Brief regering : Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2
30 821 Nationale Veiligheid
Nr. 175 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, VAN DEFENSIE,
VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT, VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN
WETENSCHAP, VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 november 2022
Hierbij bieden de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Defensie
en van Justitie en Veiligheid uw Kamer het door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(AIVD), de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en Nationaal Coördinator
Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) gepresenteerde Dreigingsbeeld Statelijke
Actoren 2 (DBSA 2) aan. Met deze brief bieden de bovengenoemde Ministers en de Ministers
van Buitenlandse Zaken, van Economische Zaken en Klimaat, van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
tevens een beleidsreactie op het DBSA 2. De brief schetst de strategische inzet van
het kabinet om de weerbaarheid te verhogen tegen dreigingen die uitgaan van statelijke
actoren1. Met deze brief wordt tevens invulling gegeven aan de nadere uitwerking van het coalitieakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) en verschillende moties en toezeggingen op het gebied van onder meer vitale infrastructuur,
kennisveiligheid en ongewenste buitenlandse inmenging.
Ontwikkelingen in de dreiging: nationale veiligheidsbelangen onder druk
Het geopolitieke klimaat in de wereld is onmiskenbaar guurder en instabieler geworden.
Het DBSA 2 gaat in op een verhoogde dreiging van een agressiever Rusland dat meermaals
nucleaire retoriek heeft geuit. Daarnaast is een assertiever China zichtbaar, dat
de internationale rechtsorde in zijn voordeel wil veranderen, en een toenemende (geo)politisering
van de (wereld)economie waarbij economische instrumenten als machtsmiddel worden ingezet.
Zoals ook volgt uit het advies «De Oekraïne-oorlog als geopolitieke tijdschok» van
de Adviesraad Internationale Vraagstukken heeft de Russische oorlog in Oekraïne in
het bijzonder laten zien dat ons open en internationale karakter ons ook kwetsbaar
kan maken.2 Dit beeld wordt nog eens bevestigd door het rapport «De Russische invasie in Oekraïne:
Implicaties voor Nederland» van het Hague Centre for Strategic Studies. Daarnaast is de dreiging van ongewenste inmenging in diasporagemeenschappen onverminderd
aanwezig.
Als gevolg van deze ontwikkelingen worden Nederland en de Europese Unie steeds vaker
openlijk en heimelijk geconfronteerd met handelingen van statelijke actoren, die bewust
of onbewust onze belangen, waaronder onze nationale veiligheidsbelangen3, kunnen schaden. Dat dit een reële dreiging is bleek met het uitwijzen van 17 Russische
inlichtingenofficieren in maart van dit jaar, die werkzaam waren onder een diplomatieke
dekmantel.4 Statelijke actoren gebruiken niet-traditionele machtsmiddelen, waarbij de inzet heimelijk
of met dubbele agenda’s plaatsvindt: dit noemen we hybride dreigingen. Hybride dreigingen
zijn dreigingen voor de nationale veiligheid, die zich grotendeels manifesteren onder
het niveau van een openlijk gewapend conflict, waarbij sprake is van een meervoudig
gebruik van middelen door statelijke en/of niet-statelijke actoren, met als doel bepaalde
strategische doelstellingen te bereiken. Voorbeelden hiervan zijn militaire intimidatie,
spionage en sabotage, cyberaanvallen, desinformatiecampagnes, ongewenste buitenlandse
inmenging in diasporagemeenschappen, kennisdiefstal of de inzet van economische instrumenten.
Deze middelen worden al dan niet in samenhang ingezet.
Deze dreigingen raken de veiligheid van NAVO-landen en EU-lidstaten, de internationale
rechtsorde en de open Nederlandse samenleving en (kennis-) economie, allen cruciale
Nederlandse publieke belangen. Nederland, de Europese Unie en internationale partners
moeten zich wapenen tegen dit brede palet aan hybride dreigingen. Het DBSA 2 constateert
dat de internationale rechtsorde in toenemende mate onder druk is komen te staan.
Dit belang wordt door verschillende statelijke actoren ter discussie gesteld en neergezet
als een westers construct, en daarmee structureel aangetast. Ook worden internationale
normen als non-interventie, non-proliferatie en vreedzame geschillenbeslechting geschonden
en vormen internationale instituties steeds meer het toneel waarop statelijke actoren
de internationale rechtsorde proberen te ondermijnen. Dat raakt ook Nederland als
een van de meest open en internationaal verbonden landen ter wereld.
Het DBSA 2 constateert ook toegenomen conventionele en nucleaire statelijke dreigingen,
onder meer vanuit Rusland, China, Noord-Korea en Iran. Nederland stelt zich primair
in NAVO-verband tegen deze dreigingen te weer. Deze brief gaat verder niet in op deze
dreigingen, maar beperkt zich tot hybride dreigingen.
Versterking en uitbreiding aanpak statelijke dreigingen noodzakelijk
Onze aanpak van statelijke dreigingen moet, in het licht van het onguurdere en instabielere
geopolitieke klimaat, in een hogere versnelling. Het is cruciaal dat Nederland, in
nauwe samenwerking met EU-partners, bondgenoten en gelijkgezinden, in staat is om
deze dreigingen, nu en in de toekomst, het hoofd te kunnen bieden, en beschikt over
een instrumentarium gericht op voorkomen, mitigeren en reageren. De staande aanpak tegen statelijke dreigingen zal worden bestendigd, versterkt
en uitgebouwd. Hiermee beschermen we onze democratische rechtsorde en nationale veiligheid.
Daarmee dragen wij ook bij aan het beschermen van de internationale rechtsorde en
het open en vrije karakter van onze samenleving, economie, onderwijs en wetenschap.
Dit doen we onder meer door minder afhankelijk van de just in time economy te worden en de veerkracht en weerbaarheid van de vitale infrastructuur te versterken.
Daarnaast zetten we in op vergroting van de open strategische autonomie van de EU
en vermindering van risicovolle strategische afhankelijkheden. Tegelijkertijd is het
van belang dat Nederland een open samenleving en economie houdt waarin we andere landen
niet de rug toekeren, maar in gesprek blijven. Dit vergt keuzes met keerzijden, bijvoorbeeld
omdat ze tot hogere kosten, minder efficiency of minder flexibiliteit kunnen leiden. Het gevolg zijn ingewikkelde afwegingen waarvan
de uitkomst niet bij voorbaat vaststaat en die per geval gemaakt moeten (kunnen) worden.
Om de hybride dreigingen die uitgaan van statelijke actoren het hoofd te bieden is
een samenhangende en diverse set aan maatregelen en instrumenten nodig die Nederland
in staat stelt zich hiertegen te verweren. Zowel in het civiele als militaire domein5. Deze brief beschrijft de maatregelen en de kaders waarbinnen deze gecoördineerd
kunnen worden ingezet en is het Nederlandse antwoord op deze hybride statelijke dreigingen.
