Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de voorkeursbeslissing voor de herziening van het luchtruim (Kamerstuk 31936-997)
31 936 Luchtvaartbeleid
Nr. 1000
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 december 2022
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 14 oktober 2022
over de voorkeursbeslissing voor de herziening van het luchtruim (Kamerstuk 31 936, nr. 997).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 november 2022. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tjeerd de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Vraag 1
Zal de extra aanvliegroute, in combinatie met de verwachte jaarlijkse groei en de
groeicapaciteit van Maastricht Aachen Airport en Rotterdam The Hague Airport, resulteren
in een toename van geluidsoverlast in Utrecht en Gelderland?
Antwoord op vraag 1
Het vierde naderingspunt is geen doel op zich, maar maakt het beter mogelijk om met
minder geluidsimpact en CO2-uitstoot te vliegen. Dit gebeurt met continue daalprofielen over vaste naderingsroutes
richting Schiphol. Hierdoor zal de totale geluidsimpact op de grond in Nederland verminderen.
De verwachting is dat de geluidhinder voor omwonenden in het gebied onder een naderingspunt
beperkt blijft. Een naderingspunt wordt immers op minstens FL070 (circa 2,1 km) hoogte
gepasseerd en in de meeste gevallen aanzienlijk hoger (circa 3 km).
De vier naderingspunten zullen worden gebruikt voor Schiphol en niet voor verkeer
naar de andere luchthavens, dus ook niet voor verkeer naar Maastricht Aachen Airport
of Rotterdam The Hague Airport. Ontwikkelingen op die luchthavens hebben dan ook geen
effect op de genoemde regio’s (Utrecht en Gelderland).
Door het Schipholverkeer over vier naderingsstromen te verdelen wordt er minder omgevlogen.
Dat betekent minder uitstoot boven Nederland en ook minder vliegverkeer per naderingspunt.
In paragraaf 3.5 van de Voorkeursbeslissing1 en hoofdstuk 6 van de aanvulling op het plan-MER2 staat verder uitgelegd wat de mogelijke effecten op hoofdlijnen zijn van het vierde
naderingspunt.
Het vierde naderingspunt wordt op een zo efficiënt mogelijke plek gesitueerd ten opzichte
van het banenstelsel op Schiphol en de overige drie naderingspunten, die ook opnieuw
worden ontworpen. De inschatting is dat het punt boven het zuidoosten van de provincie
Utrecht of het zuidwesten van Gelderland komt te liggen. De exacte locatie van het
vierde naderingspunt wordt in de ontwerp- en realisatiefase bepaald Dit is afhankelijk
van internationale verkeersstromen en operationele mogelijkheden om het verkeer efficiënt
en veilig af te handelen. Tijdens de uitwerking worden de geografische effecten, waaronder
geluidseffecten, op de omgeving en luchtruimgebruikers in kaart gebracht. Belanghebbenden
worden betrokken bij het ontwerpproces.
Vraag 2
Waarom is een extra aanvliegroute nodig, als per 2023 de vliegtuigbewegingen bij Schiphol
beperkt gaan worden?
Antwoord op vraag 2
De nieuwe indeling van het luchtruim leidt over het geheel genomen tot minder geluidsoverlast
en minder uitstoot van schadelijke stoffen, onafhankelijk van het aantal vluchten.
Met een gevoeligheidsanalyse is aangetoond dat een vierde naderingspunt zorgt voor
kortere vliegroutes en -tijden, vooral naar bestemmingen in Centraal-Europa en het
Midden-Oosten. Deze aanpassing van de wijze van naderen van Schiphol maakt het zoveel
mogelijk continu klimmen en dalen in het naderingsgebied Schiphol mogelijk en brengt
daarmee in een aantal gebieden veranderingen van lokale omgevingskwaliteit, waaronder
een beperking van uitstoot en geluidhinder. Dit is dus óók het geval indien het aantal
vliegtuigbewegingen beperkt wordt. De gevoeligheidsanalyse voor de beperking van het
aantal vliegbewegingen naar Schiphol is opgenomen in de aanvulling op het plan-MER.
Vraag 3
Wat is het effect van het per direct verminderen van het aantal nachtvluchten naar
rato van het krimpbesluit naar 440.000 op de omgeving?
Antwoord op vraag 3
Het per direct verminderen van het aantal nachtvluchten is niet mogelijk op grond
van Europese regels. Deze regels verplichten ons om een balanced approach procedure te doorlopen. Daarover is de Kamer eerder geïnformeerd in het Verslag van
een schriftelijk overleg n.a.v. de Hoofdlijnenbrief Schiphol (3 oktober jl.3). Voor de reductie van 32.000 naar 29.000 vliegtuigbewegingen in de nacht, zoals
in de Luchtvaartnota is aangekondigd, wordt momenteel een balanced approach procedure voorbereid. Als de procedure is doorlopen wordt het aantal nachtvluchten
juridisch verankerd in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol. De effecten van minder
nachtvluchten worden in de m.e.r. in kaart gebracht en meegenomen in het te wijzigen
Luchthavenverkeerbesluit Schiphol. De verdere uitwerking van de reductie moet ook
in het licht van de, in de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni jl.4, aangekondigde ontwikkeling van een nieuw normenstelsel worden bezien.
Vraag 4
Wat is het effect van het per direct verminderen van het aantal nachtvluchten naar
rato van het krimpbesluit naar 440.000 op de inzet van het buizenontwerp tussen 7.00
en 23.00 uur?
Antwoord op vraag 4
Het verminderen van nachtvluchten heeft geen effect op de inzetbaarheid van het buizenconcept
tussen 7.00 en 23.00 uur. De wijze van afhandeling van het luchtverkeer op Schiphol
overdag en ’s nachts verschillen van elkaar, en dat blijft zo na de herziening. De
Voorkeursbeslissing gaat over de herziening van het Nederlandse luchtruim, waarbij
is uitgegaan van een aantal vaste uitgangspunten en randvoorwaarden. Besluiten over
capaciteit en het aantal vliegbewegingen vallen buiten het programma Luchtruimherziening.
Vraag 5
Wat is het effect van het per direct verminderen van het aantal nachtvluchten naar
25.000 op de omgeving en de luchtruimherziening?
Antwoord op vraag 5
Het per direct verminderen van het aantal nachtvluchten naar 25.000 is op dit moment
niet aan de orde. Zie verder het antwoord op vraag 3. Het verminderen van nachtvluchten
heeft geen effect op de voorstellen van de luchtruimherziening.
Vraag 6
Wat is het effect van het per direct verminderen van het aantal nachtvluchten naar
25.000 op de inzet van het buizenontwerp tussen 7.00 en 23.00 uur?
Antwoord op vraag 6
Het verminderen van nachtvluchten heeft geen effect op de inzetbaarheid van het buizenconcept
tussen 7.00 en 23.00 uur. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Vraag 7
Waarom is (het effect van) een (gedeeltelijke) nachtsluiting niet onderzocht in de
voorkeursbeslissing luchtruimherziening?
Antwoord op vraag 7
Zaken als vliegtijden/openingstijden, hoeveelheid nachtvluchten en geluidsproductie
zijn vastgelegd in luchthavenbesluiten en vallen dus niet onder het programma Luchtruimherziening.
Aanpassingen van luchthavenbesluiten kennen een eigen procedure, inclusief zienswijzeprocedures.
Een (gedeeltelijke) nachtsluiting heeft geen effect op de operationele mogelijkheden
voor de luchtruimherziening. In de nachtoperatie wordt reeds gevlogen met geleidelijk
dalen over vaste routes.
Vraag 8
Wat is het gevolg voor de luchtruimherziening, als Lelystad Airport niet opengaat
of de opening vertraagd wordt?
Antwoord op vraag 8
Vertraging van de opening van Lelystad Airport voor handelsverkeer heeft geen gevolgen
voor de luchtruimherziening. Ontwerp en realisatie van de hoofdstructuur en de afhandelingswijze
op basis van zoveel mogelijk continu klimmen en dalen zal onveranderd plaatsvinden,
waarbij ook Lelystad Airport wordt meegenomen (zie ook het antwoord op vraag 77).
Een eventueel besluit om Lelystad Airport niet te openen voor handelsverkeer heeft
voor de overige elementen van de luchtruimherziening, zoals de aanpassingen aan het
noordelijk oefengebied of het herontwerp van het naderingsgebied Schiphol, geen gevolgen.
Vraag 9
Hoe verhoudt de opening van Lelystad Airport zich tot het inzetten van de vierde route
over Gelderland?
Antwoord op vraag 9
Er is geen directe relatie tussen de opening van Lelystad Airport en het aanpassen
van de afhandelingswijze van het naderend verkeer naar Schiphol, waar de keuze voor
continu klimmen en dalen over vaste routes en het toepassen van vier naderingsstromen
deel van uitmaken. Ook zonder Lelystad Airport blijft het Voorkeursalternatief voor
Schiphol in stand.
Vraag 10
Hoe verhoudt de toename van geluidsoverlast in Gelderland en Utrecht van de nieuwe
aanvliegroute zich tot de verminderde overlast voor bewoners onder de al bestaande
routes?
Antwoord op vraag 10
Het vierde naderingspunt maakt het mogelijk om de totale geluidsimpact op de grond
te verminderen. Onder de aanvliegroutes brengt de luchtruimherziening de volgende
verandering met zich mee. In de huidige situatie (zonder luchtruimherziening) wordt
bij de nadering van de luchthaven vaak geruime tijd horizontaal gevlogen op een hoogte
tussen de 2.000 en 3.000 voet (circa 600 tot 900 meter). Het ontbreken van vaste routes
zorgt dat er in een groot gebied geluidsimpact is op de grond. Het plan-MER geeft
aan dat met de luchtruimherziening, door het concentreren van verkeer dat met minder
motorvermogen kan dalen, de omvang van de geluidscontouren afneemt. Bovendien is het
pad naar de landingsbaan gemiddeld korter. Het deel van het gebied buiten de vaste
routes wordt ontzien. Op de vaste route neemt de frequentie/het aantal vliegtuigen
toe. Niet op voorhand valt aan te geven wat, onder deze vaste vliegpaden, per saldo
het effect is van de toename van het aantal vliegtuigen aan de ene kant en het afnemende
geluideffect per vliegtuig aan de andere kant (als gevolg van het gemiddeld hoger
en met minder motorvermogen vliegen). Wel geldt dat de «gekromde nadering» (nieuwe
bouwsteen binnen de herziening) extra ontwerpruimte biedt, waardoor woonkernen en
natuurgebieden zoveel als mogelijk worden ontzien. Dit wordt in de ontwerp- en realisatiefase
verder uitgewerkt.
Vraag 11
Wordt er met bewoners gesproken onder de nieuwe vliegroute of blijft het gesprek beperkt
tot bestuurders en luchtruimgebruikers?
Antwoord op vraag 11
Vanuit het programma Luchtruimherziening wordt er (o.a.) gesproken met maatschappelijke
organisaties, bewoners en bedrijven. De wijze waarop de verschillende groepen belanghebbenden
worden betrokken wordt uitgewerkt in de Integrale Programmabeslissing en in de participatieplannen
behorende bij de diverse deelprojecten. Medio 2023 wordt de Integrale Programmabeslissing
gepubliceerd. Het programma Luchtruimherziening onderscheidt tijdens de ontwerp- en
realisatiefase drie groepen belanghebbenden waarmee wordt gesproken:
1. Bestuurders: gedeputeerden van de 12 provincies.
Bestuurders zijn verantwoordelijk voor de inbreng van belangen op de volgende inhoudelijke
domeinen: ruimtelijke ordening, natuur, regionale economische ontwikkeling, gezonde
en aantrekkelijke leefomgeving. Via de provincies zal ook afstemming met de gemeenten
plaatsvinden.
2. Luchtruimgebruikers: luchtvaartmaatschappijen, General Aviation, luchthavens, Nederlandse
Vereniging van Luchthavens, commando Luchtstrijdkrachten.
De partijen brengen belangen in ten aanzien van het civiele en militaire gebruik van
het luchtruim.
3. Maatschappelijke organisaties, bewoners en bedrijven.
Maatschappelijke organisaties, bewoners en bedrijven brengen belangen vanuit de maatschappij
in. Tevens vallen onder deze groep de Commissies Regionaal Overleg Luchthaven (CRO)/Commissies
Overleg, Voorlichting en Milieuhygiëne (COVM) en de, in oprichting zijnde, Maatschappelijke
Raad Schiphol.
Vraag 12
Betekent het minimaliseren van de CO2-uitstoot dat het toepassen van Continuous Climb Operation (CCO) en Continuous Descent
Operation (CDO) niet ophoudt boven de grens van 6.000 voet en dat alleen dat gedeelte
van het luchtruim gereserveerd dient te worden waarin deze vrije routes boven de grens
van 6.000 voet worden beschermd?
Vraag 13
Wordt het CCO/CDO-concept boven de 6.000 voet doorgevoerd, met een correcte aansluiting
op het buitenlandse luchtruim?
Antwoord op vragen 12 en 13
Om de CO2-uitstoot te beperken wordt zoveel mogelijk ingezet op korte routes (zo min mogelijk
omvliegen) waarbij ook rekening moet worden gehouden met het mogelijk maken van militaire
oefeningen. Soms moet er worden gekozen tussen beide doelstellingen. In alle gevallen
wordt zoveel mogelijk ingezet op ongehinderd doorklimmen en dalen: óók boven 6.000
voet (circa 1.800 meter). Gezien de veelheid van verkeersstromen en de noodzaak om
verkeersstromen aan te laten sluiten op de stromen in de buurlanden, zitten hier wel
operationele grenzen aan. Overeenkomstig de algemene richtlijnen bij luchtruimontwerp
wordt in het ontwerp niet meer luchtruim geclaimd dan nodig is voor de afhandeling
van het verkeer via vertrek- of naderingsbuizen, of vectoring voor de operationele
situaties waarvoor dat nodig is.
Vraag 14
Is de grens van 6.000 voet een operationele keuze of een geluidskeuze?
Antwoord op vraag 14
Beide. Het kabinet is tot 6.000 voet (circa 1.800 meter) als ontwerpgrens gekomen
op basis van afwegingen over werkbaarheid, internationale voorbeelden en advisering
door experts (o.a. het Nederlands Luchtvaart- en Ruimtevaartcentrum (NLR)). Ook is
een analyse gemaakt van gegevens van het BAS (Bewoners Aanspreekpunt Schiphol). Een
gevoeligheidsanalyse van het NLR toont aan dat, naarmate de route hoger ligt, een
vliegroute verder moet worden verlegd om een effect op de grond te bewerkstelligen.
Dat maakt het verplaatsen minder haalbaar op grotere hoogtes. Daarbij geldt dat, zeker
in een dichtbevolkt land als Nederland, de verplaatsing ertoe kan leiden dat geluid
zich verplaatst naar naburige bebouwing en/of natuurgebieden. Met het oog op de nadelige
gevolgen van geluid is in het plan-MER gekeken naar het effect van de luchtruimherziening
op de geluidcontouren. Het plan-MER laat zien dat deze geluidcontouren naar verwachting
met ordegrootte 20% worden verkleind. Hiervoor zijn de best beschikbare wetenschappelijke
inzichten gebruikt.
Vraag 15
Wat wordt als uitgangspunt genomen voor de luchtruimclassificatie? Wordt daarbij aansluiting
gezocht met de ons omringende landen, op het beoogde luchtruimgebruik in het kader
van de Criteria Catalogus Luchtruim (CCL) en flexibel gebruik van het luchtruim?
Antwoord op vraag 15
De herziening hanteert de vigerende kaders ten aanzien van luchtruimontwerp. Deze
zijn ingericht door, of op basis van, ICAO en EASA. Binnen het nationale proces van
luchtruiminrichting geldt de Criteria Catalogus Luchtruim (CCL). Bij de vaststelling
van de luchtruimclassificaties van de verschillende civiele en militaire verkeersleidingsgebieden
wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de belangen van de verschillende groepen
luchtruimgebruikers. Daarbij wordt ook gekeken naar het aangrenzende luchtruim in
het buitenland. Mocht de classificatie kunnen aansluiten dan zal daar gebruik van
gemaakt worden. Veilig gebruik van het luchtruim is altijd de belangrijkste overweging.
Flexibel gebruik van het luchtruim (FUA) is een belangrijke bouwsteen om het luchtruimgebruik
efficiënter te maken. FUA kan meerdere gradaties van flexibiliteit inhouden. In de
luchtruimherziening wordt uiteindelijk een geavanceerde versie van FUA voorzien (A-FUA).
In het, op A-FUA gebaseerde, luchtruimplanningsproces zijn de inrichting en het gebruik
van het luchtruim zo efficiënt en flexibel mogelijk, rekening houdend met en gebruikmakend
van de behoeften en systemen van de diverse luchtruimgebruikers en -beheerders.
Vraag 16
Hoe integreren de reeds lopende luchtruimwijzigingen, zoals ZW-sector 3, aansluitroutes
Lelystad Airport, korte naderingsroutes Schiphol maar ook de Integrale Aanpak Lagere
Luchtruim (IALL) (U-space) in de hoofdstructuur van het programma Luchtruim Herziening?
Antwoord op vraag 16
Voor de zuidwestelijke sector 3 geldt dat dit project reeds is afgerond. De aansluitroutes
Lelystad en korte vaste naderingsroutes Schiphol zijn onderdeel van de opdracht van
het programma. De programma’s die verbeteringen in het lagere luchtruim voorbereiden
voor bemand en onbemand vliegen (IALL en U-space) werken zelfstandig. De raakvlakken
worden vanuit het programma Luchtruimherziening bewaakt.
Vraag 17
Vormen deze individuele projecten later niet een vast obstakel in de luchtruimherziening
en voorkomen deze individuele trajecten niet de vorming van één efficiënte indeling
van het luchtruim?
Antwoord op vraag 17
Het programma richt zich op een optimaal landelijk resultaat met aandacht voor regionale
effecten. In het plan-MER zijn de effecten van alle onderdelen van de luchtruimherziening
in samenhang beoordeeld. Daarbij blijkt dat de aanpassingen van de hoofdstructuur
en het operationeel concept met elkaar zorgen voor gunstige effecten in Nederland
als geheel. Bij de uitwerking van de verschillende onderdelen van de hoofdstructuur
wordt het beste resultaat bereikt als de onderdelen in volgorde worden ontworpen.
Als keuzes moeten worden gemaakt tussen het optimaliseren van de Schiphol-stromen
en stromen van de luchthavens van nationale betekenis dan worden de verkeersstromen
en routes met de grootste volumes, en dus de grootste impact op de omgeving, als eerste
ontworpen. Hierbij blijft het streven om zo veel mogelijk integraal tot een goed resultaat
voor de verscheidene luchthavens en de omgeving te komen.
De Integrale Programmabeslissing in 2023 zal op basis van deze inzichten een projectvolgorde
bevatten. Daarbij worden (clusters van) projecten zo gekozen dat de onderlinge raakvlakken
en samenhang worden geborgd.
Vraag 18
Op welke wijze wordt de participatie georganiseerd voor de eerste deelprojecten uit
de roadmap (ontsluiting Lelystad Airport, militair oefengebied Noord, korte naderingsroutes
Schiphol, flexibel gebruik luchtruim)? Is dit volledig conform de voorgestelde participatieaanpak,
zoals gesteld in paragraaf 5.3 van de voorkeursbeslissing?
Antwoord op vraag 18
De organisatie van de participatie-activiteiten wordt uitgewerkt in de Integrale Programmabeslissing
en in de participatieplannen bij de diverse deelprojecten, waaronder ook de in de
vraag benoemde deelprojecten. Op dit moment zijn de plannen nog in ontwikkeling, een
voorstel hiervoor wordt begin 2023 voorgelegd aan belanghebbenden. De in de Voorkeursbeslissing
beschreven aanpak is leidend in alle deelprojecten. Zie verder het antwoord op vraag
11.
Vraag 19
Welke andere moderne technieken worden ingezet om met het verlaagde ambitieniveau
boven de 6.000 voet toch voldoende (beloofde) efficiëntie in het luchtruim te realiseren?
Wat wordt gedaan om de risico's van verdere verlaging van deze ambitie te voorkomen?
Antwoord op vraag 19
Voor vertrekkend verkeer geldt, vanuit de prioriteit van het beperken van CO₂-uitstoot,
dat óók boven de 6.000 voet (circa 1.800 meter) wordt ingezet op zoveel mogelijk continu
klimmen op de meest directe (kortste) routes die aansluiten op het internationale
routenetwerk. Om geluid onder de 6.000 voet door naderend verkeer te kunnen beperken,
door toepassen van continu dalen over vaste routes, moet boven de 6.000 voet primair
worden ingezet op een luchtruimontwerp dat het mogelijk maakt om het verkeer die continu
dalende profielen over vaste routes vanaf 6.000 voet voorspelbaar en veilig te laten
vliegen.
Efficiëntie (minder omvliegen en daarmee minder uitstoot) wordt in verschillende delen
van het luchtruim op verschillende wijzen verbeterd. Voor overvliegend verkeer (boven
de 7,5km) zorgt Free Route Airspace (FRA) hiervoor. Met een nieuwe indeling van het
luchtruim en de bouwsteen (Advanced) Flexible Use of Airspace (A-FUA) wordt op alle
hoogtes ingezet op een efficiënter gebruik van het luchtruim voor militaire oefeningen
en voor civiel verkeer.
Ondersteunende bouwstenen, zoals het plannen van binnenkomende vluchten op grotere
afstand (extended arrival management, E-AMAN) en nauwkeurig navigeren over vooraf
afgesproken trajecten (Required Navigation Performance RNP, Trajectory Based Operations
TBO), zijn nodig om het concept van continu klimmen en dalen efficiënt en betrouwbaar
te kunnen inzetten. De volledige set aan bouwstenen is beschreven in het Voorkeursalternatief.
Vraag 20
In hoeverre kunnen er garanties worden afgegeven dat radarvectoren (huidige techniek)
de ambities, zoals minder overlast voor belanghebbenden en efficiënter luchtruimgebruik
onder meer voor andere gebruikers als General Aviation, niet in de weg staan?
Antwoord op vraag 20
De werkwijze van de luchtverkeersleiding wordt stapsgewijs aangepast. Het percentage
vluchten dat door middel van hoogte-, snelheids- en koersinstructies wordt begeleid
(vectoring), zal steeds kleiner worden. Voor bepaalde situaties, zoals slecht weer
of harde wind, zal vectoring altijd moeten worden ingezet. Op basis van expert judgement
is ingeschat dat 10 tot 20% van het luchtverkeer in 2035 nog afgehandeld zal worden
door gebruik te maken van de huidige werkwijze. De exacte percentages zullen afhankelijk
zijn van de detailuitwerking. De aanvangshoogte en inzet van, met name, continue dalingen
zal dus stapsgewijs kunnen worden verhoogd. De aangepaste hoofdstructuur en ondersteunende
planningstools voor de verkeersleiding ondersteunen deze stappen. Er zal niet meer
ruimte nodig zijn dan er in de huidige operatie nodig is en dit leidt daarom niet
tot extra belemmeringen voor, bijvoorbeeld, de General Aviation (GA).
Vraag 21
In welke mate gaat de capaciteit van de air traffic control (ATC) door Luchtverkeersleiding
Nederland (LVNL) de keuzes in de voorkeursbeslissing bepalen, aangezien de realisatie
van flexible use of airspace (FUA) van zeer grote mate afhankelijk is van de inzet
en capaciteit van de luchtverkeersleiding (bij inrichting en uitvoering)? In hoeverre
is rekening gehouden met deze vereiste verkeersleidingscapaciteit en -taken om dit
punt uit de voorkeursbeslissing te realiseren? Welke andere mitigerende maatregelen
zijn er op programmaniveau om de risico’s ten aanzien van de verkeersleidingscapaciteit
te mitigeren, met name die punten uit de voorkeursbeslissing die overige luchtruimgebruikers
en/of belanghebbenden raken?
Antwoord op vraag 21
Bij de totstandkoming van het Voorkeursalternatief is, als onderdeel van het ontwikkelwerk
van de Voorkeursbeslissing en in het plan-MER, onderzocht of de keuzes in de Voorkeursbeslissing
realiseerbaar zijn. Voor de diverse bouwstenen, waaronder FUA, is onderzocht of ze
tezamen tot een afhandelingsconcept leiden dat aan de doelen voldoet en veilig en
robuust (dat wil zeggen: onder de meest uiteenlopende operationele omstandigheden)
kan functioneren. Een toets of de ATC-capaciteit van de luchtverkeersdienstverleners
voldoende is om met het nieuwe afhandelingsconcept te werken, maakt hier onderdeel
van uit. De conclusies zijn positief.
De verkeersleidingscapaciteit (van LVNL, maar ook van de Koninklijke Luchtmacht en
Maastricht Upper Area Control) is dus bepalend geweest voor de keuzes in de Voorkeursbeslissing,
in die zin dat een maakbaar afhandelingsconcept is vastgesteld. De verkeersleidingscapaciteit
wordt niet overvraagd. Hiermee zijn de risico’s ten aanzien van verkeersleidingscapaciteit
gemitigeerd. In de ontwerp- en realisatiefase zullen bij de uitwerking van de hoofdstructuur
en de afhandelingswijze beoordelingen op veiligheid, capaciteit en effecten voor leefomgeving
en klimaat plaatsvinden, met als doel zeker te stellen dat het afhandelingsconcept
dat gerealiseerd wordt aan de programmadoelen voldoet.
Vraag 22
Is de benodigde ATC-capaciteit een afgeleid gegeven van het ontwerp, of is de ATC-capaciteit
(begrensd) een gegeven (randvoorwaarde) voor het ontwerp?
Antwoord op vraag 22
Van het ontwerp van de hoofdstructuur zullen de effecten in de ontwerp- en realisatiefase
worden bepaald. ATC-capaciteit wordt als onderdeel van deze effectanalyse meegenomen.
Vraag 23
Wie zijn exact de stakeholders en op welke wijze worden belanghebbenden (stakeholders)
in de Integrale Programmabeslissing (IPB) in 2023 in de deelprojecten betrokken voor
de definitieve besluitvorming?
Antwoord op vraag 23
Zie de antwoorden op vraag 11 en 18.
Vraag 24
Is het mogelijk een geactualiseerd voorkeursalternatiefdocument te krijgen waarin
alle gewijzigde elementen, zoals benoemd in de laatste voorkeursbeslissing, verwerkt
zijn?
Antwoord op vraag 24
Het VKA beschrijft de gewenste eindsituatie van het programma Luchtruimherziening
met alle onderdelen in samenhang gerealiseerd. Naarmate de Voorkeursbeslissing verder
wordt uitgewerkt in de ontwerp- en realisatiefase, en alle betrokkenen hun inbreng
leveren, kan steeds beter worden ingeschat in hoeverre dit eindbeeld behaald wordt.
Er is daarom nu geen reden om het VKA aan te passen. Bij de noodzakelijke concretisering
en uitwerking zijn er vele variabelen en afhankelijkheden die de mate van doelbereik
beïnvloeden. Verder is het zo dat in reactie op de zienswijzen, en het advies van
de Commissie m.e.r., nader onderzoek heeft plaatsgevonden. Het resultaat daarvan is
opgenomen in een aanvulling op het plan-MER en tevens op diverse plaatsen in de Voorkeursbeslissing
verwerkt.
Vraag 25
Maken de uitkomst van het project Toekomstvaste General Aviation Locaties (februari
2016) (Bijlage bij Kamerstuk 31 936, nr. 327) en Side letter deel uit van de ontwerp- en realisatiefase in deelprojecten en participatie?
Antwoord op vraag 25
De gebruikerseisen-en wensen van (o.a.) General Aviation zijn opgehaald in de Onderzoeksfase
en opgenomen in de «Integrale Behoeftestelling herziening luchtruim» in 2019. De uitkomsten
van het project TGAL en de side letter maken daar onderdeel van uit. De Integrale
Behoeftestelling fungeert als input voor de diverse deelprojecten in de ontwerp- en
realisatiefase.
Vraag 26
Hoe is de onderlinge prioritering geweest van de drie hoofddoelen van het programma
die geleid heeft tot de nu gekozen voorkeursvariant?
Antwoord op vraag 26
De drie hoofddoelen zijn als gelijkwaardig beschouwd, waarbij veiligheid altijd als
harde randvoorwaarde geldt. Het plan-MER laat zien dat voor alle doelen tenminste
een neutraal of positief resultaat wordt behaald. Verder zijn in de zoektocht naar
het Voorkeursalternatief geen keuzen gemaakt of bouwstenen afgevallen die meer bijdragen
aan duurzaamheid / leefomgeving dan nu in het Voorkeursalternatief zijn opgenomen.
Vraag 27
Is in het programma impliciet of expliciet een minimum aangehouden voor het aantal
vluchten dat het nieuwe luchtruim moet aankunnen? Zo ja, kunt u dit specificeren?
Antwoord op vraag 27
Er is rekening gehouden met een bandbreedte in lijn met een EUROCONTROL prognose,
de Luchtvaartnota en de Hoofdlijnenbrief Schiphol5. Deze bandbreedte varieert van geen groei (ten opzichte van 2019; met voor Schiphol
krimp tot 440.000 bewegingen) tot meerjarig gematigde groei van 1,5% per jaar. De
gebruikte scenario’s zijn te vinden in tabel 8.1 (blz. 96) van de aanvulling plan-MER.
Het laatste zichtjaar is 2035.
Het plan-MER en aanvulling plan-MER laten zien dat de keuzes in de VKB robuust zijn
bij verschillende aantallen vliegbewegingen. Ook is aangetoond dat er geen alternatief
is dat de doelen beter kan invullen.
Vraag 28
Wat is de maximale capaciteit in aantallen vluchten van en naar iedere dan operationele
luchthaven die voorzien wordt voor 2025, 2030, 2035, 2040, 2045 en 2050? Kunt u aansluitend
op die vraag, per daar genoemd jaar aangeven wat landelijk de CO2-emissie is, de stikstofemissie en de geluidshinder door dit uit te drukken in indexcijfers
met het jaar 2019 als basis (index=100)?
Antwoord op vraag 28
Besluiten over de capaciteit en het aantal vliegtuigbewegingen vallen buiten het programma
Luchtruimherziening. In het plan-MER is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd met verschillende
aantallen vliegbewegingen (zie het antwoord op vraag 27). De daarbij gebruikte aantallen
vliegbewegingen op de Nederlandse luchthavens in één jaar zijn in de berekeningen
voor de situatie met de luchtruimherziening steeds gelijk aan die van de referentiesituatie.
Het laatste zichtjaar is 2035.
Voor de gevraagde thema’s CO2-emissie, de stikstofemissie en de geluidhinder is in het plan-MER bepaald wat het
effect is van het Voorkeursalternatief ten opzichte van de referentiesituatie in 2025
en in 2035.
Vraag 29
Zijn er (doorgerekende) scenario’s waarin vergroting van de capaciteit van het luchtruim
geen harde voorwaarde is, maar de nadruk ligt op verduurzaming en minder hinder? Kunt
u hierbij alle doorrekeningen en onderliggende details verstrekken?
Antwoord op vraag 29
Het verruimen van de (civiele) capaciteit in het luchtruim gaat hand in hand met de
keuze om de afhandeling van het luchtverkeer te verduurzamen. De definitie van capaciteit,
zoals gehanteerd in de Voorkeursbeslissing is: «uurcapaciteit voor civiel handelsverkeer,
robuustheid en punctualiteit, beschikbaarheid luchtruim voor militair verkeer, beschikbaarheid
luchtruim voor General Aviation, beschikbaarheid luchtruim voor drones». Robuustheid
en punctualiteit zijn noodzakelijke voorwaarden om een voorspelbare afhandeling van
het luchtverkeer op basis van zoveel mogelijk continu klimmen en dalen mogelijk te
maken. Het Voorkeursalternatief zoals dat nu is vastgesteld is samengesteld uit die
structuurelementen en bouwstenen, zoals precisienavigatie en nauwkeurig plannen, die
tezamen het meest milieuvriendelijke alternatief vormen. Dit is onderbouwd met het
plan-MER. Het VKA is, binnen de gehanteerde randvoorwaarden en uitgangspunten, te
beschouwen als de keuze die de milieubelasting het meest terugbrengt.
Het plan-MER bevat een gevoeligheidsanalyse waarbij is gekeken naar een bandbreedte
van vliegbewegingen. Daarbij is de robuustheid aangetoond bij 579.000 vliegbewegingen
en is ook gekeken naar de prestaties bij 440.000 bewegingen op Schiphol in de periode
tot 2035. Uit deze analyse blijkt dat de prestaties van het VKA overeind blijven.
De effectbeoordeling in het plan-MER verandert niet bij de onderzochte lagere en hogere
aantallen vliegbewegingen.
Vraag 30
Klopt het dat het opvoeren van het aantal vluchten boven omwonenden die reeds als
gehinderde meetellen, op papier niet tot extra hinder leidt?
Antwoord op vraag 30
Bij een besluit rond een luchthaven dat invloed heeft op de geluidscontouren, zal
een m.e.r. worden uitgevoerd om de veranderde effecten in kaart te brengen. Als het
aantal vluchten significant toeneemt of afneemt, zal dit zichtbaar zijn in de geluidscontouren
en ook wat betreft gehinderden en ernstig gehinderden.
Het berekende aantal gehinderden is afhankelijk van de berekende geluidbelasting.
Als de geluidbelasting toeneemt zal ook het percentage van de omwonenden dat als ernstig
gehinderd wordt gerekend toenemen. De geluidbelasting is mede afhankelijk van het
aantal vliegtuigbewegingen. Voorbeelden van andere factoren zijn de vlootmix, weersomstandigheden
en het tijdstip van overvliegen.
Vraag 31
Welke bescherming voor burgers is er, als ze in het systeem eenmaal als gehinderde
tellen, tegen (nog) meer geluidbelasting boven hun woonhuis?
Antwoord op vraag 31
Het meetellen als gehinderde speelt een rol bij de afweging voor de vaststelling of
wijziging van het luchthavenverkeerbesluit voor Schiphol of een luchthavenbesluit
voor andere luchthavens, ook wanneer deze in het kader van de luchtruimherziening
gewijzigd worden. Hierin wordt de omvang van het toegestane gebruik van de luchthaven
vastgesteld. Daarbij wordt het effect op totale aantallen gehinderden bezien in verschillende
schillen rond de luchthaven. Het biedt geen extra individuele bescherming tegen geluidbelasting.
Als blijkt dat er afgeweken wordt van bij of krachtens de Wet luchtvaart voorgeschreven
routes of procedures, of wanneer er geluidsnormen worden overschreden, kan hier op
gehandhaafd worden. Voor Schiphol, de luchthavens van nationale betekenis en het luchtruim
ligt de handhavingstaak bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Een belanghebbende
kan een handhavingsverzoek bij de ILT indienen. Indien een belanghebbende meent schade
te ondervinden kan bij de Minister een verzoek om nadeelcompensatie worden ingediend,
dat op grond van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019
wordt beoordeeld. Ook kan een woning in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor
geluidsisolatie.
Vraag 32
Wie of welke instantie wordt bedoeld in de zin: «Het oorspronkelijke Plan-MER biedt
samen met de aanvulling, naar het oordeel van het bevoegd gezag, een afdoende onderbouwing
van de vastgestelde Voorkeursbeslissing» uit de aanvulling MER?
Antwoord op vraag 32
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Defensie vormen
samen het bevoegd gezag voor de luchtruimherziening. Zij zijn verantwoordelijk voor
het luchtruim en de besluiten daarover, zoals de luchtruimherziening.
Vraag 33
Kunt u, aangezien in de communicatie sprake is van een verbetering van de uitstoot
en hinder pér vlucht, maar de totalen ook van belang zijn, in detail aangeven hoe
de absolute verandering zal zijn in 2035 ten opzichte van ijkjaar 2019?
Antwoord op vraag 33
In het plan-MER is per onderzocht thema, zoals geluid, emissies en capaciteit, toegelicht
hoe de effecten zijn bepaald. Voor bijvoorbeeld emissies is uitgegaan van het totale
verwachte brandstofgebruik van alle vliegtuigen die in Nederland vertrekken of aankomen
gezamenlijk. De luchtruimherziening maakt kortere routes en minder motorgebruik mogelijk.
Hierdoor gaat de uitstoot van een vlucht omlaag en dus ook van alle vliegtuigen samen.
Voor geluid is gekeken naar de oppervlakte waar geluidbelasting is te verwachten van
alle vliegtuigen samen. Daarbij is telkens de vergelijking gemaakt tussen alternatieven
bij gelijke aantallen vluchten in de situatie zonder en met herziening van het luchtruim.
Vraag 34
Klopt het dat met de nieuwe indeling een groei in het aantal vluchten mogelijk kan
zijn van maximaal 1,5% per jaar? Zo nee, hoe zit het dan?
Antwoord op vraag 34
De Voorkeursbeslissing (VKB) is geen besluit over aantallen vliegbewegingen. In het
plan-MER is rekening gehouden met een bandbreedte in lijn met de Luchtvaartnota, EUROCONTROL
prognoses en de Hoofdlijnenbrief Schiphol6. Deze bandbreedte varieert van geen groei ten opzichte van 2019 met voor Schiphol
krimp tot 440.000 bewegingen tot meerjarig gematigde groei van 1,5% per jaar. De gebruikte
scenario’s zijn te vinden in de Aanvulling plan-MER, hoofdstuk 8, tabel 8.1. Het laatste
zichtjaar is 2035.
Het plan-MER en aanvulling plan-MER laten zien dat de keuzes in het VKB ook robuust
zijn bij een hoger aantal vliegbewegingen, waarbij het groeipercentage van 1,5% is
gebruikt. De gevoeligheidsanalyse toont aan dat er bij zowel lagere als hogere aantallen
bewegingen geen alternatief is dat de doelen voor duurzaamheid, geluid, militaire
missie effectiviteit, capaciteit en efficiëntie beter kan invullen.
Vraag 35
Indien de procentuele groei over de looptijd van de Luchtvaartnota maximaal ongeveer
52% (28 jaar 1,5%) kan bevatten, klopt het dan dat het aantal vluchten uit kan komen
op ongeveer 750.000 maximaal?
Antwoord op vraag 35
Op 24 juni jl. is met de Hoofdlijnenbrief Schiphol7 door het kabinet besloten om het vliegverkeer op Schiphol te beperken tot 440.000
vluchten. Zie voor de gebruikte bandbreedtes van verkeersvolumes in de luchtruimherziening
verder het antwoord op vraag 27.
Vraag 36
Als er gesproken wordt van 20% minder geluid op de grond en 6–7% minder CO2- en stikstofemissie, is dat dan voor of na ingebruikname van de extra ontstane capaciteit?
Antwoord op vraag 36
Het plan-MER geeft de verwachte effecten weer van de situatie zonder en met luchtruimherziening.
De vergelijking van deze situaties vindt plaats bij 499.000 vliegbewegingen op Schiphol.
Vraag 37
Kunt u een overzicht geven welke keuzes uit de Luchtvaartnota als uitgangspunt overgenomen
zijn in de luchtruimherziening (bijv. de grens van 1.800 m, de keuze voor vaste routes)?
Antwoord op vraag 37
Vanuit de Luchtvaartnota zijn de volgende kaders overgenomen:
– De Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni jl.8
– Veiligheid: ontwikkelingen in de luchtvaart (en dus in het luchtruim) mogen niet ten
koste gaan van de veiligheid in de lucht en op de grond. Daartoe voert het programma
een integrale veiligheidsanalyse uit op uitgewerkte ontwerpen, zodra die beschikbaar
zijn;
– Bundeling van naderend vliegverkeer, zodat het gebied waarover naderend verkeer vliegt
wordt beperkt;
– Naderend en vertrekkend luchtverkeer zoveel mogelijk afhandelen over routes die rekening
houden met geluidbelasting op de grond. In dat kader biedt de Luchtvaartnota een ordening
in prioriteit van verschillende soorten ondergrond van open water (weinig ontzien)
tot en met stedelijk gebied (zoveel mogelijk ontzien);
– Ook buiten de 48 dB(A)Lden contour van Schiphol in het route-ontwerp tussen de grond en 6.000 voet (circa 1.800
meter) optimaliseren voor geluid. Dit betekent dat in grotere delen van Nederland
meer op geluid zal worden geoptimaliseerd dan in de huidige situatie,
– Aansluiten op en toepassen van de kaders voor stikstofdepositie onder en boven 3.000
voet (circa 900 meter);
– Bijdragen aan de beperking van de uitstoot van CO2door het inzetten op korte routes boven 6.000 voet (circa 1.800 meter) en zoveel mogelijk
continu klimmen en dalen met stabiel motorvermogen. Ook boven 6.000 voet wordt gekeken
naar het effect van routes op de grond, met dien verstande dat het klimaateffect en
werkbaarheid van de verkeersafhandeling hier een hogere prioriteit krijgt;
– Prioritering tussen luchtruimgebruikers, met maatschappelijke vluchten op de eerste
plek, gevolgd door handelsverkeer en militaire luchtvaart, commerciële General Aviation,
recreatieve General Aviation en niet-commerciële drones;
– De huidige luchthavens en het huidige banenstelsel van Schiphol zijn uitgangspunt
voor de herziening.
Vraag 38
Waarom is er gekozen voor de keuze van de hoofdstructuur 2025 als zogenaamd zichtjaar
aan te houden, terwijl de luchtruimherziening de periode tot aan 2050 bestrijkt en
juist in de latere jaren de gevolgen van de keuzes goed zichtbaar zullen zijn?
Antwoord op vraag 38
Voor het Voorkeursalternatief worden naast 2035 ook de effecten van de tussentijdse
situatie (zijnde 2025) voor zover relevant, kwalitatief en bondig in beeld gebracht.
Het belangrijkste zichtjaar is 2035. Daar worden alle effecten van de alternatieven
en bouwstenen vergeleken ten opzichte van de referentiesituatie. Voor het zichtjaar
2035 is aangenomen dat in aanvulling op de hoofdstructuur het nieuwe operationeel
concept volledig is ingevoerd en functioneert.
Vraag 39
Wat is de reden dat in de gehele ontwerpvoorkeursbeslissing de normen van de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) en haar aanbevelingen niet genoemd worden voor zowel geluid als luchtkwaliteit?
Antwoord op vraag 39
In 2018 heeft de WHO in de «Environmental Noise Guidelines for the European Region»
aanbevelingen gedaan over geluid voor wegen, spoorwegen, luchtvaart en windturbines
(omgevingsgeluid). In deze WHO-adviesnormen voor omgevingsgeluid is voor luchtvaart
de aanbeveling gedaan om de geluidbelastingen door vliegverkeer te reduceren tot 45
dB Lden en 40 dB Lnight met het oog op de gezondheid van bewoners die aan vliegtuiggeluid worden blootgesteld
en daartoe passende maatregelen te nemen. Ter uitvoering van de motie van het lid
Schonis9 is over deze WHO-richtlijnen advies uitgebracht door het RIVM. Eind van dit jaar
zal de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer informeren
over de uitwerking van de aanbevelingen in dit advies.
Vraag 40
Klopt het dat a) de invoering van de voorkeursvariant het voldoen aan de WHO-richtlijnen
lastiger maakt, b) in december 2018 (Kamerstuk 29 383, nr. 311) is toegezegd dat de Luchtvaartnota nader zal ingaan op hoe om te gaan met deze guideline
en c) deze toezegging nog niet is waargemaakt? Zo ja, is het mogelijk dat in samenspraak
met de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat alsnog invulling wordt gegeven
aan de toezegging in genoemde Kamerbrief?
Antwoord op vraag 40
Over het algemeen zal de luchtruimherziening een positief effect hebben op geluidhinder,
maar dit zal niet overal gelden. Lokaal kan geluid toenemen. Tijdens de ontwerp- en
realisatiefase zal blijken wat de exacte netto effecten zijn en kan worden vastgesteld
of dit in lijn is met de reactie van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
op het advies van de WHO om de negatieve effecten van vliegtuiggeluid op de gezondheid
te verminderen. Zie verder het antwoord op vraag 39.
Vraag 41
Kunt u uitleggen hoe de uitspraak in de (bijlage bij Kamerstuk 31 936, nr. 836): «Het programma Luchtruimherziening gaat niet uit van een andere vlootmix dan die
er nu is. De vloot heeft een relatief lange levensduur», niet strijdig is met de aanname
in de plan-MER: «Voor de geluidsproductie van vliegtuigen is aangenomen dat deze met
ruim 1% per jaar afneemt door onder andere de introductie van stillere motoren, aerodynamische
verbeteringen en elektrisch vliegen. De Luchtvaartnota gaat uit van 100% elektrisch
vliegen binnen 500 km in 2050»?
Antwoord op vraag 41
Bij het vergelijken van de prestaties van een luchtruimstructuur of een afhandelingsconcept,
is het belangrijk om steeds uit te gaan van dezelfde samenstelling van het verkeer.
Dat gebeurt dan ook in het plan-MER: de effectbepaling vindt plaats met een vaste
aanname voor de samenstelling van de vloot. De uitkomst is dus niet afhankelijk van
de snelheid waarmee de vernieuwing van de vloot plaatsvindt.
Op meerdere manieren is realisatie van een lagere geluidbelasting bereikbaar: stillere
motoren/vliegtuigen, andere vliegprocedures en routes, en een lager verkeersvolume.
De conclusie in het plan-MER is dat het Voorkeursalternatief over het geheel genomen
beter presteert dan het huidige systeem bij gelijke vlootmix. Dat is ook zo wanneer
de vlootmix als geheel minder geluid gaat produceren.
Vraag 42
Waarom is er geen gevolg gegeven aan de opdracht van het adviescollege Stikstofproblematiek
in januari 2020 uit zijn Advies Luchtvaartsector dat alle emissies – ook boven de
3.000 voet/900 meter – geregistreerd moeten gaan worden in deze voorkeursvariant en
in het plan-MER?
Antwoord op vraag 42
Het Adviescollege stikstofproblematiek geeft in zijn «Advies Luchtvaarsector» aan
dat in de Emissieregistratie rekening gehouden moet worden met alle emissies die samenhangen
met de luchtvaart en dat daarbij ook de emissies die afkomstig zijn van het vliegverkeer
boven 3.000 voet (circa 900 meter) in ogenschouw genomen dienen te worden.
De aanvulling op het plan-MER luchtruimherziening vermeldt in de »factsheet stikstof
(paragraaf 3.2.2.)» dat de emissies van luchtverkeer boven 3.000 voet in omvang groter
zijn dan de emissies onder de 3.000 voet. Verder wordt verwezen naar de Luchtvaartnota,
waarin is opgenomen dat Nederland zich inspant om de registratie van emissies boven
de 3.000 voet in kaart te laten brengen10. Aan het RIVM is inmiddels gevraagd om na te gaan hoe deze emissies kunnen worden
opgenomen in de Emissieregistratie. Naar verwachting komt het RIVM voor het einde
van dit jaar met een voorstel.
Vraag 43
Moet er niet een aanvulling komen op de plan-MER, waarin wel voldaan wordt aan dat
advies-Remkes uit januari 2020?
Antwoord op vraag 43
Zie het antwoord op vraag 42. Het bij vraag 42 genoemde «Advies Luchtvaartsector»
geeft geen aanleiding om de effectbepaling in het plan-MER luchtruimherziening opnieuw
uit te voeren. Wel is een aanvulling uitgebracht op het plan-MER, met daarin een «factsheet
stikstof» (hoofdstuk 3). De factsheet geeft uitleg over de effecten die samenhangen
met stikstof: de rol van de luchtvaart en de effecten die de luchtruimherziening met
zich meebrengt.
Vraag 44
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geconsulteerd over de impact
van de voorkeursvariant wat betreft de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen, ultrafijnstof
en geluidshinder? Zo ja, kunt u deze bevindingen nog delen met de Kamer?
Antwoord op vraag 44
De VKB is een kabinetsbesluit, inclusief het Ministerie van VWS. Voor specifieke consultatie
over genoemde stoffen wordt verder verwezen naar vraag 46.
Vraag 45
Is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geconsulteerd over de
impact van de voorkeursvariant wat betreft de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen,
ultrafijnstof en geluidshinder? Zo ja, kunt u deze bevindingen nog delen met de Kamer?
Antwoord op vraag 45
Zie het antwoord op vraag 46.
Vraag 46
Zijn de GGD's geconsulteerd over de impact van de voorkeursvariant wat betreft de
uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen, ultrafijnstof en geluidshinder? Zo ja, kunt
u deze bevindingen nog delen met de Kamer?
Antwoord op vraag 46
Er is met het Ministerie van VWS, het RIVM of de GGD’s geen contact geweest over genoemde
stoffen. De Voorkeursbeslissing is een besluit op hoofdlijnen waarbij ook de effecten
op het niveau van heel Nederland in beeld zijn gebracht en nog niet gedetailleerd
per regio. Bij het uitwerken van de detailontwerpen en het beoordelen ervan in de
deelprojecten in de ontwerp- en realisatiefase zullen gezondheidseffecten gedetailleerder
in kaart worden gebracht als dit verplicht is of noodzakelijk wordt geacht. Daarbij
zal, waar nodig, de afstemming worden opgezocht met bovenstaande instanties.
Vraag 47
Op welke wijze is het advies van de Gezondheidsraad over ultrafijnstof concreet meegenomen
in uw afwegingen en de gekozen voorkeursvariant?
Antwoord op vraag 47
Zoals in het plan-MER van de luchtruimherziening is aangegeven, zorgt de luchtruimherziening
voor weinig verandering in de lokale luchtkwaliteit, inclusief (ultra)fijn stof. Dat
komt omdat de uitstoot vanuit vliegtuigen vooral dicht bij de luchthavens invloed
heeft op de lokale luchtkwaliteit. En juist dicht bij de luchthavens laat de luchtruimherziening
de situatie vrijwel ongewijzigd. Daarom heeft het advies van de Gezondheidsraad over
ultrafijn stof geen rol gespeeld in de afwegingen en de gekozen voorkeursvariant.
Uiteraard speelt het advies van de Gezondheidsraad wel een belangrijke rol bij de
programma’s en acties die lopen of nog gaan lopen om de lokale luchtkwaliteit te verbeteren,
zoals het Schone Lucht Akkoord (SLA), de Uitvoeringsagenda van de Luchtvaartnota en
het uitwerking geven aan de RIVM-rapportage over de gezondheidsrisico’s van blootstelling
aan ultrafijn stof uit de luchtvaart.
Vraag 48
Hoe gaat een keuze om boven de 1.800 meter geluidshinder geen prioriteit te geven,
waarmee deze routes over drukbevolkt gebied kunnen komen te liggen, samen met deze
aanbeveling van het RIVM: «Het RIVM beveelt aan om bij het ontwikkelen en implementeren
van het beleid rekening te houden met personen buiten het huidige aandachtsgebied.
Dit gebied wordt bepaald door vastgelegde contouren. Uit de verdeling van de huidige
ziektelast blijkt dat het grootste deel van de personen die negatieve gezondheidseffecten
door geluid van vliegverkeer ondervinden, zich buiten de bepalende contouren bevindt.
Tegelijkertijd moeten de gebieden met de hoogste geluidbelastingen niet uit oog worden
verloren.» (RIVM-rapport motie van het lid Schonis en de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid
(2018))
Antwoord op vraag 48
Het programma Luchtruimherziening heeft als opgave het verminderen van de geluidbelasting
op de grond en zal hier ook prioriteit aan geven tot verder van de luchthaven dan
nu. Op dit moment vinden route-optimalisaties vanuit geluidsoptiek plaats binnen een
geluidscontour (bijvoorbeeld de 48db Lden-geluidscontour rondom Schiphol). Ook buiten
die contour zet de luchtruimherziening in op geluidsvermindering voor omwonenden.
De inzet is om het route-ontwerp voor zowel vertrek als nadering tot 6.000 voet (circa
1.800 meter) te optimaliseren op geluid. Dit streven strekt zich uit tot voorbij de
48db Lden-contouren. De 6.000 voet ontwerprichtlijn betekent dat in grotere delen
van Nederland meer zal worden ingezet op verminderen van de impact van vliegtuiggeluid
op de grond dan tot nu toe het geval was.
Vraag 49
Kunt u voor een aantal veelvoorkomende vliegtuigtypes aangeven wat de geluidsbelasting
is op de grond, indien die op 1.800 meter overvliegen, en dan zowel stijgend als landend?
Antwoord op vraag 49
De geluidbelasting, uitgedrukt in de geluidmaat Lden, is een jaargemiddelde geluidbelasting en deze is niet voor een individueel vliegtuig
te bepalen. Binnen de «Programmatische aanpak meten vliegtuiggeluid» wordt onderzocht
welke geluidmaten, aanvullend op Lden, inzicht geven in de hinderbeleving. Onderdeel hiervan is de vraag op welke wijze
het maximale geluidniveau van een vliegtuigpassage hierbij een rol speelt. Het maximale
geluidniveau op de grond kan alleen door meting worden bepaald en pas daarna in berekeningen
worden gebruikt. Het maximale geluidniveau hangt sterk af van de lokale weersomstandigheden,
de hoogte waarop het vliegt, het gewicht van het toestel en of het vliegtuig op dat
moment bijvoorbeeld stijgt of daalt. Hierdoor is het niet mogelijk de vraag eenduidig
te beantwoorden.
Vraag 50
Is de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geconsulteerd over de
impact van de voorkeursvariant wat betreft de impact op de woningbouwopgave? Zo ja,
kunt u deze bevindingen delen met de Kamer?
Antwoord op vraag 50
Met de ministers van VRO/BZK heeft afstemming plaatsgevonden; de Voorkeursbeslissing
is een kabinetsbreed besluit.
Het programma Luchtruimherziening houdt rekening met de woningbouwplannen bij het
ontwerpen van de nieuwe hoofdstructuur. De beschouwing van de effecten van de nieuwe
hoofdstructuur op geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit laat vooralsnog zien
dat significante effecten als gevolg van de nieuwe hoofdstructuur kunnen worden voorkomen
bij het ontwerpen van de routes. Het leidt vooralsnog dan ook niet tot verdere beperkingen
van de woningbouwontwikkeling tot 2025 en daarna. In voorkomende gevallen kan de luchtruimherziening
ruimte bieden aan woningbouwontwikkeling. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en de relevante provincies worden nauw betrokken bij de deelprojecten
met geografische effecten op de grond.
In hoofdstuk 4 van de aanvulling op het plan-MER is de samenhang tussen de luchtruimherziening
en «landzijdige» opgaven van een analyse voorzien. Daarbij is met name bekeken hoe
de besluiten uit de Voorkeursbeslissing zich verhouden tot de opgaven uit de NOVI.
Vraag 51
U noemt een vergroting van de voorspelbaarheid van geluid een pluspunt, maar zou het
ook tot negatieve effecten kunnen leiden?
Antwoord op vraag 51
Voorafgaande aan het opstellen van het plan-MER is de onderzoeksopzet gepresenteerd
in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Daarin is ook opgenomen dat de «voorspelbaarheid
van geluid» een van de criteria is om de effecten van de luchtruimherziening aan af
te meten. De aanname daarbij is dat een vast patroon (voorspelbaarheid) minder verstorend
uitwerkt op de beleving van het vliegtuiggeluid dan de situatie waarin niet valt te
voorspellen wanneer vliegtuigen overkomen. De NRD heeft voor reactie ter inzage gelegen.
Over het criterium «voorspelbaarheid» zijn destijds geen opmerkingen binnengekomen.
Ook is uit participatiesessie in de Onderzoeksfase meegenomen dat voorspelbaarheid
van vliegtuiggeluid voor om- en onderwonenden een bijdrage kan leveren aan de leefbaarheid.
Het plan-MER geeft aan dat de voorspelbaarheid van geluid toeneemt als gevolg van
de luchtruimherziening. Dat komt vooral door de vaste routes, die ervoor zorgen dat
onder deze routes met regelmaat vliegtuigen over komen. Buiten die vaste routes wordt
veel minder vaak door vliegtuigen via onregelmatige patronen overgevlogen. Een toename
van de voorspelbaarheid dempt het verstorende effect van geluid.
Vraag 52
Kunt u, aangezien op bepaalde plekken onduidelijk is naar wie wordt verwezen wanneer
de term «bevoegd gezag» wordt gebruikt, dit voor elk gebruik van deze term verduidelijken?
Antwoord op vraag 52
Zie het antwoord op vraag 32.
Vraag 53
Kunt u concreet uitleggen op welke manier extra verkregen capaciteit ingezet kan worden
voor een «duurzame afhandeling», zoals de beslisnota suggereert?
Antwoord op vraag 53
Een luchtruimstructuur met bijbehorende afhandelingswijze voor het luchtverkeer die
voldoende capaciteit biedt, geeft de beste mogelijkheid om het aanbod aan vliegverkeer
in de meest uiteenlopende omstandigheden af te handelen met de laagst mogelijke impact
op leefomgeving en klimaat. Verruiming van de civiele capaciteit heeft niet als doel
om het aantal vliegtuigbewegingen toe te laten nemen, verruiming van de civiele capaciteit
is nodig om de luchtvaart te verduurzamen. Extra capaciteit in het luchtruim vertaalt
zich namelijk naar meer mogelijkheden om duurzame afhandelingswijzen (dus: zoveel
mogelijk continu klimmen en dalen) toe te passen, met inachtneming van het aanbod
aan vliegverkeer. Een lagere capaciteit leidt tot meer omvliegen, het minder of niet
kunnen toepassen van continue klim- of daalprofielen en vertraging. Extra capaciteit
ontstaat door de luchtruim- en routestructuur, in samenwerking met technische bouwstenen
zoals precisienavigatie en geavanceerd plannen, zo in te richten dat de afhandeling
voor de luchtverkeersleider voorspelbaar wordt.
Vraag 54
Is het realiseren van extra capaciteit in het luchtruim een essentiële stap om te
komen tot verduurzaming? Met andere woorden, moet er eerst extra capaciteit worden
vrijgespeeld, waarna er een keuze komt waaraan die te besteden of zou het effectiever
kunnen zijn om direct te sturen op duurzaamheidsdoelen?
Antwoord op vraag 54
De luchtruimherziening richt zich op drie samenhangende en gelijkwaardige doelen.
Efficiënt gebruik en beheer, vergroting van capaciteit voor civiel en militair gebruik
(i.v.m. de komst van het nieuwe gevechtsvliegtuig F-35) en verduurzaming van het gebruik
van het luchtruim zodat de impact van vliegen op de omgeving wordt beperkt. Deze doelen
worden dus in samenhang beschouwd en op die manier wordt er direct gestuurd op duurzaamheidsdoelen.
Vraag 55
Hoe duidt u de conclusie in de plan-MER, waar de grens van 1.800 meter besproken wordt,
dat vliegtuigen op deze hoogte kunnen zorgen voor een geluidsbelasting op de grond
waarbij volgens de WHO nog steeds ernstige hinder en slaapverstoring zijn te verwachten?
Antwoord op vraag 55
Het plan-MER maakt een analyse van de effecten van de luchtruimherziening. Voor geluid
is daarbij gebruik gemaakt van de geluidscontouren van 43, 45 en 48 dB(A). De 48 dB(A)
contour is de laagste geluidsbelastingswaarde waarnaar gekeken wordt in het Luchthavenindelingbesluit
Schiphol. De Commissie voor de m.e.r. heeft gevraagd om ook naar effecten verder van
de baan te kijken. De beschikbare rekentools zijn niet geschikt om daarbij nog lagere
geluidsbelastingswaarden te hanteren dan de 43 dB(A) contour; de onzekerheden in de
resultaten zijn dan te groot.
In het plan-MER heeft derhalve geen toetsing plaatsgevonden op basis van de hoogte
van de vliegtuigen, maar op basis van de genoemde geluidsbelastingswaarde.
Vraag 56
Is het denkbaar dat, indien niet wordt uitgegaan van 1,5% «gematigde groei» per jaar,
maar van krimp, er een ander ontwerp uit zou kunnen komen dat beter scoort op beperking
van de CO2- en/of stikstofemissies en/of geluidshinder?
Antwoord op vraag 56
Het plan-MER bevat een gevoeligheidsanalyse met de vraag welke invloed het aantal
vliegbewegingen heeft op de prestaties van het Voorkeursalternatief. De gevoeligheidsanalyse
in het plan-MER stelt dat de prestaties van het Voorkeursalternatief overeind blijven
in een scenario zonder groei van het aantal vliegbewegingen (499.000 vliegbewegingen
op Schiphol). In de aanvulling op het plan-MER is ook onderzocht wat de prestaties
zijn van het Voorkeursalternatief bij 440.000 vliegbewegingen op Schiphol. Ook uit
deze aanvullende analyse blijkt dat de prestaties van het VKA overeind blijven. De
effectbeoordeling in het plan-MER verandert niet bij de onderzochte lagere en hogere
aantallen vliegbewegingen. Ook bij andere aantallen vliegbewegingen geeft het Voorkeursalternatief
het beste invulling aan de gestelde doelen van de luchtruimherziening.
Vraag 57
Kunt u uitleggen waarom, terwijl één van de twee centrale thema’s in het programma
Luchtruimherziening ging om de keuze tussen vaste versus flexibele routes, er nu gesteld
wordt dat de Luchtvaartnota (Kamerstuk 31 936, nr,. 820) stelt dat er sprake zal zijn
van vaste routes en daarmee er dus een van de twee centrale onderzoeksvragen ogenschijnlijk
gedicteerd wordt door een nota waarin dit onderwerp niet, of niet in detail, onderzocht
is?
Antwoord op vraag 57
Het plan-MER dat is opgesteld bij de luchtruimherziening laat zien dat de keuze voor
vaste routes een gunstiger bijdrage levert aan de gestelde doelen voor verduurzaming
en leefbaarheid dan een model met flexibele routes. Daarmee wordt de koers bevestigd
uit de Luchtvaartnota en uitvoering gegeven aan de Europese Single European Sky (SES)
verordeningen van de Europese Commissie.
Vraag 58
Is er bij het bepalen van de effecten van de luchtruimherziening in enige mate uitgegaan
van het salderen van stikstof? Zo ja, op welke manier?
Antwoord op vraag 58
Nee, daar is ook geen reden voor aangezien het plan-MER laat zien dat over heel Nederland
genomen de luchtruimherziening naar verwachting leidt tot een afname van de stikstofdepositie.
In de volgende fase van de luchtruimherziening kan bij de uitwerking van routes blijken
dat incidenteel toch significant negatieve effecten op een Natura 2000-gebied niet
zijn uit te sluiten. Op dat moment moeten aanpassingen van het ontwerp of mitigatie
worden overwogen.
Vraag 59
Is er bij het bepalen van de effecten van de luchtruimherziening in enige mate uitgegaan
van afnemende stikstofemissies en/of -deposities vanuit andere sectoren? Zo ja, op
welke manier?
Antwoord op vraag 59
Nee, het plan-MER kijkt alleen naar de effecten van de luchtruimherziening.
Vraag 60
Is er bij het bepalen van de effecten van de luchtruimherziening in enige mate uitgegaan
van luchtkwaliteitswinst afkomstig uit andere sectoren? Zo ja, op welke manier?
Antwoord op vraag 60
Nee, het plan-MER kijkt alleen naar de effecten van de luchtruimherziening.
Vraag 61
Zijn de niet-CO2 broeikaseffecten meegenomen in het plan, de onderliggende berekeningen en de plan-MER?
Zo ja, op welke manier?
Antwoord op vraag 61
Het plan-MER kiest ervoor om het brandstofgebruik als maat te gebruiken voor het criterium
klimaat. De reden daarvoor is dat het brandstofgebruik recht evenredig is met de CO2-uitstoot en min of meer recht evenredig is met de andere klimaateffecten van de luchtvaart.
Over deze andere effecten (zoals uitstoot van waterdamp en roet en de vorming van
contrailstrepen en cirrusbewolking) op het klimaat bestaat nog geen wetenschappelijke
consensus. Wel is er consensus dat de effecten evenredig toenemen met het brandstofgebruik.
Bij afnemend brandstofgebruik nemen ook de mogelijke klimaateffecten van niet-CO2 af.
Vraag 62
Indien bij de verdere uitwerking van de nu gekozen voorkeursvariant blijkt dat er,
waar de Commissie voor de m.e.r. voor waarschuwt, daadwerkelijk gevolgen optreden
die zo omvangrijk zijn dat nu gemaakte keuzes en uitgangspunten voor de herziening
onwenselijk of mogelijk zelfs onhaalbaar zijn, is het dan nog mogelijk terug te keren
en voor een andere voorkeursvariant te kiezen die beter uitpakt?
Antwoord op vraag 62
Het Voorkeursalternatief (VKA) is tot stand gekomen door opties te vergelijken en
vervolgens bouwstenen toe te voegen. Bij de samenstelling van het VKA zijn geen bouwstenen
gevonden die voor geluid, emissies of natuur tot een wezenlijk betere score leiden,
dan de bouwstenen die in het VKA zijn gebruikt. Het VKA is daarmee – binnen de randvoorwaarden
en uitgangspunten van de luchtruimherziening -te beschouwen als de keuze die de milieubelasting
het meest terugbrengt.
In deze fase van de luchtruimherziening geldt voor het besluit en de effectbepaling
wel dat het hier om een uitspraak op hoofdlijnen gaat. De exacte resultaten zijn afhankelijk
van lokale uitwerking. Bij de uitwerking van deelprojecten worden de onderlinge raakvlakken
en samenhang met monitoring goed in de gaten gehouden. Waar nodig vindt op basis daarvan
bijsturing plaats.
Vraag 63
Waarom wordt er voor geluidshinder nog enkel naar Lden gekeken, terwijl het RIVM in zijn rapport «Vliegtuiggeluid: meten, rekenen en beleven
– Een verkenning van wensen en ontwikkelopties» al heeft geconcludeerd dat combinaties
van geluidsindicatoren om de relatie met geluidhinder te verklaren meerwaarde lijken
te hebben boven het gebruik van alleen Lden?
Antwoord op vraag 63
Het RIVM concludeert in het rapport «Vliegtuiggeluid: meten, rekenen en beleven» dat
Lden de beste individuele geluidmaat is om de hinder door vliegtuiggeluid te verklaren.
Daarnaast wordt aanbevolen om te onderzoeken welke aanvullende indicatoren naast Lden toegepast kunnen worden om de voorspelling van de hinder te verbeteren. Er is toegezegd
alle aanbevelingen uit het rapport uit te voeren11. Het onderzoek naar deze aanvullende hinderindicatoren loopt momenteel, en de verwachting
is dat het rapport medio 2023 wordt opgeleverd.
Vraag 64
Gegeven dat a) een van de ontwerpprincipes in deze herziening is om directere «rechtere»
lijnen te vliegen boven de 1.800 m teneinde brandstofverbruik en emissies te beperken
en b) vliegen via een hub als Schiphol daaraan in meer of mindere mate tegenstrijdig
is, daar het tot extra vliegkilometers leidt, zijn er in het programma instrumenten
voorzien die deze tegengestelde werking balanceren? Zo ja, hoe werken die in de praktijk?
Antwoord op vraag 64
Het programma Luchtruimherziening heeft het beperken van emissies tot doel. Minder
omvliegen en daarmee minder uitstoot wordt in verschillende delen van het luchtruim
op verschillende wijze verbeterd. Voor overvliegend verkeer (boven de 7,5km) zorgt
Free Route Airspace hiervoor. Met een nieuwe hoofdstructuur en (Advanced) Flexible
Use of Airspace wordt op alle hoogtes ingezet op een efficiënter gebruik van het luchtruim,
zodat zowel militaire oefeningen kunnen plaatsvinden en het civiel verkeer daarbij
zo min mogelijk hoeft om te vliegen.
Keuzes over aantallen vliegbewegingen en over het hubmodel op Schiphol beïnvloeden
de bovengenoemde verbetervoorstellen niet en vallen buiten de scope van het programma
Luchtruimherziening.
Vraag 65
Bent u ermee bekend dat bij de vierde naderingsroute een participatieproces wordt
ingericht waarbij de drie in het voorkeursbesluit benoemde stakeholdergroepen, namelijk
bestuurders, luchtruimgebruikers en maatschappelijke organisaties worden betrokken
en het participatieplan met de stakeholders wordt gedeeld, maar dat de bewoners buiten
het participatieproces staan in tegenstelling tot wat in de aanbiedingsbrief aangegeven
is? Zo ja, wat is hier de verklaring voor?
Antwoord op vraag 65
Zie antwoord op vraag 11.
Vraag 66
In hoeverre hebt u onderzocht of het voorkeursbesluit juridisch uitvoerbaar is als
de natuurvergunningen voor Schiphol en tal van andere nationale luchthavens uitblijven?
Antwoord op vraag 66
De Voorkeursbeslissing voor de herziening van het luchtruim gaat uit van het gebruik
van de luchthavens, zoals die in de Luchtvaartnota zijn beschreven en waarvan het
huidig gebruik in diverse luchthaven(verkeer)besluiten en regelgeving thans juridisch
is geborgd (zie ook het antwoord op vraag 37). Binnen dat uitgangspunt is bezien wat
de effecten van de luchtruimherziening zijn. De vergunningssituatie van de luchthavens
zelf is geen onderwerp van deze Voorkeursbeslissing.
Vraag 67
Nu afstel van de openstelling van Lelystad Airport niet uitgesloten is, hoe ziet u
het voorkeursbesluit, indien Lelystad Airport niet opengaat?
Antwoord op vraag 67
Zie antwoord vraag 8.
Vraag 68
Klopt het dat de locatie van de eventuele omgevingshinder en die van de locatie van
de vierde buis (aanvliegroute) niet gedetailleerd zijn beschreven en u daarmee in
het ongewisse laat waar de nadelige gevolgen zich lokaal zullen manifesteren ten gevolge
van uw voorkeursbesluit? Zo nee, waar is een en ander precies te lezen? Zo ja, kunt
u toezeggen dat u op korte termijn (dat wil zeggen voor behandeling in de commissie)
de ontbrekende milieu-impact op lokaal niveau van uw voorkeursbesluit naar de Kamer
kunt sturen?
Antwoord op vraag 68
Bij het opstellen van de ontwerp-Voorkeursbeslissing (VKB) en het bijbehorende plan-MER
is gezocht naar de mogelijkheden om de effecten van de luchtruimherziening niet alleen
voor Nederland als geheel weer te geven, maar ook inzicht te geven in de regionale
verdeling van de milieubelasting. De (technische) mogelijkheden bleken beperkt, omdat
de VKB besluit over de hoofdlijnen van de luchtruimherziening en de uitwerking van
onder meer de routes daarna (in de ontwerp- en realisatiefase) volgt.
Naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. en de ingebrachte zienswijzen
is de regionale verdeling van de geluidseffecten nader beschouwd. De aanvulling op
het plan-MER geeft in paragraaf 2.5 voor de huidige situatie (2019) op kaarten voor
heel Nederland de vlieghoogten en daarbij behorende geluidbelastingen weer. Die kaarten
met toelichting geven een indicatie van de gebieden waar de luchtruimherziening tot
effecten kan leiden. Met gebruik van deze informatie is in paragraaf 3.5.1 van de
definitieve VKB een beschouwing opgenomen over de te verwachten effecten per regio.
Die beschouwing is gebaseerd op een vergelijking met de huidige situatie. In deze
fase van de luchtruimherziening (besluit over hoofdlijnen) is dit het detailniveau
waarop effecten kunnen worden gekoppeld aan gebieden.
In de ontwerp- en realisatiefase zullen deelprojecten worden opgestart waarbij de
lokale geografische effecten in beeld worden gebracht. In de Integrale Programma beslissing
(IPB) zal voor de verschillende deelprojecten worden beschreven hoe de aanpak per
project, de participatie en besluitvorming tot implementatie per project eruit komt
te zien. Besluitvorming over implementatie vindt plaats na afronding van dit traject
van planuitwerking en participatie.
Vraag 69
Klopt het dat u in uw Kamerbrief van 14 oktober jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 997) schrijft dat in de uitwerking van het voorkeurbesluit (de ontwerp- en realisatiefase)
ruimte voor participatie aanwezig is, waarna besluitvorming en realisatie zullen volgen?
Zo ja, kunt u aangeven welke uitgangspunten u meegeeft voor de ontwerp- en realisatiefase
als het gaat over milieugrenzen, locaties e.d. en binnen welk afwegingskader de keuzes,
ingebracht tijdens het participatietraject, worden beoordeeld?
Antwoord op vraag 69
In de volgende fase van het programma, de ontwerp- en realisatiefase, zet het programma
Luchtruimherziening de ingezette participatieaanpak voort. In lijn met het ontwerpproces
wordt dit vormgeven op het niveau van de verschillende deelprojecten die in de verschillende
regio’s hun beslag krijgen. Per deelproject (of cluster van samenhangende deelprojecten)
wordt een participatieplan opgesteld, waarin staat wanneer en hoe de betrokkenheid
van de verschillende stakeholdergroepen zal plaatsvinden en welke kaders daarbij van
toepassing zijn, zoals het niveau van betrokkenheid in het ontwerpproces. Binnen de
deelprojecten zal ook breder worden gekeken naar lokale overheden, belangengroepen
en contact met bewoners, indien de impact van de deelprojecten daar aanleiding toe
geeft. Door de participatie gebiedsgericht te organiseren gaat de dialoog met de stakeholders
direct in op het verband tussen het ontwerp van routes en de specifieke geografische
effecten daarvan.
Vraag 70
Klopt het dat de laagvliegroutes (op 1.800 m) blijven, gezien het volgende citaat
uit de Kamerbrief: «Het tweede onderdeel van de Voorkeursbeslissing betreft de stapsgewijze
invoering van een nieuw operationeel concept voor de luchtvaart. Technische bouwstenen
die hiervoor nodig zijn komen in de periode 2023–2035 voor implementatie beschikbaar.
In het luchtruim boven 6.000 voet (circa 1.800 meter) zorgt het nieuwe concept voor
kortere en meer efficiënte routes én voor een voorspelbare en nauwkeurige ordening
van de vliegbewegingen. Die ordening is nodig om in het luchtruim onder 6.000 voet
het concept van zoveel mogelijk continu klimmen en continu dalen over vaste routes
stapsgewijs te kunnen invoeren.»? Zo ja, hoe strookt dat met eerdere toezeggingen
dat laagvliegroutes zouden verdwijnen? Zo nee, kunt u garanderen dat bij invoering
geen enkele laagvliegroute meer aanwezig is?
Antwoord op vraag 70
Ook boven de 6.000 voet wordt zoveel mogelijk continu klimmen en dalen toegepast in
het ontwikkelen van de afhandelingswijze van het luchtverkeer. In het ontwerpproces
in de volgende fase van het programma zal prioriteit worden gegeven aan de introductie
van continu klimmen en dalen over vaste routes onder de 6.000 voet (circa 1.800 meter).
Om de introductie en het gebruik van deze vaste routes onder de 6.000 voet zo veel
mogelijk zeker te stellen, kan het nodig zijn om verder van de luchthavens (op grotere
hoogte) minder directe routes, of routes met een getrapt daalprofiel, te ontwerpen.
Ook dan zal in het concept en in de toepassing ervan zoveel mogelijk continu worden
geklommen en gedaald naar en vanaf kruishoogte.
Vraag 71
Klopt het dat de overlast ook kan toenemen, gezien uw schrijven: «De invoering van
een nieuw operationeel concept voor de luchtvaart kan leiden tot beperking van geluid
op de grond (ordegrootte 20%), vergroting van de voorspelbaarheid van geluid, vermindering
van CO₂- en stikstofemissies (6–7% minder brandstofverbruik per vlucht) en reductie
van de vliegtijd (7–8%)»? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, op welke manier sluit
u uit dat overlast toeneemt?
Antwoord op vraag 71
Het plan-MER laat de effecten zien van de implementatie van het Voorkeursalternatief
in vergelijking tot de referentiesituatie zonder luchtruimherziening. De geciteerde
effecten betreffen Nederland als totaal. Paragraaf 3.5 van de Voorkeursbeslissing
geeft op het globale niveau van de Voorkeursbeslissing een verdeling van de effecten
per regio. Bij de uitwerking van de Voorkeursbeslissing kan preciezer worden bepaald
wat de effecten per gebied zijn. Daarbij valt niet uit te sluiten dat op enkele locaties
de overlast toeneemt. De nu bekende informatie laat echter zien dat geen overmatige
toename van (geluid)effecten zal optreden op een enkele locatie, die de gehele herziening
onwenselijk maakt. Bovendien is bij de uitwerking ontwerpruimte aanwezig om in dialoog
met de omgeving tot goede oplossingen te komen.
Vraag 72
Klopt het dat met het citaat: «Doordat de routes nog niet vastliggen in deze fase
van de luchtruimherziening kan nog niet aangegeven worden waar, welke effecten optreden.»
de toezegging dat de volgende fase (deze dus) de routes bekend zouden worden, niet
wordt nagekomen? Zo ja, waarom deze afwijking?
Antwoord op vraag 72
Het programma werkt stapsgewijze toe naar de herziening van het Nederlandse luchtruim.
De Voorkeursbeslissing vormt de afronding van de Verkenningsfase, waarin de hoofdlijnen
van de herziening worden vastgelegd. Deze fase heeft langer geduurd dan gepland, vanwege
vertraging door de COVID-pandemie en de demissionaire status van het kabinet gedurende
een groot deel van 2021. Bij de aanbieding van de ontwerp-Voorkeursbeslissing12 was ook al bekend dat er geen uitgewerkte routes beschikbaar zouden komen en daardoor
ook geen effecten per locatie inzichtelijk gemaakt konden worden. In de volgende fase,
de ontwerp- en realisatiefase die per 14 oktober is gestart, worden de routeontwerpen
in deelprojecten ontwikkeld.
Vraag 73
Op welke manier kan de Commissie voor de m.e.r. akkoord gaan met het voorliggende
voorkeursbesluit, wanneer u de effecten van het besluit niet vooraf goed in kaart
hebt gebracht, getuige het citaat: «Er is daarbij aangegeven dat de nieuwe hoofdstructuur
nog niet in detail is uitgewerkt waardoor er geen gedetailleerde effectbepaling mogelijk
is. Daarom worden er in die paragraaf alleen beschouwingen op themaniveau gegeven
over mogelijke effecten»?
Antwoord op vraag 73
Zie antwoord hierop onder vraag 75.
Vraag 74
Op welke manier kan de Commissie voor de m.e.r. akkoord gaan met het voorliggende
voorkeursbesluit, wanneer u de effecten van het besluit niet vooraf goed in kaart
hebt gebracht, getuige het citaat: «Het naderingspunt voor de zuidoostelijke verkeersstroom
naar het naderingsgebied Schiphol komt te liggen op een nader te bepalen positie in
het zuidoosten van de provincie Utrecht of in het zuidwesten van de provincie Gelderland.
Het is denkbaar dat de vier naderingspunten in de toekomst ook gebruikt gaan worden
voor de stromen naar de luchthavens Rotterdam en Lelystad, afhankelijk of de daalprofielen
daarvan dan passen bij de locaties»?
Antwoord op vraag 74
Zie antwoord hierop onder vraag 75.
Vraag 75
Op welke manier kan de Commissie voor de m.e.r. akkoord gaan met het voorliggende
voorkeursbesluit, wanneer u de effecten van het besluit niet vooraf goed in kaart
hebt gebracht, getuige het citaat: «Ten slotte is de aanpassing van de hoofdstructuur
voorwaardelijk om een eventuele doorgroei van luchthaven Lelystad – na opening voor
groothandelsverkeer – mogelijk te maken van 10.000 naar maximaal 45.000 vliegbewegingen
zoals opgenomen in het Luchthavenbesluit voor luchthaven Lelystad. De routeset B+
is hierbij geen uitgangspunt»?
Antwoord op vragen 73, 74 en 75
Het plan-MER is volgens de wettelijke procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.)
opgesteld. Eerst is de opzet van het onderzoek beschreven in de Notitie Reikwijdte
en Detailniveau (NRD)13. Deze notitie is voor zienswijzen gepubliceerd. Met de ingebrachte zienswijzen en
het advies van de Commissie voor de m.e.r. is bij het opstellen van het plan-MER zo
goed mogelijk rekening gehouden. Het onderzoek is uitgevoerd door een onafhankelijke
en deskundige combinatie van adviesbureaus, waarin kennis over m.e.r. en luchtvaart
is samengebracht. Het plan-MER14 bouwt voort op de keuzes die onder meer de Luchtvaartnota15 2020–2050 maakt over de toekomst van de luchtvaart. Dit is transparant aangegeven
in het plan-MER.
Het kabinet heeft de Commissie m.e.r. gevraagd advies uit te brengen over het plan-MER
bij de ontwerp-Voorkeursbeslissing. De Commissie m.e.r. constateert in haar toetsingsadvies16 een aantal tekortkomingen van het plan-MER. Om tegemoet te komen aan de zienswijzen,
het advies van de Commissie m.e.r. en andere nieuwe ontwikkelingen is het plan-MER
aangevuld. Deze aanvulling neemt niet weg dat het plan-MER vooral effecten beschrijft
voor Nederland als geheel en niet ingaat op effecten op elke afzonderlijke plek. Dat
komt door de fase waarin de luchtruimherziening zit. In de huidige fase kennen de
plannen een beperkte mate van detail. De Voorkeursbeslissing (VKB) is immers een besluit
op hoofdlijnen over de hoofdstructuur en het operationeel concept. De VKB is geen
uitgewerkt plan voor de indeling van het luchtruim met vliegroutes. Dat komt in de
volgende fase, de ontwerp- en realisatiefase. Het opgestelde plan-MER onderbouwt de
VKB en volgt het daarin opgenomen detailniveau. Het plan-MER brengt dan ook geen effecten
van bijvoorbeeld vliegroutes in beeld. Daar neemt de VKB ook geen besluit over. Het
is daarom niet mogelijk en ook niet nodig om in het plan-MER effecten van routes weer
te geven. Dat soort informatie (zoals over geluidseffecten per gebied) volgt in de
ontwerp- en realisatiefase, als routes uitgewerkt worden en als daarover keuzen worden
gemaakt.
Vraag 76
Kunt u de ogenschijnlijk tegenstrijdige uitspraak «Verder wordt geconcludeerd dat
ongeacht het aantal vliegtuigbewegingen de effectbeoordeling positief blijft.» nog
eens toelichten?
Antwoord op vraag 76
Ongeacht het aantal vliegbewegingen dat binnen Nederland wordt afgehandeld, presteert
het Voorkeursalternatief (hoofdstructuur en afhandelingswijze) op het gebied van geluidhinder,
uitstoot en gebruiksmogelijkheden over het geheel genomen beter dan de huidige structuur
en afhandelingswijze. Oftewel: bij een gelijk verkeersvolume (aantal en vlootmix)
is de impact van dat vliegverkeer op leefomgeving en klimaat lager met de luchtruimherziening
dan zonder.
Vraag 77
Worden door middel van de luchtruimherziening de laagvliegroutes van Lelystad Airport
opgelost? Zo ja, hoe?
Antwoord op vraag 77
In de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 202217 heeft het kabinet aangekondigd dat de besluitvorming over de openstelling van Lelystad
Airport niet eerder kan plaats vinden dan medio 2024. Lelystad Airport moet een natuurvergunning
krijgen en de laagvliegroutes moeten kunnen worden opgelost. De komende twee jaar
zal daarom, als onderdeel van de ontwerp- en realisatiefase, worden gewerkt aan een
routeontwerp waarin vliegtuigen zoveel mogelijk ongehinderd kunnen klimmen en dalen
op de aansluitroutes van en naar Lelystad Airport, in het bijzonder voor het routedeel
tussen Lemelerveld en Zwolle. De routevariant B+ (de basis voor het huidige routestelsel
voor Lelystad Airport) is hierbij geen uitgangspunt. Bij het opstellen van het routeontwerp
betrekt het kabinet belanghebbenden bij het uitwerken van de oplossingsrichtingen.
Vraag 78
Klopt het dat vliegtuigen van Lelystad Airport straks kunnen uitvliegen boven het
IJsselmeer?
Antwoord op vraag 78
In antwoord op Kamervragen van het Lid Bruins (Christen Unie) is hierover op 8 maart
202118 aangegeven: «Bij het herzien van de vertrek- en naderingsroutes van Lelystad Airport
en de aansluitroutes wordt in de volle breedte gekeken naar de mogelijkheden. Ook
de routes over het IJsselmeer komen daarbij aan de orde. Eerder is aangetekend dat
het IJsselmeer wel, net als de Oostvaardersplassen, Natura-2000 gebied betreft. Dit
kan van invloed zijn op de mogelijkheden of de effectbeoordeling.»
Vraag 79
Waarom is ervoor gekozen dat het luchtruim boven het IJsselmeer in handen blijft van
Defensie? Welke andere opties waren hier?
Antwoord op vraag 79
Het luchtruim boven het IJsselmeer is maar gedeeltelijk «onder beheer» van Defensie.
Het Noordoostelijke deel, tot een hoogte van circa 2 kilometer (Flight Level 065)
wordt militair gebruikt. Dit is de zogenaamde Terminal Manoeuvring Ara Bravo (TMA-B).
Het zuidwestelijke deel is de TMA Schiphol. De TMA-B is formeel een militaire Terminal
Area, maar betreft ongecontroleerd luchtruim (luchtruimclassificatie Echo). Dit betekent
dat het luchtruim vrij toegankelijk is voor zowel civiel als militair luchtverkeer.
Het militair gebruik van dat deel van de TMA-B betreft primair de transit van en naar
het militair oefenterrein de Vliehors op Vlieland.
Vraag 80
Klopt het dat uitvliegen boven het IJsselmeer zorgt voor minder overlast in vergelijking
met andere uitvliegroutes?
Antwoord op vraag 80
Zie het antwoord op vraag 78.
Vraag 81
In hoeverre is er in deze herziening rekening gehouden met de opening van Lelystad
Airport?
Antwoord op vraag 81
In de luchtruimherziening wordt geen besluit genomen over de openstelling van Lelystad
Airport. Daarover neemt het kabinet een apart besluit. Wel houdt de Voorkeursbeslissing
bij de invulling van het nieuwe luchtruim rekening met de mogelijkheid van de openstelling
van Lelystad Airport. Zie verder het antwoord op vraag 77.
Vraag 82
Wat is de stand van zaken rondom het ICT-project van de luchtverkeersleiding?
Antwoord op vraag 82
Er wordt door LVNL nog altijd hard gewerkt aan het iCAS programma, waarmee het centrale
ICT systeem van de luchtverkeersleiding wordt vervangen. Wel ondervindt ook dit programma
de gevolgen van o.a. krapte op de IT arbeidsmarkt en langere leveringstijden van hardware.
Daarnaast heeft de COVID-19 pandemie de opleiding van nieuwe luchtverkeersleiders
en het bijscholen van de bestaande groep luchtverkeersleiders sterk vertraagd. De
gevolgen hiervan zijn nog altijd merkbaar. Hierdoor wordt ook de gewenste beschikbaarheid
van luchtverkeersleiders om het iCAS programma te ondersteunen beperkt.
Over de gevolgen van de COVID-19 pandemie voor Luchtverkeersleiding Nederland is uw
Kamer eerder op 15 oktober 2021 per brief geïnformeerd19. Omdat iCAS van groot belang is voor de continuïteit en de verdere ontwikkeling van
de dienstverlening van LVNL en om in de toekomst te blijven voldoen aan Europese regelgeving,
krijgt het programma binnen de LVNL organisatie de hoogste prioriteit, en wordt er
voortdurend gewerkt aan maatregelen om de effecten van de hierboven genoemde factoren
zo veel mogelijk te beperken.
Vraag 83
Klopt het dat dit project vertraging heeft opgelopen? Zo ja, hoe komt dit?
Antwoord op vraag 83
Veel van de bij vraag 82 benoemde factoren betreffen, of zijn het gevolg van, moeilijk
voorspelbare externe ontwikkelingen. In de brief van 15 oktober 2021 is aangegeven
dat vertraging van ingebruikname van iCAS tot eind 2024 werd verwacht. Voorlopig is
LVNL nog uitgegaan van ingebruikname in 2024 maar in het licht van bovenstaande ontwikkelingen,
wordt de haalbaarheid van die planning opnieuw bekeken. Naar verwachting zal hierover
begin volgend jaar meer duidelijkheid zijn.
Vraag 84
Hoe lopen de internationale contacten over de herindeling van het luchtruim?
Antwoord op vraag 84
Voor de luchtruimherziening is aansluiting bij Europese verplichtingen en afspraken
evenals inpassing in het Europese netwerk een belangrijk uitgangspunt. Het programma
Luchtruimherziening werkt nauw samen met de EUROCONTROL Network manager om aansluiting
bij het Europese netwerk te borgen.
Het programma Luchtruimherziening onderhoudt daarnaast actief relaties met alle buurlanden
op het gebied van luchtruimbeheer, de ontwikkelingen in het programma en die in buurlanden.
Met het Verenigd Koninkrijk ligt de nadruk op het uitwisselen van best practices rond
het nieuwe operationele concept, maar ook op civiel-militaire samenwerking. De operationele
dienstverlener in het Verenigd Koninkrijk (NATS) is momenteel óók bezig met een luchtruimherzieningsprogramma,
waar tevens op inhoudelijk niveau informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen beide
programma’s. Met België is actief contact, waarbij de vorderingen van het programma
en de Belgian Airspace Vision centraal staan. Ook met Zwitserland bestaat een actieve
uitwisseling over het Zwitserse luchtvaartprogramma AVISTRAT. Met de Duitse counterparts
wordt een gezamenlijke verkenning uitgevoerd naar de haalbaarheid van een grensoverschrijdend
oefengebied en civiele routes. Uitgangspunt aan Nederlandse zijde is het opheffen
van het militair oefengebied in het zuidoosten van Nederland en de uitbreiding van
het bestaande militair oefengebied in het noorden van Nederland. In het zuidoosten
ontstaat daarmee de mogelijkheid om het civiele luchtverkeer efficiënter en duurzamer
af te handelen. Met inachtneming van de aanschaf van F-35 gevechtstoestellen in beide
landen, die meer trainingsruimte vereisen dan de huidige F-16 gevechtstoestellen,
zou dit grensoverschrijdend gebied de militaire trainingscapaciteit en -effectiviteit
voor beide landen verbeteren.
Vraag 85
Welke groepen Nederlanders gaan meer geluidsoverlast krijgen en welke minder door
de luchtruimherziening? Graag een overzicht per gebied.
Antwoord op vraag 85
De Voorkeursbeslissing geeft in paragraaf 3.5 inzicht in de verdeling van de milieueffecten
-als gevolg van de luchtruimherziening- over de verschillende regio’s van Nederland.
In deze fase van het programma kan nog geen gedetailleerder inzicht worden gegeven.
In de volgende fase van de luchtruimherziening worden in diverse deelprojecten de
ontwerpen voor de luchtruimindeling en de routes nader uitgewerkt. Dan worden ook
de effecten per deelgebied in kaart gebracht. Hierover vindt participatie plaats.
Vraag 86
Met hoeveel geluidsoverlast neemt het gemiddeld af per bewoner?
Antwoord op vraag 86
De gemiddelde afname per bewoner is nu niet aan te geven en de verwachting is niet
dat dit in volgende fasen van het programma wel mogelijk is. Het plan-MER laat zien
dat over het geheel genomen de verwachting is dat er een afname van geluidsoverlast
zal zijn. De analyse in het plan-MER geeft aan dat over heel Nederland genomen de
oppervlakte binnen de geluidscontouren als gevolg van de herziening van het luchtruim
naar verwachting met circa 20% wordt teruggebracht. Wanneer de routes in de volgende
fase van het programma Luchtruimherziening zijn bepaald, kan meer gezegd worden over
de effecten per locatie in Nederland. Wat dit betekent voor de gemiddelde geluidsoverlast
per inwoner valt echter niet te zeggen.
Vraag 87
Wat zijn de voordelen van deze luchtruimherziening voor de regionale luchthavens Rotterdam
The Hague Airport, Groningen Airport Eelde, Eindhoven Airport en Maastricht Aachen
Airport?
Vraag 88
Wat zijn de nadelen voor van deze luchtruimherziening de regionale luchthavens Rotterdam
The Hague Airport, Groningen Airport Eelde, Eindhoven Airport en Maastricht Aachen
Airport?
Antwoord op vragen 87 en 88
Het vliegverkeer zal in de regio rond de vliegvelden Amsterdam Airport Schiphol en
Rotterdam The Hague Airport op een andere manier de landingsbaan naderen. In de huidige
situatie worden vliegtuigen naar de landingsbaan geleid door actief ingrijpen van
de luchtverkeersleiding: vectoring. Hierbij gelden geen vaste routes en is er weinig
voorspelbaarheid van waar wordt gevlogen. Door het ontbreken van vaste routes kan
een groot deel van het gebied potentieel overvlogen worden. Na de luchtruimherziening
volgen de meeste vliegtuigen onder de 6.000 voet (circa 1.800 meter) een vaste route
naar de landingsbaan. Die route is gemiddeld korter en hoger en maakt een geleidelijke
daling mogelijk. Doordat de vliegtuigen langer hoog blijven, korter vliegen en de
daling met minder motorvermogen kunnen uitvoeren is het geluid op de grond minder.
Het tweede gevolg is de bundeling, waardoor op de vaste routes meer vliegtuigen overkomen
en daarbuiten minder. Bij de keuze van de routes zal zoveel mogelijk rekening worden
gehouden met de ligging van woon- en natuurgebieden, conform de prioriteit zoals gesteld
in de Luchtvaartnota.
Het gebruik van het civiele vliegveld Groningen Airport Eelde verandert niet door
de luchtruimherziening. Wel worden waar mogelijk de reeds lopende activiteiten om
continu dalen en klimmen van en tot 6.000 voet (circa 1.800 meter) nog verder te realiseren
uitgevoerd.
Voor Maastricht Airport en Eindhoven Airport zijn ten gevolge van het programma Luchtruimherziening
geen grote veranderingen voor het aankomend en vertrekkend vliegverkeer te verwachten.
Wel worden waar mogelijk de reeds lopende activiteiten om continu dalen en klimmen
van en tot 6.000 voet (circa 1.800 meter) nog verder te realiseren uitgevoerd.
Vraag 89
Waarom is krimp van de luchtvaart niet overwogen, als het vliegen van minder kilometers
wel gezien wordt als verduurzamingsmethode?
Antwoord op vraag 89
Op 24 juni jl. is met de Hoofdlijnenbrief Schiphol20 door het kabinet besloten om het vliegverkeer op Schiphol te beperken tot 440.000
vluchten.
Vraag 90
Is voor het beoordelen van de effecten op de natuur- en stiltegebieden de Lden/Lnight-norm gebruikt?
Antwoord op vraag 90
De Voorkeursbeslissing is een besluit op hoofdlijnen, waarbij niet getoetst is wat
de effecten zijn op specifieke natuur- en stiltegebieden. Een dergelijke toetsing
volgt bij de uitwerking van de Voorkeursbeslissing in deelprojecten. Dan worden bijvoorbeeld
routes ontworpen, waarbij rekening wordt gehouden met de belasting van onder meer
natuur- en stiltegebieden. De methode van onderzoek en bijbehorende normering zal
op dat moment worden bepaald.
Vraag 91
Kunt u, gezien het feit dat in de plan-MER en de aanvulling nog wordt gesproken over
het doorlopen van een ADC-toets, een analyse geven van de juridische kansrijkheid
en de houdbaarheid van een dergelijke procedure, daarbij meenemend dat er veel vluchten
naar bestemmingen gaan die prima per trein te bereizen zijn, de bestemmingsfrequenties
vaak hoog liggen en de hubfunctie van Schiphol niet per definitie altijd volledig
samenvalt met het belang van de samenleving als geheel?
Antwoord op vraag 91
Op dit moment is een ADC toets niet aan de orde. Om daadwerkelijk te kunnen vaststellen
of er sprake is van significant negatieve effecten als gevolg van geluidsverstoring
en zo ja, hoe groot die zijn, is een nadere uitwerking van het Voorkeursalternatief
noodzakelijk. Dit zal plaatsvinden in de volgende fase, de ontwerp- en realisatiefase.
Het betreft dan met name de nadere uitwerking van routes en verkeerspatronen.
Vraag 92
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de Commissie voor de m.e.r. over het inzetten
van een ADC-toets?
Antwoord op vraag 92
Zoals ook in de Reactienota op het advies van de Commissie voor de m.e.r. is opgenomen
geeft het plan-MER de effecten van de luchtruimherziening voor heel Nederland weer.
Doordat de routes nog niet ontworpen zijn in deze fase van de luchtruimherziening
kan nog niet aangegeven worden waar, welke effecten optreden. Emissie en depositie
zullen door de kortere routes en efficiënter stijgen en dalen over het geheel afnemen,
maar bij verschuivingen van routes zijn lokale toenames mogelijk. Ditzelfde geldt
voor geluidbelasting, die naar verwachting zal afnemen. Wanneer de routes in de volgende
fase van het programma Luchtruimherziening zijn bepaald, kan meer gezegd worden over
de effecten per locatie in Nederland. Dat geldt ook voor de effecten op Natura 2000-gebieden.
De haalbaarheid van een ADC-toets in de huidige fase van het project is derhalve niet
aan de orde.
Vraag 93
Wat waren de gevolgen geweest voor de herinrichting van vlieghoogtes en de naderingspunten,
als de opening van Lelystad Airport voor commercieel verkeer geen onderdeel was geweest
van de opdracht?
Vraag 94
Wat waren de gevolgen geweest voor de herinrichting van vlieghoogtes en de naderingspunten,
als Rotterdam The Hague Airport geen onderdeel was geweest van de opdracht?
Antwoord op vragen 93 en 94
Voor het Voorkeursalternatief zoals nu beschreven, in termen van hoofdstructuur ten
behoeve van het militair gebruik en de keuzes voor de afhandelingswijze voor het verkeer
van en naar Schiphol, heeft de aanwezigheid Lelystad Airport of Rotterdam Airport
geen invloed gehad. In de uitwerking van de hoofdstructuur en de detailontwerpen zullen
de verkeersstromen van en naar die luchthaven vanzelfsprekend meegenomen worden. Ook
de routes van en naar de luchthaven zullen volgens dezelfde regels worden ontworpen:
zoveel mogelijk continu klimmen en dalen, routes geoptimaliseerd voor geluid onder
6.000 voet (circa 1.800 meter). Zie verder het antwoord op vraag 8.
Vraag 95
Welke gebieden krijgen te maken met extra geluidsoverlast door het vierde naderingspunt?
Hoeveel mensen wonen hier die straks (vaker) te maken krijgen met vliegtuiggeluid?
Welke stiltegebieden krijgen (vaker) te maken met vliegtuiggeluid?
Antwoord op vraag 95
Het vierde naderingspunt is geen doel op zich: het doel is om met minder geluidsimpact
en met minder emissies (CO2-uitstoot, stikstofuitstoot) te vliegen. Dit gebeurt met continue daalprofielen over
vaste naderingsroutes richting Schiphol. Hierdoor zal de totale geluidsimpact op de
grond verminderen.
De verwachting is dat de geluidhinder voor omwonenden in het gebied onder een naderingspunt
beperkt blijft. Een naderingspunt wordt immers op minstens FL070 (circa 2,3km) hoogte
en vaak hoger gepasseerd. Welke gebieden zullen worden overvlogen is in deze fase
nog niet bekend. In paragraaf 3.5. van de Voorkeursbeslissing en hoofdstuk 6 van de
aanvulling op het plan-MER staat uitgelegd wat de mogelijke effecten op hoofdlijnen
zijn van het vierde naderingspunt. In de ontwerp- en realisatiefase wordt het ontwerp
uitgewerkt en worden de geografische effecten nader in beeld gebracht. Daarmee worden
de ontwerpruimte en effecten duidelijk die vervolgens in dialoog met de omgeving kunnen
worden gebruikt om tot goede oplossingen te komen.
Vraag 96
Waarom was uitbreiding van de capaciteit onderdeel van de opdracht, terwijl de luchtvaart
moet krimpen?
Antwoord op vraag 96
Zie de antwoorden op vragen 34, 53 en 89.
Vraag 97
Er worden geen beperkingen gezien voor de Regionale Energie Strategie, maar zijn er
wel kansen? Waar staat de luchtvaart in het huidige of toekomstige concept de ontwikkeling
van kansrijke windprojecten in de weg? Is bij het ontwikkelen van dit routestelsel
rekening gehouden met de zoekgebieden voor nieuwe windturbines?
Antwoord op vraag 97
Het programma Luchtruimherziening houdt rekening met de planvorming in het kader van
de Regionale Energiestrategieën (RES). Er worden vooralsnog geen beperkingen voorzien
die de RES zouden kunnen hinderen. Tijdens de ontwerp- en realisatiefase worden verschillende
routes ontworpen waarbij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het nationaal
programma RES nauw worden betrokken.
Vraag 98
Wat is de (militaire) noodzaak van de luchtmachtbases in het zuiden (inclusief medegebruik
van Eindhoven Airport), nu het oefengebied in het zuiden vervalt?
Antwoord op vraag 98
De locaties van de huidige vliegbases kennen veelal een historische achtergrond die
verband houden met de ontwikkelingen in de Tweede Wereldoorlog. In de afgelopen decennia
is een drietal vliegbases gesloten: Twenthe, Soesterberg en Valkenburg. De resterende
vliegbases zijn benodigd voor de gereedstelling van de Koninklijke Luchtmacht. Vliegbasis
Eindhoven kent daarnaast, net als Maritiem Vliegkamp De Kooy, civiel medegebruik.
Het zuidelijke oefengebied dat met de herziening komt te vervallen wordt voornamelijk
gebruikt door jachtvliegtuigen van de luchtmachtbases Volkel en Leeuwarden. Voor de
overige militaire gebruikers die opereren vanaf de andere vliegbases heeft het vervallen
van het zuidelijk oefengebied geen operationele gevolgen.
Vraag 99
Kunnen de «Integrale behoeftestelling herziening luchtruim» en «Tips en Knelpunten»
als bouwstenen voor luchtruimgebruikers worden gezien, wegens het ontbreken van bouwstenen
(hoofdstuk 4) voor de «general aviation»-sector?
Antwoord op vraag 99
De inventarisatie van behoeften en suggesties van luchtruimgebruikers is gebruikt
in het kiezen en vaststellen van de beschreven bouwstenen in de Voorkeursbeslissing
en het Voorkeursalternatief. Ook in de uitwerking van ontwerpen en bouwstenen in vervolgfases
zal, voor zowel detaillering, aanvulling, als om te komen tot een adaptief en efficiënt
luchtruim, telkens gebruik worden gemaakt van de informatie in beide documenten.
Vraag 100
Hoe exact wordt externe partner luchtruimgebruikers als partner betrokken bij de ontwerp-
en realisatiefase en de Integrale Programmabeslissing betrokken in het kader van good
governance?
Antwoord op vraag 100
De organisatie van de participatie-activiteiten wordt uitgewerkt in de Integrale Programmabeslissing
en in de participatieplannen bij de diverse deelprojecten. De luchtruimgebruikers
zijn belangrijke belanghebbenden, die in de afgeronde fasen zijn betrokken om behoeften
op te halen en hen te informeren. Ook in de ontwerp- en realisatiefase wordt deze
groep belanghebbenden volwaardig betrokken. Op dit moment zijn de plannen nog in ontwikkeling.
Vraag 101
Op welke wijze wordt het vervolgtraject in de ontwerp- en realisatiefase in deelprojecten
en participatie ingericht (hoofdstuk 5. Voorkeursbeslissing)?
Antwoord op vraag 101
In de Integrale Programmabeslissing, voorzien voor 2023, wordt beschreven hoe de participatie
binnen het programma en de diverse deelprojecten eruit komt te zien.
Vraag 102
Hoe kan Lelystad Airport naar maximaal 45.000 vliegbewegingen groeien zonder dat er
een stikstofvergunning is? Kunt u dit eveneens aangeven voor de jaarlijkse toename
bij Schiphol?
Antwoord op vraag 102
Zoals aangegeven in de Hoofdlijnenbrief Schiphol21 moet Lelystad Airport over een vergunning beschikken in het kader van de Wet natuurbescherming
om handelsverkeer af te mogen handelen. Lelystad Airport moet er zelf voor zorgen
dat zij deze vergunning krijgt van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Voor Schiphol wordt geen jaarlijkse toename voorzien, zoals verwoord in de Hoofdlijnenbrief
Schiphol van 24 juni jl.
Vraag 103
Klopt het dat de Criteria Catalogus Luchtruim (2026) en de «Three Golden Rules» nog
steeds actueel en leidend zijn bij het vaststellen van de luchtruimkwalificatie?
Antwoord op vraag 103
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 15.
Vraag 104
Hoe verhoudt de groei van 1% tot 1,5% vluchten per jaar, uiteindelijk resulterend
in zo’n 650.000 vluchten in 2030 en 800.000 vluchten in 2050, zich tot de wens van
het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat alle sectoren een evenredige
bijdrage dienen te leveren aan de stikstofproblematiek?
Antwoord op vraag 104
Op 24 juni jl. is met de Hoofdlijnenbrief Schiphol22 door het kabinet besloten om het vliegverkeer op Schiphol te beperken tot 440.000
vluchten.
Vraag 105
Wat zal de impact zijn van de toename van NOx op de (beschermde) natuur vanwege de toename van vluchten en de nieuwe aanvliegroute
die over Gelderland en Utrecht zal gaan?
Antwoord op vraag 105
Het plan-MER geeft aan dat het Voorkeursalternatief (VKA) over het geheel genomen
tot een afname van de belasting van de natuur leidt. Het VKA vermindert het brandstofgebruik
van de vliegtuigen en dat vermindert ook de stikstofemissie. In de volgende fase van
het programma, de ontwerp- en realisatiefase, krijgt het VKA een uitwerking met onder
meer vliegroutes. Daarmee kunnen vragen over de effecten op specifieke Natura-2000
gebieden in onder meer Gelderland en Utrecht worden beantwoord
Vraag 106
Wat bedoelt u, als u schrijft dat het vaststellen van de Luchtvaartnota door de Tweede
Kamer is bevestigd in maart 2022? Welke formele vorm en betekenis heeft de term bevestiging
dan?
Vraag 107
Klopt het dat, terwijl op pagina 13 van de reactienota Voorkeursbeslissing Luchtruimherziening
staat dat met het vaststellen van de Luchtvaartnota 2020–2050 en bevestiging ervan
door de Tweede Kamer in maart 2022, dit belangrijke kader voor de luchtruimherziening
een vast gegeven is geworden, het begrip «bevestiging» geen formele status heeft?
Waarom is deze zinssnede dan toegevoegd?
Antwoord op vragen 106 en 107
Eerder is de (ontwerp) Luchtvaartnota 2020–2050 in de Tweede Kamer behandeld tijdens
het Notaoverleg op 18 juni 202023. Het toenmalige kabinet heeft vervolgens de definitieve Luchtvaartnota 2020–2050
op 20 november 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden24. Op 11 maart 2022 (Kamerstuk 31 936, nr. 914) is per Kamerbrief bevestigd dat ook het nieuwe kabinet, Rutte IV, de eerder vastgestelde
Luchtvaartnota als vigerend beleidskader heeft vastgesteld. De Luchtvaartnota 2020–2050
is vervolgens vastgesteld door de Tweede Kamer in maart 2022. Dit nadat de motie van
de leden van Raan en Kröger25 over het maken van een herziene Luchtvaartnota op 15 maart 2022 verworpen is door
de meerderheid van de Tweede Kamer (Handelingen II 2021/22, nr. 62, item 15).
Vraag 108
Aangezien in de Voorkeursbeslissing en reactienota sector 3 Zuidwest-Nederland niet
wordt betrokken, op welke wijze wordt sector 3 geïntegreerd in de herziening van het
luchtruim?
Antwoord op vraag 108
Voor de zuidwestelijke sector 3 geldt dat dit project reeds is afgerond. Voor de luchtruimherziening
geldt dat het naderingsgebied van Schiphol (TMA) in samenhang met het naderingsgebied
van Rotterdam-The Hague Airport opnieuw wordt ingericht. Deze wijzigingen zullen waarschijnlijk
ook impact hebben op sector 3 (Zuidwest-Nederland). Zo wordt voor het naderingspunt
RIVER gezocht naar een locatie die zoveel als mogelijk vrij ligt van stedelijke gebieden.
De inrichting van sector 3 zal naar verwachting moeten worden aangepast op de wijzigingen
bij Schiphol en Rotterdam. Dit wordt in de ontwerp- en realisatiefase verder uitgewerkt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier