Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de appreciatie van de moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake het Energiehandvest (Energy Charter Treaty) (Kamerstuk 21501-33-977)
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 981
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 november 2022
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Klimaat en Energie over de brief van 2 november 2022
over de appreciatie van de moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake het Energiehandvest
(Energy Charter Treaty) (Kamerstuk 21 501-33, nr. 977).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 november 2022 aan de Minister voor Klimaat en
Energie voorgelegd. Bij brief van 22 november 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de appreciatie van de moderniseringsvoorstellen
voor het Verdrag inzake het Energiehandvest (Energy Charter Treaty, ECT). Deze leden
delen de mening dat de moderniserings-voorstellen een vooruitgang zijn ten opzichte
van het huidige ECT, maar dat het niet voldoende is. Wel hebben zij nog enkele vragen
over het besluit om het ECT voor Nederland op te zeggen en niet tot het gemoderniseerde
verdrag toe te treden. De leden van de VVD-fractie steunen het besluit om uit het
ECT te stappen. Het vernieuwde ECT is onvoldoende verbeterd en niet in lijn met onze
duurzaamheidsdoelstellingen. Daarom is het logisch dat Nederland hier niet langer
onderdeel van wil zijn.
Deze leden willen wel graag weten wat de gevolgen zijn van het opzeggen van het verdrag.
Wat is de impact op het investeringsklimaat van energieprojecten en andere duurzame
projecten? Welke kosten zijn er direct en indirect verbonden aan het opzeggen van
het ECT?
Het ECT bevat bepalingen over het aantrekken en beschermen van investeringen in energieprojecten,
vrije doorvoer van energie, de promotie van energie-efficiëntie en geschillenbeslechting.
Via de EU-investeringsakkoorden en het netwerk van Nederlandse bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten
(IBOs) hebben investeerders uit de EU toegang tot investeringsbescherming in een deel
van de staten die partij zijn bij het ECT. De afspraken over investeringsbescherming
in het ECT kunnen toegevoegde waarde hebben in de relaties met 10 landen, te weten
Afghanistan, Azerbeidzjan, Turkmenistan, Kyrgyzstan, Australië, IJsland, Japan, Liechtenstein,
Noorwegen en Zwitserland. Het kabinet ziet geen verdere directe of indirecte kosten
die zijn verbonden aan het opzeggen van het ECT.
De leden van de VVD-fractie vinden dat Nederland ernaar moet streven om onder de meest
gunstige voorwaarden uit het ECT te stappen. Deze leden hebben kennisgenomen van het
feit dat als Nederland het ECT opzegt, bestaande investeringen onder het huidige ECT
nog twintig jaar beschermd zijn door de sunset-clausule. De leden van de VVD-fractie
willen daarom graag weten wat de procedure zou zijn indien Nederland eerst tot het
nieuwe verdrag toetreedt en hier vervolgens uitstapt. Geldt de sunset-clausule dan
over het nieuwe verdrag?
Als dit het geval is, willen de leden van de VVD ervoor pleiten om eerst tot het nieuwe
verdrag toe te treden en dan pas uit het ECT te stappen. Het nieuwe verdrag is namelijk
duurzamer en beter dan het oude verdrag en daardoor zou het voordeliger zijn als de
sunset-clausule over het nieuwe verdrag geldt. Wat vindt de Minister hiervan? Zijn
er daarnaast nog andere verschillen tussen de sunset-clausule van het oude verdrag
en de sunset-clausule van het nieuwe verdrag?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 2 november betreffende de Appreciatie van de
moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake het Energiehandvest (Kamerstuk 21 501-33, nr. 977) zal het kabinet als gevolg van het voornemen om het ECT op te zeggen geen ratificatieprocedure
starten en de wijzigingen van het ECT niet ter goedkeuring aan de Staten-Generaal
voorleggen. Het kabinet vindt het niet passend om een goedkeuringsprocedure t.b.v.
het gewijzigde verdrag te beginnen terwijl Nederland voornemens is het ECT op te zeggen.
Omdat het kabinet niet over wil gaan tot ratificatie van de wijzigingen, wil het kabinet
ook niet dat het gemoderniseerde ECT voorlopig wordt toegepast tussen Nederland en
andere verdragspartijen. Daarom is het kabinet voornemens – als de moderniseringswijzigingen
in november worden aangenomen – namens Nederland bezwaar te maken tegen voorlopige
toepassing van die wijzigingen. Dit betekent ook dat de sunset-clausule van het huidige
ECT op Nederland als verdragspartij van toepassing zal zijn. De sunset-clausule van
het huidige verdrag en het herziene verdrag zijn hetzelfde en geven beiden een termijn
van 20 jaar.
De leden van de VVD zijn tot slot benieuwd wat de afwegingen zijn van andere Europese
lidstaten. De Minister geeft aan dat enkele lidstaten er al voor hebben gekozen om
uit het ECT te stappen, verwacht de Minister dat nog meer lidstaten zullen volgen?
Welke lidstaten willen niet uit het ECT treden en wat is hiervoor hun argumentatie?
Ziet de Minister mogelijkheden om een coalitie te vormen van eensgezinde lidstaten
en in dit verband te pleiten voor het opzeggen van het ECT voor de EU als geheel?
Zoals beschreven in de Kamerbrief over het opzeggen van het ECT (Kamerstuk 22 501-33, nr. 977) is het onderhandelingsresultaat onvoldoende ambitieus voor Nederland. Dat geldt
ook voor andere landen die recent hebben aangegeven zich te willen terugtrekken uit
het ECT. Het gaat om Frankrijk, Spanje, Polen, Slovenië Luxemburg en Duitsland. België
overweegt de uittreding. Italië is al langer geen partij meer bij het ECT. Andere
EU-lidstaten zien voorlopig voordelen om bij het gemoderniseerde ECT aangesloten te
blijven en beschouwen de modernisering als een stap voorwaarts.
Het is nog steeds mogelijk dat na de ECT ministeriële conferentie voorzien voor 22 november
aanstaande nog meer EU-lidstaten uit het ECT zullen stappen. De inzet van het kabinet
is een gecoördineerde opzegging van het ECT door de EU. Hiervoor is een Raadsbesluit
nodig dat met gekwalificeerde meerderheid van de Raad zal moeten worden aangenomen.
Nederland werkt nauw samen met gelijkgestemde landen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van appreciatie van de moderniseringsvoorstellen
voor het Verdrag inzake het Energiehandvest. Deze leden hebben hierover en over de
uitvoering van de motie van het lid Teunissen c.s. (Kamerstuk 36 200 XVII, nr. 45) enkele vragen.
De leden van de D66-fractie staan achter het besluit om uit het ECT te stappen. Deze
leden zijn van mening dat het ECT een fossiel systeem in stand houdt en de transitie
naar een duurzame samenleving belemmert. Zij delen het standpunt van de Minister dat
ook de voorgestelde modernisering van het verdrag de belangen van klimaatneutraliteit
onvoldoende borgt en dat Nederland uit het verdrag moet stappen. Deze leden zijn,
in tegenstelling tot de Minister, ook van mening dat de Europese Unie als geheel uit
het verdrag zou moeten stappen. Enerzijds omdat onderdelen van het verdrag via de
Europese Unie alsnog van toepassing zijn op Nederland, anderzijds omdat vasthouden
aan het verdrag de transitie naar een klimaatneutrale samenleving in heel de Europese
Unie belemmert. Terwijl we juist toe moeten naar een klimaatneutrale Europese Unie
en wereld. Daarom hebben de leden van de D66-fractie de motie van het lid Teunissen
c.s. (Kamerstuk
36 200 XVII, nr. 45) gesteund.