Dit antwoord is een robuuste aanpak, die de inzet van overheidspartijen, bedrijfsleven
en kennisinstellingen verbindt, en zich richt op het beschermen van onze publieke
belangen en het versterken van het vermogen om dreigingen te detecteren, aan te pakken
en waar nodig te voorzien van een reactie. Deze aanpak wordt vormgegeven binnen de
volgende accenten:
1. Proactief optreden wanneer Nederlandse publieke belangen worden geschaad,
2. Bevorderen en beschermen van de economische veiligheid, waaronder kennisveiligheid,
3. Tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging, en
4. Beschermen van democratische processen en instituties.
De aanpak van statelijke dreigingen vindt sinds 2019 plaats. Concrete stappen die
het kabinet hierin de afgelopen jaren heeft gezet zijn:
• De Wet veiligheidstoets investeringen fusies en overnames,
• De Rijksbrede aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging,
• De vormgeving van het Rijksbreed responskader dat Nederland in staat stelt gecoördineerd
te reageren op hybride dreigingen,
• Een pakket aan maatregelen op het terrein van kennisveiligheid, en
• Een wetsvoorstel uitbreiding van de strafbaarstelling van spionage.
Het kabinet heeft binnen de bovengenoemde accenten onder meer aandacht voor strategische
afhankelijkheden met risico’s voor de nationale veiligheid, zoals de toegang tot kritieke
grondstoffen en mondiale distributie- en transportroutes. Om de risico’s van strategische
afhankelijkheden te mitigeren is in de afgelopen jaren een grote hoeveelheid nationale
en Europese beleidstrajecten in gang gezet. Daarbij gaat het zowel om bestaande als
mogelijk toekomstige risicovolle strategische afhankelijkheden. Het is noodzakelijk
om de komende tijd op het tegengaan van risicovolle en strategische afhankelijkheden
voort te bouwen en deze aanpak te versterken. Voor de bescherming van de open strategische
autonomie van de EU en onze economische veiligheid zet het kabinet in op stimulerend
economisch beleid, beschermende maatregelen, het ontwikkelen van coalities van gelijkgezinde
landen rond onderwerpen als economische dwang, behoud en verder ontwikkelen van een
internationale op regels gebaseerde rechtsorde in samenhang. Om de ambities ook met
betrekking tot stimulerend economisch beleid waar te kunnen maken, zal het kabinet
in de reguliere besluitvormingsmomenten bezien in hoeverre de bestaande middelen hiervoor
toereikend zijn.6
Versterkte aanpak vitale infrastructuur
Uit het DBSA 2 en Cybersecuritybeeld Nederland 20227 (CSBN 2022) blijkt dat meerdere vitale processen doelwit zijn van statelijke actoren
en digitale aanvallen. De grootste digitale dreiging gaat uit van China, Rusland en
in mindere mate van Iran en Noord-Korea. Zo zet China zijn cybercapaciteiten onder
andere in om hoogwaardige technologie te bemachtigen, onderneemt Iran bijvoorbeeld
digitale spionageactiviteiten tegen universiteiten en is van Noord-Korea bekend dat
het inzet op diefstal van digitale valuta ter financiering van zijn staatskas. Rusland
richt zich onder meer op prepositie voor sabotage tegen vitale infrastructuur. Om
die reden heeft het Kabinet in 2021 de versterkte aanpak ter bescherming van de vitale
infrastructuur aangekondigd. De Nederlandse cybersecuritystrategie die in oktober
van dit jaar werd gepresenteerd, adresseert de dreiging die uitgaat van digitale aanvallen
op vitale processen eveneens. Het kabinet wil voorkomen dat risico’s een bedreiging
vormen voor de continuïteit, integriteit en vertrouwelijkheid van de Nederlandse vitale
processen en werkt daartoe aan adequate weerbaarheid.
De versterkte aanpak vitaal zet in op het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse
vitale infrastructuur door maatregelen te treffen om de weerbaarheid van de vitale
processen te vergroten en het vitaal beleid, de beleidscyclus en het vitaalstelsel
te herzien. Ook wordt relevante wetgeving tegen het licht gehouden en waar nodig in
de komende periode uitgebreid of aangepast. Hierbij worden de Critical Entities Resilience Directive (CER) en de Network- and Information Security 2 Directive (NIS2) betrokken. Naar verwachting worden beide richtlijnen voor het einde van dit
jaar door de Europese Unie vastgesteld. Op dit moment worden interdepartementaal voorbereidingen
getroffen voor de implementatie van beide richtlijnen. Hierover wordt uw Kamer begin
volgend jaar geïnformeerd.
De sabotage van Nordstream 1 en 2 heeft nogmaals het belang van deze versterkte aanpak
onderstreept. De veranderde veiligheidscontext vraagt ook om een verbeterd zicht op
de weerbaarheid van de Nederlandse vitale infrastructuur. Als onderdeel hiervan wordt
gewerkt aan een afhankelijkhedenanalyse met het doel risicovolle afhankelijkheden
in beeld te brengen. Deze analyse zal ingaan op intersectorale afhankelijkheden, op
afhankelijkheden van specifieke grondstoffen, producten of specifieke landen. De opvolging
van de motie van het lid Rajkowski c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 874) die vraagt om een scan uit te voeren op de aanwezigheid van apparatuur of programmatuur
van organisaties uit landen met een tegen Nederland gerichte offensieve cyberagenda
in de vitale infrastructuur is onderdeel van dit onderzoek. Uw Kamer wordt hierover
eveneens geïnformeerd in de brief over de versterkte aanpak vitale infrastructuur
die begin 2023 wordt gepresenteerd.
Uitgangspunten versterkte aanpak statelijke dreigingen
Het dreigingsbeeld toont de noodzaak voor het kabinet om zich vol in te zetten voor
de bestendiging, versterking en uitbouw van de aanpak van statelijke dreigingen. Ook
de samenwerking met lokale en regionale veiligheidspartners, het bedrijfsleven en
kennisinstellingen wordt versterkt; veel dreigingen van statelijke actoren manifesteren
zich immers op lokaal of regionaal niveau, bijvoorbeeld bij een bedrijf, universiteit
of lokale gemeenschappen. De aanpak van statelijke dreigingen vraagt ook een nauwe
samenwerking met onze Europese en internationale partners.
Met de in het coalitieakkoord vrijgemaakte middelen zet het kabinet in op het verbeteren
van de inlichtingen- en informatiepositie. Doel hiervan is beter zicht krijgen op
dreigingen, het verhogen van bewustwording bij zowel overheden, bedrijfsleven als
kennisinstellingen en het versterken van preventieve maatregelen: voorkomen is immers
beter dan genezen. Door een integrale aanpak (connecting the dots) kan de overheid sneller interveniëren waar we risico vermoeden, in nauwe samenwerking
met partijen binnen en buiten de overheid, en neemt het vermogen toe in te grijpen
en/of te reageren wanneer nationale veiligheidsbelangen worden geschaad. De middelen
voor versterking van Defensie8 dragen hier tevens aan bij.
De volgende uitgangspunten zijn onverkort leidend in de aanpak van statelijke dreigingen:
– De overheid is verantwoordelijk voor de nationale veiligheid en staat een maatschappijbrede
aanpak voor waarin publieke en private partijen samenwerken aan nationale veiligheid.
De overheid staat in deze aanpak voor de publieke belangen, stimuleert eigen verantwoordelijkheid
van alle stakeholders en geeft het goede voorbeeld.
– De aanpak van statelijke dreigingen is flexibel, adaptief en gericht op samenwerking,
en bevordert informatiedeling tussen betrokken partijen om risico’s en dreigingen
vroegtijdig te kunnen signaleren.
