Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 210 Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband met de participatieverordening en het uitdaagrecht van inwoners en maatschappelijke partijen (Wet versterking participatie op decentraal niveau)
Nr. 5
VERSLAG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Algemeen
2
1.
Inleiding
3
2.
Achtergrond: ontwikkeling participatie in het representatief democratisch bestel
5
2.1
Ontwikkeling participatieve democratie
5
2.2
Verhouding tot de representatieve democratie
7
2.3.
Participatie: randvoorwaarden en aandachtspunten
7
2.3.1.
Randvoorwaarden bij participatie
7
2.3.2.
Belangrijke aandachtspunten bij participatie
8
2.4.
De huidige praktijk van participatie in beeld
8
2.4.1.
Voorbeelden van participatie in gemeenten
9
2.4.2.
Voorbeelden van het uitdaagrecht in de praktijk, als specifieke vorm van participatie
9
3.
Doel van het wetsvoorstel
9
4.
Inhoud van het wetsvoorstel
10
4.1.
Huidige regeling inspraak en petitierecht
10
4.2.
Modernisering: van inspraakverordening naar Participatieverordening
10
4.3.
Het uitdaagrecht en participatie bij de feitelijke uitvoering van publieke taken
10
4.3.1.
De aanleiding voor wettelijke verankering
11
4.3.2.
Zeggenschap van de vertegenwoordigende organen als vertrekpunt
11
4.3.3.
De open en uitnodigende houding van decentraal bestuur
11
4.3.4.
Toepasselijkheid van wet- en regelgeving en publiekrechtelijke waarborgen
12
5.
Implementatie en flankerend beleid
12
6.
Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
13
6.1.
Grondwet en Europees Handvest inzake lokale autonomie
13
6.2.
Medebewindswetgeving en andere bijzondere wetgeving
13
7.
Gevolgen
13
7.1.
Gevolgen voor decentrale overheden
13
8.
Overgangsrecht en inwerkingtreding
13
9.
Advies en consultatie
14
ARTIKELSGEWIJS
15
Artikel I, onderdeel A 17
15
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
inzake de versterking van participatie op decentraal niveau. Graag willen zij daarover
enkele opmerkingen maken en de regering een aantal vragen stellen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel.
Deze leden onderstrepen het belang van de representatie en participatie van burgers,
in alle beleidsfasen, op decentraal niveau ter bevordering van de lokale democratie.
De leden van de D66-fractie staan positief tegenover nieuwe initiatieven met het doel
de betrokkenheid van burgers op decentraal niveau verstevigen. Deze leden wijzen tegelijkertijd
op de noodzaak van een helder kader en randvoorwaarden om de verwachtingen bij alle
stakeholders in het democratisch proces op een lijn te krijgen. Daarom hebben zij
nog enkele kritische vragen voor de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
versterking participatie op decentraal niveau. Deze leden onderschrijven dat de representatieve
democratie het vertrekpunt blijft, terwijl de kwaliteit van het bestuur en het draagvlak
voor overheidsbeleid en uitvoering verder kan worden verhoogd met de aanvullende inbreng
van inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en groepen. Zij vinden het
daarom wenselijk dat de verplichte inspraakverordening wordt uitgebreid naar een participatieverordening,
zodat de betrokkenheid van de samenleving bij beleid en regelgeving een vaste en herkenbare
plaats heeft. Ook onderschrijven zij de wettelijke verankering van het uitdaagrecht.
Zij zijn van mening dat het slagen of mislukken van burgerinitiatieven niet afhankelijk
mag zijn van de welwillendheid (of niet) van het bestuur.
De leden van de CDA-fractie hebben over het voorliggende voorstel nog een aantal vragen,
juist omdat deze leden graag willen dat dit wetsvoorstel ook in de praktijk doet wat
we voor ogen hebben.
De leden van de SP-fractie hebben de Wet versterking participatie op decentraal niveau
gelezen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van
het wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel Wet versterking participatie op decentraal niveau. Deze leden zijn blij
dat met voorliggend voorstel uitvoering wordt gegeven aan de motie Segers c.s.1. Zij zien dat er een groot organiserend vermogen is in de samenleving, onder burgers,
in buurten en gemeenschappen en dat in de samenleving burgers soms beter en eenvoudiger
invulling kunnen geven aan overheidsbeleid dan het bestuursorgaan. Dit is wat hen
betreft dan ook een kans om de lokale representatieve democratie te ondersteunen.
Tegelijk zien zij dat voornoemde wijziging ook een fundamentele cultuurverandering
zal vragen in alle decentrale bestuurslagen, zoals ook de Vereniging van Griffiers
in haar consultatiereactie stelt. Zij vragen de regering daarom allereerst nader in
te gaan op de benodigde cultuurverandering en hoe zij verwacht dat tot die brede verandering
kan komen. Deze leden hebben daarnaast behoefte aan het stellen van enkele nadere
vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Het lid van de fractie BBB heeft met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging
van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband met de participatieverordening en het uitdaagrecht
van inwoners en maatschappelijke partijen (Wet versterking participatie op decentraal
niveau).
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie merken op dat zij het uitdaagrecht waarmee groepen inwoners,
bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie, gemeentelijke taken kunnen overnemen
als zij daarvoor een goed plan hebben, ondersteunen. Deze leden zien daar de meerwaarde
van in. Maar voor hen blijft wel, net als voor de regering, de representatieve democratie
het vertrekpunt. Het primaat ligt bij de vertegenwoordigende democratie. Het is dan
ook goed dat de vertegenwoordigende organen gaan over de betrokkenheid van inwoners
en de kaders en voorwaarden voor participatie bepalen. De zeggenschap over de kaders
van de burgerparticipatie moet bij de vertegenwoordigende organen worden belegd. Het
is aan de gemeenteraad om te beslissen op welke manier deze vorm van participatie
in de gemeente vorm krijgt. Hoewel de huidige Gemeentewet niet aan de uitvoering van
het uitdaagrecht in de weg staat, achten deze leden het een goede zaak om dit uitdaagrecht
in de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba, te verankeren. Dat schept duidelijkheid, hoewel zij
zich wel kunnen voorstellen dat besturen van waterschappen er minder gebruik van zullen
maken. Daar is immers veelal sprake van andersoortige taken dan bij provincies, gemeenten
en eilandsraden.
Waar de leden van de VVD-fractie in het vervolg van hun inbreng «gemeenten» noemen,
wordt ook gedoeld op de andere bestuurslagen.
De regering geeft aan dat inwoners steeds vaker vragen om mogelijkheden invloed uit
te oefenen (memorie van toelichting, blz. 1). De leden van de CDA-fractie vragen de
regering nader aan te geven waar inwoners dan meer specifiek om vragen en om wat voor
soort invloed het vaakst wordt gevraagd. Daartegenover stelt de regering, dat inwoners
veel van de overheid verwachten en dat zij sinds enkele decennia steeds vaker naar
de gemeente kijken (memorie van toelichting, blz. 4). Hoe rijmen deze ogenschijnlijke
tegenstellingen met elkaar?
Het voorstel legt wettelijk vast dat binnen de door de volksvertegenwoordiging gestelde
kaders op decentraal niveau ruimte gegeven kan worden aan het uitdaagrecht van inwoners
en maatschappelijke partijen (memorie van toelichting, blz. 2). De leden van de CDA-fractie
vragen of er een goede afbakening is van wat in dit kader maatschappelijke partijen
zijn of moet iedere gemeente dit zelf bepalen met daarin een risico van willekeur,
zeker als het gaat om partijen die acteren op het snijvlak maatschappelijk/commercieel?
In de memorie van toelichting (blz. 2) wordt aangegeven dat het uitdaagrecht inhoudt
dat inwoners of maatschappelijke partijen de gemeente verzoeken om de feitelijke uitvoering
van een taak van de gemeente over te nemen, al dan niet met bijhorend budget, bijvoorbeeld
omdat zij denken deze taak beter te kunnen uitvoeren. Met dit verzoek wordt de gemeente
«uitgedaagd». De beschrijving «beter» kan van alles inhouden, met meer maatschappelijke
meerwaarde, duurzamer of efficiënter. De leden van de CDA-fractie hechten eraan, dat
«beter» niet in enge zin wordt opgevat als «goedkoper». Deelt de regering de mening
van deze leden dat het uitdaagrecht niet mag worden gezien als een bezuinigingspost?
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de staat van de democratie. Zoals
blijkt uit meerdere onderzoeken, bijvoorbeeld uit de Atlas van afgehaakt Nederland,
is een te groot gedeelte van de Nederlandse inwoners afgehaakt geraakt bij de democratie.
Zij voelen zich onvoldoende vertegenwoordigd. Deze leden achten het dan ook noodzakelijk
dat er wordt ingezet op een versterking van de democratie zodat iedereen zich voldoende
vertegenwoordigd voelt. Zij wijzen in dat verband ook op het rapport van de staatscommissie
parlementair stelsel die onder andere het referendum als een goed middel ziet om de
democratie te versterken. Daarbij wijzen zij op het grote verschil in vertegenwoordiging
tussen hoger- en lageropgeleiden, waar ook de staatscommissie en de Atlas op wijzen.
De vraag voor hen is dan ook of het onderliggende voorstel daarvoor een geschikte
oplossing is en hebben daar grote twijfels over. De leden van de SP-fractie vragen
in dit verband naar de samenhang met de politieke en maatschappelijke ontwikkeling
waarbij werd ingezet om van een welvaartstaat naar een participatiemaatschappij te
gaan. Ziet de regering ook een verband tussen het «afhaken» van mensen en deze ontwikkeling?
Kan zij dit uitgebreid toelichten? Kan de regering daarbij ook ingaan op de vraag
of het versterken van de «doe-democratie» en participatieve democratie deze kloof
juist niet verder kan vergroten? Deze leden lezen over zorgen dat mensen niet altijd
weten waar zij terecht kunnen met vragen of zorgen over de overheid. Zij vragen of
het daarvoor een oplossing is om mensen zelf meer te laten participeren of dat een
meer voor de hand liggende oplossing is om de overheidsvoorzieningen dichter bij mensen
te organiseren, nu in de afgelopen jaren steeds meer voorzieningen in dorpen en wijken
zijn verdwenen. Hoe draagt de participatiedemocratie bij aan een overheid dichtbij
voor mensen die de weg naar de overheid nu niet weten te vinden? Zij vrezen voor een
cosmetische oplossing en delen veel van de kritiek die ook de Raad van State in dat
licht uit.
De leden van de fractie van GroenLinks zien het versterken van participatie als een
belangrijke aanvulling op de representatieve democratie omdat door middel van participatie
in de voorfase van besluitvorming inwoners betrokken worden bij het vormgeven van
beleid. Het kan daarmee de band tussen overheid en burgers versterken en voorkomen
dat inwoners het gevoel hebben dat zij niet betrokken zijn bij belangrijke zaken in
hun leefomgeving. De door de regering voorgestelde wetswijziging kan volgens deze
leden bijdragen aan het versterken van de participatie. De vraag is wel of dit wetsvoorstel
daarvoor voldoende is.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn enthousiast over voorliggend voorstel en
zien het ook in de bredere context van een breder pakket aan maatregelen dat nodig
is om de democratische rechtsstaat te versterken. Deze leden denken hierbij onder
meer ook aan de constitutionele toetsing, de versterking van het parlement door uitbreiding
van volksvertegenwoordiging en de mogelijkheid tot een bindend correctief referendum.
Voorliggend voorstel kan wel degelijk van belang zijn om heel lokaal en tastbaar vertrouwen
te winnen door betrouwbaar te zijn en vertrouwen te geven, juist ook op plekken en
in gemeenschappen waar voorzieningen onder druk staan. Kan de regering nader uiteenzetten
wat wél en wat níet van voorliggend voorstel mag worden verwacht?
De leden van de SGP-fractie leden vinden het belangrijk dat overheden recht doen aan
de behoefte en het vermogen van burgers om zelfstandig en gemeenschappelijk vorm te
kunnen geven aan het gemeenschapsleven, passend bij de specifieke opvattingen en omstandigheden.