De leden van de D66-fractie beginnen met vragen over de plannen van het kabinet. Wanneer
zal de uittredingsprocedure starten? Welke stappen zal het kabinet hiervoor moeten
nemen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 2 november betreffende de Appreciatie van de
moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake het Energiehandvest (Kamerstuk 22501-33,
nr. 977) zal het kabinet zo snel mogelijk een parlementaire goedkeuringsprocedure
tot opzegging van het ECT starten. Opzegging verloopt volgens de procedure van artikel
91, eerste lid, van de Grondwet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.
Voor de opzegging van het ECT is geen uitdrukkelijke goedkeuring nodig, wat betekent
dat goedkeuring voor de opzegging in principe stilzwijgend kan worden verleend. Volgens
deze procedure is de goedkeuring tot opzegging verleend nadat dertig dagen zijn verstreken
vanaf de dag dat het kabinet het voorstel tot opzegging aan de Kamers voorlegt en
geen van de Kamers volgens de vereisten in artikel 5 van de Rijkswet goedkeuring en
bekendmaking verdragen de wens uitspreekt dat het voornemen tot opzegging aan uitdrukkelijke
goedkeuring wordt onderworpen. Verdragspartijen die de verdragswijzigingen niet voorlopig
willen of kunnen toepassen, kunnen – indien de ECT conferentie de moderniseringsvoorstellen
op 22 november a.s. zou aannemen – uiterlijk 23 februari 2023 bezwaar maken.
Als bij de ministeriële ECT-vergadering op 22 november wordt besloten dat het verdrag
wordt gemoderniseerd, kan Nederland dan uittreden zonder het nieuwe verdrag te ratificeren?
Ja. Tijdens de Conferentie legt de voorzitter aan de aanwezige partijen bij het ECT
de moderniseringsvoorstellen voor. Indien geen van de aanwezige partijen op dat moment
bezwaar maakt, worden de voorstellen door de Conferentie aangenomen. Dit betreft geen
besluit tot goedkeuring, met bijhorende ratificatie van het gemoderniseerde ECT door
de individuele partijen. Die beslissing vindt pas plaats tijdens de ratificatieprocedure
van elk van de verdragspartijen.
Als gevolg van het voornemen om het ECT op te zeggen, zal het kabinet geen ratificatieprocedure
starten en de wijzigingen van het ECT niet ter goedkeuring aan de Staten-Generaal
voorleggen. Omdat het kabinet niet over wil gaan tot ratificatie van de wijzigingen,
wil het kabinet ook niet dat het gemoderniseerde ECT voorlopig wordt toegepast tussen
Nederland en andere verdragspartijen. Daarom is het kabinet voornemens – als de moderniseringswijzigingen
in november door de Conferentie worden aangenomen – namens Nederland bezwaar te maken
tegen voorlopige toepassing van die wijzigingen.
De leden van de D66-fractie zijn zich bewust van de sunset clausule waarmee uittredende
landen nog 20 jaar aan de afspraken uit het verdrag gebonden zijn. Deelt de Minister
dat over het niet van toepassing verklaren van de sunset clausule, met name de ISDS-bepaling,
bilateraal afspraken gemaakt kunnen worden? Deelt de Minister in die zin dan ook dat
het oude (huidige) verdrag niet per se slechter is dan het gemoderniseerde verdrag?
De partijen bij het ECT hebben zowel onder het huidige verdrag als in de moderniseringsvoorstellen
omwille van de rechtszekerheid voor investeerders afgesproken dat bij opzegging door
een van de partijen bij het verdrag, de investeringsbeschermingsbepalingen voor die
partij nog 20 jaar van toepassing zijn op bestaande investeringen die zijn gedaan
op het grondgebied van de opzeggende verdragspartij. Dit is vastgelegd in artikel
47 van het ECT. Deze termijn gaat lopen vanaf de dag dat de opzegging van kracht wordt.
Partijen zijn gebonden aan de afspraken die zij in een verdrag hebben vastgelegd.
De verdragspartijen hebben niet in de mogelijkheid voorzien om hierover bilateraal
afspraken te maken en de moderniseringsonderhandelingen hebben ook geen wijzigingen
t.a.v. de sunset-clausule opgeleverd. Wat betreft de sunset-clausule zijn de bepalingen
zowel in het huidige verdrag als in de moderniseringsvoorstellen gelijk.
Deelt het kabinet dat het gemoderniseerde verdrag risico’s met zich meebrengt omdat
de ISDS-bepaling daarmee gaat gelden voor veel meer technieken, waaronder biomassa?
Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide reactie.
Onder het ECT zijn «investeringen» die binnen de definitie van «een economische activiteit
in de energiesector» vallen, beschermd. Op het grondgebied van de EU is daarbij Carbon utilisation and storage (CUCS) onder de voorstellen voor het gemoderniseerde ECT uitgesloten van de definitie
van economische activiteit. Het gemoderniseerde ECT sluit verder bepaalde houtige
vormen van biomassa voor alle verdragspartijen uit van investeringsbescherming. Daarnaast
heeft de EU onder de voorstellen voor het gemoderniseerde ECT een uitzondering gemaakt
ten aanzien van bepaalde vormen van waterstof: enkel de investeringen in hernieuwbaar
en koolstofarm waterstof zouden nog beschermd zijn onder het ECT.
In de voorstellen zullen deze uitzonderingen worden opgenomen in de bijlage van het
verdrag. In de tekst van de bijlage is opgenomen dat na 15 augustus 2023 nieuwe investeringen
in deze economische activiteiten niet langer beschermd worden op het grondgebied van
de EU onder het gemoderniseerde ECT. Het gemoderniseerde ECT verduidelijkt daarnaast
het recht van overheden om te reguleren in het publiek belang. Het recht dat overheden
hebben om maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn in het kader van de energietransitie
en om klimaatverandering tegen te gaan wordt nu geëxpliciteerd in het gemoderniseerde
ECT.
De volgende vragen gaan over enkele juridische aspecten. De Minister geeft aan dat
na uittreding door Nederland, het grootste deel van het verdrag alsnog via de Europese
Unie voor Nederland zal gelden. Welke delen zijn dit? In hoeverre geldt de ISDS-bepaling
dan nog voor Nederland? In hoeverre zou dit een risico betekenen voor de energietransitie
in Nederland? Zal Nederland deze onderdelen moeten ratificeren? In hoeverre wordt
de Kamer hierbij betrokken? Welke mogelijkheden zijn er om deze onderdelen niet van
toepassing te laten zijn voor Nederland? Is de Minister bereid om daar stappen voor
te nemen? Zo ja, aan welke stappen denkt de Minister?
Zo lang de Europese Unie (EU) partij blijft bij het ECT, is Nederland via de band
van de Unie gebonden aan het ECT, ook wanneer Nederland zelf geen partij meer is.
Gelet op de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten, zal het materiële
effect van een eenzijdige opzegging beperkt zijn. Dit komt doordat de EU voor een
groot deel van de onderwerpen dat in het ECT is opgenomen, exclusief bevoegd is. Het
gaat hier concreet om (1) afspraken op het gebied van directe investeringen, handel,
tarieven en markttoegang in energiedragers, en energieproductie; (2) afspraken op
het gebied van mededinging; en (3) afspraken op het gebied van energie waarvoor geldt
dat de EU als gevolg van interne regelgeving (richtlijnen en verordeningen) exclusief
extern bevoegd is geworden. Zo lang de EU wel partij blijft bij het ECT, acht het
kabinet het van belang om met de Europese Commissie en overige lidstaten een zo goed
mogelijk gezamenlijk beeld te krijgen van de gevolgen van opzegging van het ECT door
onder andere Nederland. Het kabinet zal hier dan ook nog verder over in gesprek treden
met de Commissie en andere EU lidstaten.
Een opzegging van het ECT door Nederland zal betekenen dat de «onvoorwaardelijke instemming»
van Nederland als verdragspartij met het onderwerpen van een geschil aan een arbitrageprocedure
(ISDS) tegen Nederland als bedoeld in artikel 26(3)(a) ECT komt te vervallen vanaf
het moment dat deze opzegging van kracht wordt. Nederland is na opzegging van het
ECT voor wat betreft bestaande investeringen via de sunset clausule wel nog 20 jaar
lang volledig gebonden aan de bepalingen die zien op investeringsbescherming en ISDS.
[opmerking M kunnen we iets tegen de sunset clausule]
Het kabinet is van mening dat de plichten van Nederland onder de sunset-clausule en
via de band van de Unie geen risico vormen voor de energietransitie in Nederland.
Investeringsbescherming, onder het gemoderniseerde of huidige ECT, heeft geen invloed
op het Nederlandse en EU energiebeleid. Daarnaast, zoals aangegeven in het eerdere
antwoord, verduidelijken de voorstellen voor het gemoderniseerde ECT het recht van
overheden om te reguleren in het publiek belang. Het recht dat overheden hebben om
maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn in het kader van energie-transitie en om
klimaatverandering tegen te gaan worden in de moderniseringsvoorstellen geëxpliciteerd
in het ECT.
Voor binding van de EU aan het gemoderniseerde ECT zal het kabinet nationaal geen
ratificatieprocedure starten en de wijzigingen van het ECT worden niet ter goedkeuring
aan de Staten-Generaal voorgelegd. Binnen de EU geldt een eigen procedure om binding
aan de wijzigingen tot stand te brengen. Deze vereisen instemming van zowel de Raad
als het Europees parlement.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de motie van het lid Teunissen c.s. (Kamerstuk
36 200 XVII, nr. 45) zal worden uitgevoerd. Deelt de Minister de mening dat deze motie alleen kan worden
uitgevoerd door in de Europese vergadering over de Europese Unie-positie ten aanzien
van de modernisering tegen instemming van de Europese Unie te stemmen of zich te onthouden
van stemming?
Nee. De Raadsbesluiten die momenteel voorliggen gaan over de bepaling van de EU-positie
tijdens de ECT ministeriële conferentie ten aanzien van het aannemen van de modernisering.
Dat betekent dat indien de modernisering wordt aangenomen, de ECT-verdragspartijen
door kunnen met verdere procedures ten aanzien van de voorlopige toepassing en de
ratificatie van het gemoderniseerde ECT Verdrag. Deze Raadsbesluiten zien derhalve
niet op de goedkeuring van de Raad die leiden tot ratificatie door de EU. Indien de
gekwalificeerde meerderheid niet wordt behaald voor de nu voorliggende Raadsbesluiten,
is er geen EU positie over de ECT modernisering. Het bewerkstelligen van een gecoördineerde
EU-uittreding staat los van deze concrete Raadsbesluiten. Hiervoor zijn aparte EU
en Euratom Raadsbesluiten nodig die expliciet op EU-uittreding zien, en waar de EU-lidstaten
over moeten stemmen. Nederland zorgt voor nauwe afstemming met gelijkgestemde landen
bij de verschillende besluitvormingsmomenten op Europees niveau.
Deelt de Minister de mening dat als onderdelen van het verdrag via de Europese Unie
alsnog van toepassing zijn op Nederland, maar de Minister heeft geconcludeerd dat
dit verdrag niet goed is voor Nederland, het ook onwenselijk is dat de Europese Unie
partij blijft in het verdrag? Deelt de Minister daarom ook de mening dat ook de Europese
Unie uit het verdrag zou moeten stappen? Is de Minister bereid om met gelijkgestemde
lidstaten, zoals Italië, Frankrijk, Spanje, België en Duitsland op te trekken en uittreding
door de Europese Unie op de agenda te zetten? Zo nee, is de Minister bereid om met
de gelijkgestemde lidstaten een blokkerende minderheid te vormen, zodat de Europese
Unie bij de ministeriële ECT-vergadering bezwaar moet maken tegen de modernisering?
Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 2 november betreffende de Appreciatie van de moderniseringsvoorstellen
voor het Verdrag inzake het Energiehandvest (Kamerstuk 22501-33, nr. 977) is uiteengezet
waarom het behaalde moderniseringsresultaat voor Nederland niet voldoende is. Desondanks
is het gemoderniseerde ECT op verschillende punten verbeterd waardoor een substantieel
aantal EU-lidstaten en niet EU-landen wel partij willen blijven bij het ECT. Op dit
moment is bekend dat behalve Nederland, ook Duitsland, Spanje, Polen, Franrijk, Luxemburg
en Slovenië uit het ECT zullen stappen. Het is op het moment van het schrijven nog
niet met zekerheid te zeggen wat dit betekent voor de stemming over de Raadsbesluiten.
Indien de Raadsbesluiten niet worden aangenomen betekent dat dat de EU geen positie
kan innemen bij de Conferentie wat tot het blokkeren van de modernisering voor alle
ECT-verdragspartijen kan leiden.
Het is belangrijk om op te merken dat het blokkeren van de modernisering bij de Conferentie
van 22 november a.s. niet noodzakelijk is voor een gecoördineerde EU-uitreding. De
EU-uittreding uit het ECT is ook mogelijk als de Conferentie de moderniseringsamendementen
aanneemt. Het blokkeren van de modernisering zou betekenen dat andere verdragspartijen
gebonden blijven aan het huidige ECT.
Zoals eerder aangegeven is de inzet van het kabinet, of de moderniserings-voorstellen
nu worden aangenomen of niet, om met andere kritische lidstaten in te zetten op EU-uittreding
uit het ECT.
Hoe beschouwt de Minister de gang van zaken waarin meerdere nationale regeringen en
parlementen zich tegen het verdrag hebben uitgesproken, maar dat het heel goed mogelijk
is dat de Europese Unie partij blijft in het verdrag? Welke lessen worden hieruit
getrokken?
Op dit moment is bekend dat behalve Nederland ook Frankrijk, Spanje, Polen, Duitsland,
Luxemburg en Slovenië uit het ECT willen stappen. Italië is al langer geen partij
meer bij het ECT. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 2 november betreffende de
Appreciatie van de moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake het Energiehandvest
(Kamerstuk 22501-33, nr. 977) is de inzet van het Kabinet een gecoördineerde EU opzegging
van het verdrag. Zoals reeds beschreven staat het bewerkstelligen van een gecoördineerde
EU-uittreding los van de Raadsbesluiten die momenteel voorliggen. Gezien de beslissingen
om het ECT op te zeggen door de bovengenoemde lidstaten is een gecoördineerde EU-uittreding
zeer goed mogelijk, zelfs als de EU zou instemmen met de moderniseringsamendementen
van het ECT.
EU-uittreding uit een verdrag vereist (minimaal) een gekwalificeerde meerderheid binnen
de Raad. Op dit moment is er een substantieel aantal EU-lidstaten dat niet wil dat
de EU uit het ECT treedt.
Klopt het dat er op grond van Europees recht expliciete instemming van individuele
lidstaten nodig is om een ISDS-bepaling op te nemen in een internationaal akkoord?
Betekent dit dat Nederland in de Europese vergadering tegen moet stemmen om ervoor
te zorgen dat deze bepaling niet langer voor Nederland geldt? Klopt het dat, als de
Minister in de Europese vergadering voor instemming van de Europese Unie met de modernisering
zou stemmen, de juridische basis om onder onderdelen van het verdrag uit te komen,
wordt afgezwakt? Deelt de Minister daarom de mening dat een stem vóór instemming door
de Europese Unie een risico vormt voor de gewenste uittreding door Nederland?
Uit Advies 2/15 van het EU Hof van Justitie volgt dat de instemming met het onderwerpen
van een geschil aan een arbitrageprocedure (ISDS) tegen een lidstaat als bedoeld in
artikel 26(3)(a) ECT een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten is. Dit betekent
dat het opnemen van een dergelijke bepaling de expliciete instemming van Nederland
als verdragspartij vereist.
