Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over passende zorg voor jeugdigen die bescherming en veiligheid nodig hebben (Kamerstuk 31839-871)
31 839 Jeugdzorg
Nr. 911 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 november 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 8 juli 2022 over passende zorg voor jeugdigen die bescherming
en veiligheid nodig hebben (Kamerstuk 31 839, nr. 871).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 september 2022 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 15 november 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, De Vrij
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van het lid van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van het lid van de CDA-fractie
4
Vragen en opmerkingen van het lid van de PvdA-fractie
5
Vragen en opmerkingen van het lid van de GroenLinks-fractie
6
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
8
Vragen en opmerkingen van het lid van de BIJ1-fractie
8
II.
Reactie van de Staatssecretaris
12
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling de brief van de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gelezen omtrent passende zorg voor jeugdigen
die bescherming en veiligheid nodig hebben en zij geven hier bij deze graag een reactie
op.
De leden hebben eerder zorgen uitgesproken over de bescherming en veiligheid van kinderen
die onder toezicht worden geplaatst. Genoemde leden vragen dan ook of de Minister
van Rechtsbescherming bij de genoemde inzet in de brief betrokken is? Zo ja, waarom
is hij dan geen ondertekenaar van deze brief? De leden lezen dat het steeds beter
lukt het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp terug te dringen, en dat er meer
kleinschalige voorzieningen komen en dat het aantal separaties daalt. Wat zijn de
effecten hiervan op de kwaliteit van zorg voor jeugdigen, zo vragen de leden. Hoe
wordt gezorgd dat de druk op de ketel wordt gehouden in deze transitie? De leden hebben
bewondering voor de toewijding van professionals die de best mogelijke zorg willen
leveren. Ervaren deze professionals hierbij genoeg ondersteuning? De leden spreken
de wens uit goed te blijven luisteren naar jeugdigen, (pleeg)ouders die met de gesloten jeugdhulp te maken hebben gehad, professionals, wetenschappers, bestuurders en andere betrokken partijen.
De leden lezen dat de ambitie van de Staatssecretaris is dat jeugdigen met complexe
en meervoudige problemen die veiligheid en bescherming nodig hebben de best passende
zorg krijgen, inclusief onderwijs. De leden onderschrijven met de Staatssecretaris
deze ambitie. De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat het kabinet het systeem
via twee sporen gaat wijzigen. Het eerste spoor voorziet in de afbouw van de grootschalige,
vaak in buitengebieden gelegen, gesloten jeugdhulpinstellingen en de ombouw naar kleinschalige
voorzieningen die veiligheid en bescherming bieden. Het doel is dat alle gesloten
jeugdhulpinstellingen per 1 januari 2025 kleinschalig werken. Hoe wordt de pro-activiteit
in dit traject geborgd? Wat gebeurt er indien deze doelstelling niet gehaald wordt,
zo vragen deze leden.
In de brief van de Staatssecretaris is te lezen dat sluiting van huidige gesloten
accommodaties een onvermijdelijk gevolg is van de uitvoering van de betreffende brief.
De leden vragen de Staatssecretaris om hierbij en gedurende dit traject ook voldoende
aandacht te hebben voor de professionals die werkzaam zijn in deze gesloten accommodaties
en te maken krijgen met een eventuele overplaatsing van hen naar kleinschalige voorzieningen,
te luisteren naar hun wensen en hen zo goed mogelijk mee te nemen in het overgangsproces.
Het tweede spoor heeft als eindstation nul gesloten plaatsingen. De leden van de VVD-fractie
begrijpen dat dit geen traject is van korte duur en de leden zijn van mening dat zorgvuldigheid
van groot belang is. Zij vinden echter wel dat het doel van het kabinet om in 2030
zo dicht mogelijk bij dat eindstation gekomen te zijn, niet concreet genoeg is en
dat het genoemde jaartal 2030 te ver in de toekomst ligt. Zij zouden dan ook graag
zien dat binnen een korter tijdsbestek en meer urgentie sprake is van nul gesloten
plaatsingen en niet pas in 2030. De leden vragen de Staatssecretaris zich in te spannen
om grootschalige, vaak in buitengebieden gelegen, gesloten jeugdhulpinstellingen volledig
af te bouwen binnen een korter tijdsbestek dan acht jaar en vragen de Staatssecretaris
zich in te spannen de ombouw naar kleinschalige voorzieningen die veiligheid en bescherming
bieden, te versnellen. Gezien de problematiek en traumatische ervaringen die grootschalige
gesloten jeugdhulpinstellingen voor te veel jeugdigen met zich meebrengen, vinden
de leden dit van groot belang. Uiteraard gaat zorgvuldigheid wat de leden betreft
voorop; jeugdigen hebben recht op kwalitatief goede en liefdevolle zorg.
De leden van de VVD-fractie zien met belangstelling en enig ongeduld het uitvoeringsplan
tegemoet dat toeziet op de afbouw en de ombouw van gesloten jeugdhulp. Dit geldt tevens
voor de uitkomsten van het nader onderzoek om beter zicht te krijgen op de financiële
effecten van de transformatie en jeugdhulp in kleinschalige voorzieningen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over
passende zorg voor jongeren in gesloten jeugdhulp. Deze leden benadrukken daarbij
dat zij groot belang hechten aan het bieden van deze passende hulp, die in de visie
van de leden van voornoemde fractie open is en waarbij effectieve en liefdevolle zorg
vooropstaat. De signalen van veel jongeren dat zij de gesloten jeugdhulp als repressief
en onveilig hebben ervaren, geven aanleiding om verandering te bewerkstelligen. Vanuit
die houding hebben de leden nog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie vinden het bemoedigend om te lezen dat het steeds beter
lukt om het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp terug te dringen. De vraag
om het terugdringen van gesloten jeugdhulp is echter ook erg sterk en we moeten ook
oog houden dat jongeren met problemen elders goed geholpen worden, zo stellen voornoemde
leden. Kan de Staatssecretaris een nadere cijfermatige onderbouwing geven bij deze
stelling? Wat is de precieze ontwikkeling van het aantal plaatsingen in gesloten jeugdhulp,
kleinschalige voorzieningen, het aantal overplaatsingen en het aantal separaties per
jaar en welke doelen stelt de Staatssecretaris daarbij voor de komende tijd, ook tussen
nu en 2030? Specifiek ten aanzien van de doelstelling dat op 1 januari 2025 alle jeugdzorginstellingen
kleinschalig werken, vragen deze leden wat daarbij de doelstellingen zijn voor 2023
en 2024 om daarop te kunnen sturen en wat daarbij geldt als de ondergrens voor kleinschalig
werken.
De leden van de D66-fractie achten het belang groot dat kinderen en jongeren onderwijs
kunnen blijven volgen zodat zij zich zo goed mogelijk kunnen blijven ontwikkelen.
Hoewel het kabinet dezelfde doelstelling heeft, missen deze leden nog concrete uitwerking.
Zo staat genoemd dat er na het zomerreces een herbezinning met een beleidsreactie
komt. Wanneer kan de Kamer die precies verwachten? Daarnaast wijzen deze leden graag
op het belang van digitaal onderwijs als daarmee onderwijs gegeven kan worden dat
anders niet mogelijk is. Hoe geeft de Staatssecretaris gevolg aan de motie van het
lid Raemakers1 daarover, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat deze verschuiving in de gesloten jeugdzorg
ook een belangrijke financiële component kent, bijvoorbeeld ten aanzien van het vastgoed
van de instellingen. Kan een nadere onderbouwing gegeven worden van de financiële
gevolgen en plannen van het eerste spoor? Is de genoemde specifieke uitkering die
al in 2020 is uitgekeerd voldoende om ook nu en in de komende jaren deze transformatie
snel en goed vorm te geven? Kan er een uitsplitsing gegeven worden wat er met deze
middelen is gebeurd door de verschillende gemeenten, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of onderbouwd kan worden in hoeverre
de 11 coördinerende gemeenten voldaan hebben aan de eis voor een bovenregionaal plan?
Zijn deze regioplannen dekkend voor het hele land? En bieden deze plannen voldoende
borging van continuïteit van zorg samen met ambitieuze voornemens voor de afbouw van
gesloten jeugdzorg en het realiseren van kleinschalige voorzieningen? Zo ja, welke
doelstellingen worden er dan gesteld, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Uitgangspuntennotitie gesloten jeugdhulp
ombouw separeerruimten leidend is voor de besteding van de 5 miljoen euro die het
Ministerie van VWS in 2021 beschikbaar heeft gesteld via een specifieke uitkering
aan de 11 coördinerende gemeenten gesloten jeugdhulp. Kan er nadere uitwerking worden
gegeven van hoe de 5 miljoen euro (volledig) is uitgegeven en waaraan precies? Op
welke manier valt na te gaan of er voldaan is aan de uitgangspunten in de notitie,
zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie ondersteunen het nee-tenzij-principe voor plaatsing in
gesloten jeugdzorg. Alleen stellen zij daarbij wel de vraag wat op dit moment het
afwegingskader is voor plaatsing in gesloten jeugdzorg en hoe dit principe concreet
gaat zorgen om toe te werken naar nul plaatsingen in 2030? Hoeveel jongeren schat
de Staatssecretaris in dat nu jaarlijks geplaatst worden in gesloten jeugdzorg waarbij
dat niet zou zijn gebeurd indien dit nee-tenzij-principe zou zijn gehanteerd? Is hier
sprake van een verandering of staand beleid, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Staatssecretaris verwacht dat het werken
in de residentiële jeugdhulp aantrekkelijker wordt als er meer kleinschalige voorzieningen
komen. Kan de Staatssecretaris onderbouwen waar deze stelling op is gebaseerd en wat
de verwachtingen zijn voor de arbeidsmarktsituatie in de jeugdzorg indien op 1 januari
2025 alle jeugdzorginstellingen kleinschalig werken? Wat voor consequenties zijn er
indien deze verwachtingen niet uitkomen, zo vragen de leden.
Vragen en opmerkingen van het lid van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat het steeds beter lukt om het aantal plaatsingen
in de gesloten jeugdhulp terug te dringen en dat het aantal separaties daalt. Deze
leden steunen de stapsgewijze aanpak van de regering om in 2030 zo dicht mogelijk
bij nul gesloten plaatsingen te komen, maar hebben nog wel een paar vragen.
Zo bevinden sommige aanbieders zich in financieel zeer zwaar weer. De Jeugdautoriteit
constateert dat cruciale jeugdzorg hierdoor in gevaar dreigt te komen. De acute financiële
problematiek bij aanbieders vraagt om snel handelen. Welke maatregelen gaat de Staatssecretaris
nemen om te voorkomen dat cruciale jeugdzorg niet meer geleverd kan worden, zo vragen
deze leden.
Deze leden lezen op pagina acht dat wordt verwezen naar de monitoring die opgezet
gaat worden door de Jeugdautoriteit. Welke vervolgacties worden gezet als de uitkomsten
van deze monitor zorgelijk zijn, zo vragen deze leden. Wie is dan aan zet en zijn
er dan ook financiële middelen beschikbaar om de continuïteit van zorg te waarborgen?
Vragen en opmerkingen van het lid van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de brief
van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze leden vragen al
langer aandacht voor de schrijnende situaties in de gesloten jeugdzorg en onderschrijven
de ambitie om zo snel mogelijk toe te werken naar sluiting van de gesloten jeugdzorg.
De plannen van de Staatssecretaris roepen nog wel veel vragen op bij de leden van
de fractie.
De leden van de PvdA-fractie geloven niet dat deze discussie gevoerd kan worden zonder
te kijken naar de grote bezuinigingen die dit kabinet wil doorvoeren in de jeugdzorg.
Welk effect zullen de geplande bezuinigingen hebben op de beschikbaarheid van complexe
jeugdzorg en de lange wachttijden in deze sector? De Staatssecretaris spreekt de ambitie
uit om zich in te zetten voor liefdevolle en menswaardige zorg. Hoe wil hij deze waarden
borgen in het licht van de bezuinigingen? Door de terugloop in de gesloten jeugdzorg,
die wij aanmoedigen, zal er een groter beroep worden gedaan op de open residentiële
jeugdzorg. Wordt hier ook extra in geïnvesteerd en op welke manier wordt dit gedaan,
zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie zijn enthousiast over het doel om beter onderwijs en
een betere kwaliteit van zorg aan te bieden in de gesloten jeugdzorg, zo lang deze
instellingen nog open moeten blijven. Maar ook hier geldt dat een investering nodig
zal zijn om zo’n verbetering te realiseren. Welke middelen heeft de Staatssecretaris
hiervoor gereserveerd, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie waarderen de beweging naar kleinschalige instellingen.
Er is in 2020 al een bedrag beschikbaar gesteld voor vastgoedinvesteringen in de gesloten
jeugdzorg, zo lezen de aan het woord zijnde leden. Waar is het budget van 33,5 miljoen euro
op gebaseerd? Kan de Staatssecretaris een onderbouwing van dit bedrag met de leden
delen? Is dit voldoende voor een gedegen vastgoedtransitie? Welke signalen heeft de
Staatssecretaris hierover ontvangen van gemeenten? Is de Staatssecretaris bereid om
extra geld beschikbaar te stellen als dat nodig is voor een goede transitie naar kleinschaligheid,
zo vragen de leden.
Ook vragen de leden van de PvdA-fractie naar de praktische invulling van de beweging
naar kleinschaligheid. Hoe definieert de Staatssecretaris een kleinschalige instelling?
Wat betekent dit voor bestaande grootschalige instellingen? Worden deze verbouwd of
zullen instellingen dan moeten verhuizen, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie hebben al vaker aandacht gevraagd voor de problemen met
toezicht in de gezinshuizen. Kleinschaligheid is nooit een garantie voor een betere
kwaliteit van zorg. Hoe wordt het toezicht georganiseerd in kleinschalige instellingen?
Kan de Staatssecretaris hier een uitgebreide toelichting op geven, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de Staatssecretaris naar nul plaatsingen
in de gesloten jeugdhulp in 2030 wil toewerken. Kan de Staatssecretaris een beeld
geven van het aantal jeugdigen dat op dit moment in de gesloten jeugdhulp zit en hoe
dit aantal zich moet gaan ontwikkelen naar nul in 2030? Wat gaat de Staatssecretaris
doen als de afnemende trend niet doorzet? Welke extra (pressie)middelen heeft de Staatssecretaris
om een verandering af te dwingen, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie kijken erg uit naar de AMvB reële prijzen in de jeugdhulp.
De Staatssecretaris noemt kort de personeelstekorten in de jeugdzorg en spreekt de
hoop uit dat kleinschaligheid in de gesloten jeugdzorg het werk leuker en daarom aantrekkelijker
maakt. Op de aan het woord zijnde leden komt dit over als wensdenken. Het begint volgens
deze leden bij een eerlijke vergoeding voor belangrijk werk. Daarom zijn de leden
benieuwd hoe een eerlijk en competitief loon voor jeugdzorg medewerkers wordt meegenomen
bij de vaststelling van de AMvB reële prijzen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief dat de Staatssecretaris eindelijk
ook inziet dat gesloten jeugdzorg moet worden afgebouwd. De leden van de GroenLinks-fractie
zijn ook blij dat de Staatssecretaris hier zelf een doel aan verbindt, door te stellen
dat in 2030 zo dicht mogelijk bij het eindstation van nul gesloten plaatsingen gekomen
moet zijn. De voornoemde leden hebben al jaren aandacht gevraagd voor de gesloten
jeugdzorg en vinden het pijnlijk dat het zo lang geduurd heeft. Vooral omdat een gesloten
plaatsing voor jongeren vaak een traumatische gebeurtenis is met jarenlange gevolgen
op het gebied van school en werk, mentaal welzijn en het hebben van een sociaal netwerk.
