Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 264 Wijziging van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming en enkele andere wetten in verband met het stroomlijnen en actualiseren van het gegevensbeschermingsrecht (Verzamelwet gegevensbescherming)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 14 december 2022 en het nader rapport d.d. 24 november 2022, aangeboden aan de
Koning door de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van
State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 december 2021, 2021002454,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 16 maart 2022, nr. W16.21.0372, bied ik U hierbij
aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 14 december 2021, no. 2021002454 heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt
het voorstel van wet houdende wijziging van de Uitvoeringswet Algemene verordening
gegevensbescherming en enkele andere wetten in verband met het stroomlijnen en actualiseren
van het gegevensbeschermingsrecht (Verzamelwet gegevensbescherming), met memorie van
toelichting.
Het voorstel is tot stand gekomen mede naar aanleiding van de behandeling van de Uitvoeringswet
Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) in de Tweede Kamer. Het bevat een
aantal inhoudelijke en technische wijzigingen. Zo worden onder meer wijzigingen voorgesteld
inzake de uitoefening van rechten op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming
(AVG). Ook biedt het voorstel een grondslag voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens
door curatoren, bewindvoerders, Wsnp-bewindvoerders, de Raad voor Rechtsbijstand en
accountants, en een delegatiegrondslag voor verwerkingen door adviescolleges en commissies.
Daarnaast bevat het voorstel voorschriften voor het verwerken van persoonsgegevens
in het kader van transactiemonitoring, inclusief geautomatiseerde besluitvorming.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de invulling die
in het wetsvoorstel wordt gegeven aan open AVG-normen. Dit tegen de achtergrond van
de aard van de AVG en de ruimte voor de wetgever bij de nadere uitvoering hiervan.
Het betreft de normen «zwaarwegend algemeen belang» en «passende en specifieke maatregelen
en waarborgen». Tegen dezelfde achtergrond adviseert de Afdeling toe te lichten waarom
de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door accountants in de UAVG is opgenomen.
Verder worden opmerkingen gemaakt over de rechtsgrondslag voor het verwerken van de
gegevens door en de taakomschrijving van de curator en de (Wsnp-)bewindvoerder. Daarnaast
maakt zij opmerkingen over de uitbreiding van de verplichting tot transactiemonitoring.
De Afdeling merkt verder op dat de reikwijdte van de mogelijkheid om de rechten van
betrokkenen te beperken onduidelijk is.
Tot slot adviseert de Afdeling de reikwijdte van de delegatiegrondslag voor commissies
en adviescolleges nader toe te lichten, evenals de vraag wie in dat verband als verwerkingsverantwoordelijke
wordt aangemerkt. In verband daarmee is aanpassing van de toelichting en het voorstel
wenselijk.
1. Inhoud en doel Verzamelwet gegevensbescherming
Op 25 mei 2018 trad de AVG in werking.2 Ter uitvoering van de AVG stelt de UAVG regels op nationaal niveau. De Minister voor
Rechtsbescherming dient binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de UAVG, en vervolgens
telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag toe te zenden over de uitvoering
en effecten van deze wet in de praktijk.3 Deze evaluatie wordt verwacht in mei 2022.4
Op deze evaluatie is reeds bij de behandeling van de UAVG in de Tweede Kamer vooruitgelopen
met de toezegging door de Minister direct na afronding van het wetsvoorstel de mogelijkheden
te verkennen voor verdere modernisering en verbetering van het gegevensbeschermingsrecht.5 Tevens is de motie Koopmans c.s. overgenomen die de regering oproept om, na inwerkingtreding
van de UAVG, te berichten over ervaringen en voornemens met betrekking tot een aantal
gegevensbeschermingsrechtelijke aspecten.6
Dit wetsvoorstel beoogt bovengenoemde toezegging en motie uit te voeren. Doelstelling
van het voorstel is het stroomlijnen en actualiseren van het gegevensbeschermingsrecht.7 In lijn met de doelstelling van de UAVG wordt verder uitvoering gegeven aan de AVG.8
Het voorstel bevat wijzigingen die betrekking hebben op uiteenlopende onderwerpen,
van zowel technische als inhoudelijke aard. Wat betreft laatstgenoemde categorie van
wijzigingen gaat het in het bijzonder om wijzigingen inzake de uitoefening van rechten
op basis van de AVG, het bieden of verduidelijken van grondslagen voor de verwerking
van (bepaalde categorieën van) persoonsgegevens en andere specifieke wijzigingen,
zoals de verplichtingen van financiële ondernemingen op het gebied van het toezicht
op transacties. In het kader van laatstgenoemde wijziging wordt tevens de mogelijkheid
van geautomatiseerde besluitvorming geregeld.
De beschrijving van de inhoud en doel van het voorstel geeft geen aanleiding voor
een reactie.
2. De AVG: complexe en geleidelijke uitvoering
Het wetsvoorstel illustreert hoe gecompliceerd en geleidelijk de uitvoering van de
AVG verloopt. Dat heeft te maken met het bijzondere karakter van de AVG. Zij regelt
onderwerpen met een fundamenteelrechtelijk karakter.9 Omdat de AVG een verordening is, zijn haar bepalingen rechtstreeks toepasselijk in
de lidstaten.10 Echter, op bepaalde onderdelen wordt aan de lidstaten ruimte gelaten om bij nationale
wet nadere regels te stellen.11 Het is dan aan de nationale wetgever om, binnen de grenzen van de AVG, de AVG uit
te voeren en nader uit te werken.
Dat is geen eenvoudige opgave. De AVG kent veel open normen die door de nationale
wetgever nader moeten worden ingevuld. Dat leidt vaak tot moeilijke afwegingen die
in een veranderende samenleving regelmatig opnieuw moeten worden herijkt. De door
de AVG gestelde normen werken vanwege hun ruime reikwijdte door op veel maatschappelijke
deelterreinen en daarmee in veel sectorwetgeving. Deze normen dienen vervolgens vaak
nader te worden uitgewerkt in lagere regelgeving, en in de dagelijkse praktijk van
bestuursorganen, maatschappelijke instellingen en het bedrijfsleven. De interpretatie
van de AVG krijgt daarbij verder vorm in opinies van toezichthouders en rechterlijke
uitspraken op Europees en nationaal niveau. Dat alles vereist op veel plaatsen in
de samenleving juridische kennis van de AVG en van de wijze waarop deze ingrijpt in
werkprocessen en de werking van de moderne technologieën.
