Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang in verband met wijziging van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Kamerstuk 25834-189)
2022D51390 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de op 24 oktober 2022 ontvangen brief inzake de Voorhang
in verband met wijziging van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en het Besluit bouwwerken
leefomgeving.
De voorzitter van de commissie,
Kuzu
Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
II Antwoord/Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de modernisering
van het asbeststelsel. Na eerste lezing blijven bij deze leden toch fundamentele vragen
liggen in de gemaakte keuzes.
De leden van de VVD-fractie geven allereerst aan dat de veiligheid van de medewerkers
die werken in de asbestsaneringsbranche voorop staat. En deze veiligheid moet in de
toekomst gegarandeerd blijven.
De leden van de VVD-fractie stellen dat uit diverse rapporten uit 20171, 20192 en 20203 blijkt dat het asbeststelsel niet meer voldoet. Naast het positieve van verdere professionalisering
staat het negatieve van belangenverstrengeling, versnippering, beperkt toezicht en
ongebreidelde bureaucratisering. Wat vooral terugkomt bij Ascert is dat er bijvoorbeeld
besluitvorming plaatsvindt met een commercieel belang, de duur van het certificeringsstelsel
en het niet toelaten van innovaties, wat er uiteindelijk voor zorgt dat de veiligheid
niet gegarandeerd wordt.
Naar aanleiding van de rapporten heeft de Minister verschillende aanpassingen doorgevoerd
om het stelsel en de instanties transparanter te maken. Voorbeelden hiervan zijn het
Validatie- en Innovatiepunt Asbest (VIP) en de positionering van Ascert. Toch blijven
de leden van de VVD-fractie herhaaldelijk van verschillende partijen signalen ontvangen
over de integriteit van deze instanties, maar vooral ook van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en de Nederlandse Arbeidsinspectie. Kort gezegd de verwevenheid
binnen deze partijen is ondoorzichtig en niet transparant!
De leden van de VVD-fractie vragen om die reden graag een uitleg aan de Minister over
hoe dit voorstel deze zware kritiek op gaat lossen en hoe de integriteit van overheidsinstanties
wordt gegarandeerd.
Het certificeringstraject is in de nieuwe situatie nog steeds sterk verweven met belangen
van de diverse stakeholders, zeker doordat de certificeringsinstelling betaald wordt
door de bedrijven zelf. De leden van de VVD-fractie vragen daarom aan het kabinet
hoe juist hier de onafhankelijkheid geborgd gaat worden.
Tevens vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe de Minister uitvoering heeft
gegeven aan de motie Smals c.s.4
De leden van de VVD-fractie constateren dat het certificeringsproces omslachtig en
duur is. Ziet de Minister mogelijkheden om dit te veranderen zodat ook kleine (gevalideerde)
verwijderingstoepassingen door goed opgeleide medewerkers gedaan kunnen worden bijvoorbeeld
technische medewerkers woningcorporatie?
Het streven om risicogericht te gaan werken is volgens de leden van de VVD-fractie
een juiste keuze. Wat deze leden bevreemdt, is het daarnaast blijven hanteren van
risicoklassen. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie stellen dat als het adagium is dat bij alle asbesttoepassingen
bij verwijdering potentieel asbestvezels kunnen vrijkomen, dat dan juist het risicogericht
werken met de arbeidshygiënische strategie (AHS) de methode is om hier met gevalideerde
beheersmaatregelen een veilige werksituatie te creëren, zodat een risicoklasse niet
meer van toepassing is. Ziet de Minister dit ook zo?
Deelt de Minister de mening van de leden van de VVD-fractie dat het beter is om de
sanering van verschillende asbesttoepassingen in te delen aan de hand van de AHS en
blootstellingsgevaar? Bijvoorbeeld: als een maatregel aan de bron is gevalideerd door
het VIP kan het risico verschuiven van B naar A. Dit om overbodige bureaucratie tegen
te gaan.
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat het doorbreken van het
«niet bereid zijn tot innovatie» op te lossen is door het strikt hanteren van de AHS?
Kan de Minister garanderen dat de branche en de arbeidsinspectie de AHS altijd en
zonder eigen interpretatie volgen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het gebruikelijk is in de branche dat
er geoffreerd wordt op basis van risicoklasse 2 en uitgevoerd wordt op basis van risicoklasse
1 (hopelijk na validatie). Hierin zit een pervers verdienmodel dat nadelig is voor
de opdrachtgever maar vooral gevaarlijk is voor de veiligheid van de werknemer.
Op welke wijze draag dit besluit bij aan de transparantie tussen opdrachtgever en
opdrachtnemer en tot de zekerheid van gezond en veilig werken?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het vanuit het kabinet en de Kamer de
uitdrukkelijke wens is om de asbestdaken zo snel als mogelijk is te saneren. Zoals
het kabinet weet, kan de branche vijf miljoen m2 per jaar saneren. Er ligt nog 80 miljoen m2 om te saneren. Dit kost nog heel veel jaren waarbij het gevaar voor de volksgezondheid,
de leefomgeving en het milieu niet te veronachtzamen is.
Is de Minister bereid interdepartementaal in overleg te gaan om naar oplossingsrichtingen
te zoeken waarbij door middel van bijvoorbeeld een bronmaatregel versnelling in de
sanering kan worden aangebracht?
De leden van de VVD-fractie zien het meer risicogericht werken als een goede ontwikkeling,
maar er dient wel aan diverse voorwaarden voldaan te worden. De gedragscomponent bij
de uitvoering van werkgever en medewerkers is belangrijk hierin om de blootstelling
van medewerkers maar ook die van de inspecteurs die de eindcontrole doen te borgen.
Nu zien deze leden juist dat die eindcontrole in het onderhavige voorstel versoepeld
gaat worden. Gedrag is belangrijk in het welslagen van het nieuwe beleid en de beheersing
van risico’s bij deze gevaarlijke stof. Het feit dat de controle aan het eind van
de projecten afneemt, kan tot slechter werken leiden.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan aangeven dat het menselijk handelen
en gedrag (en haar beïnvloedingsfactoren) volledig zijn opgenomen in de risicomodellering
voor de asbestverwijderingshandelingen en daarmee in het beoordelingsinstrument, StoffenManager
Asbest risicoindelingstechniek-nieuwe stijl (SMART-ns).
En hoe beoordeelt de Minister dat de werkers in de branche een groter risico kunnen
lopen bij de werkzaamheden met asbest in het onderhavige voorstel?
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of de Minister kan garanderen dat er
geen «gevarenzones» worden opgeheven, met het risico op een overschrijding van de
grenswaarde, Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR), Verwaarloosbaar Risico (VR) of Bouwbesluitnormen
waarbij op basis van het voorgestelde beleid een luchtmeting niet langer noodzakelijk
is.
Omdat dit hele stelsel over verschillende departementen verspreid zit, vinden de leden
van de VVD-fractie goede afstemming noodzakelijk. Zeker op het gebied van verwachtingen
qua veiligheid op de werkvloer, volksgezondheid, milieu en kostenbeheersing. Kan de
Minister aangeven op welke manier en hoe structureel deze afstemming plaatsvindt?
Organisaties als het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), de Vereniging Nederlandse Gemeenten
(VNG), Aedes en Vereniging Eigen Huis (VEH) zijn belangrijke samenwerkingspartners
en opdrachtgevers. Uit de stukken die de leden van de VVD-fractie krijgen zien deze
leden hier toch een duidelijke discrepantie in standpunten. Is de Minister bereid
om dit overleg vlot te trekken en hierover structurele werkbare afspraken te maken
en hierover de Kamer te informeren?
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat er vanaf het begin van de invoering
van het nieuwe asbeststelsel een grondige evaluatie plaatsvindt, juist omdat het hier
om de omgang met een gevaarlijke stof in werk- en leefomstandigheden betreft. Is de
Minister bereid om de nieuwe regelgeving jaarlijks te evalueren en dit proces op te
nemen in de Strategische Evalutatieagenda (SEA)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van
het Asbestverwijderingsbesluit. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe te lichten hoe deze wijziging zich
verhoudt met het verwijderen dan wel aanpassen van gasleidingen ten behoeve van de
energietransitie. Deze leden zijn van mening dat (binnen veilige kaders) zo veel mogelijk
prioriteit gegeven moet worden aan het verduurzamen van Nederland. Neemt de Minister
nu zo veel mogelijk ruimte om die energietransitie niet in de weg te zitten? Is de
Minister bereid de activiteiten van netbeheerders ten behoeve van de energietransitie
(het veilig verwijderen van gasleidingen) op te nemen in de voorgenomen wijziging
van het besluit?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister nader in te gaan op de bestuurlijke
context van asbest. Welke partijen (zoals Infrastructuur en Waterstaat (I&W), Binnenlandse
Zaken (BZK), gemeenten, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de verschillende
delen van sector) spelen een rol in deze sector en hoe zijn zij betrokken bij de totstandkoming
van de wijziging van het besluit? Kan de Minister een tijdlijn geven van de totstandkoming
van het besluit en welke belangen hier doorslaggevend zijn geweest? De leden van de
D66-fractie constateren dat de wijziging van het besluit niet zonder controverse lijkt
te worden ontvangen door sociale partners, zij vragen de Minister te reflecteren op
dit beeld.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister op welke manier in SMART-ns rekening
gehouden wordt met de alledaagse praktijk, waarin verslapping op het navolgen van
de regels op kan treden naarmate een project vordert. Ook vragen deze leden de Minister
om toe te lichten hoe zij op SMART-ns is uitgekomen als het juiste instrument. Op
welke manier monitort en evalueert de Minister deze instrumentkeuze?
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over het Landelijk Asbest Volgsysteem
(LAVS) en de A-toepassingen. Hoe borgt het kabinet dat bij alle A-toepassingen conform
het voorgestelde asbestbeleid waar sprake is van een eindbeoordeling, deze beoordelingen
daadwerkelijk door een Raad van Accreditatie (RvA) geaccrediteerde inspectie-instelling
worden uitgevoerd en dit inderdaad vrijgegeven werkgebieden zijn? Hoe verloopt dit
proces waarbij meerdere departementen bij betrokken zijn? Hoeveel asbesttoepassingen
worden in het huidige beleid gevolgd met LAVS en hoeveel gaan dit er worden in het
nieuwe asbeststelsel?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister nader in te gaan op de evaluatie van
de wijziging van het besluit. Is de Minister bereid om een jaar na invoering de eerste
conclusies te trekken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit
voor wijziging van de asbestregelgeving. Deze leden hebben hierbij enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie herinneren het kabinet aan de herhaalde oproep van de
VNG om fundamentele verbeteringen aan te brengen in het bestaande stelsel. In hoeverre
is met deze oproep in dit onderhavige voorstel rekening gehouden? Wat is er concreet
gedaan met de oproep van de VNG?
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet kan aangeven wat precies van gemeenten
verwacht wordt bij het behandelen van een sloopmelding en het (direct/indirect) uitoefenen
van toezicht daarop. Kan het kabinet een indicatie geven van het aantal sloopmeldingen
dat jaarlijks binnenkomt bij gemeenten? Deelt de Minister de mening dat als de bouwregelgeving
verwijst naar Arbeidsomstandigheden(arbo)regelgeving dat gemeenten ook een stem moeten
hebben in de regels? In hoeverre is er over dit voorstel overleg geweest met de VNG?
Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe het voorliggende besluit zich verhoudt
tot het verzoek van de Kamer (motie Smals c.s.) om de uitgangspunten van het rapport
Frissen (Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB)) serieus te nemen.5
Hoe denkt het kabinet met deze verbeteringen de benodigde energietransitie en de verduurzaming
van woningen door het saneren van asbest te versnellen?
Wat betekent dit voorstel om de asbestcementproducten grotendeels in groep B onder
te brengen voor het aantal «Deskundig toezichthouder asbest (DTA)» en «Deskundig asbestverwijderaar
(DAV)», welke juist zijn afgenomen in de laatste jaren? Hoe denkt het kabinet met
dit voorstel prijsopdrijving te voorkomen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende besluit. Zij
hebben nog een aantal vragen.
Hoofdlijnen van dit besluit
De leden van de SP-fractie hebben sterke twijfels bij het versoepelen van de regels
rondom de certificeringsplicht. Deze leden zien dat elke vorm van asbestverwijdering
een groot risico voor de verwijderaar kan opleveren. Complicaties kunnen soms pas
jaren na het verwijderen optreden. Kan de Minister garanderen dat werknemers die door
het versoepelen van de certificeringsplicht en daarmee de beheersmaatregelen makkelijker
blootgesteld worden aan bepaalde waarden van asbest niet over enkele jaren ziek worden?
Zo nee, waarom niet? Waarom acht het kabinet het dan toch acceptabel om het besluit
naar de Kamer te zenden?
Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie eens dat de veiligheid van verwijderaars
altijd op één zou moeten staan en dat bij elke vorm van wetgeving die gaat om het
beschermen van werknemers hun veiligheid op één zou moeten staan? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, waarom kiest de het kabinet er dan toch voor om een besluit naar de Kamer te
sturen waarin ervoor wordt gekozen om de belangen van «innovatie» en het tegengaan
van «ontmoediging» voorop wordt gesteld?
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet in het voorliggende besluit stelt
dat de voorgenomen aanpassingen van het asbeststelsel bijdragen aan een verbetering
van de bescherming van werknemers. Het kabinet noemt in de nota van toelichting daarbij
het bevorderen van maatregelen tegen emissie van asbestvezels dichtbij de bron en
dat de voorliggende wijziging meer inzicht geeft over wat meer en wat minder gevaarlijk
is. Neemt het kabinet daarbij in acht dat ook een asbestverwijdering minder dicht
bij de bron dus gevaarlijk is? Zo ja, waarom neemt het kabinet dan toch het risico
dat ook verwijderaars verder weg van de bron met minder bescherming worden blootgesteld
aan de risico’s van asbest? Sluit het kabinet dus niet uit dat deze verwijderaars
op langere termijn toch ziek kunnen worden van de door het kabinet versoepelde handelingen?
Het kabinet stelt in de nota van toelichting ook dat veel aandacht en geld naar de
minder risicovolle werkzaamheden gaat en gebruikt dat als argument voor de voorliggende
versoepelingen in het besluit. Kan het kabinet niet beter kijken naar het stimuleren
van het verschuiven van aandacht en geld naar meer risicovolle werkzaamheden, terwijl
de huidige regels in stand blijven? Heeft het kabinet dit overwogen? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, waarom wordt er niet voortgegaan op deze weg? Het kabinet stelt daarnaast
ook dat een versoepeling van de regels nodig is om zo het werk in illegaliteit te
laten verdwijnen. De leden van de SP-fractie hebben daar grote vraagtekens bij. Is
het beleid van het kabinet dat wanneer zij vaststellen dat een bepaalde regel illegaliteit
oproept, zij deze regel moeten versoepelen? Zo nee, waarom wordt dit dan bij het onderliggende
wetsvoorstel wel als argument gebruikt?
Verankeren van de certificatieplicht voor inherent gevaarlijke asbesttoepassingen
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet beschrijft dat er wordt afgestapt
van de koppeling met het aantal vezels in de lucht tijdens een specifieke asbestverwijdering
en de verplichting tot certificering. De leden van de SP-fractie onderschrijven niet
de door het kabinet voorgenomen loskoppeling tussen de certificering en het aantal
asbestvezels in de lucht. De huidige koppeling is bewust gekozen om werknemers op
een zo goed mogelijk manier te beschermen. Heeft het kabinet overwogen om de koppeling
tussen het aantal asbestvezels in de lucht en de verplichting tot certificering in
stand te houden en daarbij eerder het harde onderscheid tussen de grenswaarden en
daarbij de risicoschatting aan te passen?
Het kabinet beschrijft dat het huidige stelsel ervoor zorgt dat gecertificeerde bedrijven
ontmoedigd worden om bepaalde grenswaarde na te streven. Heeft het kabinet onderzocht
hoe het huidige stelsel met metingen van asbestvezels in de lucht in stand kan houden,
maar dit voorkomen kan worden?
Het kabinet schrijft in de nota van toelichting ook dat in het nieuwe stelsel de certificeringsplicht
wordt gekoppeld aan specifieke asbesttoepassingen die de potentie hebben te leiden
tot een hoge blootstelling. Het kabinet beschrijft daarbij ook dat het niet zo is
dat bij verwijdering van deze asbesttoepassingen in alle gevallen hoge blootstelling
plaatsvindt. Onderschrijft het kabinet daarbij ook dat niet bij alle gevallen waarbij
hoge blootstelling plaatsvindt er in het nieuwe stelsel certificering plaats zal vinden?
Zo nee, hoe waarborgt het kabinet dat? Zo ja, waarom wordt er dan toch voor dit stelsel
gekozen?
De leden van SP-fractie hebben veel vraagtekens bij de opmerking van het kabinet in
de nota van toelichting dat certificering geen garantie geeft dat er deskundig wordt
gewerkt, maar alleen een extra borging. Waarom voelde het kabinet de behoefte deze
opmerking op te nemen? Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie eens dat
een certificering het juiste middel is om op een bepaalde deskundigheid te kunnen
rekenen, en dat dit dus niet in twijfel mag worden getrokken? Zo ja, waarom schrijft
het kabinet dan ervan uit te gaan dat elke vorm van asbestverwijdering als gevaarlijk
moet worden geacht waarbij deskundigheid nodig is, terwijl er niet bij elke vorm van
asbestverwijdering certificering nodig is? Ziet het kabinet ook dat deze redenering
elkaar tegenspreekt?
Risicodifferentiatie en risicogerichter maken van de regelgeving
De leden van de SP-fractie vragen op welke manier een visuele inspectie te verkiezen
is boven een luchtmeting wanneer het gaat om het waarborgen van de veiligheid. Kan
het kabinet dit toelichten? Welke extra risico’s neemt deze versoepeling met zich
mee? Welke risico’s acht het kabinet toelaatbaar? Waarom sluit het kabinet het in
de nota van toelichting niet uit dat in de toekomst op basis van nieuwe wetenschappelijke
inzichten zal blijken dat luchtmetingen in meer situaties geen toegevoegde waarde
hebben, maar schrijft het kabinet niet over een scenario waarin blijkt dat luchtmetingen
juist meer toegevoegde waarde krijgen? Houdt het kabinet daar rekening mee?
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet verder schrijft dat SMART-ns minder
worst-case aannames zal bevatten dat het huidige SMArt. De leden van de SP-fractie
onderschrijven dat het afstappen van dit worst-case scenario doorklinkt door het hele
voorliggende besluit. Deze leden willen hierbij nog een keer vragen of het kabinet
kan garanderen dat er door het door het kabinet voorgestelde versoepelde SMART-ns
geen extra mensen ziek worden die door de versoepeling nu zonder certificering kunnen
worden blootgesteld aan asbestvezels? Is het kabinet bereid om monitoring uit te voeren
zodra de regelgeving geïmplementeerd wordt, zodat de daadwerkelijke vezelemissie bij
verwijderingshandelingen als data worden gedocumenteerd? Zo ja, op welke termijn?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vragen hoe het kabinet aankijkt tegen het implementeren
van de beïnvloedingsfactoren van gedrag en menselijk handelen in de risicomodellering
van SMART. Heeft het kabinet het voornemen om de sociale gedragscomponent als effect
in kaart brengen? Zo ja, wie gaat het kabinet erbij betrekken? Zo nee, waarom niet
en hoe gaat het kabinet dan wel de effectiviteit van het nieuwe beleid monitoren?
Kan het kabinet bevestigen dat het menselijk handelen en gedrag volledig zijn opgenomen
in de risicomodellering voor de asbestverwijderingshandelingen en daarmee in SMART?
Het kabinet is van plan om de uitzondering op de mogelijkheid om ontheffing of vrijstelling
te
verlenen op de bepalingen in afdeling 5, van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit, op te
heffen. Hierdoor ontstaat er ruimte om in het kader van een pilot onder voorwaarden
af te wijken van bepaalde voorschriften. Kan het kabinet de toezegging doen dat zij
bij elke afwijking de Kamer zullen informeren?
Toezicht en handhaving
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet schrijft dat de Nederlandse Arbeidsinspectie
voornemens is de capaciteit op het asbestwerkveld uit te breiden. In de nota van toelichting
schrijft het kabinet hier 500.000 euro per jaar voor vrij te maken. Is dit alleen
voor het handhaven van de A-toepassingen, of voor een algehele uitbreiding van het
toezicht op het asbestwerkveld?
Kan het kabinet verder ingaan op het voornemen van de Nederlandse Arbeidsinspectie
om bedrijven die alleen A-toepassingen verwijderen te gaan controleren? Worden daar
doelen aan gehangen? Hoe wordt er streng op toegezien dat verwijderaars zonder certificering
geen grenzen overtreden? Is het kabinet van plan om de nieuwe regelgeving in het eerste
jaar van de invoering halfjaarlijks te evalueren? Zo ja, op welke wijze gaat dit plaatsvinden?
Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van de wijziging.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen of de waarborgen voor
veiligheid en gezondheid voor werknemer, omstanders en bewoners/gebruikers per saldo
(gegeven hoe vaak de blootstelling aan bepaalde risico’s voorkomt) groter, kleiner
of gelijk zijn ten opzichte van de situatie voor de wijziging. Deze leden vragen hiervoor
een inschatting te gebruiken over alle type asbesttoepassingen heen en hoe vaak het
type asbesttoepassing voorkomt, ten opzichte van hoe vaak de risicoklassen (1, 2 en
2A) uit het verleden voorkwamen.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen hoeveel vaker certificering
nodig zal zijn.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen wat de resterende prikkels
om beheersmaatregelen te nemen zijn.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen waarom er niet is gekozen
voor een volledig herontwerp, zoals de NSOB heeft voorgesteld. Deze leden vragen voorts
hoe vaak en wanneer de vraag is gesteld om dit alsnog te overwegen en op welke manier
deze beantwoord is.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen of er gevolgen zijn voor
de energietransitie of verduurzaming en zo ja, hoe groot deze zijn.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen om een reflectie op het
proces en de samenwerking met andere departementen, in het licht van de geluiden uit
de samenleving die hebben gevraagd naar het tijdelijk opschorten van de voorhangprocedure.
Deze leden vragen daarnaast wat er is gedaan om de geluiden van deze partijen mee
te nemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit
voor wijziging van de asbestregelgeving. Deze leden hebben enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie horen graag in hoeverre de afgelopen jaren sprake is geweest
van interdepartementaal overleg met Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), met name wat betreft de verhouding van de arboaspecten
tot de opgaven op het gebieden van leefomgeving, milieu en gebouwde omgeving. Wat
gaat het kabinet doen met de herhaaldelijke oproep van de VNG om het asbeststelsel
grondig aan te passen?
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe het voorliggende besluit zich verhoudt
tot het verzoek van de Kamer om de uitgangspunten van het rapport Frissen (NSOB) serieus
te nemen.6
De leden van de SGP-fractie constateren dat onder meer voor de energietransitie en
verduurzaming van de gebouwde omgeving en vermindering van de asbestrisico’s in de
leefomgeving een hoog saneringstempo nodig is. Deze leden constateren eveneens dat
in de afgelopen jaren het aantal Deskundig Toezichthouder Asbest en Deskundig asbestverwijderaar
is afgenomen in plaats van toegenomen. Tegelijkertijd worden certificatie-eisen aangescherpt
en worden veel voorkomende asbestcementproducten grotendeels als B-toepassing aangemerkt.
Wat betekent dat voor de beschikbare saneringscapaciteit in relatie tot de opgave
en voor de prijsvorming bij sanering, nu toepassing van innovatieve saneringsmethoden
onder risicoklasse 1 na opname in SMART voorbehouden wordt aan gecertificeerde bedrijven?
Deze leden ontvangen graag een nadere inschatting. Wil het kabinet vertraging van
de energietransitie en prijsopdrijvende effecten voorkomen? Zo ja, deelt zij de mening
dat hiervoor aanpassing van het voorliggende besluit nodig is?
De leden van de SGP-fractie constateren dat er als best beschikbare techniek onder
meer specifieke schuimtoepassingen beschikbaar zijn die de emissies van asbestvezels
sterk beperken. Op welke wijze draagt het voorliggende ontwerpbesluit eraan bij dat
bij het saneren van asbesttoepassingen die de potentie hebben te leiden tot een hoge
blootstelling in principe deze best beschikbare technieken toegepast worden, zoals
vereist volgens artikel 3, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet?
De leden van de SGP-fractie horen graag waarom het kabinet vindt dat sanering onder
risicoklasse 2 met vezelemissies boven de grenswaarde bij A-toepassingen geen certificaat
nodig is en dat voor sanering onder risicoklasse 1 met vezelemissies onder die grenswaarde
bij B-toepassingen wel een certificaat vereist is. Het kabinet heeft gekozen voor
extra opleidingseisen bij sanering van A-toepassingen onder risicoklasse 2. Waarom
niet dezelfde lijn voor sanering van B-toepassingen onder risicoklasse 1, zonder certificatieverplichtingen?
De leden van de SGP-fractie constateert dat er bedrijven zijn die zich toeleggen op
saneringen onder risicoklasse 1 met behulp van innovatieve schuimmethoden. Ziet het
kabinet mogelijkheden voor specifieke, vereenvoudigde en op deze emissiebeperkende
methode toegespitste certificatie- en/of opleidingseisen, zodat veilig werken met
dergelijke methoden geborgd is en voor meer bedrijven binnen handbereik is?
De leden van de SGP-fractie horen graag in hoeverre de inschatting dat bij gebruik
van innovatieve emissiereducerende saneringsmethoden, zoals specifieke schuimtoepassingen,
waarbij aantoonbaar (ver) onder de grenswaarde gewerkt wordt, dus onder risicoklasse
1, bij B-toepassingen toch sprake kan zijn van onverantwoorde risico’s gebaseerd is
op metingen en analyses vanuit de praktijk.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat het werken met innovatieve saneringsmethoden,
zoals specifieke schuimtoepassingen, geen onderdeel uitmaakt van de opleidingen onder
het huidige certificaat. Op welke wijze zou certificatie dan kunnen leiden tot zorgvuldiger
werken met dergelijke innovatieve saneringsmethoden? Is gekeken naar andere mogelijkheden
om deze zorgvuldige werkwijze te borgen?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.