De leden hopen dan ook dat het niet alleen bij woorden en plannen blijft, maar de
plannen ook daadwerkelijk binnen de snelst mogelijke tijd worden uitgevoerd.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd wat de huidige cijfers zijn van het
aantal gesloten jeugdhulp plaatsingen, gesloten jeugdhulp instellingen en het aantal
kleinschalige voorzieningen? Ook zouden de voornoemde leden graag een overzicht willen
van het aantal separaties en het aantal overplaatsingen binnen gesloten jeugdhulp
van in ieder geval de afgelopen vijf jaar.
Doelstellingen, acties en randvoorwaarden
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd hoe het staat met het uitvoeringsplan
dat toeziet op de afbouw en ombouw van gesloten jeugdhulp. Is dat plan er al? Zo ja,
waar kunnen de leden dit vinden? Zo niet, wanneer wordt dit plan verwacht? De voornoemde
leden lezen dat er al in 2020 door het Ministerie van VWS via een Specifieke Uitkering
Vastgoedtransitie Gesloten Jeugdhulp 33,5 miljoen euro is verstrekt aan 11 coördinerende
gemeenten gesloten jeugdhulp. Wat is er met dat geld gedaan sinds 2020? Is dat al
besteed? Zo ja, is aan te geven waaraan? Is het budget voldoende om de afbouw en ombouw
te realiseren? Zo ja, kan de Staatssecretaris uitleggen waarop dit is gebaseerd? In
de tabel bij de uitspraak van de Commissie van Wijzen wordt vanaf 2026 een besparing
van 300 miljoen euro ingeboekt voor het voorkomen en verkorten van residentiele zorg.
Waar is dat getal op gebaseerd en klopt deze inschatting of berekening, zo vragen
de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich ook af hoe het met de randvoorwaarden
staat voor de ombouw. Kunnen alle aanbieders een dergelijk ombouw dragen, wetende
dat sommige aanbieders nu al in financieel zwaar weer zitten? Hoeveel JeugdzorgPlus
instellingen verkeren in financieel slecht weer? Wat doet de Staatssecretaris als
instellingen aangeven de afbouw en ombouw niet te kunnen dragen? Hoe zorgt de Staatssecretaris
ervoor dat cruciale jeugdzorg in stand blijft en continuïteit van zorg voor jongeren
gewaarborgd blijft, ook tijdens de ombouw van gesloten jeugdhulp, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er dit najaar een besluit valt over of
er naast de regionaal werkende kleinschalige voorzieningen ook nog een specialistisch
aanbod komt. Hoe staat het met deze beslissing? Kan worden uitgelegd wat er precies
bedoeld wordt met een specialistisch aanbod en voor welke doelgroep jongeren dit zou
zijn? Komt dit in elke regio? In hoeverre zal dit aanbod verschillen van de regionale
expertisecentra die er al wel zijn, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat voor de beoogde transformatie het essentieel
is dat er voldoende beschikbaar personeel is. Dit lijkt de voornoemde leden een understatement.
Zij willen de vraag omdraaien: met het huidige personeelstekort in de sector, is deze
transformatie überhaupt binnen het gekozen tijdskader te realiseren? Hoe kijkt de
Staatssecretaris hiernaar? Wat gaan zij doen wanneer het personeelstekort niet oplost,
zo vragen de leden.
Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen dat door deze transformatie personeel niet vertrekt
en in andere sectoren gaat werken? Graag horen de leden welke concrete afspraken worden
gemaakt en welke concrete maatregelen worden genomen om personeel te behouden.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich al jaren enorme zorgen over de status
van het residentieel onderwijs. Dit is vaak niet passend voor jongeren of het is er
helemaal niet. Mede door een motie uit 20182 van voornoemde leden is er een beleidsinventarisatie gekomen, die in 2020 is opgeleverd.
Helaas werd dit niet opgevolgd met concrete actie om het onderwijs voor leerlingen
te verbeteren, maar werd er vervolgens gekozen tot het doen van een zogeheten «herbezinning»
residentieel onderwijs. Deze herbezinning zou dit najaar opgeleverd worden, maar de
voornoemde leden hebben de herbezinning nog niet gezien. Wanneer komt het richting
de Kamer? Is de Staatssecretaris het met de leden eens dat het wel heel lang duurt
voordat er concreet iets wordt gedaan om het onderwijs in residentiele instellingen
te verbeteren voor jongeren? De motie is in 2018 aangenomen, dat is vier jaar geleden.
Tot nu toe zijn er alleen rapporten over geschreven en ook nu wachten we weer op een
onderzoek. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom dit zo lang duurt? Waarom is er
niet gelijk begonnen met actie? Wat is er tot nu toe concreet gedaan om het residentieel
onderwijs te verbeteren? En kan de regering eindelijk haast maken met dit onderwerp?
De leden van de GroenLinks-fractie weten dat er in 2021 een Uitgangspuntennotitie
gesloten jeugdhulp ombouw separeerruimten is opgesteld. Hoeveel is daar sindsdien
meegedaan? Hoeveel separeerruimten zijn inmiddels gesloten of omgebouwd? En hoeveel
separeerruimten zijn er nog over binnen de jeugdhulp? Bij de notitie hoorde ook 5 miljoen euro,
die via een specifieke uitkering aan 11 gecoördineerde gemeenten beschikbaar is gesteld.
Wat is er met die 5 miljoen euro tot nu toe gebeurd? Hoeveel is er nog over? Is 5 miljoen euro
voldoende voor de doelstelling, namelijk alle separeerruimten sluiten of ombouwen,
zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Jeugdautoriteit gaat monitoren hoe
het gaat met capaciteit en bezetting van de gesloten jeugdhulp en de vraag naar deze
intensieve jeugdhulp. Stel dat de uitkomsten van deze monitor zorgelijk zijn, wat
zullen dan de vervolgacties zijn en wie is daarvoor verantwoordelijk? Zijn er dan
ook financiële middelen beschikbaar middelen beschikbaar om de continuïteit van zorg
te waarborgen, zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris,
en heeft daarbij nog enkele vragen.
Het lid van de BBB-fractie waardeert de kwetsbare opstelling van de Staatssecretaris
die aangeeft zich voor een stevig dilemma gesteld te zien. Gesloten jeugdhulp is voor
de ene jongere «de hel» en voor de andere «een zegen» gebleken volgens de gesprekken.
Het lid is blij dat er wel al een positieve ontwikkeling gaande is: het lukt steeds
beter het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp terug te dringen. Er komen meer
kleinschalige voorzieningen en het aantal separaties daalt. Gemeenten, aanbieders
en professionals hebben zich hier de afgelopen jaren voor ingezet. En deze inzet werpt
zijn vruchten af. Het wordt gezien met welke toewijding professionals het goede willen
doen voor jeugdigen. Deze ontwikkeling juicht ook het lid toe.
Het lid van de BBB-fractie ondersteunt de in gang gezette acties maar mist hier nog
wel een helder tijdspad met concrete acties en deadlines. Heeft de Staatssecretaris
deze wel beschikbaar en wil hij deze aan de Tweede Kamer toezenden?
Kan de Staatssecretaris aangeven welke middelen en of steun hij mist om genoemde plannen
in volle omvang en in een hoog tempo uit te voeren, zo vraagt het lid.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BIJ1-fractie
In de brief van de Staatssecretaris aan de Kamer geeft hij aan in de afgelopen maanden
veelvuldig te hebben gesproken met jeugdigen en hun ouders die met de gesloten jeugdhulp
te maken hebben gehad. Ook heeft hij verschillende instellingen bezocht en gesproken
met professionals, wetenschappers, bestuurders en andere betrokkenen.
De Staatssecretaris zegt dat hij op basis van deze gesprekken voor een dilemma staat
met enerzijds de jeugdigen die erop aandringen dat we helemaal stoppen met gesloten
jeugdhulp. Zij hebben de huidige gesloten jeugdhulp als te repressief, onveilig en
weinig liefdevol ervaren.
En anderzijds heeft hij de jeugdigen en ouders gesproken die wel baat hebben gehad
bij hun verblijf in de gesloten jeugdhulp. Zij gaven aan dat voor hen of hun kinderen
vrijheidsbeperkende maatregelen soms tijdelijk noodzakelijk waren, zoals bij ernstig
agressief gedrag of wegloopgedrag naar een onveilige omgeving, bijvoorbeeld naar loverboys.
Verblijf in een gesloten jeugdhulpinstelling bood in die situaties de benodigde bescherming
en veiligheid.
Het lid van de BIJ1-fractie is benieuwd wie bij dit plan hebben meegelezen en meegedacht
en dan vooral de onafhankelijke personen die zonder organisatorisch of financieel
belang handelen. Zijn bijvoorbeeld prof. dr. Uit Beierse en de prof. dr. Van der Helm,
die sprekers waren op ons rondetafelgesprek hierover geconsulteerd? En wanneer aanbieders
mee hebben gedacht, waren dit enkel werkgevers met (financiële) belangen of ook uitvoerende
professionals met inhoudelijke overwegingen?
Het lid van de BIJ1-fractie leest dat de Staatssecretaris langs twee sporen het huidige
systeem wil wijzigen:
• Het eerste spoor voorziet in de afbouw van de grootschalige, vaak in buitengebieden
gelegen, gesloten jeugdhulpinstellingen en de ombouw naar kleinschalige voorzieningen
die veiligheid en bescherming bieden.
• Het tweede spoor heeft als eindstation nul gesloten plaatsingen. Dat is een lang traject.
Ik wil dat we in 2030 zo dicht mogelijk bij dat eindstation gekomen zijn.
Doorgaan op de ingeslagen weg is volgens het lid van BIJ1 betreft een te trage weg.
Ervaringsdeskundige jongeren, Het Vergeten Kind, het Nederlands JeugdInstituut en
anderen pleiten ook voor een ambitieuzer doel3. Mevrouw Mourits van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) vindt het geplande tempo
te laag. «Instellingen zijn hier al een paar jaar mee bezig, dus de Staatssecretaris
mag het doel best ambitieuzer stellen. Waarom niet mikken op 2025»4?
Volgens het lid van de BIJ1-fractie is er al veel en vaak gesproken over wat de effecten
zijn van gesloten jeugdzorg op jongeren en dankzij het delen van hun ervaringen weten
wij hoe trauma op trauma wordt gestapeld. Daarom vermoedt het lid dat hoe langer de
gesloten jeugdzorg openblijft, hoe hoger de kosten voor onze samenleving. Immers:
meer trauma heeft tot gevolg de inzet van duurdere hulpverlening. Het lid vraagt of
er een berekening is gemaakt van deze kosten.
De door de Staatssecretaris in zijn plan genoemde inzet op passende hulp lijkt volgens
het lid van de BIJ1-fractie de belangrijkste uitdaging. Het gebrek daaraan is namelijk
al ruim twintig jaar de oorzaak dat jongeren onnodig gesloten worden geplaatst. En
al in 1992, dertig jaar geleden dus, werd vastgesteld dat het scala en de capaciteit
aan residentiële voorzieningen en ambulante vormen van intensieve persoonlijke begeleiding
moesten worden uitgebreid. Wat gaat de Staatssecretaris de komende paar jaar anders
doen dan de afgelopen tientallen jaren om dit te doorbreken?
Het Vergeten Kind stelt in de voornoemde reactie dat het belangrijk is dat er een
duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen wonen en behandelen: «Wonen doe je op een
plek waar het fijn is en waar onder geen enkele omstandigheid isolatie en fixatie
mag worden toegepast. Behandelen doe je bij voorkeur ambulant, maar kan bij hoge uitzondering
in de vorm van een opname.» Dit ontbreekt helaas in het plan. Kan de Staatssecretaris
hierop reageren?
Het lid van de BIJ1-fractie verwijst naar de campagne van Het Vergeten Kind waar de
oplossing werd aangereikt om de wet zodanig aan te passen dat er geen gesloten machtiging
meer kan worden afgegeven. De Staatssecretaris geeft aan dat hij hier géén wetswijziging
over zal doorvoeren, omdat er mogelijk een kleine groep is voor wie een gesloten setting
toch nodig is. Het lid wijst erop dat de mogelijkheid bestaat binnen de jeugd-ggz
in geval van ernstige psychiatrische problematiek bij een jongere, tijdelijk voor
gesloten opname te kiezen dus dit is niet nodig in de Jeugdwet. Bovendien staat dit
haaks op de doelstelling om te werken naar nul gesloten jeugdzorgplaatsingen. Hoe
verklaart de Staatssecretaris dit, zo vraagt het lid.
Wat volgens ervaringsdeskundigen en het lid van de BIJ1-fractie mist in het plan zijn
excuses aan de jongeren die door de gesloten jeugdzorg beschadigd zijn. Hoe denkt
de Staatssecretaris hierover? De instellingen Parlan5 en Levvel6 gingen hem al voor, vindt hij ook dat hij als stelselverantwoordelijke niet achter
kan blijven?
Het lid van de BIJ1-fractie is bekend met het eerdere antwoord van de Staatssecretaris
op deze vragen tijdens de commissievergadering eerder dit jaar. De Staatssecretaris
wees op Commissie de Winter. Volgens het lid mogen we de gesloten jeugdzorg een verkeerde
beleidskeuze noemen, omdat we kinderen die in hun jeugd al waren getraumatiseerd door
onder andere mishandeling en seksueel misbruik, opnieuw straffen door opsluiting.
Het lid hoort signalen dat jongeren niet in aanmerking komen voor het Schadefonds
van de Commissie de Winter, omdat fixeren en isoleren volgens de wet waren toegestaan.
Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan, rekening houdend met «de geest van de
wet» en de vele kinderrechten die in de gesloten jeugdzorg zijn geschonden?
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of de Staatssecretaris op de hoogte is van het
feit dat het Nederlands Jeugdinstituut zich zorgen maakt over zijn idee om vrijheidsbeperkende
maatregelen mogelijk te maken in open kleinschalige voorzieningen. De repressie in
de gesloten jeugdzorg is een van de redenen voor deze ombouw. Jongeren zeggen juist
dat ze behoefte hebben aan meer autonomie en individuele afspraken. Het lid deelt
de angst van het NJI dat we straks de repressie meenemen naar de kleinschalige voorzieningen.
Wat is de reactie van de Staatssecretaris hierop, zo vraagt het lid.
Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt waar jongeren misstanden kunnen melden zolang
de gesloten jeugdzorg nog openblijft. Wanneer zij een klacht willen in dienen, hoe
worden zij dan ondersteund bij het opvragen van hun dossier aangezien wij signalen
ontvangen dat dit heel moeizaam gaat? Hoe vaak komen onafhankelijke vertrouwenspersonen
op deze locaties langs? En kunnen de jongeren ook een beroep doen op een gesprek voor
(h)erkenning met ervaringsdeskundigen en zo ja, hoe is dit geregeld, zo vraagt het
lid.
In de brief wordt veel gesproken over financiering voor vastgoed. Het lid vraagt hoeveel
is beschikt voor de inhoudelijke transformatie en hoe hier toezicht op wordt gehouden.
Hoeveel geld gaat er bijvoorbeeld naar omscholing van personeel voor nieuwe werkwijzen
en een liefdevolle cultuur, zo vraagt het lid.
In de eerder genoemde reactie van het NJI wordt gesteld dat de ombouw van gesloten
jeugdzorg vooral vraagt om voldoende en goed opgeleid personeel. Maar we lezen hier
wat het lid betreft te weinig over in de brief. Wat wordt van hen verwacht qua gewenst
gedrag, welke interventies zetten zij in, én welke scholing is hiervoor nodig voor
zowel huidig als nieuw personeel? Hoe wordt nieuw personeel geworven en welke financiële
middelen worden hiervoor vrijgemaakt, zo vraagt het lid.
Welke regelingen zorgen voor het behoud van personeel en afvloeien van personeel,
rekening houdend met arbeidsrecht, sociale plannen en medewerkersregelingen? Volgens
het lid hebben we uit het verleden kunnen leren dat personeel vertrekt bij dit soort
veranderingen en daarna moeilijk weer aan personeel is te komen? Gaat de Staatssecretaris
de vakbond hierbij betrekken, zo vraagt het lid.
Het lid vraagt hoe de Staatssecretaris denkt te kunnen voldoen aan de belofte dat
op 1 januari 2023 de veldnormen voor het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen
gehaald worden.
Het lid van de fractie van BIJ1 ziet geen commitment op randvoorwaarden, waardoor
de inhoud nu vooral leest als «wishful thinking». «We gaan het samen doen» is natuurlijk
utopie, anders was het al gebeurd. De randvoorwaarden die in het plan genoemd worden,
zijn wat het lid betreft te abstract en kennen geen eigenaar of ontvanger. Wie gaat
nou ook echt over wat, wie beslist en wie heeft vetorecht? Wat wordt aan het veld
gelaten en hoe wordt gezorgd voor commitment van alle partijen? Wordt er bijvoorbeeld
geregeld om ervaringsdeskundigen voor langere duur structureel in te huren? Wie beukt
er door de verschillende belangen heen, welke taak en rol bedeelt de Staatssecretaris
zichzelf toe? Dit is een van de grote fouten van de decentralisatie en die lijkt zich
hier te herhalen; iedereen claimt de macht, niemand pakt de verantwoordelijkheid.
En we zitten niet te wachten op de zoveelste teleurstelling.
Ook het geld is niet echt belegd, de financiering zal verder worden onderzocht. Het
lid hoort graag eerder op welke manier wordt het uitgegeven, met welke voorwaarden
en wie de controle doet? En hoe wordt de bekostiging van de gesloten jeugdzorg veranderd,
want de vorm van financiering is cruciaal. Fier heeft hier eerder voorstellen voor
gedaan: niet betalen per beslapen bed, maar voor beschikbare bedden. De zogenaamde
beschikbaarheidsfinanciering, die organisaties de mogelijkheid biedt om met een vast
team van medewerkers de stabiliteit en continuïteit te bieden die zo hard nodig is
voor deze kinderen én om te blijven staan als het gedrag van kinderen toch heel ingewikkeld
wordt.
Waarom is deze overweging niet meegenomen in het plan van de Staatssecretaris? En
hoe denkt de Staatssecretaris over landelijke financiering zodat een mogelijke tegenwerking
van gemeenten die dwars liggen tegen wordt gegaan?
Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt op welke manier voor dit plan inspiratie is
opgedaan in andere landen die verder zijn dan Nederland? Is de Staatssecretaris bijvoorbeeld
bekend met Duitsland waar de afbouw jaren geleden al heeft plaatsgevonden en de gesloten
jeugdzorg vijf keer kleiner is geworden? En in Spanje, waar helemaal geen sprake is
van civielrechtelijke vrijheidsbeneming en alleen strafrechtelijke opsluiting plaatsvindt?
Zelfs hier wordt gebruik gemaakt van kunst en cultuur, is een koffietent waar jongeren
kunnen werken, veel groen, een zwembad en groepslessen zoals yoga. Er is een aparte
psychologische afdeling. Ook kan bijvoorbeeld de Open Universiteit binnen gevolgd
worden. Jeugdrechters komen elke drie maanden op bezoek en houden zicht op en controleren
de aanpak, maar zij kunnen door de jongeren ook tussendoor gebeld worden. Wil de Staatssecretaris
vanuit het ministerie een werkbezoek organiseren naar deze locaties met een gemixte
delegatie van mensen die deze transformatie in Nederland moeten gaan trekken met elkaar,
zo vraagt het lid.
Is de Staatssecretaris ervan op de hoogte dat in Noorwegen zelfs het recht op liefde
voor kinderen en jongeren verankerd is in de wet7?
Het lid van de BIJ1-fractie heeft op de Linkedin van de Staatssecretaris gezien dat
hij een nacht undercover ging bij de daklozenopvang. Het lid gaat er vanuit dat hij
dit heeft gedaan om aan den lijve te ondervinden wat een dakloze meemaakt én omdat
hij hierdoor meer de realiteit ziet dan tijdens een werkbezoek. Heeft hij er over
nagedacht om dit ook een keer met de gesloten jeugdzorg te doen, undercover een dag
en nacht stage te lopen, zo vraagt het lid.
Het lid van de fractie van BIJ1 heeft kennisgenomen van het feit dat in 2004 al werd
vastgesteld dat voor bijna 80 procent van de jongeren die via het convenant waren
geplaatst, geen gesloten plaatsing nodig was, maar intensieve hulp in een tehuis of
gezin. Op aandringen van de Tweede Kamer maakte een werkgroep een plan voor nieuw
zorgaanbod. Dat plan bleef liggen. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat
ook zijn plan geen dood plan op papier blijft? Hoe worden afspraken bindend gemaakt,
om te voorkomen dat sommige regio´s de afspraken niet nakomen? Gemeenten kennen beleidsvrijheid,
wordt deze dan ingeperkt dan? En in hoeverre wordt gecontroleerd en gemeten wat het
effect wordt van dit plan, zo vraagt het lid.
En tot slot kan bij het lid van de BIJ1-fractie een intersectionele bril niet ontbreken,
die het lid in uw plan helaas wel mist. Vandaar de vraag of de Staatssecretaris bekend
is met het onderzoek van Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS)8 waaruit blijkt dat de mate waarin kinderen en jongeren met een migratieachtergrond
gebruik maken van jeugd-ggz sterk verschilt naar etnische achtergrond en dat de verklaring
voor deze verschillen een oorzaak vindt in vooroordelen van professionals? Kan de
Staatssecretaris hierop reflecteren en aangeven hoe ook bij de instanties die jongeren
verwijzen en beschikkingen afgeven gewerkt wordt aan het tegengaan van dergelijke
beïnvloeding van besluiten die gaan over de levens van kinderen?
II. Reactie van de Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling de brief van de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gelezen omtrent passende zorg voor jeugdigen
die bescherming en veiligheid nodig hebben en zij geven hier bij deze graag een reactie
op.
De leden hebben eerder zorgen uitgesproken over de bescherming en veiligheid van kinderen
die onder toezicht worden geplaatst. Genoemde leden vragen dan ook of de Minister
van Rechtsbescherming bij de genoemde inzet in de brief betrokken is? Zo ja, waarom
is hij dan geen ondertekenaar van deze brief?
De woorden bescherming en veiligheid in de titel gaan over de bescherming en veiligheid
in een instelling voor gesloten jeugdhulp en het daaraan verbonden onderwijs. Het
is de stelselverantwoordelijkheid van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
en mijzelf dat die beschikbaar en toereikend zijn. Daarom zijn wij de ondertekenaars
van deze brief. De Minister van Rechtsbescherming heb ik betrokken bij de voorbereiding
van de brief Passende zorg voor jeugdigen die bescherming en veiligheid nodig hebben.
De leden lezen dat het steeds beter lukt het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp
terug te dringen, en dat er meer kleinschalige voorzieningen komen en dat het aantal
separaties daalt. Wat zijn de effecten hiervan op de kwaliteit van zorg voor jeugdigen,
zo vragen de leden. Hoe wordt gezorgd dat de druk op de ketel wordt gehouden in deze
transitie?
De effecten van wonen in een kleinschalige voorziening op de kwaliteit van zorg zijn
nog niet gemeten. Eerste studies naar ervaringen van jeugdigen en ouders met kleinschalig
verblijf laten zien dat die positief zijn. In vergelijking met grotere leefgroepen
waarderen zij kenmerken van een kleinschalig verblijf:9
– Jeugdigen krijgen meer individuele aandacht van begeleiders;
– Jeugdigen hebben onderling beter contact;
– Er is meer ruimte en tijd om zorg, onderwijs en ouderbetrokkenheid op maat vorm te
geven;
– Jeugdigen voelen zich veiliger en er zijn minder incidenten;
– De indruk bestaat dat jeugdigen zich positief ontwikkelen in een kleinschalig verblijf
en dat sprake is van persoonlijke groei.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg voor
jeugdigen. In veel gesloten jeugdhulp instellingen zijn de groepen verkleind naar
zes jongeren per groep. De inspectie hoort dat dit een positief effect heeft op het
leefklimaat en dat medewerkers hierdoor meer tijd een aandacht voor de jongeren hebben.
Tegelijkertijd constateert de inspectie dat voor jongeren met complexe problematiek
nog niet voldoende alternatieven voor de gesloten jeugdhulp beschikbaar zijn.
Er vindt halfjaarlijks bestuurlijk overleg plaats met gemeenten en aanbieders over
de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp. Een stuurgroep draagt zorg voor de voorbereiding
voor deze overleggen en ziet actief toe op de uitvoering van de plannen. Verder wordt
momenteel gewerkt aan een uitvoeringsplan dat toeziet op een zorgvuldige af- en ombouw
van de gesloten jeugdhulp. Dit plan richt zich zowel op de afbouw van de grootschalige
gesloten jeugdhulp als de om- en opbouw van kleinschalige voorzieningen. Dit uitvoeringsplan
verwacht ik op korte termijn naar uw Kamer te zenden. Waar mogelijk in december, uiterlijk
in januari. Bij de uitvoering van dat plan betrekken we jeugdigen en professionals.
De leden hebben bewondering voor de toewijding van professionals die de best mogelijke
zorg willen leveren. Ervaren deze professionals hierbij genoeg ondersteuning? De leden
spreken de wens uit goed te blijven luisteren naar jeugdigen, (pleeg)ouders die met
de gesloten jeugdhulp te maken hebben gehad, professionals, wetenschappers, bestuurders
en andere betrokken partijen.
De afgelopen maanden heb ik veelvuldig gesproken met professionals werkzaam in de
gesloten jeugdhulp. Ik heb gezien met welke enorme toewijding en diepe intrinsieke
motivatie professionals het goede willen doen voor jeugdigen. Het werk vraagt een
brede mix van kennis, vaardigheden en competenties. Professionals die ik spreek vinden
dat ondersteuning vanuit de werkgever hierbij cruciaal is. Ondersteuning op het gebied
van vergroten van de professionele autonomie van professionals, mogelijkheden voor
scholing en inzet van voldoende personeel. Daarnaast is ook behoefte aan meer erkenning
van zowel werkgevers als de maatschappij dat ze hun vak uitoefenen met grote verantwoordelijkheden
onder vaak moeilijke omstandigheden.
De leden lezen dat de ambitie van de Staatssecretaris is dat jeugdigen met complexe
en meervoudige problemen die veiligheid en bescherming nodig hebben de best passende
zorg krijgen, inclusief onderwijs. De leden onderschrijven met de Staatssecretaris
deze ambitie. De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat het kabinet het systeem
via twee sporen gaat wijzigen. Het eerste spoor voorziet in de afbouw van de grootschalige,
vaak in buitengebieden gelegen, gesloten jeugdhulpinstellingen en de ombouw naar kleinschalige
voorzieningen die veiligheid en bescherming bieden. Het doel is dat alle gesloten
jeugdhulpinstellingen per 1 januari 2025 kleinschalig werken. Hoe wordt de pro-activiteit
in dit traject geborgd? Wat gebeurt er indien deze doelstelling niet gehaald wordt,
zo vragen deze leden.
In overleg met VNG en Jeugdzorg Nederland heb ik de Jeugdautoriteit gevraagd een periodieke
monitor op te zetten met daarin kwantitatieve en kwalitatieve data over de ontwikkeling
van de capaciteit en bezetting van de gesloten jeugdhulp en de alternatieven voor
de vraag naar deze intensieve jeugdhulp. Mocht daaruit de komende jaren blijken dat
het doel dat alle accommodaties gesloten jeugdhulp per 1 januari 2025 kleinschalig
werken niet gehaald gaat worden, ga ik met gemeenten en aanbieders om tafel om te
bespreken wat hiervan de oorzaken zijn en hoe er bijgestuurd gaat worden.
In de brief van de Staatssecretaris is te lezen dat sluiting van huidige gesloten
accommodaties een onvermijdelijk gevolg is van de uitvoering van de betreffende brief.
De leden vragen de Staatssecretaris om hierbij en gedurende dit traject ook voldoende
aandacht te hebben voor de professionals die werkzaam zijn in deze gesloten accommodaties
en te maken krijgen met een eventuele overplaatsing van hen naar kleinschalige voorzieningen,
te luisteren naar hun wensen en hen zo goed mogelijk mee te nemen in het overgangsproces.
Professionals zijn onmisbaar bij een goede af- en ombouw. Zij nemen deel aan werkgroepen
die ik binnen het uitvoeringsplan aan het opzetten ben en zij krijgen een eigenstandige
positie in een expertgroep. Daarnaast is in het uitvoeringsplan aandacht voor veranderingen
in cultuur en manier van werken in kleinschalige voorzieningen.
Het tweede spoor heeft als eindstation nul gesloten plaatsingen. De leden van de VVD-fractie
begrijpen dat dit geen traject is van korte duur en de leden zijn van mening dat zorgvuldigheid
van groot belang is. Zij vinden echter wel dat het doel van het kabinet om in 2030
zo dicht mogelijk bij dat eindstation gekomen te zijn, niet concreet genoeg is en
dat het genoemde jaartal 2030 te ver in de toekomst ligt. Zij zouden dan ook graag
zien dat binnen een korter tijdsbestek en meer urgentie sprake is van nul gesloten
plaatsingen en niet pas in 2030. De leden vragen de Staatssecretaris zich in te spannen
om grootschalige, vaak in buitengebieden gelegen, gesloten jeugdhulpinstellingen volledig
af te bouwen binnen een korter tijdsbestek dan acht jaar en vragen de Staatssecretaris
zich in te spannen de ombouw naar kleinschalige voorzieningen die veiligheid en bescherming
bieden, te versnellen. Gezien de problematiek en traumatische ervaringen die grootschalige
gesloten jeugdhulpinstellingen voor te veel jeugdigen met zich meebrengen, vinden
de leden dit van groot belang. Uiteraard gaat zorgvuldigheid wat de leden betreft
voorop; jeugdigen hebben recht op kwalitatief goede en liefdevolle zorg.
Ik begrijp de wens om eerder te streven naar nul gesloten plaatsingen dan in 2030.
Ik heb gekozen voor een stapsgewijze aanpak om daar zo dicht mogelijk bij te komen.
Het eerste doel is in 2025 de grootschalige voorzieningen voor gesloten jeugdhulp
omgevormd te hebben via af- of ombouw naar kleinschalige voorzieningen die veiligheid
en bescherming bieden. Ik heb gezien dat vrijheidsbeperking soms nodig is om veiligheid
en bescherming te bieden. Tegelijk vind ik dat de instellingen het gebruik van vrijheidsbeperkende
maatregelen moeten terugdringen. We moeten dus zorgvuldig bezien wat nodig en wenselijk
is. Om het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen terug te dringen ligt het wetvoorstel
Rechtspositie gesloten jeugdhulp in de Tweede Kamer en subsidieer ik het project Terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen van de instellingen voor gesloten jeugdhulp. Deze instellingen hebben inmiddels ook
de Veldnormen terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen vastgesteld.10
De leden van de VVD-fractie zien met belangstelling en enig ongeduld het uitvoeringsplan
tegemoet dat toeziet op de afbouw en de ombouw van gesloten jeugdhulp. Dit geldt tevens
voor de uitkomsten van het nader onderzoek om beter zicht te krijgen op de financiële
effecten van de transformatie en jeugdhulp in kleinschalige voorzieningen.
Ik verwacht het uitvoeringsplan, nadat ik daar met gemeenten en aanbieders bestuurlijke
afspraken over heb gemaakt, op korte termijn naar uw Kamer te zenden. Waar mogelijk
in december, uiterlijk in januari. Daarnaast loopt een aantal onderzoeken, onder andere
naar de frictiekosten van de af- en ombouw. Deze onderzoeken zal ik gelijktijdig met
het uitvoeringsplan naar uw Kamer sturen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over
passende zorg voor jongeren in gesloten jeugdhulp. Deze leden benadrukken daarbij
dat zij groot belang hechten aan het bieden van deze passende hulp, die in de visie
van de leden van voornoemde fractie open is en waarbij effectieve en liefdevolle zorg
vooropstaat. De signalen van veel jongeren dat zij de gesloten jeugdhulp als repressief
en onveilig hebben ervaren, geven aanleiding om verandering te bewerkstelligen. Vanuit
die houding hebben de leden nog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie vinden het bemoedigend om te lezen dat het steeds beter
lukt om het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp terug te dringen. De vraag
om het terugdringen van gesloten jeugdhulp is echter ook erg sterk en we moeten ook
oog houden dat jongeren met problemen elders goed geholpen worden, zo stellen voornoemde
leden. Kan de Staatssecretaris een nadere cijfermatige onderbouwing geven bij deze
stelling?