Het voorliggende wetsvoorstel moet tegen de achtergrond van het voorgaande worden
beoordeeld. Het laat op een aantal punten zien dat op wetsniveau nog veel oningevuld
blijft en de voorgestelde wijzigingen daarom ook nog de nodige vragen oproepen. De
meeste van onderstaande opmerkingen beogen op een aantal van deze punten bij te dragen
aan verheldering. Het wetsvoorstel is in dat licht bezien niet het eindpunt. Mede
als gevolg van de in de toelichting genoemde evaluatie van de UAVG zal meer wetgeving
nodig zijn om de uitvoering van de AVG te verbeteren.
De Afdeling merkt terecht op dat dit wetvoorstel niet het eindpunt is als het gaat
om invulling van de open normen uit de AVG door de nationale wetgever. Het kabinet
deelt de opvatting van de Afdeling dat mede als gevolg van de evaluatie van de UAVG
meer wetgeving nodig zal zijn om de uitvoering van de AVG te verbeteren. Dit zal naar
het oordeel van het kabinet overigens niet alleen wijzigingen van de UAVG betreffen,
maar vaak ook in andere wetten dienen te worden vormgegeven. De AVG is nu ruim vier
jaar in werking getreden en het wordt steeds duidelijker wat de implicaties zijn van
deze verordening, ook ten aanzien van de eisen die aan wet- en regelgeving worden
gesteld. Zoals ook in de toelichting is aangegeven is het kabinet zich ervan bewust
dat ook ten aanzien van de UAVG er nog het nodige te verbeteren valt. Het is voorzien
dat nieuwe wijzigingen van de UAVG noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld de evaluatie van
de UAVG kan hiertoe nopen. Deze evaluatie is inmiddels afgerond. Het rapport, met
de titel «Bescherming gegeven? Evaluatie UAVG, meldplicht datalekken en de boetebevoegdheid»,
is op 6 september jl. aan de Tweede Kamer aangeboden. De beleidsreactie volgt in het
eerste kwartaal van 2023.
3. Nadere invulling open normen AVG
a. Inleiding
Het wetsvoorstel geeft aanleiding om nader in te gaan op twee aspecten die nauw samenhangen
met het open karakter van (onderdelen van) de AVG en de door de nationale wetgever
vereiste uitvoering daarvan. Dit betreft in de eerste plaats de invulling die wordt
gegeven aan de voorwaarde dat voor de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens
een «zwaarwegend algemeen belang» is vereist.12 Daarnaast bepaalt de AVG dat passende (en specifieke) waarborgen moeten gelden voor
de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens en strafrechtelijke
persoonsgegevens.13 Beide voorwaarden moeten worden ingevuld door de nationale wetgever.
b. Zwaarwegend algemeen belang
Het voorstel voorziet in een aantal grondslagen voor het verwerken van bijzondere
persoonsgegevens. Het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is in beginsel verboden,
tenzij een beroep op één van de in de AVG genoemde uitzonderingsgronden kan worden
gedaan.14 Eén daarvan is het regelen van een wettelijke grondslag om redenen van zwaarwegend
algemeen belang. Het wetsvoorstel maakt daar veelvuldig gebruik van.15
In de toelichting op het wetsvoorstel wordt vermeld dat met het creëren van deze wettelijke
grondslagen een zwaarwegend algemeen belang is gediend. De Afdeling heeft daar op
zichzelf begrip voor. Desalniettemin rijst de vraag, gelet op de uiteenlopende aard
van deze verwerkingsgrondslagen, in hoeverre al deze grondslagen daadwerkelijk een
zwaarwegend algemeen belang dienen – en wat dit onderscheidt van een (niet-zwaarwegend)
algemeen belang. Dat is te meer van belang omdat het antwoord op die vraag in het
concrete geval uiteindelijk in de uitvoeringspraktijk moet worden gegeven. De vraag
is in hoeverre die praktijk daarmee voldoende uit de voeten kan.
Ter illustratie kan dienen dat op grond van het wetsvoorstel curatoren en Wsnp-bewindvoerders
bijzondere categorieën van persoonsgegevens kunnen verwerken «voor zover dat in het
kader van een dringend maatschappelijk belang is vereist».16 Onduidelijk is wat dit dringend maatschappelijk belang concreet kan inhouden, in
hoeverre dit een zwaarwegend algemeen belang is in de zin van de AVG en wanneer en
onder welke voorwaarden curatoren en bewindvoerders zich daarop kunnen beroepen. De
Afdeling acht verheldering op dit punt van belang, ook om de rechtspraktijk hierin
richtsnoeren te bieden.
De Afdeling adviseert hierop in de toelichting nader in te gaan.
Het kabinet herkent het vraagstuk dat de Afdeling hier opwerpt. Het is niet altijd
makkelijk dit onderscheid exact te maken, ook omdat de maatschappelijke opvattingen
hierover zich al naar gelang de ontwikkelingen in de samenleving ook kunnen wijzigen.
Bij een zwaarwegend algemeen belang is er sprake van een algemeen belang dat zodanig
is dat het zwaarder weegt dan het belang van de bescherming tegen inbreuk op de persoonlijke
levenssfeer door het gebruik van bijzondere categorieën van persoonsgegevens. Het
belang is groter dan wanneer er uitsluitend sprake is van een algemeen belang. Het
is dus een relatief begrip, waarbij niet alleen geldt dat een scherpere afweging ter
zake van proportionaliteit en subsidiariteit zal moeten worden gemaakt, maar waarbij
ook de noodzaak van de gegevensverwerking nadrukkelijker moet worden onderbouwd.
Vaak is het zo dat er een taak van algemeen belang is en dat blijkt dat het voor de
uitvoering van die taak noodzakelijk is om bijzondere persoonsgegevens te verwerken
omdat de taak anders niet kan worden uitgevoerd.
Zo is het bij faillissementen mogelijk dat zich in de boedel bijzondere persoonsgegevens
bevinden. De curator is verantwoordelijk voor het beheer en vereffening van de boedel
en hij moet dus in het kader van het beheer en vereffening van de boedel bijzondere
persoonsgegevens kunnen verwerken. Een curator zou, indien hij deze persoonsgegevens
niet mag verwerken, zijn taak niet volledig kunnen uitvoeren. In een dergelijk geval
zal dus moeten worden beoordeeld of de betreffende taak inderdaad ook een taak van
zwaarwegend algemeen belang is, waarvoor bijzondere categorieën van persoonsgegevens
moeten kunnen worden verwerkt. Dit zal dus steeds moeten worden afgewogen. Het kabinet
is van oordeel dat de taak van de curator of de bewindvoerder van een zodanig zwaarwegend
algemeen belang dient dat bijzondere categorieën van persoonsgegevens verwerkt moeten
kunnen worden, indien dat noodzakelijk is voor de taak.
De Afdeling noemt in voetnoot 14 ook als voorbeeld de grondslag voor bijzondere persoonsgegevensverwerking
bij accountantsopdrachten. Het onderscheid tussen verwerking om redenen van zwaarwegend
algemeen belang en van (niet-zwaarwegend) algemeen belang ligt in de bij wettelijk
voorschrift verplicht gestelde accountantsopdrachten en de vrijwillige accountantsopdrachten.
De accountants vervullen met de verplichte accountantsopdrachten een taak van zodanig
groot algemeen belang dat bij wettelijk voorschrift is verzekerd dat die taak wordt
uitgevoerd. Die opdrachten dienen een grote variëteit aan belangen in het maatschappelijk
verkeer die zich ook uitstrekt tot andere gebruikers dan de opdrachtgevers. De verwerking
in het kader van de bij wettelijk voorschrift verplichte accountantsopdrachten geschiedt
dan ook om redenen van zwaarwegend algemeen belang als bedoeld in artikel 9, tweede
lid, onderdeel g, AVG. Een dergelijk belang ontbreekt bij de vrijwillige accountantsopdrachten.
De memorie van toelichting is gezien de opmerking van de Afdeling aangevuld met een
toelichting op het gemaakte onderscheid.
c. Passende en specifieke maatregelen en waarborgen
i. Algemeen
In samenhang met het voorgaande voorziet het voorstel tevens in een aantal grondslagen
voor de verwerking van strafrechtelijke gegevens.17 Voor het verwerken van strafrechtelijke gegevens dienen lidstaatrechtelijke bepalingen
«passende waarborgen» te bieden.18 Voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens om redenen van zwaarwegend algemeen
belang (zie hiervoor) dienen eveneens passende en specifieke maatregelen te worden
getroffen.19 De Afdeling merkt op dat de toelichting bij een aantal van deze wijzigingen echter
niet ingaat op de (eventueel geldende) passende en specifieke maatregelen en waarborgen.20 Helderheid is hier geboden, juist vanwege het open karakter van de AVG.
Het kabinet onderschrijft de opmerkingen van de Afdeling en zal in de toelichting
die behoort bij de door de Afdeling in de voetnoot aangehaalde onderdelen van dit
wetsvoorstel ook nader ingaan op deze opmerkingen.
ii. Transactiemonitoring en geautomatiseerde besluitvorming
De Afdeling wijst in dit verband op twee onderdelen van het voorstel waarop in het
bijzonder meer helderheid is vereist. Het eerste onderdeel betreft het voorstel dat
een aantal financiële ondernemingen in het kader van het uitvoeren van transactiemonitoring
zo nodig ook geautomatiseerd transacties kunnen blokkeren of opschorten als hiervoor
aanleiding is en indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.21 Geautomatiseerde besluitvorming wordt in de AVG onderworpen aan specifieke voorwaarden,
waaronder het bieden van passende maatregelen ter bescherming van de rechten en vrijheden
en gerechtvaardigde belangen van de betrokkene.22
Het wetsvoorstel bepaalt daaromtrent dat bij algemene maatregel van bestuur aanvullende
regels worden gesteld over «passende maatregelen ter bescherming van de rechten en
vrijheden en gerechtvaardigde belangen van cliënten in geval van het blokkeren of
opschorten van betalingstransacties».23 Uit de toelichting blijkt niet duidelijk om welke aanvullende regels – die van belang
zijn voor de rechtspositie van de burger- het zal gaan. Omdat de AVG de aanwezigheid
van passende maatregelen als voorwaarde stelt voor de toepassing van geautomatiseerde
besluitvorming, is het van belang dat het wetsvoorstel dan wel in de toelichting meer
duidelijkheid biedt over de aard en inhoud van deze aanvullende regels.
In verband met het voorgaande is voorts de vraag of, zoals de AVG voorschrijft, alle
passende maatregelen van toepassing zullen zijn op het moment dat de bepalingen die
voorzien in geautomatiseerde besluitvorming in werking treden. De toelichting bespreekt
niet in hoeverre dat in de huidige opzet van het wetsvoorstel is verzekerd, en in
welke mate dit afhankelijk is van de bij algemene maatregel van bestuur te stellen
regels.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en het wetsvoorstel
zo nodig aan te passen.
Naar aanleiding van deze opmerkingen is in het wetsvoorstel, in het nieuw toe te voegen
tiende lid van artikel 3:17 van de Wet financieel toezicht, opgenomen op welke onderwerpen
de bedoelde passende maatregelen in elk geval betrekking zullen hebben. Deze maatregelen
worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur waarvan de beoogde datum van
inwerkingtreding gelijk zal zijn aan die van de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijziging
van artikel 3.17 Wft. Hiermee wordt zeker gesteld dat deze passende maatregelen van
toepassing zullen zijn op het moment dat de bepalingen die voorzien in geautomatiseerde
besluitvorming in werking treden.
iii. Passende waarborgen voor commissies en adviescolleges
Het voorstel bevat regels omtrent de gegevensverwerking door commissies en adviescolleges.24 De voorgestelde regeling voorziet in de mogelijkheid om in de instellingsregeling
een uitzondering op te nemen voor de verwerking van bijzondere en strafrechtelijke
persoonsgegevens. Daarbij stelt het wetsvoorstel als voorwaarde dat dat alleen geschiedt
voor zover noodzakelijk met het oog op de taak van de commissie of van het adviescollege
en het doel daarvan en «onder de voorwaarden die de verordening hieraan verbindt».25
Met de aldus geformuleerde regeling blijft onduidelijk of in de instellingsregeling
ook de noodzakelijke te treffen passende en specifieke maatregelen en waarborgen dienen
te worden geregeld (zoals onder meer een bewaartermijn). Dat is van belang omdat,
zoals hiervoor aangegeven, bij het verwerken van bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens
dient te worden voorzien in passende en specifieke maatregelen en waarborgen. Meer
duidelijkheid hieromtrent is noodzakelijk. Daarbij is ook de vraag aan de orde in
hoeverre de wet niet zélf althans op hoofdlijnen moet bepalen welke passende waarborgen
hier van toepassing moeten zijn en welke elementen ter nadere uitwerking daarvan aan
de instellingsregeling kunnen worden overgelaten.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en zo nodig het
voorstel aan te passen.
Het voorgestelde artikel 47a, dat ziet op de tijdelijke adviescolleges en commissies
en de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel zijn aangepast naar aanleiding van
deze en de later in het advies opgenomen opmerkingen over dit artikel. Het artikel
is anders geformuleerd (zie hieronder ook bij punt 8.) en er zijn meer waarborgen
opgenomen. Vereist is nu dat er een bewaartermijn moet worden opgenomen in de instellingsregeling.
Ten aanzien van de verwerking van bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens
is nu opgenomen dat deze slechts mogen worden verwerkt indien dit noodzakelijk is
voor een zwaarwegend algemeen belang, het vragen van toestemming onmogelijk blijkt
of een onevenredige inspanning vergt en er in de instellingsregeling voldoende passende
en specifieke waarborgen ter bescherming van de grondrechten en fundamentele belangen
van betrokkenen zijn opgenomen.
Omdat de commissies en adviescolleges uiteenlopende werkzaamheden kunnen verrichten,
is het niet mogelijk om alle waarborgen die in een bepaald geval mogelijk en noodzakelijk
zijn in de wet zelf op te nemen. Het is daarom vereist dat, specifiek toegespitst
op de situatie, er voldoende waarborgen worden opgenomen in de instellingsregeling
zelf. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het pseudonimisering van de gegevens,
indien dit mogelijk is en geen afbreuk doet aan de taak of doelstelling van de commissie
of het adviescollege. Tot slot moet een tijdelijke commissie of adviescollege voorafgaand
aan haar opheffing een verslag opstellen over de wijze waarop bijzondere categorieën
of strafrechtelijke persoonsgegevens worden verwerkt. Zo is naar het oordeel van de
regering een goede balans gevonden tussen regeling in de wet zelf en in de instellingsregeling.
4. Regeling in UAVG of sectorale wetten
Met het oog op de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van de AVG en het daarop
gebaseerde nationale gegevensbeschermingsrecht is van belang dat duidelijkheid bestaat
over wat in de UAVG en wat in sectorale wetten is geregeld. In de toelichting bij
het eerdere wetsvoorstel UAVG is met het oog daarop als uitgangspunt geformuleerd
dat uitzonderingen, en rechtsgrondslagen voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens
voor het vervullen van een publieke taak of wettelijke verplichting doorgaans worden
gegeven in sectorspecifieke wetgeving.26 Dit uitgangspunt leidt ertoe dat in de UAVG met name regelingen zijn te vinden die
het belang van een specifieke sector overstijgen.
De Afdeling acht het wenselijk dat dit uitgangspunt ook gehanteerd wordt bij wijzigingen
van de op de AVG gebaseerde uitvoeringswetgeving. In dat verband rijst de vraag in
hoeverre die lijn steeds consequent is doorgetrokken in het onderhavige wetsvoorstel.
Zo regelt het voorstel de uitzondering voor de verwerking van bijzondere categorieën
van persoonsgegevens door accountants deels in de UAVG en deels in sectorale wetten.27
Uit de toelichting blijkt niet waarom ervoor is gekozen om tevens in de UAVG een uitzondering
op te nemen. Voor zover het wenselijk wordt geacht om te verduidelijken dat het accountants
is toegestaan bijzondere persoonsgegevens te verwerken, ligt een verduidelijking in
de vorm van een bepaling in de UAVG, gelet op het bovenstaande uitgangspunt, niet
voor de hand. De specifieke wettelijke bepalingen – op basis waarvan het accountants
is toegestaan bijzondere persoonsgegevens te verwerken – zijn niet te vinden in de
UAVG maar in sectorale wetgeving. De toelichting licht de keuze voor een regeling
in de UAVG niet nader toe.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de keuze om de uitzondering
voor de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens door accountants
tevens in de UAVG op te nemen en zo nodig de voorgestelde bepaling te schrappen.
De Afdeling wijst er terecht op dat in de UAVG met name regelingen zijn te vinden
die het belang van een specifieke sector overstijgen. De voorgestelde regeling voor
de verplichte accountantsopdrachten voldoet aan het vorenbedoelde uitgangspunt. De
verplichte accountantsopdrachten zijn verspreid over een groot aantal sectorspecifieke
wettelijke voorschriften zoals bijvoorbeeld de Gemeentewet, Provinciewet, de Zorgverzekeringswet
en de Wet langdurige zorg. Het kan bij de bovenbedoelde wettelijke voorschriften bijvoorbeeld
ook gaan om verordeningen van instellingen van de Europese Unie of van decentrale
overheden. Er bestaat voor de regeling van de (verplichte) accountantsopdrachten geen
algemene sectorspecifieke wet. De Wet op het accountantsberoep (Wab) regelt de aangelegenheden
met betrekking tot de NBA, het accountantsregister, de onderwerping van accountants
aan het tuchtrecht en de opleiding voor het accountantsberoep. De Wet toezicht accountantsorganisaties
(Wta) regelt de vereiste vergunning van de Stichting Autoriteit Financiële Markten
(AFM) voor accountantsorganisaties, haar openbare register van vergunninghoudende
accountantsorganisaties, verplichtingen voor die organisatie en het toezicht en de
handhaving van de AFM. De voorgestelde regeling voor verplichte accountantsopdrachten
is daarom niet in een bepaalde sectorwet te regelen en krijgt derhalve op grond van
het voorliggende wetsvoorstel een plaats in de UAVG. De voorgestelde wijzigingen van
de Wab (artikel 57) en van de Wta (artikel 63aa) betreffen geen (verplichte) accountantsopdrachten
maar het toezicht op de naleving door de NBA respectievelijk de AFM. De memorie van
toelichting is conform het advies van de Afdeling aangevuld met een toelichting op
de keuze voor opname van de voorgestelde regeling voor verplichte accountantsopdrachten
in de UAVG.
5. Voorgestelde wijzigingen Faillissementswet
a. Rechtsgrondslag voor verwerking persoonsgegevens
Het voorstel regelt dat de curator in faillissement en de bewindvoerder in verschillende
situaties en met het oog op verschillende taken persoonsgegevens kunnen verwerken.
Volgens het voorstel kan:
– de curator gegevens verwerken voor zover dit noodzakelijk is voor het beheer en de
vereffening van de boedel;28
– de bewindvoerder gegevens verwerken voor zover dit noodzakelijk is voor het beheer
met de schuldenaar van diens zaken;29
– de Wsnp-bewindvoerder gegevens verwerken voor het toezicht op de naleving door de
schuldenaar van diens verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien
en voor het beheer en de vereffening van de boedel.30
Volgens de toelichting ligt de grondslag voor de verwerking van gegevens door de hiervoor
genoemde actoren in de noodzaak van deze verwerking voor de vervulling van een taak
van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar
gezag die aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen.31 Dit sluit niet uit dat er in voorkomende gevallen andere grondslagen voor gegevensverwerking
kunnen zijn, zoals de wettelijke verplichting of gerechtvaardigd belang, aldus de
toelichting.32
De AVG kent een aantal grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens, waarvan
tenminste één dient te kunnen worden aangewezen.33 De Afdeling merkt op dat verduidelijkt moet worden welke grondslag in de onderscheiden
situaties van toepassing is. Voor zover het wetsvoorstel beoogt te kiezen voor de
specifiek op de publieke sector toegesneden grondslag34 rijst de vraag in hoeverre een curator of bewindvoerder kan worden aangemerkt als
zijnde belast met de uitoefening van een taak van algemeen belang of de uitoefening
van openbaar gezag. Dit is mede gelet op de rechtspraak niet vanzelfsprekend.35 De toelichting gaat hier niet nader op in.
Voor zover (mede) wordt beoogd om de gegevensverwerking te baseren op de grondslag
dat de verwerking noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting en/of
op basis van de grondslag gerechtvaardigd belang,36 dient in de toelichting te worden verhelderd in welke situaties welke van deze grondslagen
van toepassing is. Ook hier dient een duidelijke keuze te worden gemaakt. In dat kader
dient ook nader te worden onderbouwd op welke wijze de relevante gegevensverwerkingen
voldoen aan de vereisten die de toepasselijke grondslagen stellen.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en het wetsvoorstel
zo nodig aan te passen.
De Afdeling benadrukt terecht dat voldoende duidelijk moet zijn op welke grondslag
de bevoegdheid tot gegevensverwerking voor curatoren en bewindvoerders is gebaseerd.
Zij verwijst daarbij naar verschillende uitspraken, die niet geheel eenduidig zijn.
Naar de opvatting van de regering is de taak van algemeen belang een passende grondslag.
Zoals in de literatuur is opgemerkt, is deze grondslag voor gegevensverwerking niet
uitsluitend bedoeld voor publiekrechtelijke rechtspersonen.37 Het gaat om het inhoudelijke belang dat is gediend. Het faillissement – en in dat
kader de taak van de curator om de boedel te beheren en te vereffenen – zorgt voor
een ordentelijk verloop van het maatschappelijk verkeer in de situatie waarin een
schuldenaar niet langer in staat is om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen.
Door een duidelijke en voorspelbare wettelijke procedure te bieden waarbij de curator
namens de gezamenlijke schuldeisers is belast met het beheer en de vereffening van
de boedel, onder toezicht van de rechter-commissaris, weten de failliet, schuldeisers
en derden waar zij aan toe zijn. Ditzelfde gaat op voor de surseance van betaling
en de Wsnp en de taakuitvoering van de bewindvoerder in het kader van die procedures.
De Faillissementswet en de daarin te onderscheiden faillissementsprocedure, surseance
van betaling en Wsnp bieden daarmee rechtszekerheid en rechtsbescherming. Daarnaast
moet er volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in faillissement door de curator
ook rekening worden gehouden met andere maatschappelijke belangen, zoals de continuïteit
van de onderneming en behoud van werkgelegenheid. Die andere maatschappelijke belangen
mag de curator onder omstandigheden ook laten prevaleren boven het belang van een
individuele schuldeiser.38 Om de genoemde doelen te verwezenlijken, is het noodzakelijk dat de curator bepaalde
persoonsgegevens kan verwerken. Tegelijk onderkent de regering dat goed moet worden
gekeken of en in hoeverre de onderscheiden gegevensverwerkingen inderdaad voldoende
aansluiten bij de door de curator te dienen maatschappelijke belangen. De toelichting
bij de verschillende onderdelen is, waar nodig, aangevuld.
b. Doelbinding en de taakomschrijving van de curator en de (Wsnp-) bewindvoerder
Volgens de toelichting sluit de letterlijke tekst van de Faillissementswet – als gevolg
van maatschappelijke en jurisprudentiële ontwikkelingen – niet meer altijd aan bij
de daadwerkelijke taak van de curator. Dit zou tot gevolg hebben dat niet altijd duidelijk
is wanneer het is toegestaan om gegevens te verwerken. Dit geldt ook voor de bepalingen
over de taakuitoefening door de bewindvoerder en Wsnp-bewindvoerder, aldus de toelichting.39 Het voorstel beoogt daarom onduidelijkheid weg te nemen door enerzijds te verwijzen
naar de taakomschrijving van respectievelijk de curator, bewindvoerder en Wsnp-bewindvoerder
als doeleinde voor gegevensverwerking,40 en anderzijds een niet-limitatieve opsomming te geven van gegevensverwerkingen door
deze actoren die noodzakelijk worden geacht voor het verrichten van deze taken.41
De Afdeling heeft begrip voor de wens om de mogelijkheden voor gegevensverwerking
te laten aansluiten bij de handelingen die curatoren en bewindvoerders heden ten dage
dienen te verrichten om hun taken goed uit te kunnen voeren. Tegelijkertijd dienen
persoonsgegevens zoveel mogelijk voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde
doeleinden te worden verzameld en verwerkt (het vereiste van doelbinding).42 Een algemene en open geformuleerde taakomschrijving43 (voor de curator wordt bijvoorbeeld gewezen op «het beheer en de vereffening van
de boedel») kan hiermee op gespannen voet staan.
De Afdeling constateert dat het voor een betrokkene moeilijk kan zijn om zich een
beeld te vormen van taken die als gevolg van maatschappelijke en jurisprudentiële
ontwikkelingen moeten worden geacht onderdeel te zijn geworden van in algemene bewoordingen
vervatte taakomschrijvingen van curatoren en (Wsnp-) bewindvoerders, zonder dat deze
taken in de wet of elders zijn geëxpliciteerd. De niet-limitatieve opsomming van concrete
handelingen zorgt weliswaar voor meer zekerheid omtrent de reikwijdte van deze taken,
maar laat onverlet dat voor de verwerking van persoonsgegevens die niet onder een
van deze handelingen vallen, kan worden teruggevallen op de algemene taakomschrijving.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en zo nodig de
voorgestelde regeling aan te passen.
De regering ziet, in navolging van de Afdeling advisering, een spanningsveld tussen
enerzijds de wens om de grondslag voor de bevoegdheid tot gegevensverwerking voor
de curator te laten aansluiten op de praktijk en daarbij voldoende flexibiliteit te
betrachten, en anderzijds de opdracht voortvloeiende uit de AVG om voldoende concreet
te formuleren voor welke werkzaamheden persoonsgegevens mogen worden verwerkt. Daarbij
ziet de regering het risico dat de afdeling schetst, namelijk dat onvoldoende duidelijk
is welke handelingen en bijbehorende gegevensverwerkingen kunnen worden gebaseerd
op de algemene taak van beheer en vereffening. Daarom worden op navolgende wijze het
voorstel en de toelichting aangepast.
Ten eerste wordt de algemene taakomschrijving aangepast en ingeperkt, zodat de curator
persoonsgegevens kan verwerken voor zover dit op grond van de wet noodzakelijk is voor het beheer en de vereffening van de boedel. Door toe te voegen
dat het alleen om verwerkingen gaat die op grond van de wet noodzakelijk zijn, kan
niet meer in alle gevallen worden teruggevallen op de algemene taakomschrijving. Er
zal in alle gevallen een voldoende specifieke wettelijke omschrijving in de Faillissementswet
moeten zijn voor verwerking van persoonsgegevens. Het tweede lid geeft daarvoor een
lijst met handelingen die in ieder geval deze basis bieden en die noodzakelijk zijn
om de taak van beheer en vereffening te vervullen.44 De lijst wordt aangevuld met een mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur
aanvullende handelingen aan te wijzen waarvoor eveneens gegevensverwerking noodzakelijk
is. Op deze wijze kan voldoende snel en flexibel worden ingespeeld op de ontwikkelingen
in de praktijk, terwijl tegelijk meer zekerheid wordt gegeven welke gegevensverwerkingen
op grond van de wettelijke taak al dan niet zijn toegestaan. Tot slot wordt in de
toelichting verder verduidelijkt dat een gegevensverwerking die niet in het voorgestelde
artikel 68a, 215b of 316a is opgenomen of elders in de Faillissementswet zijn basis
vindt, op een andere grondslag in de AVG gebaseerd kan zijn, zoals overeenkomst, wettelijke
plicht of gerechtvaardigd belang.
Het voorgaande leidt tot het volgende systeem.
(1) Wanneer een curator of bewindvoerder zich in het kader van zijn taakuitoefening genoodzaakt
ziet om gegevens te verwerken, stelt hij vast op grond van welke wettelijke bepaling
in de Faillissementswet hij bevoegd is om deze gegevens te verwerken. Daarvoor kijkt
de curator respectievelijk bewindvoerder allereerst of de voorgenomen handeling in
de lijst van artikel 68a, tweede lid, respectievelijk 215b, tweede lid of 316a, tweede
lid is opgenomen. Is dit het geval, dan kan hij de gegevensverwerking op deze bepaling
baseren.
(2) Is de voorgenomen handeling niet expliciet opgenomen op de lijst, maar wel in de wet
voldoende specifiek omschreven, dan kan de curator de gegevensverwerking zo nodig
op het eerste lid baseren.
(3) Is de voorgenomen handelingen niet opgenomen op de lijst en evenmin voldoende specifiek
in de wet omschreven, dan zal de curator op basis van de overige in artikel 6 van
de AVG genoemde gronden, zoals overeenkomst (eerste lid, aanhef en onder b, wettelijke
verplichting (eerste lid, aanhef en onder c, of gerechtvaardigd belang (eerste lid,
aanhef en onder f) moeten beoordelen of gegevensverwerking is toegestaan.
6. Reikwijdte regeling transactiemonitoring
Zoals hiervoor aan de orde kwam regelt het wetsvoorstel dat een aantal financiële
ondernemingen in het kader van het uitvoeren van transactiemonitoring zo nodig ook
geautomatiseerd transacties kunnen blokkeren of opschorten als hiervoor aanleiding
is en indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.45 In dat kader wordt de verplichting tot het uitvoeren van transactiemonitoring nu
expliciet in de wet opgenomen. Met dat laatste is geen verandering van de praktijk
beoogd; volgens de toelichting is de mogelijkheid om bij de uitvoering van transactiemonitoring
transacties geautomatiseerd te blokkeren of op te schorten reeds geregeld in de wet,
doordat is bepaald dat bepaalde ondernemingen een integere bedrijfsvoering dienen
te voeren.46 De toelichting vermeldt dat het met het oog op de uit de AVG voortvloeiende uitvoeringsregels
voor de hand ligt om ook de verplichting tot het uitvoeren van transactiemonitoring
zelf in de wet op te nemen.
De Afdeling constateert dat het toezicht op de naleving van deze bepaling zal plaatsvinden
in het kader van de beoordeling of een bepaalde onderneming werkzaam mag zijn op de
financiële markten, en de in dat kader toepasselijke norm een voorwaarde voor het
verrichten van diensten betreft.47 Zij merkt op dat als gevolg van het voorstel de wet gaat gelden voor een groep financiële
ondernemingen waarvoor momenteel geen verplichting tot transactiemonitoring lijkt
te bestaan.48 De lijst van ondernemingen in artikel 14, vierde lid, van het Besluit prudentiële
regels Wft, waarnaar de toelichting verwijst, is immers beperkter dat de lijst van
ondernemingen waarvoor de voorgestelde bepaling zou gaan gelden.49 De toelichting gaat hier niet nader op in.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de uitbreiding van de groep
financiële ondernemingen op wie de verplichting tot transactiemonitoring komt te rusten
en zo nodig het voorstel aan te passen.
Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling is het wetsvoorstel en de memorie
van toelichting aangepast in die zin dat daarin is aangegeven dat de groep financiële
ondernemingen waarvoor de voorgestelde verduidelijking van de verplichting tot transactiemonitoring
gaat gelden dezelfde is als de groep financiële ondernemingen waarvoor die verplichting
nu al geldt op grond van artikel 3:17, eerste lid, Wft, te weten banken en betaalinstellingen.
7. Beperking rechten van betrokkene
Op grond van de AVG kunnen uitzonderingen worden gemaakt op de rechten van betrokkene
en op de meldplicht bij een inbreuk.50 De UAVG vult deze ruimte in, en voorziet erin dat de verwerkingsverantwoordelijke
de reikwijdte kan beperken van een aantal in de AVG geregelde verplichtingen en rechten.51 Het voorstel wijzigt deze bepaling in de UAVG om daarmee aan te sluiten bij de letterlijke
tekst van de AVG. Hiermee kan ook de reikwijdte beperkt worden van de verplichtingen
en rechten «zoals bedoeld in artikel 5 voor zover de bepalingen van dat artikel overeenkomen
met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 21 van
de AVG».52 Volgens de toelichting wordt uitdrukkelijk niet beoogd om mogelijk te maken dat verwerkingsverantwoordelijken
de doelbinding doorbreken op grond van deze bepaling.53 Dit blijkt ook uit de tekst van de voorgestelde wijziging, aldus de toelichting.54
De voorgestelde wijziging roept de nodige vragen op. Zo blijft onduidelijk van welke
in artikel 5 AVG neergelegde beginselen al dan niet kan worden afgeweken en in hoeverre
deze beginselen, volgens de nieuwe tekst, «overeenkomen met de rechten en verplichtingen
als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 21 van de AVG». Dit blijkt niet duidelijk
uit de tekst van het voorstel, noch uit de toelichting. De voorgestelde wijzing compliceert
daarmee de uitvoering van de bepaling voor zowel de betrokkene als de verwerkingsverantwoordelijke.
De Afdeling wijst er daarbij op dat de regering heeft toegezegd om, naar aanleiding
van het advies van de AP, nader te bezien of de bepaling mogelijk geschrapt of (fundamenteel)
gewijzigd moet worden.55
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling vooralsnog af te zien van de voorgestelde
wijziging en de voorgestelde bepaling pas te wijzigen na nader onderzoek.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling heeft het kabinet besloten de bedoelde
bepaling pas te wijzigen na nader onderzoek en het concept wetsvoorstel is hierop
aangepast.
8. Delegatiegrondslag voor commissies en adviescolleges
Het voorstel creëert een delegatiegrondslag voor het regelen van de gegevensverwerking
door commissies en adviescolleges.56 Daarmee kan in de regeling ter instelling van een commissie of adviescollege worden
voorzien in de eisen van de AVG. Deze delegatiegrondslag wordt slechts gebruikt als
vanwege het urgente maatschappelijke belang niet kan worden gewacht totdat een formeel
wettelijke grondslag is gecreëerd in de vorm van een taak van algemeen belang, en
het ook niet in alle gevallen mogelijk zal zijn om de verwerking van de persoonsgegevens
door de commissie bijvoorbeeld op de grondslag «toestemming» te baseren of een grondslag
te vinden in een van de Minister afgeleide taak van algemeen belang, zo vermeldt de
toelichting.57
De Afdeling merkt op dat de reikwijdte van deze delegatiegrondslag niet voldoende
duidelijk is. Het voorstel spreekt over commissies in de zin van de Wet vergoedingen
adviescolleges en commissies, en adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges.
Vervolgens beperkt de voorgestelde bepaling zich tot de commissies en adviescolleges
die als opdracht hebben «om voortvarend onderzoek te doen naar een specifiek en afgebakend
onderwerp». Daarmee lijkt de regeling ten eerste niet van toepassing op commissies
die geen onderzoek doen, maar een regeling uitvoeren. Ten tweede zijn er commissies
waar de genoemde voortvarendheid minder prominent aan de orde is. Voor dergelijke
commissies kan echter een adequate regeling van de gegevensverwerking eveneens van
belang zijn.
Het voorgaande hangt samen met de vraag naar de verwerkingsverantwoordelijkheid. De
Afdeling merkt op dat noch het wetsvoorstel, noch de toelichting ingaat op de vraag
of in de instellingsregeling ook wordt geregeld wie verwerkingsverantwoordelijke zal
zijn. Waar in de instellingsregeling een grondslag wordt geregeld, zoals een algemeen
belang waarop de commissie of adviescollege zich kan beroepen, zal de verwerkingsverantwoordelijkheid,
zo mag worden aangenomen, ook bij deze commissie of adviescollege liggen.58
Valt een commissie echter buiten de reikwijdte van de voorgestelde regeling omdat
zij strikt genomen geen onderzoek doet naar een specifiek onderwerp, dan zal zij zich
moeten baseren op een andere grondslag, zoals toestemming of een van de Minister afgeleid
algemeen belang. Vanwege de beoogde onafhankelijkheid van commissies is meer duidelijkheid
omtrent de verwerkingsverantwoordelijkheid gewenst.
De Afdeling adviseert het wetsvoorstel op deze punten aan te passen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling heeft de regering er voor gekozen
de delegatiegrondslag te wijzigen en deze regeling te laten gelden voor alle tijdelijke
commissies en tijdelijke adviescolleges als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges
en de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies die zijn ingesteld bij Koninklijk
of ministerieel besluit of ministeriële regeling. Dit betekent dat meer commissies
onder het artikel komen te vallen, inclusief adviescolleges en commissies die een
regeling uitvoeren of waarbij de eerdergenoemde voortvarendheid niet aan de orde is.
Wel geldt steeds dat gaat om tijdelijke commissies en adviescolleges. Dit betekent dus een duidelijkere afbakening, maar ook
dat meer commissies en adviescolleges onder deze regeling komen te vallen.
Ook is naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling bepaald dat in de instellingsregeling
de verwerkingsverantwoordelijke moet worden aangewezen.
9. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no. W16.21.0372/II:
– Aan het einde van voorgesteld artikel 5, tweede lid, UAVG, toevoegen «voor zover het
een aangelegenheid betreft waarvoor de betrokkene onbekwaam dan wel onbevoegd is».
Dezelfde zinsnede dient te worden toegevoegd aan voorgesteld artikel 5, derde lid,
UAVG;
– In artikel 5, zesde lid, UAVG, na «voor zover een bijzondere regeling» het woord «voor»
verwijderen;
– In artikel 33, vijfde lid, UAVG, na «indien de verwerking noodzakelijk is voor een
door een accountant» de komma verwijderen;
– In artikel 68a, tweede lid, onderdeel n, Fw, «de» verwijderen in de zinsnede «bedoeld
in de artikel 140»;
– Aan artikelen 181 en 182, vijfde lid, WVW 1994, en artikel 5, tweede lid, Wahv, toevoegen
door wie de persoonsgegevens mogen worden verwerkt;
– In artikel 9, tweede lid, Wet op de rechtsbijstand specificeren welke wettelijke bepaling
«een overeenkomst met het bestuur ter uitvoering van diens taken» voorschrijft
De opmerkingen in de hierboven genoemde redactionele bijlage van de Afdeling zijn,
met uitzondering van het laatste punt over de Wet op de rechtsbijstand, verwerkt in
het wetsvoorstel. Het derde lid van het voorgestelde artikel 5 is naar aanleiding
van de opmerking anders geredigeerd.
Het advies van de Afdeling Advisering om in het voorgestelde artikel 9, tweede lid,
van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) te specificeren welke wettelijke bepaling «een
overeenkomst met het bestuur ter uitvoering van diens taken» voorschrijft, is niet
gevolgd, aangezien de reikwijdte van het voorgestelde artikel 9, tweede lid, Wrb daarmee
verder zou worden beperkt dan is beoogd.
Het tweede lid heeft niet alleen betrekking op die situaties waarin de Wrb de raad
voor rechtsbijstand uitdrukkelijk verplicht tot het sluiten van een overeenkomst ter
uitvoering van zijn taken, maar ook op situaties waarin de raad als zelfstandig bestuursorgaan
met rechtspersoonlijkheid dergelijke overeenkomsten met derden aangaat zonder dat
de Wrb daartoe verplicht. In dit verband wordt onder meer gedacht aan taken als de
inrichting en subsidiëring van voorzieningen (de artikelen 7, tweede lid, 8, tweede
lid, en 42b Wrb) en de subsidiering van bijzondere doeleinden en projecten (de artikelen 37b,
eerste lid, 37c en 42c Wrb). Hoewel de Wrb daarbij niet uitdrukkelijk verplicht tot
het sluiten van overeenkomsten, is daarvan in de praktijk veelal echter wel sprake.
Het gaat hierbij overigens niet alleen om overeenkomsten met derden die gesubsidieerde
rechtsbijstand op grond van de Wrb verlenen. Zo werkt de raad met het oog op de efficiënte
organisatie van rechtsbijstand ook samen met derden die buiten het stelsel van de
gesubsidieerde rechtsbijstand rechtskundige of maatschappelijke hulp verlenen, zoals
sociaal raadslieden en gemeentelijke schuldhulpverleners, en die burgers naar het
Juridisch Loket van de raad doorverwijzen of hen hulp verlenen nadat zij door het
Juridisch Loket zijn doorverwezen.
Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om nog enkele technische wijzigingen
mee te nemen in dit wetsvoorstel.
Het gaat om een wijziging van artikel 30 UAVG. Abusievelijk is een verwijzing in het
derde lid van dit artikel naar artikel 9, sub g van de AVG die wel in de internetconsultatieversie
van dit wetsvoorstel was meegenomen, niet opgenomen in de versie die naar de Afdeling
is gestuurd. Deze verwijzing is alsnog opgenomen.
Ook wordt in het tweede lid van artikel 23a van de Wet politiegegevens een verwijzing
naar de Koninklijke Marechaussee opgenomen, die abusievelijk niet is meegenomen bij
de invoeging van artikel 23a in de Verzamelwet Justitie en Veiligheid (Stb. 2022, 345).
Tot slot worden in de Wet marktordening gezondheidszorg enkele verwijzingen naar het
College Bescherming Persoonsgegevens vervangen door de Autoriteit Persoonsgegevens.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U hierbij, mede namens mijn ambtsgenoot van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties,
verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.