Deze instemming staat los van de Raadsbesluiten die op dit moment voorliggen. Zoals
beschreven gaan deze Raadsbesluiten over de EU positie t.a.v. het aannemen van de
ECT moderniseringsamendementen door de Energy Charter Conferentie, die gepland staat
op 22 november. De Raadsbesluiten en de Conferentie gaan derhalve niet over het goedkeuren
van alle moderniseringsamendementen ten behoeve van de EU en de andere verdragspartijen.
Hiervoor is een aparte goedkeuringsprocedure met daarvoor bedoelde EU Raadsbesluiten
nodig. De Raadsbesluiten die momenteel voorliggen vormen daardoor hoe dan ook geen
risico voor het opzeggen van het ECT door Nederland.
De leden van de D66-fractie willen tot slot hun onvrede uiten over de werkwijze van
de Europese Commissie. Klopt het dat behandeling van het ECT oorspronkelijk op de
agenda stond van de Energieraad van 25 oktober 2022 (Kamerstuk
21 501-33, nr. 971), maar dat deze er op het laatst vanaf is gehaald? Klopt het dat het lang onduidelijk
was wanneer de behandeling dan wel zou zijn?
Ja, dat klopt. Het onderwerp is van de agenda van de Energieraad van 25 oktober jl.
gehaald door het Tsjechische voorzitterschap omdat meerdere lidstaten nog geen positie
hadden op de ECT modernisering. Er is toen besloten om de behandeling van de Raadsbesluiten
op de agenda van de Raad Algemene Zaken van 18 november a.s. (Kamerstuk 21 501–02, nr. 2546) in te plannen. Op 16 november jl. heeft het voorzitterschap besloten om de behandeling
van de Raadsbesluiten uit te stellen.
Klopt het dat de Commissie ervoor kiest om de eigen juridische analyse van de modernisering
en uittreding van het verdrag niet te delen, waardoor niemand precies weet wat de
gevolgen zijn? Wat vindt de Minister van deze gang van zaken? Is de Minister bereid
om hier een punt van te maken bij de aanstaande Europese vergadering over het ECT?
Na navraag van Nederland heeft de Commissie aangegeven een interne juridische analyse
te hebben uitgevoerd over de te volgen juridische procedures voor opzegging van het
ECT. Nederland en andere EU lidstaten hebben tijdens de onderhandelingen over de ECT
modernisering de Commissie gevraagd om de optie van een gecoördineerde EU uittreding
te onderzoeken. De Commissie heeft destijds aangegeven eerst de onderhandelingen af
te willen ronden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de appreciatie van de moderniseringsvoorstellen
voor het Verdrag inzake het Energiehandvest en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie begrijpen het besluit om uit het ECT te stappen vanwege
onder andere het feit dat ook het gemoderniseerde verdrag nog onvoldoende in lijn
is met de Nederlandse en Europese klimaatdoelen. Wel hebben deze leden vragen over
het voor Nederland meest gunstige moment om het verdrag op te zeggen. Deze leden merken
op dat Minister de modernisering van het ECT niet wenst te blokkeren, omdat het gemoderniseerde
ECT wel een verbetering is ten opzichte van het huidige ECT op het gebied van zowel
duurzaamheid als investeringsbescherming. Omdat Nederland ervoor kiest om het gemoderniseerde
verdrag niet te ratificeren, blijft het huidige ECT voor ons land in ieder geval nog
twintig jaar gelden en zullen ook alle bepalingen van het verdrag die gaan over onderwerpen
die vallen onder de bevoegdheid van de Europese Unie Nederland blijven verbinden.
De leden van de CDA-fractie vragen of er opties denkbaar zijn waarin het gemoderniseerde
in plaats van het huidige verdrag ook voor Nederland geldt, nadat het verdrag is opgezegd.
Is daarover nagedacht in relatie tot het moment van opzeggen en wat zouden daarbij
de voor- en nadelen zijn?
Bij de besluitvorming is dit punt inderdaad mede in overweging genomen. Zoals toegelicht
in de Kamerbrief van 2 november (Kamerstuk 22501-33, nr. 977) zal het kabinet als
gevolg van het voornemen om het ECT op te zeggen, geen ratificatieprocedure starten
en de wijzigingen van het ECT niet ter goedkeuring aan de Staten-Generaal voorleggen.
Het kabinet vindt het niet passend om een goedkeuringsprocedure ten behoeve van het
gewijzigde verdrag te beginnen omdat Nederland voornemens is het ECT op te zeggen
en ook de andere partijen bij het ECT al op de hoogte zijn van het voornemen van Nederland
om geen partij te blijven bij het ECT. Dit argument is voor het kabinet leidend, ondanks
dat een gemoderniseerd ECT naar mening van het kabinet een verbetering is ten opzichte
van het huidige ECT.
Omdat het kabinet niet over wil gaan tot ratificatie van de wijzigingen, kan het gemoderniseerde
ECT niet meer voorlopig worden toegepast tussen Nederland en andere verdragspartijen.
Daarom is het kabinet voornemens – als de moderniseringswijzigingen worden aangenomen
– namens Nederland bezwaar te maken tegen voorlopige toepassing van die wijzigingen.
Ook vragen deze leden welk percentage van de bepalingen uit het verdrag vallen onder
de bevoegdheid van de Europese Unie en dus verbindend blijven voor Nederland. Klopt
het dat, indien de Europese Unie het gemoderniseerde verdrag wel ratificeert en Nederland
niet, omdat het verdrag door ons land wordt opgezegd, het gemoderniseerde verdrag
voor de Europese Unie zal gelden en voor Nederland het huidige verdrag zal gelden
zolang de Europese Unie nog wel partij is?
Zo lang de EU partij blijft bij het ECT, is Nederland via de band van de Unie gebonden
aan het ECT, ook wanneer Nederland zelf geen partij meer is. Gelet op de bevoegdheidsverdeling
tussen de Unie en de lidstaten, zal het materiële effect van een eenzijdige opzegging
beperkt zijn. Dit komt doordat de EU voor een groot deel van de onderwerpen dat in
het ECT is opgenomen, exclusief bevoegd is. Het gaat hier concreet om (1) afspraken
op het gebied van directe investeringen, handel, tarieven en markttoegang in energiedragers,
en energieproductie; (2) afspraken op het gebied van mededinging; en (3) afspraken
op het gebied van energie waarvoor geldt dat de EU als gevolg van interne regelgeving
(richtlijnen en verordeningen) exclusief extern bevoegd is geworden.
Zolang de EU wel partij blijft bij het ECT, acht het kabinet het van belang om met
de Europese Commissie en overige lidstaten een zo goed mogelijk gezamenlijk beeld
te krijgen van de gevolgen van opzegging van het ECT door onder andere Nederland.
Het kabinet zal hier dan ook nog verder over in gesprek treden.
Mocht de EU het gemoderniseerde verdrag voorlopig toepassen en goedkeuren, dan zou
het gemoderniseerde verdrag van toepassing zijn op de EU als verdragspartij. Omdat
Nederland de moderniseringsamendementen niet zal ratificeren of voorlopig zal toepassen,
zal het gemoderniseerde verdrag niet van toepassing zijn op Nederland als verdragspartij.
Delen van het gemoderniseerde verdrag waarvoor de EU exclusief bevoegd is zullen via
de band van de Unie wel van toepassing zijn op Nederland.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat parallel aan de hierboven uitgelegde gedeeltelijke
toepassing van het gemoderniseerde verdrag via de band van de Unie, Nederland door
de werking van de sunset-clausule als verdragspartij nog voor 20 jaar gebonden zal blijven aan het huidige ECT. Deze toepassing ziet op
de investeringen op Nederlands grondgebied die reeds bestaan op het moment dat de
opzegging door Nederland van het ECT van kracht wordt.