– De aanpak van statelijke dreigingen is landenneutraal; maar waar nodig worden gerichte(re)
maatregelen getroffen om de dreiging van statelijke actoren te verminderen, statelijke
actoren te ontmoedigen of de weerbaarheid van Nederland te vergroten.
– Hiermee wordt de integrale aanpak van verschillende beleidsterreinen die samen de
weerbaarheid tegen de dreiging door statelijke actoren vormgeven versterkt en doorontwikkeld.
Bestaande rolverdelingen en verantwoordelijkheden blijven ongewijzigd, maar worden
op basis van een gedeeld beeld, in afstemming en coördinatie ingezet.
Geïntegreerde aanpak en doelstellingen statelijke dreigingen
Hybride dreigingen zijn per definitie pluriform en kunnen zich overal manifesteren.
Dit vraagt om een stevig instrumentarium voor Nederland, voor de Europese Unie en
voor andere internationale en multilaterale partners. Dit vraagt ook om coördinatie
van inzet op hybride dreigingen op het nationale, internationale en Europese niveau;
in Nederland berust de coördinatie bij de NCTV, in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Buitenlandse Zaken dat in den brede coördinerend is voor de Nederlandse inzet
in de EU en de NAVO en onder meer de Ministeries van Defensie, Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken en Klimaat en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het Nationaal Cybersecurity Centrum, nationale
politie en partners binnen de vitale infrastructuur. Hieronder volgt een overzicht
van concrete doelstellingen, maatregelen en ontwikkelingen waar het kabinet aan werkt.
Dit wordt als benoemd vormgegeven binnen de volgende accenten van de aanpak:
1. Proactief optreden wanneer Nederlandse publieke belangen worden geschaad,
2. Bevorderen en beschermen van de economische veiligheid, waaronder kennisveiligheid,
3. Tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging, en
4. Beschermen van democratische processen en instituties.
1. Proactief optreden wanneer Nederlandse belangen worden geschaad
De hierboven geschetste voorbeelden laten zien dat Nederland, Europese partners en
bondgenoten geconfronteerd kunnen worden met een breed palet aan dreigingen door statelijke
actoren. Het kabinet wil, vanuit een Rijksbrede aanpak, in staat zijn bij een (mogelijke)
dreiging van een statelijke actor snel en proactief te kunnen handelen wanneer Nederlandse
publieke belangen geschaad (kunnen) worden. Om die reden werkt het kabinet aan een
Rijksbreed responskader dat voorziet in de mogelijkheid assertief op te treden en
terug te duwen tegen een kwaadwillende statelijke actor. Bij de opzet van dit kader
zijn alle departementen betrokken zodat een breed beeld ontstaat over de activiteiten
van statelijke actoren. Ook maakt de Rijksbrede opzet het mogelijk een breed instrumentarium
in te zetten. Het doel van het responskader is tweeledig:
1) De betreffende actor af te schrikken en te bewegen schadelijke activiteiten richting
Nederland, Nederlandse of Europese belangen of de belangen van bondgenoten na te laten
dan wel te staken;
2) Mitigeren van de impact van de acties van de actor of actoren, danwel deze actoren
de mogelijkheden te ontzeggen nog langer schadelijke acties uit te voeren.
Inzet van het kader zal alleen plaatsvinden na een politiek besluit en bij voorkeur
in Europees en bondgenootschappelijk verband. Momenteel loopt een pilot tot de zomer van 2023 waarin het Rijksbreed responskader wordt uitgewerkt. Na een
evaluatie van deze pilot zal het responskader vanaf het najaar van 2023 kunnen worden
ingezet.
Het kabinet constateert dat de aanpak van hybride statelijke dreigingen inmiddels
ook stevig op de internationale agenda staat. Zowel in EU- als in NAVO-verband lopen
initiatieven voor een geïntegreerde aanpak tegen hybride dreigingen. In EU-verband
wordt gewerkt aan de vaststelling van een hybride toolbox en een FIMI toolbox (buitenlandse
informatiemanipulatie en inmenging). Op 21 juni 2022 zijn hierover door de Europese
Unie Raadsconclusies aangenomen. Momenteel wordt gewerkt aan de implementatie van
richtsnoeren om deze beide toolboxen te operationaliseren. De hybride toolbox is bedoeld
als een overkoepelend kader dat bestaande en mogelijke nieuwe instrumenten samenbrengt
om in EU-kader een gecoördineerde respons tegen hybride dreigingen en campagnes te
bieden. De FIMI toolbox, die tevens werd aangekondigd in het EU Strategisch Kompas9, richt zich specifiek op de bestrijding van informatiemanipulatie en inmenging. De
EU heeft in het Europees Democratie Actieplan aangekondigd een instrumentarium te
ontwikkelen dat gebruikt kan worden bij het tegengaan van FIMI.
Op de NAVO-top van Madrid van afgelopen juni werd het nieuwe Strategisch Concept aangenomen.
Hierin wordt nogmaals onderstreept dat hybride operaties tegen NAVO-lidstaten het
niveau kunnen bereiken van een gewapende aanval en dus kunnen leiden tot het inroepen
van Artikel 5 van het Noord Atlantisch Verdrag.
Onderzoek en kennisopbouw over hybride dreigingen
Zoals ook in de Defensienota 202210 en in het kader van het EU Strategisch Kompas wordt benoemd vereist het begrip van
hybride dreigingen en op welke manier hiertegen opgetreden kan worden voortdurende
kennisontwikkeling. De bestaande onderzoeksmiddelen worden dan ook blijvend aangewend
om onze kennis van statelijke en hybride dreigingen te vergroten en er vindt doorlopend
onderzoek plaats naar de weerbaarheid van Nederland, Europese en internationale partners.
Zo start begin 2023 een nieuw vierjarig onderzoek van TNO, waar de steeds transformerende
aard van hybride dreigingen, detectie, afschrikking en responsopties centraal staan.
Ook neemt Nederland deel aan het European Centre of Excellence for Countering Hybrid Threats en aan het EU-consortium EU-HYBNET. De Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie continueren in 2023 de studie
over hybride afschrikking bij het Hague Centre for Strategic Studies en een onderzoek naar de implementatie van de hybride toolbox van de EU door Clingendael.
Deze onderzoeken dragen bij aan de kennisopbouw in Nederland op het gebied van hybride
dreigingen.
2. Bevorderen en beschermen van de economische veiligheid, waaronder kennisveiligheid
Het DBSA 2 concludeert dat Nederland steeds vaker openlijk en heimelijk geconfronteerd
wordt met dreigingen tegen de economische veiligheid. Daarbij zijn vitale processen
kwetsbaar voor sabotage door statelijke actoren en ook, bijvoorbeeld als gevolg van
investeringen en overnames, voor ongewenste invloed van buitenlandse actoren. Ook
is er sprake van een toename van misbruik van bepaalde strategische afhankelijkheden.
De Europese afhankelijkheid van Russisch gas heeft dat recent duidelijk gemaakt. Tot
slot zijn Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en wetenschappers op grote schaal
doelwit van activiteiten om hoogwaardige technologie buit te maken. China vormt op
dat gebied de grootste dreiging voor de Nederlandse kennisveiligheid. Diefstal en
het weglekken van kennis brengt het risico van oneerlijke concurrentie en ongewenst
eindgebruik voor bijvoorbeeld militaire doeleinden met zich mee.