Deze leden hebben wel vragen bij de uitwerking van dit uitgangspunt in het wetsvoorstel.
Zij vragen zich af in hoeverre dit wetsvoorstel in de praktijk daadwerkelijk meerwaarde
gaat opleveren.
De leden van de SGP-fractie zouden graag het voorstel van wet ontvangen zoals dat
aan de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd. Deze leden vragen
waarom de regering deze tekst niet standaard als bijlage meezendt bij indiening van
het wetsvoorstel. Zij dagen de regering uit dit bij alle departementen als vaste praktijk
te hanteren.
De leden van de Volt-fractie staan in beginsel positief tegenover de door de regering
voorgestelde wetswijziging. Deze leden hechten grote waarde aan het versterken van
ons democratisch bestel, onder andere middels het verbeteren van de manier waarop
burgers (kunnen) deelnemen aan democratische besluitvorming. Vertrouwen tussen overheid
en burger betreft een wederkerige relatie. Zij zijn van mening dat er voor een te
lange tijd te weinig vertrouwen vanuit de overheid is uitgegaan richting de burger.
Voormalig vicevoorzitter van de Raad van State, Herman Tjeenk Willink, refereerde
in zijn lezing van 2 juni 2022 aan een onderzoek over de periode 1970–1985, dat aantoonde
hoe burgerparticipatie in korte tijd veranderde in een bestuursinstrument. Anders
gezegd: hoe participatie onderdeel werd van een afvinkcultuur – «participatievinkje
halen en door». Dit versterkt juist het gevoel van wantrouwen en cynisme. Deze leden
willen voorkomen dat dit nu weer gebeurt.
Ondanks dat de voorgestelde wetswijziging de inbedding van burgerparticipatie (op
decentraal niveau) beoogt te verbeteren, zijn de leden van de Volt-fractie er niet
van overtuigd dat de voorgestelde wetswijziging voldoende verandering – of verbetering
– teweegbrengt in het domein van burgerparticipatie. Deze leden hebben ten aanzien
van de voorgestelde wetswijziging een aantal vragen.
2. Achtergrond: ontwikkeling participatie in het representatief democratisch bestel
2.1 Ontwikkeling participatieve democratie
Het uitdaagrecht houdt in dat inwoners de gemeente verzoeken om de feitelijke uitvoering
van een taak van de gemeente over te nemen, al dan niet met bijbehorend budget, bijvoorbeeld
omdat zij denken deze taak «beter» te kunnen uitvoeren. De leden van de VVD-fractie
begrijpen dat het begrip «beter» van alles kan inhouden. Maar wanneer is er nu sprake
van «beter»? Hoe moet door inwoners worden aangetoond dat zij het beter kunnen? Wat
moeten zij daarvoor aandragen?
In de memorie van toelichting staat dat de verantwoordelijkheid voor de taken in juridische
zin bij de overheid blijft liggen. Hoe is dat geborgd? Wat is er geregeld ten aanzien
van de aansprakelijkheid van inwoners? Hoe is geborgd dat inwoners zich bij de uitvoering
van de taken aan wettelijke verplichtingen houden? Wat als inwoners hun afspraken
met een gemeente over de uitvoering van de taken niet nakomen dan wel foute beslissingen
nemen? Kunnen zij daarvoor verantwoordelijk worden gesteld? In hoeverre moeten inwoners
verantwoording aan het college van burgemeester en wethouders c.q. de gemeenteraad
afleggen over datgene wat zij doen? De leden van de VVD-fractie vragen de regering
op deze vragen in te gaan.
Enerzijds kunnen met het uitdaagrecht taken worden overgenomen, anderzijds kunnen
er tussen gemeenten en inwoners ook afspraken over het uitvoeren van taken worden
gemaakt. In het laatste geval is er sprake van een «samenwerkingsrecht». Betekent
het «samenwerkingsrecht» dat gemeenten en inwoners bepaalde taken samen oppakken en
onderling een werkverdeling maken? De leden van de VVD-fractie vragen dat te verduidelijken
en verder hebben zij bij dit onderdeel mutatis mutandis dezelfde vragen als hiervoor
gesteld, onder andere over de aansprakelijkheid.
De leden van de D66-fractie en het lid van de BBB-fractie vragen de regering om nader
toe te lichten waarom het uitdaagrecht kansen biedt voor de kwaliteit van beleid.
In de afgelopen decennia is meer aandacht ontstaan voor vormen van meebeslissen en
directe zeggenschap van inwoners als aanvulling op de representatieve democratie.
Zo zijn tussen 1990 en 2018 meer dan 150 lokale referenda door gemeenten georganiseerd.
Daarbij konden inwoners zich direct via de stembus uitspreken over tal van lokale
aangelegenheden (memorie van toelichting, blz. 4). Kan de regering een overzicht geven
van de onderwerpen waarover deze referenda gingen en van wat er vervolgens is gedaan
met de uitkomsten, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de Volt-fractie zien het als een goede stap om de juridische werkelijkheid
omtrent burgerparticipatie te verbreden voorbij de in de tekst aangegeven «eerste
vorm» – zijnde inspraak – met deliberatie en burgerinitiatieven. Zoals de regering
aangeeft, komen deze vormen in de praktijk al vaker voor en dient de wet hierop zodoende
gemoderniseerd te worden.
Met betrekking tot inspraak – c.q. de «eerste vorm» van burgerparticipatie – hechten
de leden van de Volt-fractie grote waarde aan transparantie rondom de manier waarop
inspraak vanuit verschillende (groepen) stakeholders bijdragen aan, of leiden tot,
de totstandkoming van beleid. Deze leden zijn van mening dat dit geldt voor alle bestuursniveaus:
Europees, nationaal, provinciaal en lokaal. Zij vragen zich af in hoeverre de regering
het hiermee eens is. Zij vinden het in het kader van politieke gelijkheid en toegang
voor burgers tot het beleidsproces belangrijk dat controleerbaar is in hoeverre de
mate van inspraak daadwerkelijk evenredig verdeeld is. Zij vragen de regering in hoeverre
transparantie over de totstandkoming van en besluitvorming rondom beleid op lokaal
niveau nu voldoende op orde is. Kan de regering aangeven in welke mate zowel burgers
als gemeenteraadsleden zicht hebben op de afsprakenagenda van individuele leden van
de colleges van B en W? Kan de regering aangeven in hoeverre het – in algemene zin
– controleerbaar is welke beïnvloeding vanuit stakeholders plaatsvindt op het beleidsproces
richting het college van B en W? Kan de regering aangeven op welke manier lokale bestuurders
op dit moment – al dan niet middels de Gemeentewet – verplicht zijn zich in te zetten
voor transparantie in het beleidsproces?
Ten aanzien van het uitdaagrecht zijn de leden van de Volt-fractie van mening dat
dit een belangrijk recht is voor burgers om zich actief in te zetten voor een betere
samenleving, evenals een uitnodiging vanuit de overheid richting de burger om met
initiatieven te komen ter verbetering van de maatschappij. Deze leden vragen zich
in dit kader af hoe de overheid meet in hoeverre desbetreffende taken ook daadwerkelijk
beter uitgevoerd worden (en blijven) door «de uitdagers» dan door de overheid. Kan
de regering hierop reflecteren?
2.2 Verhouding tot de representatieve democratie
De leden van de D66-fractie vragen wat afbreukrisico’s zijn voor het vertrouwen van
de burger in de lokale democratie wanneer de burgers en de lokale bestuurders het
wel of niet eens zijn om de feitelijke uitvoering van een taak van de gemeente over
te nemen, al dan niet met bijbehorend budget.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Raad van State in grote lijnen
schetst dat verkeerd toepassen van het uitdaagrecht kan leiden tot afbreuk van de
representatieve democratie. Deze leden wegen dit risico iets minder zwaar en zien
vooral ook een kans om de representatieve democratie te versterken. De band tussen
kiezer en gekozene kan namelijk worden versterkt en de gemeenteraad krijgt meer mogelijkheden
om sturing te geven aan het gemeentelijk beleid doordat er ook alternatieve invullingsvormen
worden geboden. Ziet de regering met hen juist ook deze en andere kansen die het uitdaagrecht
biedt voor versterking van de representatieve democratie?
De leden van de Volt-fractie zijn het eens met de regering dat burgerparticipatie
in een representatieve democratie meer behelst dan de gang naar de stembus tijdens
verkiezingen. Deze leden zijn in dit kader dan ook positief dat de regering decentrale
overheden middels de voorgestelde wetswijziging probeert te stimuleren heldere kaders
voor burgers en volksvertegenwoordigers te scheppen in het vormgeven van burgerparticipatie
in brede zin.
Mede gezien de kritische opmerkingen van de Raad van State, vragen de leden van de
Volt-fractie de regering of zij kan verduidelijken hoe de voorgestelde wetswijziging
de representatieve democratie aanvult. Is de regering het eens met de constatering
van de Raad van State dat in de voorliggende wetswijziging niet voldoende wordt ingegaan
op de betekenis van het wetsvoorstel tot het functioneren van de representatieve democratie?
Is de regering bereid dit uitgebreider te onderbouwen?
Verder vragen de leden van de Volt-fractie zich af in hoeverre de regering de oorzaken
en symptomen van een niet adequaat genoeg functionerende representatieve democratie
in zicht heeft. Deze leden zijn namelijk (ook) van mening dat onze representatieve
democratie versterking verdient. Kan de regering ingaan op welke manieren de huidige
representatieve democratie zwaktes vertoont die middels het voorliggende wetsvoorstel
(gedeeltelijk) verholpen zouden kunnen worden?
2.3. Participatie: randvoorwaarden en aandachtspunten
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de aandachtspunten van de Raad van State
zich onder meer richten op de reikwijdte van participatie bij het uitdaagrecht. Deze
leden zien ook dat het risico kan bestaan dat vooral een mondige, reeds aangehaakte
en goed georganiseerde groep burgers het uitdaagrecht weet te vinden. Zij vragen of
de regering dit risico ziet en hoe met gemeenten kan worden gewerkt aan oplossingen
om dit te voorkomen om zo het uitdaagrecht voor een zo breed mogelijke doelgroep bereikbaar
te maken.
2.3.1. Randvoorwaarden bij participatie
In de memorie van toelichting staat dat het belangrijk is dat lokale overheden zich
ervan bewust zijn dat altijd slechts een deel van de samenleving participeert en dat
deze groep niet altijd een goede afspiegeling van alle inwoners is. Als inwoners er
bewust voor kiezen om niet te participeren dan is dat uiteraard een keus die gerespecteerd
moet worden, maar voorkomen moet worden dat degenen die gebruik maken van het participatierecht
een beperkte groep is. Hoe wordt bereikt dat van het participatierecht breed gebruik
wordt gemaakt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Het is en blijft de verantwoordelijkheid van decentrale besturen om, met ruimte voor
lokaal maatwerk, weloverwogen invulling te geven aan participatiebeleid. Het is dus
geheel afhankelijk van de intrinsieke motivatie van de zittende bestuurders of hier
serieus mee omgegaan wordt. We kennen sinds 2009 de Code goed openbaar bestuur. Deze
code geeft richtlijnen voor hoe een overheidsbestuur hoort te werken. In de Code is
opgenomen dat participatie van besturen vraagt om interactief te zijn met de omgeving,
daadwerkelijk te luisteren naar vragen en ideeën van betrokkenen en te verantwoorden
wat je daarmee gedaan hebt (memorie van toelichting, blz. 9). Artikel 150 van de Gemeentewet
verplicht de gemeenteraad om een inspraakverordening vast te stellen. In artikel 5
van de Grondwet is de plicht tot behandeling en beantwoording van verzoeken vastgelegd.
De leden van de CDA-fractie vragen of ooit gecontroleerd is in hoeverre deze codes
en artikelen ook nageleefd worden.
De leden van de Volt-fractie zijn van mening dat burgerparticipatie inclusief moet
zijn om de toegevoegde waarde voor het beleid te optimaliseren. Hoe wil de regering
ervoor zorgen dat decentrale overheden die hierover (kennis)vragen hebben bij de juiste
instantie terecht kunnen voor ondersteuning bij het organiseren van zo inclusief mogelijke
burgerparticipatie?
2.3.2. Belangrijke aandachtspunten bij participatie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de uitdagingen om participatie
onder verschillende groepen burgers te verhogen. Uit onderzoek blijkt dat de groep
inwoners die participeert klein en weinig divers is. Deze leden en het lid van de
BBB-fractie vragen welke ideeën de regering heeft op welke wijze deze groep vergroot
kan worden.
De leden van de D66-fractie en het lid van de BBB-fractie vragen of de regering nader
in kan gaan op het gegeven dat een zorgvuldige afweging nodig is om te bepalen bij
welke vraagstukken de overheid inwoners betrekt – en wanneer niet – en de wijze en
momenten waarop zij dat doet. Deze leden vragen waarom de regering deze afweging zelf
niet maakt en dit aan de decentrale overheden overlaat.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering het risico weegt dat mogelijkheden
voor participatie juist de ongelijkheid in de samenleving kunnen vergroten, namelijk
doordat veelal hogere sociaaleconomische klassen in staat zijn actief hun belangen
te behartigen en de gemeente uit te dagen door de verantwoordelijkheid maatschappelijke
voorzieningen over te nemen. Welke waarborgen zijn er dat het wetsvoorstel hier niet
op onwenselijke wijze aan bijdraagt?
2.4. De huidige praktijk van participatie in beeld
De leden van de fractie van de SP lezen dat «de regering erkent dat het risico van
ondoordachte vermenging van de representatieve democratie en meer directe vormen van
burgerparticipatie er is. Er worden al verschillende vormen van burgerparticipatie
toegepast in de praktijk en de ervaringen leren dat niet goed uitgevoerde participatie
kan leiden tot participatiemoeheid en teleurstelling. Ook kunnen volksvertegenwoordigers
zelf in een lastige positie komen als zij het gevoel hebben te moeten voldoen aan
gewekte verwachtingen, terwijl het algemeen belang naar hun oordeel een andere beslissing
vraagt.» Desalniettemin vindt de regering het huidige voorstel gerechtvaardigd. Kan
de regering nader ingaan, zeker in de huidige politieke verhoudingen en het afnemende
vertrouwen in de politieke vertegenwoordiging waarom dit risico op dit moment verantwoord
is? Is een meer voor de hand liggende oplossing niet om de politieke vertegenwoordiging
te verbeteren, in plaats van het risico om dit verder af te zwakken? Welke taken liggen
voor de hand dat mensen dit overnemen van politici en bestuurders volgens de regering?
De leden van de Volt-fractie zijn enthousiast over de grote verscheidenheid aan burgerparticipatie-initiatieven
bij gemeenten en provincies. Hoe zorgt de regering ervoor dat er kennisuitwisseling
tussen decentrale overheden plaatsvindt over – succesvolle – vormen van burgerparticipatie?
2.4.1. Voorbeelden van participatie in gemeenten
De leden van de Volt-fractie zijn enthousiast over het idee van burgerbudgetten (of
burgerbegrotingen), de praktijk waarbij inwoners zeggenschap krijgen over de besteding
van een geoormerkt budget voor (gespecificeerde) beleidsdoeleinden. Deze leden geloven
dat dit een van de manieren is om vertrouwen vanuit de overheid richting de burgers
over te brengen en te vergroten. Zij geloven echter ook dat rijke gemeenten eerder
op de praktijk van burgerbudgetten zullen overgaan dan gemeenten die krapper zitten
qua financiële ruimte. Kan de regering hierop reflecteren? Is dit volgens de regering
terug te zien in de praktijk?
Daarnaast zijn de leden van de Volt-fractie enthousiast over burgerberaden die door
het land (lokaal, provinciaal en nationaal) georganiseerd (zullen) worden. In dit
kader vragen deze leden de regering hoe zij ervoor wil zorgen dat er stroomlijning
plaatsvindt tussen de verschillende burgerberaad-initiatieven. Zij vragen dit niet
alleen vanuit het principe van efficiënte organisatie en effectiviteit van burgerberaden,
zij vragen dit ook vanwege mogelijke kennisongelijkheid tussen gemeenten en verschillende
bestuurslagen met betrekking tot de organisatie van burgerberaden. Hoe reflecteert
de regering op deze stellingname van deze leden? Zij zijn voorstander van het oprichten
van een zogenaamd permanent burgerberaad. Zo zorgen we voor continuïteit en stroomlijning
in de organisatie van burgerberaden – decentraal en nationaal. We verlagen zo – door
verschaffing van relevante kennis – tevens de drempel voor decentrale overheden om
aan de slag te gaan met een burgerberaad. Hoe denkt de regering over het oprichten
van een dergelijk orgaan?
2.4.2. Voorbeelden van het uitdaagrecht in de praktijk, als specifieke vorm van participatie
Er zijn verschillende vormen van uitdaagrecht. Een voorbeeld is de mogelijkheid voor
inwoners om zelf te beslissen over de besteding van geld. De leden van de VVD-fractie
vragen zich af hoe dat wordt geregeld. Moeten de inwoners daarover verantwoording
aan de gemeente afleggen? Hebben degenen die de subsidie aanvragen de mogelijkheid
om bij afwijzing daar bezwaar tegen aan te tekenen? Wie beslist daarover?
3. Doel van het wetsvoorstel
De leden van de D66-fractie en het lid van de BBB-fractie vragen aan de regering welke
uitvoeringstaken van de burgemeester, wettelijk gezien, kunnen worden overgenomen
door inwoners of maatschappelijke organisaties.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het verstandig dat de regering voor de
specifieke reikwijdte van het uitdaagrecht ruimte wil laten voor de lokale context.
Dat betekent inderdaad dat niet op voorhand wordt opgelegd waar uitdaagrecht wél en
waar níet van toepassing zou moeten zijn. Waar deze leden de regering naar vragen
is de keuze om niet eenduidig vast te leggen dat gemeenten, provincies, waterschappen
en de bijzondere gemeenten een uitdaagrechtverordening opstellen. Zou dit niet ook
mooi aansluiten op de bestaande wetsartikelen, zoals artikel 150 Gemeentewet, die
ook al bepalen dat er inspraakverordeningen zijn? Zij zien zich in deze vraag ook
bevestigd door de memorie van toelichting die stelt dat het wetsvoorstel beoogt vast
te leggen dat op decentraal niveau wordt bepaald hoe ruimte kan worden gegeven aan
initiatieven van inwoners en maatschappelijke partijen. Zij houden dan ook het warme
pleidooi af te stappen van de voorwaardelijke bepaling die nu is geformuleerd.