Klopt het tevens dat de investeringen die beschermd worden onder de sunset-clause
ook onder het huidige verdrag zullen vallen? Onder welke versie van het verdrag zouden
deze investeringen vallen in een hypothetische situatie waarbij Nederland eerst het
gemoderniseerde verdrag ratificeert en pas daarna het verdrag opzegt?
Na het van kracht worden van opzegging door Nederland, zijn op dat moment bestaande
investeringen onder het huidige ECT nog 20 jaar volledig beschermd door de sunset-clausule.
[opm M kan iets worden gedaan met sunset clausule] Als Nederland eerst de moderniseringswijzigingen
zou ratificeren en dan het ECT opzegt, zou de sunset-clausule onder het gemoderniseerde
verdrag ook op Nederland van toepassing zijn. De sunset-clausule zelf is overigens
onveranderd. Zoals aangegeven bij het antwoord op de tweede vraag is het kabinet niet
van plan om de moderniseringsamendementen te ratificeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsappreciatie
van de moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake het Energiehandvest. Deze
leden lezen het voornemen om uit het Energiehandvest te stappen met genoegen. Zij
hebben hierover geen verdere vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de appreciatie van de
moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake het Energiehandvest. Deze leden
delen de mening dat de aanpassingen van het handvest door de huidige modernisering
niet toereikend genoeg zijn om de internationale klimaatdoelstellingen te waarborgen
en de afbouw van fossiele brandstoffen zo veel mogelijk te stimuleren. Uittreding
uit het handvest vormt hiervan een noodzakelijk gevolg. Deze leden constateren dat
het van zeer groot belang is dat de uittreding zo doeltreffend mogelijk wordt bewerkstelligd
en hebben hiertoe vragen omtrent de uittredingsoverwegingen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of u de inschatting deelt dat het falen
van de modernisering van het ECT de kans op steun in de Raad en een voorstel van de
Europese Commissie voor een uittreding uit het ECT in Europese Unie-verband vergroot
aangezien het huidige ECT door het Europees Hof strijdig met Europese Unie-wetgeving
is verklaard en onhoudbaar is.
Het Hof van Justitie van de EU heeft in de zaak Komstroy geoordeeld dat de arbitragebepaling uit het ECT bij geschillen tussen een lidstaat
en een investeerder uit een andere lidstaat (dus in een intra-EU context) niet van
toepassing is. Investeringsbescherming en arbitragebepalingen in verdragen met derde
landen en dus ook bij geschillen tussen een investeerder uit een derde land en een
EU lidstaat onder het ECT, zijn niet in strijd met het EU recht en toegestaan, zie
Advies 1/17.
Het is verder belangrijk om op te merken dat het blokkeren van de modernisering op
22 november a.s. niet noodzakelijk is voor een gecoördineerde EU-uitreding. De EU-uittreding
uit het ECT is ook mogelijk als de Conferentie op 22 november de moderniseringsamendementen
zou aannemen. Het blokkeren van de modernisering zou betekenen dat andere verdragspartijen
gebonden blijven aan het huidige ECT.
Welke concrete acties heeft het kabinet de afgelopen weken ondernomen en is het van
plan om te ondernemen om meer steun te vergaren voor een uittreding in EU-verband?
Het kabinet is voornemens het ECT op te zeggen. Daarnaast zal Nederland binnen EU
verband – in lijn met de aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 95, item 11) motie van het lid Teunissen van 22 juni jl. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 940) en de gewijzigde motie van de leden Teunissen en Van Raan van 3 november jl. (Kamerstuk
36 200 XVII, nr. 44) – zich inzetten voor een gecoördineerde opzegging van het ECT door de EU. Met het
besluit om het ECT op te zeggen is Nederland in het gezelschap van enkele andere EU
lidstaten, zoals Polen, Frankrijk, Spanje, Slovenië, Luxemburg en Duitsland. Italië
heeft het ECT al eerder opgezegd. Ook enkele andere EU lidstaten staan kritisch tegenover
het uiteindelijke moderniseringsvoorstel en zijn nog bezig met de interne besluitvorming
over eventuele opzegging. Ik verwijs u verder ook naar de Kamerbrief van 2 november
betreffende de Appreciatie van de moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake
het Energiehandvest (Kamerstuk 22501-33, nr. 977). Het kabinet heeft de afgelopen
weken nauw samengewerkt met de bovengenoemde EU lidstaten en kijkt voortdurend naar
de ontwikkeling van het EU-krachtenveld.
Is de Minister bereid met de Europese Commissie en gelijkgestemde lidstaten in gesprek
te gaan over mogelijkheden om de toekomstige schadeclaims te voorkomen voor fossiele
investeringen die voortvloeien uit het huidige ECT of de gemoderniseerde variant daarvan,
bijvoorbeeld via een zogenaamd «inter se modification treaty» tussen de Europese Unie,
lidstaten en andere partijen die zich terugtrekken uit het ECT om de toepassing ervan
te beperken?
De partijen bij het ECT hebben zowel onder het huidige verdrag als in de moderniseringsvoorstellen,
omwille van de rechtszekerheid voor investeerders, afgesproken dat bij opzegging door
een van de partijen bij het verdrag, de investeringsbeschermingsbepalingen voor die
partij nog 20 jaar van toepassing zijn op bestaande investeringen. De verdragspartijen
hebben hierbij niet in de mogelijkheid voorzien om hierover bilateraal afspraken te
maken.
Investeringsbescherming onder de transitieperiode of sunset-clausule, die van toepassing
is op partijen die het ECT opzeggen, weerhoudt overheden er niet van om in te grijpen
ten behoeve van de energietransitie. De partijen bij het ECT behouden het recht om
te reguleren, om beleid te maken en uit te voeren. Overigens geldt de investeringsbescherming
ook voor duurzame energieprojecten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben vragen over de aangenomen motie van het lid Teunissen
c.s. (Kamerstuk
36 200 XVII, nr. 45) over in de Europese vergadering over het ECT tegen goedkeuring van het nieuwe verdrag
stemmen of zich onthouden van stemming. Deze aangenomen motie gaat over het Raadsbesluit.
Kan de Minister bevestigen dat Nederland zich in de Raad tegen iedere binding van
de Europese Unie aan de modernisering van het ECT zal verzetten? Kan de Minister de
mogelijke routes uiteenzetten waarop het inwerkingtreden van de modernisering voor
de Europese Unie en dus indirect op Nederland na de aankomende Raadsvergadering over
de ECT-positiebepaling voorkomen kan worden?
Indien de modernisering tijdens de ECT Conferentie wordt aangenomen, zal de goedkeuring
van de ECT wijzigingen door de EU en Euratom aan de EU lidstaten worden voorgelegd
in twee aparte Raadsbesluiten. Uw Kamer zal dan worden geïnformeerd over de door het
kabinet in te nemen positie, waarbij uiteraard ook de door uw Kamer aangenomen motie
zal worden betrokken en Nederland zoveel mogelijk zal optrekken met gelijkgestemde
landen.
Indien er onvoldoende steun is voor de Raadsbesluiten ter goedkeuring van de ECT wijzigingen,
kan de modernisering van het ECT voor de EU en Euratom niet worden goedgekeurd en
kan inwerkingtreding van de wijzigingen niet plaatsvinden.
Overigens is het kabinet van mening dat hoewel het behaalde resultaat voor Nederland
onvoldoende ambitieus is, de moderniseringsvoorstellen een verbetering zijn ten opzichte
van de huidige ECT verdragstekst. Het blokkeren van de modernisering is niet noodzakelijk
voor het bewerkstellingen van een gecoördineerde EU-uittreding enzadelt partijen die
lid blijven van her ECT met een verouderd en slechter verdrag op dan wanneer de modernisering
wel wordt aangenomen.
De leden van de PvdD-fractie hebben ook vragen over het binden van de Europese Unie
en lidstaten aan ECT op basis van het aankomende Raadsbesluit. De Minister schrijft
dat, zo lang de Europese Unie partij blijft, alle bepalingen van het ECT die gaan
over onderwerpen die vallen onder de bevoegdheid van de Europese Unie verbindend zijn
voor Nederland, ook wanneer Nederland zelf geen partij meer is. Dit betreft het overgrote
deel van de bepalingen van het ECT. De Minister geeft aan dat, wanneer de Europese
Unie zich aan het ECT zal binden, het grootste deel van het verdrag alsnog via de
Europese Unie voor Nederland zal gelden. De leden van de PvdD-fractie willen verduidelijking
om welke delen dit precies wel en niet gaat en op welke manier deze zouden gelden
voor de ISDS-bepalingen?
Zo lang de EU partij blijft bij het ECT, is Nederland via de band van de Unie gebonden
aan het ECT, ook wanneer Nederland zelf geen partij meer is. Gelet op de bevoegdheidsverdeling
tussen de Unie en de lidstaten, zal het materiële effect van een eenzijdige opzegging
beperkt zijn. Dit komt doordat de EU voor een groot deel van de onderwerpen dat in
het ECT is opgenomen, exclusief bevoegd is. Het gaat hier concreet om (1) afspraken
op het gebied van directe investeringen, handel, tarieven en markttoegang in energiedragers,
en energieproductie; (2) afspraken op het gebied van mededinging; en (3) afspraken
op het gebied van energie waarvoor geldt dat de EU als gevolg van interne regelgeving
(richtlijnen en verordeningen) exclusief extern bevoegd is geworden.
Een opzegging van het ECT door Nederland zal betekenen dat de «onvoorwaardelijke instemming»
van Nederland als verdragspartij met het onderwerpen van een geschil aan een arbitrageprocedure
(ISDS) tegen Nederland als bedoeld in artikel 26(3)(a) ECT komt te vervallen vanaf
het moment dat deze opzegging van kracht wordt. Nederland is na opzegging van het
ECT voor wat betreft bestaande investeringen via de sunset clausule wel nog 20 jaar
lang volledig gebonden aan de bepalingen die zien op investeringsbescherming en ISDS.
Zo lang de EU wel partij blijft bij het ECT, acht het kabinet het van belang om met
de Europese Commissie en overige lidstaten een zo goed mogelijk gezamenlijk beeld
te krijgen van de gevolgen van opzegging van het ECT door onder andere Nederland.
Het kabinet zal hier dan ook nog verder over in gesprek treden met de Commissie en
andere EU lidstaten.
De modernisering breidt de ISDS-bepalingen uit naar verschillende nieuwe energiebronnen.
Na aannemen van de modernisering kunnen ook over deze energiebronnen arbitrageprocedures
worden aangespannen. De leden van de PvdD-fractie willen weten of de Minister een
inschatting heeft gemaakt van het potentiële financiële risico van arbitrageprocedures
die door de het aannemen van de modernisering zouden worden gecreëerd.
In het geval van energiebronnen genoemd in het gemoderniseerde ECT geldt, dat deze
lijst in de bijlage (energie bronnen en materialen) iedere vijf jaar aangepast moet
worden als de verdragspartijen dit wensen. Het gemoderniseerde ECT verdrag verduidelijkt
verder dat overheden recht hebben om te reguleren om klimaatverandering tegen te gaan.
Verder maakt het nieuwe ECT duidelijk dat ECT niet van toepassing is op arbitrageprocedures
binnen de Europese Unie. Dit maakt het minder waarschijnlijk dat bedrijven in de toekomst
succesvol claims kunnen indienen die te maken hebben met het reguleren van overheden
in publiek belang zoals op het gebied van energietransitie of in geval van maatregelen
om klimaatverandering tegen te gaan.
Ook in het Nederlands en Europees recht zijn basisregels voor fatsoenlijk overheidshandelen
stevig verankerd. Discriminatoire, willekeurige en oneerlijke behandeling zijn ook
onder Nederlands en Europees recht verboden, net als het feit dat ook in die rechtsordes
onteigening niet zomaar is toegestaan maar aan voorwaarden is onderworpen.
In Advies 2/15 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaald dat investeringsarbitrage
(ISDS) niet kan worden opgenomen in een internationaal akkoord zonder instemming van
de lidstaten (ro. 292). Is de Minister van mening dat Nederland een dergelijke instemming
kan verlenen door middel van een toekomstig Raadsbesluit ter sluiting van het gemoderniseerde
ECT namens de Europese Unie of kan dergelijke instemming enkel worden verleend door
als lidstaat partij te zijn bij het ECT?
Is de Minister van mening dat in het geval instemming kan worden verleend door middel
van een dergelijk toekomstig Raadsbesluit unanimiteit in de Raad is vereist of dat
Nederland in de Raad kan worden overstemd? Is het standpunt van de Minister dat, in
het geval instemming kan worden verleend door middel van een dergelijk toekomstig
Raadsbesluit, Nederland zich zal verzetten tegen deze instemming?
Uit Advies 2/15 van het EU Hof van Justitie volgt dat de instemming met het onderwerpen
van een geschil aan een arbitrageprocedure (ISDS) tegen een lidstaat als bedoeld in
artikel 26(3)(a) ECT een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten is. Dit betekent
dat het opnemen van een dergelijke bepaling de expliciete instemming van Nederland
als verdragspartij vereist. Een dergelijke instemming kan niet via een Raadsbesluit
worden gegeven.
De leden van de PvdD-fractie willen meer weten over ratificatie door het nationale
parlement bij het behalen van een gekwalificeerde meerderheid in de Raad. Zij hebben
in de brief van de Minister vernomen dat wanneer de Raad besluit de modernisering
goed te keuren er op dat moment een goedkeuringsprocedure moet worden doorlopen. De
Minister schrijft hierover dat omdat het ECT een gemengd verdrag is, dit op zowel
nationaal en op Europese Unie-niveau zal gebeuren. De leden van de PvdD-fractie willen
weten op welke manier deze nationale procedure zal lopen. Zal de gehele modernisering
in dat geval aan de Tweede Kamer ter ratificatie worden voorgelegd?
Iedere partij moet zijn eigen interne procedures doorlopen om binding van de betreffende
partij aan de moderniseringswijzigingen tot stand te brengen. In het geval van een
gemengd akkoord dienen zowel de EU als de afzonderlijke lidstaten hun eigen procedures
te doorlopen.
Vanwege het voornemen om het ECT op te zeggen, zal het kabinet de moderniseringswijzigingen
van het ECT niet ter goedkeuring aan de Staten-Generaal voorleggen.
Binnen de EU geldt een eigen procedure om binding van de EU aan de moderniseringswijzigingen
tot stand te brengen, waarbij de wijzigingen aan de Raad ter sluiting moeten worden
voorgelegd, met goedkeuring van het Europees parlement. De nationale ratificatieprocedure
van Nederland staat los van deze EU procedure.
Klopt het dat wanneer instemming mogelijkerwijs gegeven kan worden in het toekomstige
Raadsbesluit, dit het Nederlands parlement het recht zou ontnemen om zich uit te spreken
over een mogelijk zeer vergaande uitbreiding van de ISDS-bepalingen die voor Nederland
direct al dan niet indirect van toepassing zullen zijn. De leden van de PvdD-fractie
willen weten of het klopt dat dit het huidige standpunt is van de Europese Commissie.
Uit Advies 2/15 van het EU Hof van Justitie volgt dat instemming van Nederland met
het onderwerpen van een geschil aan een arbitrageprocedure (ISDS) tegen een lidstaat
als bedoeld in artikel 26(3)(a) ECT een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten is,
en niet via een Raadsbesluit kan worden gegeven.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Raan (Aanhangsel
Handelingen II 2022/23, nr. 738) zijn «investeringen» die binnen de definitie van «een economische activiteit in
de energiesector» vallen, onder het ECT beschermd. Welke vormen van energie hieronder
vallen is opgenomen in de bijlage van het ECT.
In de moderniseringsvoorstellen worden in deze bijlage investeringen in fossiele brandstoffen
op het grondgebied van de EU uitgesloten van investeringsbescherming. Daarnaast heeft
de EU een uitzondering gemaakt voor Carbon utilisation and storage (CUCS) en voor bepaalde vormen van waterstof. Slechts de investeringen in hernieuwbaar
en koolstofarm waterstof zijn nog beschermd onder het ECT binnen de EU. Verder sluit
de bijlage bepaalde houtige vormen van biomassa voor alle verdragspartijen uit van
investeringsbescherming. Als de moderniseringsamendementen worden aangenomen gaan
deze wijzigingen in op 15 augustus 2023.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister kan aangeven op welke in de aankomende
Raadsvergadering voorkomen kan worden dat het Nederlandse parlement niet over de ratificatie
van het binden van de Europese Unie aan de modernisering kan uitspreken.
Indien de ECT conferentie op 22 november a.s. akkoord zou gaan met de moderniseringsvoorstellen
en de Commissie vervolgens voorstelt dat de EU deze ratificeert, dan zullen de Raadsbesluiten
over de voorlopige toepassing en de ratificatie van het gemoderniseerde ECT pas worden
voorgelegd aan de EU lidstaten in de drie maanden ná de ECT-conferentie op 22 november
a.s., dat wil zeggen in de periode tussen 23 november en 23 februari 2023. In dat
geval zal het kabinet de Kamer informeren over de voorgenomen Nederlandse positie
in de Raad en kan de Kamer zich daar desgewenst (opnieuw) over uitspreken.
Zoals in de Kamerbrief van 2 november jl. aangegeven, zal Nederland in verband met
de uittreding, het gemoderniseerde ECT niet voorlopig gaan toepassen en zal Nederland
het gemoderniseerde ECT niet ratificeren. De wijzigingen van het ECT zullen dus niet
ter goedkeuring aan de Staten-Generaal worden voorgelegd.
De Kamer heeft al aangegeven dat zij wenst dat de Europese Unie uit het ECT stapt.
Verschillende andere parlementen zoals in Spanje en Polen hebben dit ook al gedaan.
De leden van de PvdD-fractie vragen op welke wijze de modernisering voor de Europese
Unie in werking kan treden, wanneer deze parlementen hebben aangegeven uit het verdrag
te willen stappen en om die reden niet zullen ratificeren? Bestaat er een geloofwaardige
route naar lidmaatschap van de Europese Unie van het ECT wanneer verschillende nationale
parlementen al hebben aangeven geen deel van het ECT meer te willen zijn, zonder dat
de democratische rechten van deze parlementen schenden om zich over een uitbreiding
van de ISDS-bepalingen in de modernisering uit te kunnen spreken?
Zoals ik heb toegelicht in de Kamerbrief van 2 november betreffende de Appreciatie
van de moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake het Energiehandvest (Kamerstuk
22501-33, nr. 977) is het behaalde moderniseringsresultaat voor Nederland niet voldoende.
Desondanks is het gemoderniseerde ECT op verschillende punten verbeterd waardoor de
meeste EU-lidstaten en niet EU-landen wel partij willen blijven bij het ECT. Op dit
moment is bekend dat behalve Nederland, ook Duitsland, Spanje, Polen, Franrijk en
Slovenië uit het ECT zullen stappen. Het is op het moment van het schrijven nog niet
met zekerheid te zeggen wat dit betekent voor de stemming over de Raadsbesluiten en
of er een gekwalificeerde meerderheid van EU lidstaten voor zal stemmen, of dat er
een blokkerende minderheid zal ontstaan. In dat laatste geval zal dat betekenen dat
de EU geen positie kan innemen bij de Conferentie.
Het is belangrijk om op te merken dat het blokkeren van de modernisering op 22 november
niet noodzakelijk is voor een gecoördineerde EU-uitreding. De EU-uittreding uit het
ECT is ook mogelijk als de Conferentie op 22 november de moderniseringsamendementen
aanneemt. Het blokkeren van de modernisering zou betekenen dat andere verdragspartijen
gebonden blijven aan het huidige ECT.
De leden van de PvdD-fractie hebben ook vragen over de mogelijkheid tot het voeren
van een procedure voor het Hof van Justitie. Zij willen weten of in het geval van
een gekwalificeerde meerderheid in de Raad voor het binden van de Europese Unie aan
de modernisering de mogelijkheid bestaat voor een lidstaat om dit besluit voor het
Hof van Justitie aan te vechten? Dit op basis van het argument dat het Raadsbesluit
niet in overeenstemming is met de competentieverdeling tussen de Europese Unie en
de lidstaten zoals vastgesteld in Advies 2/15 van het Hof van Justitie. Kan de Minister
uiteenzetten hoe een dergelijk procedure zou verlopen? Kan de Minister bevestigen
dat deze optie voor Nederland blijft bestaan, ook nadat Nederland zelf uit het ECT
is gestapt?
Lidstaten hebben op grond van artikel 263 VWEU de mogelijkheid om een nietigheidsberoep
te starten tegen een besluit van de Raad. Het is daarbij niet relevant of Nederland
partij is bij het ECT of niet. Uit Advies 2/15 van het EU Hof van Justitie volgt dat
instemming met het onderwerpen van een geschil aan een arbitrageprocedure (ISDS) tegen
een lidstaat als bedoeld in artikel 26(3)(a) ECT een exclusieve bevoegdheid van de
lidstaten is. Dit kan dus niet via het Raadsbesluit waarmee besloten wordt over de
binding van de Unie aan de moderniseringswijzigingen geregeld worden. Dat Raadsbesluit
kan dus ook niet worden aangevochten met het argument dat het niet in overeenstemming
is met de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de Minister aantekent dat na uittreden
Nederland nog twintig jaar gebonden zal blijven aan het huidige ECT. Het Hof van Justitie
heeft in Komstroy v. Moldavië (C-741/19) bepaald dat het ECT niet in arbitrageprocedures
tussen lidstaten van de Europese Unie mag worden toegepast. Er is door verschillende
experts inclusief door de Europese Commissie voorgesteld om tussen alle Europese Unie
lidstaten inter se afspraken te maken op basis waarvan het ECT niet meer tussen lidstaten
zal worden toegepast. De leden van de PvdD-fractie willen weten wanner deze afspraken
worden gemaakt. Moeten zij de opmerking dat Nederland na uittreding nog twintig jaar
aan het huidige ECT gebonden is zo interpreteren dat dit uitsluitend ten aanzien van
de niet-Europese Unie lidstaten geldt? Welk deel van de huidige arbitrageprocedures
betreft dit?
Ook onder het huidige ECT is de arbitragebepaling bij geschillen tussen een lidstaat
en een investeerder uit een andere lidstaat (dus in een intra-EU context) Europeesrechtelijk
gezien niet van toepassing. Dit staat los van de sunset-clausule en het eventueel
komen tot een inter se afspraak.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat een meerderheid van de landen die lid zijn
van het ECT tevens lid zijn van de Europese Unie. Zij willen weten of het klopt dat
de kosten van het administreren van het verdrag geheel of voor het grootste deel door
de Europese Unie worden gedragen.
De kosten voor het Energy Charter Secretariaat worden gedragen door iedere individuele
verdragspartij. De hoogte van de jaarlijkse contributie volgt de VN-systematiek en
deze verschilt dus per land. Nederland heeft in 2022 de contributie van 139.984 euro
betaald aan het ECT Secretariaat.
Door verschillende bronnen wordt gesteld dat het ECT als verdragsinstelling zal instorten
wanneer de Europese Unie uit het verdrag stapt. Onderschrijft de Minister dat er een
grote kans bestaat dat het ECT na uittreden door de Europese Unie verder uiteen zal
vallen doordat meer landen zullen uittreden? Onderschrijft de Minister dat in dit
geval ook met de andere uittredende leden de zogenaamde inter se afspraken kunnen
worden gemaakt waardoor de sunset-clause onschadelijk wordt gemaakt?
Het kabinet heeft geen signalen opgevangen dat andere ECT verdragspartijen het ECT
zullen opzeggen als de EU dit doet, maar het valt niet uit te sluiten dat meer partijen
in een dergelijk scenario het ECT opzeggen. Een inter se afspraak is een afspraak
tussen twee of meer partijen bij een multilateraal verdrag tot wijziging van dat verdrag
tussen hen onderling en moet voldoen aan bepaalde voorwaarden. Op het moment dat partijen
het ECT opzeggen, kunnen zij niet langer een inter se afspraak tot wijziging van het
ECT sluiten. Dit heeft ook geen functie op het moment dat zij geen partij meer zijn
bij het ECT.
De leden van de PvdD-fractie willen ook weten op welke manier de Europese Unie zijn
sterke positie als handelsblok kan inzetten om na uittreding van de EU uit het ECT
de op dat moment blijvende leden van het ECT te overtuigen om een nieuwe samenwerking
aan te gaan gericht op een duurzame samenwerking in lijn met de klimaatdoelen op de
Energiemarkt, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van de op dit moment zo schadelijke
arbitrage bepalingen. Onderschrijft de Minister dat het na uittreden van Nederland
en de Europese Unie uit het ECT geenszins vaststaat dat bestaande fossiele investeringen
daadwerkelijk nog voor twintig jaar zullen zijn beschermd omdat er verschillende scenario’s
denkbaar zijn waarin dit in grote mate of zelfs geheel voorkomen kan worden?
Het kabinet heeft zich binnen de EU de afgelopen jaren als koploper opgesteld om de
inzet op de klimaattransitie te versterken en versnellen, ook via handelsafspraken.
In lijn hiermee heeft de Europese Commissie in juni jl. een Mededeling gepubliceerd
met actiepunten om de duurzame ontwikkelingsdimensie in bilaterale handelsakkoorden
te versterken. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het BNC Mededeling over handel
en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden van 29 september jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 3489) Het kabinet zet in op de opvolging van de actiepunten.
De partijen bij het ECT hebben zowel onder het huidige verdrag als in de moderniseringsvoorstellen
omwille van de rechtszekerheid voor investeerders afgesproken dat bij opzegging door
een van de partijen bij het verdrag, de investeringsbeschermingsbepalingen voor die
partij nog 20 jaar van toepassing zijn op bestaande investeringen. De verdragspartijen
hebben hierbij niet in de mogelijkheid voorzien om hierover bilateraal afspraken te
maken en de moderniseringsonderhandelingen hebben ook geen wijzigingen t.a.v. de sunset-clausule
opgeleverd.
Investeringsbescherming onder de transitieperiode of sunset-clausule, die van toepassing
is op partijen die het ECT opzeggen, weerhoudt overheden er niet van in te grijpen
ten behoeve van de energietransitie. De partijen bij het ECT behouden het recht om
te reguleren, om beleid te maken en uit te voeren. Overigens geldt de investeringsbescherming
ook voor duurzame energieprojecten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de appreciatie van de
moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake het Energiehandvest. Zij ondersteunen
de lijn van de Minister en staan volledig achter het besluit om uit het ECT te stappen.
Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat het verlaten van Nederland en deze
appreciatie betekent voor andere verdragen met een soortgelijke arbitrageclausule,
zoals Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA). Deze leden vinden het onacceptabel
dat bedrijven nu schadevergoeding vragen voor fossiele investeringen terwijl al decennia
bekend is wat de rol van fossiele brandstoffen is in klimaatverandering en overheidshandelen
hierop hadden moeten anticiperen.
Nederland zet in op een actief handels- en investeringsbeleid. Onderdeel daarvan is
het afsluiten van nieuwe handels- en investeringsverdragen door de EU. Daarnaast heeft
Nederland een eigen netwerk van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten
(IBOs). Zoals aangegeven in de Beleidsnotitie «Doen waar Nederland goed in is» zet het kabinet in op het moderniseren en waar mogelijk uitbreiden van dit netwerk
van IBOs op basis van de Nederlandse IBO model tekst. Net als bij EU handels- en investeringsverdragen,
zoals CETA, ligt ook bij modernisering van de Nederlandse investeringsbeschermingsverdragen
de nadruk op de aspecten duurzaamheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid bij
het maken en bevorderen van investeringen. Het besluit om het ECT op te zeggen staat
los van de inzet op andere handels- en investeringsverdragen, die – in tegenstelling
tot het ECT – naar hun aard sectorneutraal zijn.
Wat gaat het verlaten van Nederland betekenen voor de lopende rechtszaken? Loopt Nederland
op dit moment risico op aanvullende rechtszaken? En hoe zit dat met andere verduurzamingsmaatregelen
én internationale verdragen, wanneer er bijvoorbeeld toegewerkt wordt naar een houdbaar
verdienmodel voor boeren, lokale voedselproductie en het stimuleren van een plantaardiger
dieet?
Op dit moment is de Staat betrokken bij twee ISDS-procedures onder het huidige ECT.
De voorgenomen opzegging van het ECT door Nederland heeft op deze lopende zaken geen
invloed.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 2 november betreffende de Appreciatie van de
moderniseringsvoorstellen voor het Verdrag inzake het Energiehandvest (Kamerstuk 22501-33,
nr. 977) is een van de redenen dat Nederland het ECT opzegt dat het kabinet de bepalingen
over duurzaamheid in het ECT onvoldoende ambitieus vindt. Het opzeggen van het ECT
doet geen afbreuk van de inzet van het kabinet op hoge duurzaamheidsmaatregelen in
internationale verdragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag een breder internationaal gesprek
willen binnen Europa, de Verenigde Naties en met name de Wereldhandelsorganisatie
(WTO) over het herdenken van internationale handel in het licht van klimaatverandering.
Klimaatverandering is een mondiaal probleem en de huidige inrichting van ons internationaal
handelsrecht is onvoldoende ingericht om de fundamentele veranderingen die dat vraagt
aan te kunnen. We zullen toe moeten naar beweging die meer gericht is op lokalisering
dan globalisering, en onnodige handelsbewegingen, met alle CO2-uitstoot die dit met
zich meebrengt, moeten beperken. Het kan natuurlijk juist duurzaam zijn om rekening
te houden met klimaatzones en daarom is het logisch dat landen zich specialiseren
in producten, maar bijvoorbeeld verplaatsing van bloementeelt van de Nederlandse kassen
naar Ethiopië is milieu, mensenrechtelijk en klimaat-technisch zeer problematisch.
Hoe weegt de Minister internationale handel in het licht van klimaatverandering en
wat is zijn inzet internationaal om handel verder te verduurzamen? Wil hij ook deze
fundamentelere vragen in Europa en binnen het WTO op tafel leggen?
Handel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de mitigatie van (en adaptatie aan)
klimaatverandering. Handel draagt door het stimuleren van economische groei indirect
bij aan de middelen om de transitie te bewerkstelligen. Ook worden relevante goederen
via internationale handel beschikbaar in de EU en derde landen. Handelsbeleid kan
de toegang tot relevante klimaatgoederen vergemakkelijken door barrières weg te nemen.
Bilaterale handelsakkoorden en de WTO kunnen – naast het wegnemen van handelsbarrières
– als platform dienen om klimaatambities te promoten. Het kabinet heeft zich binnen
de EU de afgelopen jaren als koploper opgesteld om de inzet op de klimaattransitie
te versterken en versnellen, ook via handelsafspraken. In lijn hiermee heeft de Europese
Commissie in juni jl. een Mededeling gepubliceerd met actiepunten om de duurzame ontwikkelingsdimensie
in bilaterale handelsakkoorden te versterken. Het kabinet zet in op de opvolging van
de actiepunten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier