Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 128 Voorstel van wet van de leden Maatoug, Van der Lee en Nijboer houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere fiscale wetten in verband met het doen vervallen van enkele fiscale regelingen en het vervangen van het box 2-tarief door een progressief tarief
Nr. 7
VERSLAG
Vastgesteld 17 november 2022
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers van het wetsvoorstel op de gestelde vragen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
zijn zeer kritisch en hebben een aantal vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
hebben een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van
wet van de leden Maatoug, Van der Lee en Nijboer houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting
2001 en enige andere fiscale wetten in verband met het doen vervallen van enkele fiscale
regelingen en het vervangen van het box 2-tarief door een progressief tarief. Deze
leden onderstrepen de wens om vermogensongelijkheid aan te pakken door middel van
het zwaarder belasten van inkomen uit vermogen. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.
Allereerst willen de leden van de CDA-fractie de initiatiefnemers danken voor hun
tijd en inspanning om deze initiatiefwet op te stellen. Zij hebben een heldere analyse
gemaakt over de vermogensverdeling in Nederland en hebben een heel aantal voorstellen
gedaan die volgens hen bijdragen aan meer balans. De leden van de CDA-fractie zijn
dan ook benieuwd of deze leden verheugd zijn dat een heel aantal maatregelen reeds
in het Belastingplan 2023 is verschenen, waaronder het afschaffen van de doelmatigheidsmarge
in de gebruikelijkloonregeling, twee tarieven in box 2 en verhoging van het lage vpb-tarief.
Dit zijn flinke stappen, die een grote impact hebben op ondernemers.
De leden van de SP-fractie hebben met enthousiasme kennisgenomen van het wetsvoorstel
van de leden Maatoug, Van der Lee en Nijboer. Zij kunnen zich vinden in de voorstellen
die de initiatiefnemers doen en waarderen het dat zij deze hebben uitgewerkt in een
initiatiefwet.
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie zijn doordrongen van het belang
om eerlijk en evenwichtig belasting te heffen en daarbij ontwijkingsmogelijkheden
te beperken. Zij danken de initiatiefnemers voor het werk. Deze leden hebben nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat het belastingstelsel
uit balans is. Zij zijn van mening dat vervuiling en vermogens zwaarder belast moeten
worden, zodat de lasten op arbeid, inkomen en verduurzaming omlaag kunnen. Dit voorstel
zorgt voor een verschuiving van de lasten op arbeid naar vermogen en is daarmee een
verbetering, die de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren kunnen steunen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel.
Allereerst danken deze leden de initiatiefnemers voor het vele werk dat hiervoor gedaan
is. Deze leden begrijpen en onderschrijven de wens tot de vereenvoudiging van het
belastingstelsel, maar zijn van mening dat fiscale regelingen niet zomaar afgeschaft
of versoberd moeten worden. Ook zijn deze leden van mening dat voorzichtigheid is
geboden bij het verhogen van de lasten van ondernemers. Dit kan namelijk ongewenste
negatieve gevolgen hebben, bijvoorbeeld voor het ondernemersklimaat of voor de economie
als geheel. Zij hebben dan ook enkele vragen over het initiatiefwetsvoorstel.
Het lid Gündoğan heeft met interesse kennisgenomen van het voorstel van wet van de
leden Maatoug, Van der Lee en Nijboer houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting
2001 en enige andere fiscale wetten in verband met het doen vervallen van enkele fiscale
regelingen en het vervangen van het box 2-tarief door een progressief tarief. Het
lid Gündoğan juicht de voorgestelde aanpassingen toe en beschouwt het voorliggende
wetsvoorstel als een stap in de goede richting.
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de initiatiefnemers aankijken tegen het belang
van het midden- en kleinbedrijf (mkb) en familiebedrijven. Zijn zij niet bang dat
met deze verregaande maatregelen het voortbestaan van vele mkb’ers en familiebedrijven
wordt bedreigd of in ieder geval dat ondernemerschap een stuk minder aantrekkelijk
wordt gemaakt?
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de initiatiefnemers het met hen eens
zijn dat het fiscale systeem prikkels moet bieden voor ondernemerschap en dat dus
belastingheffing van aanmerkelijkbelanghouders vergeleken moet worden met de belastingheffing
van ondernemers in de inkomstenbelasting en niet met werknemers. Kunnen de initiatiefnemers
een vergelijking maken tussen de belastingdruk voor ondernemers in de inkomstenbelasting
met de gecombineerde vennootschapsbelasting- (vpb) en box 2-druk voor aanmerkelijkbelanghouders
(ab-houders) voor en na de impact van hun voorstellen?
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemers menen dat het arrest van
de Hoge Raad ertoe leidt dat het verschil in fiscale behandeling van arbeid en kapitaal
nog groter wordt. Deze leden vragen of de initiatiefnemers van mening zijn dat het
nauwkeuriger belasten van de inkomsten uit kapitaal ertoe leidt dat het verschil in
behandeling wordt vergroot en waarom.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de initiatiefnemers in reactie op opmerkingen
van de Raad van State het progressief box 2-tarief uit het voorliggend wetsvoorstel
hebben geschrapt omdat zij het inzicht van de Raad van State delen dat een eventuele
onevenwichtigheid voortvloeit uit het lage tarief van de vennootschapsbelasting en
niet uit het tarief van box 2.1 Kunnen de initiatiefnemers aan de leden van de PVV-fractie aangeven of met dit nieuwe
inzicht bij de initiatiefnemers niet juist het hele zwaartepunt van het voorliggende
wetsvoorstel is komen te vervallen?
In het, inmiddels in de Tweede Kamer aangenomen, Belastingplan 2023 is voorgesteld
om de doelmatigheidsmarge af te schaffen, een maatregel die de initiatiefnemers in
het voorliggende wetsvoorstel eveneens voorstellen.2 Kunnen de initiatiefnemers aan de leden van de PVV-fractie aangeven of de maatregel
omtrent de doelmatigheidsmarge in het voorliggende wetsvoorstel komt te vervallen
dan wel wordt geschrapt?
Kunnen de initiatiefnemers aangeven of het voorliggende wetsvoorstel op nog meerdere
vlakken wordt aangepast?
Zo niet, zijn de initiatiefnemers het met de leden van de PVV-fractie eens dat de
resterende vier maatregelen3 dan primair zien op het aanpassen van de erf- en schenkbelasting en dat de voorliggende
(Kamerstuk)titel – voorstel van wet van de leden Maatoug, Van der Lee en Nijboer houdende wijziging van
de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere fiscale wetten in verband met het doen
vervallen van enkele fiscale regelingen en het vervangen van het box 2-tarief door
een progressief tarief - en de memorie van toelichting niet meer (goed) aansluiten bij de resterende voorgestelde
maatregelen van het wetsvoorstel?4
Zijn de initiatiefnemers bereid om de (Kamerstuk)titel en de memorie van toelichting
meer in lijn te brengen met de resterende voorgestelde maatregelen? De resterende
wijzigingen zien immers voornamelijk op wijzigingen in de Successiewet 1956, specifiek
op de Doorschuifregeling (DSR) en de Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR), en minder op de wijzigingen in de Wet inkomstenbelasting 2001.
Het Register Belastingadviseurs (RB) is bijzonder kritisch op het voorstel om de bedrijfsopvolgingsregeling
(BOR) te versoberen5, zo lezen de leden van de SP-fractie. Het verbaast deze leden dat het RB kwalificaties
gebruik als «het kind met het badwater weggooien» terwijl het RB niet één argument
aanvoert waarom dit het geval zou zijn. Volgens de leden wordt de regeling door de
voorstellen van de initiatiefnemers juist toegespitst op situaties waarvoor deze is
bedoeld. Zij vragen de initiatiefnemers daarom nog eens uit te leggen waarom zij de
bedrijfsopvolgingsregeling willen versoberen en of het klopt dat de regeling blijft
bestaan voor situaties waarvoor deze is bedoeld. Klopt het ook, vragen zij, dat al
meermaals is aangetoond dat de BOR niet doelmatig is en in veel gevallen zelfs onnodig?
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemers in hoeverre directeur-grootaandeelhouders
(dga’s) gebruikmaken van de doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling. Verder
vragen zij of het klopt dat veel partijen – waaronder ook twee coalitiepartijen- de
afschaffing van de doelmatigheidsmarge hadden opgenomen in hun verkiezingsprogramma.
2. Probleemanalyse
De leden van de VVD-fractie constateren dat het Belastingplan 2023 in een aantal maatregelen
voorziet waardoor een verschuiving plaatsvindt van heffing op arbeid naar heffing
op vermogen. In welke mate hebben deze recente aanpassingen gevolgen voor de analyse
van de initiatiefnemers, die immers is gemaakt vóór het Belastingplan? Kan deze analyse
(waaronder Figuur 1, 4 en 5) worden bijgewerkt?
Verder vragen de leden van de VVD-fractie of de initiatiefnemers zich ervan bewust
zijn dat het geaggregeerde box 2-vermogen niet alleen uit beleggingsvermogen bestaat,
maar ook ondernemingsvermogen en oudedagsvoorzieningen. Zo ja, hoe wordt hiertegen
aangekeken? Zou dit niet eerst verder onderzocht moeten worden en dus ook uitgesplitst
moeten worden? Hoe kijken de initiatiefnemers in dat licht aan tegen het heffen van
belasting ten aanzien van ondernemingsvermogen en oudedagsvoorzieningen in box 2?
De leden van de D66-fractie lezen dat vermogen ongelijk is verdeeld in Nederland en
delen die opvatting. Deze leden vragen of de initiatiefnemers een ideale vermogensverdeling
voor ogen hebben en welke deze dan zou zijn. De leden van de D66-fractie vragen, met
oog op de probleemanalyse, of nader kan worden toegelicht waarom gekozen is te richten
op box 2-maatregelen in de aanpak van het verschil in de fiscale behandeling van arbeid
en kapitaal. De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers hebben erover
hebben nagedacht om ook te kijken naar maatregelen die voorkomen dat vermogen in stichtingen
wordt gestald. Tevens vragen deze leden of dit niet de volgende vluchtroute van kapitaal
zal worden als dit wetsvoorstel zou worden aangenomen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de initiatiefnemers aankijken tegen het advies
uit het IBO Vermogensverdeling6 waarbij wordt geconcludeerd dat de belangrijkste maatregel om het fiscaal evenwicht
weer in balans te brengen het verhogen van het lage vpb-tarief is. Hebben de initiatiefnemers
dit overwogen? En waarom hebben zij dit geen onderdeel gemaakt van het voorstel?
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie vragen de initiatiefnemers om de
huidige voorstellen naast de voorstellen te leggen in het recent aangenomen pakket
Belastingplan 2023. Deze leden vragen of zij de stappen in het Belastingplan afdoende
vinden en of deze wet een verdere verbetering is van de belastingongelijkheid in Nederland.
Het lid Gündoğan leest dat de initiatiefnemers aangeven dat de waarde van het aanmerkelijk
belang in box 2 op basis van «een recente schatting» uitkomt op 400 miljard euro en
dat het belaste vermogen in box 3 in 2018 ongeveer 380 miljard euro bedroeg. Het lid
Gündoğan vraagt of de schatting van het aanmerkelijkbelangvermogen (ab-vermogen) ook
betrekking heeft op het jaar 2018 en tevens waarom er geen recentere cijfers gegeven
worden van de grondslag van box 2 en box 3, temeer omdat er zich sinds 2018 nog enorme
vermogensontwikkelingen en verschuivingen hebben voorgedaan.
De initiatiefnemers geven ook aan dat «over het totale ab-vermogen veel minder belasting
wordt betaald dan over het box 3-vermogen». Het lid Gündoğan deelt deze zienswijze
maar zij vraagt aan de initiatiefnemers of zij erkennen dat de grondslag in box 3
veel meer dan in box 2 wordt gereduceerd door grote algemene vrijstellingen, zoals
de vrijstelling van het vermogen in de eigen woning en de vrijstelling van het vermogen
in de 2e pensioenpijler. Kunnen de initiatiefnemers bevestigen dat er in box 2 geen sprake
is van vergelijkbare grote algemene vrijstellingen die de grondslag uithollen? En
kunnen de initiatiefnemers zo mogelijk opsommen welke box 2-gerelateerde fiscale faciliteiten
(aftrekposten, vrijstellingen of kortingen) niet worden geraakt door dit initiatiefwetsvoorstel
en tevens waarom de initiatiefnemers hebben besloten om deze posten buiten de reikwijdte
van dit initiatiefwetsvoorstel te houden?
2.1 Box 2 en aanmerkelijk belang
Het lid Gündoğan vraagt aan de initiatiefnemers of het voorliggende wetsvoorstel een
gericht antwoord is op de enorm scheve verdeling van het ab-vermogen zoals getoond
in figuur 3. Kunnen de initiatiefnemers aantonen dat de belastingplichtigen in het
tiende deciel niet alleen absoluut maar ook relatief steviger worden geraakt door
het voorliggende initiatiefwetsvoorstel dan de belastingplichtigen in het 5e t/m het 9e deciel? Is een hoger toptarief in box 2, een extra schijf of het opnemen van een
aanpassing van de tarieven in de vennootschapsbelasting nog een overweging geweest
voor de initiatiefnemers? Indien nee, waarom niet?
2.3 Leningen bij de eigen vennootschap
De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers ook de zogenaamde cirkelconstructies
in ogenschouw hebben genomen waarbij geleend wordt uit de eigen besloten vennootschap
(bv) om te beleggen in box 3.
2.4 Doorschuifregeling
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers om in te gaan op de in het
door hen aangehaalde rapport van het Centraal Planbureau (CPB) vervatte conclusies
dat de DSR «doeltreffend zijn in het voorkomen dat de continuïteit van ondernemingen
in gevaar komt» en als doelmatiger dan de BOR worden aangemerkt. Zij vragen hoe deze
conclusies van het CPB zich verhouden tot de stelling in de memorie van toelichting
dat deze regelingen «geen economisch doel» dienen.
Kunnen de initiatiefnemers schetsen wat de mogelijke consequenties voor het voorkomen
van liquiditeitsproblemen van het afschaffen van de DSR zouden kunnen zijn?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen schetsen hoe vaak
gebruik wordt gemaakt van doorschuifregelingen, om welk type vennootschap het daarbij
gaat, hoeveel werknemers deze vennootschappen gemiddeld hebben en in welke sectoren
deze vennootschappen economisch actief zijn. Kunnen de initiatiefnemers eveneens schetsen
wat de werkgelegenheid is die (in)direct gecreëerd wordt door vennootschappen die
in de afgelopen tien jaar gebruik hebben gemaakt van de DSR?
De leden van de VVD-fractie vragen tevens of de initiatiefnemers een kwantitatief
onderzoek kunnen tonen op basis waarvan zij tot de conclusie komen dat de DSR geen
toegevoegde waarde heeft voor het tegengaan van liquiditeitsproblemen. Zij merken
op dat de hiertoe aangehaalde argumenten enkel lijken te suggereren dat de DSR naast
het voorkomen van liquiditeitsproblemen ook andere toepassingen kent, maar dat hiermee
niet per definitie is gezegd dat de DSR voor het voorkomen van liquiditeitsproblemen
geen effect sorteert. Delen de initiatiefnemers deze analyse?
2.5 Bedrijfsopvolgingsregeling
De leden van de VVD-fractie hebben zorgen over de mogelijke (werkgelegenheids)effecten
van het wetsvoorstel. Kunnen de initiatiefnemers een uitputtend overzicht geven van
de structuren die volgens de memorie van toelichting als gevolg van de BOR worden
opgezet en primair gericht zijn op belastingbesparing en geen toegevoegde waarde hebben?
Kunnen zij daarbij eveneens aangeven hoeveel van dit soort structuren er (grofweg)
in Nederland bestaan, wat het totale ondernemingsvermogen van deze structuren is,
in hoeverre er in de afgelopen tien jaar een toename is geweest van het gebruik van
dergelijke structuren en waardoor deze toename verklaard zou kunnen worden, naast
het bestaan van de BOR? Kunnen de initiatiefnemers (laten) onderzoeken hoeveel mkb-bedrijven
in de knel komen wanneer de voorgestelde aanpassingen in de BOR worden doorgevoerd?
Wat zijn deze effecten per afzonderlijke deel-maatregel?
Kunnen de initiatiefnemers schetsen hoe vaak gebruik is gemaakt van de BOR in de afgelopen
tien jaar en in hoeverre hierbij sprake is van een toename? Kunnen zij schetsen wat
de karakteristieken zijn van de middels de BOR overgedragen vennootschappen, waaronder
ten aanzien van het aantal werknemers dat gemiddeld bij deze vennootschappen in dienst
is en in welke sectoren deze vennootschappen economisch actief zijn?
Kunnen de initiatiefnemers (laten) onderzoeken hoeveel mkb-bedrijven in de knel komen
wanneer de voorgestelde aanpassingen in de BOR worden doorgevoerd en wat hiervan de
werkgelegenheidseffecten zijn? Wat zijn deze effecten per afzonderlijke deelmaatregel?
De leden van de VVD-fractie lezen dat door de initiatiefnemers een notitie van het
CPB wordt aangehaald waarin wordt gesteld dat voor «een substantieel deel van de gevallen»
de regeling niet noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming. Zij vragen
of de initiatiefnemers kwantitatief kunnen schetsen voor welk deel van de gevallen
dit geldt. Kunnen de initiatiefnemers tevens schetsen wat de effecten zijn van het
afschaffen van de BOR voor het gedeelte van de gevallen waarvan het CPB erkent dat
de BOR noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming? In welke sectoren
zijn deze ondernemingen met name actief?
3. Hoofdlijnen wetsvoorstel
De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers hebben overwogen om – naast
andere maatregelen – een forfaitair stelsel te introduceren in box 2, zoals het CPB
als optie heeft opgenomen in Kansrijk Belastingbeleid7, teneinde belastinguitstel in box 2 aan banden te leggen. Zo ja, dan vragen deze
leden waarom dit niet is opgenomen in dit wetsvoorstel. Zo nee, dan vragen deze leden
of de initiatiefnemers het met de leden van de D66-fractie eens zijn dat dit ook een
effectieve manier kan zijn om belastinguitstel in box 2 aan banden te leggen.
De maatregelen die nog resten in het voorstel van de initiatiefnemers zien op fiscale
faciliteiten voor familiebedrijven in de inkomstenbelasting (ib) en erf- en schenkbelasting.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de maatregelen met betrekking tot vastgoed
ook reeds zijn opgenomen in de plannen van het kabinet. De andere voorstellen vinden
deze leden voor nu te eenzijdig. Zij vrezen dat met slechts het inperken van de faciliteiten
het kind met het badwater wordt weggegooid. Zoals vaker gezegd willen de leden van
de CDA-fractie de regeling verbeteren, waarbij deze eenvoudiger wordt en de mogelijkheden
tot misbruik worden dichtgezet. Zij vrezen voor de gevolgen voor familiebedrijven
als de regeling alleen maar wordt ingeperkt. De leden van de CDA-fractie hechten erg
aan de Nederlandse familiebedrijven, met positieve kenmerken zoals gericht zijn op
het duurzaam voortbestaan van de onderneming, een conservatiever dividendbeleid voeren
en meer buffers aanhouden. Onderzoek laat zien dat veel familiebedrijven bijvoorbeeld
beter door de coronacrisis zijn gekomen en minder van hun personeel hebben hoeven
ontslaan, dan niet-familiebedrijven. Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Familiebedrijven
hebben veel mensen in dienst en een groot investeringsvermogen in de economie. Kunnen
de initiatiefnemers uiteenzetten wat volgens hen de concrete gevolgen zijn als de
regelingen zodanig worden ingeperkt, dat meer vermogen moet worden aangehouden of
uitgekeerd voor het voldoen van de belastingclaims bij overdracht, wat mogelijk ook
gevolgen heeft voor de positieve kenmerken van deze familiebedrijven?
Ook zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd hoe initiatiefnemers de internationale
concurrentiepositie van familiebedrijven bezien. In België geldt bijvoorbeeld een
100 procent vrijstelling, in Spanje 95 procent, in Frankrijk 75 procent en in Duitsland
tussen de 85 procent en 100 procent, afhankelijk van hoe lang het bedrijf wordt voortgezet.
Ook zitten in buitenlandse regelingen andere interessante elementen, zoals in Duitsland
een koppeling met de hoeveelheid personeel die wordt aangehouden, in meerdere landen
een familiedefinitie en minimaal aandelenbezit, en in Spanje het toestaan van bedrijfswijzigingen
in het kader van bedrijfseconomisch rationele beslissingen. De leden van de CDA-fractie
zouden graag de regeling in zijn geheel bekijken en verbeteren. Zij zien niet het
nut van alleen maar versoberen, omdat zij juist het belang van de regeling zien voor
het voortbestaan van familiebedrijven die volgens deze leden een essentiële plaats
hebben in de Nederlandse economie en samenleving.
De leden van de CDA-fractie hebben ook het gevoel dat de voorstellen van initiatiefnemers
aan de vroege kant komen. De discussie over de BOR staat in de Kamer op korte termijn
op de planning en de Staatssecretaris van Financiën heeft hierover in reactie op de
analyse van het CPB een brief toegezegd. Zijn initiatiefnemers bereid deze discussie
af te wachten en het debat hierover in de Kamer te voeren, en hun wet tot die tijd
aan te houden? Graag hebben de leden van de CDA-fractie in het betreffende debat een
uitwisseling van zienswijzen ten aanzien van de BOR om zo samen tot een betere regeling
te komen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat enkele maatregelen in het initiatiefwetsvoorstel
reeds zijn doorgevoerd (het afschaffen van de doelmatigheidsmarge). Ook is de geschrapte
maatregel, het verhogen van het tarief in box 2, opgenomen in het wetsvoorstel Belastingplan
2023. Kunnen de initiatiefnemers ingaan op de gevolgen van deze voorgenomen fiscale
maatregelen voor het initiatiefwetsvoorstel? In hoeverre komen de reeds genomen maatregelen
tegemoet aan de wens van de initiatiefnemers om box 2 te hervormen?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over dit initiatiefwetsvoorstel in relatie
tot de wens van het kabinet om het belastingstelsel te vereenvoudigen. Zij wijzen
erop dat er onderzoek wordt gedaan naar bijvoorbeeld de doelmatigheid en doeltreffendheid
van fiscale regelingen. Waarom worden dergelijk onderzoeken en evaluaties niet afgewacht,
alvorens met maatregelen te komen? Zijn de initiatiefnemers het eens dat het vereenvoudigen
van het belastingstelsel, waaronder mogelijk het inperken van fiscale regelingen,
een behoedzaam traject vereist, en dat niet zomaar losstaande maatregelen genomen
moeten worden?
3.1 Afschaffen doelmatigheidsmarge
De leden van de D66-fractie constateren dat de doelmatigheidsmarge per 1 januari 2023
naar verwachting wordt afgeschaft ingeval de behandeling van het Belastingplan in
de Eerste Kamer ertoe leidt dat het voorstel tot afschaffing van de doelmatigheidsmarge
wordt aangenomen. Om die reden zien deze leden af van verdere vragen op dit punt.
Het lid Gündoğan vraagt of de initiatiefnemers kunnen motiveren dat het afschaffen
van de doelmatigheidsmarge geen nieuwe drempel opwerpt voor kleine startende ondernemers.
Op welke wijze beïnvloedt deze maatregel de mogelijkheden van de Belastingdienst om
kleine startende ondernemingen toe te staan om te starten met een lager gebruikelijk
loon dan «minimaal 100 procent van de meest vergelijkbare dienstbetrekking»?
3.2 Afschaffen DSR in de ab-sfeer voor schenking en vererving
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers om te kwantificeren wat de
effecten van deze voorgestelde maatregel kan zijn op de liquiditeit van ondernemingen,
welke effecten ten aanzien van de economische groei en de werkgelegenheid te verwachten
zouden kunnen zijn en op basis waarvan de initiatiefnemers tot deze conclusie komen.
Wat is de visie van initiatiefnemers ten aanzien van het voorgestelde afschaffen van
de doorschuifregeling in relatie tot het wegnemen van liquiditeit, hetgeen ten koste
gaat van toekomstige bedrijfsinvesteringen? Wat gaat dit doen met economische groei
en werkgelegenheid?
De leden van de D66-fractie vragen of het niet logisch is om, gezien de vergelijkbaarheid
van de twee regelingen, de BOR en DSR op een vergelijkbare manier aan te passen. Deze
leden vragen waarom bij de BOR gekozen wordt voor het aftoppen van het voordeel en
bij de DSR voor het afschaffen daarvan.
De leden van de D66-fractie kunnen zich voorstellen dat het volledig afschaffen van
de DSR leidt tot de klacht dat dit de continuïteit van het bedrijf in gevaar brengt.
Deze leden vragen of de initiatiefnemers dit hebben overwogen en welke afwegingen
zij daarbij hebben gemaakt. Tevens vragen deze leden waarom er niet voor is gekozen
de DSR af te toppen in plaats van helemaal af te schaffen.
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de initiatiefnemers in paragraaf 2.4 aangeven
dat het niet duidelijk is of de DSR bijdraagt aan het voorkomen van liquiditeitsproblemen.
Toch wordt de DSR met dit initiatiefwetsvoorstel stevig ingeperkt. Waarom kiezen de
initiatiefnemers daarvoor en wordt er geen verder onderzoek afgewacht?
Het lid Gündoğan vraagt of de initiatiefnemers kunnen toelichten waarom alleen de
doorschuifregeling in box 2 wordt aangepast en niet die van de inkomstenbelasting.
3.3 Verhuurd vastgoed standaard aanmerken als beleggingsvermogen voor de BOR en DSR
De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt omgegaan met situaties waarbij verhuurd
vastgoed onlosmakelijk is verbonden met een onderneming.
De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers van mening zijn dat verhuurd
vastgoed in andere delen van de fiscale wetgeving ook standaard als beleggingsvermogen
zou moeten worden aangemerkt.
3.4 Kleine ab-pakketten uitzonderen van de BOR
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers een betere onderbouwing
van het percentage van 25 procent kunnen geven dan enkel de kwalificatie van een «middenweg»,
temeer daar de Raad van State ook op dit punt om een aanvullende toelichting vraagt.
Zij vragen of de initiatiefnemers bereid zijn om kwantitatief te analyseren in hoeveel
gevallen gebruik wordt gemaakt van de BOR met ab-pakketten met een omvang van minder
dan 25 procent en hoeveel erfgenamen of andere ontvangers als gevolg van het voorgestelde
percentage buiten de boot vallen. Zij vragen eveneens of de initiatiefnemers een aanmerkelijk
belang van 24 procent als gevolg van de redenering in reactie op het commentaar van
de Raad van State als «zeer klein» kwalificeren. Zij vragen verder of de initiatiefnemers
het wenselijk vinden dat als gevolg van het gekozen percentage het gebruik van de
BOR bij het erven van een onderneming slechts voorbehouden zal zijn aan situaties
waarin sprake is van vier of minder gelijke erfgenamen.
De leden van de D66-fractie lezen dat is gekozen voor het percentage van 25 procent
als middenweg. Deze leden vragen als middenweg waarvan. Tevens vragen deze leden hoeveel
van de huidige ab-houders geen gebruik meer zouden kunnen maken van de BOR als het
percentage zou worden verhoogd naar 25 procent.
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat in sommige familiebedrijven het bezit
versnipperd kan zijn. Hierdoor kan op dit moment soms al niet gebruik worden gemaakt
van de BOR, in het voorliggende voorstel wordt dat nog minder voor de hand liggend.