Wat is de precieze ontwikkeling van het aantal plaatsingen in gesloten jeugdhulp,
kleinschalige voorzieningen, het aantal overplaatsingen en het aantal separaties per
jaar en welke doelen stelt de Staatssecretaris daarbij voor de komende tijd, ook tussen
nu en 2030? Specifiek ten aanzien van de doelstelling dat op 1 januari 2025 alle jeugdzorginstellingen
kleinschalig werken, vragen deze leden wat daarbij de doelstellingen zijn voor 2023
en 2024 om daarop te kunnen sturen en wat daarbij geldt als de ondergrens voor kleinschalig
werken.
Dat het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp daalt blijkt uit onderstaande
tabel die cijfers bevat over de aantallen verblijf, instroom (nieuwe en hernieuwde
aanmeldingen) en uitstroom (aantal uitgestroomde unieke jongeren).11
Instroom
Uitstroom
Verblijf gedurende het jaar
Overplaatsingen
2021
1.042
1.094
1.584
98
2020
1.129
1.278
1.802
168
2019
1.392
1.502
2.212
235
2018
1.435
1.459
2.112
218
2017
1.552
1.586
2.254
286
2016
1.519
1.527
2.233
218
Er zijn nu geen cijfers bekend over het aantal plaatsingen in kleinschalige voorzieningen
voor gesloten jeugdhulp. In de monitor van de Jeugdautoriteit (hierna: JA) wordt uitgevraagd
hoeveel alternatieven voor de huidige accommodaties door gemeenten zijn gecontracteerd.
We bespreken met de JA of dit specifiek naar het aantal plaatsingen in kleinschalige
voorzieningen kan worden uitgesplitst.
Het aantal overplaatsingen daalt de laatste jaren van 15% in 2017 naar 8% in 2021.
Ik zie gegeven deze positieve ontwikkelingen geen aanleiding daar voor de komende
jaren specifieke doelstellingen aan te verbinden.
Dat doe ik wel voor het aantal separaties. In de periode van juni 2020 tot mei 2021
zijn er 301 plaatsingen geweest in een isoleer-of separeerruimte.12 Met het sluiten van de deze ruimten in 2022 is de doelstelling dat vanaf 2023 geen
plaatsingen in een traditionele isoleer- of separeerruimten meer plaatsvinden. Wel
blijft het mogelijk dat een instelling een jeugdige tijdelijk insluit in een kindvriendelijke
ruimte als er geen minder ingrijpende maatregel mogelijk is. Met het wetsvoorstel
Rechtspositie gesloten jeugdhulp wordt voorgesteld dat insluiten alleen wordt toegestaan
in het geval van noodsituaties bij jeugdigen van 12 jaar of ouder.
Momenteel wordt hard gewerkt aan een uitvoeringsplan dat toeziet op een zorgvuldige
af- en ombouw van de jeugdhulp, inclusief (tussentijdse) doelstellingen tot 2025 en
2030. Ik verwacht het plan in december of januari naar uw Kamer te sturen. Het plan
richt zich zowel op de afbouw van de grootschalige gesloten jeugdhulp als de om- en
opbouw naar kleinschalige voorzieningen. Om dit te monitoren heb ik in overleg met
de VNG en Jeugdzorg Nederland de JA gevraagd een periodieke monitor op te zetten waarmee
ik zicht houd op de ontwikkeling van de capaciteit en bezetting van de gesloten jeugdhulp
en de ontwikkeling van alternatieven voor de vraag naar deze intensieve jeugdhulp.
Op 21 oktober 2022 heb ik de rapportage Kerncijfers Gesloten Jeugdhulp van de JA ontvangen,
waarbij in paragraaf 3.7 wordt ingegaan op het huidig aanbod van alternatieven voor
de gesloten jeugdhulp. Voor de duiding van de inhoud van dit rapport verwijs ik uw
Kamer naar de Jeugdbrief die die voor het WGO van 21 november 2022 naar de Tweede
Kamer zal worden gezonden.
De leden van de D66-fractie achten het belang groot dat kinderen en jongeren onderwijs
kunnen blijven volgen zodat zij zich zo goed mogelijk kunnen blijven ontwikkelen.
Hoewel het kabinet dezelfde doelstelling heeft, missen deze leden nog concrete uitwerking.
Zo staat genoemd dat er na het zomerreces een herbezinning met een beleidsreactie
komt. Wanneer kan de Kamer die precies verwachten? Daarnaast wijzen deze leden graag
op het belang van digitaal onderwijs als daarmee onderwijs gegeven kan worden dat
anders niet mogelijk is. Hoe geeft de Staatssecretaris gevolg aan de motie van het
lid Raemakers13 daarover, zo vragen deze leden.
Het kabinet deelt met de leden van de D66-fractie het belang van goed onderwijs voor
alle jongeren en zeker voor de kwetsbare jongeren die in een gesloten jeugdhulpinstelling
verblijven. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs is daarom de afgelopen
periode aan de slag geweest met een herbezinning op residentieel onderwijs met als
doel dit beter te borgen. Het veranderende landschap van de gesloten jeugdhulp (de
transformatie naar kleinschaligheid en daarbij gekomen opdracht naar nul gesloten
plaatsingen), dat op dit moment nog nader wordt geconcretiseerd, vraagt meer uitwerking
voor de organisatie van het onderwijs dan in eerste instantie was voorzien. Dat heeft
ervoor gezorgd dat de afronding van deze herbezinning langer op zich laat wachten.
U ontvangt voor het debat passend onderwijs van maart 2023 een brief in het kader
van deze herbezinning, waarin het kabinet aangeeft hoe in de nieuwe situatie het onderwijs
wordt ingericht. De tussenliggende periode zal onder andere gebruikt worden zorgvuldig
met alle betrokken partijen af te stemmen.
Over de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Raemakers informeer
ik uw Kamer in de Jeugdbrief die uw Kamer voor het WGO van 21 november 2022 ontvangt.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat deze verschuiving in de gesloten jeugdzorg
ook een belangrijke financiële component kent, bijvoorbeeld ten aanzien van het vastgoed
van de instellingen. Kan een nadere onderbouwing gegeven worden van de financiële
gevolgen en plannen van het eerste spoor?
Een nadere onderbouwing kan ik nu nog niet geven. In december verwacht ik de eerste
uitkomsten te krijgen van het onderzoek dat ik in overleg met Jeugdzorg Nederland
en de VNG heb uitgezet naar de financiële effecten van de transformatie van de gesloten
jeugdhulp.
Is de genoemde specifieke uitkering die al in 2020 is uitgekeerd voldoende om ook
nu en in de komende jaren deze transformatie snel en goed vorm te geven? Kan er een
uitsplitsing gegeven worden wat er met deze middelen is gebeurd door de verschillende
gemeenten, zo vragen deze leden.
Het doel van de specifieke uitkering is een impuls te geven aan gemeenten en aanbieders
om belemmeringen voor de vastgoedtransitie binnen de gesloten jeugdhulp (deels) weg
te nemen. De coördinerende gemeenten kunnen deze middelen besteden aan activiteiten
die bijdragen aan de beoogde transformatie naar meer kleinschalige woonvormen in de
gesloten jeugdhulp, zoals het (a) het afstoten of (b) verbouwen van een accommodatie
alsook om (c) eenmalige investeringen te plegen rond de aanschaf van vervangende nieuwbouw.
Daarnaast mogen de middelen voor een beperkt deel besteed worden aan randvoorwaardelijke
activiteiten zoals (d) het aantrekken van een projectleider, (e) het (laten) opstellen
van een bovenregionaal plan en (f) het (laten) opstellen van strategische vastgoedplannen.
Gemeenten die een uitkering hebben ontvangen moeten via de SiSa-systematiek jaarlijks
voor 15 juli aan hun verplichting voor verantwoordingsinformatie voldoen. Op basis
daarvan kan een uitsplitsing worden gegeven hoeveel van de uitkering aan welke activiteiten
is besteed zodra alle gemeenten de uitgekeerde middelen besteed hebben.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of onderbouwd kan worden in hoeverre
de 11 coördinerende gemeenten voldaan hebben aan de eis voor een bovenregionaal plan?
Zijn deze regioplannen dekkend voor het hele land? En bieden deze plannen voldoende
borging van continuïteit van zorg samen met ambitieuze voornemens voor de afbouw van
gesloten jeugdzorg en het realiseren van kleinschalige voorzieningen? Zo ja, welke
doelstellingen worden er dan gesteld, zo vragen deze leden.
Alle coördinerende gemeenten hebben voldaan aan de verplichting om zorg te dragen
voor een bovenregionaal plan gesloten jeugdhulp. Deze plannen omvatten alle gesloten
jeugdhulpaanbieders en zijn daarmee landelijk dekkend. Echter toen de gemeenten deze
plannen opstelden, bestond de doelstelling dat in 2025 alle gesloten jeugdinstellingen
kleinschalig zouden zijn nog niet. Daarom ga ik daar in een bestuurlijk overleg in
december a.s., indien nodig, aanvullende afspraken over maken met de coördinerende
gemeenten.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Uitgangspuntennotitie gesloten jeugdhulp
ombouw separeerruimten leidend is voor de besteding van de 5 miljoen euro die het
Ministerie van VWS in 2021 beschikbaar heeft gesteld via een specifieke uitkering
aan de 11 coördinerende gemeenten gesloten jeugdhulp. Kan er nadere uitwerking worden
gegeven van hoe de 5 miljoen euro (volledig) is uitgegeven en waaraan precies? Op
welke manier valt na te gaan of er voldaan is aan de uitgangspunten in de notitie,
zo vragen deze leden.
De gemeenten die een uitkering hebben ontvangen moeten via de SiSa-systematiek jaarlijks
voor 15 juli aan hun verplichting voor verantwoordingsinformatie voldoen. Daaruit
valt op te maken of zij hun deel van de € 5 mln. hebben uitgegeven aan de ombouw van
separeerruimten naar kindvriendelijke afzonderingsruimte of aan relationele beveiliging
als een accommodatie niet meer beschikt over een separeerruimte.
De leden van de D66-fractie ondersteunen het nee-tenzij-principe voor plaatsing in
gesloten jeugdzorg. Alleen stellen zij daarbij wel de vraag wat op dit moment het
afwegingskader is voor plaatsing in gesloten jeugdzorg en hoe dit principe concreet
gaat zorgen om toe te werken naar nul plaatsingen in 2030? Hoeveel jongeren schat
de Staatssecretaris in dat nu jaarlijks geplaatst worden in gesloten jeugdzorg waarbij
dat niet zou zijn gebeurd indien dit nee-tenzij-principe zou zijn gehanteerd? Is hier
sprake van een verandering of staand beleid, zo vragen deze leden.
Met het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdhulp wordt het «nee, tenzij-beginsel»
in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet geïntroduceerd. Het «nee, tenzij-beginsel» moet het
uitgangspunt worden bij de toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel: de maatregel
wordt niet toegepast, tenzij er voor de jeugdige geen minder bezwarende alternatieven
zijn.
Deze concretisering van het «nee, tenzij beginsel» is ook terug te vinden in de twee
nieuwe voorwaarden die het wetsvoorstel toevoegt aan de bestaande voorwaarden waaronder
een kinderrechter een machtiging voor gesloten jeugdhulp kan verlenen. Op basis van
artikel 6.1.2 van de huidige Jeugdwet kan een machtiging slechts worden verleend indien
naar het oordeel van de kinderrechter:
– de jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen
die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren; en
– de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich
aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Dit wetsvoorstel voegt daar twee voorwaarden aan toe. De opneming en het verblijf
moet ook geschikt zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door
anderen wordt onttrokken. Ook moet de rechter oordelen dat er geen minder ingrijpende maatregelen zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
Een inschatting hoeveel jongeren nu jaarlijks geplaatst worden in de gesloten jeugdhulp
en daar niet zouden verblijven indien dit nee-tenzij-principe zou zijn gehanteerd,
is moeilijk te geven. Het is hoopvol dat we op dit moment een forse daling zien in
het aantal gesloten plaatsingen. De introductie van het «nee, tenzij-beginsel» en
deze twee nieuwe voorwaarden dragen naar verwachting bij aan een verdere daling. Ik
beschouw deze als een intensivering van ingezet beleid.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Staatssecretaris verwacht dat het werken
in de residentiële jeugdhulp aantrekkelijker wordt als er meer kleinschalige voorzieningen
komen. Kan de Staatssecretaris onderbouwen waar deze stelling op is gebaseerd en wat
de verwachtingen zijn voor de arbeidsmarktsituatie in de jeugdzorg indien op 1 januari
2025 alle jeugdzorginstellingen kleinschalig werken? Wat voor consequenties zijn er
indien deze verwachtingen niet uitkomen, zo vragen de leden.
Uit eerste studies lijken professionals positief over het werken in een kleinschalig
verblijf. Ze vinden een aantal kenmerken van kleinschalig verblijf prettiger in vergelijking
met grotere groepen: begeleiders en jongeren hebben een betere band en er is meer
ruimte en tijd de zorg, het onderwijs en de ouderbetrokkenheid op maat vorm te geven.14
Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat zorg in kleinschalige setting, zo huiselijk
mogelijk en zoveel mogelijk ingebed in de maatschappij de toekomst is. Het is belangrijk
dat de jeugdige zoveel mogelijk deel kan blijven nemen aan het gewone leven.
Voor deze beoogde transformatie is de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd
personeel essentieel. De krappe arbeidsmarkt is en blijft ook de komende periode een
van de grootste uitdagingen in de jeugdhulp. Zoals hierboven aangegeven verwachten
we dat de transformatie naar kleinschaligheid o.a. een positief effect zal hebben
op de aantrekkelijkheid van het werken in de residentiele jeugdhulp. Het is een gezamenlijke
verantwoordelijkheid van werkgevers, opdracht verlenende gemeenten, brancheverenigingen
en het Rijk om te investeren in voldoende, adequaat opgeleide medewerkers in de jeugdhulp
en het optimaal inzetten van professionals.
Vragen en opmerkingen van het lid van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat het steeds beter lukt om het aantal plaatsingen
in de gesloten jeugdhulp terug te dringen en dat het aantal separaties daalt. Deze
leden steunen de stapsgewijze aanpak van de regering om in 2030 zo dicht mogelijk
bij nul gesloten plaatsingen te komen, maar hebben nog wel een paar vragen.
Zo bevinden sommige aanbieders zich in financieel zeer zwaar weer. De Jeugdautoriteit
constateert dat cruciale jeugdzorg hierdoor in gevaar dreigt te komen. De acute financiële
problematiek bij aanbieders vraagt om snel handelen. Welke maatregelen gaat de Staatssecretaris
nemen om te voorkomen dat cruciale jeugdzorg niet meer geleverd kan worden, zo vragen
deze leden.
Deze leden lezen op pagina acht dat wordt verwezen naar de monitoring die opgezet
gaat worden door de Jeugdautoriteit. Welke vervolgacties worden gezet als de uitkomsten
van deze monitor zorgelijk zijn, zo vragen deze leden. Wie is dan aan zet en zijn
er dan ook financiële middelen beschikbaar om de continuïteit van zorg te waarborgen?
Bij acute financiële problematiek van cruciale jeugdzorg geldt het draaiboek «Continuïteit
jeugdhulp».15 Doel van het draaiboek is het borgen van continuïteit van cruciale jeugdhulpfuncties
en daarmee de continuïteit van zorg voor de meest kwetsbare jeugdigen. In het draaiboek
staan de concrete stappen en bijbehorende taken van aanbieders, de accounthoudende
regio, de Jeugdautoriteit en Rijk passend bij de rollen en verantwoordelijkheden.
Het Rijk kan een subsidie op grond van de subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg-
verstrekken en interbestuurlijk toezicht inzetten.
Vragen en opmerkingen van het lid van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de brief
van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze leden vragen al
langer aandacht voor de schrijnende situaties in de gesloten jeugdzorg en onderschrijven
de ambitie om zo snel mogelijk toe te werken naar sluiting van de gesloten jeugdzorg.
De plannen van de Staatssecretaris roepen nog wel veel vragen op bij de leden van
de fractie.
De leden van de PvdA-fractie geloven niet dat deze discussie gevoerd kan worden zonder
te kijken naar de grote bezuinigingen die dit kabinet wil doorvoeren in de jeugdzorg.
Welk effect zullen de geplande bezuinigingen hebben op de beschikbaarheid van complexe
jeugdzorg en de lange wachttijden in deze sector?
De ambitie van de Hervormingsagenda is de jeugdzorg slimmer en efficiënter in te richten
zodat de beschikbare middelen juist voor de meest kwetsbare kinderen goede zorg beschikbaar
is – nu en in te toekomst. De beschikbaarheid van complexe jeugdzorg is dan ook expliciet
onderdeel van de nog af te sluiten agenda. Ook is het Ondersteuningsteam Zorg voor
de Jeugd (OZJ) in opdracht van VNG en VWS bezig met het aanpakken van regionale wachttijden.
De effecten van de hervormingsagenda en de wachttijden aanpak worden gemonitord. Het
streven is de hervormingsagenda voor het einde van het jaar met de VNG en andere partijen
in de vijfhoek overeen te komen. In deze agenda zal ook staan hoe de afspraken worden
gemonitord.
De Staatssecretaris spreekt de ambitie uit om zich in te zetten voor liefdevolle en
menswaardige zorg. Hoe wil hij deze waarden borgen in het licht van de bezuinigingen?
Door de terugloop in de gesloten jeugdzorg, die wij aanmoedigen, zal er een groter
beroep worden gedaan op de open residentiële jeugdzorg. Wordt hier ook extra in geïnvesteerd
en op welke manier wordt dit gedaan, zo vragen de leden.
Juist om op deze vragen antwoord te kunnen geven is een onderzoek uitgezet om beter
zicht te krijgen op de financiële effecten van de transformatie van de gesloten jeugdhulp.
De leden van de PvdA-fractie zijn enthousiast over het doel om beter onderwijs en
een betere kwaliteit van zorg aan te bieden in de gesloten jeugdzorg, zo lang deze
instellingen nog open moeten blijven. Maar ook hier geldt dat een investering nodig
zal zijn om zo’n verbetering te realiseren. Welke middelen heeft de Staatssecretaris
hiervoor gereserveerd, zo vragen deze leden.
Het doel van de transformatie van de gesloten jeugdhulp en het daaraan verbonden onderwijs
is te komen tot beter onderwijs en betere zorg. Financiële afspraken tussen Rijk en
gemeenten die met deze transformatie gepaard gaan zullen onderdeel uitmaken van de
Hervormingsagenda. Nader onderzoek vindt plaats om beter zicht te krijgen op de financiële
effecten van de transformatie van de gesloten jeugdhulp.
Op dit moment wordt in het kader van een herbezinning van het residentieel onderwijs,
door de betrokken ministeries samen met alle betrokkenen uit het veld gekeken wat
nodig is het gewenste eindbeeld te realiseren. Voor het debat passend onderwijs van
maart 2023 ontvangt uw Kamer de uitkomst van de herbezinning met een beleidsreactie
waarin ook ingegaan wordt op welke investeringen noodzakelijk zijn om kwalitatief
beter onderwijs passend bij de jeugdige mogelijk te maken.
De leden van de PvdA-fractie waarderen de beweging naar kleinschalige instellingen.
Er is in 2020 al een bedrag beschikbaar gesteld voor vastgoedinvesteringen in de gesloten
jeugdzorg, zo lezen de aan het woord zijnde leden. Waar is het budget van 33,5 miljoen euro
op gebaseerd? Kan de Staatssecretaris een onderbouwing van dit bedrag met de leden
delen? Is dit voldoende voor een gedegen vastgoedtransitie? Welke signalen heeft de
Staatssecretaris hierover ontvangen van gemeenten? Is de Staatssecretaris bereid om
extra geld beschikbaar te stellen als dat nodig is voor een goede transitie naar kleinschaligheid,
zo vragen de leden.
In 2019 bleek van de Regeling van de Transitieautoriteit Jeugd (TAJ) € 33,5 mln. niet
beschikt te zijn. Deze regeling had als doel de frictiekosten als gevolg van de overgang
van de oude stelsels naar de nieuwe Jeugdwet te beperken en tijdelijk liquiditeitssteun
aan aanbieders te verstrekken. Na afloop in 2020 zijn de resterende middelen ad. € 33,5 mln.
in de geest van deze regeling herbestemd voor de Regeling specifieke uitkeringsregeling vastgoedtransitie gesloten jeugdhulp. Het budget is niet dekkend voor de volledige transitie. Het is bedoeld als een stimuleringsbijdrage
om belemmeringen voor de vastgoedtransitie binnen de gesloten jeugdhulp (deels) weg
te nemen.
Rijk en gemeenten moeten komen tot afspraken over de financiële gevolgen die met deze
transformatie gepaard gaan als onderdeel van de nog te maken afspraken in de Hervormingsagenda.
Nader onderzoek vindt plaats om beter zicht te krijgen op de financiële effecten van
de transformatie van de gesloten jeugdhulp.
Ook vragen de leden van de PvdA-fractie naar de praktische invulling van de beweging
naar kleinschaligheid. Hoe definieert de Staatssecretaris een kleinschalige instelling?
Wat betekent dit voor bestaande grootschalige instellingen? Worden deze verbouwd of
zullen instellingen dan moeten verhuizen, zo vragen deze leden.
Voor een definitie van een kleinschaligheid verwijs ik naar de omschrijving die het
Consortium Kleinschaligheid (met deelnemers vanuit de verschillende zorgaanbieders
en kennisorganisaties) op basis van onderzoek en inzichten uit de praktijk heeft opgesteld:
«Een kleinschalige voorziening is een 24/7-verblijf binnen een gesloten of open residentiële
jeugdzorginstelling, op een instellingsterrein of in een woonwijk, van maximaal zes
– en bij voorkeur vier – jongeren tussen 8 en 23 jaar, in een huiselijke setting door
een vast team van begeleiders met een minimum ratio op de groep van 1 op 4, waarbij
een intensieve, individuele behandeling en/of begeleiding op maat – en zolang als
nodig – wordt gegeven, met perspectief op wonen, zorg en onderwijs/arbeid tijdens
verblijf en/of daarna.»
Sommige grootschalige instellingen voor jeugdhulp met verblijf zullen (deels of geheel)
transformeren naar kleinschalige voorzieningen. Hiervoor zullen deels bestaande instellingen
worden aangepast op de kleinere groepen en deels in buitengebieden gelegen instellingsterreinen
worden afgebouwd om kleinschalige voorzieningen in de wijk te realiseren. In 2020
en 2021 hebben de coördinerende gemeenten residentiële jeugdhulp € 83,5 mln. ontvangen
om de vastgoedtransitie in de jeugdhulp te versnellen, zodat er meer kleinschalige
voorzieningen komen.16
De leden van de PvdA-fractie hebben al vaker aandacht gevraagd voor de problemen met
toezicht in de gezinshuizen. Kleinschaligheid is nooit een garantie voor een betere
kwaliteit van zorg. Hoe wordt het toezicht georganiseerd in kleinschalige instellingen?
Kan de Staatssecretaris hier een uitgebreide toelichting op geven, zo vragen de leden.
Het toezicht houden op de kwaliteit van de jeugdhulp, waaronder kleinschalige instellingen
is een verantwoordelijkheid van aanbieders, gemeenten en de IGJ. Gemeenten zijn verantwoordelijk
voor de inkoop van een kwalitatief en kwantitatief toereikend hulpaanbod. Zorgaanbieders
zijn vervolgens allereerst zelf verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief
goede zorg. De IGJ is de toezichthouder op kwaliteit en veiligheid van de door aanbieders
van jeugdhulp geboden zorg. De IGJ geeft haar toezicht op verschillende manieren vorm
en gaat hierbij risico-gestuurd en responsief te werk.
– Risico-gestuurd toezicht is toezicht waarbij de IGJ risicovolle thema’s en risicovolle
instellingen onderzoekt. Dit gebeurt op basis van de informatie die de IGJ verzamelt
over de jeugdhulpaanbieders en bijvoorbeeld naar aanleiding van meldingen en signalen.
– Responsief toezicht is toezicht dat past bij de context van de jeugdhulpaanbieders, bij hun gedrag en motivatie en dat effectief is om de kwaliteit en
veiligheid van de zorg te verbeteren.
De IGJ houdt, naast het toezicht op individuele aanbieders, ook toezicht op groepen
aanbieders.
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de Staatssecretaris naar nul plaatsingen
in de gesloten jeugdhulp in 2030 wil toewerken. Kan de Staatssecretaris een beeld
geven van het aantal jeugdigen dat op dit moment in de gesloten jeugdhulp zit en hoe
dit aantal zich moet gaan ontwikkelen naar nul in 2030? Wat gaat de Staatssecretaris
doen als de afnemende trend niet doorzet? Welke extra (pressie)middelen heeft de Staatssecretaris
om een verandering af te dwingen, zo vragen de leden.
In de rapportage Kerncijfers JeugdzorgPlus van de JA staat dat op 1 juli 2022 ruim
500 jeugdigen in de gesloten jeugdhulp verbleven.17 De afgelopen jaren is de instroom sterk gedaald: van 1519 in 2016 naar 1042 in 2021.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat deze trend zich niet verder zal doorzetten.
Er is echter ook geen zekerheid dat we in 2030 dichtbij het eindstation van nul gesloten
plaatsingen zijn. Daarom is een adaptieve veranderstrategie nodig waarbij betrokken
partners elkaar vasthouden met een stevige inspanningsverplichting om de ambitie te
bereiken en zij bereidheid zijn op basis van de realisatie het plan bij te stellen
waar nodig.
De leden van de PvdA-fractie kijken erg uit naar de AMvB reële prijzen in de jeugdhulp.
De Staatssecretaris noemt kort de personeelstekorten in de jeugdzorg en spreekt de
hoop uit dat kleinschaligheid in de gesloten jeugdzorg het werk leuker en daarom aantrekkelijker
maakt. Op de aan het woord zijnde leden komt dit over als wensdenken. Het begint volgens
deze leden bij een eerlijke vergoeding voor belangrijk werk. Daarom zijn de leden
benieuwd hoe een eerlijk en competitief loon voor jeugdzorg medewerkers wordt meegenomen
bij de vaststelling van de AMvB reële prijzen.
Gemeenten dienen met aanbieders prijzen af te spreken waarbij enerzijds voldoende
ruimte wordt geboden voor een verantwoorde loonontwikkeling en anderzijds kostenopdrijving
wordt voorkomen. De AMvB reële prijzen Jeugdwet verplicht gemeenten en aanbieders
hun prijzen op te bouwen met gebruik van in de AMvB opgenomen kostprijselementen.
Dit zal tot gevolg hebben dat gemeenten en aanbieders zorgvuldiger tot een reële prijs
komen. Tot deze kostprijselementen behoren de kosten van een beroepskracht, zoals:
– Salariskosten gebaseerd op afspraken in cao's;
– Vakantietoeslag en eindejaarsuitkering;
– Toeslag op brutoloon voor diensten buiten de gangbare werkdagen of werktijden;
– Werkgeverslasten zoals belastingen, premies sociale verzekeringen en pensioenen;
– Arbeidsmarkttoeslagen; en
– Kosten voor beroepskrachten die anders dan op basis van een arbeidsovereenkomst bij
een aanbieder werken.
Het effect van deze AMvB is onder meer dat de aanbieders alle relevante kosten, waaronder
de salariskosten, in beeld hebben.
Vragen en opmerkingen van het lid van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief dat de Staatssecretaris eindelijk
ook inziet dat gesloten jeugdzorg moet worden afgebouwd. De leden van de GroenLinks-fractie
zijn ook blij dat de Staatssecretaris hier zelf een doel aan verbindt, door te stellen
dat in 2030 zo dicht mogelijk bij het eindstation van nul gesloten plaatsingen gekomen
moet zijn. De voornoemde leden hebben al jaren aandacht gevraagd voor de gesloten
jeugdzorg en vinden het pijnlijk dat het zo lang geduurd heeft. Vooral omdat een gesloten
plaatsing voor jongeren vaak een traumatische gebeurtenis is met jarenlange gevolgen
op het gebied van school en werk, mentaal welzijn en het hebben van een sociaal netwerk.
De leden hopen dan ook dat het niet alleen bij woorden en plannen blijft, maar de
plannen ook daadwerkelijk binnen de snelst mogelijke tijd worden uitgevoerd.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd wat de huidige cijfers zijn van het
aantal gesloten jeugdhulp plaatsingen, gesloten jeugdhulp instellingen en het aantal
kleinschalige voorzieningen? Ook zouden de voornoemde leden graag een overzicht willen
van het aantal separaties en het aantal overplaatsingen binnen gesloten jeugdhulp
van in ieder geval de afgelopen vijf jaar.
De onderstaande tabel bevat de gevraagde cijfers.
Instroom
Uitstroom
Verblijf gedurende het jaar
Overplaatsingen
2021
1.042
1.094
1.584
98
2020
1.129
1.278
1.802
168
2019
1.392
1.502
2.212
235
2018
1.435
1.459
2.112
218
2017
1.552
1.586
2.254
286
2016
1.519
1.527
2.233
218
Er zijn momenteel elf instellingen voor gesloten jeugdhulp.
Er zijn nu geen cijfers bekend over het aantal plaatsingen in kleinschalige voorzieningen.
In de monitor van de JA wordt uitgevraagd hoeveel alternatieven voor de huidige accommodaties
door gemeenten zijn gecontracteerd. We bespreken met de JA of dit specifiek naar het
aantal plaatsingen in kleinschalige voorzieningen kan worden uitgesplitst. Het aantal
overplaatsingen daalt de laatste jaren van 15% in 2017 naar 8% in 2021. Ik zie, gegeven
deze positieve ontwikkelingen, geen aanleiding daar voor de komende jaren specifieke
doelstellingen aan te verbinden.
In de periode van juni 2020 tot mei 2021 zijn er 301 plaatsingen geweest in een isoleer-of
separeerruimte.18 Met het sluiten van de deze ruimten in 2022 is de doelstelling dat vanaf 2023 geen
plaatsingen in een traditionele isoleer- of separeerruimten meer plaatsvinden.
Doelstellingen, acties en randvoorwaarden
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd hoe het staat met het uitvoeringsplan
dat toeziet op de afbouw en ombouw van gesloten jeugdhulp. Is dat plan er al? Zo ja,
waar kunnen de leden dit vinden? Zo niet, wanneer wordt dit plan verwacht?
Ik verwacht het uitvoeringsplan, nadat ik daar met gemeenten en aanbieders bestuurlijke
afspraken over heb gemaakt, in december of januari naar uw Kamer te sturen.
De voornoemde leden lezen dat er al in 2020 door het Ministerie van VWS via een Specifieke
Uitkering Vastgoedtransitie Gesloten Jeugdhulp 33,5 miljoen euro is verstrekt aan
11 coördinerende gemeenten gesloten jeugdhulp. Wat is er met dat geld gedaan sinds
2020? Is dat al besteed? Zo ja, is aan te geven waaraan? Is het budget voldoende om
de afbouw en ombouw te realiseren? Zo ja, kan de Staatssecretaris uitleggen waarop
dit is gebaseerd?
De middelen zijn in 2020 volledig uitgekeerd aan de coördinerende gemeenten. Vervolgens
zijn deze gemeenten gestart met het (laten) opstellen van de bovenregionale plannen
en de strategische vastgoedplannen. De gemeenten kunnen de middelen besteden aan de
in de specifieke uitkeringsregeling genoemde activiteiten die bijdragen aan de beoogde
transformatie naar meer kleinschalige woonvormen in de gesloten jeugdhulp. Het gaat
hierbij om (a) het afstoten of (b) verbouwen van een accommodatie alsook om (c) eenmalige
investeringen rond de aanschaf van vervangende nieuwbouw. Daarnaast mogen de middelen
voor een beperkt deel besteed worden aan randvoorwaardelijke activiteiten zoals (d)
het aantrekken van een projectleider, (e) het (laten) opstellen van een bovenregionaal
plan en (f) het (laten) opstellen van strategische vastgoedplannen. Afhankelijk van
de behoeften van een specifieke regio en in overleg met de betreffende aanbieders
kunnen coördinerende gemeenten de middelen tot eind 2024 besteden aan de bovengenoemde
activiteiten. Het budget is niet dekkend voor de volledige transitie en betreft een
impuls om belemmeringen voor de vastgoedtransitie binnen de gesloten jeugdhulp (deels)
weg te nemen.
In de tabel bij de uitspraak van de Commissie van Wijzen wordt vanaf 2026 een besparing
van 300 miljoen euro ingeboekt voor het voorkomen en verkorten van residentiele zorg.
Waar is dat getal op gebaseerd en klopt deze inschatting of berekening, zo vragen
de leden.
De door de Commissie van Wijzen ingeboekte besparing van € 300 mln. is gebaseerd op
berekeningen van de Stuurgroep Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet. Het
rapport van deze Stuurgroep heeft u op 23 april 2021 ontvangen.19 Het gaat dan om de in het rapport opgenomen maatregel Voorkomen en verkorten residentiële
jeugdzorg. In de in voorbereiding zijnde Hervormingsagenda geef ik hier, samen met
de daarbij betrokken partijen, nader vorm en inhoud aan.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich ook af hoe het met de randvoorwaarden
staat voor de ombouw. Kunnen alle aanbieders een dergelijk ombouw dragen, wetende
dat sommige aanbieders nu al in financieel zwaar weer zitten? Hoeveel JeugdzorgPlus
instellingen verkeren in financieel slecht weer? Wat doet de Staatssecretaris als
instellingen aangeven de afbouw en ombouw niet te kunnen dragen? Hoe zorgt de Staatssecretaris
ervoor dat cruciale jeugdzorg in stand blijft en continuïteit van zorg voor jongeren
gewaarborgd blijft, ook tijdens de ombouw van gesloten jeugdhulp, zo vragen de leden.
Voor acute financiële problematiek geldt het draaiboek «Continuïteit jeugdhulp.»20 De VNG en VWS maken gezamenlijke afspraken over een zorgvuldige af- en ombouw van
de gesloten jeugdhulp. Om deze afspraken te kunnen maken schetst VWS op landelijk
niveau een zo helder mogelijk beeld over wat nodig is voor een zorgvuldige af- en
ombouw van gesloten jeugdhulp. Daartoe lopen verschillende onderzoeken:
– Onderzoek van de JA naar een actueel beeld van de capaciteit en bezetting van gesloten
jeugdhulp aanbieders en de herkomst van de jongeren bij deze betreffende aanbieders.
– De uitkomsten van dat onderzoek ontvangt uw Kamer als bijlage bij de Jeugdbrief die
u voor het WGO van 21 november 2022 ontvangt.
– Onderzoek naar de mogelijke behoefte aan een specialistisch alternatief.
– Onderzoek naar de frictiekosten en besparingen van de afbouw van gesloten jeugdhulp.
De laatste twee onderzoeken ontvangt uw Kamer gelijktijdig met het uitvoeringsplan
in december of januari.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er dit najaar een besluit valt over of
er naast de regionaal werkende kleinschalige voorzieningen ook nog een specialistisch
aanbod komt. Hoe staat het met deze beslissing? Kan worden uitgelegd wat er precies
bedoeld wordt met een specialistisch aanbod en voor welke doelgroep jongeren dit zou
zijn? Komt dit in elke regio? In hoeverre zal dit aanbod verschillen van de regionale
expertisecentra die er al wel zijn, zo vragen deze leden.
Ter voorbereiding op deze beslissing heb ik in nauw overleg met de VNG en Jeugdzorg
Nederland een onderzoek uitgezet. De uitkomsten daarvan zijn voor 1 december a.s.
beschikbaar. Vervolgens vindt besluitvorming plaats in een bestuurlijk overleg met
gemeenten en aanbieders. Daarna ontvangt uw Kamer het onderzoek. Omdat de uitkomsten
van het onderzoek nu nog niet bekend zijn kan ik de inhoudelijke vragen nu niet beantwoorden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat voor de beoogde transformatie het essentieel
is dat er voldoende beschikbaar personeel is. Dit lijkt de voornoemde leden een understatement.
Zij willen de vraag omdraaien: met het huidige personeelstekort in de sector, is deze
transformatie überhaupt binnen het gekozen tijdskader te realiseren? Hoe kijkt de
Staatssecretaris hiernaar? Wat gaan zij doen wanneer het personeelstekort niet oplost,
zo vragen de leden.
Voor de beoogde transformatie is de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel
essentieel. De krappe arbeidsmarkt is en blijft ook de komende periode een van de
grootste uitdagingen in de jeugdhulp. Wij verwachten dat de transformatie naar kleinschaligheid
o.a. een positief effect heeft op de aantrekkelijkheid van het werken in de residentiele
jeugdhulp. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers, opdracht verlenende
gemeenten, brancheverenigingen, beroepsverenigingen en het Rijk om te investeren in
voldoende, adequaat opgeleide medewerkers in de jeugdhulp en het optimaal inzetten
van professionals.
Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen dat door deze transformatie personeel niet vertrekt
en in andere sectoren gaat werken? Graag horen de leden welke concrete afspraken worden
gemaakt en welke concrete maatregelen worden genomen om personeel te behouden.
In de Arbeidsmarktaanpak jeugdzorg werken de departementen VWS en JenV met gemeenten
en de partijen in het veld aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de jeugdzorg
voor potentiële jeugdzorgwerkers, aan het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten, het
behoud van personeel en het aantrekken van nieuw personeel. Onder andere via projecten
van de Arbeidsmarkttafel werken partijen aan het delen van goede voorbeelden en handreikingen
op thema’s als o.a. goed werkgeverschap en inwerken en begeleiden van personeel.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft op 30 september 2022 het programmaplan
Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & welzijn (TAZ) naar de Tweede Kamer gestuurd.21 Het tekort aan medewerkers in zorg en welzijn is en blijft de komende jaren een belangrijke
uitdaging. De ambitie van het programma TAZ is om een transitie in gang te zetten
naar passende en arbeidsbesparende zorg zodat ook in de toekomst niet meer dan 1 op
6 werkenden in zorg en welzijn werkzaam is.22 VWS pakt in het TAZ-programma, samen met de partijen in het veld, – de uitdagingen
op binnen de arbeidsmarkt zorg en welzijn. De aanpak, inclusief de bijbehorende financiële
middelen, is bedoeld voor de sector zorg en welzijn, inclusief de jeugdzorg. De middelen
kunnen worden ingezet ten behoeve van innovatieve werkvormen, het behoud van medewerkers
door goed opdrachtgeverschap en werkplezier en voor leren en ontwikkelen. Tot augustus
2023 is er bovendien het huidige SectorplanPlus, dat financieringsmogelijkheden biedt
voor opleidingstrajecten voor individuele zorgaanbieders.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich al jaren enorme zorgen over de status
van het residentieel onderwijs. Dit is vaak niet passend voor jongeren of het is er
helemaal niet. Mede door een motie uit 201823 van voornoemde leden is er een beleidsinventarisatie gekomen, die in 2020 is opgeleverd.
Helaas werd dit niet opgevolgd met concrete actie om het onderwijs voor leerlingen
te verbeteren, maar werd er vervolgens gekozen tot het doen van een zogeheten «herbezinning»
residentieel onderwijs. Deze herbezinning zou dit najaar opgeleverd worden, maar de
voornoemde leden hebben de herbezinning nog niet gezien. Wanneer komt het richting
de Kamer? Is de Staatssecretaris het met de leden eens dat het wel heel lang duurt
voordat er concreet iets wordt gedaan om het onderwijs in residentiele instellingen
te verbeteren voor jongeren? De motie is in 2018 aangenomen, dat is vier jaar geleden.
Tot nu toe zijn er alleen rapporten over geschreven en ook nu wachten we weer op een
onderzoek. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom dit zo lang duurt? Waarom is er
niet gelijk begonnen met actie? Wat is er tot nu toe concreet gedaan om het residentieel
onderwijs te verbeteren? En kan de regering eindelijk haast maken met dit onderwerp?
De GroenLinks-fractie heeft met de eerdergenoemde motie van het lid Westerveld uit
2018 de regering gevraagd om passend onderwijs voor jongeren in een jeugdzorginstelling
te organiseren.24 Het kabinet deelt met de leden van de GroenLinks-fractie het belang van goed onderwijs
voor deze groep kinderen en jongeren. Dat is ook de reden dat het kabinet eerder is
gestart met een herbezinning op het residentieel onderwijs. Het veranderende landschap
van de gesloten jeugdhulp vraagt meer uitwerking voor het onderwijs dan in eerste
instantie was voorzien. De uitkomst van deze herbezinning laat hierdoor langer op
zich wachten. Voor het debat passend onderwijs van maart 2023 ontvangt uw Kamer hierover
een brief. Om ook vooruitlopend op de herbezinning al duidelijke verbeteringen door
te kunnen voeren is er, zoals beschreven in de Kamerbrief van december 2020,25 de afgelopen periode echter niet stilgestaan. De regionale projectleiders residentieel
brengen samen met het veld de ontwikkeling in de regio en het effect daarvan op het
onderwijs in beeld en maken afspraken voor verbetering van het onderwijs. Daarnaast
zorgen zij er bijvoorbeeld voor dat samenwerkingsverbanden, gemeenten, de JeugdzorgPlus-instellingen
en scholen aangesloten bij JeugdzorgPlus-instellingen (beter) aan elkaar verbonden
worden om ervoor te zorgen dat voor iedere jongeren een passend onderwijsaanbod in
de (eigen) regio is. Hiervoor is, als uitwerking van de motie van het lid Westerveld26, voor scholen verbonden aan een JeugdzorgPlus-instelling tijdelijk extra financiële
ondersteuning beschikbaar gesteld. Zij gebruiken dit bijvoorbeeld voor de opzet en
ontwikkeling van kwalitatief goed onderwijs voor leerlingen in kleinschalige (woon)voorzieningen.
De leden van de GroenLinks-fractie weten dat er in 2021 een Uitgangspuntennotitie
gesloten jeugdhulp ombouw separeerruimten is opgesteld. Hoeveel is daar sindsdien
meegedaan? Hoeveel separeerruimten zijn inmiddels gesloten of omgebouwd? En hoeveel
separeerruimten zijn er nog over binnen de jeugdhulp? Bij de notitie hoorde ook 5 miljoen euro,
die via een specifieke uitkering aan 11 gecoördineerde gemeenten beschikbaar is gesteld.
Wat is er met die 5 miljoen euro tot nu toe gebeurd? Hoeveel is er nog over? Is 5 miljoen euro
voldoende voor de doelstelling, namelijk alle separeerruimten sluiten of ombouwen,
zo vragen de leden.
De verwachting is dat voor 1 januari 2023 alle separeerruimten in de gesloten jeugdhulp
zijn gesloten. De instellingen voor gesloten jeugdhulp besteden de € 5 mln. in overeenstemming
met de aangehaalde uitgangspuntennotitie aan kosten die gemoeid zijn met de sluiting
van de separeerruimten, de opbouw van kindvriendelijke afzonderingsruimten of aan
trainingen op het terrein van relationele beveiliging, zoals trainingen geweldloos
verzet.
De uitkering van € 5 mln. is toereikend voor het sluiten of ombouwen van alle separeerruimten
in de gesloten jeugdhulp.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Jeugdautoriteit gaat monitoren hoe
het gaat met capaciteit en bezetting van de gesloten jeugdhulp en de vraag naar deze
intensieve jeugdhulp. Stel dat de uitkomsten van deze monitor zorgelijk zijn, wat
zullen dan de vervolgacties zijn en wie is daarvoor verantwoordelijk? Zijn er dan
ook financiële middelen beschikbaar middelen beschikbaar om de continuïteit van zorg
te waarborgen, zo vragen deze leden.
Bij acute financiële problematiek van cruciale jeugdzorg geldt het draaiboek «Continuïteit
jeugdhulp»27. Doel van het draaiboek is het borgen van continuïteit van cruciale jeugdhulpfuncties
en daarmee de continuïteit van zorg voor de meest kwetsbare jeugdigen. In het draaiboek
staan de concrete stappen en bijbehorende taken van aanbieders, de accounthoudende
regio, de Jeugdautoriteit en Rijk passend bij de rollen en verantwoordelijkheden.
Het Rijk kan een subsidie verstrekken op grond van de subsidieregeling continuïteit
cruciale jeugdzorg en interbestuurlijk toezicht inzetten.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris,
en heeft daarbij nog enkele vragen.
Het lid van de BBB-fractie waardeert de kwetsbare opstelling van de Staatssecretaris
die aangeeft zich voor een stevig dilemma gesteld te zien. Gesloten jeugdhulp is voor
de ene jongere «de hel» en voor de andere «een zegen» gebleken volgens de gesprekken.
Het lid is blij dat er wel al een positieve ontwikkeling gaande is: het lukt steeds
beter het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp terug te dringen. Er komen meer
kleinschalige voorzieningen en het aantal separaties daalt. Gemeenten, aanbieders
en professionals hebben zich hier de afgelopen jaren voor ingezet. En deze inzet werpt
zijn vruchten af. Het wordt gezien met welke toewijding professionals het goede willen
doen voor jeugdigen. Deze ontwikkeling juicht ook het lid toe.
Het lid van de BBB-fractie ondersteunt de in gang gezette acties maar mist hier nog
wel een helder tijdspad met concrete acties en deadlines. Heeft de Staatssecretaris
deze wel beschikbaar en wil hij deze aan de Tweede Kamer toezenden?
Ik heb in de brief van 8 juli 2022 toegezegd te komen met een uitvoeringsplan af-
en ombouw gesloten jeugdhulp. Concrete acties en deadlines maken daar onderdeel van
uit. Ik verwacht het plan, nadat ik daar met gemeenten en aanbieders bestuurlijke
afspraken over heb gemaakt, in december of januari naar uw Kamer te sturen.
Kan de Staatssecretaris aangeven welke middelen en of steun hij mist om genoemde plannen
in volle omvang en in een hoog tempo uit te voeren, zo vraagt het lid.
Ik werk aan een uitvoeringsplan dat de steun heeft van gemeenten, aanbieders, professionals
en jongeren(-vertegenwoordigers). Daarnaast loopt een aantal onderzoeken naar de voorwaarden
voor een gecontroleerde af- en ombouw, onder andere naar frictiekosten, en volgt de
JA de af- en ombouw met een periodieke monitor.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BIJ1-fractie
In de brief van de Staatssecretaris aan de Kamer geeft hij aan in de afgelopen maanden
veelvuldig te hebben gesproken met jeugdigen en hun ouders die met de gesloten jeugdhulp
te maken hebben gehad. Ook heeft hij verschillende instellingen bezocht en gesproken
met professionals, wetenschappers, bestuurders en andere betrokkenen.
De Staatssecretaris zegt dat hij op basis van deze gesprekken voor een dilemma staat
met enerzijds de jeugdigen die erop aandringen dat we helemaal stoppen met gesloten
jeugdhulp. Zij hebben de huidige gesloten jeugdhulp als te repressief, onveilig en
weinig liefdevol ervaren.
En anderzijds heeft hij de jeugdigen en ouders gesproken die wel baat hebben gehad
bij hun verblijf in de gesloten jeugdhulp. Zij gaven aan dat voor hen of hun kinderen
vrijheidsbeperkende maatregelen soms tijdelijk noodzakelijk waren, zoals bij ernstig
agressief gedrag of wegloopgedrag naar een onveilige omgeving, bijvoorbeeld naar loverboys.
Verblijf in een gesloten jeugdhulpinstelling bood in die situaties de benodigde bescherming
en veiligheid.
Het lid van de BIJ1-fractie is benieuwd wie bij dit plan hebben meegelezen en meegedacht
en dan vooral de onafhankelijke personen die zonder organisatorisch of financieel
belang handelen. Zijn bijvoorbeeld prof. dr. Uit Beierse en de prof. dr. Van der Helm,
die sprekers waren op ons rondetafelgesprek hierover geconsulteerd? En wanneer aanbieders
mee hebben gedacht, waren dit enkel werkgevers met (financiële) belangen of ook uitvoerende
professionals met inhoudelijke overwegingen?
Zoals in de brief te lezen is, heb ik vooraf aan de brief verschillende instellingen
voor gesloten jeugdhulp bezocht. Bij die bezoeken heb ik de meeste tijd ingeruimd
voor gesprekken met professionals en jongeren (en soms hun ouders). Bij de voorbereiding
heeft het ministerie veel partijen betrokken. Dat waren niet alleen gemeenten en instellingen.
We hebben organisaties als ExpEx, het Jeugdwelzijnsberaad en Het Vergeten Kind tweemaal
in de gelegenheid gesteld te reageren op conceptversies van de brief. Dat geldt ook
voor een aantal onafhankelijke deskundigen en professionals.
Het lid van de BIJ1-fractie leest dat de Staatssecretaris langs twee sporen het huidige
systeem wil wijzigen:
• Het eerste spoor voorziet in de afbouw van de grootschalige, vaak in buitengebieden
gelegen, gesloten jeugdhulpinstellingen en de ombouw naar kleinschalige voorzieningen
die veiligheid en bescherming bieden.
• Het tweede spoor heeft als eindstation nul gesloten plaatsingen. Dat is een lang traject.
Ik wil dat we in 2030 zo dicht mogelijk bij dat eindstation gekomen zijn.
Doorgaan op de ingeslagen weg is volgens het lid van BIJ1 betreft een te trage weg.
Ervaringsdeskundige jongeren, Het Vergeten Kind, het Nederlands Jeugdinstituut en
anderen pleiten ook voor een ambitieuzer doel28. Mevrouw Mourits van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) vindt het geplande tempo
te laag. «Instellingen zijn hier al een paar jaar mee bezig, dus de Staatssecretaris
mag het doel best ambitieuzer stellen. Waarom niet mikken op 2025»29?
Het besluit om langs twee sporen het systeem van de gesloten jeugdhulp te wijzigen,
beschouw ik als een fundamentele wijziging van beleid. De ambitie dat in 2025 de gesloten
jeugdhulp kleinschalig werkt betekent dat er dan geen gesloten plaatsingen meer zullen
zijn. Bovendien gaat deze ambitie gepaard met het verminderen van de inzet van vrijheidsbeperkende
maatregelen. Invoering van het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdhulp dat als
basis heeft het «nee, tenzij-beginsel» als het gaat om vrijheidsbeperkende maatregelen
moet daar ook aan bijdragen. Dat verwacht ik ook van de onlangs door de instellingen
voor gesloten jeugdhulp vastgestelde Veldnormen terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen.30 Ik hoop van harte dat we in 2030 dicht bij een situatie zijn dat er geen gesloten
plaatsingen meer plaatsvinden. Dat dit niet veel eerder het geval is vind ik uit oogpunt
van zorgvuldigheid realistisch.
Volgens het lid van de BIJ1-fractie is er al veel en vaak gesproken over wat de effecten
zijn van gesloten jeugdzorg op jongeren en dankzij het delen van hun ervaringen weten
wij hoe trauma op trauma wordt gestapeld. Daarom vermoedt het lid dat hoe langer de
gesloten jeugdzorg openblijft, hoe hoger de kosten voor onze samenleving. Immers:
meer trauma heeft tot gevolg de inzet van duurdere hulpverlening. Het lid vraagt of
er een berekening is gemaakt van deze kosten.
Er bestaan geen berekeningen van de maatschappelijke kosten van de behandeling van
trauma’s die opgelopen zijn in de gesloten jeugdhulp.
In gesprekken die ik met (ervaringsdeskundige) jeugdigen heb gevoerd hebben zij mij
inderdaad verteld dat het verblijf in de gesloten jeugdhulp hen heeft beschadigd en
hun deelname aan de maatschappij heeft bemoeilijkt. Dat is voor mij ook de reden dat
ik wil dat in 2025 alle gesloten jeugdhulp accommodaties kleinschalig werken. Ik vind
tegelijkertijd dat ik ook recht moet doen aan signalen van ouders en jeugdigen die
op dit moment in de gesloten jeugdhulp verblijven dat dat verblijf (tijdelijk) nodig
en helpend is. Want net zoals trauma’s de samenleving geld kosten kost het de samenleving
ook geld als we jeugdigen die bescherming en veiligheid nodig hebben niet de passende
zorg kunnen bieden.
De door de Staatssecretaris in zijn plan genoemde inzet op passende hulp lijkt volgens
het lid van de BIJ1-fractie de belangrijkste uitdaging. Het gebrek daaraan is namelijk
al ruim twintig jaar de oorzaak dat jongeren onnodig gesloten worden geplaatst. En
al in 1992, dertig jaar geleden dus, werd vastgesteld dat het scala en de capaciteit
aan residentiële voorzieningen en ambulante vormen van intensieve persoonlijke begeleiding
moesten worden uitgebreid. Wat gaat de Staatssecretaris de komende paar jaar anders
doen dan de afgelopen tientallen jaren om dit te doorbreken?
Met de BIJ1-fractie deel ik de noodzaak van een doorbraak. De door de Kamer unaniem
aangenomen motie uit december 2021 om te stoppen met gesloten jeugdhulp is daar een
belangrijke aanzet voor geweest.31 Niet voor niets heb ik daarom in de brief van 8 juli geconcludeerd dat gesloten jeugdhulp
niet is geworden wat daar in 2008 van werd verwacht. En heb ik het besluit genomen
dat we langs twee sporen de gesloten jeugdhulp gaan wijzigen. Eerst de transformatie
dat de gesloten jeugdhulp in 2025 alleen nog maar kleinschalig werkt. Het tweede spoor
moet leiden naar een situatie in 2030 dat we zo dichtbij mogelijk bij het eindstation
komen van nul gesloten plaatsingen. Ik ben ervan overtuigd dat we langs deze twee
sporen onze bestemmingen alleen maar bereiken als dat gebeurt met betrokkenheid van
professionals en jeugdigen die ervaring hebben met gesloten jeugdhulp. Daarom zal
ik ervoor zorgen dat zij bij de uitvoering van het uitvoeringsplan af- en ombouw gesloten
jeugdhulp betrokken blijven.
Het Vergeten Kind stelt in de voornoemde reactie dat het belangrijk is dat er een
duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen wonen en behandelen: «Wonen doe je op een
plek waar het fijn is en waar onder geen enkele omstandigheid isolatie en fixatie
mag worden toegepast. Behandelen doe je bij voorkeur ambulant, maar kan bij hoge uitzondering
in de vorm van een opname.» Dit ontbreekt helaas in het plan. Kan de Staatssecretaris
hierop reageren?
Het uitgangspunt dat jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdhulp geplaatst worden
in de eigen regio staat het onderscheid tussen wonen en behandelen niet in de weg.
Sterker, nu al kent bijvoorbeeld jeugdhulpaanbieder Parlan kleinschalige voorzieningen
voor jeugdigen met en zonder machtiging gesloten jeugdhulp die daar kunnen blijven
wonen tot ze klaar zijn «om uit te vliegen».32
Het lid van de BIJ1-fractie verwijst naar de campagne van Het Vergeten Kind waar de
oplossing werd aangereikt om de wet zodanig aan te passen dat er geen gesloten machtiging
meer kan worden afgegeven. De Staatssecretaris geeft aan dat hij hier géén wetswijziging
over zal doorvoeren, omdat er mogelijk een kleine groep is voor wie een gesloten setting
toch nodig is. Het lid wijst erop dat de mogelijkheid bestaat binnen de jeugd-ggz
in geval van ernstige psychiatrische problematiek bij een jongere, tijdelijk voor
gesloten opname te kiezen dus dit is niet nodig in de Jeugdwet. Bovendien staat dit
haaks op de doelstelling om te werken naar nul gesloten jeugdzorgplaatsingen. Hoe
verklaart de Staatssecretaris dit, zo vraagt het lid.
Indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot
ernstig nadeel kan op grond van de Wet verplichte ggz (Wvggz) als uiterste middel
opname in een gesloten ggz-instelling of gesloten ggz-afdeling plaatsvinden. Dat is
een vorm van verplichte zorg op grond van de Wvggz. De Wvggz biedt daarmee inderdaad
de mogelijkheid dat bepaalde jeugdigen gesloten geplaatst worden in een ggz-instelling.
Het is echter niet zo dat gedrag als gevolg van een psychische stoornis dat tot ernstig
nadeel leidt de enige reden zou zijn dat jeugdigen gesloten geplaatst worden. De basis
voor een machtiging gesloten jeugdhulp is anders. Zo’n machtiging wordt verleend omdat
jeugdhulp noodzakelijk is vanwege ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de
ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en omdat de machtiging
noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan jeugdhulp onttrekt of daaraan
door anderen wordt onttrokken. Dit betreft dus zeker niet uitsluitend jeugdigen met
een psychische stoornis. Met andere woorden, als de Wvggz de enige wettelijke basis
zou zijn voor een gesloten plaatsing zullen jeugdigen tussen wal en schip belanden
als zij bescherming en veiligheid nodig hebben om andere redenen dan psychische stoornissen.
Wat volgens ervaringsdeskundigen en het lid van de BIJ1-fractie mist in het plan zijn
excuses aan de jongeren die door de gesloten jeugdzorg beschadigd zijn. Hoe denkt
de Staatssecretaris hierover? De instellingen Parlan33 en Levvel34 gingen hem al voor, vindt hij ook dat hij als stelselverantwoordelijke niet achter
kan blijven?
Het lid van de BIJ1-fractie is bekend met het eerdere antwoord van de Staatssecretaris
op deze vragen tijdens de commissievergadering eerder dit jaar. De Staatssecretaris
wees op Commissie de Winter. Volgens het lid mogen we de gesloten jeugdzorg een verkeerde
beleidskeuze noemen, omdat we kinderen die in hun jeugd al waren getraumatiseerd door
onder andere mishandeling en seksueel misbruik, opnieuw straffen door opsluiting.
Het lid hoort signalen dat jongeren niet in aanmerking komen voor het Schadefonds
van de Commissie de Winter, omdat fixeren en isoleren volgens de wet waren toegestaan.
Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan, rekening houdend met «de geest van de
wet» en de vele kinderrechten die in de gesloten jeugdzorg zijn geschonden?
Ik vind het een goede zaak dat Parlan en Levvel de tijd hebben genomen om op hun werkmethoden
te reflecteren en daarbij kritisch te kijken naar de vraag of de door hen toegepaste
methodes, regels en protocollen daadwerkelijk aansluiten bij de individuele behoefte
van de jeugdige en de mate waarin zij zich geholpen voelen tijdens hun opname.
In mijn gesprekken met (ervaringsdeskundige) jongeren hebben deze jongeren mij verteld
dat het verblijf in de gesloten jeugdhulp hen niet verder heeft geholpen, maar hen
heeft beschadigd en hun deelname aan de maatschappij heeft bemoeilijkt. Voor het leed
dat slachtoffers in de jeugdzorg hebben ondervonden door lichamelijke en/of psychische
mishandeling en het feit dat de overheid onvoldoende deed om hen hiertegen te beschermen
heeft het kabinet excuses aangeboden bij de ontvangst van het rapport De Winter. Aan
de jongeren die dit type leed helaas hebben meegemaakt, wil ik nogmaals mijn excuses
aanbieden. De ervaringen van deze jongeren laten mij niet onberoerd. Het moet beter.
De verhalen van deze jongeren motiveren mij extra ervoor te zorgen dat gesloten jeugdhulp
zoveel mogelijk wordt voorkomen.
De Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg
bepaalt dat aannemelijk moet zijn dat er sprake is geweest van «bovenmatig geweld».
Wanneer de aanvrager van een financiële tegemoetkoming aangeeft dat sprake is geweest
van fixeren en/of isoleren beoordeelt het Schadefonds of er sprake was van bovenmatig
geweld. Afhankelijk van die beoordeling (al dan niet in combinatie met andere vormen
van geweld) vindt een toewijzing of afwijzing van de tegemoetkoming plaats. Ik heb
vertrouwen in de zorgvuldigheid van de beoordeling die het Schadefonds hierbij maakt.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of de Staatssecretaris op de hoogte is van het
feit dat het Nederlands Jeugdinstituut zich zorgen maakt over zijn idee om vrijheidsbeperkende
maatregelen mogelijk te maken in open kleinschalige voorzieningen. De repressie in
de gesloten jeugdzorg is een van de redenen voor deze ombouw. Jongeren zeggen juist
dat ze behoefte hebben aan meer autonomie en individuele afspraken. Het lid deelt
de angst van het NJI dat we straks de repressie meenemen naar de kleinschalige voorzieningen.
Wat is de reactie van de Staatssecretaris hierop, zo vraagt het lid.
Van de zorg van het NJI over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in
de open residentiële jeugdhulp ben ik op de hoogte. Tegelijk kan ik mijn ogen niet
sluiten voor het «Signalement Vrijheidsbeperkende maatregelen in open residentiële
jeugdhulp» waarin de IGJ en het AKJ-vertrouwenspersonen in de jeugdhulp geconstateerd
hebben dat open jeugdhulpinstellingen ook vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen.35 Daarom heb ik verschillende acties in gang gezet. In de eerste plaats is het nodig
dat professionals in de jeugdhulp goed op de hoogte zijn van wat wel en wat niet toegestaan
is. Ik heb het NJI gevraagd in samenwerking met professionals en ervaringsdeskundigen
een handreiking op te stellen. De tweede actie is een adviesaanvraag aan de Raad voor
Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen in de open jeugdhulp.
Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt waar jongeren misstanden kunnen melden zolang
de gesloten jeugdzorg nog openblijft. Wanneer zij een klacht willen in dienen, hoe
worden zij dan ondersteund bij het opvragen van hun dossier aangezien wij signalen
ontvangen dat dit heel moeizaam gaat?.
Jongeren in gesloten jeugdhulp kunnen misstanden melden bij de onafhankelijke vertrouwenspersonen
van het AKJ. Die komen iedere week op bezoek op de groep waar de jongeren verblijven.
Jongeren kunnen terecht bij de vertrouwenspersoon voor een luisterend oor, om vragen
te stellen, om meer te weten te komen over hun rechten, om problemen en om klachten
te bespreken. Ook kunnen zij situaties van geweld of misstanden bespreken met de vertrouwenspersoon.
De vertrouwenspersoon geeft informatie, advies en kan ondersteunen bij het bespreekbaar
maken van vragen, problemen, klachten, geweldsituaties of misstanden. Ook kunnen jongeren
ondersteuning vragen van de vertrouwenspersoon bij het – met de instantie – nabespreken
van vrijheidsbeperkingen of in het aangifte proces na een geweldsituatie binnen de
jeugdhulp.
Hoe vaak komen onafhankelijke vertrouwenspersonen op deze locaties langs? En kunnen
de jongeren ook een beroep doen op een gesprek voor (h)erkenning met ervaringsdeskundigen
en zo ja, hoe is dit geregeld, zo vraagt het lid
Onafhankelijke vertrouwenspersonen van het AKJ komen iedere week langs op alle gesloten
jeugdhulplocaties. Zij bezoeken de jongeren op de groepen waar zij verblijven om zo
laagdrempelig mogelijk beschikbaar te zijn. De jongere en de vertrouwenspersoon kunnen
altijd privé met elkaar spreken tijdens een bezoek. Daarnaast zijn de vertrouwenspersonen
ook beschikbaar via telefoon, whatsapp, en e-mail en kunnen jongeren de vertrouwenspersoon
via de (anonieme) chatfunctie op de website van het AKJ bereiken. Jongeren mogen nooit
beperkt worden in hun contact met de vertrouwenspersoon. Om het belang daarvan te
onderstrepen staat in het wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp dat zij altijd
zonder tussenkomst van een derde contact moeten kunnen hebben met de vertrouwenspersoon.
De vertrouwenspersoon heeft vrije toegang tot de jeugdige en heeft geen toestemming
nodig met jeugdigen te spreken.
Contact met een persoon die vergelijkbare ervaringen heeft, kan een waardevolle bijdrage
leveren aan het zorg- en ondersteuningstraject van jongeren. Dit contact kan op verschillende
wijze plaatsvinden. Zo bieden steeds meer aanbieders de mogelijkheid om een jongere
te koppelen aan een maatje met ervaring (vrijwilliger). Daarnaast heeft een deel van
de jeugdprofessionals zelf ervaring met zorg- en ondersteuning en zetten zij deze
kennis in bij het ondersteunen van jongeren. Tot slot bieden ook sociale media een
bron van informatie voor jongeren. Zo plaatst de Mind Young Studio dagelijks content
op sociale media over mentale gezondheid, waar de ervaringen van jongeren zelf centraal
staan.
In de brief wordt veel gesproken over financiering voor vastgoed. Het lid vraagt hoeveel
is beschikt voor de inhoudelijke transformatie en hoe hier toezicht op wordt gehouden.
Hoeveel geld gaat er bijvoorbeeld naar omscholing van personeel voor nieuwe werkwijzen
en een liefdevolle cultuur, zo vraagt het lid.
De elf coördinerende gemeenten hebben in 2020 € 33,5 mln. uitgekeerd gekregen voor
de vastgoedtransitie gesloten jeugdhulp. Deze gemeenten moeten via de SiSa-systematiek
jaarlijks voor 15 juli aan hun verplichting voor verantwoordingsinformatie voldoen.
Op basis daarvan kan een uitsplitsing worden gegeven hoeveel van de uitkering aan
welke activiteiten is besteed. Omscholing maakt geen deel uit van de activiteiten
in de Regeling waar de middelen aan besteed kunnen worden. Daarom is het niet mogelijk
na te gaan hoeveel van de middelen zijn besteed aan omscholing.
In de eerder genoemde reactie van het NJI wordt gesteld dat de ombouw van gesloten
jeugdzorg vooral vraagt om voldoende en goed opgeleid personeel. Maar we lezen hier
wat het lid betreft te weinig over in de brief. Wat wordt van hen verwacht qua gewenst
gedrag, welke interventies zetten zij in, én welke scholing is hiervoor nodig voor
zowel huidig als nieuw personeel? Hoe wordt nieuw personeel geworven en welke financiële
middelen worden hiervoor vrijgemaakt, zo vraagt het lid.
Investeren in het vakmanschap van professionals, ruimte bieden voor scholing en intervisie
is cruciaal zodat professionals hun werk goed kunnen doen. Het behoud van personeel
en het inhuren van nieuw personeel is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers.
Daarnaast werken de departementen VWS en JenV met gemeenten en de partijen in het
veld aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de jeugdzorg voor potentiële jeugdzorgwerkers,
aan het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten, het behoud van personeel en het aantrekken
van nieuw personeel. O.a. via projecten van de Arbeidsmarkttafel werken partijen aan
het delen van goede voorbeelden en handreikingen op thema’s als o.a. goed werkgeverschap
en inwerken en begeleiden van personeel.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft op 30 september 2022 het programmaplan
Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & welzijn (TAZ) naar de Tweede Kamer gestuurd.36 Het tekort aan medewerkers in zorg en welzijn is en blijft de komende jaren een belangrijke
uitdaging. De ambitie van het programma TAZ is om een transitie in gang te zetten
naar passende en arbeidsbesparende37 zorg zodat ook in de toekomst niet meer dan 1 op 6 werkenden in zorg en welzijn werkzaam
is. VWS pakt in het TAZ-programma, samen met de partijen in het veld, – de uitdagingen
op binnen de arbeidsmarkt zorg en welzijn. De aanpak, inclusief de bijbehorende financiële
middelen, is bedoeld voor de sector zorg en welzijn, inclusief de jeugdzorg. De middelen
kunnen worden ingezet ten behoeve van innovatieve werkvormen, het behoud van medewerkers
door goed opdrachtgeverschap en werkplezier en voor leren en ontwikkelen. Tot augustus
2023 is er bovendien het huidige SectorplanPlus, dat financieringsmogelijkheden biedt
voor opleidingstrajecten voor individuele zorgaanbieders.
Toegespitst op de gesloten jeugdhulp is van belang dat het in de brief van 8 juli
genoemde programma «Leren en ontwikkelen van kleinschaligheid in de residentiële jeugdhulp»
een deelproject Personele voorwaarden kent. Het beoogde resultaat van het deelproject
is een functieprofiel Pedagogisch medewerker kleinschalige voorziening, koppeling
functieprofiel met cao/salariëring en een overzicht met de benodigde training/supervisie-intervisie
structuur op.
Welke regelingen zorgen voor het behoud van personeel en afvloeien van personeel,
rekening houdend met arbeidsrecht, sociale plannen en medewerkersregelingen? Volgens
het lid hebben we uit het verleden kunnen leren dat personeel vertrekt bij dit soort
veranderingen en daarna moeilijk weer aan personeel is te komen? Gaat de Staatssecretaris
de vakbond hierbij betrekken, zo vraagt het lid.
Ik deel uw aanname niet dat personeel vertrekt bij de ingeslagen weg naar meer kleinschaligheid.
Om de af- en ombouw van gesloten jeugdhulp te realiseren, zal halfjaarlijks bestuurlijk
overleg plaats vinden met gemeenten en aanbieders. De betrokkenheid van een vakbond
is in deze fase niet aan de orde.
Het lid vraagt hoe de Staatssecretaris denkt te kunnen voldoen aan de belofte dat
op 1 januari 2023 de veldnormen voor het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen
gehaald worden.
Jeugdzorg Nederland heeft de Veldnormen terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen
vastgesteld.38 Alle instellingen gesloten jeugdhulp gaan dit jaar de veldnormen invoeren. Zij zullen
vanaf juli 2023 voldoen aan deze veldnormen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
houdt vanaf dat moment ook toezicht.
Het lid van de fractie van BIJ1 ziet geen commitment op randvoorwaarden, waardoor
de inhoud nu vooral leest als «wishful thinking». «We gaan het samen doen» is natuurlijk
utopie, anders was het al gebeurd. De randvoorwaarden die in het plan genoemd worden,
zijn wat het lid betreft te abstract en kennen geen eigenaar of ontvanger. Wie gaat
nou ook echt over wat, wie beslist en wie heeft vetorecht? Wat wordt aan het veld
gelaten en hoe wordt gezorgd voor commitment van alle partijen? Wordt er bijvoorbeeld
geregeld om ervaringsdeskundigen voor langere duur structureel in te huren? Wie beukt
er door de verschillende belangen heen, welke taak en rol bedeelt de Staatssecretaris
zichzelf toe? Dit is een van de grote fouten van de decentralisatie en die lijkt zich
hier te herhalen; iedereen claimt de macht, niemand pakt de verantwoordelijkheid.
En we zitten niet te wachten op de zoveelste teleurstelling.
Ik verwacht het uitvoeringsplan, nadat ik daar met gemeenten en aanbieders bestuurlijke
afspraken over heb gemaakt, in december of januari naar uw Kamer te sturen. Randvoorwaarden
en verantwoordelijkheden hebben in het plan een belangrijke plaats.
Ook het geld is niet echt belegd, de financiering zal verder worden onderzocht. Het
lid hoort graag eerder op welke manier wordt het uitgegeven, met welke voorwaarden
en wie de controle doet? En hoe wordt de bekostiging van de gesloten jeugdzorg veranderd,
want de vorm van financiering is cruciaal. Fier heeft hier eerder voorstellen voor
gedaan: niet betalen per beslapen bed, maar voor beschikbare bedden. De zogenaamde
beschikbaarheidsfinanciering, die organisaties de mogelijkheid biedt om met een vast
team van medewerkers de stabiliteit en continuïteit te bieden die zo hard nodig is
voor deze kinderen én om te blijven staan als het gedrag van kinderen toch heel ingewikkeld
wordt.
Waarom is deze overweging niet meegenomen in het plan van de Staatssecretaris? En
hoe denkt de Staatssecretaris over landelijke financiering zodat een mogelijke tegenwerking
van gemeenten die dwarsliggen tegen wordt gegaan?
Ik heb een AMvB zorgvormen in voorbereiding waarin zorgvormen van (hoog) specialistische
jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering worden opgenomen. Deze
zorgvormen dienen minimaal op regionaal niveau te worden ingekocht. In het kader van
de Hervormingsagenda ben ik met gemeenten en aanbieders in gesprek onder andere over
de vraag of en op welke wijze een vorm van landelijke organisatie en contractering
nodig is en hoe de benodigde stabiliteit en continuïteit geboden kan worden.
Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt op welke manier voor dit plan inspiratie is
opgedaan in andere landen die verder zijn dan Nederland? Is de Staatssecretaris bijvoorbeeld
bekend met Duitsland waar de afbouw jaren geleden al heeft plaatsgevonden en de gesloten
jeugdzorg vijf keer kleiner is geworden? En in Spanje, waar helemaal geen sprake is
van civielrechtelijke vrijheidsbeneming en alleen strafrechtelijke opsluiting plaatsvindt?
Zelfs hier wordt gebruik gemaakt van kunst en cultuur, is een koffietent waar jongeren
kunnen werken, veel groen, een zwembad en groepslessen zoals yoga. Er is een aparte
psychologische afdeling. Ook kan bijvoorbeeld de Open Universiteit binnen gevolgd
worden. Jeugdrechters komen elke drie maanden op bezoek en houden zicht op en controleren
de aanpak, maar zij kunnen door de jongeren ook tussendoor gebeld worden. Wil de Staatssecretaris
vanuit het ministerie een werkbezoek organiseren naar deze locaties met een gemixte
delegatie van mensen die deze transformatie in Nederland moeten gaan trekken met elkaar,
zo vraagt het lid.
Ik kijk goed naar beleid in andere landen om hiervan te leren. Daarbij zie ik ook
dat het belangrijk is rekening te blijven houden met de verschillen die er met andere
landen zijn. Dan heb ik het niet alleen over de staatsinrichting, de inrichting van
het jeugdzorgstelsel, maar ook culturele verschillen. Het Nederlands Jeugdinstituut
heeft in 2012 een rapport uitgebracht over de verschillende jeugdzorgstelsels in een
aantal West-Europese landen, waaronder ook Duitsland.39 Om ook ten aanzien van de gesloten jeugdhulp van anderen te leren, ga ik binnenkort
met het NJI in gesprek over welke internationale vergelijken over de gesloten jeugdhulp
al zijn gemaakt. Op basis daarvan zal ik met het NJI verkennen of een internationaal
vergelijkend onderzoek over de gesloten jeugdzorg nodig en/of mogelijk is.
Is de Staatssecretaris ervan op de hoogte dat in Noorwegen zelfs het recht op liefde
voor kinderen en jongeren verankerd is in de wet40?
Ja.
Het lid van de BIJ1-fractie heeft op de Linkedin van de Staatssecretaris gezien dat
hij een nacht undercover ging bij de daklozenopvang. Het lid gaat er vanuit dat hij
dit heeft gedaan om aan den lijve te ondervinden wat een dakloze meemaakt én omdat
hij hierdoor meer de realiteit ziet dan tijdens een werkbezoek. Heeft hij er over
nagedacht om dit ook een keer met de gesloten jeugdzorg te doen, undercover een dag
en nacht stage te lopen, zo vraagt het lid.
Dank voor uw suggestie. Ik vind het belangrijk in gesprek te zijn en blijven met de
mensen waarvoor ik beleid maak. Daarom vind ik het belangrijk regelmatig werkbezoeken
af te leggen en daarbij gesprekken te voeren met bijvoorbeeld mensen zonder woning
of jongeren die verblijven in de gesloten jeugdhulp.
Het lid van de fractie van BIJ1 heeft kennisgenomen van het feit dat in 2004 al werd
vastgesteld dat voor bijna 80 procent van de jongeren die via het convenant waren
geplaatst, geen gesloten plaatsing nodig was, maar intensieve hulp in een tehuis of
gezin. Op aandringen van de Tweede Kamer maakte een werkgroep een plan voor nieuw
zorgaanbod. Dat plan bleef liggen. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat
ook zijn plan geen dood plan op papier blijft? Hoe worden afspraken bindend gemaakt,
om te voorkomen dat sommige regio´s de afspraken niet nakomen? Gemeenten kennen beleidsvrijheid,
wordt deze dan ingeperkt dan? En in hoeverre wordt gecontroleerd en gemeten wat het
effect wordt van dit plan, zo vraagt het lid.
Ik verwacht het uitvoeringsplan, nadat ik daar met gemeenten en aanbieders bestuurlijke
afspraken over heb gemaakt, in december of januari naar uw Kamer te sturen. Een van
de elementen van dat plan is dat ieder half jaar een bestuurlijk overleg plaatsvindt
dat toeziet op de naleving van de gemaakte afspraken.
En tot slot kan bij het lid van de BIJ1-fractie een intersectionele bril niet ontbreken,
die het lid in uw plan helaas wel mist. Vandaar de vraag of de Staatssecretaris bekend
is met het onderzoek van Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS)41 waaruit blijkt dat de mate waarin kinderen en jongeren met een migratieachtergrond
gebruik maken van jeugd-ggz sterk verschilt naar etnische achtergrond en dat de verklaring
voor deze verschillen een oorzaak vindt in vooroordelen van professionals? Kan de
Staatssecretaris hierop reflecteren en aangeven hoe ook bij de instanties die jongeren
verwijzen en beschikkingen afgeven gewerkt wordt aan het tegengaan van dergelijke
beïnvloeding van besluiten die gaan over de levens van kinderen?
Ik ben bekend met het onderzoek waarnaar wordt verwezen. Het onderzoek geeft verschillende
mogelijke oorzaken voor het verschil in het gebruik van jeugd ggz onder jongeren met
een migratieachtergrond, waaronder het verschil in toeleiding naar deze zorg. Het
onderzoek kent ook een aantal beperkingen. Dat is de reden waarom de onderzoekers
op de website van het Kennisplatform Inclusief Samenleven melden dat zij de bevindingen
met enige voorzichtigheid presenteren. Dat laat onverlet dat het belangrijk is dat
hulpverleners oog moeten hebben voor diversiteit en zich bewust moeten zijn van mogelijke
beeldvorming aan beide kanten.
Er is een GGZ-standaard diversiteit met tips en adviezen wanneer hulpverleners en
verwijzers patiënten zien met een andere culturele achtergrond dan die van henzelf.42 De standaard bevat instrumenten en behandelvormen voor het verbeteren van iemands
organisatorische en culturele sensitiviteit. Ook vraagt de standaard aandacht voor
eventuele culturele blinde vlekken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
A.M. de Vrij, adjunct-griffier