De Nederlandse economie is gebaat bij een sterk mondiaal handels- en investeringssysteem
en een sterke internationale positie als kennisland. Een groot deel van onze welvaart
hebben we te danken aan onze handelsactiviteiten, grensoverschrijdende kapitaalstromen,
kennis en innovatie. Hoogwaardig onderwijs en excellent (wetenschappelijk) onderzoek
zijn essentieel om in de toekomst een relevante speler te blijven. Samenwerking tussen
bedrijven en kennisinstellingen – zowel nationaal als internationaal – levert een
bijdrage aan kapitaal, talent en kennis, en aan het uitwisselen van technologieën
en ideeën ten behoeve van de maatschappelijke uitdagingen van vandaag en morgen. Nederland
moet dan ook nadrukkelijk de openheid, kansen en samenwerking blijven zoeken, in het
bijzonder binnen de EU en met belangrijke bondgenoten als de Verenigde Staten, het
Verenigd Koninkrijk en Australië. Maar ook, met inachtneming van de risico’s, met
landen waarmee een complexere betrekking bestaat. Hier is Nederland bij gebaat.
Onze kenniseconomie, met sterke innovatiekracht en hoogwaardige hightech-ecosystemen,
maakt evenwel dat we ook een aantrekkelijk doelwit zijn voor landen die kennis en
technologie op ongeoorloofde of onwenselijke wijze willen vergaren, ten gunste van
hun eigen (technologische) positie. Hierdoor kunnen Nederlandse publieke belangen,
zoals ons verdienvermogen, de maatschappelijke uitdagingen genoemd in het coalitieakkoord11 en onze nationale veiligheid onder druk komen te staan. Economische veiligheid is
daarom al enige tijd een prioriteit in de aanpak van statelijke dreigingen.
Bewustwording blijft aandacht vergen
Het bewustzijn van risico’s binnen de Rijksoverheid en medeoverheden neemt toe. Dit
geldt ook voor het bedrijfsleven en kennisinstellingen, onder andere door verbeterde
samenwerking en het uitwisselen van informatie. Desondanks blijft bewustwording onverminderd
een punt van aandacht. We blijven dan ook inzetten op verhoging van bewustwording
en informatie- en kennisdeling tussen publieke en private partijen. Voor het bedrijfsleven richt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in opdracht van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat om die reden een Rijksbreed aanspreekpunt in om informatie
te verstrekken aan bedrijven over economische veiligheid. De planning is dat dit loket
in het voorjaar van 2023 zal starten. In januari 2022 is in opdracht van het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het loket kennisveiligheid al bij de RVO geopend.
Hier kunnen kennisinstellingen terecht voor advies over de kansen en risico’s die zijn verbonden aan internationale
samenwerkingen, en hoe dat zo veilig mogelijk kan worden ingericht. Daarnaast wordt,
door een stevige financiële impuls in het coalitieakkoord voor de inlichtingendiensten
en het Nationaal Cyber Security Centrum gebouwd aan meer en beter zicht op potentiële
dreigingen en kwetsbaarheden die door statelijke actoren kunnen worden misbruikt.
Ook wordt het postennetwerk versterkt, dit draagt bij aan een beter zicht op potentiële dreigingen uit het buitenland.
Het beleid rondom economische veiligheid kent de volgende doelstellingen:
a) Het mitigeren van risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van overnames
Naast sectorale investeringstoetsen (gas, telecom, elektriciteit) is de Wet veiligheidstoets
investeringen, fusies en overnames (Vifo) inmiddels aangenomen door de Eerste en Tweede
Kamer. De aanname van deze wet is een belangrijke mijlpaal in de bescherming van onze
nationale veiligheid tegen de risico’s van investeringen, fusies en overnames. De
Wet Vifo zal het toepassingsbereik van het stelsel van investeringstoetsing uitbreiden
met meer vitale aanbieders, bedrijven die actief zijn op sensitieve technologie, en
beheerders van campussen waar sensitieve technologie aanwezig is. Voor een optimale
werking van de wet werkt het kabinet aan twee algemene maatregelen van bestuur die
gegeven de afhankelijkheid van de doorlooptijden van advies- en uitvoeringsinstanties,
alsmede van voorhang in uw Kamer, op zijn vroegst in het eerste helft van 2023 in
werking treden en terugwerkende kracht hebben tot 8 september 2020. Met deze wet zet
het kabinet een grote stap in het voorkomen van ongewenste zeggenschap in vitale processen,
sensitieve technologie en bedrijfscampussen. Om de sectorale investeringstoetsen en
de uitvoering van Wet Vifo mogelijk te maken is het Bureau Toetsing Investeringen
(BTI), onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, inmiddels twee
jaar operationeel. Verder werkt het kabinet aan de sectorspecifieke investeringstoets
voor de defensie-industrie. Deze wet ziet op essentiële bedrijven in de toeleveringsketen
van het vitale proces «Inzet Defensie». Deze investeringstoets zal naar verwachting
in 2023 gereed zijn en wordt ook met uw Kamer gedeeld. Het kabinet is zich er daarbij
van bewust dat investeringen, fusies en overnames niet alleen per bedrijf moeten worden
bezien, maar tevens in relatie tot de gehele sector in het licht van strategische
afhankelijkheden.
b) Veilig inkopen en aanbesteden
Vanwege de dreiging van statelijke actoren moeten risico’s voor de nationale veiligheid
bij de inkoop en het gebruik van producten en diensten bij de (rijks- en lokale) overheid
en vitale aanbieders worden geïdentificeerd en beperkt. Het uitgangspunt is bij iedere
inkoopopdracht risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en hier waar
nodig maatregelen op te treffen. Ter ondersteuning van dit beleid heeft het kabinet
instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een
risicoanalyse en het treffen van maatregelen. Momenteel werkt het kabinet aan de doorontwikkeling
en aanscherping van dit instrumentarium. Doel is met het instrumentarium bij te dragen
aan het identificeren en mitigeren van risico’s bij dienstverleners en in de (toe)leveranciersketen.
De toepassing van dit instrumentarium wordt verplicht gesteld voor relevante inkoopopdrachten
binnen het Rijk.
Het kabinet werkt tevens aan een Rijksbrede regeling voor aanbestedingen die de nationale
veiligheid raken (ABRO, Algemene beveiligingseisen Rijksoverheid opdrachten). Dit
betreft een doorontwikkeling vanuit de huidige ABDO (Algemene beveiligingseisen Defensie
opdrachten) van het Ministerie van Defensie. De nieuwe regeling zal eisen stellen
aan opdrachtnemers op het gebied van fysieke beveiliging, (digitale) informatiebeveiliging
en cybersecurity, (wijzigingen in) eigendomsstructuren, economische veiligheid, screening
van personeel en procedures bij incidenten. Het (laten) meewegen van nationale veiligheid
bij inkoop en aanbestedingen in de vitale infrastructuur zal in de versterkte aanpak
vitaal worden meegenomen. Daarnaast wordt ook in dit traject doorlopend ingezet op
bewustwording van de dreiging die uitgaat van statelijke actoren bij inkopers, binnen
de Rijksoverheid en bij vitale aanbieders. In aanvulling op deze brief wordt uw Kamer
tot slot voor het eind van het jaar nader geïnformeerd over de inzet van het kabinet
op veilig inkopen en aanbesteden, naar aanleiding van de motie Rajkowski en van Weerdenburg12 en de motie Rajkowski c.s.13
c) Voorkomen van ongewenste kennis- en technologieoverdracht
Om spionage en sabotage tegen te gaan, de nationale veiligheid te borgen en technologisch
leiderschap te behouden is het van belang ongewenste overdracht van hoogwaardige kennis
en technologie te voorkomen. Om invulling te kunnen geven aan noodzakelijke maatregelen
en daarbij het open karakter van onze academische wereld en economie te bewaken moet
met elkaar worden afgestemd welke (onderdelen en toepassingen van) kennis en technologie
we precies willen beschermen. Exportcontrole is een van de middelen om ongewenste
kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Voorafgaand aan de uitvoer van strategische
goederen toetst de overheid op het gevaar voor de Nederlandse en internationale veiligheid.
Het kabinet zal hier de komende jaren ook onverminderd op inzetten. De Minister voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking informeert uw Kamer hier nader over.
Kennisveiligheid als gezamenlijk initiatief overheid en kennissector
Nederlandse kennis- en onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven beschikken over
veel kennis en hoogwaardige technologie. Deze sectoren zijn dan ook het doelwit van
statelijke actoren in hun (heimelijke) zoektocht naar buitenlandse kennis. Tegelijkertijd
is internationale samenwerking de zuurstof voor de Nederlandse kennissector. We hebben
het nodig om de kwaliteit van onze wetenschap op peil te houden, evenals ons innovatie-
en verdienvermogen. Om kennis en innovaties afdoende te beschermen is het voor bedrijven
en kennisinstellingen van belang te beschikken over enerzijds voldoende bewustzijn
van de dreiging op het gebied van kennis en innovatie en anderzijds over voldoende
inhoudelijk inzicht om specifieke dreigingen tijdig te kunnen signaleren, ook bij
snel veranderende technologie. De Rijksoverheid heeft daarom in het kader van kennisveiligheid
een pakket aan maatregelen genomen met drie uitgangspunten: 1) het tegengaan van ongewenste
kennisoverdracht, 2) het voorkomen van heimelijke beïnvloeding en 3) ethische kwesties.
In deze aanpak moeten de kennissector en overheid nauw samen optrekken.
Een belangrijke stap in de aanpak van kennisveiligheid bij kennisinstellingen is de
implementatie van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid. Dit is een gezamenlijk initiatief
van het Rijk én de kennissector met als doel ervoor te zorgen dat internationale wetenschappelijke
samenwerking veilig kan plaatsvinden, met een goede balans tussen de kansen en risico’s,
én met respect voor en inachtneming van de academische kernwaarden. Andere belangrijke
maatregelen zijn de uitvoering van de risicoanalyses door de kennisinstellingen, de
externe audit naar de implementatie van de leidraad en (onder andere naar aanleiding
van de motie Van der Woude en Van der Molen (Kamerstuk 31 288, nr. 979)) de aanpak en uitkomsten van de risicoanalyses, de bestuurlijke gesprekken en de
opening van het eerdergenoemde loket kennisveiligheid. Ook in EU-verband zijn stappen
gezet om kennisveiligheid op de agenda te zetten en de Europese Commissie heeft verschillende
initiatieven op dit terrein genomen. Nederland zet zich actief in voor kennisveiligheid
in de EU en internationaal en blijft samenwerken met gelijkgezinde landen om te leren
van hun aanpak en hierover uit te wisselen. Eind dit jaar zal de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap uw Kamer informeren over de voortgang en uitwerking van de zojuist
genoemde kennisveiligheidsmaatregelen. Daarbij zal hij ook ingaan op de voorstellen
voor een toetsingskader. Hiermee kunnen personen uit derde landen worden getoetst
op risico’s op ongewenste kennis- en technologieoverdracht wanneer zij bij kennisinstellingen
op sensitieve technologiegebieden actief zullen zijn.
Kennismigranten en oneigenlijk gebruik erkend referentschap
Een van de manieren waarop statelijke actoren kunnen proberen om via bedrijven toegang
te verkrijgen tot hoogwaardige kennis en technologie is door middel van kennismigranten
en bedrijven die misbruik maken van het erkend referentschap dat benodigd is om kennismigranten
naar Nederland te halen. De regelingen rondom kennismigranten, en het daarmee verbonden
erkend referentschap, maken het voor bedrijven en kennisinstellingen eenvoudiger en
sneller om niet-Europese hoogopgeleide immigranten in dienst te nemen. De kennismigrantenregeling
is cruciaal voor het faciliteren van de instroom van kenniswerkers uit het buitenland
en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de innovatiekracht van Nederland. De
samenstelling van deze instroom van kenniswerkers is het resultaat van de vraag van
Nederlandse werkgevers naar talent. Echter is het ook van belang dat erop wordt toegezien
dat regelingen rondom kennismigranten en het erkend referentschap niet gebruikt kunnen
worden voor oneigenlijke doeleinden. Momenteel wordt door alle betrokken ministeries
en organisaties gezamenlijk onderzocht hoe ongewenste kennis- en technologieoverdracht
via bedrijven, onder meer via kennismigranten en bedrijven die erkend referent zijn,
kan worden tegengegaan.
Hiermee wordt ook verdere opvolging gegeven aan de motie van het voormalig lid Wiersma14 en het vertrouwelijke dreigingsbeeld dat daaropvolgend is opgesteld, zoals benoemd
in de brief aan uw Kamer van 24 september 2021.15 Het traject behelst verschillende sporen, te weten het bepalen van de scope van de
te nemen maatregelen, het op de korte en lange termijn creëren van bewustwording onder
het bedrijfsleven alsook het uitwerken van een handelingsperspectief rondom het verstrekken
van verblijfsvergunningen en het toekennen van het erkend referentschap aan bedrijven.
In het kader van bewustwording worden bijeenkomsten georganiseerd voor bedrijven die
werken met gevoelige technologieën en/of kennis. Doel van de bijeenkomsten is het
creëren van bewustzijn bij de bedrijven en het uitwisselen van perspectieven over
ongewenste kennis- en technologieoverdracht. Onlangs heeft een eerste bijeenkomst
plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van speciaal genodigde bedrijven en de betrokken
departementen en uitvoeringsorganisaties.
d) Uitbreiding strafbaarstelling spionage
In het Coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»
is opgenomen dat buitenlandse inmenging wordt tegengegaan «o.a. door spionage strafbaar
te stellen». Het Wetboek van Strafrecht bevat op dit moment al verschillende bepalingen
die kunnen worden ingezet om strafrechtelijk op te treden tegen gedragingen die samenhangen
met spionage, zoals de strafbaarstellingen van de schending van staats- en bedrijfsgeheimen.
Deze strafbaarstellingen bieden echter onvoldoende mogelijkheden om op te treden tegen
spionageactiviteiten waarbij geen sprake is van een schending van (staats- of bedrijfs-)
geheimen of waarbij het gaat om andere gedragingen ten behoeve van een buitenlandse
mogendheid dan het verstrekken van informatie, terwijl ook dergelijke gedragingen
de Nederlandse belangen zoals de nationale veiligheid, vitale infrastructuur, de integriteit
en exclusiviteit van hoogwaardige technologieën en de veiligheid van personen ernstig
kunnen schaden. Een wetsvoorstel waarin de strafbaarheid wordt uitgebreid tot dergelijke
schadelijke spionageactiviteiten is inmiddels in consultatie geweest en vervolgens
aan de Afdeling advisering van de Raad van State (Raad van State) voorgelegd. Op dit
moment wordt het advies van de Raad van State verwerkt. Ik verwacht het wetsvoorstel
op korte termijn aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
e) Mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden
In de Kamerbrief Open Strategische Autonomie is uiteengezet dat het kabinetsbeleid
ten aanzien van de open strategische autonomie van de EU zich richt op drie pijlers: 1. Structurele politiek-economische versterking van de
EU, 2. Het mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden, en 3. Het vergroten
van het geopolitiek handelingsvermogen van de EU. Voor een meer gedetailleerde uiteenzetting
van de beleidstrajecten ten aanzien van strategische afhankelijkheden, kan de Kamerbrief
Open Strategische Autonomie geraadpleegd worden. Belangrijke elementen in de aanpak
op het terrein van open strategische autonomie die hieronder nader worden uiteengezet
zijn de inzet op technologisch leiderschap en toegang tot kritieke grondstoffen.
Om ook in de toekomst onze publieke belangen op het vlak van nationale veiligheid,
verdienvermogen en maatschappelijke uitdagingen te kunnen verdedigen, is het belangrijk
te investeren in de digitale transformatie van Nederland en de EU en toegang te hebben
en houden tot cruciale technologieën en toepassingen. Technologisch en digitaal leiderschap in cruciale sectoren (onder andere semicon, kwantum en de ruimte, maar ook op het
gebied van diensten en datastromen) is nodig om de positie van Nederland en de EU
in de wereld te behouden en te versterken.16 Dat vraagt om een slim samenspel tussen het behoud van zo goed mogelijke toegang
tot cruciale technologieën en toepassingen wereldwijd enerzijds en het versterken
van technologische capaciteiten binnen Nederland en de EU anderzijds, zonder ongerechtvaardigde
marktverstoringen. Het is essentieel om in te blijven zetten op hoogwaardig onderwijs
en excellent (wetenschappelijk) onderzoek om in de toekomst een relevante speler te
blijven en technologisch leiderschap te behouden. Verder is internationale samenwerking, in de EU maar ook daarbuiten, met onder meer de Verenigde Staten, Japan, Zuid-Korea
en Australië, van cruciaal belang. Technologisch leiderschap stelt Nederland en andere
EU-lidstaten in staat om toegang te houden tot technologie elders, maar ook om ons
(militair) te kunnen verdedigen, spelregels internationaal te bevorderen en de koers
van technologische ontwikkeling mede te bepalen volgens onze waarden.
Door de groeiende digitalisering en de klimaattransitie worden kritieke grondstoffen steeds belangrijker. Hierdoor krijgen kritieke grondstoffen een sterker geopolitiek
karakter. Europa – en daarmee ook Nederland – is voor kritieke grondstoffen in hoge
mate afhankelijk van onder andere China, de Democratische Republiek Congo en Australië.
Er wordt momenteel gewerkt aan een Nederlandse grondstoffenstrategie met als doel
de leveringszekerheid op de korte en (middel)lange termijn van deze kritieke grondstoffen
veilig te stellen en daarnaast ook duurzame mineralenketens te bevorderen. Het streven
is deze grondstoffenstrategie eind dit jaar aan te bieden aan uw Kamer. Een groot
deel van de inzet is optreden in EU-verband, er wordt dan ook actief aansluiting gezocht
bij de Critical Raw Materials Act die de EU naar verwachting in 2023 publiceert.
3. Tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging
Ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) is in onze vrije en open maatschappij niet
acceptabel. Het DBSA 2 constateert dat Nederland en zijn bondgenoten doelwit blijven
van (heimelijke) beïnvloedingsactiviteiten van statelijke actoren. Statelijke beïnvloedingsactiviteiten
zetten, bedoeld en onbedoeld, druk op de cohesie binnen de Nederlandse samenleving.
Bovendien blijven diasporagemeenschappen en opposanten van autoritaire regimes doelwit
van verschillende openlijke en heimelijke vormen van beïnvloeding en inmenging door
herkomstlanden.
Personen binnen diasporagemeenschappen voelen zich regelmatig onder druk gezet, geïntimideerd
of rechtstreeks bedreigd door de activiteiten die andere landen in Nederland ontplooien.
Uitgangspunt van het kabinet is dat mensen in Nederland zich vrij en ongehinderd dienen
te kunnen ontplooien, zonder angst voor ongewenste of heimelijke inmenging van andere
landen. Hiervoor is het belangrijk dat zowel in de communicatie met andere landen,
als voor mensen in Nederland helder is waar de normale vorm van interactie met andere
landen ophoudt en ongewenste inmenging begint. Het kabinet zet bij de aanpak van ongewenste
buitenlandse inmenging in op drie sporen:17
• Het diplomatieke spoor: het aangaan van de dialoog met landen die zich schuldig maken aan ongewenste
inmenging en hen daar consequent op aanspreken, en indien nodig ook diplomatieke stappen
ondernemen tegen de betreffende landen;
• Het weerbaarheidsspoor: het verhogen van de weerbaarheid van de kwetsbare groepen die mogelijkerwijs vatbaar
zijn voor ongewenste buitenlandse inmenging;
• Het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor: het gecoördineerd optreden en verstoren bij actuele of dreigende incidenten,
waarbij we een mix van bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen inzetten. Het
hierboven reeds genoemde wetsvoorstel voor de uitbreiding van de strafbaarstelling
van spionage zal in dit spoor tot een toename van juridische slagkracht leiden.
De komende jaren zal de analyse en duiding van bestaande en nieuwe vormen van ongewenste
buitenlandse inmenging door middel van een vijfslag verder worden geïntensiveerd.
Deze vijfslag bestaat uit 1) welke statelijke actoren zitten er precies achter de potentiële inmenging? 2) Met welke intenties zijn deze statelijke actoren actief? 3) Op welke doelgroepen of doelwitten richten de statelijke actoren zich? 4) Welke middelen zetten statelijke actoren in richting die specifieke doelgroepen of doelwitten? 5) Welke
ongewenste maatschappelijke effecten treden op ten gevolge van ongewenste buitenlandse inmengingsactiviteiten? In lijn
met deze vijfdeling, zal voor het versterken van de aanpak de komende jaren worden
ingezet op twee lijnen in het bijzonder: het anticiperen op dreigingen door nieuwe
statelijke actoren en het vergroten van de bewustwording rond ongewenste inmenging bij (potentiële)
doelgroepen/doelwitten. Daarbij is samenwerking met onze internationale partners, met name binnen de Europese
Unie, van belang om te leren van elkaars kennis en ervaringen.
a) Anticiperen op ongewenste inmenging door statelijke actoren
Onderzoek van het Leiden Asia Center uit 2021 waarschuwt dat vanuit de Chinese overheid en de Chinese Communistische Partij
een basis is gelegd voor beïnvloeding van Nederlands-Chinese gemeenschappen en richting
mensen die zich kritisch uitlaten over de Chinese partijstaat. Dit zal zich niet alleen
uiten bij bedrijven, studenten of kennismigranten, maar ook binnen de traditionele
Chinese gemeenschappen en hun organisaties. Minderheidsgroepen die het in China zelf
reeds moeilijk hebben, zullen naar verwachting ook in Nederland vaker doelwit zijn
van de zogenoemde «lange arm van Peking». Het kabinet is daarnaast sinds begin september
op de hoogte van het bestaan van zogenoemde Chinese overzeese servicecentra. De Spaanse
NGO Safeguard Defenders bracht hierover medio september een rapport uit. Het rapport meldt dat lokale autoriteiten
in China deze overzeese politie servicestations zouden hebben opgezet in meerdere landen. Ten minste één van deze centra bevindt
zich in Nederland. Het Ministerie van buitenlandse zaken heeft op maandag 31 oktober
de Chinese ambassadeur laten weten dat deze centra onmiddellijk dienen te sluiten
en dat hun activiteiten beëindigd moeten worden. De Chinese ambassadeur in Nederland
liet op 3 november weten dat de betrokken personen hun werkzaamheden hebben gestaakt.
Indien het kabinet aanwijzingen heeft dat er activiteiten van ongewenste buitenlandse
inmenging plaatsvinden, al dan niet via overzeese servicecentra, zal het niet twijfelen
daartegen gepaste maatregelen te treffen. De aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging
heeft sinds 2018 de nadrukkelijke aandacht van het kabinet.18 De extra aandacht voor China op het gebied van ongewenste buitenlandse inmenging
mag vanzelfsprekend niet ten koste gaan van de aandacht die in dit kader reeds uitgaat
naar Iran. Tevens zal het kabinet aandacht blijven besteden aan Turkije. Indien dit
extra capaciteit vergt, zal dit interdepartementaal tijdig worden gesignaleerd en
opgepakt.
b) Vergroten van bewustwording bij doelgroepen en doelwitten
Voor het (verder) vergroten van de weerbaarheid tegen ongewenste buitenlandse inmenging,
zal de NCTV de komende jaren, in nauwe samenwerking met onder meer de Ministeries
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
binnen de bestaande inzet op een zogenoemd «landen-neutraal bewustwordingsinitiatief»
om de bewustwording rondom dit thema verder te vergroten. Hierbij worden statelijke
actoren die inmengingsactiviteiten verrichten (alsmede hun intenties) benoemd en worden
de doelgroepen/doelwitten die zij onderscheiden, de instrumenten die zij inzetten
en de ongewenste maatschappelijke effecten die kunnen optreden, in generieke zin beschreven.
Voor het verhogen van de bewustwording rond ongewenste buitenlandse inmenging onderscheiden
we verschillende doelgroepen/ontvangers:
– (Personen/groepen binnen) Gemeenschappen die slachtoffer kunnen worden van ongewenste buitenlandse inmenging. Zij moeten zich
bewust zijn van de verschillende vormen van ongewenste inmenging, van de statelijke
actoren die erachter zitten, van de intenties/doelen die deze statelijke actoren nastreven,
welke instrumenten zij inzetten en (vooral) waar zij terecht kunnen als zich OBI-dreigingen
aandienen.
– (Decentrale) politieke ambtsdragers (bij gemeenteraadsleden, provinciale staten, waterschappen, burgemeesters, wethouders,
etc.) binnen de lopende initiatieven op het programma weerbaar bestuur. Deze groepen
zijn belangrijk, omdat zij werken binnen de democratische processen die we niet aangetast
willen zien. Zij moeten zich voldoende bewust zijn van de risico’s van «positieve»
vormen van OBI, zoals het inpalmen, fêteren, omkopen, selectief benaderen en/of positief
bevoordelen van personen werkzaam in volksvertegenwoordigingen en binnen het openbaar
bestuur.
– Overheidsorganisaties en (beleids)medewerkers op lokaal niveau, die te maken hebben met groepen en personen die doelgroep/doelwit
kunnen zijn van ongewenste buitenlandse inmenging. Het betreft voornamelijk beleidsmedewerkers
openbare orde en veiligheid bij gemeenten of bijvoorbeeld medewerkers die uit hoofde
van hun functie vergunningen/(identiteits)documenten etc. verlenen, maar natuurlijk
ook politieagenten. Zij moeten voldoende kennis hebben van de materie om ongewenste
buitenlandse inmenging tijdig te kunnen herkennen en voldoende handvatten hebben om
op te treden in geval van incidenten.
Tot slot zal voor het tegengaan van ongewenste inmenging in gemeenschappen een netwerk
worden opgebouwd met andere landen – zowel in de EU als daar buiten – om te bezien
of deze landen een vergelijkbare problematiek kennen en wat het antwoord daarop is.
Met bovenstaande aanpak komt de Minister van Buitenlandse Zaken tegemoet aan de toezegging
van het lid Piri (PvdA) van 14 juni jl.19
Op 20 oktober 2022 zegde de Minister van Buitenlandse Zaken, tijdens het Mensenrechtendebat
in de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 735, nr. 360), toe dat hij een verkenning zou starten naar een eventueel meldpunt voor gemeenschappen
in Nederland die slachtoffer worden van ongewenste buitenlandse inmenging en waar
zij activiteiten/dreigingen rond OBI zouden kunnen melden. Het kabinet is van mening
dat gezien de toenemende dreiging zoals ook in het dreigingsbeeld wordt geschetst,
het van belang is beter zicht te krijgen van de manifestatie en potentiële gevolgen
van OBI. Het kabinet wil aansluiten bij lokale en nationale inspanningen die reeds
plaatsvinden in het kader van de aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging, waarbij
OBI-meldingen die binnenkomen in het veiligheidsdomein dan wel het sociale domein,
op een centrale plek bij elkaar komen. Hoe aan dit meldpunt precies invulling wordt
gegeven wordt door het kabinet op dit moment bezien. De samenhang met diplomatieke,
weerbaarheidsverhogende, bestuurlijke en eventueel strafrechtelijke maatregelen heeft
hierbij bijzondere aandacht. Uw Kamer wordt hierover zo spoedig mogelijk nader geïnformeerd.
4. Beschermen van democratische processen en instituties
Ook in het informatiedomein is sprake van ongewenste buitenlandse inmenging en (heimelijke)
beïnvloeding. Statelijke actoren stellen zich steeds assertiever op en zij maken in
toenemende mate gebruik van informatieoperaties en desinformatie. Informatie is voor
statelijke actoren zelfs een belangrijk instrument in de hybride aanpak geworden.
Zowel de AIVD als MIVD noemen in het openbare jaarverslag van 2021 dat statelijke
actoren over een breed palet aan middelen beschikken, waarbij desinformatie en (heimelijke)
beïnvloeding veelgebruikte middelen zijn. Als landen proberen het Nederlandse politieke
en sociale systeem onopgemerkt te beïnvloeden, spreken we van heimelijke beïnvloeding.
Pogingen kunnen zowel in het online- als in het fysieke domein plaatsvinden, via (sociale)
media of het politiek-bestuurlijk bestel.