De regering geeft aan dat het de bedoeling is dat decentrale overheden zelf heldere
kaders en voorwaarden opstellen ten aanzien van participatie. De leden van de Volt-fractie
vragen de regering hoe zij ervoor zorgt dat alle decentrale overheden hiervoor voldoende
kennis, financiële middelen en personele capaciteit in huis hebben, teneinde te voorkomen
dat er (te) grote verschillen ontstaan tussen gemeenten en provincies. Heeft de regering
zicht op welke gemeenten hiertoe momenteel niet of – relatief gezien – minder in staat
zouden zijn dan andere gemeenten?
4. Inhoud van het wetsvoorstel
4.1. Huidige regeling inspraak en petitierecht
De regering stelt dat verzoeken van inwoners om een taak van een gemeente over te
nemen, verzoeken zijn in de zin van artikel 5 van de Grondwet (recht van petitie).
Met het uitdaagrecht wordt een verzoek bij de gemeente neergelegd om een bepaalde
taak te mogen overnemen. Wat als een gemeente besluit om het uitdaagrecht niet in
de verordening op te nemen, danwel het op zo’n minimalistische wijze vorm te geven
dat het uitdaagrecht niet veel voorstelt? Hoe verhoudt het uitdaagrecht zich dan tot
het recht van petitie? Mag een gemeente overigens een verzoek tot overname van taken
weigeren of moet dat verzoek altijd worden gehonoreerd als het voldoet aan de voorwaarden,
zoals gesteld in de gemeentelijke verordening? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie
een reactie van de regering.
4.2. Modernisering: van inspraakverordening naar participatieverordening
De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag een nadere toelichting van de
regering ontvangen van de te verwachten praktische verandering wanneer de inspraakverordening
wordt vervangen door een participatieverordening. Decentrale overheden blijven immers
zelf de mogelijkheid houden om de verordening in te vullen. Op basis waarvan heeft
de regering de verwachting dat deze wijziging in de praktijk gaat zorgen voor een
versterking van de participatie?
4.3. Het uitdaagrecht en participatie bij de feitelijke uitvoering van publieke taken
De leden van de fractie van GroenLinks zijn voorstander van het wettelijk verankeren
van het uitdaagrecht en zijn blij dat dit nu in de wet wordt opgenomen. Deze leden
hebben nog wel vragen over de praktische invulling. Er worden nu in de praktijk veel
praktische en juridische belemmeringen ervaren bij het uitdaagrecht. Met deze wetswijziging
wordt dit deels weggenomen, maar blijven er grote praktische hobbels bestaan. Hoe
moeten die volgens de regering worden geslecht? Hoe kan ervoor gezorgd worden dat
de wetswijziging het uitdaagrecht in de praktijk versterkt? Graag een nadere toelichting
van de regering hierover. Een andere vraag die deze leden hebben is de vraag hoe het
uitdaagrecht ingevuld moet worden voor zaken die bij gemeenschappelijke regelingen
zijn belegd? Dat zijn wellicht niet de taken die burgers snel zelf willen overnemen,
maar zeker bij kleinere gemeenten kan hier wel sprake van zijn omdat kleinere gemeenten
meer taken hebben belegd bij gemeenschappelijke regelingen. Zij zouden hier graag
een nadere toelichting op ontvangen van de regering.
4.3.1. De aanleiding voor wettelijke verankering
De leden van de D66-fractie en het lid van de BBB-fractie vragen of de regering kan
aangeven hoe vaak het uitdaagrecht is toegepast in de 150 gemeenten die hiertoe op
dit moment ruimte geven en wat maakt, behalve een hiervoor openstaande gemeente en
transparantie over processen en procedures, dat deze initiatieven succesvol zijn?
In de memorie van toelichting (blz. 19) wordt aangegeven dat het succes van een initiatief
in de praktijk afhankelijk lijkt of een gemeente daarvoor openstaat. Nu weten we dat
veel coalities een wens tot verdergaande burgerparticipatie hebben opgenomen in hun
bestuursakkoord. Echter voor de uitvoering wordt een beroep gedaan op de ambtelijke
organisaties. De leden van de CDA-fractie vragen of bekend is hoe ambtenaren denken
over dit voorstel en of zij hier voldoende mee uit de voeten kunnen. Ook vragen deze
leden op welke wijze goede en slechte ervaringen van inwoners in de praktijk met het
uitdaagrecht zijn verwerkt in het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering met het wetsvoorstel richting burgers
beoogt te bevestigen dat het uitdaagrecht bestaat. Deze leden constateren echter dat
het wetsvoorstel niet het recht regelt om een beroep te doen op het uitdaagrecht,
maar slechts de mogelijkheid voor gemeenten beschrijft om een uitdaagrecht te regelen
indien zij daar behoefte aan hebben. Zij vragen of het wetsvoorstel voldoende tegemoetkomt
aan het doel dat de regering beoogt te bereiken.
4.3.2. Zeggenschap van de vertegenwoordigende organen als vertrekpunt
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Gemeentewet momenteel niet in de weg staat
aan het uitdaagrecht. Die constatering relativeert de meerwaarde van het wetsvoorstel.
Tegelijk vragen deze leden aandacht voor het risico dat door het wetsvoorstel juist
de indruk kan worden gewekt dat burgerparticipatie zich beperkt tot de mogelijkheden
die nu beschreven worden. Zij vragen de regering hierop te reflecteren. Kan het wetsvoorstel
onbedoeld als beperking van de bevoegdheid van de gemeente gaan functioneren? In hoeverre
is het voorstel wenselijk vanuit de algemene, autonome verordenende bevoegdheid van
de gemeente?
4.3.3. De open en uitnodigende houding van decentraal bestuur
In paragraaf 4.3.3. van de memorie van toelichting valt te lezen dat als een verzoek
van een initiatiefnemer neerkomt op de aanvraag van een beschikking, dan is de afwijzing
een appellabel besluit, waartegen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat.
Hoe is een verzoek van een initiatiefnemer te beschouwen? Is er altijd sprake van
een beschikking? In welke situaties niet? De leden van de VVD-fractie vragen de regering
om een verduidelijking.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre het denkbaar is dat een taak
aan inwoners wordt overgedragen, waarvoor geldt dat die inwoners een besluit moeten
nemen dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Of is dat helemaal uitgesloten als het
om de uitvoering van taken gaat? Deze leden vragen de regering daarop in te gaan.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie zich af in hoeverre inwoners bedrijven en
andere instanties mogen inschakelen bij de uitvoering van de taken die zij van gemeenten
hebben overgenomen?
4.3.4. Toepasselijkheid van wet- en regelgeving en publiekrechtelijke waarborgen
De onderzoekers van de Universiteit Leiden constateren dat initiatiefnemers belemmeringen
ervaren vanwege de complexiteit van wet- en regelgeving. Die komen zij tegen bij het
voorbereiden van een uitdaging en de uitvoering van het initiatief. Zo zijn de verschillende
regelcomplexen die gelden bij initiatieven bijvoorbeeld niet altijd even goed te doorgronden
voor particulieren (memorie van toelichting, blz. 22). De leden van de CDA-fractie
vragen wat in zijn algemeenheid met deze constatering wordt gedaan.
De regering constateert dat aanbestedingsrecht als een struikelblok wordt ervaren,
omdat inwoners en maatschappelijke partijen niet bekend zijn met de werking van deze
regels en inschrijving op een aanbesteding een drempel kan opwerpen (memorie van toelichting,
blz. 23). De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bereid is te onderzoeken
of ook de toepassing van aanbestedingsrecht door overheden knelpunten oplevert voor
burgerinitiatieven. Deze leden krijgen de indruk dat de toelichting over het aanbestedingsrecht
nu teveel geformuleerd is vanuit de gedachte dat burgers het allemaal niet zo goed
weten en dat de aanbestedingsregels er zijn voor hun bestwil.
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de voorziene wetswijziging van de
Wet Markt en Overheid nog drempels kan opwerpen met betrekking tot dit wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre het wetsvoorstel eraan kan bijdragen
dat publieke taken vaker geprivatiseerd en gecommercialiseerd raken. Deze leden constateren
dat de regering de mogelijkheid benoemt dat commerciële bedrijven gemeentelijke taken
overnemen, al dan niet samen met burgers. Zij vragen in hoeverre volgens de regering
aanvullende waarborgen nodig zijn een onwenselijke uitholling van publieke taken te
voorkomen.
5. Implementatie en flankerend beleid
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering nauwelijks middelen
lijkt te hebben uitgetrokken om participatie bij decentrale overheden te versterken.
Decentrale overheden hebben vaak al moeite om alle taken die zij hebben goed uit te
voeren. Het serieus versterken van de participatie is naast een toereikend wettelijk
kader ook afhankelijk van goede inbedding in de organisatie. Hiervoor zijn voldoende
middelen onontbeerlijk. Hoe gaat de regering gemeenten, provincies, waterschappen
en de drie Caribische openbare lichamen hierbij ondersteunen? Kan de regering aangeven
hoeveel geld er voor het versterken van participatie bij de decentrale overheden beschikbaar
is en hoeveel geld de regering hiervoor zelf beschikbaar stelt? Klopt het dat er nog
geen opvolging is voor het stimuleringsprogramma democratie (Democratic Challenge
en Democratie in Actie)? In de memorie van toelichting lezen deze leden hoe de regering
het flankerend beleid wil invullen, maar hierbij ontbreken nog concrete voorstellen
en middelen. Heeft de regering inmiddels concrete invulling voor het flankerend beleid
inclusief budget? Zo nee, waarom niet? Denkt de regering dat decentrale overheden
zelf voldoende middelen hebben? Zo ja, waar is deze aanname precies op gebaseerd?
Kan bij de beantwoording van deze vragen apart ingegaan worden op de situatie bij
gemeenten, provincies, waterschappen en de Caribische openbare lichamen?
De regering geeft aan dat zij het als haar taak ziet om decentrale overheden te ondersteunen
bij de implementatie van dit wetsvoorstel. De leden van de Volt-fractie vragen hoe
de regering ervoor zorgt dat gemeenten die hier momenteel niet de capaciteit voor
hebben uiteindelijk alsnog kunnen komen tot succesvolle implementatie.
6. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
6.1. Grondwet en Europees Handvest inzake lokale autonomie
De leden van de SGP-fractie vragen een nadere duiding van de participatieve democratie
als aanvullend op de representatieve democratie. Deze leden vragen of de regering
de opvatting deelt dat de participatieve democratie juridisch gezien, anders dan bijvoorbeeld
bij wettelijk gereguleerde referenda, ook altijd onder verantwoordelijkheid staat
van de representatieve democratie en in die zin geen zelfstandige aanvullende functie
hebben.
6.2. Medebewindswetgeving en andere bijzondere wetgeving
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de specifieke regelingen van het uitdaagrecht,
zoals voor bibliotheken, zich verhouden tot het uitgangspunt van het wetsvoorstel
dat het aan de gemeenteraad is om te bepalen of en welke voorzieningen in aanmerking
komen. Zou het dan niet voor de hand liggen om te volstaan met de algemene regeling
van de Gemeentewet en af te zien van specifieke bepalingen in andere wetgeving?
7. Gevolgen
7.1. Gevolgen voor decentrale overheden
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de regering de decentrale overheden
via flankerend beleid zal ondersteunen bij de implementatie van het wetsvoorstel.
Hoe zal dat flankerende beleid eruitzien, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat om voorliggend voorstel tot
een succes te maken, ondersteuning cruciaal is. Bijvoorbeeld middels een heldere modelverordening
die decentrale overheden een breed keuzepalet aanreikt van manieren om invulling te
geven aan het uitdaagrecht met daarin ook specifiek handreikingen gericht op het succesvol
maken van uitdaagrecht onder verschillende groepen. Deze leden vragen ook of er afdoende
middelen beschikbaar zijn om gemeenten te ondersteunen bij het tot een succes maken
van dit voorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien ook dat de VNG positief spreekt over het
ondersteuningsprogramma Democratie in Actie en de vraaggerichte aanpak die daaraan
ten grondslag ligt. Deze leden vragen of ook bij dit voorstel een vraaggericht ondersteuningsprogramma
zoals Democratie in Actie een aanvulling op het wetsvoorstel kan zijn.
8. Overgangsrecht en inwerkingtreding
De gemeenteraad kan in de participatieverordening regels stellen over de wijze waarop
de effecten van de uitvoering worden geëvalueerd en aan de hand van welke criteria
dat gebeurt. Voor het periodiek evalueren van de resultaten van de toepassing van
het uitdaagrecht en voor de ruimte om dit instrument in samenhang met andere participatie-instrumenten
verder te ontwikkelen, is inzet van de regering nodig. De leden van de VVD-fractie
willen graag weten hoe de evaluatie eruit komt te zien, op welke wijze de effecten
en doelen van het uitdaagrecht op lokaal en nationaal-niveau kunnen worden geëvalueerd
en gemonitord.
De leden van de D66-fractie vragen de regering op welke termijn na het verstrijken
van de overgangstermijn van twee jaar, een onderzoeksmonitor burgerparticipatie wordt
opgezet en of de regering hier een nadere toelichting op kan geven.
De leden van de CDA-fractie vragen welke rol het Kennisnetwerk voor participatie en
uitdaagrecht, dat gemeenten, provincies, waterschappen, bewonersinitiatieven en maatschappelijke
organisaties ondersteunt, bij de implementatie van het voorliggende wetsvoorstel speelt.
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie, in hoeverre de rijksoverheid decentrale
overheden gaat ondersteunen bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. Is
de regering bereid de kosten hiervoor te betrekken bij de besluitvorming over dit
wetsvoorstel?
9. Advies en consultatie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de adviezen van
de VNG, het IPO, de UWV en de bestuurscolleges van Bonaire en Saba. Deze leden vragen
aan de regering om een nadere toelichting te geven op de uitvoeringsconsequenties
voor decentrale overheden, indien het uitbreiden van de inspraak op beleid consequenties
heeft voor de capaciteit en de kosten.
De leden van de D66-fractie vragen aan de regering om nader toe te lichten op welke
wijze een uitvoeringstoets beter ingebed kan worden in het wetsvoorstel. Verder vragen
deze leden welke ruimte decentrale overheden hebben als uit de uitvoeringstoets blijkt
dat de wensen van de burger onuitvoerbaar zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn enthousiast dat voorliggend voorstel ook
van toepassing zal zijn op de BES-eilanden. Deze leden zien dat vanuit de eilanden
wordt aangegeven dat voorliggend voorstel kan bijdragen aan het versterken van de
lokale gemeenschap. Tegelijk lezen zij ook dat voor succesvolle implementatie van
het uitdaagrecht op de BES-eilanden aandacht en ondersteuning nodig is. Op welke wijze
gaat hier bij uitvoering van het wetsvoorstel aandacht voor zijn, om van het uitdaagrecht
ook op de BES een succes te maken?
Het lid van de BBB-fractie constateert dat de Afdeling advisering van de Raad van
State opmerkingen maakt over het feit dat decentrale overheden verplicht worden om
burgers te betrekken bij de uitvoering en evaluatie van het beleid. De vraag volgens
de Afdeling is of de instrumenten die de regering voorstelt de representatieve democratie
versterken of haar juist ondermijnen. De regering maakt deze analyse niet en de Afdeling
advisering ziet in haar advies enkele problemen. Zo blijkt uit onderzoek dat slechts
een klein deel van de burgers gebruik maakt van het soort instrumenten dat de regering
voorstelt. Hierdoor bestaat het risico dat een kleine groep burgers disproportioneel
veel invloed krijgt op het beleid. Daarnaast voelen volksvertegenwoordigers zich soms
gedwongen om mee te gaan in burgerinitiatieven, ook wanneer dit niet in het algemeen
belang is. Zij vrezen het verwijt dat zij «niet naar de burgers luisteren». Tot slot
wijst de Afdeling erop dat bij het uitvoeren van overheidstaken bepaalde waarborgen
in acht moeten worden genomen. Denk hierbij aan transparantie, rechtsgelijkheid en
zorgvuldige besluitvorming. Als niet de overheid, maar burgers deze taken gaan uitvoeren,
dan kunnen deze publieke waarborgen in het geding komen. Naar het oordeel van de regering
past het bij de kaderstellende rol van de gemeenteraad, provinciale staten, het algemeen
bestuur van een waterschap en de eilandsraad dat zij de voorwaarden stellen voor de
wijze waarop inwoners en maatschappelijke partijen betrokken worden bij de voorbereiding,
uitvoering en evaluatie van het decentrale beleid. Het lid van de BBB-fractie vraagt
of hier niet centraal regels voor opgesteld moeten worden en wat hiervan volgens de
regering de voor- en nadelen zijn.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I, onderdeel A
De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de aard van de bedrijven
die taken kunnen uitvoeren. In het algemeen deel van de toelichting spreekt de regering
in algemene zin over bedrijven, terwijl hier specifiek wordt benoemd dat het bedrijven
zonder winstoogmerk dient te betreffen. Zij vragen een toelichting op afwegingen en
criteria en meer eenduidigheid in de afbakening.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering toe te lichten op welke gronden gekozen
is voor het criterium van ingezetenen en maatschappelijke partijen. In hoeverre is
bijvoorbeeld sprake van samenhang en cumulatie of betreft het alternatieve categorieën?
Kunnen ook maatschappelijke partijen worden ingezet die niet in Nederland gevestigd
zijn? Is deze aanduiding voor de hand liggend in de context van de Gemeentewet?
De voorzitter van de commissie, Hagen
Adjunct-griffier van de commissie, Verhoev
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
M. Verhoev, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 16 | Tegen | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
BBB | 4 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 2 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Ephraim | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
JA21 | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.