Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op de evaluatie van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz)
32 402 Regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg)
Nr. 78 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 14 november 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 1 juli 2022 over de reactie op de evaluatie van de Wet kwaliteit klachten en geschillen
zorg (Wkkgz) (Kamerstuk 32 402, nr. 76).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 oktober 2022 aan Minister voor Langdurige Zorg
en Sport voorgelegd. Bij brief van 111 november 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van enkele fracties
van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake de beleidsreactie
op de evaluatie van de Wkkgz. Ik dank de leden van de VVD-fractie, de D66-fractie,
de CDA-fractie, de SP-fractie en de BBB-fractie voor hun inbreng. Ik ga graag in op
de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen van de leden van de verschillende fracties.
Daarbij is de indeling van het verslag aangehouden. De vragen van de leden van de
fracties zijn daarbij zoveel mogelijk integraal cursief opgenomen. Ik hoop met deze
beantwoording opheldering te bieden over de vragen die bij de leden van de fracties
leven.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van VVD-fractie vragen de Minister of er voldoende oog blijft voor het risico
van een stapeling van administratieve lasten, zeker voor kleine zorgaanbieders. Hoe
wordt ervoor gewaakt vragen de leden van de VVD-fractie, dat zorgaanbieders niet te
maken krijgen met een stapeling van administratieve lasten als gevolg van de implementatie
van onder andere de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza)? Zijn er bepaalde kwaliteitseisen
in de Wkkgz die zouden kunnen bijdragen aan een stapeling van administratieve lasten?
En zo ja, hoe wordt dit voorkomen?
Ik heb zeker oog voor de administratieve lasten van zorgaanbieders, ook de administratieve
lasten voor kleine zorgaanbieders. Bij de evaluatie van de Wkkgz is nadrukkelijk gekeken
naar knelpunten bij de invulling van de Wkkgz in de praktijk, waaronder de regeldruk
voor kleine zorgaanbieders. Dat is onderzocht in de praktijk aan de hand van vijf
casestudies, waarbij steeds een specifieke sector centraal stond. Uit dit praktijkonderzoek
bleek niet dat uit de Wkkgz onevenredig hoge administratieve lasten voortvloeien.
Relevant in dit kader is dat de Wkkgz op veel onderdelen een «kaderwet» is, waar het
veld zelf invulling geeft aan de bepalingen van de wet, bijvoorbeeld aan de bepaling
wat goede zorg is. Door de ruimte die de Wkkgz biedt om op een voor de sector passende
wijze invulling te geven aan de Wkkgz (sectorale differentiatie), kunnen de administratieve
lasten worden beperkt. Wel kwam uit het praktijkonderzoek naar voren dat voor kleinere
zorgaanbieders de uitvoeringslasten verhoudingsgewijs hoog zijn. Specifiek werden
in dit kader genoemd de lastendruk die zij ervaren bij kwaliteitsregistraties en de
lastendruk bij calamiteitenonderzoeken. Met betrekking tot de kwaliteitsregistraties
geldt dat de Wkkgz geen verplichting bevat voor zorgaanbieders om gegevens aan kwaliteitsregistraties
aan te leveren. Er vindt ook geen (publieke) toetsing plaats welke kwaliteitsregistraties
het algemeen belang dienen. Gelet op de door het veld ervaren administratieve lasten
is een wijziging van de Wkkgz in voorbereiding, waarmee een grondslag wordt gecreëerd
om kwaliteitsregistraties te toetsen op nut en noodzaak en de daarmee gepaard gaande
administratieve lasten. Op die manier wordt bijgedragen aan de beheersbaarheid. Het
wetsvoorstel is eerst alleen van toepassing in de medisch specialistische zorg, maar
op termijn kunnen via een ministeriële regeling daar andere sectoren aan worden toegevoegd.
Voor de calamiteitenonderzoeken wil ik de regeldichtheid van de meldplichten in het
Uitvoeringbesluit Wkkgz verminderen. Zowel bij de meldplicht vanwege ontslag bij disfunctioneren,
als bij de meldplicht calamiteiten, wil ik meer flexibiliteit bieden in de afhandeling
van de meldingen.
De leden van de VVD-fractie vragen of elke branchevereniging een handreiking heeft
opgesteld om de onder andere solistische werkende zorgverleners te ondersteunen (bij
de invulling van de eisen van de Wkkgz) en of dit voldoende is voor solistisch werkende
zorgverleners?
Veel branche- en beroepsverenigingen ondersteunen hun leden bij het voldoen aan de
eisen van de Wkkgz. Dat kan zijn via een handreiking, maar ook via bijvoorbeeld het
geven van informatie, het ontwikkelen van eigen kwaliteitskaders of het aanbieden
van kwaliteitspakketten die raken aan de eisen van de Wkkgz. In dit kader is ook relevant
dat na de afronding van de evaluatie van de Wkkgz, op 1 januari 2022 de Wtza in werking
is getreden. Alle nieuwe zorgaanbieders moeten zich melden via het portal www.toetredingaanbieders.nl. Dat geldt ook voor solistische werkende zorgverleners. Iedere zorgaanbieder die
zich meldt ontvangt een brief waarin is opgenomen aan welke eisen hij moet voldoen,
waarbij rekening is gehouden met het door hem ingevulde meldingsformulier. Zo kan
iedere zorgaanbieder bij de start van de zorgverlening bekend zijn met de eisen waaraan
hij moet voldoen.
De leden van de VVD fractie vragen naar het tijdpad van zowel de wijziging van de
Wkkgz die voortvloeit uit de evaluatie van de Wkkgz, als het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.
Voor de wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz in verband met de meldplichten
in relatie tot de inspectie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), is inwerkingtreding
voorzien op 1 januari 2024. De wijzigingen van de Wkkgz die in de beleidsreactie op
de evaluatie van de Wkkgz worden aangekondigd, beoog ik de eerste helft van 2024 aan
te bieden aan uw Kamer.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of de privacy van patiënten voldoende
gewaarborgd blijft als de wettelijke basis om patiëntengegevens uit te wisselen wordt
verbreed. Hoe wordt hun privacy voldoende gewaarborgd bij een eventuele wijziging
van de Wkkgz? Welke zorginstellingen zouden allemaal bij de metadata kunnen? Wie wordt
er verantwoordelijk gehouden voor eventuele datalekken? Kunnen naasten de data opvragen
als een patiënt handelingsonbekwaam is?
Voor mij staat voorop dat de privacy van patiënten wordt gewaarborgd. Het creëren
van een van de wettelijke basis om (gepseudonimiseerde) patiëntgegevens uit te wisselen,
geldt alleen voor kwaliteitsregistraties die voldoen aan de bij wet gestelde voorwaarden
en die worden opgenomen in het (nieuwe) register voor kwaliteitsregistraties van Zorginstituut
Nederland (verder: Zorginstituut). Alleen via deze verbreding van de wettelijke basis
kunnen kwaliteitsregistraties voldoen aan de doelen leren en verbeteren en samen beslissen.
Voordat een kwaliteitsregistratie wordt opgenomen in het (nieuwe) register voor kwaliteitsregistraties
zal het nut van de kwaliteitsregistratie en de noodzaak voor de uit te wisselen gegevens
worden getoetst. Voorwaarde is ook dat kwaliteitsregistraties moeten aantonen dat
zij handelen overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dat
betekent dat zij technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om de gegevens
van cliënten te beschermen. Het verplicht pseudonimiseren van gegevens is een van
die maatregelen. Zorgaanbieders leveren gepseudonimiseerde gegevens uit cliëntendossiers
(EPD’s) aan bij kwaliteitsregistraties. Deze gegevens worden verwerkt tot rapportages
met kwaliteitsinformatie over de geleverde zorg. Zorgaanbieders krijgen vervolgens
een rapportage terug met daarin informatie over de door de betreffende zorgaanbieder
geleverde zorg en informatie over hoe er landelijk is gepresteerd. Hierin staan geen
naar de patiënt/cliënt herleidbare gegevens. Patiënten en, indien een patiënt handelingsonbekwaam
is, vertegenwoordigers, ontvangen geen data van een kwaliteitsregistratie. Wel hebben
patiënten en, in het geval een patiënt handelingsonbekwaam is, hun vertegenwoordigers,
op grond van de AVG en de WGBO recht op inzage in het medisch dossier.
Het wetsvoorstel waarin de verbreding van de wettelijke basis wordt opgenomen, zal
de eerste periode alleen van toepassing zijn in de medisch specialistische zorg, met
uitzondering van de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Dat biedt andere sectoren zoals
de ggz de gelegenheid te bezien of sectorspecifieke voorwaarden noodzakelijk zijn,
bijvoorbeeld in verband met intieme en zeer gevoelige data.
Zorgaanbieders en kwaliteitsregistraties zijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen
dat er geen datalekken optreden. Mocht dat onverhoopt wel het geval zijn dan ziet
de Autoriteit Persoonsgegevens daarop toe.
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de Minister op zoek gaat naar een vervangend
instrument voor het waarschuwingsregister Zorg en Welzijn, dat wegens onvoldoende
draagvlak is afgebouwd. Hoe worden veldpartijen en zorgverleners op de werkvloer betrokken
bij het opzetten van het nieuwe instrument? Wordt dit nieuwe instrument voldoende
breed binnen het zorgveld gecommuniceerd en wordt er tijdig naar draagvlak gezocht?
Het uitgangspunt is dat werkgevers in de zorg binnen het bestaande wettelijke instrumentarium
al aan de slag kunnen om een veilige werkomgeving en een veilige zorgrelatie te creëren.
Werkgevers zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor wie zij in dienst nemen
of inhuren. Door het opvragen van referenties bij de vorige werkgever of door het
(wettelijk verplicht) opvragen van een VOG kan worden gecontroleerd of een zorgverlener
geschikt is om zorg te verlenen. Daarnaast is de werkgever verantwoordelijk voor het
opstellen van beleid dat grensoverschrijdend gedrag in de zorgrelatie voorkomt. Dit
begint bij bewustwording van werkgevers van het risico op grensoverschrijdend gedrag
door en jegens de medewerkers in de zorgrelatie.
Daarom wordt ingezet op de bewustwording en de erkenning dat een veilige zorgrelatie
aandacht behoeft en niet vanzelf tot stand komt. Tegen die achtergrond is Regioplus
gevraagd om bij de werkgevers in de zorg op te halen wat er nog meer nodig is om de
bewustwording bij werkgevers over de veilige zorgrelatie te vergroten. Indien nodig
worden de (verplichte) screeningsinstrumenten per sector geïnventariseerd om de regels
en mogelijkheden te verduidelijken. Er wordt onderzocht in hoeverre deze inventarisatie
onderdeel wordt van het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend
gedrag en seksueel geweld, aangezien de (verplichte) screeningsinstrumenten ook invloed
hebben op de aanpak van deze vormen van grensoverschrijdend gedrag in de zorgrelatie.
Daarnaast bestaat het voornemen de Leidraad Veilige Zorgrelatie te actualiseren samen
met betrokkenen.
Uit de bestuurlijke verkenning1 is gebleken dat er draagvlak is voor een bredere samenwerking rondom het thema veilige
zorgrelatie. Bij de actualisatie van de Leidraad zullen veldpartijen worden betrokken,
evenals bij het vergroten van de bekendheid van de Leidraad en daarmee de bewustwording
van de verantwoordelijkheid van de werkgevers rond dit thema. Samen zetten we er op
in dat het onderwerp gaat leven in de sector.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de mogelijkheden van digitale zittingen in
het kader van medisch tuchtrecht. Is hier al onderzoek naar gedaan en zo nee, is de
Minister bereid om hiernaar te kijken? Hoe ziet de Minister de lange termijnmogelijkheden
op het gebied van digitaal tuchtrecht in de zorg, zeker voor patiënten die vanwege
hun medische aandoening maar moeilijk kunnen reizen?
Tijdens de coronapandemie is het tijdelijk mogelijk gemaakt om de mondelinge behandeling
van tuchtprocedures digitaal te laten plaatsvinden. De zitting kan digitaal plaatsvinden,
indien het houden van een fysieke zitting in verband met de COVID-19 uitbraak niet
mogelijk is (bijvoorbeeld wegens capaciteitsgebrek).2 Onlangs is deze regeling verlengd tot 1 december 2022.3
De Minister voor Rechtsbescherming heeft tegelijkertijd het onderzoeksrapport «Ervaringen
met elementen uit de tijdelijke COVID-19-wetgeving Justitie en Veiligheid», aangeboden
aan uw Kamer. Hierin worden de eerste ervaringen met (het deels) digitaal procederen
bij tuchtcolleges gedeeld.4 In 2020 en 2021 hebben bij de Tuchtcolleges voor de gezondheidszorg naar schatting
8 tot 10 zittingen per regionaal tuchtcollege deels digitaal plaatsgevonden. In het
rapport wordt de conclusie getrokken dat de rode draad is dat een fysieke zitting
tot betere opbrengsten leidt dan een digitale hoorzitting. Bij complexe zaken achten
collegeleden (permanent) digitaal horen onwenselijk. Bij simpele zaken wegen andere
voordelen (zoals gemak voor procespartijen, zeker die in het buitenland verblijven;
en het verkorten van doorlooptijden) tegen dit nadeel op. Ook in normale omstandigheden
of andere crisissituaties of rampen (zoals extreem weer) kan inzet van digitale middelen
bij hoorzittingen meerwaarde hebben, zo is de gedeelde opvatting onder geïnterviewden.
De Minister van VWS staat positief tegenover de gedachte om de Tuchtcolleges voor
de gezondheidszorg de mogelijkheid te bieden om zittingen (deels) digitaal te laten
plaatsvinden. Echter, het is wel aan het tuchtcollege om de afweging te maken of een
klacht zich leent voor een digitale mondelinge behandeling. De uitkomsten van het
rapport worden nog bestudeerd. Met het oog op de mogelijkheden voor de Tuchtcolleges
voor de Gezondheidszorg zal de Minister van VWS eventuele vervolgstappen nauw volgen.
Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie graag weten wat de stand van zaken is
met betrekking tot de aanbevelingen van het traject bevindingen en verkenning toekomstbestendigheid
Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG). Hoe verhoudt dit traject zich
tot de lopende aanpassingen in de Wkkgz die de Minister in haar brief beschrijft?
Wat is het tijdspad omtrent het eerdergenoemde traject?
Op 29 april 2022 heeft de Minister van VWS uw Kamer de bevindingen van de verkenning
naar de toekomstbestendigheid van de Wet BIG gestuurd5. Hierin wordt aangegeven op welke manier aan de slag wordt gegaan met de aanbevelingen
van het rapport van Ecorys «Onderzoek naar voorbehouden handelingen en toelating beroepen
in de Wet BIG» en het rapport «Toekomstbestendig Tuchtrecht: De lerende werking van
het tuchtrecht en team- en netwerkverantwoordelijkheid in het tuchtrecht op grond
van de Wet BIG». Een deel van de aanbevelingen op het gebied van het tuchtrecht is
ook gericht aan beroepsorganisaties. Daarvoor geldt dat met de betrokken beroepsorganisaties,
de IGJ en de Tuchtcolleges voor de gezondheidszorg momenteel wordt bezien hoe uitvoering
te geven aan de aanbevelingen. Beoogd is uw Kamer in het tweede kwartaal van 2023
verder te informeren. Het traject bevindingen en toekomstbestendigheid Wet BIG wordt
waar noodzakelijk afgestemd op de aanpassingen in de Wkkgz. Vooralsnog lijken er geen
grote raakvlakken te zijn.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie aan de Minister hoe de uitwerking het
traject met betrekking tot de Wet BIG zich verhoudt tot de huidige ontwikkelingen
in de zorgsector op het gebied van taakherschikking. Worden deze ontwikkelingen doorgezet?
Kan de Minister dit nader duiden?
Zoals in het verslag van een schriftelijk overleg over «Bevindingen en verkenning
toekomstbestendigheid Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG)»6 is gemeld, is taakherschikking in het algemeen een belangrijk instrument om in te
spelen op de veranderende en stijgende zorgvraag. Door taakherschikking komt er tijd
vrij bij zorgmedewerkers voor werkzaamheden die echt tot hun kerntaken en specialisme
behoren. Zoals aan uw Kamer is toegezegd, wordt een tijdelijke adviescommissie ingesteld
die advies moet uitbrengen over onder andere de criteria voor het toekennen van functioneel
zelfstandige bevoegdheid. Ook wordt er momenteel een communicatiecampagne ontworpen
die de ruimte, randvoorwaarden en mogelijkheden van de opdrachtregeling uit de Wet
BIG verduidelijken. Beide acties uit het traject toekomstbestendigheid Wet BIG dragen
bij aan taakherschikking en worden momenteel in gang gezet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie lezen dat de onderzoekers concluderen dat er nog verschillen
zijn tussen zorgaanbieders tussen de bekendheid van de wet en de reikwijdte daarvan.
Daarnaast lezen zij dat de wet nu soms te weinig toegespitst lijkt op kleinschalige
instellingen en solo-praktijken. Deze leden horen graag van de Minister op welke wijze
zij gaat monitoren dat de acties die zij hierop aankondigt ook daadwerkelijk worden
opgevolgd.
Kleinschalige instellingen en solopraktijken worden op verschillende manieren geïnformeerd
over de eisen waaraan zij als zorgaanbieder moeten voldoen. Eén van die manieren is
de meldplicht op grond van de Wtza. Na de inwerkingtreding van de Wtza op 1 januari
2022, hebben inmiddels vele nieuwe zorgaanbieders zich gemeld, waarbij het grootste
deel van de meldingen wordt gedaan door kleine zorgaanbieders. De zorgaanbieders die
zich melden ontvangen een brief waarin is opgenomen aan welke eisen zij moeten voldoen,
waarbij rekening is gehouden met het door hen ingevulde meldingsformulier. De Wtza
is dus ook bedoeld om zorgaanbieders bewust te maken van de eisen waaraan ze moeten
voldoen. Of dit doel (bewustwording) wordt bereikt, wordt meegenomen bij de invoeringstoets
van de Wtza. De invoeringstoets geeft een eerste indruk van de gevolgen van de Wtza
voor de zorgaanbieders en de uitvoering. De Wtza wordt 4 jaar na inwerkingtreding
uitgebreid en diepgaand geëvalueerd.
De leden van de D66 fractie vragen wat de mogelijke effecten op de uitvoering en de
bekostiging zullen zijn door samenwerking als onderdeel van goede zorg in de Wkkgz
een plaats te geven. Deze leden vinden het interessant dat gegevensuitwisseling betrokken
wordt bij de uitwerking en vragen de Minister aan te geven hoe dit er concreet uit
gaat zien.
Samenwerking is nu al onderdeel zijn van goede zorg en wordt voor de toekomst steeds
belangrijker, omdat steeds meer gebruik wordt gemaakt van keten- en netwerkzorg. De
IGJ agendeert en stimuleert, waar aangewezen, nu ook samenwerking in de zorg. Op dit
moment ervaart de IGJ echter in de toezichtsprakijk soms te weinig handvatten om zorgaanbieders
aan te spreken op samenwerking, ook als dat in het belang is van goede zorg. Dit komt
omdat samenwerking tussen zorgaanbieders als onderdeel van goede zorg niet expliciet
in de Wkkgz benoemd is. Dat houdt niet in dat de IGJ geen toezicht houdt op samenwerkingsverbanden.
Zo heeft de IGJ factsheets opgesteld over het toezicht op zorgnetwerken. Echter, omdat
samenwerking in de Wkkgz nu niet uitdrukkelijk geregeld is, is een verduidelijking
op dit punt nodig. Ik wil de komende periode verder uitwerken en afstemmen met de
IGJ, NZa en veldpartijen hoe dit er in de Wkkgz precies uit gaat zien en wat de consequenties
zijn voor de uitvoering en bekostiging. De gegevensuitwisseling bij keten- en netwerkzorg
maakt onderdeel uit van een ander traject, waarover de Minister van VWS uw Kamer op
9 mei 2022 heeft geïnformeerd.7
De leden van de D66-fractie met interesse kennisgenomen van de aanbevelingen omtrent
openheid (aanbevelingen 13, 14 en 15) bij incidenten en de appreciatie van de Minister
om te onderzoeken hoe tot een regeling kan worden gekomen die recht doet aan de veiligheid
van een zorgmedewerker en het belang van de cliënt. De leden van de D66 fractie vragen
de Minister daarom wanneer zij een uitkomst van dit onderzoek verwacht en wanneer
de Kamer hierover ingelicht kan worden.
De verkenning naar een regeling die recht doet aan zowel de belangen van de cliënt
als de zorgverlener, wordt afgerond in het voorjaar van 2023. Ik zal uw Kamer daarover
informeren.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor de misstanden waarover
zij lezen, bijvoorbeeld op de cardiologieafdeling in Zwolle. Deze leden vragen de
Minister te kijken in hoeverre de Wkkgz dergelijke misstanden kan voorkomen en of
de IGJ hiervoor voldoende geëquipeerd is. De leden van de D66-fractie vragen ook hoe
de organisatievorm van medisch specialisten kan helpen bij het voorkomen van dit soort
misstanden. Deze leden zien dat medisch specialistische bedrijven een financiële prikkel
hebben om te behandelen en dat dit negatieve effecten kan hebben op de kwaliteit van
zorg. Hoe gaat de Minister dit voorkomen, zo vragen zij.
De Wkkgz heeft tot doel (naast het versterken van de positie van cliënten in de zorg)
om het leveren van goede zorg te bevorderen en te waarborgen dat cliënten kunnen vertrouwen
op goede zorg. De IGJ kan ingrijpen op basis van de Wkkgz, en is daartoe ook voldoende
geëquipeerd, als de kwaliteit van de zorg in het geding is. Dat de kwaliteit van de
zorg in het geding is, kan in de bedoelde situaties echter lastig aan te tonen zijn.
Wel kan – als het gaat om strafbare feiten – in deze situaties het strafrecht van
toepassing zijn. Daarnaast kunnen op soortgelijke situaties ook de regels inzake het
gunstbetoon van toepassing zijn.
Zowel voor medisch specialisten die in loondienst werken als vrijgevestigde medisch
specialisten geldt een meldplicht voor nevenactiviteiten bij het Transparantieregister.
Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het in zowel loondienst als bij vrijgevestigden
voor komen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden.
Daarnaast constateren dezelfde leden dat medisch specialistische bedrijven een financiële
prikkel hebben om te behandelen, en vragen hoe voorkomen wordt dat dit effect heeft
op de kwaliteit van zorg. Gegeven de verantwoordelijkheid die de medisch specialisten
hebben om de gewenste transformatie naar passende zorg, de bestuurbaarheid en afremmen
van perverse prikkels maximaal te ondersteunen en te versterken, gaat de Minister
van VWS deze kabinetsperiode de werking van de belemmeringen en verkeerde prikkels
nader analyseren, monitoren en concrete acties formuleren en uitvoeren. Daarbij wordt
breed gekeken naar de prikkels en de aspecten die van invloed zijn op de transformatie
naar passende zorg en de bestuurbaarheid. Indien bij de medisch-specialistische bedrijven
onvoldoende verbetering optreedt zal er regelgeving komen zodat alle medisch specialisten
in loondienst gaan. Op korte termijn informeert de Minister van VWS uw Kamer nader
over het tijdspad met alle relevante aspecten en stappen rondom de transformatie naar
passende zorg van medisch specialistische bedrijven.
In het kader van kwaliteitsregistratie (aanbeveling 12) bevelen de onderzoekers aan
de wettelijke basis te verbreden voor het zonder toestemming mogen gebruiken van herleidbare
patiëntengegevens, in gevallen waarin dat van wezenlijk belang is. Wat kan de Minister
zelf doen om gehoor te geven aan deze oproep, vragen deze leden haar.
De Minister van VWS bereidt een wetsvoorstel voor dat een grondslag creëert in de
Wkkgz voor de verwerking van gepseudonimiseerde (bijzondere) persoonsgegevens door
kwaliteitsregistraties. Kwaliteitsregistraties die een algemeen belang dienen worden
opgenomen in een (nieuw) register voor kwaliteitsregistraties dat door het Zorginstituut
wordt beheerd. Deze kwaliteitsregistraties krijgen, na opname in dat register, een
verwerkingsgrondslag om gepseudonimiseerde (bijzondere) persoonsgegevens te verwerken.
Het vragen van toestemming aan cliënten is in deze gevallen niet nodig. Dit wetsvoorstel
is in juli 2022 voor advies aan de Afdeling Advisering van de Raad van State gezonden
en zal na ontvangst van dat advies zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden aangeboden.
Genoemde leden vragen daarnaast of er gekeken is naar het algehele effect van de Wkkgz
op de administratiedruk van zorgverleners en cliënten. Welke mogelijkheden ziet de
Minister om hier verder onderzoek naar te doen en waar kan de Wkkgz helpen om deze
administratiedruk te verlagen.
Bij de evaluatie van de Wkkgz is nadrukkelijk gekeken naar knelpunten bij de invulling
van de Wkkgz in de praktijk, waarbij ook gekeken is naar de belasting voor kleine
zorgaanbieders. Wat betreft het effect van de Wkkgz op cliënten, laat ik een verdiepend
onderzoek doen naar de geschilleninstanties, waar de effecten voor de cliënt centraal
staan. De Wkkgz geeft zorgaanbieders veel ruimte om eigen invulling te geven aan de
bepalingen uit de Wkkgz om zo de administratieve lasten te verminderen. Dat laat onverlet
dat verbeteringen mogelijk zijn. De evaluatie van de Wkkgz noemt de regeldichtheid
van de meldplichten, waar aan zorgaanbieders minder ruimte wordt gelaten voor eigen
invulling. In de beleidsreactie heb ik aangekondigd deze regeldichtheid te willen
verminderen door een wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de evaluatie
van de Wkkgz. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
In de evaluatie van de Wkkgz zijn regeldruk en administratieve lasten niet als zodanig
onderzocht. In het programma (Ont)Regel de Zorg is afgesproken dat verwachte regeldrukeffecten
bij voorgenomen wet- en regelgeving worden onderzocht. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister te reageren op de opmerking hierover van de Brancheorganisaties
Zorg (BoZ), die van mening is dat het onderzoeken van regeldruk ook bij elke wetsevaluatie
de standaard moet zijn. Hoe kijkt de Minister aan tegen het idee om voortaan bij elke
wetsevaluatie die het ministerie laat uitvoeren, de onderzoekers de nadrukkelijke
opdracht te geven om onderzoek te doen naar de gerealiseerde regeldrukeffecten en
de uitkomsten hiervan te gebruiken voor het doen van concrete aanbevelingen voor vermindering
van regeldruk.
Ik onderschrijf het voorstel om bij de evaluatie van wetten waar in de totstandkomingsfase
hoge administratieve lasten werden verwacht of waarvan in de praktijk blijkt dat er
signalen zijn van hoge administratieve lasten, te bezien of het nuttig is om in die
evaluatie ook de aspecten van administratieve lasten en de werkbaarheid in de praktijk
mee te nemen. In het evaluatieonderzoek Wkkgz is – anders dan deze leden stellen –
wel uitdrukkelijk gekeken naar de belasting voor kleine zorgaanbieders.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan toezeggen, in het kader van
de aanpak van de regeldruk en ter uitvoering van de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord,
zo snel mogelijk met een plan van aanpak te komen om de regeldruk uit de Wkkgz te
verminderen? Is het mogelijk om een nieuwe regeldruktoets door het Adviescollege Toetsing
Regeldruk (ATR) uit te laten voeren?
Uit de evaluatie van de Wkkgz is niet gebleken dat de Wkkgz tot onevenredig hoge administratieve
lasten leidt, wel dat de uitvoeringslasten bij kleinere zorgaanbieders verhoudingsgewijs
hoog zijn. De Wkkgz biedt veel ruimte om de bepalingen sectorspecifiek in te vullen,
wat in de praktijk ook gebeurt. Ik zie dan ook geen aanleiding om zo snel mogelijk
met een plan van aanpak te komen om de regeldruk uit de Wkkgz te verminderen. Dat
laat onverlet dat verbeteringen mogelijk zijn. De evaluatie van de Wkkgz noemt de
regeldichtheid van de meldplichten, waar aan zorgaanbieders minder ruimte wordt gelaten
voor eigen invulling. In de beleidsreactie heb ik aangekondigd deze regeldichtheid
te willen verminderen. De voorgenomen wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz die
daarvoor nodig is, leg ik uiteraard ter toetsing aan het ATR voor.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of het klopt dat het klachtrecht voor
cliënten met Wmo-zorg niet onder de reikwijdte van de Wkkgz valt.
Dat is juist. De Wkkgz geldt niet voor ondersteuning uit de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015 (hierna: Wmo 2015).
Zo ja, klopt het dan ook dat het aanwijzen van een functionaris voor opvang klachten
(zoals een klachtenfunctionaris) in de Wmo-zorg een vrijblijvende keuze is?
Dat klopt. De Wmo 2015 kent een klachtenregeling. In artikel 2.1.3, tweede lid, onder
d, van die wet is opgenomen dat in de lokale verordening maatschappelijke ondersteuning
van gemeenten in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een
regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is. Artikel 3.2 van
de Wmo 2015 bepaalt dat tevens de aanbieder die een voorziening levert als bedoeld
in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdelen d en e, van die wet een regeling treft voor
de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder
jegens een cliënt.
Hebben Wmo-cliënten door het ontbreken van een wettelijk kader ook geen mogelijkheid
om naar een geschilleninstantie te gaan?
De bestaande mogelijkheden voor cliënten om te klagen of in bezwaar te gaan ten aanzien
van Wmo-voorzieningen zijn de volgende:
– cliënten kunnen over een gedraging van het college bij het college een klacht indienen
en vervolgens ook bij de gemeentelijke dan wel Nationale ombudsman (hoofdstuk 9 van
de Awb);
– cliënten kunnen bezwaar maken tegen een besluit van het college of het besluit van
de aanbieder dat namens het college wordt genomen en daarna in beroep gaan bij de
bestuursrechter;
– cliënten kunnen een klacht indienen bij hun aanbieder als op grond van artikel 2.1.3
van de Wmo 2015 een klachtenprocedure is ingesteld;
– cliënten kunnen terecht bij De Geschillencommissie, indien aanbieders zich daarbij
hebben aangesloten. De Geschillencommissies Zorg behandelen klachten en geschillen
over de zorg die de aanbieder verleend heeft. Dit kan ook als die zorg voortvloeit
uit de Jeugdwet en Wmo 2015. De Geschillencommissies Zorg kunnen geen klachten en
geschillen behandelen als deze gaan over de verleende indicatie die de aanbieder heeft
gegeven in het kader van de Jeugdwet of Wmo 2015.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om in te gaan op deze rechtsongelijkheid
tussen cliënten met Wmo-zorg en cliënten met Wlz-zorg. Wat zou erop tegen zijn om
het klachtrecht voor cliënten met Wmo-zorg gelijk te trekken met het klachtrecht van
de Wkkgz?
De Eerste Kamer is in november 2018 geïnformeerd over de waarborgen voor kwaliteit,
de afdoening van klachten en toezicht in het Wmo-domein.8 Tevens is toen ingegaan op de raakvlakken met overige wetgeving, zoals de Wkkgz.
Ten aanzien van het klachtrecht op grond van de Wkkgz wordt in de brief opgemerkt
dat het voor gemeenten mogelijk is om het Wkkgz-kader te hanteren. Toepassing hiervan
kent voordelen. Een cliënt die van verschillende aanbieders ondersteuning en zorg
ontvangt kan dan volstaan met een beroep op die ene regeling voor de afhandeling van
zijn klacht. In de brief wordt ook opgemerkt dat een verplichtstelling van het klachtrecht
van de Wkkgz voor de Wmo-zorg zou indruisen tegen het decentrale karakter van de Wmo
2015. En mede om deze reden wordt geconcludeerd dat een verplichtstelling van het
Wkkgz-klachtrecht voor de Wmo 2015 niet wenselijk is. Ik deel deze conclusie.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe deze voorgenomen bepaling in de
Wkkgz over samenwerking zich zal verhouden tot de Governancecode Zorg, waarin ook
goede zorg in samenwerkingsverbanden geregeld wordt. Wat is de meerwaarde volgens
de Minister om dit ook een plaats in de Wkkgz te geven? Is de Minister daarnaast in
dit verband ook van plan om nadere regels ten aanzien van gegevensuitwisseling in
de Wkkgz op te nemen?
Het doel van de wijziging van de Wkkgz op het terrein van samenwerking is het expliciet
maken dat samenwerking tussen zorgaanbieders onderdeel kan zijn van goede zorg en
daarmee ook het bieden van meer handvatten aan de IGJ om zorgaanbieders te kunnen
aanspreken wanneer samenwerking in het belang van de kwaliteit of toegankelijkheid
van zorg onvoldoende tot stand komt. De komende periode ga ik samen met de IGJ, NZa
en veldpartijen uitwerken hoe dit er in de Wkkgz precies uit gaat zien, waarbij ik
ook kijk naar de verhouding tot de Governancecode Zorg. De gegevensuitwisseling bij
keten- en netwerkzorg maakt onderdeel uit van een ander traject, waarover de Minister
van VWS uw Kamer op 9 mei 2022 heeft geïnformeerd.9
De Minister kiest ervoor om aanbeveling 11 niet over te nemen, omdat het maken van
modelovereenkomsten tussen hoofdaannemer en onderaannemer volgens haar aan branchepartijen
is. De evaluatie heeft echter laten zien dat over deze overeenkomsten in het onderzoek
wisselende geluiden naar voren gekomen zijn gekomen. Lang niet alle respondenten waren
van de betreffende wetsbepaling (Artikel 4, eerste lid 1, onder b, Wkkgz) op de hoogte.
In gevallen waarin dat wel zo was, bestond niet altijd inzicht in de mate van naleving
van deze wetsbepaling. Ook de IGJ kon daarover niets melden. De leden van de CDA-fractie
vinden die situatie onbevredigend. Deze leden vragen daarom hoe de Minister – eventueel
in samenspraak met de branchepartijen – er voor gaat zorgen dat er modelovereenkomsten
(per sector) opgesteld gaan worden.
In de beleidsreactie heb ik toegezegd dat ik de toepassing en interpretatie van de
Wkkgz voor verschillende ondernemingsvormen ga onderzoeken en uitwerken. Daarbij kijk
ik ook naar de modelovereenkomsten tussen hoofd- en onderaannemers, de wijze waarop
nu afspraken met elkaar worden gemaakt, de knelpunten die zich daar eventueel voordoen
en hoe die kunnen worden opgelost. Bij de uitwerking betrek ik ook branchepartijen.
Zo wil ik aandacht vragen bij branchepartijen voor die modelovereenkomsten.
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de Minister voornemens is een
wettelijke verplichting op te nemen om samenvattingen van onderzoeksrapportages van
incidenten met klagers/betrokkenen te delen, indien de klager daarom vraagt (opvolging
aanbeveling 15). Deze leden vragen tevens of in deze wettelijke verplichting wordt
vastgelegd aan welke eisen de samenvatting moet voldoen, en of de IGJ (of een andere
neutrale partij) de mogelijkheid krijgt om te controleren of de samenvatting voldoet.
Het klopt dat ik voornemens ben om een dergelijke wettelijke verplichting op te nemen.
Het is niet mijn bedoeling in de wet- en regelgeving een lijst op te nemen waaraan
de samenvatting van de calamiteitenrapportage moet voldoen. De samenvatting is bij
voorkeur beknopt en gericht op de behoefte van de cliënt. Belangrijk is dat de IGJ
bij de beoordeling van calamiteitenonderzoeken ook nu al kijkt hoe de cliënt, diens
vertegenwoordiger of nabestaande bij het calamiteitenonderzoek betrokken is geweest.
De IGJ betrekt de samenvatting van het calamiteitenrapport in algemene zin bij haar
beoordeling van de calamiteitenrapportage.
De Minister schrijft bij aanbeveling 16 het volgende: De evaluatiecommissie noemt
het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn als mogelijk alternatief, indien de hiervoor
genoemde koppeling los zou worden gelaten. Over het Waarschuwingsregister Zorg en
Welzijn heeft mijn voorganger uw Kamer eind vorig jaar gemeld dat dit register wordt
afgebouwd wegens onvoldoende bestuurlijk draagvlak. Per 1 januari 2022 bestaat het
Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn niet meer. Omdat ik een veilige zorgrelatie
onverminderd van belang vind, wordt in de plaats daarvan toegewerkt naar een samenhangend
instrumentarium van preventieve en repressieve instrumenten met betrekking tot de
veilige zorgrelatie. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of zij hiervan
een tijdspad kan aangeven?
Regioplus zal worden gevraagd om bij de werkgevers in de zorg op te halen wat er nog
meer nodig is om de bewustwording bij werkgevers over de veilige zorgrelatie te vergroten.
Indien nodig worden de (verplichte) screeningsinstrumenten per sector geïnventariseerd
om de regels en mogelijkheden te verduidelijken. Er wordt onderzocht in hoeverre deze
inventarisatie onderdeel wordt van het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend
gedrag en seksueel geweld, aangezien de (verplichte) screeningsinstrumenten ook invloed
hebben op de aanpak van deze vormen van grensoverschrijdend gedrag in de zorgrelatie.
Daarnaast bestaat het voornemen om de Leidraad Veilige Zorgrelatie met betrokkenen
te actualiseren. Uw Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd in het voorjaar van
2023.
De aanbeveling met betrekking tot een geïntegreerde aanpak van incidenten, klachten
en claims wordt door de Minister niet overgenomen, omdat er vanuit het veld reeds
de nodig initiatieven zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of dat
alleen over Tijd voor Verbinding en Safety II gaat, of het hier weer een bloemenveld
aan initiatieven betreft. Welk percentage van de veldpartijen participeert in deze
initiatieven en hoe gaat de minsister een en ander stroomlijnen?
Er zijn meer initiatieven dan Tijd voor Verbinding en Safety II. Zo heeft de Stichting
Openheid bij Incidenten als doel om open communicatie in de zorg te bevorderen en
te faciliteren door het geven van onderwijs en training voor de zorgverleners van
wie openheid wordt verwacht. Het is moeilijk om een percentage te geven van de veldpartijen
dat participeert in deze initiatieven.
Zo is Tijd voor Verbinding een programma waarbij meerdere koepelorganisaties zijn
aangesloten (Federatie Medisch Specialisten, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen,
V&VN, Patiëntenfederatie, Zelfstandige Klinieken Nederland en de Nederlandse Federatie
van Universitair Medische Centra), waardoor het een breed initiatief is. Daarbij is
Tijd voor Verbinding een netwerkorganisatie, waarvan het de bedoeling is dat er netwerken
gecreëerd gaan worden waar kennis gedeeld wordt om de patiëntveiligheid verder te
verbeteren. Op de website (Praktijkvoorbeelden – Programma tijd voor verbinding (programmatvv.nl) wordt een overzicht gegeven. Bij een geïntegreerde aanpak van incidenten, klachten
en claims spelen ook aansprakelijkheidsverzekeraars een belangrijke rol. Uit de evaluatie
van de Wkkgz blijkt dat verzekeraars ziekenhuizen ondersteunen bij het zelfstandig
afhandelen van kleinere claims, hetgeen een opmaat is naar een meer geïntegreerde
aanpak van klachten, incidenten en claims.10 Het programma Tijd voor Verbinding, waarvan het onderzoeksprogramma Safety II één
van de pijlers is, brengt een bottom up beweging op gang tussen instellingen, zorgprofessionals
en patiënten met als doel de patiëntveiligheid verder te verbeteren en de zorggerelateerde
schade verder terug te dringen. De praktijkvoorbeelden en de genoemde initiatieven
zijn vanuit het veld ontstaan en richten zich op vakmanschap, vertrouwen en verbinding.
Daarbij past naar mijn mening niet dat ik een en ander ga stroomlijnen. Wat ik wel
doe is in gesprekken met het veld volgen hoe het gaat met het bevorderen van openheid
bij incidenten. Dat geldt ook voor de geïntegreerde aanpak van incidenten, klachten
en claims.
De leden van de CDA-fractie vragen ten slotte of de Minister in kan gaan op de opmerking
van de BoZ die vooralsnog geen meerwaarde zien in het stellen van nadere regels voor
een nieuw landelijk systeem voor geschilleninstanties.
Zoals aangegeven in de beleidsreactie geven de uitkomsten van de evaluatie van de
Wkkgz over de geschilleninstanties mij reden tot zorg en is het de vraag of het stelsel
van geschillenbeslechting werkt zoals beoogd. Zo ervaren cliënten lang niet altijd
de ruimte om hun eigen verhaal te vertellen en voelen zij zich niet altijd met respect
behandeld. Slechts een minderheid van de cliënten ervaart de geschillencommissie als
onafhankelijk. In de beleidsreactie is aangekondigd dat verdiepend onderzoek wordt
gedaan naar de geschilleninstanties om beter zicht te krijgen op de knelpunten en
mogelijke oplossingen daarvan. De BoZ geeft aan vooralsnog geen meerwaarde te zien
in het stellen van nadere regels voor een nieuw landelijk systeem voor geschilleninstanties.
Daar is op dit moment geen sprake van. Ik wil niet op de uitkomsten van dat onderzoek
vooruit lopen door naar aanleiding van de evaluatie nu al zaken op dit punt in de
wet- en regelgeving te gaan wijzigen. Gezien het doel van de Wkkgz en de uitkomsten
van het evaluatieonderzoek, staat in het vervolgonderzoek de positie van de cliënt
centraal. Het vervolgonderzoek zal in de eerste helft van 2023 gereed zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister voornemens is om na deze evaluatie
ook de Jeugdwet onder de reikwijdte van de Wkkgz op te nemen? Zo neen, waarom niet?
Voor een belangrijk deel sluiten de Wkkgz en de Jeugdwet reeds op elkaar aan.11 Zo gelden op grond van beide wetten verplichtingen voor het verlenen van goede zorg,
voor systematische kwaliteitsbewaking, voor het melden van calamiteiten bij de IGJ
en het toezicht door de IGJ. Ook het verbod op zwijgbedingen is zowel opgenomen in
de Jeugdwet als in de Wkkgz. Daarnaast zijn er verschillen tussen de Jeugdwet en de
Wkkgz. Zo kent de Jeugdwet geen bepaling over het veilig melden van incidenten en
bestaat voor jeugdhulpaanbieders geen meldplicht bij de IGJ van een ontslag bij disfunctioneren.
Er is in 2018 sprake geweest van verdere harmonisatie van de Jeugdwet met de Wkkgz,
maar op dit moment is daartoe geen wetsvoorstel in voorbereiding.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister voornemens is om na deze evaluatie
ook de de Wmo 2015 onder de reikwijdte van de Wkkgz op te nemen? Zo neen, waarom niet?
Op verschillende momenten is zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer aan de
orde geweest of de Wkkgz van toepassing moet worden verklaard op de Wmo 2015. Op 22 november
2018 heeft de toenmalige Minister van VWS aan de Eerste Kamer laten weten dat de wijze
waarop gemeenten sinds 2015 invulling geven aan de uitvoering van de Wmo 2015, geen
aanleiding geeft om de decentrale verantwoordelijkheidsverdeling te doorkruisen.12 De evaluatie van de Wkkgz geeft ook geen aanleiding om de Wmo 2015 onder de reikwijdte
van de Wkkgz te brengen.
De leden van de SP-fractie vragen waarom onderaannemers niet onder de reikwijdte van
de Wkkgz worden gebracht en slechts een handreiking wordt gemaakt. Is dat niet te
vrijblijvend vragen de leden zich af?
Zoals opgemerkt in de beleidsreactie kan de IGJ in zijn algemeenheid met de huidige
regeling in de Wkkgz uit de voeten. Ook als zorg wordt verleend door onderaannemers,
houdt de IGJ daarop toezicht. Wanneer in die zorg sprake is van tekortkomingen, spreekt
de IGJ de hoofdaannemer hierop aan. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de organisatie
van de zorg verandert en dat dit vragen oproept hoe de Wkkgz in die (nieuwe) organisatievormen
uitwerkt en/of moet worden toegepast, waaronder bepaalde constructies van hoofd- en
onderaanneming. Dat wil ik de komende tijd verder doordenken en uitwerken met de IGJ,
NZa en veldpartijen. Ik wil eerst een analyse doen hoe het wettelijke begrip zorgaanbieder
zich verhoudt tot nieuwe constructies, tot welke knelpunten dat aanleiding geeft en
hoe die knelpunten opgelost kunnen worden, alvorens tot een conclusie te komen. De
relatie hoofdaannemers versus onderaannemers is ook onderdeel van die analyse.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister welke maatregelen zij voornemens is
te gaan treffen om te komen tot een veilige zorgrelatie nu het Waarschuwingsregister
Zorg en Welzijn niet meer bestaat. Kan de Minister toelichten wanneer de Kamer hierover
geïnformeerd wordt?
Regioplus zal worden gevraagd om bij de werkgevers in de zorg op te halen wat er nog
meer nodig is om de bewustwording bij werkgevers over de veilige zorgrelatie te vergroten.
Indien nodig worden (verplichte) screeningsinstrumenten per sector geïnventariseerd
om de regels en mogelijkheden te verduidelijken. Er wordt onderzocht in hoeverre deze
inventarisatie onderdeel wordt van het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend
gedrag en seksueel geweld, aangezien de (verplichte) screeningsinstrumenten ook invloed
hebben op de aanpak van deze vormen van grensoverschrijdend gedrag in de zorgrelatie.
Daarnaast bestaat het voornemen om de Leidraad Veilige Zorgrelatie te actualiseren
met betrokkenen. Uw Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd in het voorjaar van
2023.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
Het lid van de BBB-fractie vindt het zorgwekkend dat er grote verschillen zijn tussen
zorgaanbieders in de bekendheid met de wet en in de implementatie van de wet. Net
als burgers worden ook zorgaanbieders geacht de wet te kennen. Het lid hoort dan ook
graag van de Minister of en hoe er gehandhaafd is op het voldoen aan de eisen in de
wet.
De bekendheid met de regels is, mede door de invoering van de Wtza, inmiddels vergroot.
Zo krijgen zorgaanbieders die zich melden een brief waarin is opgenomen aan welke
eisen zij moeten voldoen. De brief die de bekendheid met de wettelijke eisen beoogt
te vergroten, bestaat naast het overige toezicht en handhaving door de IGJ.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister kan toezeggen dat voortaan bij elke
wetsevaluatie die het ministerie laat uitvoeren, de onderzoekers de nadrukkelijke
opdracht krijgen om onderzoek te doen naar de gerealiseerde regeldrukeffecten en de
uitkomsten hiervan te gebruiken voor het doen van concrete aanbevelingen voor vermindering
van regeldruk.
Ik onderschrijf het voorstel om bij de evaluatie van wetten waar in de totstandkomingsfase
hoge administratieve lasten werden verwacht of waarvan in de praktijk blijkt dat er
signalen zijn van hoge administratieve lasten, te bezien of het nuttig is om in die
evaluatie ook de aspecten van administratieve lasten en de werkbaarheid in de praktijk
mee te nemen. In het evaluatieonderzoek Wkkgz is -anders dan deze leden stellen –
wel uitdrukkelijk gekeken naar de belasting voor kleine zorgaanbieders.
Het lid van de BBB-fractie vraagt welke voor- en nadelen er zijn wanneer we de grondslag
voor het verwerken van gepseudonimiseerde (bijzondere) persoonsgegevens uitbreiden,
zodanig dat relevante informatie uit het individuele cliëntendossier gebruikt mag
worden voor interne management- en kwaliteitsdoeleinden en dit niet te beperken tot
kwaliteitsregistraties.
Bij het wetsvoorstel kwaliteitsregistraties zorg is beoogd om een wettelijke grondslag
te creëren voor het verwerken van gepseudonimiseerde bijzondere persoonsgegeven ten
behoeve van kwaliteitsregistraties die als doel hebben om te leren en te verbeteren
en samen beslissen. Achtergrond was de wens tot snelle legalisering na de omslag van
de toezichthouder eind 2015 en de AVG in 2018, waardoor pseudonimiseren slechts als
beveiligingsmaatregel geldt. Het wetsvoorstel kwaliteitsregistraties zorg is daarom
bewust beperkt tot kwaliteitsregistraties. Ik heb niet het voornemen om de grondslag
voor het verwerken van (gepseudonimiseeerde) persoonsgegevens verder uit te breiden
naar interne management- en kwaliteitsdoeleinden, omdat hier al heel veel mogelijk
is. Zo biedt artikel 9, eerste lid, van de Wkkgz de mogelijkheid om in het kader van
de analyse van incidenten ten behoeve van het kwaliteitsbeleid zonder toestemming
van de cliënt, gegevens uit diens dossier te verwerken. Ook is het verwerken van geanonimiseerde
gegevens ten behoeve van kwaliteitsdoeleinden altijd mogelijk. Zo heeft het NIVEL
in 2020 een rapportage uitgebracht betreffende een ziekenhuisoverstijgende analyse
van calamiteiten.13Tenslotte publiceert ook de IGJ met enige regelmaat rapportages, met daarin aanbevelingen,
kritische succesfactoren en goede voorbeelden. Deze rapportages kunnen ook behulpzaam
zijn voor interne management- en kwaliteitsdoeleinden. Omdat er heel veel mogelijk
is, zie ik geen significante voordelen in het verbreden van de grondslag.
Het lid van de BBB-fractie vraagt de Minister of zij bereid is om de reactie op aanbeveling
23–27 te heroverwegen en eerst met de brancheorganisaties het overleg aan te gaan
over de huidige uitvoeringspraktijk.
De evaluatiecommissie plaatst vanuit het perspectief van de cliënt kritische kanttekeningen
bij het functioneren van de geschilleninstanties en die kanttekeningen neem ik zeer
serieus. Uit de evaluatie blijkt dat een belangrijk deel van de cliënten ervaart dat
de geschillencommissie niet onafhankelijk is, dat ze niet serieus genomen worden en
hun geschil niet bijdraagt aan het verbeteren van de kwaliteit van zorg. Ook ervaart
slechts een klein deel van de cliënten dat de procedure bij de geschilleninstantie
heeft geleid tot een oplossing. Vandaar dat ik niet voornemens ben om mijn reactie
op de aanbevelingen 23–27 – houdende dat ik verdiepend onderzoek laat doen naar het
functioneren van de geschilleninstanties – te heroverwegen. Het onderzoeksbureau wordt
gevraagd bij het onderzoek de stakeholders te betrekken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier