister werkt aan landelijk dekkende zorgcoördinatie.
Hoe verhoudt dit zich tot het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS)?
De leden van de SP-fractie lezen dat de Europese Commissie inzet op voldoende productiecapaciteit
voor vaccins in Europa en dat binnen de WHO ook wordt ingezet op geografische spreiding
van productiecapaciteit. Zij vragen of hierbij ook wordt gekeken naar de verdeling
van het eigendom van deze productiecapaciteit en het intellectueel eigendom van hetgeen
geproduceerd wordt. Houden grote mondiaal opererende farmaceuten niet nog steeds een
grote mate van zeggenschap over de productie en verdeling van vaccins en geneesmiddelen,
als zij de productiefaciliteiten en/of de intellectuele eigendomsrechten hiervan in
bezit hebben? Zij lezen daarnaast dat de Minister schrijft dat hij daarnaast «innovatie
[wil] stimuleren zodat een ecosysteem van academie en bedrijven samen oplossingen
creëren voor het sneller detecteren, diagnosticeren en bestrijden van toekomstige
pandemieën.» Is de Minister het ermee eens dat die innovatie niet gebaat is bij het
monopoliseren van kennis? Genoemde leden lezen daarnaast dat de Minister bij de innovatieagenda
pandemische paraatheid «bijzondere aandacht» heeft voor vaccins. Dit staat volgens
deze leden in schril contrast met de privatisering van Intravacc, waarmee de Minister
een belangrijk deel van de Nederlandse innovatiekracht op het gebied van vaccins overlevert
aan de vrije markt. Is de Minister bereid om de daad bij het woord te voegen en de
geplande privatisering van Intravacc af te blazen?
De leden van de SP-fractie lezen dat momenteel gesproken wordt over de totstandkoming
van een «pandemisch instrument». Kan de Minister ingaan op welke onderwerpen daarbij
momenteel op tafel liggen? Op welke terreinen worden mogelijk afspraken gemaakt via
dit instrument? Tot slot vragen genoemde leden of de financiering van het beleidsprogramma
pandemische paraatheid wel in verhouding staat tot de forse ambities van de Minister
op dit gebied. Hoe wil de Minister zijn doelen bereiken als er maar zo beperkt budget
beschikbaar wordt gesteld?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben met interesse het beleidsprogramma pandemische
paraatheid doorgenomen. Deze leden zijn blij dat in dit beleidsprogramma ook het versterken
van het zoönosenbeleid is opgenomen. Zij missen hierin nog altijd de inzet op preventie.
De Minister bevestigde zelf al in het commissiedebat Zoönosen en dierziekten van 13 oktober
jongstleden dat het zoönosebeleid erop is gericht om signalen tijdig op te vangen
en zo nodig in te grijpen. Uiteraard is dit van groot belang om te voorkomen dat een
infectieziekte zich snel verder kan verspreiden. Maar op het moment dat moet worden
ingegrepen heeft al een infectie plaatsgevonden. Hoewel infectieziekten van alle tijden
zijn en het ontstaan van een nieuwe pandemie nooit kan worden voorkomen, is het van
groot belang om de kans dat dit gebeurt zo klein mogelijk te maken, en zeker om de
kans hierop niet onnodig groot te maken, zoals in Nederland nog altijd het geval is.
Genoemde leden missen bij dit kabinet nog altijd het gevoel van urgentie om de grote
risicofactoren aan te pakken.
Eén van de zoönosen die volgens diverse wetenschappers zou kunnen leiden tot een nieuwe
pandemie, is het vogelgriepvirus. Er is, niet alleen bij genoemde leden maar ook bij
virologen en andere wetenschappers, serieuze twijfel of de waarschuwingssignalen wel
voldoende worden gehoord. Het vogelgriepvirus verspreidt zich op dit moment ongekend
lang en steeds verder over de wereld, waarbij steeds meer dieren en meer diersoorten
besmet raken. Ook zoogdieren, waaronder mensen. Onlangs merkte een auteur in de New
York Times op dat het overspringen van een virus van de ene diersoort naar de andere
diersoort waarschuwingssignalen zijn.14 Hoe vaker dit gebeurt, hoe groter de kans dat één enkele infectie leidt tot een ramp.
De vraag is of deze waarschuwingssignalen wel worden gehoord én of men bereid is hier
op te reageren. Hoe ziet de Minister dit?
In Nederland merkte een viroloog van het Erasmus MC onlangs op dat vogelgriep niet
hoog genoeg op de politieke agenda staat15. Eerder dit jaar zei ook de hoogleraar virologie aan het Erasmus MC te Rotterdam
dat het ingewikkeld is om vogelgriep op de agenda te krijgen, terwijl het gaat om
een permanente pandemische dreiging, direct in onze achtertuin16. Hoe is het mogelijk dat vooraanstaande wetenschappers die onder andere ook het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport adviseren, hier bij herhaling op wijzen? Wat
gaat de Minister doen om dit te veranderen? De viroloog van het Erasmus MC signaleert
tevens dat de Nederlandse overheid vogelgriep nog steeds niet behandelt als een zoönose.
Er wordt nog vooral gevraagd om en gekoerst op de adviezen van de Deskundigengroep
Dierziekten, waar hoofdzakelijk veterinair deskundigen in deelnemen. Herkent de Minister
dit? Vindt de Minister dat virologen en artsen op dit moment voldoende worden betrokken
in de besluitvorming over de bestrijding van het vogelgriepvirus?
Heeft sinds begin maart nog een deskundigenberaad zoönosen plaatsgevonden, waar meer
artsen en virologen aan deelnemen? Zo ja, wanneer en kan de Kamer hier verslag van
ontvangen? In het deskundigenberaad in maart 2022 werd gewaarschuwd dat het reëel
is dat voor de mens gevaarlijkere virusvarianten in de komende seizoenen deze kant
op zullen komen. Ook een bijzonder hoogleraar moleculaire virologie aan Erasmus MC
wees deze week nog op zo’n variant, vogelgriepvirus H5N6, die in China al heeft gezorgd
voor veel besmettingen bij zoogdieren, waaronder tientallen mensen17. Daarmee lijkt het beter aangepast te zijn aan zoogdieren. Ongeveer de helft van
de besmette mensen is overleden. Kan de Minister toelichten op welke manier wordt
gemonitord of H5N6 zich verder aan het verspreiden is? Is de informatie-uitwisseling
hierover met de verschillende landen op de vogeltrekroutes voldoende op orde?
Tijdens het commissiedebat Zoönosen en dierziekten in oktober werd aangekondigd dat
wordt onderzocht hoe nieuwvestiging en uitbreiding van pluimveebedrijven in risicogebieden
kan worden voorkomen. Dat is een belangrijke aanbeveling van onder andere de commissie
Bekedam, maar dit is ook door andere wetenschappers al diverse keren benoemd in de
afgelopen twintig jaar. Bij deze verkenning zou worden gekeken naar mogelijkheden
op het gebied van ruimtelijke ordening en naar een mogelijke wijziging van de Wet
dieren. Genoemde leden vragen de Minister wat de stand van zaken is met betrekking
tot deze verkenning. Deelt de Minister de mening dat het creëren van een juridisch
instrumentarium niet alleen nodig is om te kunnen sturen op de aanwezigheid van pluimveebedrijven
in risicogebieden, maar ook om invloed te kunnen hebben op vestiging en uitbreiding
van bedrijven in andere sectoren waarvan bekend is dat deze risico’s opleveren voor
de volksgezondheid, zoals bedrijven met geiten nabij woonwijken en bedrijven met varkens
en pluimvee die op korte afstand van elkaar zijn gehuisvest? Gaat deze Minister zich
inspannen om ervoor te zorgen dat er een breder juridisch instrumentarium voor zal
worden ontwikkeld, zodat niet alleen de dreiging van het vogelgriepvirus wordt aangepakt?
Tevens vragen genoemde leden naar de uitvoering van de aangenomen motie van het lid
Van Esch die de regering opriep om de aanbevelingen van de commissie-Bekedam en van
het RIVM, die zien op veedichtheid en afstandsnormen, als kaders mee te geven in de
startpakketten aan de provincies, aangezien deze significante ruimtelijke consequenties
hebben18. Wordt dit in samenhang opgepakt met de voorgenoemde verkenning?
Tot slot vragen de leden van de PvdD-fractie naar de stand van zaken met betrekking
tot de monitoring van influenzavirusssen bij varkens (aangenomen motie Ouwehand/De
Groot19). Wordt hierbij ook gekeken naar de aanwezigheid van vogelgriepvirussen in varkensstallen?
Wat gaat de Minister doen met de 143 bedrijven die op dit moment nog zowel varkens
als kippen houden, nog los van de vele varkens- en pluimveebedrijven die dicht bij
elkaar staan – te dicht volgens de adviezen hierover van het RIVM? Met de huidige
verspreiding van het vogelgriepvirus lijkt een adequaat systeem van monitoring van
groot belang. Deelt de Minister die mening? Komt er een verzwaard programma voor de
monitoring van virussen bij gemengde bedrijven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
beleidsprogramma pandemische paraatheid. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik
om enkele vragen te stellen. Wat betekent het dat de Minister voor het beleidsprogramma
pandemische paraatheid een periode van vier jaar heeft uitgetrokken? Hoe rijmt dit
met de structurele middelen die voor pandemische paraatheid zijn gereserveerd?
Genoemde leden juichen het toe dat de Minister vanuit scenario’s wil werken voor mogelijke
volgende pandemieën. Wanneer kan de Kamer deze scenario’s verwachten? Welke aspecten
worden erin meegenomen? Deze leden vragen op welke manier bij de uitwerking het advies
onder leiding van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Coronascenario’s
doordacht: Handreiking voor noodzakelijke keuzes» uit 2022 wordt betrokken.
Genoemde leden vragen om de Kamer uitgebreider te informeren over de versterkingen
van de infectieziektebestrijding die in het plan van aanpak 2023–2024 staan, meer
dan de vijf thema’s die in de brief worden genoemd. Worden met dit plan van aanpak
alle kwetsbaarheden weggewerkt? Zo niet, welke niet? Welke afwegingen leiden tot deze
keuze? De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat een onderdeel
van de in te richten LFI, grootschalig testen is. Neemt het RIVM daarin de laatste
inzichten en ervaringen mee over effectieve grootschalige testvormen die nog niet
op grote schaal zijn toegepast in Nederland? Hoe worden evaluaties in omliggende landen
betrokken voor het goed inrichten vandoor stelsel?
Wanneer verwacht de Minister de tweede en derde tranche van de wijziging van de Wpg
aan de Kamer aan te bieden? Hoe verhoudt zich dit tot de verdere wetgevingsvoornemens
van dit kabinet inzake de actualisatie van het crisisrecht?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de aangekondigde ruim € 3,5 miljoen
structureel beschikbaar is voor de opleidingscapaciteit voor artsen infectieziektebestrijding
en of dit voldoende is voor de geraamde 23 arbeidsplekken per jaar. Daarnaast vragen
deze leden welke inspanningen worden verricht om de animo voor het volgen van deze
specialisatie bij studenten geneeskunde te vergroten. Zij vragen of de Minister in
beeld heeft hoe het komt dat de animo tot nu toe minder lijkt voor deze en andere
specialisaties richting de eerstelijn. Zo ja, kan de Minister dit toelichten? Zo nee,
is de Minister bereid met snelheid hiertoe onderzoek te doen ten einde passend beleid
te ontwikkelen? Op welke aantallen studenten voor de opleiding BAZ rekent de Minister
voor de komende jaren? Is het bedrag dat voor deze opleiding gereserveerd wordt voldoende
voor de vraag naar flexibel inzetbaar personeel, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Welke inspanningen gaat de Minister verrichten als het aantal studenten in de opleiding
BAZ of instroom bij de NZR achterloopt op de verwachtingen en ambities?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of zij het goed lezen dat ten aanzien
van de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers de Minister niet extra inzet op het
toerusten en ondersteunen van mantelzorg en vrijwilligerswerk ten tijde van een pandemie.
Als dit zo is, dan zouden deze leden dat zeer betreuren en zij moedigen de Minister
aan om in het uitwerken van scenario’s de rol van informele zorg te betrekken en te
doordenken welke extra ondersteuning informele zorgverleners nodig hebben als er een
pandemie heerst. Genoemde leden vragen bovendien wat de Minister bedoelt met de zinsnede
over het belang van de betrokkenheid van gemeenten, vrijwilligers en mantelzorgers
in de infrastructuur van pandemische paraatheid. Kan de Minister dit verder uitwerken?
Zij vragen tevens om meer waardering voor en betrokkenheid van het maatschappelijk
middenveld, zoals in de coronatijd de kerken, bibliotheken en het Leger des Heils
heel veel hebben betekend.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of in het onderdeel sturing
en regie ook wordt uitgewerkt wat er toen staat als de zorgcapaciteit niet toereikend
is: de zogenaamde code rood of zwart. Deze leden vinden het belangrijk dat ethische
afwegingen zijn uitgewerkt in scenario’s, zodat als de crisis oploopt afgewogen keuzes
gemaakt kunnen worden welke zorgvragen voorrang krijgen en welke uitgestelde zorg
en bijbehorende gezondheidsschade te verantwoorden is.
Ten aanzien van de productiecapaciteit van geneesmiddelen en hulpmiddelen vragen genoemde
leden of de Minister aan kan geven welke productiecapaciteit wat de Minister betreft
in Nederland moet plaatsvinden en welke in Europa. Zij vragen tot welke strategische
agenda dat verder leidt.
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de Minister in zijn voornemens rondom
de kennisprogramma’s. Zij zien in het bijzonder het nut van het nieuwe programma bij
de RIVM dat specifiek gericht is op gedragsinzichten tijdens pandemieën, waarbij bijzondere
aandacht uitgaat naar kwetsbare groepen. Zij vragen de Minister de Kamer hierover
te informeren en opgedane kennis ook een plek te laten geven in het Maatschappelijk
Impact Team (MIT).
Ten aanzien van innovatieve oplossingen vragen deze leden of de Minister voornemens
is in de innovatieve agenda de doorontwikkeling van testmethoden mee te nemen. Deze
leden vinden het belangrijk dat naast investeringen in de ontwikkeling van vaccins
ook geïnvesteerd wordt in testen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien het grote belang van Europese en mondiale
samenwerking bij grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. Zij zien dat Nederland
een duidelijke verantwoordelijkheid heeft om bij te dragen aan preventie, productie,
kennisdeling en verdeling van genees- en hulpmiddelen aan derdewereldlanden. Zij tellen
de jaarlijkse financiële bijdragen op tot dertien miljoen euro op dit terrein. Klopt
dit? Deze leden vragen of deze bijdrage in verhouding staat met de totale financiële
ruimte voor pandemische paraatheid, gelet op de ongelijke verdeling van toegang tot
goede zorg en op het welbegrepen eigenbelang van Nederland om mondiale verspreiding
van een virus te voorkomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep van Haga-fractie
De leden van de Groep Van Haga hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief
van de Minister met betrekking tot het beleidsprogramma pandemische paraatheid en
hebben een aantal vragen. Genoemde leden willen graag geïnformeerd worden over de
manier waarop en door wie toezicht wordt gehouden op de financiële middelen die worden
uitgetrokken voor het versterken van de pandemische paraatheid. Tijdens de coronacrisis
is gebleken dat vele uitgaven naderhand niet konden worden verantwoord. Hoe gaat gegarandeerd
worden dat nu wel alle bonnetjes worden bewaard en hoe worden deze bedragen gedekt?
Voorts vragen deze leden wat gaat gebeuren met de miljoenen die in 2023 en 2024 worden
gespendeerd aan de inrichting van een LFI. Wat gaat dit LFI precies doen? Wat betekent
de «coördinerende rol» die dit orgaan zal spelen bij een «volgende pandemie» en de
«snelle opschaling en aansturing van medisch operationele processen»? Wie/wat gaan
deel uitmaken van dit LFI? Waarom maakt het instrumentarium van testen, traceren en
vaccineren in het beleidsprogramma bij voorbaat deel uit van de strategie van de LFI?
Betekent dit dat er wordt voortgeborduurd op de COVID-19-strategie van de afgelopen
jaren en zal een dergelijke aanpak voortaan bij alle uitbraken van (nieuwe) infectieziekten
worde gezien? Waarom gaat het LFI worden aangestuurd door het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport? Is het niet beter om dit orgaan te laten aansturen door een onafhankelijke
partij, met expertise op het gebied van infectiebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Hoe en door welke onafhankelijke partij worden het beleid en de overstijgende bevoegdheid
en besluitvorming van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die verankerd
moet worden in de Wpg, bij een volgende pandemie getoetst?
Ook vragen de leden van de Groep Van Haga op welke manier de miljoenen die begroot
zijn voor het structureel versterken van de GGD’en precies worden besteed en willen
zij graag inzichtelijk hebben wat het versterkingsprogramma voor GGD’en precies inhoudt.
Worden opnieuw en/of in het geval van een nieuwe infectieziektebedreiging vele nieuwe
medewerkers aangetrokken, zoals bij de coronacrisis het geval was, terwijl voor hen
op vele momenten helemaal niet genoeg werk was? Ook willen genoemde leden graag weten
waarom de Minister het noodzakelijk acht om in de tweede tranche van de wijziging
van de Wpg verregaande overkoepelende bevoegdheden voor de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over de GGD’en te verankeren. Betekent dit dat de GGD’en zelf geen
zeggenschap meer hebben over hun procesvoering en bestuur? Daarnaast willen deze leden
graag een uiteenzetting van de manier waarop de beoogde nieuwe ICT-systemen en informatievoorzieningen
worden ingezet en zullen bijdragen aan de pandemische paraatheid. Waarom zijn de huidige
ICT-systemen niet toereikend en op welke manier wordt de (medische) privacy van burgers
in deze nieuwe infrastructuur geborgd? Wat wordt precies bedoeld met een «pandemisch
paraat informatievoorzieningenlandschap»? Kan het advies van de KPMG hierover worden
gedeeld?
In de brief van de Minister wordt gesproken over een programma met betrekking tot
«gedragsinzichten tijdens een pandemie» bij het RIVM. Kan de inhoud van dit programma
openbaar worden gemaakt? Op welke manier gaat gedragsbeïnvloeding/verandering deel
uitmaken van het programma voor versterking van de pandemische paraatheid? Is het
wel gerechtvaardigd om opnieuw psychologische (druk)middelen in te zetten in het kader
van ziektebestrijding, gezien de schade die dit tijdens de coronacrisis heeft aangericht?
Ook willen deze leden graag weten waarom miljoenen worden geïnvesteerd in onderzoek
naar ventilatie en virusverspreiding, terwijl genoemde leden allang weten dat ventilatie
werkt tegen de verspreiding van virussen, maar de afgelopen jaren vrijwel geen concrete
actie is ondernomen om publieke ruimtes adequaat te ventileren. Kan de Minister deze
gelden niet beter gebruiken voor het implementeren van de kennis die er is en bijvoorbeeld
door het installeren van goede CO2-meters in alle publieke binnenruimtes in Nederland
en bevolkingsbrede voorlichtingscampagnes over ventilatie? Is het niet beter om het
grootste deel van het geld dat Nederland uitgeeft aan de versterking van pandemische
paraatheid in te zetten voor het opschalen van de zorg in eigen land, aangezien niet
zozeer de uitbraak van (nieuwe) virussen, als wel de falende zorgcapaciteit in Nederland
voor problemen zorgt? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier wordt de beschikbaarheid van medische producten in crisistijd geborgd?
Kan inzichtelijk worden gemaakt wat de programma’s daarvoor precies behelzen? Hoe
gaat een nieuwe «Sywert-deal» voorkomen worden? Kan gegarandeerd worden dat de normale
procedures te allen tijde gevolgd zullen worden? Hoe houdt Nederland autonomie op
de eigen inkoop en bevoorrading als er primair op Europees niveau wordt aangestuurd
en uitgevoerd?
De leden van de Groep Van Haga uiten hun zorgen over de eventuele betrokkenheid en
invloed van ongekozen, internationale organen, zoals de EU, HERA en de WHO bij de
Nederlandse strategie voor versterking van de pandemische paraatheid. Zijn hierover
afspraken gemaakt? Zo ja, welke en door/met wie? Heeft de Minister zich gecommitteerd
aan bepaald internationale eisen? Zo ja, welke en waarom? Hoe en wanneer kan Nederland
nog besluiten om autonoom te opereren tijdens een vermeende internationale gezondheidscrisis
en hoe ver gaat het Nederlands vetorecht nog? Hoe wordt bepaald of de overkoepelende
Europese plannen een meerwaarde hebben voor de nationale pandemische paraatheid? Wat
zijn daarvoor de criteria? Hoe wordt het vergaren, delen en implementeren van onafhankelijke
wetenschap geborgd bij de beoogde kennisgefundeerde aanpak en innovatie in het beleidsprogramma?
Ook vragen de leden van de Groep Van Haga om verduidelijking over wat er in de brief
van de Minister wordt bedoeld met een «vaccinatievoorziening voor volwassenen». Wordt
vaccineren bij alle (nieuwe) virusuitbraken een standaard middel ter bestrijding?
Zo ja, hoe weten genoemde leden of dit medisch verantwoord is en op welke termijn
denkt de Minister dat na de uitbraak van een nieuw virus een nieuw vaccin op de markt
gebracht zal kunnen worden? Zullen deze nieuwe vaccins opnieuw op experimentele basis
worden verstrekt aan grote groepen in de bevolking en op welke manier wordt de veiligheid
en de effectiviteit gegarandeerd? Gaat de Minister de bevolking bij deze vaccins wel
transparant informeren over de effectiviteit en mogelijke bijwerkingen? Wat zijn de
criteria om een nieuwe virusuitbraak te classificeren als een uitbraak met een A-status,
waarbij verregaande collectieve maatregelen getroffen kunnen worden middels een wettelijk
instrumentarium?
Ook willen deze leden graag verduidelijking over wat er gebeurt met de jaarlijkse
investering van drie miljoen euro in CEPI en de miljoenen die worden geïnvesteerd
in regulatory science, waarmee heel veel geld wordt geïnvesteerd in initiatieven die zich voor een groot
deel richten op de ontwikkeling van vaccins als therapie. Hoe is de onafhankelijkheid
van deze organisaties en initiatieven gewaarborgd? Wie maken hier deel van uit en
wie hebben beslissingsbevoegdheid? Hoe wordt bepaald op welke manier de gelden die
aan deze organisatie toekomen worden besteed? Hoe wordt de tien miljoen euro die Nederland
investeert in het Financial Intermediary Fund for Pandemic Prevention, Preparedness and Respons precies besteed? Is het gerechtvaardigd dat Nederland zo’n groot bedrag investeert
in de pandemische paraatheid van andere landen, terwijl in Nederland de zorgcapaciteit
sterk te wensen overlaat?
Tenslotte vragen de leden van de Groep Van Haga waarom in het beleidsprogramma nauwelijks
wordt gesproken over het inzetten op preventie in de vorm van gezond leven, leefstijlverbetering
en preventie, aangezien de coronacrisis heeft geleerd dat de huidige leefstijl grotendeels
een belangrijke factor is in kwetsbaarheid voor infectieziekten. Waarom lijkt het
programma nauwelijks gericht te zijn op het gericht specifiek beschermen van kwetsbare
groepen in de samenleving en de facilitering daarvan? Heeft de coronacrisis niet laten
zien dat bevolkingsbreed ingrijpende maatregelen nemen meer kwaad dan goed doet en
het waarschijnlijk beter is om in plaats daarvan de kwetsbaren actief te beschermen,
terwijl de rest van de samenleving door blijft draaien?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
het beleidsprogramma pandemische paraatheid. Genoemd lid waardeert de grondige aanpak
van de Minister. Het lid hoopt wel dat dit niet ten koste gaat van een totaaloverzicht
en onderlinge samenhang. Zij heeft nog wat aanvullende vragen over de brief. Genoemd
lid verzoekt de Minister om meer inzicht te geven in de verdeling van het budget van
37 miljoen euro die wordt ingezet voor de korte termijn versterkingen van de infectieziektebestrijding
bij de GGD’en.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Persoonlijke Gezondheidsomgeving die de Minister
noemt dezelfde Persoonlijke Gezondheidsomgeving is zoals die door ziekenhuizen wordt
gebruikt. Gaat het hier om één systeem of wordt hiervoor weer een aparte Persoonlijke
Gezondheidsomgeving opgetuigd? Zij ondersteunt het idee van een informatievoorzieningslandschap,
maar vraagt hoe er zorg voor wordt gedragen dat dit daadwerkelijk functioneert op
het moment dat sprake is van een pandemie. Als het goed is zal Nederland zich immers
niet continu in een staat van pandemie bevinden en is dit informatievoorzieningslandschap
dan «slapend». Hoe ziet de Minister dit voor zich?
Genoemd lid zou ook graag wat toelichting willen op «een vaccinatievoorziening voor
volwassenen bij de GGD». Wat wordt daar precies mee bedoeld? Is dit een voorziening
die continu aanwezig is? Het lid van de BBB-fractie is van mening dat het verstandig
is om in te zetten op het flexibel kunnen opschalen van de zorgcapaciteit. Maar het
lid denkt ook dat daarvoor de basis goed moet zijn. In een situatie waarin voortdurend
bezuinigd wordt op de zorg en er grote tekorten zijn aan zorgpersoneel, is daar geen
sprake van. In hoeverre neemt de Minister dit mee en kijkt de Minister niet alleen
naar de flexibele top van het opschalen maar ook naar een goede basis? De Minister
heeft het namelijk wel over technische innovaties en opleiden, maar zonder een juiste,
passende beloning en een fijne werkomgeving wordt zorgpersoneel niet vastgehouden.
Een perspectief daarop ziet het lid van de BBB-fractie niet terug in de plannen van
de Minister, ook niet in de toekomstplannen op het gebied van de arbeidsmarkt in de
zorg. Hoe ziet de Minister de inzet van zorgpersoneel vanuit het buitenland in dit
kader?
Genoemd lid vindt dat de Minister als het gaat om de leveringszekerheid van medicijnen
erg leunt op de EU. Samenwerking op dit vlak wordt door het lid zeker ondersteund,
maar in de afgelopen decennia heeft men de medicijnproductie voor een groot deel laten
vertrekken naar landen als China. Het lid maakt zich daar zorgen over en is dan ook
blij dat onderzoek wordt gedaan naar het stimuleren van duurzame productie dicht bij
huis.
Het lid van de BBB-fractie begrijpt dat internationale samenwerking in tijden van
een pandemie zeer belangrijk is, maar onduidelijk blijft hierin hoe zelfstandig Nederland
daarin kan blijven.
Tenslotte mist het lid van de BBB-fractie in de brief van de Minister nog de lessen
die geleerd zijn tijdens de COVID-19-pandemie. Een grondige evaluatie van deze periode
kan hier volgens het lid aan bijdragen. Graag ontvangt zij een reactie van de Minister
daarop.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.