Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 268 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Verzamelwet IenW 2021)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 5 oktober 2022 en het nader rapport d.d. 2 december 2022, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 6 juli 2022, nr. no.2022001468,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 5 oktober 2022, nr. No. W17.22.0110/IV, bied ik U hierbij aan.
Bij Kabinetsmissive van 6 juli 2022, no. 2022001468, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, bij de Afdeling advisering van de
Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging
van enkele wetten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Verzamelwet
IenW 2021), met memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
Het wetsvoorstel voorziet in wijzigingen in diverse wetten op het gebied van het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de voorgestelde
uitzondering voor zeer kleine collectieve watervoorzieningen van de toepassing van
hoofdstuk III van de Drinkwaterwet. In verband daarmee is aanpassing van het voorstel
of de toelichting wenselijk.
1. Vrijstelling zeer kleine collectieve voorzieningen
a. Geen commerciële of openbare activiteit
Het wetsvoorstel regelt dat in de Drinkwaterwet een grondslag wordt opgenomen om bij
algemene maatregel van bestuur te bepalen dat, onder voorwaarden, hoofdstuk III of
een of meer daarbij aan te wijzen artikelen van de Drinkwaterwet niet van toepassing
zijn op een zeer kleine collectieve watervoorziening die geen drinkwater levert in
het kader van een commerciële of openbare activiteit. Uit het voorstel noch uit de
toelichting blijkt welke voorwaarden daaraan kunnen worden verbonden.
De Afdeling wijst erop dat hiermee een grondslag wordt gecreëerd om gebruik te maken
van de in de Drinkwaterrichtlijn aan lidstaten gegeven mogelijkheid om deze zeer kleine
collectieve watervoorzieningen van toepassing van de richtlijn uit te zonderen. De
richtlijn stelt daarbij de voorwaarden waaronder van die uitzondering gebruik gemaakt
mag worden. Indien toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid dient verzekerd te
zijn dat aan die voorwaarden is voldaan. De wet of de toelichting daarop dient daarom
duidelijk te maken dat ten minste aan de in de Drinkwaterrichtlijn gestelde voorwaarden
moet worden voldaan.
De Afdeling adviseert daarom in de toelichting een verwijzing naar de in de Drinkwaterrichtlijn
gestelde voorwaarden op te nemen.
Het advies is gevolgd. Dit betreft de (gewijzigde) voortzetting van een al onder de
oude richtlijn bestaande vrijstellingsmogelijkheid (art. 3, tweede lid, aanhef en
onder b en derde lid van richtlijn 98/83/EG). Op basis van het vigerende artikel 25,
tweede lid, van de Drinkwaterwet was hieraan alleen toepassing gegeven voor zogenoemde
paalkampeerterreinen (zie het vigerende artikel 32 van het Drinkwaterbesluit, met
de daarin opgenomen voorwaarden ter bescherming van de gezondheid). De vrijstellingsgrondslag
blijft gelden voor deze zeer kleine collectieve watervoorzieningen die niet leveren
in het kader van een commerciële of openbare activiteit, onder de geldende voorwaarden.
De beperking tot alleen paalkampeerterreinen vervalt daarbij ingevolge het Besluit
van 8 november 2022 tot wijziging van het Drinkwaterbesluit en het Besluit kwaliteit
leefomgeving (omzetting EU-Drinkwaterrichtlijn 2020/2184 – herschikking) (Stb. 2022, 450). Het voorgaande is in de toelichting verduidelijkt, waarbij is ingegaan op de bedoelde
voorwaarden. De tekst van het voorgestelde artikel 25, tweede lid van de Drinkwaterwet,
onderdeel a, is in lijn hiermee verduidelijkt, met een verwijzing naar artikel 3,
vierde lid, van de richtlijn, waar tenminste aan dient te worden voldaan bij de vrijstelling.
b. Commerciële of openbare activiteit
Het wetsvoorstel regelt verder dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
dat hoofdstuk III of één of meer daarbij aan te wijzen artikelen van de Drinkwaterwet
niet van toepassing zijn op een zeer kleine collectieve watervoorziening die drinkwater
levert in het kader van een commerciële of openbare activiteit. Daarbij moet in ieder
geval worden voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Drinkwaterrichtlijn.
De Afdeling wijst erop dat in artikel 3, zesde lid, van de Drinkwaterrichtlijn is
bepaald dat op een zeer kleine collectieve watervoorziening die drinkwater levert
in het kader van een commerciële of een openbare activiteit, alleen de artikelen 1
tot en met 6 en de artikelen 13, 14 en 15 van deze richtlijn en de relevante bijlagen
erbij van toepassing zijn. Daarop zijn de artikelen 7 tot en met 12 en 16 en verder
van de Drinkwaterrichtlijn dus niet van toepassing.
In de toelichting bij het voorstel staat daarom ten onrechte dat dit artikel de grondslag
biedt voor een bevoegdheid tot het verlenen van een vrijstelling van de artikelen 7
tot en met 12 en 16 en verder van de Drinkwaterrichtlijn. Artikel 3, zesde lid, van
de Drinkwaterrichtlijn stelt voorts geen voorwaarden.
De Afdeling adviseert daarom de zinsnede «waarbij in elk geval wordt voldaan aan de
voorwaarden, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Drinkwaterrichtlijn», te laten
vervallen.
Het advies is gevolgd. Het betreft een specifieke uitbreiding van de bestaande vrijstellingsgrondslag
van artikel 25, tweede lid, van de Drinkwaterwet tot (ook) zeer kleine watervoorzieningen
die leveren in het kader van een commerciële of openbare activiteit. De bestaande
opzet en vrijstellingsconstructie bij algemene maatregel van bestuur wordt daarbij
gehandhaafd, mede met het oog op het handhaven van bestaande beschermingsniveaus,
hetgeen eveneens verplicht is ingevolge de richtlijn en het Unierecht. Dit laatste
brengt met zich de voortgezette toepasselijkheid van eisen ten aanzien van materialen
en chemicaliën in contact met drinkwater (artikelen 11 en 12 van de richtlijn), die
in Nederland al van toepassing waren en van toepassing blijven op de hier bedoelde
collectieve watervoorzieningen (artikel 31 van het Drinkwaterbesluit). De toelichting
is op het voorgaande aangepast. Voorts is de tekst van het voorgestelde artikel 25,
tweede lid van de Drinkwaterwet, onderdeel b, in lijn hiermee verduidelijkt met een
verwijzing naar artikel 3, zesde lid, van de richtlijn, waar tenminste aan dient te
worden voldaan bij de vrijstelling.
In verband met het voorgaande is ook in het voorgestelde artikel 25, derde lid, een
soortgelijke verwijzing (naar artikel 9, zesde lid, van de richtlijn) opgenomen voor
kleine collectieve watervoorzieningen.
2. Wijzigingen aangebracht die niet het gevolg zijn van het advies van de Afdeling
Bij gelegenheid van het nader rapport is in artikel VI een onderdeel A ingevoegd.
In dat onderdeel wordt artikel 9.2.2.1b van de Wet milieubeheer aangepast in verband
met het op 18 juli 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene
wet bestuursrecht in verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet (Wet modernisering
elektronisch bestuurlijk verkeer) (Kamerstukken II 2018/19, 35261). In dat wetsvoorstel
is abusievelijk niet voorzien in technische aanpassing van artikel 9.2.2.1b van de
Wet milieubeheer. Dat voorstel van wet is thans in behandeling bij de Eerste Kamer.
Die omissie wordt hier hersteld.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in artikel VI, onderdeel B (voorheen onderdeel A),
een aantal redactionele verbeteringen aan te brengen.
3. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn verwerkt.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no. W17.22.0110/IV
– Artikel X, onderdeel A, in voorgesteld artikel 10.3, eerste lid, onderdeel d verletteren
naar onderdeel b, en onderdelen b en c verletteren naar c en d.
– In de artikelsgewijze toelichting bij artikel XII (Inwerkingtredingsbepaling) ingaan
op het moment van inwerkingtreding van artikel IX.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.