Vaak doen statelijke actoren dit als onderdeel van een hybride campagne.20 Gemeenten zijn voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 gevraagd
om een analyse te maken van de kwetsbaarheden in het verkiezingsproces waar zij een
verantwoordelijkheid hebben, en dat zij, waar nodig, maatregelen treffen om kwetsbaarheden
te verminderen. In de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
ter voorbereiding op de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen, worden de
gemeenten en waterschappen (opnieuw) opgeroepen deze analyse uit te voeren.
Daarnaast is het van belang de weerbaarheid en onafhankelijke positie van politieke
partijen te waarborgen. Daarom wordt per 1 januari 2023 de financiële transparantie
van politieke partijen vergroot en wordt buitenlandse financiering van Nederlandse
politieke partijen verboden. Het kabinet is voornemens met een nieuwe Wet op de politieke
partijen de onafhankelijke positie van politieke partijen verder te versterken, onder
andere door transparantieregels over de interne partijorganisatie en politieke advertenties.
Rijksbrede aanpak desinformatie
Uit onderzoek blijkt dat de effecten van desinformatie een reden tot zorg zijn voor
Nederlanders.21 Het kabinet heeft dan ook sinds 2019 een Rijksbrede strategie voor de aanpak van
desinformatie. Deze bestaat uit de sporen preventie, verstevigen informatiepositie
en reactie, en is sinds 2019 doorlopend verder ontwikkeld.22 Een recent voorbeeld hiervan is de Werkagenda «Waardengedreven Digitaliseren» waarin
onder andere ingezet wordt op het bevorderen van digitale vaardigheden en mediawijsheid,
regelgeving voor online platformen en publieke alternatieven voor digitale sociale
platformen.23 Hierdoor kan de weerbaarheid van burgers versterkt worden. Burgers die mediawijs
zijn, en bewust van de risico’s rond desinformatie, zijn minder vatbaar om er slachtoffer
van te worden. Door iemand een signaal te geven dat er mogelijk desinformatie aankomt
(over een bepaald onderwerp bijvoorbeeld), is die gewaarschuwd. Dit noemen we ook
wel prebunking. Dit is een manier van preventie, omdat ontvangers van desinformatie weerbaarder
worden.
Als onderdeel van de Rijksbrede strategie desinformatie zijn voor de Tweede Kamerverkiezingen
van 2021 webinars georganiseerd voor gemeenteambtenaren en voor politieke partijen
met als doel de weerbaarheid voor, onder andere, desinformatie te vergroten. Voor
de verkiezingen voor de provinciale staten en algemene besturen van de waterschappen
in 2023 en de verkiezingen van het Europees Parlement in 2024 zullen gemeenteambtenaren
wederom worden gebriefd op aspecten rond (digitale) veiligheid. Voor gemeenteambtenaren
is tevens een workshop ontwikkeld voor het herkennen en kunnen omgaan met desinformatie.
Een ander onderdeel van de strategie is het tijdig, proportioneel en effectief reageren
op desinformatie door overheidsorganisaties. Als er desinformatie is verspreid, kan
deze informatie worden ontkracht. Daarnaast wordt expertise op het gebied van desinformatie
in relatie tot crisiscommunicatie en nationale veiligheid uitgebreid.
Binnen de aanpak van desinformatie is desinformatie afkomstig vanuit buitenlandse,
of daaraan gelieerde, actoren een specifiek aandachtspunt dat ontegenzeglijk een risico
is voor de nationale veiligheid. De Europese Unie spreekt in dit verband over Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI). Het tegengaan van FIMI past binnen de bredere aanpak van hybride dreigingen.
Nederland draagt in EU-verband actief bij aan de (door)ontwikkeling van de FIMI-toolbox, een set maatregelen om informatiemanipulatie door statelijke actoren te onderkennen
en tegen te gaan zowel binnen als buiten de Unie en haar Lidstaten.
Tot slot maakt het kabinet graag van deze brief gebruik om in te gaan op de motie
van het lid Brekelmans24 inzake een openbaar register voor agents of foreign influence. Het kabinet heeft conform de motie in Australië navraag gedaan naar de ervaringen
op dit terrein aldaar. Australië kent een algemeen lobbyregister en parlementariërs
mogen zich niet inlaten met lobbyisten die niet in dit register zijn opgenomen. Daarnaast
bestaat er een foreign influence transparancy scheme dat tot doel heeft inzichtelijk te maken welke buitenlandse belangen door welke lobbyisten
worden vertegenwoordigd. De complexe begripsbepaling van wanneer sprake is van buitenlandse
inmenging via lobbyisten maakt dat vaststelling daarvan erg lastig en tijdrovend is.
De dreiging die uitgaat van lobbyisten die werkzaam zijn ten behoeve van statelijke
actoren, wordt in Nederland geadresseerd met een breed palet aan maatregelen dat tevens
in deze brief wordt benoemd. Een belangrijk element in dit palet is bewustwording.
Het bovengenoemde wetsvoorstel dat ziet op uitbreiding van de strafbaarstelling van
spionage biedt een aanvullend element in de Nederlandse aanpak als strafrechtelijk
sluitstuk. In EU-kader heeft de President van de Europese Commissie in dit licht een
Defence for Democracy-pakket aangekondigd. Dit pakket zal naar verwachting begin 2023 worden gepresenteerd.
Tot slot
Zowel het DBSA 2 als de aanpak van statelijke dreigingen vormen een belangrijke bijdrage
aan de voorbereiding van de Rijksbrede Veiligheidsstrategie die begin 2023 wordt gepresenteerd.
Deze Rijksbrede Veiligheidsstrategie is de overkoepelende strategie voor de komende
zes jaar om het Koninkrijk der Nederlanden weerbaarder te maken tegen dreigingen voor
de nationale veiligheid die mede voortkomen uit de veranderende geopolitieke verhoudingen
in de wereld, en waar ook statelijke dreigingen deel van uitmaken. Daarnaast is ook
in het CSBN 2022, waarover uw Kamer in juli is geïnformeerd, (digitale) dreiging door
statelijke actoren benoemd. De aanpak statelijke dreigingen hangt daarom nauw samen
met de cybersecurityaanpak van het kabinet, zoals vervat in de Nederlandse Cybersecuritystrategie,
die recent aan uw Kamer is aangeboden25 en de internationale cyberstrategie die uw Kamer binnenkort toegaat.
Conclusie
In het licht van de recente en te verwachten geopolitieke ontwikkelingen vergen de
dreigingen die uitgaan van statelijke actoren de blijvende aandacht van het kabinet
en interactie met uw Kamer. Het kabinet bestendigt de in 2019 ingezette aanpak en
versterkt deze zodat Nederland voorbereid is op de bestaande dreigingen van statelijke
actoren en die van de toekomst. Uiteraard rapporteert het kabinet de voortgang op
de diverse onderdelen van deze brief aan uw Kamer en ziet ernaar uit met uw Kamer
in gesprek te gaan over de reeds genomen en nog te nemen stappen.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yesilgöz-Zegerius
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot
De Minister van Defensie, K.H. Ollongren
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
E.N.A.J. Schreinemacher
Indieners
-
Indiener
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Medeindiener
K.H. Ollongren, minister van Defensie -
Medeindiener
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Medeindiener
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Medeindiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Medeindiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken