Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport (Herdruk)
36 263 Regels inzake specifieke wettelijke voorzieningen voor het uitvoeren van onderzoeken door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst naar landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland of Nederlandse belangen (Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma)
Nr. 4 TWEEDE HERDRUK1 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT2
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 22 juni 2022 en het nader rapport d.d. 28 november 2022, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister
van Defensie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief
afgedrukt
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 mei 2022, nr. 2022001014,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij en in afschrift aan mijn ambtgenoot
van Defensie te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 juni 2022, nr. W04.22.0073/I,
bied ik U hierbij aan. Dit nader rapport is mede namens de Minister van Defensie opgesteld.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 10 mei 2022, no. 2022001014, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister
van Defensie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het voorstel van wet houdende specifieke wettelijke voorzieningen voor het
uitvoeren van onderzoeken door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst naar landen met een offensief cyberprogramma
tegen Nederland of Nederlandse belangen (Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar
landen met een offensief cyberprogramma), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel voorziet in een tijdelijk, van de Wiv 2017 afwijkend regime voor
het onderzoek van de AIVD en de MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma.
Het bestaande regime van de Wiv 2107 belemmert de diensten om dit onderzoek effectief
uit te voeren, aldus de toelichting. Het doel van het voorstel is meer operationele
snelheid en wendbaarheid mogelijk te maken, terwijl het niveau van toezicht gelijk
blijft. Het voorstel verruimt daartoe de inzetmogelijkheden van enkele cyberbevoegdheden,
brengt verschuivingen aan in het stelsel van toezicht en creëert voor geschillen tussen
de Minister(s) en de toezichthouder(s) een beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State.
Het wetsvoorstel is in belangrijke mate gebaseerd op recente rapportages van de Evaluatiecommissie,
de Algemene Rekenkamer en de CITVD. Daarin worden knelpunten gesignaleerd en geanalyseerd
met betrekking tot de werking van het bestaande wettelijke regime. Mede gelet op de
genoemde rapportages concludeert de Afdeling advisering van de Raad van State dat
overtuigend is toegelicht dat het noodzakelijk is de geconstateerde knelpunten op
korte termijn te adresseren. Daarbij is van belang dat het gaat om een tijdelijke
wet die specifiek is gericht op de serieuze dreiging die uitgaat van landen met een
offensief cyberprogramma. Wel acht de Afdeling meer waarborgen in het wetsvoorstel
noodzakelijk.
In het wetsvoorstel dient een balans te worden gevonden tussen enerzijds de bescherming
van de democratische rechtsstaat door de effectieve inzet van de bevoegdheden van
de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en anderzijds het waarborgen van de in de
Grondwet en verdragen neergelegde grondrechten. Voor dat laatste is effectief toezicht
op het werk van de AIVD en de MIVD essentieel.
Met het oog op die noodzakelijke balans moeten de wettelijke waarborgen op een aantal
punten worden versterkt. Zij adviseert met het oog daarop het wetsvoorstel dan wel
de toelichting aan te passen.
Dit betreft in de eerste plaats de voorgestelde bevoegdheid om onder strikte voorwaarden
ongerichte verkenning mogelijk te maken ten behoeve van onderzoeksopdrachtgerichte
kabelinterceptie in een latere fase. Gelet op de knelpunten die in de hiervoor genoemde
rapportages zijn geconstateerd en de in het voorstel opgenomen randvoorwaarden acht
de Afdeling deze verruiming begrijpelijk. Wel acht zij het cruciaal dat in het voorstel
wordt gewaarborgd dat gegevens die zijn verkregen met het verkennen van de kabel niet
mogen worden uitgewisseld met buitenlandse diensten. Ook adviseert zij op dit punt
een zo kort mogelijke bewaartermijn op te nemen.
Ten aanzien van de voorgestelde regeling voor de beoordelingstermijn voor bulkdatasets
adviseert de Afdeling te motiveren waarom niet wordt aangesloten bij door de Evaluatiecommissie
gedane aanbevelingen, en de jaarlijkse verlenging van de beoordelingstermijn te maximeren.
Met betrekking tot de technische risico’s bij de inzet van de hackbevoegdheid adviseert
zij in het voorstel de verplichting op te nemen om de redelijkerwijs voorzienbare
technische risico’s te omschrijven in de toestemmingsaanvraag.
De verschuivingen in het toezicht leiden ertoe dat de betekenis van het onafhankelijk
bindende toezicht door de TIB voorafgaande aan de inzet van enkele specifieke cyberbevoegdheden
afneemt. Dit wordt volgens de Afdeling in voldoende mate gecompenseerd door het voorgestelde
bindende toezicht van de CTIVD tijdens en na de inzet van deze bevoegdheden. De geschillenprocedure
bij de Afdeling bestuursrechtspraak kan daarnaast bijdragen aan de goede balans tussen
de bescherming van de nationale veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De Afdeling wijst er wel op dat deze procedure, gelet op de hoog specialistische materie
en de bestuurlijke context, in het stelsel als geheel een complex element vormt. Zij
dient slechts bij uitzondering te worden aangewend.
Tot slot acht de Afdeling het geen gegeven dat met de voorgestelde maatregelen de
beoogde operationele snelheid en wendbaarheid zal worden bereikt. Het stelsel van
toezicht neemt door het voorstel toe in complexiteit en zal, met name tijdens en na
de inzet van bevoegdheden, veel extra inspanning vragen. Het succes van het voorgestelde
stelsel zal bovendien in sterke mate afhangen van de bereidheid van de betrokken instanties
tot rolvaste en constructieve samenwerking. De Afdeling vindt het gelet daarop van
groot belang dat de ervaringen met de voorgestelde maatregelen reeds tijdens de looptijd
van de tijdelijke wet gemonitord worden. Door monitoring en het tijdig uitvoeren van
een invoeringstoets kan worden geconstateerd wat de effecten van het voorstel zijn
op de operationele wendbaarheid alsmede op de bescherming van grondrechten. Deze effecten
dienen vervolgens te worden betrokken bij de totstandkoming van de voorgenomen brede
wijziging van de Wiv 2017.
In verband met deze opmerkingen is aanpassing van het voorstel en de toelichting wenselijk.
1. Achtergrond en inhoud van het voorstel
a. Voorgeschiedenis
In mei 2018 trad de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 in werking
(Wiv 2017). De hoofddoelstelling van de Wiv 2017 was een modernisering en verruiming
van de bevoegdheden van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Een belangrijk nieuw element
was met name dat de wet kabelinterceptie mogelijk maakt.3 Tegelijkertijd werden de waarborgen voor een rechtmatige inzet versterkt. Onder de
Wiv 2002 bestond al het rechtmatigheidstoezicht tijdens en achteraf (ex durante en
ex post) door de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
(CTIVD). De Wiv 2017 introduceerde een Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB)
die vooraf (ex ante) bindend de rechtmatigheid van de inzet van de meest indringende
bijzondere bevoegdheden toetst.
De Wiv 2017 kwam tot stand na een uitgebreid parlementair en maatschappelijk debat.
In maart 2018 volgde een raadgevend referendum met een afwijzende uitspraak. De regering
heeft vervolgens een wijzigingsvoorstel ingediend om de waarborgen in de Wiv 2017
te verduidelijken en de ruimte die de wet in de uitvoeringspraktijk biedt in te perken.
Deze wijziging van de Wiv 2017 trad in juli 2021 in werking.
Twee jaar na de inwerkingtreding van de Wiv 2017 startte de wetsevaluatie. In het
in januari 2021 gepubliceerde rapport stelde de Evaluatiecommissie Jones-Bos vast
dat de Wiv 2017 de waarborgen aanzienlijk heeft versterkt maar dat de wet onvoldoende
aansluit op de technologische complexiteit en de dynamiek van de operationele praktijk
van de diensten.4 De Evaluatiecommissie deed diverse aanbevelingen om hieraan tegemoet te komen. De
Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Defensie zegden
toe een brede wijziging van de Wiv 2017 voor te bereiden met de aanbevelingen van
de Commissie als uitgangspunt.5 Ook een in april 2021 verschenen rapport van de Algemene Rekenkamer over de slagkracht
van de AIVD en de MIVD6 zou daarbij betrokken worden. Dat gold eveneens voor de uitkomsten van enkele debatten.
In dat verband is met name de in de Tweede Kamer aangenomen motie van belang dat er
in toekomstige wetgeving geen sprake mag zijn van afschaling van toezicht.7
b. Aanleiding en doel van het wetsvoorstel
Voor een deel van de werkzaamheden van de AIVD en de MIVD willen de Ministers de uit
de evaluatie voortvloeiende wetswijziging niet afwachten. De Wiv 2017 belemmert het
onderzoek naar landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland of Nederlandse
belangen volgens de regering zozeer dat een oplossing op korte termijn noodzakelijk
wordt geacht.8 Daartoe strekt dit wetsvoorstel.
Het voorstel voor een tijdelijke wet creëert een apart regime voor het onderzoek van
de AIVD en de MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma en voor het toezicht
daarop. Het doel van de tijdelijke wet is om snelheid en wendbaarheid te creëren in
het operationeel onderzoek. De mogelijkheden tot effectieve inzet van bepaalde bijzondere
bevoegdheden worden vergroot. Tegelijkertijd is het streven om de waarborgen waarmee
die inzet moet zijn omgeven op een hoog en ten minste gelijkwaardig niveau te houden
en te voorzien in een passend en sluitend stelsel van toezicht.9
Het aparte regime dat de tijdelijke wet creëert, ziet enkel op het onderzoek dat de
AIVD en de MIVD doen naar landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland
en Nederlandse belangen, zoals dat in de Geïntegreerde Aanwijzing als onderzoeksopdracht
is geformuleerd.10 De toelichting geeft aan dat een offensief cyberprogramma er onder meer op is gericht
om digitaal op heimelijke wijze de beschikking te verkrijgen over vertrouwelijke informatie,
economische en technologische kennis of andere informatie van burgers of organisaties.
De Nederlandse infrastructuur zou daarbij ook kunnen worden misbruikt bij het uitvoeren
van cyberaanvallen op andere landen.11 Rusland en China worden als voorbeeld genoemd van landen met een offensief cyberprogramma.
Op de uitvoering van alle andere taken blijft de Wiv 2017 van toepassing. De tijdelijke
wet zal vier jaar gelden.12 Het streven is dat binnen die tijd de brede herziening van de Wiv 2017 naar aanleiding
van het rapport van de Evaluatiecommissie zijn beslag krijgt. De ervaringen opgedaan
met de maatregelen in de tijdelijke wet zullen daarin een belangrijke rol spelen,
aldus de toelichting.13
c. Knelpunten Wiv 2017 en de maatregelen in het wetsvoorstel
Het inlichtingenonderzoek naar landen met een offensief cyberprogramma ziet vaak op
verborgen dreigingen. Daarbij is op voorhand niet duidelijk ten aanzien van wie de
bevoegdheden nu precies worden ingezet. Om activiteiten van landen met een offensief
cyberprogramma effectief te kunnen volgen, moeten de diensten kunnen meebewegen als
van digitale infrastructuur wordt gewisseld. De inzet van deze bevoegdheden is daarmee
een dynamisch proces waarbij lopende de operatie meer zicht ontstaat op de precieze
uitvoering.14
De toelichting stelt dat de diensten onder de Wiv 2017 onvoldoende mogelijkheden hebben
om dit dynamische onderzoek uit te voeren. Het wordt in de praktijk als knellend ervaren
dat de Wiv 2017 het zwaartepunt legt bij verantwoording vooraf. De knelpunten manifesteren
zich met name bij cyberbevoegdheden zoals de inzet van de hackbevoegdheid15 en de inzet van de zgn. onderzoeksopdrachtgerichte (OOG) interceptie op de kabel.16 Deze knelpunten hebben ook betrekking op het toezicht daarop.
i. Inzetmogelijkheden bevoegdheden
Het voorstel voorziet per bevoegdheid in ruimere inzetmogelijkheden. De belangrijkste
knelpunten en de met het oog daarop voorgestelde wijzigingen op dit terrein zijn,
blijkens de toelichting, de volgende:
– De Wiv 2017 veronderstelt dat de risico’s van de inzet van de hackbevoegdheid op voorhand
kunnen worden overzien, terwijl dat in het onderzoek naar landen met een offensief
cyberprogramma niet altijd blijkt te lukken. Het voorstel schrapt de plicht om in
de toestemmings- of verlengingsaanvragen voor de hackbevoegdheid de technische risico’s
daarvan te omschrijven, waaronder ook het al dan niet gebruik maken van onbekende
kwetsbaarheden. De CTIVD houdt bindend toezicht tijdens de inzet van de hackbevoegdheid.17
– Op dit moment moet in een lopende operatie een nieuwe toestemmingsprocedure worden
gestart als de diensten de inzet wil uitbreiden tot andere geautomatiseerde werken
of technische kenmerken die de cyberactor gebruikt. Dat levert vertraging op. In het
voorstel worden de mogelijkheden verruimd om in de bestaande toestemming voor de inzet
van bepaalde bevoegdheden andere geautomatiseerde werken of kenmerken die de cyberactor
in dat kader gebruikt, bij te schrijven. Ook hierop houdt de CTIVD bindend toezicht.18
– In onderzoeken naar landen met een offensief cyberprogramma blijkt het niet altijd
haalbaar om, zoals de Wiv 2017 voorschrijft, zgn. bulkdatasets tijdig op relevantie
te beoordelen. Het is niet gelukt hier, mede naar aanleiding van een toezichtsrapport
van de CTIVD, binnen het kader van de Wiv 2017 een oplossing voor te vinden. Het wetsvoorstel
beoogt een andere systematiek. De diensten krijgen de mogelijkheid de bewaartermijn
van nog niet op relevantie beoordeelde bulkdatasets jaarlijks te verlengen. De CTIVD
houdt hier bindend toezicht op.19
– De Wiv 2017 voorziet niet in de bevoegdheid om, voorafgaande aan OOG-interceptie,
de communicatie-infrastructuur ongericht te verkennen. Daardoor hebben de diensten
onvoldoende zicht op welke gegevensstromen van belang zijn voor het onderzoek. Het
voorstel creëert hiervoor een grondslag. De TIB toetst vooraf de rechtmatigheid van
de inzet.20
ii. Verschuivingen in het toezicht
Waar het bij deze voorstellen tot de verruiming van de inzetmogelijkheden ten koste
gaat van de bindende toets vooraf (ex ante) door de TIB, introduceert het voorstel
een bindende toets tijdens (ex durante) en na de inzet (ex post) door de afdeling
toezicht van de CTIVD.21 De toelichting merkt meer in zijn algemeenheid op dat een onafhankelijke toets vooraf
zoals de TIB die op basis van de Wiv 2017 uitvoert, naar zijn aard minder geschikt
is als het gaat om onderzoek naar landen met een offensief cyberprogramma.22 In de uitvoering van de wet is het niet gelukt om overeenstemming te bereiken tussen
de Minister en de TIB over wanneer de dynamische inzet van cyberbevoegdheden voldoet
aan de eisen van de Wiv 2017.23 Een toets tijdens of na de inzet van de bevoegdheid past beter bij de uitvoeringspraktijk,
aldus de regering.24
Het voorstel is daarom ook om de bindende toets door de TIB vooraf bij bepaalde bevoegdheden
in zijn geheel te vervangen door een bindende toets door de CTIVD tijdens of na de
inzet. Het gaat daarbij om het verkennen van geautomatiseerde werken25 en de geautomatiseerde data-analyse van OOG-metadata.26 Bij de overige bevoegdheden waarin de Wiv 2017 voorziet in een bindende toets vooraf
door de TIB, blijft deze gehandhaafd.27
iii. Geschillen tussen Ministers en toezichthouders
Het bestaande bindend karakter van de toets vooraf door de TIB betekent dat in de
huidige situatie niet alleen in een concrete casus maar ook in de uitleg van de toepasselijke
wettelijke begrippen en criteria de TIB het laatste woord heeft. De toelichting geeft
aan dat in de praktijk van het onderzoek naar landen met een offensief cyberprogramma
dit tot problemen heeft geleid.28 De Ministers en de TIB hebben in bepaalde situaties verschillende zienswijzen over
de interpretatie van de wet en hebben dit niet weten op te lossen. Daardoor kunnen
bepaalde onderzoeken in het cyberdomein niet worden opgestart dan wel niet voortvarend
worden uitgevoerd, aldus de toelichting.29 Met de CTIVD is de afgelopen jaren een verschil van inzicht ontstaan over eisen die
de Wiv 2017 stelt aan de omgang met bulkdatasets.30 Het wetsvoorstel beoogt deze impasses te doorbreken door de Afdeling Bestuursrechtspraak
van de Raad van State te belasten met geschilbeslechting en het doen van richtinggevende
uitspraken over de uitleg van wettelijke normen en begrippen.31
2. Constitutionele uitgangspunten
Bij het onderhavige wetsvoorstel zijn fundamentele constitutionele uitgangspunten
aan de orde. Enerzijds is van cruciaal belang dat onze democratische rechtsstaat met
de inzet van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten tijdig en effectief beschermd
kan worden tegen ernstige bedreigingen van buitenaf. Dat belang is hier nadrukkelijk
aan de orde. Anderzijds kunnen de voor die inzet noodzakelijke bevoegdheden een vergaande
inbreuk op grondrechten met zich brengen. Het is in een democratische rechtsstaat
noodzakelijk dat gebruik van deze bevoegdheden wettelijk begrensd zijn en dat daarvoor
passende waarborgen gelden, met name effectief toezicht.
De dreiging die uitgaat van landen met een offensief cyberprogramma is, zoals de toelichting
overtuigend illustreert, reëel en actueel. Het is de taak van de AIVD en de MIVD deze
dreigingen te onderkennen en andere instanties in staat te stellen de benodigde maatregelen
te treffen. Daarmee vervullen deze diensten een essentiële rol in de bescherming van
onze democratische rechtsorde. Dit vraagt van de AIVD en de MIVD een hoog niveau van
technische expertise en doortastendheid. In hun onderzoek naar deze dreigingen kunnen
zij, zo is in algemene zin geaccepteerd, heimelijk bijzondere bevoegdheden inzetten.
Bij het gebruik van deze bevoegdheden is onvermijdelijk dat de diensten toegang krijgen
tot persoonsgegevens, niet alleen van personen die zij in onderzoek hebben, maar ook
van anderen. De diensten maken met hun onderzoeken dan ook, zij het met toepassing
van wettelijke voorwaarden en waarborgen, een substantiële inbreuk op in de Grondwet
en de in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verankerde grondrechten.
In het bijzonder zijn deze bevoegdheden een inbreuk op het recht op eerbiediging van
de persoonlijke levenssfeer.32
Over de inzet van deze bijzondere bevoegdheden heeft zich over een lange reeks van
jaren rechtspraak ontwikkeld van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Als het gaat om bevoegdheden waarbij door inlichtingen- en veiligheidsdiensten grote
hoeveelheden data worden verworven, blijkt dat het EHRM veel waarde hecht aan onafhankelijk
toezicht in alle fasen van het interceptieproces. Burgers zijn doorgaans niet op de
hoogte van de interceptie van hun data. Dat maakt het van groot belang dat een rechter
of een (andere) onafhankelijke overheidsinstantie dat wel kan zijn en over de toepassing
van de wettelijke bevoegdheden een onafhankelijk oordeel kan uitspreken.
De wettelijke mogelijkheid voor de diensten om heimelijk persoonsgegevens te verwerven
en te verwerken brengt met zich dat de rechtsbescherming een ander, van het normale
stramien afwijkend karakter draagt. Vanwege de vaak geheime aard van de activiteiten
van de diensten ligt bij de inrichting van wettelijke waarborgen van oudsher de nadruk
niet op de normaal geldende individuele rechtsbescherming maar op effectief systeemtoezicht.
Het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM met zijn hoge eisen
aan rechterlijke procedures is niet van toepassing. Wel voorziet artikel 13 EVRM in
het recht voor burgers op een effectief en daadwerkelijk rechtsmiddel als grondrechten
zijn geschonden. De diverse onderdelen van het wettelijke toezicht (met inbegrip van
de bindende klachtenbehandeling door de CTIVD) dienen in deze context te worden begrepen.
Het EHRM vindt een onafhankelijke bindende toets voorafgaande aan de inzet van bevoegdheden
een belangrijke waarborg ter bescherming van grondrechten.33 Hetzelfde geldt voor onafhankelijk toezicht op de verdere verwerking van de verworven
data. Deze waarborgen dienen niet los van elkaar te worden beoordeeld. Het gaat er
blijkens de rechtspraak van het EHRM uiteindelijk om dat het stelsel van toezicht
als geheel in evenwicht dient te zijn. Het stelsel dient waarborgen te bevatten die
in hun onderlinge samenhang adequate en effectieve garanties bieden tegen willekeur
en het risico van misbruik.34
De Afdeling signaleert dat landen binnen Europa ieder voor zich hun eigen systematiek
hebben van rechtsstatelijke waarborgen en checks and balances, overeenkomstig het
nationale constitutionele recht. Er zijn belangrijke verschillen tussen landen in
hoe inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn gepositioneerd, over welke bevoegdheden
zij beschikken en op welke wijze onafhankelijk toezicht is georganiseerd. De uitspraken
van het EHRM bieden dan ook geen blauwdruk voor een stelsel van toezicht. De nadruk
op de balans binnen en de effectiviteit van het stelsel als geheel maakt dat eventuele
beperkingen in de ene fase van het proces van gegevensverwerking, veelal kunnen worden
gecompenseerd door andere waarborgen.
De beschouwingen en adviesopmerkingen die hierna volgen moeten in de sleutel van het
voorgaande worden geplaatst. Zij hebben allen betrekking op de concrete uitwerking
in het wetsvoorstel van uit constitutioneel oogpunt wezenlijke punten: de reikwijdte
en begrenzing van bevoegdheden, het onafhankelijk toezicht en de rechtsbescherming.
3. Algemene beschouwing
Uit het voorgaande komt als hoofdlijn naar voren dat bij het wettelijk reguleren van
de werkzaamheden van de AIVD en de MIVD een balans moet worden gevonden tussen enerzijds
het bereiken van de noodzakelijke effectiviteit van het operationele vermogen van
de diensten en anderzijds het waarborgen van de grondrechten, inclusief effectief
toezicht op deze werkzaamheden.35 Uiteraard is dat niet nieuw. Het streven van de Wiv 2017 was daar ook op gericht.
Deze wet kwam tot stand na een indringend politiek en maatschappelijk debat juist
over deze punten. Het gewenste evenwicht is echter, zo beargumenteert de toelichting,
nog niet in voldoende mate bereikt.
Het voorgaande moet worden begrepen in het licht van de eerder geschetste voorgeschiedenis.
Vanaf de inwerkingtreding in mei 2018 is de implementatie van de wet in de praktijk
op de voet gevolgd. De CTIVD publiceerde hierover halfjaarlijks voortgangsrapportages.
Op verzoek van de Eerste Kamer was bovendien de evaluatie naar voren gehaald; in 2020,
drie jaar eerder dan wettelijk vereist, werd een Evaluatiecommissie ingesteld.36 In dezelfde periode heeft ten slotte ook de Algemene Rekenkamer onderzoek gedaan
naar de effecten van de Wiv 2017.
Uit de genoemde rapporten komt steeds naar voren dat de Wiv 2017 op onderdelen onvoldoende
aansluit op de technologische complexiteit en de dynamiek van de operationele praktijk
van de diensten.37 De knelpunten die het voorstel voor de tijdelijke wet adresseert, zijn grotendeels
dezelfde als in rapporten van de Evaluatiecommissie en de Algemene Rekenkamer. De
toelichting motiveert overtuigend op welke wijze het onderzoek naar landen met een
offensief cyberprogramma, essentieel ter bescherming van de democratische rechtsorde
(zie hiervoor punt 2), hierdoor wordt belemmerd en waarom dit op korte termijn dient
te worden opgelost.
De totstandkoming en praktijk van de Wiv 2017 illustreren dat het effectief reguleren
van een nog niet uitgekristalliseerde technische praktijk niet eenvoudig is. Het wetsvoorstel
beoogt hierin verbetering aan te brengen. De veronderstelling is, zo blijkt uit de
toelichting, dat dit aangepaste regime de mogelijkheden van diensten vergroot om snel
en wendbaar onderzoek te doen en dat het bovendien de effectiviteit van het toezicht
ten goede komt. De Afdeling acht het geen gegeven dat met het wetsvoorstel dat doel
wordt bereikt. Dit hangt vooral samen met de complexiteit van het voorgenomen nieuwe
stelsel van toezicht (zie hierna punt 4b). Het wetsvoorstel heeft bovendien tot gevolg,
zo blijkt ook uit de toelichting, dat twee wettelijke regimes (de tijdelijke wet en
de Wiv 2017) gelijktijdig van toepassing zijn op dezelfde organisaties en werkprocessen.
De daarmee gepaard gaande complexiteit en overlap kan de beoogde operationele snelheid
en wendbaarheid belemmeren.
De Afdeling acht het met het oog op de dreiging die uitgaat van landen met een offensief
cyberprogramma niettemin begrijpelijk om thans, vooruitlopend op een definitievere
wetswijziging, een aangepast regime voor een beperkt deel van de taken en bevoegdheden
tijdelijk te beproeven. In dit licht is van belang dat veel van de in het wetsvoorstel
gekozen oplossingen corresponderen met de grondig gemotiveerde aanbevelingen van de
Evaluatiecommissie. In verband met de ingrijpendheid van het voorstel vindt de Afdeling
het wel van groot belang dat de ervaringen met de voorgestelde maatregelen, naast
de voorziene evaluatie, reeds tijdens de looptijd van de tijdelijke wet worden gemonitord.
Door monitoring (met inbegrip van het tijdig uitvoeren van een invoeringstoets) kan
worden geconstateerd wat de effecten zijn van het wetsvoorstel op de operationele
wendbaarheid alsmede op de bescherming van grondrechten.
De resultaten daarvan kunnen vervolgens worden meegenomen in de thans al voorziene
eindevaluatie. Op deze manier kan worden beoordeeld of de voorgenomen wijzigingen
de beoogde doelstellingen waarmaken, en of daarbij de voorgestelde waarborgen voldoende
robuust zijn. Met het oog daarop dient vooraf duidelijk te zijn op welke wijze de
voorziene evaluatie zal worden uitgevoerd.
De Afdeling adviseert in het voorstel een evaluatiebepaling op te nemen. Voorts adviseert
zij in de toelichting in te gaan op de wijze waarop deze evaluatie (met inbegrip van
de hiervoor bedoelde monitoring) inhoudelijk en processueel zal worden vormgegeven.
Hieronder gaat de Afdeling nader in op de vraag of het wetsvoorstel, gelet op de hiervoor
geschetste constitutionele uitgangspunten, de grondrechten in voldoende mate en op
een evenwichtige wijze waarborgt. Zij bespreekt het voorgestelde stelsel van toezicht,
waaronder ook de nieuwe beroepsgang bij de Afdeling, in het licht van de eisen die
de Grondwet en de verdragen hieraan stellen (punten 4 en 5). Ook komen de voorgestelde
wijzigingen in de vormgeving van bepaalde bevoegdheden aan de orde. Op onderdelen
adviseert zij het wetsvoorstel dan wel de toelichting aan te passen (punten 6–11).
De Afdeling wijst er terecht op dat met het in het wetsvoorstel opgenomen aangepaste
regime ten opzichte van de Wiv 2017 wordt beoogd de mogelijkheden van diensten te
vergroten om snel en wendbaar onderzoek te doen en dat dit bovendien de effectiviteit
van het toezicht ten goede komt. De praktijk zal moeten uitwijzen of dit doel met
de in het wetsvoorstel opgenomen voorzieningen inderdaad wordt bereikt.
Ten aanzien van het advies van de Afdeling om, in verband met de ingrijpendheid van
het wetsvoorstel, de ervaringen met de voorgestelde maatregelen tijdens de looptijd
van de tijdelijke wet te monitoren alsmede een evaluatiebepaling op te nemen, wordt
het volgende opgemerkt. In artikel 17 van het wetsvoorstel is erin voorzien dat de
wet vier jaar na inwerkingtreding vervalt. In de toelichting is aangegeven dat de
reden daarvoor is dat ter opvolging van de aanbevelingen van de Evaluatiecommissie
Wiv 2017 (ECW), na het uitbrengen van een hoofdlijnennotitie, een traject tot herziening
van de Wiv 2017 zal worden ingezet, waarvan de verwachting is dat deze binnen de werkingsduur
van de tijdelijke wet kan worden bewerkstelligd. Tegen deze achtergrond laat een regulier
traject van monitoring en eindevaluatie na afloop van de looptijd van vier jaar, voor
zover het de bedoeling is dat vervolgens de resultaten daarvan worden betrokken bij
de voorbereiding en totstandkoming van de voorgenomen herziening van de Wiv 2017,
zich niet inpassen. Immers voorbereiding en totstandkoming van die herziening zal
parallel aan de werking van de tijdelijke wet plaatsvinden. Het opnemen van een evaluatiebepaling
als door de Afdeling wordt voorgesteld in het wetsvoorstel ligt daarom niet voor de
hand. Dat ligt anders waar het gaat om het voorstel tot monitoring. Na inwerkingtreding
van de Tijdelijke wet zal gedurende de looptijd (tussentijds) de uitvoering van de
wet intern door de diensten worden gemonitord. De (tussentijdse) resultaten daarvan
zullen met de stelselpartners (de CTIVD, de TIB en de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State) worden gedeeld en besproken. Ongeveer een jaar na inwerkingtreding
zal volgens de methode van de invoeringstoets gekeken worden naar de gevolgen voor
de doelgroep en de uitvoering waarbij ook actief naar knelpunten op zoek zal worden
gegaan. Hierbij kan in het bijzonder ook aandacht worden besteed aan de vraag in hoeverre
het voorgestelde stelsel van toets en toezicht als geheel zich verhoudt tot de beoogde
operationele snelheid en wendbaarheid. De resultaten zullen tijdens de voorbereiding
van de herziening van de Wiv 2017 beschikbaar komen en daar worden ingebracht, zodat
daarmee zoveel als naar de stand van het voorbereidingsproces mogelijk is, daarmee
rekening kan worden gehouden. Daarnaast kunnen de voorlopige centrale vragen van de
invoeringstoets in deze interne evaluatie worden betrokken.38 Op deze wijze kan het proces van monitoring van de Tijdelijke wet zo goed mogelijk
worden afgestemd op de voorgenomen herziening van de Wiv 2017, die, zoals vermeld,
gedurende de looptijd van de Tijdelijke wet vorm zal krijgen.
4. Stelsel van toezicht
a. Verenigbaarheid met de Grondwet en de verdragen
In het onder de Wiv 2017 geldende stelsel van toezicht op de AIVD en de MIVD is sprake
van een bindende toets vooraf door de TIB bij de inzet van de meest indringende bijzondere
bevoegdheden. De CTIVD oefent op dit moment geen bindend toezicht uit op de rechtmatigheid
van de werkzaamheden van de diensten. De behandeling van klachten van burgers over
het optreden van de AIVD en de MIVD vindt wel bindend plaats bij de afdeling klachtbehandeling
van de CTIVD. Met dit stelsel werd beoogd in lijn met de Europese jurisprudentie (zie
hiervoor punt 2) te voorzien in effectieve rechtsbescherming in alle fases waarin
de bevoegdheden door de diensten worden ingezet.39
Het voorstel beperkt de rol van de TIB bij de inzet van bepaalde cyberbevoegdheden.40 Dat heeft tot gevolg dat een operatie vaker zonder onafhankelijke toets vooraf kan
aanvangen. De waarborgfunctie van het toezicht vooraf voor de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer en van persoonsgegevens neemt daarmee in bepaalde gevallen af.
Het voorstel compenseert dit door op alle punten waar de toets vooraf door de TIB
wordt geschrapt of ingeperkt, de rol van de CTIVD te versterken. Het toezicht van
de CTIVD tijdens en na de inzet van deze bevoegdheden krijgt, voor het eerst, bindende
kracht.41 De toelichting motiveert deze verschuiving met de stelling dat toezicht tijdens of
na de inzet dynamisch kan worden ingezet en daardoor beter past bij de aard van cyberbevoegdheden
dan een meer statische toets vooraf. Daarbij heeft de CTIVD, anders dan de TIB, direct
en onbeperkt toegang tot de systemen van de AIVD en de MIVD. Men kan letterlijk over
de schouder van de medewerker meekijken.
De effectiviteit van deze manier van toezicht wordt door de Evaluatiecommissie benadrukt,
onder meer vanwege de gespecialiseerde kennis en de technische expertise van de CTIVD.42 Van belang is voorts dat de voor de uitvoering van de extra taken benodigde extra
capaciteit is toegezegd.43 De Afdeling acht het aannemelijk dat daarmee een vorm van effectief toezicht kan
worden bereikt waarmee het niveau van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
en van de bescherming van persoonsgegevens gelijk blijft ten opzichte van de huidige
situatie.
Daarnaast introduceert het voorstel een beroepsprocedure bij de bestuursrechter. Als
de Minister zich niet kan vinden in de bindende oordelen van de TIB of de CTIVD, kan
hij zich wenden tot de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze onafhankelijke
geschillenbeslechting kan bijdragen aan het vinden van een goede balans tussen de
bescherming van de nationale veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Zo bezien vormt dit een extra waarborg in het stelsel.
Het beperken van de onafhankelijke toetsing vooraf door de TIB wordt voldoende gecompenseerd
door het voorgestelde bindende toezicht van de CTIVD tijdens en na de inzet van bevoegdheden.
De beoogde nieuwe rolverdeling voorziet in de mogelijkheid van effectief toezicht
op verschillende momenten gedurende de inzet van bevoegdheden. De mogelijkheid van
geschilbeslechting in laatste instantie door de Afdeling bestuursrechtspraak kan voorkomen
dat impasses tussen de Minister(s) en de toezichthouders blijven bestaan als het gaat
om de uitleg en toepassing van de wet. Dit kan bijdragen aan een beter en effectiever
werkend evenwicht in het stelsel als geheel. Mede in het licht van de voorgestelde
aanpassingen voldoet het wetsvoorstel op dit punt aan de eisen die daaraan door de
Grondwet en de verdragen worden gesteld.
b. Complexiteit van het stelsel van toezicht
Het voorgestelde nieuwe stelsel van toezicht heeft echter wel een hoge mate van complexiteit.
Het brengt verandering in de verhoudingen tussen de toezichthouders en de diensten
en tussen de toezichthouders onderling. In het kader van de inzet van één bijzondere
bevoegdheid kan op meerdere momenten een onafhankelijk oordeel volgen. Op basis van
het voorstel voor de tijdelijke wet betekent dit bijvoorbeeld bij de inzet van hackbevoegdheid
het volgende:
• de CTIVD kan het verkennen van het geautomatiseerde werk tijdens de inzet beoordelen
(bindend);
• de TIB beoordeelt het binnendringen in het geautomatiseerde werk vooraf (bindend);
• de CTIVD kan tijdens het binnendringen de genomen technische risico’s, de gebruikte
onbekende kwetsbaarheden en bijgeschreven geautomatiseerde werken beoordelen (bindend);
• de CTIVD kan tijdens het binnendringen de verdere inzet en uitvoering beoordelen (niet
bindend);
• de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan uitspraak doen in een beroep
van een Minister tegen één van de hierboven genoemde bindende oordelen van de toezichthouders
(bindend).
• de afdeling klachtbehandeling van de CTIVD kan een klacht over de inzet beoordelen
(bindend).
Om ervoor te zorgen dat toezichthouders op de hoogte zijn van elkaars bevindingen
voorziet het voorstel in een grondslag voor gegevensuitwisseling.44
Ten aanzien van het toezicht onder de Wiv 2017 constateerde de Evaluatiecommissie
dat de intensiteit van het contact tussen diensten, ministeries en toezichthouders
over de toepassing van de Wiv 2017 mede de oorzaak was van de frictie die was ontstaan
in de uitvoering van de wet.45 Deze intensiteit neemt in het voorstel voor de tijdelijke wet niet af. Hoewel het
gemakkelijker wordt voor de AIVD en de MIVD om te starten met de inzet van een bevoegdheid,
kan er tijdens en na de inzet op meer momenten en door meer instanties een bindend
oordeel plaatsvinden. Dat betekent naar alle waarschijnlijkheid veel extra werk voor
diensten, ministeries, toezichthouders en de Afdeling bestuursrechtspraak. Er zullen
nog steeds de nodige juridische en technische vragen rijzen. Dit geldt te meer daar
dit wetsvoorstel bovenop de Wiv 2017 komt en daarmee twee wettelijke regimes gelijktijdig
van toepassing zullen zijn op dezelfde organisaties en werkprocessen.
Het is daarmee geen gegeven dat met dit nieuwe stelsel van toezicht de door het wetsvoorstel
beoogde operationele snelheid en wendbaarheid zal worden bereikt. Het succes van het
voorgestelde stelsel zal dan ook in sterke mate afhangen van de bereidheid van de
betrokken instanties tot rolvaste en constructieve samenwerking.
De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande bij de evaluatie van de tijdelijke
wet in het bijzonder aandacht te besteden aan de vraag in hoeverre het voorgestelde
stelsel van toezicht als geheel zich verhoudt tot de beoogde operationele snelheid
en wendbaarheid.
Door de Afdeling wordt terecht gesignaleerd dat het geen gegeven is dat met het nieuwe
stelsel van toetsing en toezicht de door het wetsvoorstel beoogde operationele snelheid
en wendbaarheid zal worden bereikt, en dat het succes van het voorgestelde stelsel
in sterke mate zal afhangen van de bereidheid van de betrokken instanties tot rolvaste
en constructieve samenwerking. Zoals hiervoor onder 3 ten aanzien van de algemene
beschouwing reeds is opgemerkt, zal de praktijk moeten uitwijzen of met het in het
wetsvoorstel opgenomen voorzieningen de mogelijkheden van de diensten om snel en wendbaar
onderzoek te doen worden vergroot. Ook wordt erkend dat – door het tijdelijk naast
elkaar bestaan van het reguliere toezichtstelsel in de Wiv 2027 en het in de Tijdelijke
wet deels daarvan afwijkende stelsel – de complexiteit in het toezichtstelsel toeneemt.
Het is dan ook van belang dat deze periode zo kort mogelijk blijft en dat de herziening
van de Wiv 2017 en de daarin voorziene aanpassing van het stelsel van toets en toezicht
met voortvarendheid ter hand wordt genomen.
5. Beroepsprocedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
a. Inleiding
In haar rapport typeerde de Evaluatiecommissie de situatie dat toezichthouders het
laatste woord hebben over de toepassing van de Wiv 2017 als praktisch onwenselijk
en principieel niet passend. Deze «weeffout» in de wet diende volgens de commissie
te worden hersteld door de bestuursrechter de taak te geven om de juridische grenzen
van het speelveld te bepalen waarbinnen het toezicht op de bevoegdheidsuitoefening
door de diensten plaatsvindt.46
Het wetsvoorstel implementeert deze aanbeveling voor het onderzoek naar landen met
een offensief cyberprogramma. De Minister kan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak
van de Raad van State beroep instellen tegen bindende oordelen van zowel de TIB als
de CTIVD.47 Het beroep heeft geen schorsende werking, maar de Afdeling kan wel desgevraagd een
voorlopige voorziening treffen waarmee de werking van het bindende oordeel wordt opgeschort.48 De behandeling van de zaak vindt plaats achter gesloten deuren, maar de uitspraak
is openbaar, met uitzondering van staatsgeheime informatie.49
b. Betekenis artikel 121 van de Grondwet
Met de geschetste procedure kan de Afdeling Bestuursrechtspraak geschillen tussen
toezichthouders en Ministers beslechten en uitsluitsel geven over de uitleg van wettelijke
begrippen. Het voorstel creëert daarmee een nieuwe taak, die volgens de toelichting
nadrukkelijk moet worden onderscheiden van de rechtsprekende taak die de Afdeling
in bestuursrechtelijke zaken. Het is een bijzondere vorm van geschillenbeslechting
die op allerlei, hierna te bespreken manieren afwijkt van de klassieke bestuursrechtspraak.
Niettemin gaat de toelichting ervan uit dat artikel 121 van de Grondwet ook geldt
voor de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak in de geschillenbeslechting
op basis van het voorstel.50
Artikel 121 van de Grondwet schrijft voor dat de uitspraak in het openbaar geschiedt.
Hierop zijn, anders dan bij de andere twee waarborgen van artikel 121 (die betrekking
hebben op de openbaarheid van terechtzittingen en de motivering van vonnissen), geen
uitzonderingen mogelijk. Hoewel niet duidelijk is wat exact bedoeld is met het begrip
«geschieden», stelt de toelichting dat algemeen wordt aangenomen dat artikel 121 niet
impliceert dat uitspraken volledig publiekelijk moeten worden voorgelezen. Voorlezing
van alleen het dictum volstaat, aldus de toelichting.
Hoewel de Grondwet naar de letter genomen niet geheel duidelijk is over of de daarin
opgenomen waarborgen ook gelden voor onafhankelijke gerechten die niet tot de rechterlijke
macht behoren, moet worden aangenomen dat artikel 121 Grondwet in algemene zin ook
van toepassing is op de Afdeling bestuursrechtspraak.51 Dit is echter niet zonder meer het geval voor de bijzondere vorm van geschillenbeslechting
zoals nu voorgesteld. Deze wijkt in een aantal opzichten af van de reguliere bestuursrechtspraak.
In het wetsvoorstel gaat het om een bijzondere voorziening voor een geschil tussen
twee overheidsorganen: de Minister enerzijds en de TIB/CTIVD anderzijds. De burger
heeft, anders dan in de reguliere bestuursrechtelijke procedure, geen rol. Het gaat
bovendien om een procedure in een bijzonder werkveld: een geschil over machtigingen
voor en beoordeling van operaties van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De
onderliggende gegevens zijn in verband daarmee staatsgeheim. Om die reden ligt een
vergelijking voor de hand met de in de Wiv 2017 geregelde procedure die een last vereist
van de rechtbank Den Haag voor het openen van brieven en andere geadresseerde zendingen.
In dat geval is de last evenmin openbaar.52
De Afdeling adviseert om in de toelichting, anders dan nu het geval is, een duidelijk
standpunt in te nemen over de toepasselijkheid van artikel 121 van de Grondwet in
de geschillen die hier aan de orde zijn. Daarvoor is te meer reden omdat niet duidelijk
is wat die bepaling precies voorschrijft. De grondwetsgeschiedenis biedt weliswaar
aanknopingspunten voor het standpunt in de toelichting dat de uitspraak mondeling
moet worden uitgesproken en dat daarbij kan worden volstaan met het dictum53, maar de tekst van de bepaling («geschieden») dwingt daartoe niet. De vraag rijst
of in het digitale tijdperk niet gekozen moet worden voor een andere uitleg.
Dit lijkt ook de gedachtegang die ten grondslag lag aan de wijziging van artikel 8:78
Awb. Het artikel is in 2017 gewijzigd in verband met de invoering van digitaal procederen
en is nu op dit punt gelijkluidend aan artikel 121 van de Grondwet. De wetsgeschiedenis
vermeldt dat er voorheen van uit werd gegaan dat aan het beginsel van openbaarheid
invulling moest worden gegeven door de uitspraak in het openbaar uit te spreken.54
Dit dateert echter van voor het internettijdperk. Internet biedt volgens de toelichting
bij die wet kansen om aan de openbaarheid van de uitspraak een meer eigentijdse invulling
te geven. Zo is het bijvoorbeeld toegestaan om dagelijks een lijst van gedane uitspraken
op te stellen en op rechtspraak.nl te plaatsen, onder vermelding van de uitspraakdatum
en het zaaknummer.55
De wetgever lijkt er in 2017 van te zijn uitgegaan dat deze wetswijziging in overeenstemming
was met de vereisten in artikel 121 van de Grondwet en dus dat deze bepaling niet
vereist dat de uitspraak in het openbaar moet worden voorgelezen.
Het voorgaande laat onverlet dat dat waar mogelijk openbaarheid moet worden betracht.
Het voorstel stelt dat uitspraken openbaar zijn met uitzondering van staatsgeheime
informatie.56 Gelet daarop zullen de feiten, waaronder de operationele context en de technische
toepassing, in een nader te bepalen mate geanonimiseerd en geabstraheerd moeten worden.
Ook onder die omstandigheden kan tegemoet worden gekomen aan de in de buitenwereld
bestaande behoefte aan duidelijkheid over de juridische grenzen die worden gesteld
aan de bevoegdheden van de AIVD en de MIVD. Zoveel blijkt ook uit de openbare toezichtsrapporten,
jaarverslagen en klachtbeslissingen van de toezichthouders. Het creëren van meer duidelijkheid
waar mogelijk over de betekenis van wettelijke begrippen en bevoegdheden is ook een
belangrijke doelstelling van de beroepsprocedure. Het is met het oog daarop niet waarschijnlijk
dat, zoals de toelichting stelt, steeds volstaan kan worden met openbaarmaking van
enkel het dictum.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op voorgaande punten in te gaan.
In de toelichting is verduidelijkt de Afdeling bestuursrechtspraak een onafhankelijk
rechterlijk orgaan is dat duurzaam met rechtspraak is belast. Artikel 121 Grondwet
is in algemene zin dan ook van toepassing op de Afdeling bestuursrechtspraak. De nieuwe
taak van de Afdeling bestuursrechtspraak op grond van dit wetsvoorstel wijkt echter
dusdanig af van reguliere (bestuurs)rechtspraak dat artikel 121 Grondwet daarop niet
van toepassing is.
De Afdeling signaleert wel terecht dat er desalniettemin behoefte is aan duidelijkheid
over de juridische grenzen die worden gesteld aan de bevoegdheden van de AIVD en de
MIVD. Daarom wordt voorzien in openbaarmaking van de uitspraak door de Afdeling met
inachtneming van de noodzakelijke geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende
staatsgeheime gegevens. Het wetsvoorstel is in deze zin aangepast.
c. Rol van de Afdeling bestuursrechtspraak
De toelichting gaat in beperkte mate in op de wijze waarop de Afdeling bestuursrechtspraak
het geschil, gegeven de bijzondere aard daarvan (zie hiervoor onderdeel b), dient
te beoordelen. Vermeld wordt dat het de Afdeling vrij staat om te bepalen op welke
wijze en met welke intensiteit zal worden getoetst. Wel is de mate waarin de wetgever
marges heeft gelaten in dit kader van belang. In de Wiv 2017 kunnen deze per bevoegdheid
verschillen, aldus de toelichting. Hierdoor zal ook de toetsingsintensiteit bij de
Afdeling kunnen verschillen. Binnen een en dezelfde uitspraak kunnen er bovendien
onderdelen zijn die zich lenen voor verschillende soorten toetsingsintensiteit. Zo
zal wetsuitleg doorgaans niet voor marginale toetsing in aanmerking komen, waar dat
bij de beoordeling van een feitencomplex soms wel aangewezen kan zijn, aldus de toelichting.57
De vraag rijst of deze algemene passage voldoende recht doet aan de te verwachten
praktijk. Terughoudende beoordeling zal gelet op de aard van de geschillen naar verwachting
de hoofdregel zijn. De Afdeling wijst er in dat verband op dat de TIB en de CTIVD
gespecialiseerde onafhankelijke instanties zijn. Zij beschikken over de expertise
om een goede inschatting te maken van zowel de operationele en technische context
van de inzet van een bevoegdheid als van de rechtmatigheid ervan. Zij zijn daartoe
beter geëquipeerd dan de Afdeling bestuursrechtspraak, die per definitie op grotere
afstand staat en technisch minder is ingevoerd.
Het ligt in de rede dat de Afdeling bestuursrechtspraak de operationele en technische
context van het gebruik van bevoegdheden terughoudend zal toetsen. Bij de uitleg van
wettelijke begrippen kan een indringender toetsing aangewezen zijn maar ook hier geldt
dat sprake kan zijn van ruime beoordelingsmarges. Dat geldt met name ook voor de in
de toelichting genoemde toetsingsmaatstaven voor de toepassing van bevoegdheden: noodzaak,
proportionaliteit, subsidiariteit en gerichtheid. Voor zover de daarbij behorende
belangenafweging samenhangt met de operationele en technische context, kan ook dan
aanleiding bestaan voor een (enigszins) terughoudende beoordeling.
De Afdeling advisering wijst er in samenhang met het voorgaande verder op dat de beroepsprocedure
slechts in uitzonderlijke gevallen soelaas kan bieden. Het moet gezien worden als
een ventiel in een complex en belast systeem. De complexiteit heeft zowel betrekking
op de geavanceerde en zich snel ontwikkelde technologie als de bestuurlijke constellatie
waarin het geschil moet worden beoordeeld. Zij sluit zich in verband daarmee dan ook
nadrukkelijk aan bij de observatie van de Evaluatiecommissie dat de TIB, de CTIVD
en de betrokken Ministers zich in de eerste plaats moeten inspannen eventuele problemen
en verschillen van opvatting binnen het stelsel zélf op te lossen.58 De gang naar de Afdeling bestuursrechtspraak kan een uitkomst bieden als dit onverhoopt
niet lukt, maar dient als uitzondering zeer spaarzaam aangewend te worden. Van een
generieke herkansingsmogelijkheid van de Minister na een hem onwelgevallig bindend
oordeel van één van de toezichthouders kan gelet op het voorgaande geen sprake zijn.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan.
Het staat de Afdeling bestuursrechtspraak vrij om te bepalen op welke wijze en met
welke intensiteit zal worden getoetst. Het aan haar voorgelegde geschil, met name
het feitencomplex en de gerezen rechtsvragen, zijn daarbij richtinggevend. Voor zover
er complexe technische aspecten aan de orde zijn kan de Afdeling op grond van artikel 13,
tiende lid, altijd deskundigen inschakelen ten behoeve van de oordeelsvorming. De
toelichting is in lijn met het voorgaande aangepast. Waar het gaat om de opmerking
van de Afdeling dat de gang naar de Afdeling bestuursrechtspraak spaarzaam aangewend
dient te worden en van een generieke herkansingsmogelijkheid van de Minister naar
het oordeel van de Afdeling geen sprake kan zijn, wordt het volgende opgemerkt. In
de beroepsregeling worden geen inhoudelijke voorwaarden gesteld aan de bevoegdheid
van de Minister om beroep in te stellen tegen een oordeel van de TIB of de afdeling
toezicht van de CTIVD. Het is dus aan de verantwoordelijke Minister om te bepalen
of een specifieke zaak zich leent voor beoordeling door de Afdeling bestuursrechtspraak.
De beroepsprocedure moet als een uitzonderlijke procedure worden gezien waartoe niet
lichtvaardig zal worden besloten. Naar verwachting zal dan ook met name beroep worden
ingesteld ten aanzien van meer principiële kwesties, zoals de uitleg van wettelijke
begrippen en de invulling van de toetsingsnormen. De regeling is hiertoe echter niet
beperkt.
6. Verkennende bevoegdheid ten behoeve van OOG-interceptie
a. Achtergrond: gerichtheid van kabelinterceptie
De Wiv 2017 introduceerde een verruiming van de interceptiebevoegdheid zodat ook interceptie
op de kabel mogelijk werd, naast interceptie van niet-kabelgebonden communicatie.59 De interceptiebevoegdheid is in de huidige wet techniekonafhankelijk opgesteld en
wordt aangeduid als onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (OOG-interceptie). Met
interceptie van niet-kabelgebonden communicatie werd op de bestaande bevoegdheid gedoeld
om communicatie uit de ether te onderscheppen, zoals radio en satellietverkeer. In
de aanloop naar de Wiv 2017 en na inwerkingtreding daarvan is het debat echter met
name gegaan over interceptie van de kabel, nu dit een nieuwe bevoegdheid was.
Tijdens de totstandkoming van de Wiv 2017 en de daaropvolgende wijziging van de Wiv
2017 is sterk de nadruk gelegd op de gerichtheid van de OOG-interceptie. De motie-Recourt
riep op tot het betrekken van de gerichtheid bij de OOG-interceptie.60 Na het raadgevend referendum over de Wiv 2017 hebben de Ministers van BZK en Defensie
beleidsregels vastgesteld, waaronder een beleidsregel over de zo gericht mogelijke
inzet van bijzondere bevoegdheden. Het gerichtheidsvereiste is vervolgens gecodificeerd
met de wijziging van de Wiv 2017.61 Dat ook kabelinterceptie zo gericht mogelijk dient te zijn, neemt niet weg dat kabelinterceptie
inherent een grote mate van ongerichtheid kent; dat betekent dat communicatie in bulk
wordt onderschept.62
b. Kabelinterceptie en verkenning van de kabel
Kabelinterceptie verloopt in grote lijnen als volgt. Eerst wordt een «accesslocatie»
geoperationaliseerd, een fysiek ontvangstpunt bij een aanbieder.63 Dan maken de diensten een keuze uit de aanwezige glasvezels, of «fibers» van een
kabel. Binnen de fibers kunnen weer verschillende kanalen te onderscheiden zijn. Relevante
fibers en kanalen worden langs deze weg onderschept. Na interceptie van de gegevens
vindt filtering plaats. Er wordt negatief gefilterd: op basis van bepaalde kenmerken
worden bepaalde gegevens niet opgeslagen. Met positieve filtering worden op basis
van bepaalde kenmerken gegevens juist wel opgeslagen. Na filtering worden de gegevens
onderzocht om de interceptie te optimaliseren, en vervolgens geselecteerd om te worden
gebruikt voor inlichtingendoeleinden.64 Kabelinterceptie is tot nu toe slechts beperkt ingezet, met name voor het «snapshotten»
(het verkennen van de kabel).
De wetgever heeft bij de totstandkoming van de Wiv 2017 en de wijziging daarvan nadien
besloten dat de kabelinterceptie (met inbegrip van de verkennende fase) zo gericht
mogelijk moet zijn, nu zij ongericht onderscheppen toen ongewenst achtte. De diensten
zouden op grond van de wettelijke informatieplicht die geldt voor aanbieders van communicatiediensten
voldoende kennis moeten vergaren om de kabelinterceptie zo gericht mogelijk te laten
plaatsvinden. Zoals de CTIVD beschrijft en ook de Evaluatiecommissie uitvoerig uiteenzet,
is inmiddels in de praktijk gebleken dat dit niet goed mogelijk is, omdat de op dat
moment beschikbare informatie onvoldoende inzicht geeft in de aard van het verkeer,
en de aannames op basis van deze informatie niet altijd kloppen.65 Daarvoor is eerst nodig om de kabel ongericht te intercepteren om vervolgens op grond
daarvan te bepalen of en zo ja, op welke wijze een gegevensstroom relevant kan zijn
voor de concrete onderzoeksvraag.
Verkenning van de kabel kent onder de Wiv 2017 echter geen zelfstandige wettelijke
grondslag. Dit betekent dat verkennen slechts kan onder de voorwaarden van de wel
in de wet geregelde kabelinterceptie: verkennen moet in dat kader zo gericht mogelijk
zijn. De CTIVD beschrijft in haar recente rapport dat daarmee een probleem ontstaat:
de wettelijke vereisten die van toepassing zijn op interceptie worden onverkort toegepast.
Daarmee wordt voorbij gegaan aan het doel van snapshotten. Dit zou juist een brede
inzet vereisen, zodat de daaropvolgende fase zo gericht mogelijk kan worden uitgevoerd.66 Het voorstel regelt daarom een zelfstandige grondslag om voorafgaand aan de kabelinterceptie
van artikel 48 de kabel eerst te kunnen verkennen om zo de toestemmingsaanvraag voor
kabelinterceptie te voorzien van een betere, technische onderbouwing.67 In de nu voorgestelde bepaling die de zelfstandige grondslag regelt, blijft het gerichtheidsvereiste
gelet op het voorgaande buiten toepassing.68
Het voorgaande betekent dat het wetsvoorstel de (al bestaande) verkenningsbevoegdheid
expliciteert69 maar deze vanwege de ongerichtheid van deze verkennende fase ook verruimt. De Afdeling
erkent de ingrijpendheid daarvan, mede in het licht van de eerder gemaakte politieke
keuze. In dat verband is essentieel dat de ongerichte verkenning geen doel op zichzelf
is, maar uitsluitend in dienst staat van het mogelijk maken van een zo gericht mogelijke
OOG-interceptie. Voorts wijst de Afdeling op de betekenisvolle waarborgen waarmee
de bevoegdheid is omkleed. Een belangrijke waarborg die in het wetsvoorstel is opgenomen
is met name dat de met de verkenning verworven gegevens niet voor inlichtingendoeleinden
verwerkt mogen worden. Deze worden alleen benut om vast te stellen welke gegevensstromen
van belang zijn. Gelet daarop en in het licht van de inmiddels in de praktijk geconstateerde
knelpunten (zie hiervoor) acht de Afdeling het begrijpelijk dat, anders dan tijdens
de behandeling van de Wiv 2017 en de wijziging van de Wiv 2017 destijds, op basis
van de toen bestaande inzichten, is besproken, nu wordt gekozen voor de hiervoor geschetste
benadering.70
Dat neemt niet weg dat het wetsvoorstel op bepaalde punten verbetering behoeft. Met
het oog daarop maakt de Afdeling hierna enkele opmerkingen over de van toepassing
zijnde waarborgen die moeten leiden tot aanpassing van het voorstel. Deze hebben betrekking
op de techniekonafhankelijkheid van de voorgestelde bepaling, de van toepassing zijnde
waarborgen en de grenzen daarvan (onderdelen c–f).
c. Techniekonafhankelijkheid
Zoals de toelichting aangeeft, geldt de voorgestelde regeling van de verkenningsbevoegdheid
voor beide vormen van OOG-interceptie: op zowel kabel- als etherinterceptie.71 Aanleiding voor regeling van de verkennende bevoegdheid is echter de problematiek
die zich voordeed bij de kabelinterceptie, een nieuwe bevoegdheid bij de inwerkingtreding
van de Wiv 2017. De toelichting spitst zich daarom toe op de verkennende bevoegdheid
ten behoeve van de kabelinterceptie.72
De Afdeling constateert dat hiermee onduidelijk blijft wat de verkennende bevoegdheid
specifiek betekent voor etherinterceptie. Indien deze verkennende bevoegdheid niet
noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de etherinterceptie, dan zou deze gelet
op het proportionaliteitsvereiste niet verleend moeten worden. De Afdeling adviseert
in dat geval enkel een regeling te treffen voor een verkennende bevoegdheid ten behoeve
van kabelinterceptie en niet voor etherinterceptie.
De Afdeling adviseert het voorstel in deze zin aan te passen, tenzij alsnog wordt
gemotiveerd dat deze bevoegdheid ook noodzakelijk is voor etherinterceptie.
Het belang van de verkennende bevoegdheid is voor zowel OOG-interceptie van de kabel
als uit de ether even groot. Hoewel de in de toelichting beschreven problematiek zich
tot op heden vooral voordoet bij OOG-interceptie van de kabel, is het uitgangspunt
nog steeds dat wettelijke bepalingen zo veel mogelijk techniekonafhankelijk moeten
worden geformuleerd. In de toelichting is gemotiveerd dat het introduceren van de
verkennende bevoegdheid voor zowel OOG-interceptie van de kabel als uit de ether noodzakelijk
is. Hoewel de bevoegdheid tot kabel- en etherinterceptie in aard en omvang verschillen,
is het doel en het belang van verkennen van zowel kabelgebonden- als etherverkeer
gelijk, namelijk zorgen voor het onderbouwen van een toestemmingsaanvraag voor interceptie
ten behoeve van het inlichtingenproces.
d. Bewaartermijn
Het verkennen van de kabel gebeurt nu nog onder de wettelijke voorwaarden voor de
kabelinterceptie zoals geregeld in de Wiv 2017. Voortvloeiend uit de wettelijke bewaartermijn
voor gegevens verkregen uit OOG-interceptie worden bij het verkennen van de kabel
de geïntercepteerde gegevens op dit moment maximaal één jaar opgeslagen.73 Dit betekent dat de Wiv 2017 voor de gegevens die zijn verkregen in de verkennende
fase geen specifieke, daarop toegespitste bewaartermijn kent.
Het voorstel regelt naast de zelfstandige grondslag voor het verkennen een aantal
waarborgen die gepaard gaan met de inzet ervan. Eén van die waarborgen is dat de bij
de verkenning verworven (bulk)data na een periode van ten hoogste twaalf maanden worden
vernietigd, voor zover zij niet relevant zijn voor het doel om vast te stellen op
welke gegevensstromen een verzoek om toestemming voor kabelinterceptie betrekking
dient te hebben.74 Volgens de toelichting wijst de praktijk uit dat een bovengrens voor de bruikbaarheid
van de gegevens 12 maanden blijkt te zijn.75
In het kader van de techniekonafhankelijke opstelling van de bepaling rijst de vraag
in hoeverre daadwerkelijk een bovengrens van 12 maanden voor gegevens verworven uit
verkenning van de kabel noodzakelijk is en of in dat kader niet kan worden volstaan
met een kortere bewaartermijn. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de beschreven waarborgen
in het rapport van de CTIVD dat minimaal de helft van de gegenereerde metadata binnen
drie maanden dienden te zijn vernietigd. De toelichting gaat hier niet op in.
De Afdeling wijst hierbij op jurisprudentie van het EHRM, waarin het Hof van oordeel
is dat het wenselijk is om als in de praktijk een kortere bewaartermijn wordt gehanteerd
dit tot uitdrukking te laten komen in wet- en regelgeving.76 Gelet op de aanmerkelijke verruiming die de nieuwe verkennende bevoegdheid vanwege
de ongerichtheid daarvan met zich brengt en de daarmee gepaard gaande inbreuk op het
recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer alsmede gelet op de tijdelijkheid
van deze wet is het noodzakelijk in deze bepaling zo concreet mogelijk aan te geven
wat de maximale bewaartermijn kan zijn voor de (bulk)data die wordt verkregen met
het verkennen van de kabel.
De Afdeling adviseert in het voorstel een kortere bewaartermijn op te nemen voor verworven
gegevens door kabelinterceptie, tenzij dragend kan worden gemotiveerd dat een langere
termijn ook voor de kabel noodzakelijk is.
Aan dit advies is gevolg gegeven door in artikel 6, zesde lid, (voorheen artikel 7,
zesde lid) een maximale termijn van zes maanden op te nemen. Daarna worden de gegevens
vernietigd, voor zover deze niet bijdragen aan het doel van de verwerking.
e. Relevantie
De (bulk)data die in het kader van de verkenning is verworven, worden niet verwerkt
voor inlichtingendoeleinden («productie»). Zij worden na maximaal 12 maanden verwijderd,
«voor zover de gegevens niet relevant zijn voor het doel van de verwerking».77 Het doel van de verwerking is, ingevolge het voorstel, vast te stellen op welke gegevensstromen
een verzoek om toestemming tot kabelinterceptie betrekking dient te hebben.78
«Relevant verklaren» onder de Wiv 2017 heeft tot gevolg dat gegevens verkregen uit
bijzondere bevoegdheden mogen worden bewaard en slechts worden vernietigd als zij
geen betekenis (meer) hebben. De Afdeling begrijpt het «relevant verklaren» in de
context van de nu voorgestelde verkenningsbevoegdheid echter zo dat niet wordt beoogd
deze gegevens – voor zover zij relevant worden verklaard – voor de «productie» beschikbaar
te stellen, maar dat deze in dat geval slechts beschikbaar blijven voor de voor de
interceptie noodzakelijke toestemmingaanvraag. Het recente rapport van de CTIVD is
daarmee in lijn; zij meldde daarin dat in die situatie slechts bij hoge uitzondering
gegevens relevant werden verklaard, namelijk voor zover dat onvermijdelijk was met
het oog op de beoordeling van de potentiële inlichtingenwaarde van een specifieke
datastroom. Ook hier kwamen de gegevens in deze fase, parallel aan hetgeen thans wordt
voorgesteld voor de met uitoefening van de verkenningsbevoegdheid verworven gegevens,
niet ter beschikking van inlichtingenteams.79
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat «relevant verklaren» in de context van
de verkenning van de kabel een andere betekenis heeft dan met het oog op de kabelinterceptie
die daarop eventueel volgt. De toelichting gaat echter op dit mogelijke verschil in
betekenis niet in. De Afdeling acht verheldering hier noodzakelijk. Daarbij is essentieel
dat het niet verder verwerken van de bij de verkenning verkregen gegevens voor inlichtingendoeleinden
een noodzakelijke waarborg is om zo de inbreuk op het recht op bescherming van de
persoonlijke levenssfeer zo beperkt mogelijk te laten zijn.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de betekenis van het relevant
verklaren.
Met de Afdeling ben ik van mening dat de term «relevant» in deze context niet geschikt
is, omdat deze term onder de Wiv 2017 de betekenis heeft dat de gegevens mogen worden
gebruikt bij de beantwoording van onderzoeksvragen. De term «relevant» is in de context
van data die worden verworven en gebruikt voor het doel van verkennen op de kabel
niet geschikt, omdat bij deze bevoegdheid de strikte waarborg geldt dat verworven
data niet beschikbaar komt voor het inlichtingenproces. In artikel 6, zesde lid, (voorheen
artikel 7, zesde lid) is bepaald dat de gegevens na een maximale termijn van 6 maanden
worden vernietigd voor zover deze niet hebben bijgedragen aan het doel van de verwerking.
Met deze bijdrage wordt bedoeld dat deze gegevens in de uiteindelijke toestemmingsaanvraag
voor OOG-interceptie worden gebruikt bij de indicatie van de te verwerven gegevensstromen.
f. Uitwisseling gegevens met buitenlandse diensten
Het voorstel schrijft voor dat (bulk)data die wordt verkregen door middel van de verkennende
bevoegdheid, niet mogen worden verwerkt voor andere doeleinden dan het doel vast te
stellen op welke gegevensstromen een verzoek om toestemming voor OOG-interceptie betrekking
dient te hebben.80 De toelichting gaat niet in op de vraag of en onder welke voorwaarden (bulk)data
die tijdens de verkenning zijn verkregen, mogen worden uitgewisseld met buitenlandse
inlichtingendiensten.
Ingevolge de Wiv 2017 is het in beginsel mogelijk om gegevens uit te wisselen met
buitenlandse inlichtingendiensten. Onder voorwaarden mag ook (bulk)data die nog niet
is onderzocht (ongeëvalueerde gegevens) met buitenlandse diensten worden uitgewisseld.
Uit het voorstel blijkt niet of dit ook is toegestaan voor de bulkdata die wordt verkregen
met de verkennende bevoegdheid. De vraag rijst in dat kader ook of hier sprake is
van een verschil tussen kabelinterceptie en etherinterceptie. Van belang daarbij is
dat bij etherinterceptie in de nabije toekomst sprake zal zijn van grensoverschrijdende
samenwerking met een buitenlandse dienst aangezien enkele satellietschotels op korte
termijn zullen worden verplaatst naar het buitenland.81
De (bulk)data die wordt verkregen door middel van de verkennende bevoegdheid leent
zich niet voor uitwisseling met buitenlandse diensten. Het betreft immers gegevens
die ook de Nederlandse inlichtingendiensten binnen de eigen rechtsorde niet verder
mogen verwerken. Bovendien is overdracht van deze gegevens, mede gelet op de ongerichtheid
van de verkenningsbevoegdheid, een ernstige inbreuk op het recht op de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer.82
De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande in het voorstel te regelen dat
deze gegevens niet mogen worden uitgewisseld met buitenlandse diensten.
Door de Afdeling wordt er terecht op gewezen dat in het zesde lid van artikel 7 (thans
vernummerd naar artikel 6) is voorgesteld dat gegevens die zijn verworven op grond
van de in artikel 7, eerste lid, (thans vernummerd naar artikel 6, eerste lid) genoemde
bevoegdheid niet worden verwerkt voor andere doeleinden dan waarvoor de bevoegdheid
bedoeld is. In de toelichting is nader uiteengezet waarom het van groot belang is
dat er een mogelijkheid blijft bestaan om gegevens verworven met de bevoegdheid van
verkennen te delen met buitenlandse diensten maar dan enkel en alleen ten behoeve
van technisch onderzoek. Het uitgangspunt is dus dat deze gegevens voor geen enkel
ander doel dan voornoemd doel worden verstrekt aan een buitenlandse collegadienst.
Toegelicht wordt dat het doel van de verkenningsbevoegdheid is omschreven in het eerste
lid, te weten het vaststellen op welke gegevensstromen een uiteindelijk verzoek tot
OOG-kabelinterceptie (artikel 48 Wiv 2017) betrekking dient te hebben. De geïntercepteerde
gegevens moeten hiervoor technisch worden onderzocht, zodat de verworven gegevens
kunnen worden gestructureerd, geanalyseerd en geduid. In het kader van dit technisch
onderzoek is het soms noodzakelijk ondersteuning te krijgen van een buitenlandse collegadienst.
Er zijn namelijk situaties denkbaar waarin een buitenlandse collegadienst beschikt
over kennis of technische mogelijkheden waar Nederland (nog) niet over beschikt. Hierbij
worden de voor dat technisch onderzoek benodigde gegevens aan de desbetreffende collegadienst
verstrekt. Deze verstrekking vindt plaats met het expliciete verbod deze gegevens
te gebruiken voor inlichtingendoeleinden. De AIVD en de MIVD zijn immers ook gebonden
aan deze waarborg bij de uitoefening van de bevoegdheid. Daarnaast zijn de kaders
en waarborgen omtrent internationale samenwerking die voortvloeien uit de Wiv 2017
onverkort van toepassing. Deze gegevens mogen dus voor geen enkel ander doel worden
verstrekt aan een buitenlandse collegadienst.
7. Toetsingskader OOG-interceptie
De Wiv 2017 bevat een afwegingskader voor de verzameling van gegevens in het kader
van de inzet van de aan de diensten toegekende bevoegdheden. In dit afwegingskader
zijn het proportionaliteits-, subsidiariteits- en gerichtheidsvereiste gecodificeerd.83 Bij de toetsing op rechtmatigheid van toestemming voor de inzet van bevoegdheden
toetst de TIB hieraan. Het voorstel voorziet in verduidelijking van het gerichtheids-
en proportionaliteitsvereiste in het kader van toestemming voor OOG-interceptie. De
toets dient met name (zwaarwegend) te betrekken:
(i) Een indicatie van de te verwerven gegevensstromen. Hiermee wordt de feitelijke, technische
aanduiding van de te intercepteren gegevensstromen bedoeld.84
(ii) Een indicatie van de wijze waarop de reductie van gegevens binnen de gehele keten
van verwerving invulling krijgt. Volgens de toelichting zijn gegevensstromen dynamisch
en moeten filters (voor datareductie) voortdurend worden aangepast. Daarom kan vooraf
slechts een indicatie worden gegeven op welke wijze gegevens worden gereduceerd.85
In het verleden heeft de Minister aangegeven dat data waarvan aan de buitenkant te
zien is dat ze niet relevant zijn niet worden opgeslagen (negatieve filtering, zie
punt 5b).86 Dit betrof bijvoorbeeld de data van streamingdiensten als Netflix en Youtube, en
BitTorrentverkeer,87 maar ook veel webbrowseractiviteiten en Facebookverkeer. Dit leidde ertoe dat de
TIB verlengingsverzoeken van de diensten die daarop betrekking hadden als onrechtmatig
beoordeelde, omdat zij in strijd waren met de toezeggingen omtrent negatieve filtering.88 Dat betekende dat volgens de TIB deze data niet zouden moeten worden opgeslagen.
Met het voorstel wordt dit als gevolg van veranderde inzichten hernomen: expliciet
wordt aangegeven dat gegevensstromen (zoals streamingdiensten) niet op voorhand kunnen
worden aangemerkt als niet-relevant.89 Deze veranderde inzichten zijn op de toezichtspraktijk gebaseerd; ook de CTIVD stelt
dat in het kader van het vinden van ongekende targets gegevens als streamingdiensten
en BitTorrentverkeer mogelijk wel relevant kunnen zijn.90 De toelichting geeft dan ook aan dat de diensten per geval een afweging kunnen maken
welke gegevens gefilterd moeten worden en welke niet.91
De Afdeling begrijpt dat het niet altijd mogelijk zal zijn categorisch bepaalde gegevensstromen
uit te sluiten. Tegelijkertijd constateert zij dat de genoemde gegevensstromen verschillende
typen diensten inhouden, zoals video-on-demand-platformen (zoals Netflix), videoplatformdiensten
(zoals Youtube), en sociale media (zoals Facebook). Daarmee rijst de vraag of het
in het kader van de afweging tussen het recht op de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer en operationele belangen niet mogelijk is te differentiëren tussen de
verschillende diensten. Een nadere toelichting hierbij is ook noodzakelijk voor de
praktijk van de toezichthouder die de afweging van de diensten aan de wettelijke criteria
zal moeten toetsen.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan.
In de toelichting wordt uiteengezet dat kabelinterceptie bestaat uit verschillende
stappen: de keten van verwerving. Het begint met het overnemen (kopiëren) van de in
de toestemming aangeduide gegevensstromen. Deze gegevensstromen worden vervolgens
gefilterd. Het doel van filtering is om gegevens te verwerven die later op enigerlei
wijze een bijdrage kunnen leveren aan het beantwoorden van onderzoeksvragen. Het eindresultaat
van dit proces leidt tot de gegevens die voor de diensten toegankelijk zijn bij het
beantwoorden van onderzoeksvragen. Deze gehele keten van verwerven moet dus gezien
worden als een proces van datareductie. Gegevensstromen zijn dynamisch en wijzigen
voortdurend. De filters moeten daarop worden aangepast. Daarom kan bij de aanvraag
voor het inzetten van het middel slechts een indicatie worden gegeven voor de wijze
waarop de diensten van plan zijn om de gegevens te reduceren. Op de uitvoering van
dit gehele proces houdt de afdeling toezicht van de CTIVD toezicht. Na inwerkingtreding
van de Wiv 2017 is de eerste praktijkervaring opgedaan met kabelinterceptie. Uit deze
praktijkervaring is gebleken dat actoren gebruik maken van veel verschillende protocollen
en technieken om hun offensieve cyberprogramma uit te voeren en hun activiteiten te
verhullen. Tevens innoveren deze actoren voortdurend hun werkwijze om hun offensieve
doelen beter te bereiken en niet te worden onderkend. Bij het inzetten van kabelinterceptie
ten behoeve van een onderzoek moet een indicatie gegeven worden van de reductie van
gegevens.
Gelet op de hiervoor beschreven veranderlijke methode, is het niet mogelijk om op
voorhand en categorisch gegevensstromen uit te sluiten van interceptie. Om het middel
effectief ten behoeve van een onderzoek in te zetten, is het dus niet mogelijk om
gegevensstromen enkel op basis van technische eigenschappen, zoals de oorsprong of
bestemming van communicatie of de soort (streaming)dienst die wordt aangeboden, uit
te sluiten. Het is van belang dat de diensten per geval een afweging kunnen maken
welke gegevens gefilterd moeten worden en welke gegevens doorgelaten kunnen worden.
8. Bulkdatasets
a. Inleiding
Een bulkdataset wordt in het voorstel gedefinieerd als een omvangrijke gegevensverzameling
waarvan het merendeel van de gegevens betrekking heeft op organisaties of personen
die geen onderwerp van onderzoek van de diensten zijn en dat ook nooit zullen worden.92 In de Wiv 2017 bestaat geen specifiek regime voor bulkdatasets; de Wiv 2017 kent
alleen bepalingen voor gegevens verworven via de in de wet geregelde bevoegdheden
(waar ook bulkdata onder valt) en gegevens verworven uit de OOG-interceptie.
Voor de beoordeling van de verwerking van de betrokken gegevens gelden, afhankelijk
van de fase, verschillende regimes. Gegevens, dus ook bulkdatasets, die verworven
zijn door middel van bijzondere bevoegdheden moeten op grond van de Wiv 2017 zo spoedig
mogelijk en binnen maximaal anderhalf jaar worden beoordeeld op relevantie (relevantie-regime).
Niet-relevante gegevens worden vernietigd.93 Gegevens die wel relevant zijn worden verwijderd als zij, gelet op het doel waarvoor
zij worden verwerkt, geen betekenis hebben of hun betekenis hebben verloren (betekenis-regime).94
Volgens de toelichting is de in de Wiv 2017 vastgelegde beoordelingstermijn van maximaal
anderhalf jaar problematisch, omdat bulkdatasets vaak langer van waarde zijn dan de
thans geldende maximale termijn van anderhalf jaar en ommekomst van de beoordelingstermijn
er toe kan leiden dat mogelijk waardevolle gegevens moeten worden vernietigd.95 Het voorstel regelt daarom dat in afwijking van de Wiv 2017 de beoordelingstermijn
van bulkdatasets die verworven zijn met de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid
steeds met een jaar kan worden verlengd.96 Het verzoek om toestemming daartoe wordt door het hoofd van de dienst aan de Minister
gedaan. Het verzoek dient aan te geven waarom de bulkdataset voor een langere periode
bewaard dient te worden. Op het proces van verlenging van de termijn als hiervoor
bedoeld, houdt de CTIVD volgens het wetsvoorstel bindend toezicht.97 De regeling is niet van toepassing op bulkdatasets die met behulp van OOG-interceptie
zijn verworven, omdat deze bulkdata een eigen regeling kent in de Wiv 2017.
De afdeling toezicht van de CTIVD heeft eerder het in zijn geheel of grotendeels relevant
beoordelen van bulkdatasets vanwege het aflopen van de beoordelingstermijn als onrechtmatig
gekwalificeerd. De CTIVD onderkende weliswaar de operationele belangen om bulkdatasets
langer te bewaren, maar was van oordeel dat de kern van bulkdata – dat zij gegevens
bevat van personen en organisaties die geen onderwerp van onderzoek zijn – eraan in
de weg staat dat zij in het geheel als relevant worden verklaard. De CTIVD beschouwt
de wijze waarop bulkdatasets als relevant worden beoordeeld dan ook als een kunstgreep
om de bewaartermijn van bulkdatasets te verlengen.98 De Minister heeft de aanbevelingen van de CTIVD naar aanleiding van de onrechtmatigheidverklaring
niet opgevolgd.99 Recent heeft de afdeling klachtbehandeling van de CTIVD naar aanleiding van een klacht
van burgerrechtenvereniging Bits of Freedom bepaald dat de diensten niet zorgvuldig
hebben gehandeld bij het periodiek (her)beoordelen van meerdere bulkdatasets. Deze
bulkdatasets dienen te worden verwijderd en vernietigd.100 Een beslissing van de afdeling klachtbehandeling is wel bindend. De Evaluatiecommissie
heeft aan deze discussie uitgebreid aandacht besteed, en stelt voor een geheel nieuw
bulkdataregime in te voeren.
b. Aansluiting bij evaluatie
De Evaluatiecommissie heeft in haar rapport een groot aantal aanbevelingen gedaan
voor een nieuw bulkdataregime.101 Volgens de toelichting zullen de aanbevelingen worden meegenomen bij de brede herziening
van de Wiv 2017. De verlengbare beoordelingstermijn die in dit voorstel wordt geregeld
is in verband hiermee nadrukkelijk een tijdelijke oplossing dat bedoeld is om een
belangrijk operationeel knelpunt op te lossen.102
Gelet op de veelomvattende en integrale aanbevelingen van de Evaluatiecommissie constateert
de Afdeling dat het voorstel slechts een zeer klein onderdeel van een eventueel bulkdataregime
behelst. De vraag rijst in dit verband of alleen het verlengen van de beoordelingstermijn
voor bulkdatasets recht doet aan het bredere vraagstuk omtrent bulkdatasets. Verlenging
van de beoordelingstermijn is onlosmakelijk verbonden met de andere aanbevelingen
die de Evaluatiecommissie heeft gedaan. Dat betreft met name de regeling van belangrijke
waarborgen. Zo raakt de voorgestelde bepaling onder meer aan de vraag of niet alle
bulkdatasets onder deze regeling moeten vallen, of er niet een maximum termijn moet
komen voor het beoordelen op relevantie, en of een onderscheid tussen soorten bulkdatasets
(zoals het onderscheid tussen registerbulkdata en gedragsbulkdata) niet noodzakelijk
is.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader te motiveren waarom niet wordt aangesloten
bij de door de Evaluatiecommissie gedane aanbevelingen en of in dat verband de problematiek
van de bulkdatasets niet in zijn geheel moet worden geregeld bij de herziening van
de Wiv 2017.
De aanbevelingen van de ECW strekken ertoe te komen tot een geheel nieuw, uniform
wettelijk kader voor de verwerking van bulkdatasets. De Afdeling geeft terecht aan
dat verlenging van de bewaartermijn onlosmakelijk met de andere aanbevelingen is verbonden.
De uitwerking van al deze aanbevelingen in samenhang bezien in een concreet (onderdeel
van een) wetsvoorstel is echter een complexe (wetgevings)operatie. Dat vergt de nodige
tijd. Deze brede problematiek zal dan ook meegenomen worden bij de voorgenomen herziening
van de Wiv 2017. In het aan de Afdeling voorgelegde wetsvoorstel was een artikel (6
oud) opgenomen inzake de mogelijkheid om de bewaartermijn van bulkdatasets in verband
met het uitvoeren van een relevantietoets telkens met een jaar te kunnen verlengen.
Besloten is om dit artikel uit het wetsvoorstel te lichten, omdat de daarin voorziene
verlengingsmogelijkheid niet beperkt dient te blijven tot de bulkdatasets die binnen
de reikwijdte van het wetsvoorstel worden verworven maar een bredere toepassing dient
te krijgen, namelijk voor de bulkdatasets die met bijzondere bevoegdheden bij de uitvoering
van alle aan de AIVD en MIVD door de wetgever opgedragen taken worden verworven. Daartoe
zal een nota van wijziging op onderhavig wetsvoorstel worden voorbereid. In deze nota
van wijziging zal tevens geregeld worden dat een verleende toestemming voor het real
time verzamelen van verkeers- en locatiegegevens (ook wel stomme tap genoemd) wordt
onderworpen aan een rechtmatigheidstoets door de TIB.
c. Relevantie en betekenis
De CTIVD heeft eerder het in zijn geheel of grotendeels relevant verklaren van bulkdatasets
vanwege het aflopen van de beoordelingstermijn als onrechtmatig gekwalificeerd.103 De Afdeling merkt op dat met de voorgestelde regeling het onderscheid tussen het
relevantie- en betekenisregime (zie onder punt a) lijkt te worden losgelaten. Zo hoeven
de diensten niet meer (bulk)gegevens verkregen door de bijzondere bevoegdheden zo
spoedig mogelijk op hun relevantie te beoordelen. De Afdeling begrijpt de regeling
zo dat de beoordelingstermijn in beginsel oneindig kan worden verlengd, waarbij elk
jaar zal worden bezien of de bulkdatasets voldoende bruikbaar zijn om de beoordelingstermijn
met een jaar te verlengen. Daarmee ontbreekt een prikkel om de gegevens zo spoedig
mogelijk op hun relevantie te beoordelen. Het knelpunt dat bulkdatasets na anderhalf
jaar in zijn geheel of grotendeels als relevant worden beoordeeld, wordt hiermee weliswaar
voorkomen, maar wordt tegelijkertijd ook verschoven. In de systematiek van het wetsvoorstel
zal immers elk jaar de bruikbaarheid van de gegevens moeten worden beoordeeld, maar
onduidelijk blijft op grond van welke criteria op dat moment getoetst moet worden.
De Afdeling adviseerde eerder om de bewaartermijn van bulkdatasets – weliswaar verkregen
met OOG-interceptie – substantieel te verkorten, nu zij de kans klein achtte dat het
EHRM in het kader van artikel 8 EVRM een termijn van drie jaar voor het bewaren van
niet onderzochte bulkgegevens aanvaardbaar zou achten.104 Zij wijst daarbij ook op jurisprudentie van het EHRM die de wenselijkheid benadrukte
van een zo kort mogelijke bewaartermijn die in wet- en regelgeving dient te worden
neergelegd.105
Gelet op de inbreuk op de privacy van personen of organisaties die niet in onderzoek
zijn en het feit dat deze ongeëvalueerde bulkdata mogelijk met buitenlandse inlichtingendiensten
kan worden gedeeld106, acht de Afdeling de voorgestelde regeling ontoereikend. Zij acht het noodzakelijk
dat de wet met het oog op de beoordeling van het verlengingsverzoek objectieve toetsingscriteria
bevat. Dergelijke criteria zijn ook essentieel voor de CTIVD bij de uitoefening van
haar toezichtstaak, nu het relevantieregime zoals hiervoor geschetst in beginsel hier
niet van toepassing lijkt te zijn.
Daarnaast rijst de vraag in hoeverre het aantal mogelijke verlengingen niet wettelijk
gemaximeerd moet worden. Gelet op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer
en de rechtspraak van het EHRM in dat kader, lijkt dat aangewezen. De toelichting
gaat daar niet op in.
De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande het voorstel aan te passen.
Nu artikel 6 (oud) uit het wetsvoorstel is gelicht en het wetsvoorstel niet meer voorziet
in de mogelijkheid tot verlenging van de bewaartermijn van met bijzondere bevoegdheden
verworven bulkdatasets, is het niet meer opportuun om op hetgeen de Afdeling opmerkt
met betrekking tot het opnemen van objectieve toetsingscriteria en een maximering
van het aantal mogelijke verlengingen in te gaan. Wel zullen de door de Afdeling gemaakte
opmerkingen worden betrokken bij de hiervoor aangekondigde nota van wijziging die
nog op het wetsvoorstel zal worden uitgebracht.
9. Technische risico’s
De Wiv 2017 bevat in het kader van de beoordeling van de inzet van de hackbevoegdheid
een regeling die de diensten ertoe verplicht om vooraf de technische risico’s (met
inbegrip van gebruik van onbekende kwetsbaarheden) aan te geven. Onder dat wettelijk
regime toetst de TIB op dit moment op het risico voor de beschikbaarheid en integriteit
van het betrokken geautomatiseerd werk, en op het risico op misbruik door derden.
Het laatste is met name van belang bij de inzet van onbekende kwetsbaarheden.107
In het wetsvoorstel wordt bij het verzoek om toestemming voor het hacken het vereiste
om een omschrijving van de technische risico’s te geven buiten toepassing gelaten.108 Volgens de toelichting zou het niet mogelijk zijn voorafgaand aan een toestemmingsperiode
te voorspellen welke handelingen precies nodig zijn om met de inzet van het hacken
het beoogde doel te bereiken. De eventuele technische risico’s, die afhankelijk zijn
van veel factoren, zijn daarom ook niet te voorzien, aldus de toelichting.109 De TIB kan de technische risico’s volgens het voorstel niet meer expliciet betrekken
bij haar toetsing; dit gebeurt slechts bij de generieke proportionaliteitstoets.110 Daar staat tegenover dat ingevolge het voorstel de CTIVD op dit punt bindend toezicht
kan uitoefenen.
Het voorstel om de eis om vooraf de technische risico’s te omschrijven buiten toepassing
te laten, is in de praktijk van het hacken vooral van belang als het gaat de inschatting
van onbekende kwetsbaarheden. Een kwetsbaarheid is een fout in hard- of software,
zoals bijvoorbeeld een fout in de code van software. Als de fout nog onbekend is,
en dus niet is «gerepareerd» (gepatcht), kan deze worden gebruikt om te kunnen binnendringen
in een geautomatiseerd werk (hacken). Dit is een keuze die in aanloop naar en tijdens
de uitvoering van de hackbevoegdheid wordt gemaakt.111 Volgens de toelichting is voorafgaand aan de uitvoering van de bevoegdheid veelal
niet te voorzien of het daarvoor daadwerkelijk noodzakelijk is een onbekende kwetsbaarheid
in te zetten, en is bovendien vaak enige spoed geboden. Met de wijziging hoeft het
gebruik van onbekende kwetsbaarheden daarom niet meer te worden beschreven bij toestemmings-
of verlengingsaanvragen.112
De Afdeling onderkent het spanningsveld tussen enerzijds de dynamiek van het hacken
en anderzijds de statische ex ante-toetsing door de TIB. Desalniettemin ziet zij,
evenals de Evaluatiecommissie, een belangrijke waarborg in het zoveel mogelijk vooraf
omschrijven van technische risico’s en het gebruik van onbekende kwetsbaarheden. Hacken
is een bevoegdheid met mogelijk vergaande gevolgen voor derden, ook in het licht van
de verruiming van de bijschrijfmogelijkheid (zie hierna onder punt 10). De Afdeling
merkt op dat het vooraf omschrijven van technische risico’s, waaronder het gebruik
van onbekende kwetsbaarheden, het proportionaliteitsvereiste operationaliseert; het
is nodig om een heldere afweging te kunnen maken over de proportionaliteit van de
inzet van de hackbevoegdheid.
De Afdeling wijst daarbij op het voorstel van de Evaluatiecommissie om te differentiëren
in de mate van detail van omschrijving van de technische risico’s.113 Risico’s die voorafgaand aan de inzet van de hackbevoegdheid al bekend zijn, kunnen
zo worden meegewogen in de proportionaliteits- en subsidiariteitstoetsing door de
TIB. Risico’s die pas bij de uitvoering naar voren komen, kunnen dan in een later
stadium worden onderworpen aan bindende toetsing door de CTIVD. In dit licht acht
de Afdeling het noodzakelijk om in het voorstel op te nemen dat redelijkerwijs voorzienbare
technische risico’s, waaronder redelijkerwijs voorzienbaar gebruik van onbekende kwetsbaarheden,
worden beschreven in de toestemmingsaanvraag.
De Afdeling adviseert het voorstel in deze zin aan te passen.
Naar aanleiding van dit advies is in de toelichting verduidelijkt dat in de toestemmingsaanvraag
de technische risico’s worden vermeld die op het moment van de aanvraag bekend zijn.
Met deze aangescherpte formulering wordt onduidelijkheid over wat op welk moment al
dan niet redelijkerwijs voorzienbaar is voorkomen. Het gebruik van onbekende kwetsbaarheden
hoeft binnen de reikwijdte van dit wetsvoorstel niet meer verplicht te worden beschreven
bij toestemmings- of verlengingsaanvragen. In de toelichting is hierover opgenomen
dat het gebruik van onbekende kwetsbaarheden één van de onderdelen is die mee worden
genomen bij het inschatten van technische risico’s. De technische risico’s die zich
tijdens de uitvoering concreet voordoen zijn onderworpen aan bindend toezicht door
de CTIVD. Dit geldt ook voor het gebruik van onbekende kwetsbaarheden. Voor het gebruik
van onbekende kwetsbaarheden geldt eveneens dat het voorafgaand aan de uitvoering
van de bevoegdheid veelal niet te voorzien is of het daadwerkelijk noodzakelijk is
een onbekende kwetsbaarheid in te zetten. Ook bij de inzet van onbekende kwetsbaarheden
is vaak enige spoed geboden om gebruik te kunnen maken van een operationele kans en/of
snel sporen uit te wissen. De CTIVD kan met bindend toezicht gedurende de gehele uitvoering
effectief toezicht houden, aangezien dit toezicht niet gebonden is aan een specifiek
moment en doorlopend is.
Waar het opnemen van de beschrijving van technische risico’s in de aanvraag voor toestemming
onder de Wiv 2017 een apart wettelijk vereiste is vervalt dit onder de Tijdelijke
Wet. Het vermelden in de toestemmingsaanvraag van de op het moment van de aanvraag
bekende technische risico’s vindt immers plaats in het licht van de in de aanvraag
te verantwoorden proportionaliteitstoets. Het laten vervallen van het wettelijk vereiste,
dat voor meerdere uitleg vatbaar is, strekt ertoe om te benadrukken dat volstaan kan
worden met hetgeen in de aanvraag in het kader van de proportionaliteitstoets is gesteld.
10. Verruiming van de bijschrijfmogelijkheid
a. Verschillende vormen
Bijschrijven houdt in dat toestemming voor de inzet van een bevoegdheid ook geldt
voor een ander geautomatiseerd werk, nummer of technisch kenmerk dat een target gebruikt.
Er hoeft daarvoor dan geen aparte toestemmingsprocedure te worden gevolgd. Het voorstel
voorziet in uitbreiding van de bijschrijfmogelijkheden op drie onderdelen:
i. In het kader van de hackbevoegdheid: het bijschrijven van andere geautomatiseerde
werken die door het target of een derde in gebruik zijn;114
ii. In het kader van gericht tappen: het bijschrijven van andere nummers of technische
kenmerken die door een persoon of organisatie in gebruik worden genomen;115
iii. In het kader van het opvragen van gegevens bij aanbieders van telecommunicatie- en
opslagdiensten: het aan de hand van andere nummers of technische kenmerken opvragen
van gegevens, of het opvragen van gegevens bij andere aanbieders.116
De derde bijschrijfmogelijkheid is geheel nieuw. Volgens de Evaluatiecommissie is
een bijschrijfmogelijkheid in het kader van het opvragen van gegevens minder indringend
dan bijvoorbeeld bijschrijven in het kader van de hackbevoegdheid, doordat in het
eerstgenoemde geval aanbieders vooraf worden geïnformeerd en er niet heimelijk wordt
binnengedrongen.117 Ook de TIB ziet het ontbreken van de bijschrijfmogelijkheid als een hiaat in de wet.118
In dit licht acht de Afdeling het opnemen van deze nieuwe bijschrijfmogelijkheid gerechtvaardigd.119 De eerste en tweede bijschrijfmogelijkheden zijn daarentegen herformuleringen van
de al bestaande bijschrijfmogelijkheden in de Wiv 2017. De Afdeling gaat daar in punt b
op in.
b. Exclusiviteitsvereiste
In de Wiv 2017 wordt gesproken over toestemming die wordt verleend voor het binnendringen
van geautomatiseerde werken, of het ontvangen of opnemen van telecommunicatie via
nummers of technische kenmerken van een persoon of organisatie. In het kader van de
hackbevoegdheid gaat het bij de reeds bestaande bijschrijfmogelijkheid om een target
die gebruik gaat maken van een ander (aan hem toebehorend) geautomatiseerd werk, dat
in de plaats treedt van het eerste geautomatiseerde werk of waar hij aanvullend gebruik
van maakt. Ook ziet de bestaande bijschrijfmogelijkheid in het kader van de hackbevoegdheid
op het hacken via het geautomatiseerde werk van een derde (een partij die geen target
is van de diensten). Ook hier gaat het om werken die in de plaats treden van of een
aanvulling zijn op het geautomatiseerde werk waar oorspronkelijk toestemming voor
is verleend.120
In het kader van tappen gaat het bij de reeds bestaande bijschrijfmogelijkheid om
nummers en technische kenmerken die toebehoren aan de desbetreffende persoon of organisatie
die na de toestemmingsverlening bekend worden. Als het target gebruik maakt van een
nummer of technisch kenmerk dat aan een andere persoon of organisatie toebehoort,
dient hiervoor wel toestemming te worden verkregen. Dit geldt ook voor bijschrijven
in het kader van de hackbevoegdheid: voor nieuwe derden moet opnieuw toestemming worden
verkregen.121
De TIB legt deze bijschrijfmogelijkheden in de Wiv 2017 zo uit dat sprake moet zijn
van apparaten die exclusief aan die persoon of organisatie toebehoren. Dat wil zeggen,
als een geautomatiseerd werk uitsluitend wordt gebruikt door het target of de derde
waarop de toestemmingsaanvraag zag, dan mag dit werk worden bijgeschreven.122 De regering acht dit problematisch omdat cyberactoren vaak gebruik maken van een
gedeelde infrastructuur, zodat bijschrijven, gegeven deze uitleg, vrijwel onmogelijk
wordt.123 Er is dan immers geen sprake van exclusief gebruik.
De Evaluatiecommissie aarzelt bij het exclusiviteitsvereiste in het licht van technologische
ontwikkelingen.124 Zij beveelt de wetgever aan om een werkbare uitleg te geven wanneer een geautomatiseerd
werk «in gebruik is» van een actor. Tegelijkertijd benadrukt zij het belang van de
toetsing van de TIB op aanvragen die zien op nieuwe derden. De Evaluatiecommissie
moedigt de diensten in dat kader voorts aan om zo nodig interne procedures te verkorten
en gebruik te maken van de spoedprocedure.125 In de toelichting blijven deze aanbevelingen grotendeels onbesproken. De toelichting
verduidelijkt wel dat «in gebruik zijn» inhoudt dat geen sprake hoeft te zijn van
exclusief gebruik, maar operationaliseert deze term verder niet. De toelichting gaat
verder op de mogelijkheid van een spoedprocedure niet in.
De herformulering («in gebruik is») in het voorstel maakt duidelijk dat niet is vereist
dat sprake is van exclusief gebruik om te kunnen bijschrijven, zo stelt de toelichting.
Dit geldt voor alle drie de bijschrijfmogelijkheden. Dit betekent dat ingevolge het
voorstel geautomatiseerde werken die naast de actor ook door anderen worden gebruikt,
ook kunnen worden bijgeschreven.126 Als de Afdeling het goed ziet, zouden door dit voorstel sneller nieuwe derden bijgeschreven
kunnen worden als het target wisselt van infrastructuur die wordt gedeeld met of in
bezit is van derden omdat toestemming in die gevallen niet meer is vereist.
De Afdeling heeft eerder geadviseerd om bij het binnendringen van geautomatiseerde
werken van een derde een afweging te maken van de technische risico’s. Dat zou betekenen
dat steeds opnieuw om toestemming zou moeten worden gevraagd.127 De Afdeling ziet de nadelen van het steeds opnieuw vragen van toestemming; de voorgestelde
verruiming van de bijschrijfmogelijkheid in het kader van het hacken en tappen is
ingegeven door het operationele belang om het zicht op targets niet te verliezen.
Niettemin vraagt de Afdeling zich af of het volgen van de spoedprocedure hier niet
ook uit operationeel oogpunt tot voldoende resultaat kan leiden. Gelet op de risico’s
voor derden en de inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer
die de voorgestelde verruiming met zich brengt, merkt zij op dat gebruikmaking van
de spoedprocedure de voorkeur heeft.
De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen omtrent de mogelijkheid van gebruikmaking
van de spoedprocedure om de problematiek rondom het exclusiviteitsvereiste te ondervangen,
en zo nodig het voorstel aan te passen.
De spoedprocedure ex artikel 37 Wiv 2017 is niet de geëigende oplossing voor de problematiek
die met dit wetsvoorstel wordt geadresseerd. De spoedprocedure is bedoeld voor onvoorziene
en uitzonderlijke situaties, waarbij onverwijlde spoed de toepassing van de reguliere
procedure niet toelaat. Dat veronderstelt wel dat de reguliere procedure al wel in
de bevoegdheid tot bijschrijving voorziet. Als dat niet het geval is, biedt de spoedprocedure
ook geen soelaas. Het gaat er hier dan ook juist om de mogelijkheid tot bijschrijving
tot een onderdeel van het reguliere proces te maken. In onderzoeken naar landen met
offensief cyberprogramma is operationele snelheid en wendbaarheid juist in de reguliere
procedure gewenst.
11. Artikelsgewijze toelichting
De Afdeling merkt op dat de artikelsgewijze toelichting bij het voorstel grotendeels
ontbreekt. De reden hiervoor is dat het algemeen deel van de toelichting al veel aspecten
uitvoerig uiteenzet. Niettemin, en met name met betrekking tot de in het voorstel
neergelegde bevoegdheden, wordt een nauwkeurige juridische omschrijving daarvan per
afzonderlijke bepaling gemist. Gelet op de verhouding tot de Wiv 2017 en de complexiteit
van de materie is aanvulling van de artikelsgewijze toelichting dan ook op zijn plaats
zodat per bevoegdheid en per bepaling kan worden bezien hoe dit in het grotere geheel
past. Dat maakt het zo ook eenvoudiger bij de brede herziening (en eventueel andere
toekomstige wijzigingen) van de Wiv 2017 te bezien waarom een bepaalde bevoegdheid
is opgenomen en wat dit juridisch betekent.128 Aanvulling van de artikelsgewijze toelichting is dan ook geen herhaling van wat al
in het algemeen deel is opgenomen, maar expliciteert de juridische betekenis van de
voorgestelde bevoegdheden in een meer op de concrete bepalingen toegespitste wijze.
De Afdeling adviseert in de artikelsgewijze toelichting de in het voorstel opgenomen
bevoegdheden toe te lichten.
Aan dit advies van de Afdeling is gevolg gegeven.
12. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling adviseerde in voorgesteld artikel 7 (thans vernummerd tot artikel 6),
vijfde en zesde lid, «juncto tweede» schrappen en in het zesde lid, «derde lid» te
wijzigen in «tweede lid».
Deze door de Afdeling geadviseerde redactionele wijzigingen zijn doorgevoerd.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State
Th.C. de Graaf
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het opschrift in overeenstemming
met Aanwijzing 4.2, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de Regelgeving te brengen
alsmede het wetsvoorstel aan te vullen met een bepaling (artikel 15 nieuw) waarbij
artikel 145 Wiv 2017 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op besluiten die
op grond van de wet worden genomen. In artikel 145 Wiv 2017 wordt – kort gezegd –
de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing verklaard op de operationele besluitvorming
van de diensten.
Ik verzoek U, mede namens mijn ambtgenoot van Defensie, het hierbij gevoegde gewijzigde
voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 23 | Voor | |
PVV | 16 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Tegen | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Tegen | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Tegen | |
BBB | 4 | Voor | |
DENK | 3 | Tegen | |
SGP | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 2 | Tegen | |
Volt | 2 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Tegen | |
Ephraim | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Voor | |
JA21 | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.