In hoeverre worden met name familiebedrijven hiermee geraakt in hun continuïteit?
Zijn de initiatiefnemers zich ervan bewust dat door deze maatregel het voortbestaan
van veel familiebedrijven bedreigd wordt? Daarnaast vragen deze leden om meer inzicht
in de keuze van het percentage van 25 procent.
Het lid Gündoğan vraagt of het uitzonderen van kleine ab-pakketten van de BOR niet
resulteert in een nog grotere relatieve bevoordeling van belastingplichtigen met grote
ab-pakketten. Is deze maatregel per saldo niet denivellerend omdat enkel kleine ab-pakketten
worden uitgezonderd? Welke overwegingen hebben voor de initiatiefnemers een rol gespeeld
bij de afweging om de BOR voor grote ab-pakketten in stand te laten en voor kleine
ab-pakketten niet?
3.5 Verlagen vrijstelling BOR
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de initiatiefnemers in het vaststellen van
de grens van 1 miljoen euro om hiermee de BOR te beperken tot «kleine» ondernemingen
geen aansluiting hebben gezocht bij de definitie die bijvoorbeeld door de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RvO) gehanteerd wordt en neerkomt op een veel hogere grens.
Zij vragen eveneens of de initiatiefnemers kunnen schetsen welk deel van de gevallen
waarin de BOR wordt toegepast onder de voorgestelde grens zou vallen en welk deel
als gevolg van deze grens niet langer in aanmerking zou komen voor de BOR.
De leden van de D66-fractie vragen of kan worden toegelicht in welk Belastingplan
en gedurende welke regeringsperiode de laatste verruiming van de vrijstelling is voorgesteld.
De leden van de D66-fractie vragen toe te lichten waarom de vrijstelling voor het
verschil tussen waarde going concern en liquidatiewaarde blijft bestaan en of dit
niet een bron kan zijn van ontwijking of kunstmatig gedrag. De leden van de D66-fractie
vragen wat de effectieve belastingdruk is voor en na deze verlaagde vrijstelling voor
een ondernemer met een bedrijfswaarde van 5 miljoen euro. De leden van de D66-fractie
vragen waarom in het voorstel de cirkelconstructies binnen de BOR niet worden aangepakt,
waarbij de BOR eerst wordt toegepast op een schenking en vervolgens op een vererving
van dezelfde onderneming. Deze leden vragen of de initiatiefnemers de opvatting delen
dat dergelijke cirkelconstructies ongewenst zijn.
De leden van de SGP-fractie vragen om een nadere onderbouwing van de voorgestelde
wijzigingen in de BOR-vrijstelling. Klopt het dat het percentage van 25 procent enkel
gebaseerd is op het percentage dat in het verleden gold? En waar is de grens van 1
miljoen euro op gebaseerd? Kunnen de initiatiefnemers ingaan op de gevolgen van voorgestelde
maatregelen op de continuïteit en levensvatbaarheid van (familie)bedrijven?
4. Gevolgen van de voorgestelde maatregelen
De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers de wet op internet hebben
geconsulteerd, en zo nee, waarom niet. Zo ja, wat is hier uitgekomen? Tevens vragen
deze leden of contact is geweest met groepen belastingplichtigen en/of hun belangenorganisaties
die geraakt worden door de bovenstaande maatregelen en waarom wel/niet. De leden van
de D66-fractie begrijpen dat de Invorderingswet een belangrijke basis wordt om betalingsproblemen
te voorkomen. Deze leden vragen of kan worden toegelicht wat de systematiek is van
deze wet en hoe die betalingsproblemen worden voorkomen. De leden van de D66-fractie
lezen in de uitvoeringstoetsen dat de uitvoerbaarheid sterk afhangt van de datum van
inwerkingtreding van de maatregelen. Deze leden vragen of naar aanleiding van deze
informatie nog gekozen wordt voor een andere inwerkingtredingsdatum.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de initiatiefnemers de introductie van
een progressief tarief in box 2 c.q. tariefdifferentiatie hebben geschrapt naar aanleiding
van advies van de Raad van State. Echter, in de gewijzigde memorie van toelichting
(Kamerstuk 36 128, nr. 6) wordt het volgende opgemerkt: «Daarnaast zullen dga’s naar verwachting hogere lonen aan zichzelf uitkeren en lagere
winstuitkeringen, door de verhoging van de tarieven in box 2.». Kunnen de initiatiefnemers aan de leden van de PVV-fractie nader toelichtingen op
welke verhoging van de tarieven in het voorliggende gewijzigde wetsvoorstel de initiatiefnemers
doelen?
6. Budgettaire effecten
De leden van de PVV-fractie verzoeken de initiatiefnemers om aan te geven of zij bereid
zijn om de beoogde (relatief beperkte) opbrengsten van de resterende maatregelen inzake
de DSR en de BOR in te zetten voor het verlagen van het tarief in de erf- en schenkbelasting.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie merken op dat het wetsvoorstel
een budgettaire opbrengst met zich meebrengt. Deze leden vragen de initiatiefnemers
of zij uiteen kunnen zetten hoe deze middelen aangewend zouden moeten worden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de opbrengsten van het afschaffen van
de doelmatigheidsmarge nog meegenomen worden in het wetsvoorstel. Ook is inmiddels
voorgesteld het tarief van box 2 te verhogen. Kunnen de initiatiefnemers een actueel
overzicht geven van de budgettaire effecten van de maatregelen in het initiatiefwetsvoorstel,
rekening houdend met de reeds voorgenomen maatregelen?
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie hoe de initiatiefnemers de opbrengst
willen inzetten. Wordt deze bijvoorbeeld ingezet voor een verlaging van de belastingen
voor ondernemers of wordt deze ingezet voor een verlaging van de staatsschuld?
Het lid Gündoğan vraagt of de initiatiefnemers de mening zijn toegedaan dat box 2
niet langer als «pretbox» kan worden aangemerkt, zodra de wijzigingen in dit wetsvoorstel
zijn geïmplementeerd.
6.1 Afschaffen doelmatigheidsmarge
Het lid Gündoğan vraagt in welk jaar het structurele budgettaire effect van het afschaffen
van de doelmatigheidsmarge naar verwachting wordt bereikt.
Overig
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Belastingdienst ten aanzien van de aanpassingen
in de doorschuif- en bedrijfsopvolgingsregelingen (nog) geen inzicht heeft gegeven
in de hoogte van de structurele uitvoeringskosten. Zij vragen of de initiatiefnemers
kunnen vragen of de Belastingdienst hier alsnog een inschatting van kan maken. Indien
dat niet mogelijk is, delen de initiatiefnemers de analyse dat nu de capaciteit bij
de Belastingdienst onder druk staat en zij te maken heeft met uitvoeringsvraagstukken
het onverstandig is om aan de Belastingdienst extra verplichtingen op te leggen terwijl
er geen inschatting te maken is van de mogelijke effecten hiervan?
Deze leden vragen tevens of in de budgettaire effecten van de diverse voorgestelde
maatregelen de incidentele en structurele uitvoeringskosten zijn meegewogen. Zo nee,
kunnen de initiatiefnemers dit alsnog doen en de budgettaire ramingen overeenkomstig
aanpassen?
Kunnen de initiatiefnemers schetsen welke verwachtingen de Belastingdienst heeft ten
aanzien van de toegenomen vraag naar vooroverleg als gevolg van het voorstel en wat
hiervan de budgettaire en uitvoeringstechnische consequenties zouden kunnen zijn?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Belastingdienst in de uitvoeringstoets
eveneens heeft aangegeven dat de voorgestelde invoeringsdata niet haalbaar zijn. Delen
de initiatiefnemers de conclusie dat dit tot gevolg dient te hebben dat de voorgestelde
invoeringsdata aangepast kunnen worden? Kunnen de initiatiefnemers inzichtelijk maken
op welke termijn de voorgestelde maatregelen voor de Belastingdienst wel uitvoerbaar
zouden kunnen zijn?
Voornoemde leden vragen de initiatiefnemers eveneens om nog nader in te gaan op de
beperkingen in de handhaafbaarheid van de voorstellen die de Belastingdienst signaleert.
Hebben deze opmerkingen tot aanpassingen van het voorstel geleid? Zo nee, waarom niet?
In de uitvoeringstoets wordt door de Belastingdienst opgemerkt dat het voorstel tot
discussies over de waardering van het ondernemingsvermogen zal gaan leiden. Kunnen
de initiatiefnemers schetsen welke handvatten of kaders zij de Belastingdienst hierbij
zouden kunnen meegeven?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers uitgebreid nader kunnen
ingaan op de door de Raad van State gesignaleerde aandachtspunten?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers contact hebben gehad met
het Adviescollege toetsing regeldruk voor een formeel advies ten behoeve van de regeldruk
voor burgers en bedrijven? Zo nee, waarom niet en zijn ze dat nog van plan?
Voorts vragen deze leden of de initiatiefnemers contact hebben gehad met het CPB en
de sociale partners om te onderzoeken wat voor effecten het voorliggende wetsvoorstel
heeft op de werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet en zijn ze dat nog van plan?
Tot slot vragen deze leden of de initiatiefnemers contact hebben gehad met de koepelorganisatie
voor notarissen om te onderzoeken in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel uitvoerbaar
is?
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Bos
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
R.L. van den Bos, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.