Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 200 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2023
Nr. 6 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 7 november 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 27 september 2022 voorgelegd aan de Ministers van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof. Bij brief van 1 november 2022 zijn
ze door de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof
beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Geurts
De griffier van de commissie, Jansma
Beantwoording feitelijke vragen bij de begroting 2023 van het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds
1. Kan de regering uitleggen wat de definitie is van geëxclaveerde en niet-geëxclaveerde
agrarische percelen in het kader van Natura 2000-gebieden?
Geëxclaveerde (agrarische) percelen zijn (agrarische) percelen die aan alle zijden
begrensd zijn door een Natura 2000-gebied maar zelf niet tot het Natura 2000-gebied
behoren. Dat een perceel (al dan niet agrarisch) niet tot het Natura 2000-gebied behoort,
blijkt uit de kaart bij het aanwijzingsbesluit. In het verleden bestond er nog een
categorie percelen binnen het Natura 2000-gebied Veluwe die vanwege agrarisch gebruik
tekstueel (dus niet op kaart) geëxclaveerd waren, maar dat is sinds 2016 niet meer
het geval. Alle percelen in het Natura 2000-gebied Veluwe (of in andere Natura 2000-gebieden)
die binnen de Natura 2000-grens liggen, behoren tot het beschermde gebied, of ze nu
in agrarisch gebruik zijn of niet. Zie hierover ook de antwoorden op schriftelijke
vragen over het scheurverbod in Natura 2000 (Aanhangsel van de Handelingen, 2022–2023,
nr. 14).
2. Hoeveel hectare landbouwgrond, uitgesplitst per type landbouw en hectare, is aanwezig
in Natura 2000-gebieden en welke typen landbouw vinden er plaats? Wordt deze grond
meegerekend als Natura 2000-gebied? Zo ja, op basis van welke argumenten?
Gebaseerd op de cijfers van 2021, gaat het om de volgende aantallen: Akkers (bouwland):
5.096 hectare, blijvend grasland: 22.483 hectare, natuurlijk grasland met hoofdfunctie
landbouw: 27.540 hectare en natuurlijk grasland met hoofdfunctie natuur: 4.920 hectare.
(GDI, 2021) Akkers en weilanden maken deel uit van een Natura 2000-gebied en dragen
bij aan de instandhoudingsdoelen. Agrarisch gebruik zorgt bijvoorbeeld voor een ruim
aanbod van voedsel voor de overwinterende ganzen en smienten: eiwitrijk gras, graan(resten)
en oogstresten.
3. Welke typen grasland worden onderscheden en wat zijn de definities daarvan? Kan
de regering een overzicht geven van hoe deze typen zich tot elkaar verhouden? Is een
tijdelijk grasland bijvoorbeeld ook altijd een productief grasland en welke voorwaarden
en regels zijn er verbonden per type grasland?
Er zijn vier typen grasland, met bijbehorende gewascodes, namelijk: Natuurlijk grasland
met hoofdfunctie landbouw (331), natuurlijk grasland met hoofdfunctie natuur (332),
blijvend grasland (265) en tijdelijk grasland (266)
Voor blijvend grasland geldt dat het gewas minstens 5 jaar achtereenvolgend gras moet
zijn of ingezaaid is in een Natura 2000 gebied. Daarnaast is de gewasopbrengst hoger
dan 5 ton droge stof per hectare per jaar.
Voor tijdelijk grasland geldt dat het gewas minder dan 5 jaar achtereenvolgend gras
is.
Voor natuurlijk grasland met hoofdfunctie landbouw en hoofdfunctie natuur geldt dat
het gewas minstens 5 jaar achtereenvolgend gras moet zijn of ingezaaid is in een Natura
2000 gebied. Daarnaast is de gewasopbrengst lager dan 5 ton droge stof per hectare
per jaar. Het verschil tussen de twee categorieën is het wel of niet uitvoeren van
landbouwactiviteiten, deze staan beschreven in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB).
4. Hoeveel hectare productieve graslanden bevindt zich in Natura 2000-gebieden? Worden
deze productieve graslanden meegerekend als Natura 2000-gebied? Zo ja, op basis van
welke argumenten?
Cijfers van 2021: Blijvend grasland: 22.483 hectare, natuurlijk grasland met hoofdfunctie
landbouw: 27.540 hectare en natuurlijk grasland met hoofdfunctie natuur: 4.920 hectare.
(GDI, 2021) Deze graslanden maken deel van een Natura 2000 gebied en dragen bij aan
de instandhoudingsdoelen van het desbetreffende natuurgebied. Het agrarische gebruik
zorgt bijvoorbeeld voor een ruim aanbod voedsel voor bijvoorbeeld overwinterende ganzen
en smienten
5. Klopt het dat blijvend grasland een vergroeningseis van het huidige Gemeenschappelijk
Landbouw Beleid (GLB) is? Zo ja, hoeveel procent van de landbouwgronden heeft blijvend
grasland als vergroeningseis? Om hoeveel procent van de Nederlandse grond gaat het
dan?
Ja, dat is juist. Zo’n 40% van de landbouwgronden die zijn opgegeven in het kader
van de basisbetaling/vergroeningsbetaling vallen onder de voorwaarde van blijvend
grasland als vergroeningseis. Omdat niet elke landbouwer basisbetaling/vergroeningbetaling
aanvraagt, is niet alle landbouwgrond meegenomen. Wanneer alle landbouwgrond in Nederland
wordt meegerekend, is het zo’n 39%.
6. Hoe zijn blijvende graslanden geborgd in het nieuwe GLB per 2023? Welke vergoeding
krijgen agrariërs hiervoor?
Blijvend grasland is geborgd met Goede Landbouw- en Milieuconditie 1 (GLMC) (behoud
van het aandeel blijvend grasland) en GLMC 9 (ploeg- en omzetverbod in aangewezen
kwetsbare blijvend graslanden in Natura2000-gebieden). «Langjarig grasland» is een
eco-activiteit in de ecoregeling. In combinatie met de uitvoering van andere eco-activiteiten
op zijn of haar bedrijf kan de agrariër een uitbetaling krijgen via de eco-regeling
op niveau brons, zilver, of goud (respectievelijk € 60, 100, of 200 per hectare),
afhankelijk van de waarde van de uitgevoerde eco-activiteiten.
7. Klopt het dat een tijdelijk grasland altijd moet worden omgezet naar blijvende
grasland? Zo nee, waarom niet en wanneer niet?
Nee, tijdelijk grasland hoeft niet altijd te worden omgezet naar blijvend grasland.
Tijdelijk grasland valt onder de definitie bouwland. Als na 5 jaar tijdelijk grasland
in het 6e jaar nog steeds gras op het perceel staat wijzigt dit per definitie naar blijvend
grasland. Zowel blijvend grasland, behalve aangewezen blijvend grasland in Natura2000
gebieden, als tijdelijk grasland mag worden omgezet naar andere gewassen. De periode
waarin grasland mag worden omgezet, dient daarbij in acht genomen te worden.
8. Klopt het dat landelijk het percentage blijvend grasland niet mag dalen in vergelijking
met 2012? Zo ja, in welke regelgeving is dat vastgelegd?
Ja, dat klopt. Het areaal blijvend grasland mag ten opzichte van het referentiejaar
2012 relatief niet meer dan 5% dalen. In 2021 was er overigens sprake van een relatieve
toename van het blijvend grasland met 2,1%. In 2020 was dit zelfs 2,3%, wat vooral
te maken heeft met de eerdere afschaffing van het melkquotum en de aanpassing van
de derogatienormen. Sinds 2018 is het aandeel blijvend grasland binnen het totaal
landbouwareaal steeds toegenomen ten opzichte van het referentiejaar 2012. De regelgeving
voor het aandeel blijvend grasland is vastgelegd in EU-regelgeving: Verordening (EU)
nr. 1307/2013 tot vaststelling van voorschriften voor de rechtstreekse betalingen
in het kader van steunregelingen van het GLB. Vanaf 2023, als het NSP ingaat, is het
referentiejaar 2018.
9. Is het mogelijk om blijvend grasland om te zetten naar natuur? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, wanneer wel en om welke redenen?
Bij inrichting van nieuwe natuurgebieden is de het uitgangspunt om optimaal aan te
sluiten bij de fysisch-geografische, hydrologische en ecologische omstandigheden.
Dit ter ondersteuning van de effectiviteit van nieuwe arealen natuur en het bereiken
van een gunstige staat van instandhouding. Een specifieke gewascode zal dus niet enkel
gebruikt worden als indicator bij de inrichting van nieuwe natuur.
10. Hoeveel hectare, uitgesplitst per type grasland en locatie, tijdelijke en blijvende
graslanden zijn in Nederland aanwezig? Hoeveel hectare, uitgesplitst per type grasland
en locatie, tijdelijke en blijvende graslanden zijn specifiek in Natura 2000-gebieden
aanwezig?
Volgens het CBS bedraagt het areaal blijvend grasland in 2022 680.153 hectare, natuurlijk
grasland 83.016 en tijdelijk grasland 206.596.
Specifiek in Natura 2000 gebieden: Blijvend grasland: 22.483 hectare, natuurlijk grasland
met hoofdfunctie landbouw: 27.540 hectare en natuurlijk grasland met hoofdfunctie
natuur: 4.920 hectare. (GDI, 2021)
11. Klopt het dat alle blijvende graslanden, inclusief de productieve, die aanwezig
zijn in Natura 2000-gebieden, zijn aangekaart als ecologisch kwetsbaar? Zo ja, klopt
het dat deze graslanden niet mogen worden omgeploegd, of is het ook mogelijk om een
opheffing van dit ploegverbod te verkrijgen via de provincie? Zo ja, op hoeveel blijvende
graslanden, die aangewezen zijn als ecologische kwetsbaar in Natura 2000-gebieden,
geldt een opheffing van het ploegverbod?
Op schriftelijk verzoek van gedeputeerde staten van een provincie kan de Minister
de aanwijzing als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland opheffen als blijkt uit een
ecologische beoordeling dat er op voorhand verzekerd is dat er geen significante gevolgen
zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000 gebied en
er een uitgewerkt en onderbouwd voorstel is voor het aanwijzen van evenveel hectares
ecologisch kwetsbaar blijvend grasland.
12. Hoeveel subsidie, uitgesplitst per jaar en bron, is er vanuit de Europese Unie
(EU) en Nederland sinds 2014 naar innovatiemiddelen in de visserij gegaan? Kan de
regering hierbij ook aangeven welke innovaties hiermee zijn gesubsidieerd?
Sinds 2014 is in totaal € 40 miljoen subsidie verleend vanuit het Europees Fonds voor
Maritieme zaken en Visserij (EFMZV) voor innovatieprojecten in de visserij. € 32,2 miljoen
hiervan betrof een bijdrage vanuit de EU en € 7,8 miljoen uit nationale bijdragen.
Daarnaast is sinds 2019 € 8,2 miljoen verleend aan nationale subsidies aan innovatieve
projecten die een bijdrage leveren aan de verduurzaming van de visserij. Tussen 2014
en 2019 zijn geen nationaal gefinancierde regelingen opengesteld die zich in specifieke
zin richtten op innovaties in de visserij, dit was onderdeel van een breder doel van
de regelingen. De nationale middelen na 2019 zijn verstrekt op basis van de MKB Innovatiestimulering
Regio en Topsectoren (MIT), de Subsidieregeling Duurzame Visserij en Aquacultuur (SDVA)
en de regeling Innovatieprestatiecontracten ten behoeve van een duurzame visserij
(IPC). Op basis van de MIT zijn haalbaarheidsstudies gesubsidieerd die onder andere
waren gericht op alternatieve vistuigen met bijvoorbeeld minder bodemberoering, brandstofreductie
voor vissersvaartuigen, het toevoegen van waarde aan visafval en methoden om selectiever
te vissen. Binnen het kader van de SDVA zijn projecten gesubsidieerd die zich richtten
op het verduurzamen van vissersvaartuigen, selectiever vissen en off-bottom schelpdierkweek.
De IPC-regeling is gericht geweest op het subsidiëren van onder meer selectieve vangstmethoden,
minder bodem beroerende vismethoden en duurzamere vistuigen. Via de website van de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zijn de details van de ondersteunde projecten
te vinden.1
13. Hoeveel subsidie is er, uitgesplitst per jaar en bron, vanuit de EU en Nederland
sinds 2014 naar duurzame visserij gegaan? Kan de regering hierbij ook aangeven welke
concrete activiteiten hiermee zijn gesubsidieerd?
Sinds 2014 is in totaal € 96,9 miljoen subsidie verleend op basis van het EFMZV voor
verduurzaming van de visserij. € 78,5 miljoen hiervan werd bijgedragen door de EU,
€ 18,4 miljoen werd vanuit de nationale overheid bijgedragen. Voor de nationale middelen
die middels de MIT, SDVA en IPC regelingen zijn verstrekt is niet apart bijgehouden
of deze zijn verstrekt voor innovatie of verduurzaming. In veel gevallen overlappen
deze doelen elkaar en zijn de gesubsidieerde projecten gericht op beide doelen. Voor
meer details over de drie nationale regelingen verwijs ik naar het antwoord onder
vraag 12. De onder het EFMZV verleende subsidies zijn onder andere verstrekt aan projecten
op het vlak van duurzaam visstandbeheer, verduurzaming van de schelpdierkweek en het
verminderen van de impact van schelpdiervisserij op vogels. Voor meer details wordt
verwezen naar de jaarverslagen van het EFMZV, deze zijn te vinden via rvo.2
14. Welke activiteiten zullen gesubsidieerd worden vanuit het Europees Maritiem, Visserij
en Aquacultuur Fonds (EFMZVA)? Welke activiteiten zijn al gesubsidieerd vanuit dit
fonds?
Voor de invulling van het EMFAF heeft Nederland een programma opgesteld, waarin is
opgenomen hoe het fonds zal worden ingezet. Dit programma is nog niet goedgekeurd
door de Europese Commissie (EC). Naar verwachting zal de EC het programma op korte
termijn goedkeuren.
15. Worden viskwekerijen waar vissen worden gevoed met vismeel gesubsidieerd vanuit
het EFMZVA? Zo ja, wat wordt hiermee gesubsidieerd?
Voor de invulling van het EMFAF heeft Nederland een programma opgesteld, waarin is
opgenomen hoe het fonds zal worden ingezet. Dit programma is nog niet goedgekeurd
door de Europese Commissie (EC). Er zijn nog geen activiteiten gesubsidieerd vanuit
dit fonds.
16. Hoeveel vismeel wordt er jaarlijks gevoerd in de Nederlandse pluimveehouderij?
Hoeveel in de varkenssector?
In 2019 en 2020 is respectievelijk 1.665 en 1.264 ton vismeel verwerkt door de Nederlandse
diervoederindustrie. In welke verhouding dit in varkens- of pluimveevoeder is verwerkt
is onbekend.
17. Is het toegestaan om op zee krabbenscharen van krabben af te trekken en terug
te gooien in zee? Zo ja, op basis van welke wet- en regelgeving?
In wet- en regelgeving is niet expliciet opgenomen dat deze praktijk is toegestaan,
dan wel verboden. Wettelijk is wel bepaald dat bij Noordzeekrabben die met korven
of kubben zijn gevangen, ten hoogste 1% van het gewicht van de totale vangst van Noordzeekrabben
uit losse scharen mag bestaan. Bij Noordzeekrabben die met ander vistuig zijn gevangen,
mag ten hoogste 75 kg losse krabscharen per visreis worden aangeland.
Dit is opgenomen in de Verordening Technische Maatregelen, annex V, deel A.
18. Wat is er tot nu toe ondernomen ten aanzien van de toezegging om te kijken naar
wat er gedaan kan worden om het levend koken van krabben te beëindigen? Is er een
gesprek aan gegaan met de horeca? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld: ik begrijp de emotie en reactie op het levend koken van krabben en
kreeften en wil de toezegging van mijn voorganger gestand doen. In eerder gestuurde
Kamerbrieven heb ik de Kamer geïnformeerd over de inzet op dit in onderwerp in EU
verband (zie ook Kamerbrief 21 501-32, nr. 1366).
Om het levend koken van krabben en kreeften te beëindigen moet er een praktisch en
werkbaar alternatief zijn voor restaurants in Nederland. Dit begint met de vaststelling
van een onderbouwde en eenduidige humane dodingsmethode of een methode waarmee de
dieren worden bedwelmd voorafgaand aan het koken. Uit contact met de vissenwelzijnsonderzoekers
van Wageningen Livestock Research is gebleken dat het nog niet zeker is of het nu
vaak toegepaste alternatief met een messnede of met een priem, wel daadwerkelijk effectief
is. De praktijk leert namelijk dat krabben en kreeften met deze methodes vaak niet
adequaat kunnen worden gedood.
Kreeften en krabben hebben namelijk geen centraal zenuwstelsel zoals gewervelde dieren.
Kreeften hebben een zenuwknoop in hun kop en meerdere kleinere zenuwknopen in de lengte
van hun lijf. Krabben hebben twee zenuwknopen. Het is in de praktijk niet goed mogelijk
om al deze zenuwknopen in één keer met een mes of priem te raken. Een messnede tussen
de ogen, een messnede over het hele lijf, of een prik met een priem zal daarom vaak
niet betekenen dat de dood gelijk intreedt. In dat geval leven deze dieren alsnog
wanneer ze na toepassing van deze methode een pan met kokend water in gaan.
Uit contact met onderzoekers van Wageningen Livestock Research is naar voren gekomen
dat bedwelming voorafgaand aan doding de meest humane methode is. Ik vind het belangrijk
dat de methode van bedwelmen wetenschappelijk is onderbouwd en goed in de praktijk
is toe te passen. In Noorwegen loopt nu een onderzoek naar het bedwelmen van krabben.
Ik ga dit onderzoek nauwgezet volgen en bepaal vervolgens wat ik kan doen om de Nederlandse
praktijk daarop aan te passen. Dit zou kunnen betekenen dat de wet- en regelgeving
aangepast wordt. Over de voortgang zal ik de Kamer informeren.
19. Klopt het dat de aanlandplicht niet geldt voor krabben? Geldt deze plicht ook
specifiek niet voor de Noordzeekrab? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. De aanlandplicht geldt voor soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.
Omdat voor Noordzeekrab geen vangstbeperking geldt, is de aanlandplicht niet van toepassing.
20. Klopt het dat wanneer vissers krabscharen afbreken en de rest van de krab mee
aan land nemen, dat voor de vangstregistratie het gewicht van de krab met een factor
drie wordt vermenigvuldigd, waardoor in feite het hele gewicht van de krab telt? Zo
nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft deze berekening mogelijk negatieve invloed op de
vangstgegevens?
Voor de omrekening van verwerkt visgewicht in levend visgewicht worden omrekeningsfactoren
gebruikt. Deze omrekeningsfactoren zijn van toepassing op visserijproducten die door
Unievissersvaartuigen aan boord worden gehouden, worden overgeladen of worden aangeland.
De omrekeningsfactor van krabbenscharen naar levend visgewicht bedraagt 3,0.
21. Klopt het dat het ontklauwen van krabbenscharen in strijd is met de Europese bescherming
van dieren tegen pijn en verwonding in het Verdrag van Lissabon? Zo nee, waarom niet?
Het Verdrag van Lissabon heeft onder meer het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (VWEU) gewijzigd. De vraag lijkt te doelen op de wijziging die uiteindelijk
in artikel 13 van het VWEU terecht is gekomen en die stelt dat bij het uitvoeren en
formuleren van het beleid van de Unie op het gebied van onder andere visserij, de
EU en de lidstaten ten volle rekening moeten houden met het welzijn van dieren. Deze
bepaling gaat daarmee over de kaders voor vertaling in Europees beleid en regelgeving
en heeft geen directe werking op het handelen van vissers. Er is ook geen Europese
regelgeving die het ontklauwen van krabben verbiedt. Dit houdt in dat het ontklauwen
van krabbenscharen niet in strijd is met artikel 13 van het VWEU, of anderszins in
strijd is met EU-regelgeving.»
22. Kan de regering aangeven hoeveel geld voor de komende jaren (2023,2024 en 2025)
aan subsidies, kortingen en andere ondersteuning (inclusief het GLB) exclusief beschikbaar
is voor boeren die willen verduurzamen?
De subsidies, kortingen en andere ondersteuning (inclusief het GLB) voor boeren staan
in het algemeen ten dienste van de verduurzaming van de landbouwsector, veelal zonder
onderscheid tussen bedrijfsvormen. Het GLB budget draagt volledig bij aan de verduurzaming.
De directe inkomenssteun, die wordt afgebouwd, is namelijk gekoppeld aan duurzaamheidvoorwaarden
(de conditionaliteit) en de doelgerichte betalingen zijn vergoedingen voor bovenwettelijke
activiteiten. Het is niet mogelijk om een scherp onderscheid te maken tussen de financiële
inzet op gangbare, circulaire of duurzame boeren vandaar. Biologische boeren zijn
vanwege het wettelijke Skal keurmerk te identificeren, bijvoorbeeld in het nieuwe
Nationaal Strategisch Plan zijn er specifieke afspraken gemaakt om biologische boeren
een prominentere plek te geven. Zo krijgen biologische boeren en boeren in omschakeling
naar biologische landbouw standaard uitbetaald op het niveau goud bij de ecoregeling.
Middelen zijn beschikbaar voor verdere verduurzaming van de gehele landbouwsector;
zowel de biologische, circulaire als de gangbare boer komen daar in het algemeen voor
in aanmerking. De beschikbare financiële middelen zijn daarom niet (altijd) specifiek
verbijzonderd in regelingen en dus ook niet in de begroting. Verder staan er bij andere
departementen en bij provincies en private partijen ook subsidieregelingen en andere
instrumenten open voor boeren en is een deel van het budget nog afhankelijk van politieke
besluitvorming. Vanaf 2024 wordt er uitvoering gegeven aan de gebiedsprogramma’s onder
het NPLG. Vanuit die programma’s zal er ook geld beschikbaar zijn voor boeren. Besluitvorming
daarover vindt in 2023 plaats.
Voor een aantal instrumenten is het wel mogelijk om de beschikbare middelen voor boeren
vanuit de LNV-begroting en het GLB weer te geven. Zo zijn er de Subsidiemodules brongerichte
verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) en het het programma «Integraal
Aanpakken Methaan en Ammoniak in de veehouderij». Hieruit worden praktische maatregelen
voor voer, graslandmanagement, dier, stal en mest ontwikkeld voor de veehouderij.
Zie de tabel hieronder. Het betreft nadrukkelijk dus niet het volledige bedrag dat
beschikbaar is voor boeren vanuit het rijk en andere partijen.
Overige regeling op de LNV-begroting die bijdragen aan de verduurzaming van de landbouwsector
zijn:
Regeling – bedragen x € 1 mln.
Budget 2023 (kas)
Budget 2024 (kas)
Budget 2025 (kas)
Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv)
31,2
36,4
75,3
Programma «Integraal Aanpakken Methaan en Ammoniak in de veehouderij»
4,2
4,6
4,8
Subsidieregeling Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (Sabe)
14,9
8,8
3,6
GLB
922,8
932,6
948,6
23. Kan de regering aangeven hoeveel geld voor de komende jaren (2023, 2024 en 2025)
aan subsidies, kortingen en andere ondersteuning (inclusief het GLB) exclusief beschikbaar
is voor boeren die reeds biologisch of geheel circulair boeren?
Zie antwoord op vraag 22.
24. Kan de regering aangeven hoeveel geld voor de komende jaren (2023, 2024 en 2025)
aan subsidies, kortingen en andere ondersteuning (inclusief het GLB) exclusief beschikbaar
is voor boeren die voornamelijk gangbaar boeren?
Zie antwoord op vraag 22.
25. Welke onderbouwing ziet de regering vandaag de dag nog voor het verlaagde btw-tarief
voor de sierteelt?
De onderbouwing voor het verlaagde btw-tarief voor sierteelt is om bloemen en planten
betaalbaar te maken voor lage inkomensgroepen en om omzet en werkgelegenheid in de
tuinbouw te stimuleren. Momenteel wordt het verlaagde btw-tarief in brede zin geëvalueerd,
waarbij ook sierteelt aan de orde komt. De Kamer wordt begin 2023 geïnformeerd over
de uitkomsten van deze evaluatie.
26. Welk deel van het budget voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)
is bestemd voor de uitvoering van het Aanvalsplan Landschapselementen? Uit welke budgetten
wordt hiervoor nog meer geld gereserveerd? Hoeveel geld is er dan in totaal beschikbaar
voor de uitvoering?
In het kader van het NPLG zal de realisatie van dit doel per provincie worden uitgewerkt
als onderdeel van de gebiedsprogramma’s. Aan de gebiedsprogramma’s wordt vervolgens
financiering gekoppeld, onder andere vanuit het transitiefonds. Over financiering
in het NPLG is nog geen besluitvorming geweest. Het deel van het budget voor het NPLG
dat bestemd is voor de uitvoering van het Aanvalsplan is afhankelijk van de gebiedsprogramma’s.
Over beschikbare financiering en andere mogelijkheden voor realisatie van 10% groenblauwe
dooradering (geschat benodigd bedrag is € 7,5 miljard tot 2030) zal de komende tijd
verder worden gesproken door het Rijk, de provincies, en partners van het Aanvalsplan
Landschap, om voor de zomer van 2023 de nadere uitwerking van de benodigde en beschikbare
budgetten tot 2030 gereed te hebben. Verder zijn in het Nationaal Strategisch Plan
bij meerdere onderdelen middelen opgenomen voor het beheer van landschapselementen
om het percentage landschapselementen op landbouwareaal met een stijgende percentage
toe te laten nemen tot 2030. Daarnaast zijn er binnen het budget van Klimaatimpuls
Natuur en biodiversiteit op de LNV-begroting middelen gereserveerd voor activiteiten
ten behoeve van kennisontwikkeling, kennisdeling en monitoring van landschapselementen.
27. Op welke wijze zijn de middelen die ingezet worden voor toezicht en handhaving
op het boerenerf als gevolg van de aangescherpte maatregelen in het GLB, Actieprogramma
Nitraatrichtlijn en de afbouw van de mestderogatie in 2023 anders ten opzichte van
2022?
Op 1 juni 2022 is de Kamer per brief met het ingevulde CW 3.1 kader «Beleidskeuzes
uitgelegd» geïnformeerd over grote wijzigingen die bij 1e suppletoire begroting 2022
op de LNV begroting zijn doorgevoerd (Kamerstuk 36 120 XIV, nr. 3). In deze brief wordt inzicht gegeven in de besteding van middelen voor toezicht
en handhaving vanuit het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Voortzetting van de Versterkte
Handhavingsstrategie Mest is een voorwaarde die is opgenomen in de derogatiebeschikking
2022–2025, waarover de Kamer op 28 september jl. is geïnformeerd (Kamerstukken II,
2022/2023, 33 037, nr. 455). Eventuele wijzigingen naar aanleiding van de derogatiebeschikking zullen worden
verwerkt bij 1e suppletoire begroting 2023.
Voor wat betreft het GLB valt onder de in de vraag bedoelde aangescherpte maatregelen
GLB, onder meer de eco-regeling en de conditionaliteit. Voor toezicht en handhaving
voor het nieuwe GLB worden middelen gereserveerd maar over de inzet ervan over de
verschillende GLB-onderdelen, moet nog worden besloten. Waar het de controlemiddelen
betreft is van belang dat per 2023 binnen het GLB areaalmonitoring (AMS) wordt ingevoerd.
Bij het AMS hoort een tweeweg-communicatie: resultaten van monitoring worden teruggelegd
bij de aanvrager om hem te informeren, de aanvrager kan daarop reageren. Om die reactie
maximaal te faciliteren wordt op termijn een «geo tagged photo app» ontwikkeld, waarmee
«bewijs» kan worden aangeleverd. Inzet is om deze in de loop van 2023 beschikbaar
te maken. Mede door inzet van programmatisch handhaven en verantwoord vertrouwen worden
controles meer risicogericht ingezet (geen vast percentage controle ter plaatse meer),
zodat de bestaande satellietcontroles en controles ter plaatse door de NVWA gerichter
kunnen worden ingezet.
28. Kan de regering de evaluatie van het gehele stelsel van proefdieronderzoek delen
met de Tweede Kamer, gezien het feit dat tijdens het Commissiedebat Dierproeven (Kamerstuk
32 336, nr. 127) is toegezegd deze na de zomer van 2022 aan de Tweede Kamer te sturen, maar in de
toelichting op de Centrale Commissie Dierproeven naar voren komt dat deze evaluatie
al beschikbaar is en dat de Centrale Commissie Dierproeven in 2023 uitvoering zal
geven aan de aanbevelingen daaruit?
De evaluatie is nog niet afgerond en daarmee nog niet beschikbaar. Binnen het evaluatieonderzoek
is de conceptversie met de deelnemende partijen gedeeld.
Zodra de definitieve versie er is zal deze vanzelfsprekend en zoals toegezegd in het
Commissiedebat Dierproeven 21 april jl. met de Tweede Kamer worden gedeeld. Voor het
kerstreces 2022 zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
Overigens is er ook een wettelijke evaluatie van de Centrale Commissie Dierproeven
zelf, deze is reeds aangeboden aan de Kamer op 3 mei 2021 (Kamerstuk 32 336, nr. 114).
29. Hoeveel projecten komen er voort uit het programma «Meer kennis met minder dieren»?
In totaal is er in de periode van 2011 tot en met 2020 aan 225 projecten subsidie
toegekend, ter waarde van 23,1 miljoen euro. Hiervan zijn 64 onderzoeksprojecten gericht
op (door)ontwikkeling van proefdiervrije innovaties, van doorgaans 4 à 5 jaar, met
verschillende focus. De overige 161 projecten vielen binnen de module Kennisinfrastructuur.
Dit betreffen kleine subsidies voor kortdurende projecten, gericht op bijvoorbeeld
systematisch literatuuronderzoek (onderwijs en training) en publiceren van negatieve/neutrale
resultaten uit onderzoek.
30. Bij hoeveel van de projecten uit het programma «Meer kennis met minder dieren»
zijn één of meerdere bedrijven betrokken? Kan de regering daarin een opsplitsing maken
in startups, mkb en grootbedrijf?
Publiek-private samenwerkingen is een speerpunt binnen het ZonMw- Meer kennis met
minder dieren (MKMD) programma. In totaal zijn er sinds 2011 49 projecten toegekend,
waarbij één of meerdere bedrijven betrokken zijn geweest. Over de verschillende financieringsmodules
verdeeld, betreft het circa 62 bedrijven, waarvan 42 als startup/MKB en 20 als grootbedrijf
geclassificeerd kan worden. In een aantal projecten hebben de betrokken bedrijven
daadwerkelijk subsidiegeld ontvangen (dat betrof alleen startup/MKB), in andere gevallen
betrof het matching van bedrijven (in cash of in kind) of alleen een adviserende rol
(als potentiële eindgebruiker van de innovatie).
31. Kunnen bedrijven ook zelf inschrijven op de calls van het ZonMw-programma «Meer
kennis met minder dieren»?
Nee, bedrijven kunnen niet zelf inschrijven op de oproepen binnen het Meer kennis
met minder dieren (MKMD) programma; in de subsidievoorwaarden is dat voorbehouden
aan instellingen die kwalificeren als onderzoeksorganisatie. De subsidieronde Create2Solve maakt het wel mogelijk in te schrijven als bedrijf, maar hierbij gaat het om het
indienen van een idee of onderwerp voor een subsidieoproep. Dus niet het (als bedrijf)
zelf uitvoeren van een project.
32. Wat is het laatste onderzoek wat is gedaan naar het draagvlak voor natuur onder
Nederlanders? Wat waren de uitkomsten?
Het laatste onderzoek naar het draagvlak voor natuur is het onderzoek «Maatschappelijk
draagvlak voor natuur in 2021 en trends in het draagvlak» (Wageningen Universiteit).
Daar komt uit dat Nederlanders een groot belang hechten aan natuur en dat dat belang
sinds 2006 toeneemt. Ook blijkt dat de waardering voor de hoeveelheid natuur in Nederland
sinds 2013 afneemt. Ruim de helft van de Nederlandser vind de hoeveelheid groen (ruim)
voldoende, 42% vind dat het te weinig is. Ook blijkt uit het onderzoek dat 86% van
de Nederlanders het beschermen, beheren en onderhouden van natuurgebieden en het beschermen
van zeldzame planten en dieren zeer belangrijk vindt.
33. Indien bekend, wat zijn de ecosysteemdiensten, waar mogelijk uitgesplitst per
natuurgebied, zoals gedefinieerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS),
van de Nederlandse natuur?
Het CBS meet het aanbod van 16 ecosysteemdiensten in Nederland, verdeeld over een
aantal categorieën: productie (bijvoorbeeld landbouwgewassen), regulerend (bijvoorbeeld
koolstofvastlegging) en cultureel (bijvoorbeeld natuurgerichte recreatie). De tabel
hieronder geeft hiervan een overzicht inclusief de monetaire waardes. Het aanbod van
deze diensten is ook bekend per individueel ecosysteemtype (bos, heide, bebouwde omgeving,
etc.) en wordt ook op provinciale schaal gepubliceerd als Natuurlijk Kapitaalrekeningen.
Een uitsplitsing naar afzonderlijke natuurgebieden zoals de Veluwe en Amsterdamse
Waterleidingduinen zou gemaakt kunnen worden, maar is niet direct beschikbaar.
Aanbod van ecosysteemdiensten in Nederland, 2020
Ecosysteemdiensten
Productietotaal
Monetaire waarde in mln €
Producerende diensten
Voedselgewassen (akkerbouw)
17.727 kton
299
Voedselgewassen (tuinbouw)
1.176 kton
178
Bloembollen
187 kton
Veevoedergewassen (gras)
8.217 kton
Veevoedergewassen (mais)
8.975 kton
615
Houtproductie
1,06 mln m3
35
Regulerende diensten
Waterzuivering
458 mln m3
185
Luchtfiltratie
14.365 ton PM2.5
139
Koolstofvastlegging
827 kton koolstof
172
Bestuiving
267 kton
319
Regenwater regulatie
1.223 mln m3 per uur
Kustbescherming
6.745 hectare
168
Lokale klimaatregulatie
0,6°C reductie
Culturele diensten
Natuurrecreatie (wandelen)
2.486 mln km
3.421
Natuurtoerisme
52,9 mln overnachtingen
3.704
Groene leefbaarheid
1.664
Totale monetaire waarde1
10.899
Bron: CBS, WUR, 20222
2 https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2022/20/natuurlijk-kapitaal-en-bred….
X Noot
1
Monetaire waarde van ecosysteemdiensten voor 2020 zijn voorlopig.
34. Indien bekend, wat zijn de mogelijke kantelpunten van Nederlandse natuurgebieden,
zoals de Veluwe of de Amsterdamse Waterleidingduinen? Wat zijn de mogelijke gevolgen
voor ecosysteemdiensten, zoals waterzuivering en klimaatregulatie, zoals gedefinieerd
door het CBS?
We zijn als samenleving en economie erg afhankelijk van ecosysteemdiensten die door
een gezonde natuur worden geleverd. Mede daarom is het cruciaal dat de vitaliteit
van ecosystemen die daarin voorkomen en daarmee het vermogen om deze diensten te blijven
leveren, op peil blijft. In de huidige analyse van ecosysteemdiensten zoals het CBS
die opstelt in hun Natuurlijk Kapitaalrekeningen, wordt de levering van ecosysteemdiensten
en de toestand van de ecosystemen bij gebrek aan afdoende data nog grotendeels onafhankelijk
van elkaar bepaald. Ook is er op dit moment nog onvoldoende kwantitatieve kennis van
drempelwaarden van de toestand van ecosystemen in relatie tot de levering van ecosysteemdiensten.
Dit heeft de aandacht van wetenschappers in binnen- en buitenland, in Nederland worden
de ontwikkelingen op de voet gevolgd.
35. Waarom valt het onderwerp «dierproeven» onder het Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit en niet onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Het beleid voor dierproeven is gericht op de bescherming en welzijn van het proefdier
en is daarom ondergebracht bij het Ministerie van LNV.
Er zijn duidelijke raakvlakken met andere ministeries, bijvoorbeeld daar waar dierproeven
gebruikt worden in onderwijs, wetenschappelijk- en medisch onderzoek. LNV werkt samen
met collega’s van OCW en VWS om naast de wetenschappelijke en maatschappelijke kant
het dierenwelzijn van het proefdier zelf te waarborgen.
36. Hoe vaak is de afgelopen vijf jaar een dier als prijs, beloning of gift uitgereikt
naar aanleiding van wedstrijden, verlotingen, weddenschappen of andere dergelijke
evenementen?
Het is niet bekend hoe vaak in de afgelopen vijf jaar een dier als prijs, beloning
of gift is uitgereikt naar aanleiding van wedstrijden, verlotingen, weddenschappen
of andere dergelijke evenementen.
37. Op welke data en locaties heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
onaangekondigde inspecties uitgevoerd naar handel in en huisvesting van exotische
dieren in de afgelopen vier jaar en wat waren de bevindingen?
De term exotische dieren is geen afgebakend begrip. De NVWA registreert alleen of
dieren of producten van dieren onder een wetgevingsregime vallen of niet, dus of een
dier beschermd is of dat een dier als invasieve exoot is aangewezen. Of een inspectie
aangekondigd of onaangekondigd plaatsvindt, wordt niet geregistreerd. Daarnaast kan
niet uit de data worden afgeleid of het een inspectie met betrekking tot levende dieren
of producten van dieren betreft.
38. Op welke data en locaties heeft de NVWA aangekondigde inspecties uitgevoerd naar
handel in en huisvesting van exotische dieren in de afgelopen vier jaar en wat waren
de bevindingen?
Zie het antwoord op vraag 37.
39. Hoeveel en op welke data zijn er de afgelopen jaren exotische dieren in beslag
genomen door de handhavingsinstanties, uitgesplitst in de NVWA, douane, politie en
Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en op grond waarvan gebeurde dat?
In onderstaande tabel is per handhavingsinstantie het totaal aan in beslag en in bewaring
genomen levende exotische dieren weergegeven voor de jaren 2020 en 2021 (bron RVO).
Zoals hierboven reeds aangegeven betreft term «exotische dieren» betreft geen specifieke
afgebakende groep diersoorten. Landbouwhuisdieren en in Nederland gangbare gezelschapsdieren
zoals de hond, huiskat, cavia en het konijn zijn buiten beschouwing gelaten. De handhavingsinstanties
nemen op grond van de Wet Natuurbescherming, Wet dieren Strafrecht, Wet dieren Bestuursrecht
of Invasieve soortenlijst dieren in beslag of in bewaring. Omwille van de privacy
van de betrokkenen delen we geen mogelijk traceerbare data van individuele zaken.
Aantal in beslaggenomen dieren
2020
2021
NVWA
1.167
987
Douane
83
686
Politie
759
228
LID
304
102
40. Hoeveel van de inbeslaggenomen exotische (gezelschaps-)dieren zijn de afgelopen
vijf jaar opgevangen en hoeveel zijn er geëuthanaseerd?
Het merendeel van de inbeslaggenomen dieren zijn opgevangen. In een enkel geval zijn
dieren geëuthanaseerd. In 2020 en 2021 zijn in totaal 4.316 exotische dieren opgevangen,
waarvan 58 geëuthanaseerd, waarvan 53 dieren uit één inbeslagname waren ziek. In de
meeste gevallen is de overweging gemaakt in het kader van het welzijn van het dier.
In andere gevallen om risico’s met betrekking tot giftigheid.
41. Kan de regering aangeven hoeveel dieren er in 2021 en 2022 op reptiel- en vogelbeurzen
verhandeld zijn?
Deze informatie is niet beschikbaar bij de NVWA en wordt ook niet geregistreerd bij
andere overheidsinstanties.
42. Kan de regering aangeven of er inspecties zijn uitgevoerd op reptiel- en vogelbeurzen
in 2021 en 2022 en hoeveel dat er zijn geweest?
In 2021 zijn twee reptielenbeurzen en een vogelbeurs geïnspecteerd. In 2022 zijn tot
op 28 september 5 reptielenbeurzen en 2 vogelbeurzen geïnspecteerd. Zie ook Kamerstuk
28 286, nr. 1259 waarin onder meer wordt ingegaan op het toezicht op reptielenbeurzen.
43. Hoeveel meldingen van misstanden werden de afgelopen drie jaar bij de LID gedaan
rondom de handel in en huisvesting van exotische dieren?
Daar iedereen onder de term exotisch andere dieren kan scharen, is het lastig om met
exacte aantallen te komen. Kijkend naar het aantal dossiers waarin de LID zoogdieren
dan wel vogels als exotisch registreert, gaat het om 118 zaken vanaf 1 september 2019.
Landbouwhuisdieren en in Nederland gangbare gezelschapsdieren zoals de hond, huiskat
en het konijn zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.
44. Hoeveel meldingen van misstanden werden de afgelopen drie jaar bij de LID en de
NVWA gedaan rondom het gebruik van (exotische) dieren met als voornaamste doel vermaak,
zoals tv-programma’s, theater, dierentuin, folklore, markten et cetera?
Voor zover de LID binnen haar systemen kan zien, heeft zij dergelijke meldingen rondom
het gebruik van exotische dieren met als voornaamste doel vermaak niet gekregen. Het
aantal meldingen over mogelijke misstanden bij dierentuinen, dierparken en bij optredens
of verhuur van dieren bij de NVWA betrof in 2020 26 meldingen. In 2021 betrof het
21 meldingen. In 2022 tot en met 28 september betreft het 21 meldingen. Zoals vermeld
in antwoord 37 is de term exotische dieren geen afgebakende definitie. Voor het beantwoorden
van deze vraag is gekeken naar diersoorten anders dan landbouwhuisdieren, honden en
katten en cavia’s en konijnen.
45. Hoeveel inspecties zijn er de afgelopen drie jaar geweest door de LID, de politie
en de NVWA rondom het gebruik van (exotische) dieren met als voornaamste doel vermaak?
De NVWA houdt geen registratie bij over hoeveel inspecties in deze categorie hebben
plaatsgevonden. Ten algemene wordt bij overtredingen van de Wet dieren het specifiek
interventiebeleid dierenwelzijn gevolgd. Overtredingen kunnen gelet op ernst en omvang
leiden tot een schriftelijke waarschuwing, een herstelmaatregel, een bestuurlijke
boete of een proces-verbaal. Met betrekking tot de LID verwijs ik u naar het antwoord
op vraag 44. De politie, die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid, registreert inzet niet op het doel en type dier.
46. Hoe groot is momenteel de capaciteit om de internationale handel in exotische
dieren te controleren en verhandelde dieren te onderzoeken op bekende en onbekende
ziektekiemen?
Het team natuur van de NVWA voert deze controles uit. De capaciteit van het team natuur
is nu 23 fte. Het team controleert naast de handel in beschermde dieren en planten
ook fout hout, invasieve exoten, het naleven van het Nagoya protocol en het welzijn
van exotische dieren. Het is niet exact te duiden welke capaciteit specifiek voor
controle op exotische dieren wordt ingezet, omdat meerdere items in een inspectie
kunnen samenvallen. De NVWA voert bij de import van dieren een fysieke controle uit
die erop toeziet dat de dieren er klinisch gezond uitzien, maar er worden geen monsters
genomen om te onderzoeken op ziektekiemen. Dit is geen verplichting uit nationale
of EU-regelgeving. Enkel bij in het uitzonderlijke geval van vermoedens van aangifteplichtige
ziektes worden monsters genomen.
47. Zijn er de afgelopen vijf jaar meldingen bij de NVWA en de LID van misstanden
bij het Dolfinarium Harderwijk gedaan en zo ja, welke?
Het Dolfinarium valt onder dierentuinen en daarmee buiten de bevoegdheden van de LID.
Dit park staat onder controle van de NVWA. De afgelopen vijf jaar (2018–2022) zijn
7 meldingen gedaan over mogelijke misstanden bij het Dolfinarium bij de NVWA. Twee
meldingen betrof het niet meer voort laten voortbestaan van het Dolfinarium, omdat
dieren hun soorteigengedrag niet kunnen uitvoeren. Een klacht welke tweemaal is ingediend
door dezelfde melder betrof het inzetten van dieren die in contact met mensen komen,
gebruik van medicatie bij de dieren en ook het niet kunnen uitvoeren van soorteigen
gedrag. Hierop is nog een vervolgmelding gedaan door de melder met aanvullend de klacht
dat bezoekers niet op de hoogte worden gebracht van het risico op zoönoses. In 2022
is tweemaal een klacht ingediend over huilende zeeleeuwen
48. Hoe vaak heeft de LID gehandhaafd afgelopen jaar?
De LID kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk toezichthouden en handhaven.
De cijfers over 2021 vindt u in het jaarverslag van de LID zoals gepubliceerd op hun
website. Met betrekking tot de bestuursrechtelijke acties heeft de LID in 2022 tot
op heden ca. 334 toezichtsrapporten opgesteld in zaken waarin misstanden geconstateerd
zijn, waarvan 16 toezichtsrapporten in verband met de in bewaring name van dieren.
Daarnaast heeft de LID In 2022 tot op heden 123 Strafrechtelijke acties ondernomen.
49. Hoeveel geld gaat er, buiten de regie om, naar het programma Transitie Proefdiervrije
Innovatie (TPI)?
Het Ministerie van LNV heeft in 2023 voor dierproevenbeleid en voor alternatieven
voor dierproeven de volgende budgetten gereserveerd:
– Voor het TPI procesbudget: € 500.000;
– Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad): € 966.000;
– Voor het ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» (MKMD) is het voor
2023 opgetelde totaalbudget € 2.022.356. Dit bedrag is opgebouwd uit een reservering
van € 753.072 voor het MKMD programma 2018–2020 en een reservering van € 1.269.284
voor het vervolg programma MKMD 2021–2023.
– InTraVacc: € 1.7 mln;
– RIVM, alternatieven voor dierproeven regulatoir: € 875.000;
– Wageningen Food Safety Research (WFSR), inclusief wettelijke onderzoekstaken voedselveiligheid
(WOT-vv, proefdiervrije innovatie) € 809.000;
– Plan van aanpak dierproeven en alternatieven/ vermindering-, vervanging- en verfijningsprojecten
(3V-projecten) € 300.000;
– Centrale Commissie Dierproeven (CCD): € 2.341.000;
– Samenwerking met andere departementen binnen de NWA-call «Alternatieven voor dierproeven: een nieuwe manier van veiligheidsbeoordeling». Per deelnemend departement is de bijdrage voor 2023 (gemiddeld) € 100.000. Deze
extra bijdrage vanuit de deelnemende departementen (LNV, Defensie, EZK, I&W en VWS)
is totaal € 300.000 over 3 jaar (OCW/NWO verdubbelt de totale bijdrage van € 1.5 mln,
resulterend in een totaal bedrag van € 3 mln. (looptijd is 3 jaar t/m 2023).
Naast de bijdrage aan de NWA call, hebben de andere departementen in 2023 de volgende
bedragen gereserveerd voor alternatieven voor dierproeven:
– het Ministerie van OCW € 2,3 mln. (voor dierenwelzijn en alternatieven samen uit subsidie
aan Biomedical Primate Research Centre (BPRC);
– het Ministerie van I&W € 100.000;
– het Ministerie van VWS € 700.000;
– het Ministerie van Defensie ca. [PM € 150.000].
Zonder de TPI proceskosten, komt het totaal budget van dat overzicht uit op: € 10.013.356 mln.
Als daar ook de bijdragen van de andere departementen uit het tweede rijtje bij opgeteld
worden, komt het totaal budget voor 2023- buiten de regie om- uit op: € 13.263.356 miljoen.
50. Welke budgettaire ontwikkelingen hebben er, in het kader van de TPI, plaatsgevonden
tussen de begrotingen van de jaren 2019, 2020, 2021, 2022, en de voorlopige begroting
over het jaar 2023? Zit er een dalende, gelijkblijvende, of stijgende trend in het
budget voor de TPI?
Bij de start van TPI is toegezegd jaarlijks een budget van € 1 miljoen vanuit LNV
vrij te maken als «procesgeld» voor het versnellen van de transitie naar proefdiervrije
innovatie. In 2018 is de Kamer separaat geïnformeerd over de besteding van deze middelen.
In de praktijk is een lager bedrag dan 1 miljoen per jaar uitgegeven, onder meer omdat
expertise en menskracht uit eigen huis wordt benut. Het TPI procesbudget voor 2023
is € 500.000,- en vergelijkbaar met de begroting van 2022.
51. Wat is het totale budget voor proefdiervrije innovatie op de gehele Rijksbegroting?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag
49.
52. Wat is het totale budget voor dierproeven op de gehele Rijksbegroting voor 2023?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar beantwoording van vraag 49.
53. Hoeveel knaagdieren en konijnen zijn er in de afgelopen vijf jaar verkocht?
Er is geen informatie beschikbaar over de verblijfplaats en het houderschap van knaagdieren
en konijnen en hoeveel van deze dieren er worden verkocht. Dit wordt niet bijgehouden.
Wel zijn cijfers bekend hoeveel knaagdieren en konijnen er zijn verkocht die in beslag
of bewaring zijn genomen in de afgelopen vijf jaar. Dat zijn er 83.
54. Hoeveel knaagdieren en konijnen zijn er in de afgelopen vijf jaar geëxporteerd?
De volgende aantallen konijnen en knaagdieren zijn vanuit Nederland verplaatst binnen
de Europese Unie: in 2018 ruim 2.300; in 2019 ruim 1.250; in 2020 ruim 1.200 (allen
naar het Verenigd Koninkrijk). In 2018 zijn er vanuit Nederland in totaal ongeveer
1.500 knaagdieren en konijnen geëxporteerd buiten de Europese Unie. In 2019 waren
het er ongeveer 6.750, in 2020 ongeveer 39.500, in 2021 ongeveer 25.000 en in 2022
(t/m september) ongeveer 14.250.
55. Hoeveel knaagdieren en konijnen zijn er in de afgelopen vijf jaar geïmporteerd
en wat is hun land van herkomst?
In 2018 zijn ruim 300 verplaatsingen van konijnen vanuit EU-lidstaten naar Nederland
geregistreerd. De aantallen in de andere jaren (2019–2022 (t/m september)) zijn verwaarloosbaar.
Het aantal verplaatsingen van knaagdieren vanuit EU-lidstaten naar Nederland is niet
geregistreerd.
In de afgelopen vijf jaar (t/m september 2022) zijn in totaal minder dan 100 konijnen
geïmporteerd van buiten de Europese Unie. De konijnen waren voornamelijk afkomstig
uit Canada. Het aantal vanuit landen buiten de EU geïmporteerde knaagdieren bedroeg
in 2018 ongeveer 700 dieren; in 2019 ongeveer 40 dieren; in 2020 ongeveer 70 dieren;
in 2021 ongeveer 200 dieren en in 2022 ongeveer 340 dieren. De knaagdieren waren voornamelijk
afkomstig uit de Verenigde Staten, Thailand en Peru.
56. Hoeveel honden zijn er in de afgelopen vijf jaar verkocht?
Voor honden is er een Identificatie en Registratie (I&R) verplichting. De I&R registraties
geven informatie over het verblijf en het houderschap van dieren. Of een dier verkocht
is blijkt niet uit het I&R-register. De reden van overdracht van dieren naar een andere
houder wordt niet geregistreerd. Van in beslag of bewaring genomen honden is wel bekend
hoeveel er verkocht zijn in de afgelopen vijf jaar. Dat zijn er 591.
57. Hoeveel honden zijn er in de afgelopen vijf jaar geëxporteerd?
In 2018 zijn er ruim 570 honden geëxporteerd vanuit Nederland naar andere EU-lidstaten.
In 2019 ging het om ruim 300 honden, in 2020 waren het ruim 240 honden, in 2021 ruim
300 honden en in 2022 180 honden (t/m september 2022).
In 2018 zijn er vanuit Nederland naar landen buiten de EU in totaal ruim 10 honden
geëxporteerd. In 2019 en 2020 waren het er ongeveer 200, in 2021 ongeveer 300 en in
2022 (t/m september) ongeveer 75.
58. Hoeveel honden zijn er in de afgelopen vijf jaar geïmporteerd en wat is hun land
van herkomst?
Er zijn vanaf 1 januari 2018 12.230 honden geïmporteerd. Het overzicht van importhonden
per land van herkomst, zoals bekend bij RVO, is te vinden in onderstaande tabel.
Land van herkomst
Aantal honden
Amerikaans Samoa
4
Aruba
56
Argentinië
22
Armenië
3
Albanië
7
Amerikaanse Maagdeneilanden
1
Australië
25
Azerbeidzjan
2
Andorra
2
Bahrein
5
België
1.468
Bosnië-Hercegovina
139
Benin
1
Brazilië
94
Bulgarije
518
Cambodja
1
Canada
30
Caribisch Nederland
20
Centraal Afrikaanse Republiek
3
Chili
5
China
19
Christmaseiland
5
Colombia
19
Costa Rica
12
Curaçao
89
Cyprus
18
Denemarken
33
Duitsland
689
Dominicaanse republiek
3
Ecuador
2
Egypte
2
El Salvador
1
Estland
7
Ethiopië
1
Filipijnen
5
Finland
27
Frankrijk
176
Georgië
4
Griekenland
227
Groenland
2
Groot-Brittannië
79
Guadeloupe
1
Guatemala
1
Honduras
1
Hongarije
747
Ierland
29
India
23
Indonesië
15
Irak
2
Iran
10
Israël
15
Italië
324
Japan
8
Jordanië
3
Kaap Verdië
1
Kazachstan
1
Kirgizië
3
Koeweit
1
Kroatië
158
Letland
9
Libanon
3
Litouwen
19
Luxemburg
2
Macedonië
25
Maleisië
2
Malta
3
Marokko
5
Mexico
53
Moldavië
8
Montenegro
6
Namibië
1
Nicaragua
1
Nieuw Zeeland
6
Noorwegen
8
Oeganda
1
Oekraïne
768
Oman
3
Oostenrijk
20
Pakistan
3
Panama
5
Peru
11
Polen
654
Portugal
490
Qatar
3
Roemenië
2.085
Rusland
724
Rwanda
1
Sandwich Eilanden
1
Saoedi-Arabië
1
Servië
64
Singapore
13
Sint Maarten
5
Slovenië
19
Slowakije
147
Soedan
3
Somalië
1
Spanje
978
Suriname
3
Swaziland
1
Syrië
1
Taiwan
11
Thailand
6
Tsjechië
121
Tunesië
1
Turkije
185
Turks en Caicos Eilanden
3
Venezuela
2
Verenigde Arabische Emiraten
25
Verenigde Staten
207
Vietnam
10
Wit-Rusland
138
Zambia
1
Zimbabwe
1
Zuid-Afrika
126
Zuid-Korea
11
Zweden
38
Zwitserland
19
Totaal
12.230
59. Hoeveel katten zijn er in de afgelopen vijf jaar verkocht?
Er is geen informatie beschikbaar over de verblijfplaats en het houderschap van katten
en hoeveel van deze dieren er worden verkocht. Dit wordt niet bijgehouden. Wel zijn
cijfers bekend hoeveel katten er zijn verkocht die in beslag of bewaring zijn genomen
in de afgelopen vijf jaar. Dat zijn er 608.
60. Hoeveel katten zijn er in de afgelopen vijf jaar geëxporteerd?
In de afgelopen vijf jaar zijn er vanuit Nederland binnen de EU per jaar enkele tientallen
katten verplaatst. Het aantal katten dat naar landen buiten de EU is geëxporteerd
is in 2018 verwaarloosbaar. In 2019 en 2020 waren het er ongeveer 40, in 2021 ongeveer
90 en in 2022 ongeveer 70.
61. Hoeveel katten zijn er in de afgelopen vijf jaar geïmporteerd en wat is hun land
van herkomst?
Een groot deel van de katten wordt door particulieren geïmporteerd en blijft daardoor
buiten het zicht van systemen als TRACES. Hierdoor kunnen geen betrouwbare cijfers
gegeven worden over hoeveel katten er de afgelopen vijf jaar zijn geïmporteerd en
wat hun land van herkomst is.
62. Hoeveel paarden zijn er in de afgelopen vijf jaar verkocht?
Voor paarden is er een I&R verplichting. De I&R registraties geven informatie over
het verblijf en het houderschap van dieren. Of een dier verkocht is blijkt niet uit
het I&R-register. De reden van overdracht van dieren naar een andere houder wordt
niet geregistreerd.
Van in beslag of bewaring genomen paarden is wel bekend hoeveel er verkocht zijn in
de afgelopen vijf jaar. Dat zijn er 66.
63. Hoeveel paarden zijn er in de afgelopen vijf jaar geëxporteerd en waar zijn deze
dieren naartoe geëxporteerd?
In 2018 zijn er ongeveer 19.000 paarden geëxporteerd vanuit Nederland, 28% daarvan
was buiten de EU. In 2019 ging het om ongeveer 20.000 paarden, waarvan 27% buiten
de EU. In 2020 waren het ongeveer 18.000 paarden, waarvan 24% buiten de EU. In 2021
waren het ongeveer 19.000 paarden, waarvan 38% buiten de EU (inclusief het Verenigde
Koninkrijk) en in 2022 (t/m augustus) waren het ongeveer 13.000 paarden waarvan 41%
buiten de EU. In de jaren 2018–2021 vond de export van de paarden binnen de EU voornamelijk
plaats naar België, het Verenigd Koninkrijk (t/m 2020), Duitsland en Italië. In het
jaar 2022 (t/m augustus) ging het voornamelijk om exporten naar België, Duitsland,
Italië, Spanje en Zweden. Buiten de EU betrof het voornamelijk de Verenigde Staten
en Mexico en na de Brexit is daar het Verenigde Koninkrijk bij gekomen.
64. Hoeveel paarden zijn er in de afgelopen vijf jaar geïmporteerd en wat is hun land
van herkomst?
Er zijn vanuit EU-lidstaten zowel in 2018 als in 2019 ruim 12.000 paarden geïmporteerd.
In 2020 ging het om ruim 11.000 paarden, in 2021 waren het er ruim 13.000 en in 2022
(t/m september) ruim 11.000. In de jaren 2018–2020 vond de import van de paarden voornamelijk
plaats vanuit het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Spanje en Ierland. In 2021 en 2022
(t/m september) ging het voornamelijk om importen vanuit Ierland, Duitsland en Spanje.
Van buiten de EU zijn in 2018 ruim 2500 paarden geïmporteerd. In 2019 ging het om
ruim 2.700 paarden, in 2020 waren het er ruim 1.500, in 2021 ruim 3.400 en in 2022
(t/m september) ruim 5000. In al deze jaren betrof het voornamelijk importen uit Argentinië,
de Verenigde Staten en de Verenigde Arabische Emiraten.
65. Hoeveel gezelschapsdieren zijn er in de afgelopen vijf jaar verkocht?
Er is geen informatie beschikbaar over de verblijfplaats en het houderschap van gezelschapsdieren
en hoeveel van deze dieren er worden verkocht. Dit wordt niet bijgehouden. Wel zijn
cijfers bekend hoeveel gezelschapsdieren er zijn verkocht die in beslag of bewaring
zijn genomen in de afgelopen vijf jaar. Dat zijn er 1282.
66. Hoeveel gezelschapsdieren zijn er in de afgelopen vijf jaar geëxporteerd?
De aantallen gezelschapsdieren (niet commercieel) zijn niet bekend aangezien eigenaren
niet verplicht zijn om voor gezelschapsdieren exportdocumenten aan te vragen.
67. Hoeveel gezelschapsdieren zijn er in de afgelopen vijf jaar geïmporteerd en wat
is hun land van herkomst?
Controle op gezelschapsdieren (niet commercieel) vanuit landen buiten de EU wordt
uitgevoerd op plaatsen van binnenkomst. Afhankelijk van de wijze van binnenkomst wordt
dit ofwel door de NVWA ofwel door de douane (namens de NVWA) uitgevoerd. Aantallen
van deze gezelschapsdieren zijn niet bekend aangezien eigenaren niet verplicht zijn
om gezelschapsdieren bij binnenkomst aan te geven. Over gezelschapsdieren (niet commercieel)
vanuit EU-landen zijn geen gegevens beschikbaar.
68. Hoeveel markten met levende dieren zijn er tot nu toe in 2022 geweest? Kan de
regering dit uitsplitsen naar type dierenmarkt?
In de periode 1 januari 2022 tot en met 29 september 2022 hebben volgens openbare
bronnen 17 markten met paarden plaatsgevonden en hebben organisatoren middels een
kennisgeving melding bij de NVWA gemaakt van de volgende markten: 115 met evenhoevigen,
7 met gezelschapsdieren, 19 met vogels en 26 met overige gezelschapsdieren (zoals
reptielen, amfibieën en vissen). Op één markt kunnen meerdere diersoorten bijeengebracht
zijn. Een aantal markten met vogels zijn niet doorgegaan vanwege de vogelgriep.
69. Wat was de dekkingsgraad van controles door de NVWA bij markten met levende dieren?
In de periode 1 januari 2022 tot en met 29 september 2022 heeft de NVWA controles
uitgevoerd bij drie markten met paarden, twee markten met vogels en bij vijf markten
met overige gezelschapsdieren.
70. Op hoeveel gezelschapsdieren is de afgelopen vijf jaar, per jaar uitgesplitst,
beslag gelegd?
De handhavingsinstanties leggen geen beslag op dieren. De overheid heeft daarom geen
inzicht in het aantal dieren waarop andere partijen beslag laten leggen. Wel nemen
de handhavingsinstanties dieren in beslag. Zie bijvoorbeeld het antwoord op vraag
39 voor het aantal exotische dieren dat de handhavingsinstanties in 2020 en 2021 in
beslag en bewaring genomen hebben.
71. Hoeveel caracals zijn er in de afgelopen drie jaar in beslag genomen?
Er zijn vier caracals in de afgelopen drie jaar in beslag genomen.
72. Zijn er in de afgelopen drie jaar Ashera katten in beslag genomen? Zo ja, hoeveel?
Er zijn in de afgelopen drie jaar geen Ashera katten in beslag genomen.
73. Hoe vaak zijn controleurs van de NVWA de afgelopen vijf jaar bedreigd, geïntimideerd
en/of mishandeld tijdens hun werkzaamheden door fokkers van gezelschapsdieren?
In het meldingensysteem van de NVWA is de afgelopen vijf jaar één keer melding gedaan
van bedreiging bij dit type bedrijven. De NVWA vindt een veilig werkklimaat belangrijk
en zorgt er in dit kader onder andere voor dat bestaande faciliteiten voor werknemers
goed vindbaar en toegankelijk zijn. Zie ook de Kamerstukken 33 835, nr. 182 en nr. 194.
74. Hoe vaak zijn controleurs van de NVWA de afgelopen vijf jaar bedreigd, geïntimideerd
en/of mishandeld tijdens hun werkzaamheden door handelaren van gezelschapsdieren?
In het meldingensysteem van de NVWA wordt geen onderscheid gemaakt naar handelaren
of fokkers. Voor het antwoord betreffende de aantallen meldingen van bedreiging bij
dit type bedrijven verwijs ik naar het antwoord op vraag 73.
75. Hoe vaak zijn controleurs van de NVWA het afgelopen jaar bedreigd, geïntimideerd
en/of mishandeld tijdens hun werkzaamheden door werknemers van dierentuinen?
In het meldingensysteem van de NVWA komen de afgelopen vijf jaar geen incidenten voor
waarbij inspecteurs van de NVWA zijn bedreigd of geïntimideerd door werknemers van
dierentuinen, of waarbij werknemers van dierentuinen geweld tegen hen hebben gebruikt.
76. Hoe vaak hebben medewerkers van de NVWA bij controles van fokkers en houders van
gezelschapsdieren de politie moeten inschakelen in de afgelopen vijf jaar?
In het meldingensysteem van de NVWA is in de afgelopen vijf jaar sprake van één geval
waarin de marechaussee is ingeschakeld (op een luchthaven) in een conflict met een
houder.
77. Hoe vaak is er de afgelopen drie jaar opgetreden tegen bedrijven die dieren verhuren?
De NVWA houdt in haar registratiesysteem niet apart bij of bedrijven dieren verhuren;
deze informatie is daarom niet voorhanden.
78. Hoeveel controles zijn er in de afgelopen drie jaar bij (commerciële) fokkers
van knaagdieren uitgevoerd?
Hier heeft de LID gekeken naar het aantal uitgevoerde routinecontroles vanaf 1 september
2019 en gekeken naar de diersoorten cavia, konijn en de algemene term knaagdier. Dan
komt zij uit op een aantal van 325 dossiers. Wel tekent de LID aan dat dit aantal
een vertekend beeld kan geven daar er in 2020/2021 vanwege corona beperkingen waren
in het aantal fysieke controles dat zij kon uitvoeren.
79. Hoeveel controles zijn er in de afgelopen drie jaar bij (commerciële) fokkers
van paarden uitgevoerd?
De NVWA houdt in haar registratiesysteem niet apart bij hoeveel controles er zijn
uitgevoerd bij (commerciële) fokkers van paarden; deze informatie is daarom niet voorhanden.
80. Hoeveel controles zijn er in de afgelopen drie jaar bij (commerciële) handelaren
van paarden uitgevoerd?
De NVWA houdt in haar registratiesysteem niet apart bij hoeveel controles er zijn
uitgevoerd bij (commerciële) handelaren van paarden; deze informatie is daarom niet
voorhanden.
81. Welk toezicht is er op de handel in levende dieren via Facebook, Instagram, TikTok
en andere sociale media?
Op Facebook en Instagram is het volgens de voorwaarden niet toegestaan om dieren te
koop aan te bieden. De NVWA kan als zogenoemde «trusted flagger» bij Meta (het moederbedrijf
van Facebook en Instagram) melding doen van content op Facebook en Instagram die niet
voldoet aan wet- en regelgeving. Meta pakt deze meldingen met voorrang op en blokkeert
content die niet voldoet aan wet- en regelgeving voor Nederlandse IP-adressen. Voor
TikTok en andere sociale media zijn geen cijfers bekend met betrekking tot handel
in levende dieren op het platform.
Mijn ambtsvoorganger heeft de Tweede Kamer op 22 juni jl. geïnformeerd over de werkafspraken
tussen het digitale handelsplatform Marktplaats en de NVWA, onder meer voor het domein
dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1259).
82. Klopt het dat voor de verlenging van de A15 en voor de verbreding van de A27 boeren
zijn uitgekocht, waarbij ook bedrijven waren die alleen nog op papier stikstof uitstootten
maar welke werkelijk leegstonden? Zo ja, om hoeveel bedrijven gaat het?
Nee, dat klopt niet. Er wordt enkel stikstofruimte ingezet die het gevolg is van de
feitelijk gerealiseerde capaciteit (gerealiseerde stallen) op het moment dat de overeenkomst
wordt gesloten. Daarnaast worden enkel overeenkomsten gesloten met bedrijven die recentelijk
nog een representatieve hoeveelheid dieren hadden staan.
83. Waar loopt de regering nog tegenaan bij de bestrijding van illegale handel van
planten- en diersoorten?
In de beleidsreactie op het Dreigingsbeeld milieucriminaliteit (Kamerstuk 22 343, nr. 337) is beschreven welke knelpunten er zijn bij de bestrijding van de illegale handel
in beschermde plant- en diersoorten. Hierin wordt aangegeven dat versterking van de
strafrechtketen, zoals meer opsporingscapaciteit en -prioriteit, noodzakelijk is.
Er wordt nauw samengewerkt tussen de overheidspartners, waarbij het van belang is
dat de middelen en capaciteit van alle schakels in de keten goed op elkaar afgestemd
worden èn blijven. Langere termijn commitment en specifieke oormerking van budgetten
binnen de diverse organisaties is cruciaal voor een adequate bestrijding van illegale
handel in beschermde plant- en diersoorten.
84. Wat is de status van de overbruggingsregeling voor de visserijsector?
Momenteel wordt ter uitvoering van de motie Grinwis (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1444) en zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. onderzocht binnen
welke termijn een eventuele overbruggingsregeling kan worden opengesteld. Zodra hier
meer informatie over beschikbaar is, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
85. In welke mate zijn er financiële middelen beschikbaar binnen de begroting van
het Ministerie van LNV voor het investeren, en indien nodig innoveren, in emissiearme/niet
fossiele aandrijftechnieken voor vissersvaartuigen (bijvoorbeeld waterstof/elektrisch,
diesel/elektrisch)? Hoe kunnen deze middelen beschikbaar worden gesteld?
Zoals in de brief van de ambtsvoorganger van MLNV van 1 juli jl. is vermeld (Kamerstuk
29 675, nr. 210), komt in totaal € 444 miljoen beschikbaar voor de transitie van de visserijsector,
waarvan een deel als ondersteuning voor innovaties. Zo is vanuit het Noordzeeakkoord
€ 45 miljoen beschikbaar, waarvan € 10 miljoen nationale middelen en € 35 miljoen
uit het Europese fonds EMFAF. De nationale middelen worden deels besteed aan de inrichting
van het Visserij Innovatie Netwerk (VIN) en de ondernemershulp. Daarnaast heeft het
kabinet besloten om bij het aanwijzen van nieuwe gebieden voor windenergie in het
Programma Noordzee 2022–2027 extra middelen uit het Klimaatfonds vrij te maken voor
de verduurzaming van de visserij. Deze middelen bieden MLNV onder anderen de kans
om in aanvulling op de middelen van het Noordzeeakkoord nog steviger in te zetten
op de ontwikkeling van nieuwe technieken. Bij de ontwikkeling van nieuwe technieken
en vlootvernieuwing gaat het onder anderen om emissiearme en niet fossiele aandrijftechnieken
en vermindering van bodemberoering en bijvangst. Vooruitlopend op het openstellen
van nieuwe regelingen, waarbij gebruik gemaakt zal worden van voorstellen vanuit het
VIN, kunnen ondernemers gebruik maken van de IPC-regeling (subsidiemodule Innovatieprestatiecontracten),
die open staat tot 15 oktober. Deze regeling richt zich onder andere op projecten
die tot doel hebben om de negatieve invloed op het klimaat of milieu van de visserijactiviteiten
te verlagen.
86. Hoe wordt er rekening gehouden met vissers die te maken krijgen met vervuiling
van hun producten door te hoge concentraties aan PFAS-stoffen? Zijn er mogelijkheden
voor het compenseren van het verlies aan vangstmogelijkheden? Zo ja, uit welke middelen
in de begroting kan dit worden betaald?
Voor PFAS zullen vanaf 1 januari a.s. maximum limieten van kracht worden voor de voedingscategorieën
vlees, vis en eieren op grond van Europese regelgeving. Dit betekent dat producten
onder deze voedingscategorieën die op dat moment niet aan deze limieten voldoen op
grond van voedselregelgeving niet langer op de markt mogen worden gebracht. Daarbij
is het de verantwoordelijkheid van de producent, in dit geval het visserijbedrijf,
om ervoor te zorgen dat de producten die hij in de handelskanalen brengt voldoen aan
deze limieten. Voor producten die op grond van de voedselveiligheidsregelgeving niet
meer op de markt kunnen worden gebracht kan aan de visserijbedrijven geen compensatie
worden verstrekt. Overigens geldt voor veel visserijbedrijven dat zij hun visserij-activiteiten
in vaak grotere gebieden kunnen uitoefenen en dus vis kunnen blijven leveren uit het
deel van die gebieden waar geen problemen zijn met de PFAS-limieten.
87. Heeft de regering geld gereserveerd voor het compenseren van de vissersvloot door
gestegen brandstofkosten als gevolg van de oorlog in Oekraïne (de-minimis)? Zo ja,
wanneer kunnen de vissers dit geld tegemoetzien? Zo nee, waarom is daar nog geen werk
van gemaakt?
Momenteel wordt onderzocht of en zo ja hoe een eventuele overbruggingsregeling voor
de visserij kan worden opengesteld. Ik hoop u hierover op korte termijn te informeren.
88. In welke mate wordt er meer menskracht geïnvesteerd in de lobby richting andere
lidstaten om te garanderen dat het gelijke speelveld voor vissers gewaarborgd wordt?
De Nederlandse inzet is steeds gericht op het waarborgen van een gelijk speelveld
voor vissers binnen de kaders van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Op verschillende
momenten is hierover contact met andere lidstaten door de Permanente Vertegenwoordiging
van Nederland bij de Europese Unie, door de Landbouwraden- en attachés in lidstaten
en door het Ministerie van LNV. Naast ad hoc contacten vinden reguliere contactmomenten
vaak plaats ten tijde van Raadswerkgroepen en de Landbouw- en Visserijraad.
89. In welke mate zijn er mogelijkheden voor extra compensatie in het kader van het
Noordzee Overleg gezien het feit dat de ambitie voor Wind op Zee op het Nederlands
continentaal plat voor het jaar 2050 maar liefst 70GW en voor 2040 al 50GW is?
Hoeveel windenergie op zee er precies nodig zal zijn in 2050 hangt van veel factoren
af. Het kabinet gaat onderzoeken hoe de doorgroei van windenergie op zee er concreet
uit kan zien en of dit ook daadwerkelijk haalbaar is, gezien de ecologische impact
en andere gebruiksfuncties op de Noordzee. In 2023 volgt besluitvorming hierover en
wordt duidelijk wat de gevolgen zijn voor voedselwinning en specifiek visserij. Conform
afspraak uit het Noordzeeakkoord worden mogelijkheden voor mitigerende maatregelen
onderzocht.
90. Hoeveel geld van het Coronaherstelfonds van 4,7 miljard euro wordt besteed aan
de portefeuille van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)
en aan welke projecten?
In het herstel- en veerkrachtplan zijn twee projecten opgenomen die onder het Ministerie
van LNV resorteren. Het gaat om een bedrag van in totaal € 989 miljoen. De twee projecten
zijn onder andere onderdeel van de structurele aanpak stikstof dat als doel heeft
de stikstofproblematiek in Nederland te verminderen. Het gaat om het Programma Natuur
dat gericht is op natuurherstel en -ontwikkeling. Hiervoor is € 714 miljoen in het
plan opgenomen. Verder is er in het plan € 275 mln. opgenomen voor de Subsidieregeling
sanering varkenshouderijen (Srv) dat als doel heeft om geuroverlast in veedichte gebieden
te verminderen. Daarnaast is de reductie van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden
een belangrijk nevendoel.
91. Hoeveel kotters en kottervisserbedrijven telt Nederland?
Zie hiervoor Visserij in Cijfers 2022:
«De actieve kottervloot bestond in 2020 uit 284 schepen. Deze kotters waren in bezit
van in totaal 244 bedrijven. Van die bedrijven had de grote meerderheid (217, 89%)
één kotter in bezit. De overige 27 bedrijven (11%) hadden meerdere actieve kotters
in gebruik. Hiervan exploiteerden in 2020 18 bedrijven 2 kotters en 9 bedrijven 3 kotters
of meer».3
92. Zijn er effectrapportages beschikbaar die de effecten op de landbouwsector en
de plattelandseconomie aantonen met betrekking tot de natuur-, stikstof- en bouwplannen
van de Ministeries van LNV, Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening (VRO)?
Het kabinet vindt het belangrijk dat in de transitie in het landelijk gebied aandacht
uitgaat naar sociaaleconomische effecten en naar de brede welvaart van de mensen die
er wonen, werken, opgroeien en recreëren. Daarom is in de Wet Stikstofreductie en
Natuurverbetering vastgelegd dat op nationaal niveau een sociaaleconomische effectanalyse
plaatsvindt van de bron- en natuurmaatregelen binnen het programma Stikstofreductie
en Natuurverbetering. Deze heeft inmiddels plaatsgevonden.4 Bij deze analyse is gekeken naar Brede Welvaart thema’s als leefomgeving en wonen,
arbeid en vrije tijd, samenleving en gezondheid.
Wat de sociaaleconomische effecten van de natuur-, stikstof- en bouwplannen zullen
zijn op bijvoorbeeld de landbouwsector en het platteland, zullen echter verschillen
per regio. In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering is daarom ook vastgelegd
dat de provincies in de gebiedsplannen de verwachte sociaaleconomische effecten van
maatregelen gaan beschrijven. Met deze analyse in de hand kunnen provincies de afweging
maken welke maatregel passend is in het gebied en of daarbij aandacht uit moet gaan
naar flankerend beleid of mitigatie van effecten. Een sociaaleconomische effectanalyse
is ook onderdeel van het NPLG en de integrale gebiedsprogramma’s die door de provincies
worden opgesteld.
Ook zullen de provincies in hun gebiedsprogramma’s specifiek aandacht hebben voor
een impactanalyse voor de landbouw. Deze analyse is onderdeel van de bredere sociaaleconomische
effectenanalyse van de integrale gebiedsprogramma’s en over de methodiek om deze analyse
uit te voeren vinden nu gesprekken plaats tussen Rijk, provincies, kennisinstellingen
en sectorpartijen.
93. Hoeveel pelagische vissersbedrijven telt Nederland?
Nederland kent 3 pelagische rederijen. Zij hebben gezamenlijk 8 pelagische vaartuigen.
94. Is er een lijst van planten- en diersoorten die uit Nederland zijn verdwenen door
een overvloed aan stikstof als oorzaak en niet door andere oorzaken als verdroging
en verdwijning van leefgebieden? Zo nee, kan de regering zo’n lijst samenstellen met
daarbij een indicatie sinds wanneer de betreffende plant- of diersoort voor het laatst
in Nederland is waargenomen?
Zo’n lijst is niet beschikbaar. Het is ook niet mogelijk om zo’n lijst op te stellen
omdat het verdwijnen van soorten altijd een gevolg is van een complexe samenhang van
oorzaken.
95. In welk jaar was de referentiesituatie van de natuur waarop de huidige status
van de natuur wordt beoordeeld, bijvoorbeeld het jaar 1700 of het jaar 1800?
De stand van de natuur wordt primair beoordeeld aan de hand van de doelen. Deze doelen
zijn onder andere opgenomen in de aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden
en in de provinciale natuurbeheerplannen (voor het Natuurnetwerk Nederland). Deze
doelen zijn niet op één jaartal gebaseerd. Jaartallen spelen echter wel een rol bij
de beoordelingen. De belangrijkste zijn de volgende:
– Om te bepalen hoe het met de Nederlandse biodiversiteit gaat, worden Rode Lijsten
opgesteld. IJkpunt voor het bepalen van de mate van bedreiging is de situatie rond
1950.
– Voor de Europees beschermde natuur gelden meerdere jaartallen. Omdat de Vogelrichtlijn
van 1979 is, geldt voor de vogels de situatie rond 1980 (in beginsel) als minimum
voor de landelijk gunstige staat van instandhouding. Omdat de Habitatrichtlijn in
1994 in werking is getreden, geldt de situatie rond 1994 (in beginsel) als minimum
voor een landelijk gunstige staat van instandhouding van habitattypen en van de in
de bijlagen 2, 4 en 5 opgenomen soorten. Voor de beschermde soorten en habitats in
Natura 2000-gebieden geldt daarnaast een referentiesituatie per gebied; het jaartal
betreft het jaar van aanwijzen (bij Vogelrichtlijngebieden) dan wel het jaar van plaatsing
op de Communautaire Lijst (bij Habitatrichtlijngebieden). Ten opzichte van die referentiesituatie
mag er geen verslechtering plaatsvinden.
96. Wat is de omzet van de Nederlandse visserijsector?
In 2021 bedroeg de totale geschatte omzet van de Nederlandse visserijsector € 345 mln.
Daarvan kwam € 224 mln. van de kottervloot (65%), € 94 mln. van de grote zeevisserij
(27%) en € 27 mln. van de kleine kustvisserijen (8%).5
97. Wat is de historische ontwikkeling van het landbouwareaal in Nederland?
Als wordt gekeken naar de ontwikkeling van het landbouwareaal sinds 1900 dan is er
de eerste periode een toename te zien van het landbouwareaal van 2.125.000 ha in 1900
naar 2.610.000 in 1955. Sindsdien daalt het landbouwareaal tot 2.236.000 ha in 2015,
het laatste jaar dat door het CBS wordt weergegeven. Op basis van agrimatie is bekend
dat sindsdien het areaal verder is gedaald en wederom de omvang benadert die het in
1900 had. Overigens is de agrarische productie die nu op dit areaal wordt bereikt
veel groter dan de agrarische productie die in 1900 op dit areaal werd bereikt.
98. Hoeveel directe en indirecte banen telt de visserijsector?
De directe werkgelegenheid in de Nederlands gevlagde visserijschepen wordt voor 2021
geschat rond de 1600 fte: ongeveer 1178 in de kottervloot, 273 in de grote zeevisserij
en 143 in de kleine kustvisserijen. In deze laatste visserij zijn meer mensen actief,
maar het grootste deel houdt zich parttime met de visserij bezig. De indirecte werkgelegenheid
in de Nederlandse visserij is onbekend.6
99. Wat is het percentage van de Nederlandse visserijsector in de totale vangst van
Europese landen?
De Nederlandse vloot ving in 2919 ongeveer 8% (315.000 ton) van de totale EU vangst
(4,05 mln ton vis, laatste cijfers uit Annual Econmic Report)
Dit komt vooral door de pelagisch trawlers die meer van 75% van de totale Nederlandse
vangst voor hun rekening nemen.7
100. Wat is de stikstofuitstoot van één kotter per dag in de Nederlandse wateren?
Dat verschilt nogal per kotter. Uitgaande van een gemiddelde garnalenkotter (momenteel
zijn de precieze cijfers van 7 garnalenkotters bij het ministerie bekend) zit dit
in bandbreedte van 813 tot 4.295 kilogram NOx per jaar. Uitgaande van 235 zeedagen per jaar per kotter betekent dit 3,46 KG–18,3 KG
per dag.
101. Wat is de verwachting van de ontwikkeling van het landbouwareaal voor de komende
tien jaar?
De toekomstige ontwikkeling van het landbouwareaal is afhankelijk van diverse factoren.
Er ligt een grote druk op de ruimteverdeling binnen Nederland, door behoefte aan extra
woningen en infrastructuur, de opgaven rond energietransitie, natuurherstel. Tegelijkertijd
blijft er ook ruimte nodig voor een transitie naar een toekomstbestendige landbouw
waarbij sprake is van extensivering, omschakeling naar eiwitgewassen, behoud van biogrondstoffen
en klimaatadaptatie. Deze verschillende ruimteclaims vragen om goed afgewogen keuzes
die gemaakt moeten worden binnen een gebied. Binnen het kabinet voert de Minister
voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening regie hierop. Voor opgaven rondom deze
onderwerpen in het Landelijk Gebied worden in het NPLG structurerende ruimtelijke
keuzes meegegeven, die lokaal doorwerken via de gebiedsprogramma’s. Deze gebiedsprogramma’s
zijn nodig om de functies van zowel ruimte, energie, natuur en landbouw te combineren.
Vooruitlopend op deze gebiedsprogramma’s is de ontwikkeling van het landbouwareaal
voor de komende tien jaar op dit moment lastig in te schatten.
102. Wat is de stikstofuitstoot van één vrachtschip per dag in de Nederlandse wateren?
De stikstofuitstoot van één vrachtschip per dag in Nederlandse wateren is moeilijk
te bepalen. Het verschil in scheepstype, snelheid en de grootte van het schip hebben
een grote invloed op de uitstoot van NOx. De afstand naar de kust is eveneens van invloed op de hoeveelheid stikstof die aan
land kan komen. Een voorbeeld is een containerschip in de categorie 5.000–9.999 Gross
Tonnage (GT), dat vaart buiten de 12-mijls-zone met 11 knopen/uur (ongeveer 20 KM/u),
voor een periode van 24 uur. Volgens het AERIUS rekenmodel van TNO stoot een dergelijk
schip 747,303 Kg NOx uit.
103. Met hoeveel kotters is de Nederlandse vissersvloot de afgelopen tien jaar afgenomen?
Hiervoor verwijzen wij de Kamer graag naar de website van Agrimatie.8 Hierop is te zien dat het aantal kotters in 2010 werd geschat op 297 en in 2020 op
293.
104. Hoeveel procent brandstof bespaart de pulsvistechniek?
Het brandstofverbruik van de pulsvisserij kwam in 2012 gemiddeld 45% lager uit dan
in de traditionele boomkorvisserij.9
105. Hoeveel procent stikstof en hoeveel procent brandstof bespaart de flyshoottechniek?
De flyshoottechniek is een op zichzelf staande visserijtechniek die zich richt op
specifieke doelsoorten. Een vergelijking van verschillende visserijtechnieken in dit
opzicht biedt geen bruikbare informatie en is niet onderzocht.
106. Wat is de verwachting van de ontwikkeling van de landbouwproductie in volume
voor de komende tien jaar?
Het is niet vooraf te voorspellen hoe de landbouwproductie zich de komende tien jaar
gaat ontwikkelen omdat deze van vele factoren afhankelijk is. Het is echter wel te
verwachten dat er verschuivingen binnen de productie zullen plaatsvinden, waarbij
er steeds meer nadruk zal komen te liggen op hoogwaardige en duurzame productie. Daarnaast
verwacht ik dat het productievolume van dierlijke eiwitten de komende tien jaar zal
afnemen, met het oog op de opgaven waar Nederland voor staat.
107. Hoeveel schelp- en schaaldierenkwekerijen telt Nederland momenteel?
In Nederland vindt geen kweek van schelp- en schaaldieren in aquacultuursystemen plaats
op land of in vijvers. De productie van uitgezaaide schelpdieren, zoals die plaatsvindt
op percelen in voornamelijk de Oosterschelde en de Grevelingen, wordt echter ook gecategoriseerd
als schelpdierkweek. Dit heeft betrekking op circa 100 bedrijven. De mosselsector
is binnen deze sector de grootste. Voor wat betreft schaaldieren wordt gevist op de
natuurlijke bestanden van schaaldieren in onder meer de Oosterschelde, de Grevelingen
en de Noorzeekustzone.
108. Met hoeveel procent zijn de Nederlandse visgronden de afgelopen decennia afgenomen?
Een exact antwoord is niet te geven. Er zijn meerdere factoren van invloed op de ruimte
voor visserij op de Noordzee. Ankerplaatsen en zones rond mijnbouwplatforms waar niet
gevist mag worden zijn er al heel lang en nemen een kleine 1% van de Nederlandse Noordzee
in beslag. De laatste jaren zijn vooral windparken gesloten voor bodemberoerende visserij.
Dit betreft op dit moment ca. 1,5% van de Nederlandse Noordzee. Windparken bieden
overigens kansen voor passieve visserij en aquacultuur. In de Nederlandse Natura 2000
kustzones gelden beperkingen voor visserij. Deze kustgebieden beslaan 4% van de Nederlandse
Noordzee. De beperkingen bestaan uit een vergunning onder de Wet natuurbescherming
en bepaalde gebiedspecifieke beperkingen voor bepaalde typen visserij. Zo geldt er
voor bodemberoerende visserij een verbod op circa 0,3%. De ruimte voor bodemberoerende
visserij zal de komende jaren echter verder afnemen vanwege lopende Europese trajecten
voor visserijbeperkingen in natuurgebieden op de EEZ, afspraken uit het Noordzeeakkoord
en de doelstellingen voor windenergie op zee.
109. Welke investering dient een kottervisser te doen om te verduurzamen en in aanmerking
te komen voor een vergunning conform de Wet natuurbescherming (Wnb)?
Dit verschilt per visser. Uitgaande van de garnalenvisserij in diverse Natura 2000-gebieden
lijkt het er vooralsnog op dat de meeste vissers een kansrijke vergunningaanvraag
kunnen doen. Met de aanschaf van een katalysator kunnen zij hun stikstofuitstoot terugdringen
en daarmee hun vergunbaar visgebied vergroten. Gemiddeld zal een garnalenvisser dus
35k moeten investeren.
110. Wat is de verwachting van de ontwikkeling van de werkgelegenheid in het agrocluster
voor de komende tien jaar?
Het is niet vooraf te voorspellen hoe de werkgelegenheid in het agrocluster zich de
komende tien jaar gaat ontwikkelen omdat deze van vele factoren afhankelijk is. Het
is echter wel te verwachten dat de werkgelegenheid net als de landbouwproductie van
aard verandert, zie ook het antwoord op vraag 106. Het is de bedoeling dat de sociaaleconomische
impactanalyses van gebiedsplannen een beter beeld zullen geven van de mogelijke ontwikkeling
van de werkgelegenheid in het agrocluster in het betreffende gebied.
111. Waarom moet een visser een Wnb-vergunning opnieuw aanvragen en een veehouder
niet?
Veehouders kunnen vaak terugvallen op een bestaand recht omdat zij al eerder een natuurvergunning
of andere vergunning voor hun bedrijf en activiteiten hadden en daarin geen wijziging
in is aangebracht. De meeste visserijen zijn echter veranderlijk in plaats en omvang
van uitvoering; daarmee zijn de omstandigheden en voorwaarden waaronder de visserijen
uitgevoerd mogen worden steeds aan verandering onderhevig. Daarmee kan in juridische
zin niet gesproken worden van telkens één-en-hetzelfde-project.
Uit rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat er als er geen sprake is van één-en-hetzelfde-project,
artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn van toepassing is op de activiteit in kwestie
(zie bijvoorbeeld HvJ EU 14 januari 2010 (Stadt Papenburg)). Daarmee zal een visser
bij het aflopen van zijn natuurvergunning, weer een nieuwe vergunning moeten aanvragen.
Zijn activiteiten worden dan weer volledig getoetst op basis van de inhoud van zijn
specifieke vergunningaanvraag.
112. Welk percentage van de Nederlandse visvangst is bestemd voor de export?
Exportvolumes zijn niet eenduidig te herleiden naar de Nederlandse aanvoer. Zo kan
bijvoorbeeld in de verwerkende industrie in hetzelfde exportproduct zowel Nederlandse
aanvoer als geïmporteerde vis samengevoegd zijn waarbij de verhoudingen hiertussen
niet uit generieke statistieken zijn te herleiden. Daarmee beschikt LNV niet over
de gegevens om deze vraag te beantwoorden.
113. Welk percentage van de Nederlandse visconsumptie wordt geïmporteerd?
Consumptievolumes zijn niet eenduidig te herleiden naar specifieke importvolumes.
Zo kan bijvoorbeeld in de verwerkende industrie in hetzelfde consumptie gerede product
zowel Nederlandse aanvoer als geïmporteerde vis samengevoegd zijn waarbij verhoudingen
hiertussen niet uit generieke statistieken zijn te herleiden. Daarmee beschikt LNV
niet over de gegevens om deze vraag te kunnen beantwoorden.
114. Wat is de totale hoeveelheid vis die Nederlandse vissers jaarlijks opvissen?
Hoe verhoudt dat getal zich tot de totale visvangst van 40 jaar geleden?
In de afgelopen 5 jaar landden de Nederlands gevlagde vissers gemiddeld ca. 342.000
ton vis per jaar aan. In 2021 was dat ca. 299.000 ton.
Rond 1980 is een toename vanaf ca. 200.000 ton opgetreden tot gaandeweg het niveau
hierboven genoemd.
115. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging om te kijken naar
het verschil in ruimtelijke verdeling van ammoniak op basis van de satellietmetingen
van TNO en de ruimtelijke verdeling van concentratiemetingen op leefniveau van het
RIVM?
Binnen het Nationaal Kennisprogramma Stikstof loopt een onderzoek naar de mogelijkheden
die satellietwaarnemingen bieden om ons huidige omgevingsmonitoring te verbeteren.
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een consortium van RIVM, TNO, KNMI, Wageningen
Universiteit, Wageningen Research en Centrum voor Milieukunde Leiden. Begin 2024 zal
het consortium aangeven op welke manier huidige satellietwaarnemingen kunnen bijdragen
aan een verbetering van de huidige monitoringssystematiek.
116. Wat is de toe- of afname van het aantal stuks vee in 2021 ten opzichte van 1987
en 1950 per diercategorie (melkvee, pluimvee, varkens, geiten en eenden)?
Voor de beantwoording op de vraag is data van CBS StatLine gebruikt. Hierbij is het
belangrijk om te weten dat het verzamelen van data door de jaren heen is veranderd,
waardoor de cijfers van de verschillende jaartallen niet direct te vergelijken zijn.
Ook zijn de cijfers van 2021 nog niet definitief. Het melk- en fokvee bestaat uit
melk- en kalfkoeien, stieren en overig melk- en fokvee.
– Het aantal stuks melkvee is in 2021 met 109.000 afgenomen ten opzichte van 1950 en met 1.135.000 afgenomen
ten opzichte van 1987.
– Het pluimvee (excl. eenden) is in 2021 toegenomen met 880.000 ten opzichte van 1987. In 1950 waren
er geen cijfers beschikbaar. De eerste cijfers zijn beschikbaar vanaf 1970, toen was
het aantal 56.362.000 stuks.
– Het aantal varkens is in 2021 toegenomen met 9.597.000 ten opzichte van 1950 en afgenomen met 2.892.000
ten opzichte van 1987.
– Het aantal geiten is in 2021 toegenomen met 609.000 ten opzichte van 1987. In 1950 waren er geen cijfers
beschikbaar. De eerste cijfers waren beschikbaar in 1970, toen betrof het aantal 13.000
stuks.
– Het aantal eenden is in 2021 toegenomen met 161.000 ten opzichte van 1987. In 1950 waren er geen cijfers
beschikbaar. De eerste cijfers waren beschikbaar in 1970, toen betrof het aantal 950.000
stuks.
Zie onderstaande tabel voor een overzicht van de cijfers. Overigens zeggen de cijfers
over het aantal stuks vee niet 1-op-1 iets over de milieubelasting, omdat de emissie
per dier door de jaren heen is veranderd.
Diergroep
1950
1987
2021
Melkvee- en fokvee1
(rund)
X 1.000
2.659
3.685
2.550
Pluimvee (exclusief eenden)
X 1.000
–
89.940
90.820
Varkens
X 1.000
1.860
14.349
11.457
Geiten
X 1.000
–
34
643
Eenden
X 1.000
–
471
632
Bron: CBS StatLine – Landbouw; vanaf 1851
117. Wanneer komt de overbruggingsregeling voor de kottervisserij?
Momenteel wordt ter uitvoering van de motie Grinwis (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1444) en zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. onderzocht binnen
welke termijn een eventuele overbruggingsregeling kan worden opengesteld. Zodra hier
meer informatie over beschikbaar is, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
118. Klopt het dat in de LNV-begroting voor het jaar 2023 de ambitie om het doel in
2030 van weerbare teeltsystemen en weerbare gewassen te hebben bereikt mist? Waarom
zijn er geen beleidsdoelen geformuleerd? Waarom zijn er middelen opgenomen in de begroting
voor de uitvoering van het Uitvoeringsprogramma Gewasbescherming?
Uw Kamer heeft in september 2020 het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming
2030 ontvangen (Kamerstuk 27 858, nr. 518). Hierin staan de drie strategische doelen en de (tussen)doelen voor waterkwaliteit.
Uw Kamer ontvangt voor het eind van het jaar nadere informatie over verschillende
(tussen)doelen voor geïntegreerde gewasbescherming, weerbare planten en teeltsystemen
en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur.
In de begeleidende brief bij het Uitvoeringsprogramma staat dat er tot en met 2022
middelen voor dit programma beschikbaar zijn (Kamerstuk 27 858, nr. 518). Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat er bekeken wordt hoe een solide meerjarige
financiering van het uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 mogelijk
gemaakt kan worden (Kamerstuk 27 858, nr. 572). Aangezien hierover bij het opstellen van de begroting 2023 nog geen duidelijkheid
was, staat hierover geen passage in de begroting 2023.
119. Klopt het dat de versnellingsimpuls, met een additionele bijdrage vanuit LNV
van 30 miljoen euro per jaar voor fundamenteel en praktijkonderzoek en voor kennisverspreiding,
mist?
De versnellingsimpuls voor fundamenteel- en praktijkonderzoek en voor kennisverspreiding
is inderdaad niet opgenomen in de LNV-begroting 2023. Over deze impuls en bijbehorende
dekking heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden in het kabinet.
120. Hoeveel natuur wordt de komende jaren aangelegd en op welke plekken?
Omdat mijn ministerie niet bij de aanleg van alle nieuwe natuur betrokken is, beschik
ik niet over een compleet overzicht van de nieuwe natuur die de komende jaren in voorbereiding
is. Een groot deel van de nieuwe natuur wordt gerealiseerd ten behoeve het Natuurnetwerk
Nederland. Daarover heb ik, via de provincies, wel informatie. Uw Kamer wordt jaarlijks
geïnformeerd over de voortgang van de inrichtingsopgave. Uit de meest recente Voortgangsrapportage
Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 253) blijkt dat op 31 december 2020 van de overeengekomen 80.000 ha nog een restantopgave
bestond van 35.679 ha. Deze moet conform afspraak worden gerealiseerd tot en met 2027.
121. Op welke manier wordt bepaald waar natuur moet worden aangelegd?
Dat hangt er vanaf in welk kader de natuur wordt gerealiseerd. Veel nieuwe natuur
die in de komende jaren zal worden gerealiseerd, zal ten behoeve van het Natuurnetwerk
Nederland worden aangelegd. In die gevallen bepalen provincies hoe het Natuurnetwerk
Nederland wordt begrensd, en daarmee ook waar de restantopgave zal worden gerealiseerd.
In andere gevallen is het afhankelijk van de initiatiefnemer van de nieuwe natuur
(bijvoorbeeld gemeenten of particulieren) en het daarvan geldende beleidsmatige en
ruimtelijke kader.
122. Welke wet of regel eist van Nederland om nieuwe natuur te ontwikkelen?
De aanwijzing van beschermde gebieden is geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en
de Habitatrichtlijn. Op basis hiervan worden Natura 2000 gebieden aangewezen door
de Minister voor Natuur en Stikstof.
De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn eisen ook dat beschermde soorten en
habitattypen in een gunstige staat van instandhouding worden gebracht. Wanneer de
omvang van habitats onvoldoende is voor een gunstige staat van instandhouding dient
er uitbreiding plaats te vinden. Ook voor benodigde kwaliteitsverbetering is soms
nieuwe natuur nodig. Provincies hebben de verplichting zorg te dragen voor de totstandkoming
en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk: Natuurnetwerk
Nederland. Deze verplichting is opgenomen in artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming
en komt straks ook terug in het stelsel van de Omgevingswet.
123. Heeft Nederland genoeg landbouwgrond om de bevolking te voeden wanneer we niets
meer zouden importeren en exporteren?
Het kunnen voeden van de Nederlandse bevolking met enkel voedsel van Nederlandse landbouwgrond
is geen doelstelling van het kabinet. Nederland maakt een onderdeel uit van de Europese
interne markt, is sterk verweven met internationale markten en het beleid is er op
gericht om internationale markten en handelsstromen open te houden. Verschillende
rapporten die n.a.v. de gevolgen van de oorlog in Oekraïne door WEcR zijn opgesteld
geven aan dat de voedselzekerheid in Nederland en de EU niet in gevaar is (zie bijvoorbeeld
Kamerstuk 21 501-32, nr.1460, of voor het overzicht van alle rapporten Oorlog in Oekraïne, voedselvoorziening
en voedselzekerheid van de WUR).10
Op een Europese niveau is het een onderdeel van de doelstellingen van het gemeenschappelijk
landbouw beleid om voedselvoorziening veilig te stellen, markten te stabiliseren en
redelijke prijzen voor verbruikers te realiseren. Op een Europees niveau is hier dus
aandacht voor, hoewel het veilig stellen van voedselvoorziening nadrukkelijk iets
anders is dan volledig zelfvoorzienend te moeten zijn op alle afzonderlijke producten.
Ten behoeve van de weerbaarheid neemt Nederland deel aan het Europees Mechanisme voor
Paraatheid en Respons bij Voedselzekerheidscrises (EFSCM), waar de gevolgen van crises
op de voedselvoorzieningsketen in de EU in kaart worden gebracht. Daarnaast zet Nederland
zich o.a. via het verspreiden van de kennis en kunde van het bedrijfsleven en de kennisinstellingen
in voor mondiale voedselzekerheid, met duurzaamheid hierin als leidend thema.
In 2013 heeft WEcR een onderzoek gedaan met een vergelijkbare vraagstelling, namelijk
naar de zelfvoorzieningsgraad in het geval van calamiteiten.11 De uitkomsten spreken voor zichzelf: «Uit de studie blijkt dat de Nederlandse landbouw
ruim in staat is om de Nederlandse bevolking te voeden als zich een crisissituatie
voordoet waarbij geen import en export meer mogelijk is.
Wel zullen er, in het geval er geen enkele handel meer mogelijk is, wijzigingen in
de productie optreden. Onder deze autarkische situatie zou het beschikbare voedselpakket
voor de consument dus wel sterk afwijken van de huidige situatie, en zal een aanpassing
in consumptiepatroon plaats moeten vinden.
124. Heeft geopolitiek een rol gespeeld bij de totstandkoming van de begroting?
Bij het opstellen van de begroting wordt voor zover mogelijk alle relevante omstandigheden,
inclusief de geopolitieke ontwikkelingen, in ogenschouw genomen. De Nederlandse visserij-,
land- en tuinbouwsector zijn immers nauw verweven zijn met het buitenland en veel
opgaven waar Nederland voor staat zijn ook internationale opgaven. De verschillende
onderdelen van de begroting zijn echter niet één op één toe te schrijven aan alleen
geopolitieke ontwikkelingen.
125. Kan de regering aangeven wat de maatschappelijke meerwaarde van een ton stikstofemissie
is, als deze wordt toebedeeld aan de veehouderij, dan wel de industrie, de woningbouw
of de natuur? Welke sector weet hiermee de grootste maatschappelijke waarde volgens
het breed welvaartsbegrip te creëren?
De hoeveelheid stikstof die in Nederland kan worden uitgestoten zonder dat deze schadelijk
is voor onder andere de natuur is beperkt. Op dit moment geldt dat er op veel plaatsen
sprake is van teveel uitstoot en neerslag. Reductie is dan ook nodig om de natuur
te herstellen en vergunningsverlening mogelijk te maken. Tegelijkertijd geldt dat
de ruimte om binnen ecologisch verantwoordelijke kaders stikstof uit te stoten sterk
per regio verschilt. Vanuit dit gegeven en de noodzaak om te komen tot een (sterke)
reductie van stikstofuitstoot zal de nieuwe balans en maatschappelijke weging voor
welke activiteiten, die stikstof uitstoten, ruimte blijft bestaan voor een belangrijk
deel regionaal moeten plaatsvinden in de gebiedsprocessen.
In de gebiedsprogramma’s zal ook aandacht zijn voor de sociaaleconomische effecten,
en naar de brede welvaart van de mensen die er wonen, werken, opgroeien en recreëren.
Dit zal dus ook onderdeel zijn van de afwegingen hoe reductie wordt gerealiseerd,
beschikbare ruimte wordt ingezet en maatschappelijke meerwaarde wordt gemaximaliseerd.
126. Op welke wijze wordt wetenschappelijk en juridisch onderbouwd welke doelen nationaal
en internationaal afdwingbaar kunnen zijn?
Hoezeer doelen afdwingbaar zijn en door wie, hangt af van waar en hoe de doelen zijn
vastgelegd. Voor veel onderwerpen, zoals de staat van instandhouding van N2000-gebieden
en de waterkwaliteit, zijn doelen vastgelegd in nationale en Europese regelgeving.
De Rijksoverheid is daarmee juridisch gebonden aan het nakomen hiervan. In het kader
van het NPLG wordt per onderwerp gespecificeerd wat de doelen zijn en wat er verwacht
wordt van provincies om over het totaal te realiseren dat de doelen onontkoombaar
worden gerealiseerd.
127. Kan het nationaal en/of internationaal vastleggen van afdwingbare doelen tot
onevenredige maatschappelijke kosten leiden als de vastgelegde doelen niet haalbaar
zijn?
Wat onevenredige maatschappelijke kosten zijn behoeft altijd een (politieke) afweging
ten opzichte van de baten. Bij het vaststellen van nationale en internationale doelen
in wetgeving worden de maatschappelijke kosten en baten ook reeds meegewogen.
128. Welke mogelijkheden zijn er om onder vastgelegde afdwingbare doelen uit te komen
als deze niet haalbaar zijn?
Van Europese verplichtende normen kan niet worden afgeweken. De haalbaarheid hiervan
is bij vaststelling en parlementaire behandeling ook altijd al bezien. Wel geldt dat
er over het algemeen in meer of mindere mate ruimte bestaat om maatregelen om de doelstellingen
te halen op nationaal of regionaal niveau naar eigen inzicht vorm te geven, mits de
doelstellingen worden gehaald. Voor wat betreft de nationale doorvertaling van relevante
doelen naar gebieden worden in het kader van het NPLG eerst indicatieve doelen meegegeven,
die zo nodig nog kunnen worden aangepast in het proces om te komen tot definitieve
doelen, met onder meer de voorwaarde dat aan de nationale doelen wordt voldaan. In
het kader van het NPLG worden nog nadere afspraken tussen Rijk en provincies vastgelegd,
waaronder een bijsturingsladder, over wat te doen als doelen niet gehaald worden.
129. Kan de regering een overzicht geven van de jaarlijkse subsidies die in totaal
naar natuur(beheer) gegaan zijn en naar landbouw (inclusief de begroting tot en met
2030), vanaf het jaar 2000, en daarbij vermelden om hoeveel hectares het in zijn totaliteit
gaat?
In principe zijn alle subsidies op de LNV-begroting gerelateerd aan natuur(beheer)
en/of landbouw. Niet altijd is de subsidieverstrekking aan hectares gerelateerd. Het
subsidieoverzicht is, net als ieder jaar, als bijlage bij de begroting opgenomen.
130. Welke doelen zijn precies behaald met de toekenning van de in de afgelopen tien
jaar verleende subsidies aan natuurorganisaties?
De behaalde doelen zijn afhankelijk van de aard van de subsidie.
Wanneer het gaat om subsidies ten behoeve van natuurbeheer, geldt dat natuurbeheerders
een beroep kunnen doen op het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) van de provincies.
Beheerders moeten daarbinnen natuurtypen beheren, conform de provinciale natuurbeheerplannen.
Beheerders die gebruik willen maken van de SNL moeten gecertificeerd worden door een
onafhankelijke certificeringscommissie. Die houdt op regelmatige basis een auditonderzoek
bij de betrokken beheerders, wat leiden tot het (al dan niet voorlopig) voorzetten
danwel stopzetten van de certificering.
131. Kunt u een overzicht geven van de CO2- en stikstofvoetafdruk per kilogram geproduceerd product tussen de huidige productiewijze
en volgens de toekomstige «kringlooplandbouw»-standaardproductiewijze van de meest
gangbare in Nederland geproduceerde landbouwproducten (zoals melk, aardappelen en
vlees)?
Voor een indruk van de huidige voetafdruk van de totale voedselconsumptie en hoe deze
voetafdruk er onder kringlooplandbouw uit zou kunnen zien (in termen van landgebruik
en broeikasgasemissies per kg eiwit) verwijs ik u naar de PBL-achtergrondstudie «Kwantificering
van de effecten van verschillende maatregelen op de voetafdruk van de Nederlandse
voedselconsumptie uit 2019» (PBL-2019-Kwantificeren-opties-voetafdruk-voedsel-3488.pdf).
In deze studie is weliswaar de stikstofvoetafdruk niet apart berekend, maar de inschatting
is dat dit hetzelfde beeld geeft als de broeikasgas- en landvoetafdruk.
Doel van kringlooplandbouw is onder meer de uitstoot van broeikasgassen en van stikstof
zo laag mogelijk te laten zijn; idealiter leidt landgebruik tot opslag van koolstof
en wordt de belasting van de natuur door stikstof verminderd door bijvoorbeeld de
teelt van stikstofbindende gewassen. Wezenlijk is dat binnen kringlooplandbouw in
de veehouderij de reststromen uit de akkerbouw worden benut en dat omgekeerd mest
naar akkers wordt afgevoerd om de kringlopen te sluiten. Het terugdringen van verliezen
en kortere afstanden zijn wezenlijk voor het «meer sluiten» van kringlopen. Het zijn
ook de verliezen en klimaatgevolgen van het transport van grondstoffen over grote
afstand die bijdragen aan stikstof- en broeikasgasemissies.
In de LNV-visie «Waardevol en verbonden» en het realisatieplan «Op weg met nieuw perspectief»,
is onderstreept dat er geen standaardproductiewijze voor kringlooplandbouw bestaat
en dat het ook niet wenselijk is deze vast te leggen, om ruimte te kunnen bieden aan
ondernemerschap. Kringlooplandbouw kan immers langs verschillende wegen en in verschillende
vormen worden gerealiseerd. Kringlooplandbouw is geen opgelegde blauwdruk, maar zal
per sector, per gebiedstype en per bedrijf verschillend worden ingevuld. De doelen
van het beleid en de vertaling daarvan naar prestatie-indicatoren op bedrijfsniveau
bepalen concreet welke prestaties van agrarische ondernemers worden verwacht.
132. Hoeveel hectare, uitgesplitst per type grasland en locatie, van de tijdelijke
en de blijvende graslanden is productie(f) grasland? Hoeveel hectare, uitgesplitst
per type grasland en locatie, van de tijdelijke en de blijvende graslanden in Natura
2000-gebieden is productie(f) grasland?
Blijvend grasland: 22.483 hectare, natuurlijk grasland met hoofdfunctie landbouw:
27.540 hectare en natuurlijk grasland met hoofdfunctie natuur: 4.920 hectare (GDI,
2021).
133. Is de regering bekend met het stikstofuitstoot besparende middel «Kopros» zoals
genoemd in het artikel «Boeren overtuigd van wondermiddel tegen stikstof, maar overheid
(nog) niet» (omroeptilburg.nl)?
Ja.
134. Is de regering bereid de effectiviteit de werking van het middel «Kopros» op
zeer korte termijn te onderzoeken?
Het is aan ondernemers om de effectiviteit van technieken en managementmaatregelen
te laten onderzoeken. LNV faciliteert daartoe onderzoek en ontwikkeling van nieuwe
technieken en maatregelen voor integrale en brongerichte verduurzaming van de veehouderij
via de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv).
Hierin kunnen ondernemers samen met een onderzoeksorganisatie een nieuwe techniek
of managementmaatregel onderzoeken en ontwikkelen. RVO voert deze regeling uit in
opdracht van LNV. Sinds de start van deze regeling in 2020 zijn er drie openstellingen
van de innovatiemodule geweest. De beoordeling van de derde openstelling is nog niet
afgerond. Het is nog niet bekend wanneer de volgende openstelling zal plaatsvinden.
135. Is de regering ervan op de hoogte dat veel ontwikkelaars van stikstofuitstootbesparende
technieken hoge obstakels ondervinden om op de Regeling ammoniak veehouderij (RAV)-lijst
te komen?
Ja daar zijn wij mee bekend. Er is bewust gekozen voor een procedure, waarbij de zorgvuldigheid
van opnames op de Rav-lijst centraal staat. Dit is ook noodzakelijk voor de juridische
houdbaarheid van de factoren. Het is daarbij van belang dat er voor een definitieve
emissiefactor voldoende metingen in vier verschillende praktijkstallen zijn die verspreid
over een jaar zijn uitgevoerd. Het proces van aanvragen van een proefstalfactor, het
verkrijgen van de vergunningen voor de bouw van die stallen, het bouwen zelf en het
meten van de stallen duurt enkele jaren. Het is daarom ook mogelijk om voorafgaand
aan de metingen met een voorlopige emissiefactor12 op de Rav-lijst te komen. Hieraan zijn wel eisen verbonden, zoals het indienen van
meetplannen en het toepassen van een risicofactor.
Er zijn regelingen om innovatieve ondernemers tegemoet te komen. Voor proefstallen
is geregeld dat deze in principe via de MIA/Vamil-regeling kunnen worden gefinancierd.
Ook begeleidt RVO daarbij de aanvragers intensief en kosteloos. Daarnaast zijn er
subsidieregelingen zoals de Sbv (Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal-
en managementmaatregelen), op grond waarvan ondernemers subsidie aan kunnen vragen
voor het ontwikkelen en bemeten van nog niet bewezen stal- en managementmaatregelen.
Ook regionaal of sectoraal, zoals voor de pluimveesector, zijn er regelingen waarbij
meetkosten gesubsidieerd worden, zoals de pilot-regeling voor het meten van emissiereducerende
fijnstoftechnieken van het PEV (Praktijkcentrum emissiereductie veehouderij).
136. Welke actie(s) gaat de regering ondernemen om het voor ontwikkelaars van stikstofuitstootbesparende
technieken makkelijker te maken op de RAV-lijst te komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 135 is het van belang dat investeringen
juridisch houdbaar zijn. Daarvoor is het nodig dat de dat Rav-factor voor een techniek
zorgvuldig tot stand komt, daarbij worden ondernemers doormiddel van verschillende
regelingen ondersteund. De Kamer zal binnenkort over drie onderwerpen geïnformeerd
worden die samenhangen met stikstofuitstootbesparende technieken en de RAV-lijst:
De Staatssecretaris van IenW zal de Kamer, mede namens de Minister van LNV informeren
over het rapport «Verbetering van effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk»
en de beleidsreactie daarop.
De Minister voor Natuur en Stikstof zal de Kamer informeren over aanscherpingen en
verduidelijkingen in het bestaande instrumentarium van toestemmingverlening in het
kader van de Wet natuurbescherming. Daarin zal ook worden ingegaan op de stappen die
worden gezet om rechtszekerheid van vergunningen te borgen die zijn verleend op basis
van de Rav-factoren.
Tot slot zal de Tweede Kamer door de Minister van LNV, mede namens de Minister voor
NenS en de Staatssecretaris van IenW, binnenkort worden geïnformeerd naar aanleiding
van het advies van de kwartiermaker over stalinnovaties. Het advies ziet op het instellen
van een regieorgaan voor de versnelling van innovaties op het gebied van mestverwerking
en stallen en het aanstellen van een innovatiegezant (Motie van het lid Lodders, Kamerstuk
35 570 XIV, nr. 23). Het advies is er op gericht om de drempels die de versnelling van innovatie hinderen,
weg te nemen.
137. Waarop is de zes miljoen euro voor kunstmestvervanging gebaseerd? Hoeveel mestvergisters
zouden daarvan gekocht kunnen worden?
Mestvergisting is niet in deze regeling opgenomen. Deze subsidieregeling richt zich
op centrale mestverwerking en kunstmestvervanging. Er is voor deze regeling een meerjarig
budget van € 48 miljoen begroot, waarvan € 6 miljoen in 2023. Eigenschap van de regeling
is dat tussen de € 125.000 en € 2.000.000 per aanvraag wordt toegekend. Er wordt echter
verwacht dat het gemiddelde aanvraagbedrag voor mestverwerkers rond de € 1.000.000
zal liggen, waardoor in totaal circa 48 installaties gesubsidieerd kunnen worden.
Mestvergisting wordt primair geïnstrumenteerd via de Stimulering Duurzame Energieproductie
en Klimaattransitie (SDE++), een instrument van EZK. Binnen dit instrument kunnen
mestvergisters subsidie aanvragen voor de afdekking van de onrendabele top. Voor de
SDE++ is in 2023 5 miljard beschikbaar. Binnen de SDE++ concurreren technieken met
elkaar op basis van de laagste kosten. Het is dus niet zeker hoeveel mestvergisters
ondersteund kunnen worden omdat dit onder andere afhangt van de concurrentie met goedkopere
technieken.
Vanaf 2023 is er in de SDE++ sprake van zogenoemde «hekjes» om energiedomeinen. Een
hekje zorgt ervoor dat technieken met een hogere subsidie-intensiteit eerder aan bod
komen, doordat voor hen binnen het hekje budget wordt gereserveerd. Dit zijn technieken
die weliswaar op de korte termijn minder kosteneffectief zijn, maar die op de langere
termijn noodzakelijk zijn voor de energietransitie en waarvan de kosten kunnen dalen
naarmate ze meer worden ingezet. Voor de SDE++ is in totaal in 2023 € 5 miljard beschikbaar.
Vanaf 2023 komt er een onder andere een hekje om het domein «Moleculen» van € 750 miljoen.
Binnen dit domein concurreert mestvergisting bijvoorbeeld met andere vormen van vergisting
en met productie van waterstof en biobrandstoffen, maar niet met elektriciteitsproductie
uit zon of wind.
138. Hoeveel fte uitvoeringscapaciteit is benodigd bij de overheid op respectievelijk
nationaal en provinciaal niveau voor de uitvoering van het speerpunt van dit kabinet
om de grote en urgente maatschappelijke opgaven in het landelijk gebied rondom natuur,
water en klimaat op te lossen?
Op nationaal niveau zijn er fte vrijgemaakt uit het transitiefonds om de opgaven rondom
het landelijk gebied aan te pakken. Echter, de opgaven op het gebied van natuur, water
en klimaat gaan verder dan het transitiefonds.
Er zal dit jaar gestart worden met een onderzoek op basis van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet
om de meerkosten voor uitvoering van de decentrale overheden in beeld te brengen,
die samenhangen met het NPLG.
139. Op welke manier wordt exact gewerkt aan een concurrentiekrachtige landbouw?
Een concurrentiekrachtige landbouw is iets waar onze landbouwsector iedere dag aan
werkt. De Minister van LNV zet zich ervoor in om de concurrentiekracht van onze landbouw
verder te ondersteunen. Dit gebeurt samen met de primaire producenten, ketenpartijen
en kennisinstellingen onder meer via kennis en innovatie. Het groene onderwijs is
internationaal toonaangevend. Dit onderwijs is ook steeds meer gericht op het versterken
van ondernemerschap. De grote concurrentiekracht van onze landbouw wordt mede bepaald
door onze hoog opgeleide landbouwers die goed kunnen werken met het hoge kennisniveau
dat beschikbaar is in Nederland. Internationaal zet ook het Landbouwradennetwerk haar
kennis en netwerk in voor de ondersteuning van de vermarkting van kwalitatief hoogwaardige
en duurzame producten, kennis en innovatie en het realiseren van internationale samenwerkingsverbanden.
Zowel de innovatieve kracht, het kennisniveau en de ondersteuning van het Landbouwradennetwerk
zorgen ervoor dat de Nederlandse landbouw een van de meest concurrerende landbouwsectoren
van de wereld is.
140. Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat Nederlandse boeren hetzelfde behandeld
worden als boeren in andere lidstaten wat betreft wetten en regels?
Op Europees niveau worden veelal of wetten en regels dwingend voorgeschreven (bijvoorbeeld
de minimale lijst van oneerlijke handelspraktijken) of worden er doelen voorgeschreven
(bijvoorbeeld de instandhouding van natuurgebieden). In het ene geval zal de behandeling
van boeren niet verschillen tussen lidstaten. In het andere geval kan de uitwerking
van het Europese voorschrift verschillen doordat rekening wordt gehouden met lokale
omstandigheden. Dit kan in het ene geval goed uitpakken en in het andere geval minder
goed uitpakken. Hierover worden veelvuldig gespreken gevoerd met de Europese Commissie,
waarbij een zo gelijk mogelijk speelveld een heel belangrijk onderwerp van gesprek
is. Zo is bijvoorbeeld het GLB een echt communautair beleidsinstrument, gebaseerd
op verordeningen die een directe en gelijke rechtswerking hebben in alle lidstaten.
Dit draagt eraan bij dat een gelijk speelveld zoveel mogelijk geborgd wordt.
141. Welke gevolgen heeft het als we zouden eisen dat in Nederland alleen producten
worden geïmporteerd die aan dezelfde eisen voldoen als waaraan Nederlandse producten
moeten voldoen?
Markttoegang en de regels rond import uit derde landen zijn geen zaak van individuele
lidstaten, maar van de Europese Unie als geheel. Nederland kan daar waar sprake is
van een EU-bevoegdheid niet zelfstandig eisen opleggen rondom de import van producten.
Als Nederland dat toch doet, treedt zij feitelijk uit de interne markt en wordt de
gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU aangetast.
Op multilateraal gebied (Wereldhandelsorganisatie, WTO) kunnen derde landen maatregelen
van Nederland aanvechten in het kader van het geschillenbeslechtingssysteem van de
WTO. De Europese Commissie treedt in WTO namens de Lidstaten op. Indien de EU de zaak
verliest, mag de tegenpartij compenserende maatregelen treffen door bijv. strafheffingen
op te leggen aan EU producten / Nederlandse producten. Ook is er een risico van vergelding
door derde landen als maatregelen als onrechtmatig of protectionistisch worden beschouwd.
Ten slotte is het nuttig om vast te stellen dat er meerdere eisen zijn waar Nederlandse
producten aan moeten voldoen. Daarom is het van belang nader aan te geven om welke
eisen het hier gaat. Geïmporteerde producten moeten voldoen aan EU- producteisen ten
aanzien van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Eisen rondom
duurzaamheid en productie-eisen in het productieproces van derde landen kunnen als
handelsbelemmerend worden gezien door de WTO. De Commissie heeft in onderzoek aangegeven
dat het in specifieke, onder WTO-regels omschreven omstandigheden mogelijk is om autonome
maatregelen te nemen die in overeenstemming zijn met het WTO kader. Over een aantal
van dergelijke autonome maatregelen wordt momenteel onderhandeld (bv ontbossingsvoorstel,
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen).
142. Welke kennisontwikkelingen en innovaties vallen onder de versnellingsvoorstellen,
gaat het daarbij alleen om vernieuwingen in stallen of bijvoorbeeld ook om alternatieve
eiwitbronnen zoals kweekvlees en precisiefermentatie?
Een aantal van de versnellingsvoorstellen bevat maatregelen gericht op het vernieuwen
van stallen. Naar aanleiding van recente uitspraak van de Raad van Staten over RAV
factoren vinden er momenteel gesprekken plaats met de betrokken provincies over deze
voorstellen. Uiteraard is daar de inzet dat er alleen wordt geïnvesteerd in systemen
die bewezen effectief zijn. Daarnaast zijn er ook voorstellen die focussen op managementmaatregelen
en andere innovatieve maatregelen die niet betrekking hebben op stalsystemen. Hierbij
een aantal voorbeelden: het verminderen van het percentage eiwit in het voer, loopvloeren
sproeien met water, verdunnen mest bij uitrijden, toevoegen van additieven aan het
veevoer of mest, meer weidegang, en mest preciezer uitrijden bij niet drogende weersomstandigheden.
Alternatieve eiwitbronnen en precisiefermentatie zijn niet ingediend door de provincies
als versnellingsvoorstellen.
143. Hoe voorziet de regering in een budget voor waterschappen om mee te werken aan
het opstellen van gebiedsplannen?
De provincies zullen als gebiedsregisseurs iteratief en te beginnen per 1 juli 2023
via specifieke gebiedsprogramma’s budget aanvragen voor de uitvoering van deze programma’s
bij het Transitiefonds. Dat is dan inclusief specifieke kosten van bijvoorbeeld de
waterschappen. In de tussentijd wordt met de waterschappen overlegd hoe daaraan voorafgaand
een vorm van bevoorschotting door het Rijk mogelijk is. Daarnaast wordt er – in het
kader van de Wet Financiële Verhoudingen – een zogenaamd Artikel 2 onderzoek gestart
om te bezien welke additionele incidentele kosten decentrale overheden moeten maken,
die voor compensatie door het Rijk in aanmerking komen.
144. Waarom zijn de budgetten voor de stikstof-versnellingsvoorstellen en voor de
PAS-melders al naar de Kamer gekomen als wijziging op de begroting voor 2022 (Kamerstuk
36 193)? Worden deze budgetten toegevoegd aan de begroting voor 2022 of aan de begroting
voor 2023? Wanneer komen deze budgetten beschikbaar voor de provincies?
In juli is aangekondigd om de uitvoering van de integrale gebiedsgerichte aanpak voor
natuur (inclusief stikstof), water en klimaat, in 2022 versneld van start te laten
gaan en provincies de mogelijkheid te bieden om meldingen versneld te legaliseren.
Deze majeure wijziging is met een incidentele suppletoire begroting van de meerjarenbegroting
van 2022 ingediend, met mutaties in 2022 en 2023. De middelen voor het oplossen van
de problematiek rond de PAS-meldingen worden geheel toegevoegd aan de middelen van
2023.
145. Kan de regering gedetailleerd toelichten aan welke maatregelen deze gelden uitgegeven
zullen worden? Verschilt dit per provincie? Zo ja, kan de regering de voorziene maatregelen
per provincie aangeven?
Na goedkeuring van de Incidentele Suppletoire Begroting (ISB) voor de € 504 miljoen
voor de versnellingsvoorstellen zal de Regeling provinciale versnellingsvoorstellen gepubliceerd worden. In de bijlage van die regeling staan de maatregelen per provincie.
Het aantal goedgekeurde voorstellen verschilt per provincie en daarom ook de toegewezen
budgetten. In totaal zijn er 45 voorstellen goedgekeurd door het kabinet.
Tevens is er door het kabinet € 250 mln. beschikbaar gesteld om het legalisatieprogramma
voor de PAS-melders te versnellen, door de middelen uit de tweede tranche van de Landelijke
beëindigingsregeling veehouderij (Lbv) naar voren te halen. Met deze middelen stellen
we provincies in staat om versneld maatregelen te treffen ten behoeve van de legalisatieopgave
en daarbij is er ruimte voor de provincies om maatwerk te bieden. Hiervoor is ook
een specifieke uitkering in voorbereiding. Het streven is om deze regeling begin volgend
jaar gereed te hebben. In de bijlage van die regeling staan de bedragen per provincie.
Het is aan de provincies om nadere invulling te geven aan de besteding van de middelen
door maatregelen te treffen ten behoeve van de legalisatieopgave.
146. Klopt het dat de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Transitiefonds landelijk
gebied en natuur oorspronkelijk voorzien was op Prinsjesdag 2023? Waarom is dit uitgesteld
naar 1 januari 2024?
Het is de bedoeling dat de Tijdelijke wet Transitiefonds landelijk gebied en natuur
(TwT) uiterlijk in werking treedt in de zomer van 2023, zodat het wetsvoorstel tot
vaststelling van de eerste begrotingsstaat voor het fonds, kan worden ingediend bij
de Tweede Kamer op Prinsjesdag 2023 (19 september 2023), voor het begrotingsjaar 2024.
Artikel 2.23, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 bepaalt namelijk dat een
wetsvoorstel tot vaststelling van een begrotingsstaat wordt ingediend bij de Tweede
Kamer op de derde dinsdag in september van het jaar voorafgaande aan het begrotingsjaar.
Om een ontwerpbegroting van dit fonds in te kunnen dienen, dient het fonds te zijn
ingesteld. Dat betekent dat de TwT tot wet moet zijn verheven en in werking moet zijn
getreden vóór de indiening van de eerste ontwerpbegroting. Als de TwT in werking treedt
vóór Prinsjesdag 2023, dan kunnen vanaf januari 2024 uitgaven worden gedaan ten laste
van het fonds.
147. Kan de regering uitleggen waarom er een Regieorganisatie Realisatie Transitie
Landelijk gebied is opgezet? Waarom ligt de regie hierover niet bij het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit?
In het regeerakkoord is gekozen voor een afzonderlijke Minister voor Natuur- en Stikstof
en het instellen van een krachtige regieorganisatie. Om hieraan invulling te geven
is in samenspraak door Rijk en provincies, in afstemming met gemeenten en waterschappen,
een regiemodel ontwikkeld. Hierbij is uitgegaan van de analyse dat het Rijk dichter
bij de uitvoering moet komen en dat de provincies worden ondersteund en waar gewenst
geholpen bij het realiseren van de transitie in het landelijk gebied zoals ook geadviseerd
door ABD-topconsult. Om dit te bereiken is de nieuwe regieorganisatie transitie landelijk
gebied (RTLG) ingericht, als onderdeel van het Ministerie van LNV: in deze organisatie
werken Rijk en provincies nauw samen, omdat de een niet zonder de ander kan om tot
resultaat te komen. RTLG is zowel partner als regisseur en is zich van beide rollen
en de verschillende eisen die daaraan gesteld worden, ook qua houding en gedrag, bewust
in het handelen. RTLG voert de regierol op landelijk niveau uit op basis van de beleidsopdracht
die volgt uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). De functie van de RTLG
bestaat uit twee hoofdelementen. Het eerste hoofdelement is het waar gewenst ondersteunen
van de provincies bij de uitvoering. In deze horizontale samenwerking heeft de RTLG
een partnerrol en loketfunctie voor de provincies. Het tweede hoofdelement is het
sturen op doelrealisatie van de transitie in de landelijke gebieden op basis van het
vastgestelde NPLG als beleidsopdracht. Gegeven deze functies zijn de Ministeries van
LNV, IenW en BZK vanuit hun beleidsverantwoordelijkheid voor het NPLG samen met het
Interprovinciaal Overleg (IPO) namens de decentrale overheden, opdrachtgever voor
RTLG.
148. Hoeveel provincies zijn inmiddels aan de slag met de versnellingsvoorstellen
in het kader van de stikstofproblematiek?
In hoeverre provincies nu al gestart zijn met de versnellingsvoorstellen is niet bekend.
De provinciale uitvraag heeft geleid tot een pakket van 45 voorstellen waarvoor middelen
beschikbaar zijn gesteld door het kabinet. Om die middelen daadwerkelijk uit te kunnen
keren wordt op zeer korte termijn de Regeling provinciale versnellingsvoorstellen gepubliceerd na goedkeuring van de Incidentele Suppletoire Begroting door de beide
kamers. Aan de hand daarvan kunnen provincies de middelen opvragen. De verwachting
is dat de beide kamers snel besluiten over de begroting en dat daarmee provincies
nog dit jaar de middelen krijgen om de voorstellen te financieren.
149. Krijgt de Tweede Kamer inzage in de twaalf integrale gebiedsprogramma’s voorafgaand
aan het vaststellen hiervan op 1 juli 2023? Zo ja, wanneer zal dit zijn?
De provincies zijn bezig met het opstellen van hun gebiedsprogramma’s en leveren uiterlijk
1 juli 2023 een toetsbare versie op. De gebiedsprogramma’s zullen onder meer door
de Ecologische autoriteit en het consortium van RIVM-PBL en WUR worden beoordeeld
en door het Rijk worden getoetst, waarna de programma’s zullen worden vastgesteld.
We zijn nu in gesprek met het IPO over de gedetailleerdheid van de gebiedsprogramma’s.
De programma’s zullen aan de ene kant hele concrete onderdelen bevatten en aan de
andere kant onderdelen omvatten die nog geconcretiseerd zullen worden. Dit betekent
dat de gebiedsprocessen niet af zijn op 1 juli 2023, maar ook na vaststelling van
de programma’s verder ontwikkeld zullen worden. De concrete onderdelen van het programma
komen in aanmerking voor bijdragen uit het Transitiefonds.
Na de toetsing en aanpassing zullen de gebiedsprogramma's worden vastgesteld door
de gedeputeerde staten. Op dat moment zijn de gebiedsprogramma openbaar en kunnen
ze met de Kamer gedeeld worden.
150. Op welke wijze kunnen provincies nog voor instelling van het Transitiefonds –
aanvullend op het budget Specifieke uitkering – aanspraak maken op middelen voor de
uitvoering van goedgekeurde gebiedsplannen zodat geen tijd verloren gaat?
Het kabinet heeft in juli 2022 besloten om middelen uit het Transitiefonds naar voren
te trekken ten behoeve van versnellingsopgaven die in 2022 en 2023 uitgevoerd worden.
Concrete maatregelen van provincies die nu in voorbereiding zijn voor 2023 kunnen
meegenomen worden in de komende gebiedsprogramma’s van juli 2023 en zo aansluiten
op de kaders en spelregels die momenteel opgesteld worden. Op basis van goedgekeurde
gebiedsprogramma’s – na 1 juli 2023 – zal bekeken worden of er middelen uit het Transitiefonds
beschikbaar gesteld kunnen worden ter dekking van concrete goedgekeurde maatregelen
die aantoonbaar bijdragen aan het doel.
151. Bij de implementatie van de structurele aanpak stikstof is geconstateerd dat
er zowel sprake is van vertraging als van tegenvallende prognoses, wanneer valt er
een nieuwe Kwartaalrapportage Implementatie bronmaatregelen te verwachten?
Bij de vaststelling van de structurele aanpak stikstof en, als onderdeel daarvan,
het bronmaatregelenpakket13 is besloten om de voortgang te bewaken van de implementatie van deze bronmaatregelen
door periodiek voortgangsgesprekken te voeren met de bronmaatregeleigenaren. Op basis
van deze informatie wordt twee keer per jaar een uitgebreide rapportage samengesteld.
De eerst volgende is de rapportage van Q3 2022. De planning is dat deze dit najaar
met de Kamer wordt gedeeld.
152. Wat is het aandeel stikstofgevoelige natuur wat op dit moment en (naar verwachting)
eind 2023 onder de (recent in internationaal verband aangescherpte) Kaderrichtlijn
Water (KDW) ligt?
De recent gepubliceerde Europese kritische depositiewaarden (KDW's) hebben een bandbreedte
én ze zijn bepaald voor typen natuur die zijn geclassificeerd volgens de EUNIS-indeling.
Voor het beantwoorden van de vraag is het nodig dat er een eenduidige KDW wordt vastgesteld
per habitattype en leefgebiedtype voor de Nederlandse situatie, zoals dat na het verschijnen
van het vorige Europese rapport ook is gedaan. Dat onderzoek moet nog plaatsvinden
en pas dan kan het huidige Nederlandse KDW-rapport worden vervangen.
153. Is bekend welk deel van de PAS-melders zijn capaciteit nog uit zal breiden nadat
de activiteiten zijn gelegaliseerd? Zo ja, wat is de omvang hiervan?
Bij het legaliseren van de PAS-melding gaat het in beginsel om depositie die nu al
plaatsvindt. Mogelijk kan er sprake zijn van niet-gerealiseerde capaciteit, conform
artikel 2.8b van de Regeling natuurbescherming. Uit de verificatie van de meldingen
door de bevoegde gezagen zal blijken welk deel van de gemelde depositie nu al plaatsvindt.
154. Hoeveel groter wordt de stikstofreductieopgave voor de landbouw, als alle PAS-meldingen
gelegaliseerd zijn?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 153 gaat het bij het legaliseren van de
PAS-melding in beginsel om depositie die nu al plaatsvindt. Mogelijk kan er sprake
zijn van niet-gerealiseerde capaciteit, conform artikel 2.8b van de Regeling natuurbescherming.
Uit de verificatie van de meldingen door de bevoegde gezagen zal blijken welk deel
van de gemelde depositie nu al plaatsvindt.
155. Hoe wordt gegarandeerd dat, gegeven de vertraging en tegenvallende prognoses
van de structurele aanpak, de stikstofruimte die met de 250 miljoen euro wordt gecreëerd
voor legalisatie van de PAS-melders, niet prioritair noodzakelijk is voor de (meest
kwetsbare) natuur?
Met de structurele aanpak is een omvangrijk pakket aan maatregelen voor herstel en
versterking van de natuur vastgesteld, waarmee het fundament is gelegd waarop economische
en maatschappelijke activiteiten doorgang zullen vinden, zoals het legaliseren van
de PAS-melders. Daarnaast geldt voor het mitigeren van stikstofeffecten van PAS-meldingen
dat het effect van deze maatregelen moet vaststaan en additioneel is ten opzichte
van wat nodig is voor behoud en het halen van de instandhoudingsdoelstellingen. Dit
wordt bij uitgifte van de maatregel vastgesteld in een ecologische beoordeling.
156. Wordt er bij de toetsing van de gebiedsplannen door de Ecologische Autoriteit,
zoals beschreven op pagina negen van de memorie van toelichting, ook gebruik gemaakt
van data uit de Nationale databank Flora en Fauna (FenF) en de meetnetten in het netwerk
ecologische monitoring? Zo nee, waarom niet? Wat ontbreekt er aan wetenschappelijke
autoriteit van de Nationale databank FenF?
De Ecologische Autoriteit toetst, met het oog op de huidige en beoogde kwaliteit van
de beschermde natuur, of de essentiële ecologische informatie aanwezig is voor de
besluitvorming. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de wetenschappelijke onderbouwing
van brede ecologische vraagstukken. Hierbij wordt beoordeeld of gebruik is gemaakt
van de meest geschikte en beste beschikbare kennis. Welke bronnen die best beschikbare
kennis bevatten, zal afhangen van het vraagstuk. Maar wanneer monitoringsgegevens
relevant zijn, dan ligt het voor de hand dat ook gegevens uit de NDFF en het NEM betrokken
zullen worden. Bij het opstellen van bijvoorbeeld natuurdoelanalyses kunnen voortouwnemers
hier gebruik van maken en zal de Ecologische Autoriteit toetsen of de juiste data
op de juiste manier gebruikt zijn. De Ecologische Autoriteit is onafhankelijk, dus
het is aan henzelf om te beoordelen welke bronnen de best beschikbare kennis bevatten
en of die in voldoende mate benut zijn.
157. Wat is het aandeel «zeer urgente» stikstofgevoelige natuur wat op dit moment
en (naar verwachting) eind 2023 onder de, recent in internationaal verband aangescherpte,
Kritische Depositie Waarde (KDW) ligt?
De recent gepubliceerde Europese kritische depositiewaarden (KDW's) hebben een bandbreedte
én ze zijn bepaald voor typen natuur die zijn geclassificeerd volgens de EUNIS-indeling.
Voor het beantwoorden van de vraag is het nodig dat er een eenduidige KDW wordt vastgesteld
per habitattype en leefgebiedtype voor de Nederlandse situatie, zoals dat na het verschijnen
van het vorige Europese rapport ook is gedaan. Dat onderzoek moet nog plaatsvinden
en pas dan kan het huidige Nederlandse KDW-rapport worden vervangen.
158. Welke maatregelen zullen er genomen worden ter compensatie van de tegenvallende
uitkomsten van de structurele aanpak stikstof?
Voor het bijsturen van de nu geconstateerde tegenvallers worden de mogelijkheden voor
aanvullende bijsturing uitgewerkt. Hierbij wordt gekeken naar zowel de mate van depositiereductie
van stikstof, een evenredige bijdrage tussen de sectoren en de termijn waarop stikstofeffecten
verwacht worden. Zodra hierover besluitvorming binnen het Kabinet heeft plaatsgevonden
zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
Daarnaast is er met de versnellersaanpak ook met de provincies gekeken naar maatregelen
die op korte termijn gebiedsgericht kunnen worden gerealiseerd. Hiervoor heeft het
kabinet op 15 juli besloten om 504 miljoen euro vrij te maken voor deze voorstellen.14
159. Welke stappen worden genomen in het aanscherpen en verduidelijken van het beleid
en het instrumentarium van toestemmingverlening?
In de kamerbrief over toestemmingverlening dit najaar ga ik in op de stappen die worden
gezet om het beleid en instrumentarium van toestemmingverlening aan te scherpen en
te verduidelijken. Hierin informeer ik de Kamer over de verkenning die ik samen met
de departementen en provincies heb uitgevoerd naar een vergunningplicht voor intern
salderen en een aanpak voor de ongewenste ingebruikname van latente ruimte. Ook zal
ik ingaan op de ontwikkelingen rondom het stikstofregistratiesysteem en stikstofbanken,
de Rav-factoren en toezicht en handhaving. Tot slot zal ik de Kamer informeren over
een drietal onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van toestemmingverlening.
160. Wat wordt bedoeld met «bij de implementatie is inmiddels wel geconstateerd dat
er zowel sprake is van vertraging als van tegenvallende prognoses»? Op welke constateringen
en op welke prognoses wordt hier gedoeld?
Bij de vaststelling van de structurele aanpak stikstof en, als onderdeel daarvan,
het bronmaatregelenpakket15 is besloten om intern de voortgang te bewaken van de implementatie van deze bronmaatregelen.
Daartoe is een interne systematiek ontwikkeld waarbij periodiek voortgangsgesprekken
worden gehouden. Gekeken wordt naar de planning, het moment van, en de hoeveelheid
stikstofdepositiereductie die te verwachten is op basis van ambtelijke inschattingen.
Dit wordt gedaan om inzicht te houden op het implementatieproces van de bronmaatregelen.
Op basis van de verzamelde informatie over de voortgang is geconstateerd dat de bronmaatregelen
minder snel tot uitvoering komen dan initieel beoogd. Ook is bij een aantal bronmaatregelen
op basis van de verdere uitwerking de prognose van depositiereductie effecten ambtelijk
lager ingeschat; initieel was berekend dat het structurele pakket en de spoedwet in
2030 gezamenlijk tussen de 103 en de 180 mol zouden opleveren. Op basis van de huidige
ambtelijke inschattingen ligt de bandbreedte tussen de 86 en de 159 mol. Dit zorgt
voor een lagere bandbreedte van stikstofeffecten dan in het PBL rapport Analyse Stikstofbronmaatregelen
was voorzien. Deze bijstellingen betreffen ambtelijke inschattingen op basis van voortgangsinformatie.
Dit betreffen dus geen wetenschappelijke doorgerekende prognoses van het totale bronmaatregelenpakket
en dienen enkel om, tussen de tweejaarlijkse monitoringsrapportages door het kennisconsortium,
de voortgang te bewaken van het implementatieproces en indien nodig tijdig bij te
kunnen sturen.
161. Hoeveel PAS (Programma Aanpak Stikstof)-melders wachten momenteel nog op legalisatie
en hoeveel PAS-melders zijn inmiddels – per provincie – al gelegaliseerd? In hoeveel
gevallen is hierbij sprake van een agrarische onderneming?
In totaal waren er 3734 PAS-meldingen ingediend tijdens de PAS-periode. 2310 ondernemers
met een PAS-melding hebben gegevens aangeleverd om in aanmerking te komen voor het
legaliseren van de PAS-melding. 29 melders hebben tot nu toe te horen gekregen dat
zij geen aanvullende stikstofruimte nodig hebben en dat zij van het intern salderen
traject gebruik kunnen maken en voor zes PAS-meldingen heeft de provincie een ontwerpbesluit
voor een natuurvergunning gepubliceerd om de PAS-melding te legaliseren. Ongeveer
90% van de oorspronkelijke meldingen zijn agrarisch.
In de onderstaande tabel en grafiek is de beschikbare informatie op 4 oktober jl.
weergegeven. Hierin zijn de eerder genoemde aantallen uitgesplitst naar bevoegd gezag,
en is ook aangegeven hoeveel meldingen er totaal zijn aangemeld voor legalisatie en
hoeveel er al geverifieerd zijn of worden.
Provincies
Legalisatieverzoeken
Verificatie
Drenthe
117
40
Flevoland
132
45
Friesland
212
26
Gelderland
214
33
Groningen
187
23
Limburg
143
38
Noord-Brabant
474
67
Noord-Holland
149
48
Overijssel
302
160
Utrecht
149
79
Zuid-Holland
173
51
Zeeland
55
55
Rijk
3
3
Totaal
2.310
668
162. Kan de regering bevestigen dat voor de definitie van PAS-melders de regering
nog steeds de definitie gebruikt conform de motie van de leden Bisschop, Harbers en
Geurts, te weten: inclusief interimmers en vrijgestelden (Kamerstuk 35 600, nr. 42)?
Interimmers zijn activiteiten die zijn aangevangen of uitgebreid voordat de Habitatrichtlijn
goed was geïmplementeerd in de Nederlandse wet, en daarom soms geen rechtmatig toestemmingsbesluit
hebben. Waar die situaties tijdens het PAS niet in een vergunning zijn omgezet, is
in de Kamerbrief van 27 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 163) reeds gecommuniceerd dat voor deze activiteiten alsnog een vergunningaanvraag gedaan
moet worden om een in rechte vaststaande vergunning verleend te krijgen.
Conform het amendement Bisschop c.s. (Kamerstuk 35 600, nr. 19) is Artikel 1.13a in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering opgenomen. Het
eerste artikel uit het amendement luidt: «Onze Minister draagt in het belang van de
rechtszekerheid tezamen met gedeputeerde staten van de provincies zorg voor het legaliseren
van de projecten met een geringe stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die voldeden
aan de voorwaarden van artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming, zoals dat luidde
op 28 mei 2019.» Hiermee wordt gedoeld op de activiteiten die een melding hadden gedaan
of waren vrijgesteld van de meldingsplicht (meldingsvrije activiteiten). Interimmers
zonder melding zijn zodoende geen onderdeel van het legalisatieprogramma.
163. Welke berekening ligt onder het beschikbaar stellen van 250 miljoen euro voor
het legaliseren van PAS-melders?
In deze berekening is uitgegaan van de verwachte effecten van de maatregelen uit het
structurele pakket en de locatie en omvang van de te legaliseren meldingen. Op basis
van inschattingen door onder meer provincies is bepaald dat met zekerheid minstens
een bedrag van € 250 mln. in ieder geval nodig is voor de legalisatieopgave.
164. Wat als het budget voor het legaliseren van PAS-melders ontoereikend blijkt?
In het legalisatieprogramma PAS-meldingen staan de bronmaatregelen die nodig zijn
om de PAS-meldingen te legaliseren. De aanvullende middelen (€ 250 miljoen) zijn bedoeld
om provincies in staat te stellen om extra maatwerk te leveren en te versnellen. Mocht
blijken dat het budget onverhoopt te weinig is, zal worden bezien op welke manier
verder invulling gegeven kan worden aan het versnellen van de legalisatie.
165. Welke eisen en waarborgen zijn er om te garanderen dat provincies gebiedsplannen
indienen die tegelijkertijd de integrale uitdagingen op het gebied van stikstof, klimaat
en water aanpakken? Welke rol heeft de Ecologische Autoriteit hierin?
Om voor financiering vanuit het transitiefonds in aanmerking te komen moet een gebiedsprogramma
voldoen aan een aantal vereisten. De kern daarvan is dat de uitwerking voldoende vertrouwen
biedt om de NPLG-doelen op het gebied van natuur (inclusief stikstof), water en klimaat
te bereiken. In de versie van de gebiedsprogramma s voor juli 2023 zullen onderdelen
concreet zijn uitgewerkt in de vorm van maatregelpakketten. Deze kunnen hard worden
getoetst op kosten en doelbereik. Hiervoor worden eisen aan de onderbouwing gesteld.
De ecologische autoriteit zal de onderbouwing beoordelen wat betreft de effecten op
natuur en water (KRW doelbereik, voor wat betreft de beekdalen die behoren tot de
scope van het NPLG). Voor de nog globalere onderdelen zal beoordeling moeten geschieden
op basis van aannames of vuistregels. Bij de beoordeling van de concrete maatregelpakketten
zal extra aandacht zijn voor de risico’s op lock-inns en desinvesteringen, gelet op
de bredere lange termijn doelen van het NPLG. In algemene zin geldt dat deze risico’s
lager zijn voor maatregelen die leiden tot minder input van stikstof, koolstof en
fosfaat (extensivering, volumemaatregelen) en hoger wanneer het gaat om technische
aanpassingen die zijn gericht op het verlagen van een specifieke emissie (bijvoorbeeld
stikstof). Voor de akkerbouw vormt zoetwaterbeschikbaarheid op de lange termijn een
extra aandachtspunt.
166. Klopt het dat afspraken over digitale sequentie-informatie mogelijk ook onder
het VN-Biodiversiteitsverdrag gaan vallen?
Dat klopt. Sinds het VN Biodiversiteitsverdrag van kracht werd in 1993, hebben zich
grote technologische ontwikkelingen in de levenswetenschappen plaatsgevonden. Met
het oog op het toenemende gebruik van «digitale sequentie-informatie» («digital sequence
information», DSI) van genetische bronnen, is de vraag opgekomen of het gebruik van
deze informatie ook onderhevig zou moeten worden aan verplichtingen inzake toegang
en verdeling van voordelen. Er vinden discussies plaats, met name in het kader van
het VN-Biodiversiteitsverdrag en het Nagoya Protocol, maar ook in andere internationale
overeenkomsten en organisaties. In de tussentijd hebben sommige landen DSI opgenomen
in hun nationale toegangswetgeving.
167. Wat is de status van de onderhandelingen over digitale sequentie-informatie en
welk standpunt nemen Nederland en de Europese Unie daarop in?
De laatste jaren wordt er een internationale discussie gevoerd over de vraag of het
gebruik van Digitale Sequentie-informatie (Digital Sequence Information, DSI) van
genetische bronnen onderhevig zou moeten worden aan verplichtingen inzake toegang
en verdeling van voordelen (Access and Benefit-Sharing, ABS), net als het gebruik
van genetische bronnen. Het belangrijkste discussieforum is het Verdrag inzake biologische
diversiteit (Convention on Biological Diversity, CBD), terwijl andere internationale
ABS-instrumenten vooral de CBD-uitkomsten afwachten. Er zijn verschillende scenario’s
ontwikkeld voor de manier waarop omgegaan zou kunnen worden met de toegang tot en
verdeling van voordelen uit het gebruik van DSI van genetische bronnen. Om de verschillende
beleidsopties te beoordelen, is een kader ontwikkeld op basis van een aantal criteria
gericht op effectiviteit, efficiëntie, goed bestuur en coherentie. Een prestatiematrix
is ontwikkeld om te beoordelen in hoeverre de beleidsopties aan deze criteria voldoen.
Een oplossing vinden voor het gebruik van Digitale Sequentie Informatie vormt een
belangrijk element in het over een te komen Post-2020 Mondiale Biodiversiteits Raamwerk,
oftewel de nieuwe Biodiversiteitsdoelen. Voor bijvoorbeeld de Afrikaanse groep is
het vinden van een oplossing voor Digitale Sequentie Informatie een vereiste om tot
overeenstemming te komen over het Post-2020 Raamwerk. De verwachting is dat belangrijke
beslissingen over DSI genomen zullen worden tijdens de Vijftiende Bijeenkomst van
de Conference of the Parties bij de CBD (COP-15), die zal worden gehouden in Montreal,
Canada, van 7-19 december 2022. Ter voorbereiding op COP-15 zal van 3–5 december een
korte vijfde bijeenkomst van de Open-ended Working Group on the Post-2020 Global Biodiversity
Framework (OEWG-5) plaatsvinden in Montreal.
In de discussie over opnemen van Digital Sequence Information (DSI) als onderdeel
van het VN-Biodiversiteitsverdrag, zijn Nederland en de EU voorstander van een multilateraal
mechanisme. Dit multilateraal mechanisme betekent: met behoud van vrije toegang («open
access») tot DSI in publieke databanken; waarin capaciteitsopbouw en -ontwikkeling
een integraal onderdeel is; en dat meer baten oplevert dan kosten. Onder het Nagoya
protocol is de toegang tot genetisch materiaal en het delen van de baten die resulteren
uit de toepassing van genetisch materiaal gereguleerd onder een bilateraal mechanisme.
Een bilateraal mechanisme is voor DSI niet effectief en efficiënt en vrije toegang
is niet verzekerd.
168. Is er op dit moment inzicht in de gevolgen en impact van het al dan niet opnemen
van digitale sequentie-informatie in het VN-Biodiversiteitsverdrag, bijvoorbeeld rond
de gevolgen voor wereldwijd (bio)technologisch onderzoek of het uitwisselen van informatie
over pathogenen tijdens een pandemie?
DSI is cruciaal voor een akkoord over het Post-2020 Global Biodiversity Framework
(GBF), aangezien verschillende regio’s hebben aangegeven dat zij hier alleen mee kunnen
instemmen als daar een oplossing voor DSI in meegenomen wordt. Ook is de DSI-discussie
in CBD richtinggevend voor omgang met DSI in andere multilaterale instrumenten bij
FAO (International Treaty on Plant Genetic Resources for Food & Agriculture), Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO, PIP Framework), VN Zeeverdrag (BBNJ) en de Wereldorganisatie voor de Intellectuele
Eigendom (WIPO).
Nederland zet zich met de EU in voor behoud van open access tot DSI in publieke databases,
aangezien dit van groot belang is voor onderzoek en innovatie in, onder meer, landbouw,
biodiversiteitsbehoud, biotechnologie, klimaatadaptatie en volksgezondheid. Wanneer
«Open Access» tot DSI in publieke databases behouden blijft, hetgeen de inzet is van
Nederland en de EU, zullen de gevolgen voor wereldwijd (bio)technologisch onderzoek
of het uitwisselen van informatie over pathogenen tijdens een pandemie beperkt blijven.
Een bilaterale oplossing zoals die geldt voor genetische bronnen onder het Nagoya
Protocol zou echter grote gevolgen kunnen hebben, en zou kunnen leiden tot sterk bemoeilijkte
toegang tot en uitwisseling van DSI.
169. Kan de regering inzicht geven in jaarlijkse cijfers en indicatoren rond Access
and Benefit Sharing vanuit het Nagoya Protocol dat onderdeel vormt van het VN-Biodiversiteitsverdrag?
Een indicator voor het aantal ABS-overeenkomsten dat afgesloten is in het kader van
het Nagoya Protocol is het aantal internationaal erkende certificaten van naleving
(IRCCs) dat geplaatst is op de website van het ABS Clearing-House (ABSCH). Een IRCC
is een certificaat dat door het land van levering gepubliceerd is op de website van
het ABS Clearing-House (ABSCH). Dit document, dat voor iedereen zichtbaar is, is bedoeld
om het gebruik van genetische bronnen onder het Nagoya Protocol te monitoren en transparant
te maken. Een IRCC levert bewijs dat de gebruiker legaal en met voorafgaande geïnformeerde
toestemming (prior informed consent, PIC) toegang heeft verkregen tot een genetische
bron en dat onderling overeengekomen voorwaarden (mutually agreed terms, MAT) zijn
afgesloten, indien vereist door de nationale wet- en regelgeving van het land van
levering. Sinds het Nagoya Protocol in 2014 van kracht werd, zijn er door zo’n vijfentwintig
landen meer dan 4000 IRCC’s gepubliceerd op de ABS Clearing-House website. Op 3 oktober
2022 waren er 4203 IRCCs geplaats op de ABS Clearing-House website.
170. Kan de regering inzicht geven in de meest recente evaluatie van het Nagoya Protocol
dat onderdeel vormt van het VN-Biodiversiteitsverdrag?
Een eerste evaluatie heeft plaatsgevonden tijdens de derde bijeenkomst van de Partijen
van het Nagoya Protocol in November 2018. Bij deze evaluatie kwam onder meer naar
voren dat veel Partijen nog niet de benodigde administratieve en beleidsinstrumenten
hadden opgesteld, dat een aantal landen nog niet alle informatie over hun ABS-regels
op de ABS Clearing House website hadden geplaatst, en dat het moeilijk leek om ABS-maatregelen
te ontwikkelen die benefit-sharing bevorderen maar geen complexiteit, vertraging en
grote administratieve lasten voor gebruikers met zich meebrengen.
171. Welke gebieden worden bedoeld met «beschermde gebieden» op pagina tien van de
memorie van toelichting? Gaat dit over de N2000-gebieden, de Natuurnetwerk Nederland
(NNN)-gebieden of beide?
Dit gaat over zowel het Natura 2000-netwerk als het Natuurnetwerk Nederland.
172. Wat is precies het nieuwe vereiste? Is het niet zo dat verslechtering van habitattypen,
leefgebieden en soorten in de Vogel- en Habitatrichtlijn sinds het vaststellen van
de Habitatrichtlijn al niet meer mocht?
Ik verwijs u naar het BNC-Fiche Verordening Natuurherstel dat in 14 oktober naar de
Tweede Kamer is verstuurd.
173. Welke gelden uit welke delen van de begroting van het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit worden geheel of deels besteed aan internationale biodiversiteit?
Hoe verhoudt dit zich tot uitgaven van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Op de onderdelen van «Internationale samenwerking» op artikel 22 vinden uitgaven plaats
ten behoeve van internationale biodiversiteit. Voor het opdrachtenbudget van Internationale
samenwerking gaat het om een bedrag van € 1,6 mln. in 2023 en voor het budget bijdrage
aan (inter-)nationale organisaties bedraagt de reservering € 1,8 mln. in 2023.
Op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamewerking
(BHOS) is er geen eigenstandige budgetallocatie voor biodiversiteit. Biodiversiteit
wordt geïntegreerd binnen de bestaande begrotingsartikelen van de begroting van BHOS
en de uitgaven hiervan staan los van die van de LNV-begroting worden gefinancierd.
In 2021 bedroeg de biodiversiteitsrelevante financiering uit de begroting van BHOS
€ 103 mln., waarmee € 16,5 mln. aan private financiering werd gemobiliseerd.
174. Gaat u de Nederlandse KDW updaten naar de nieuwe internationale inzichten? Zo
ja, wanneer zal dit gebeuren?
Ja. Nadat het definitieve Europese rapport is gepubliceerd zal opdracht gegeven worden
om het Nederlandse rapport over de KDW’n16 te actualiseren. De nieuwe inzichten van het Europees rapport dienen te worden verwerkt
in de Nederlandse KDW’n, zodat deze gebaseerd blijven op de beste wetenschappelijke
kennis. Vervolgens worden de KDW’n verwerkt in de eerstvolgende nieuwe versie van
Aerius.
175. Hoe worden de (boeren)bedrijven, non-gouvernementele organisaties (NGOs) en overige
organisaties geselecteerd die «mee mogen doen» met de gebiedsprocessen in het kader
van het NPLG?
Het is van groot belang dat alle partijen gelijkwaardig aan tafel zitten, en dat de
concrete invulling vervolgens aan de provincies wordt overgelaten. Provincies zijn
de gebiedsregisseur. Ze beschikken over gebiedsgerichte kennis om hierin de juiste
accenten te leggen. De provincies zijn aan zet om op een gelijkwaardige manier alle
partijen te betrekken bij de gebiedsprocessen. Wel zal LNV bij de provincies erop
toe zien dat alle partijen, waaronder ook vertegenwoordigers van de agrarische sector
op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan de gebiedsprocessen.
176. Wanneer is de regering van plan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) afgerond te
hebben?
Afronding van het Natuurnetwerk Nederland is, conform de afspraken met provincies
in het Natuurpact, uiterlijk eind 2027 voorzien.
177. Op welke momenten en op welke manier worden natuurorganisaties betrokken bij
de totstandkoming en ontwikkeling van de Nederlandse nationale biodiversiteitsstrategie
en actieplan?
Uiteraard zullen natuurorganisaties, net als andere partijen, worden betrokken bij
het opstellen van het actieplan. Er is op dit moment nog geen concrete planning voor
het opstellen hiervan. Dit hangt ook af van de afspraken die in december 2022 hierover
zullen worden gemaakt in het wereldwijde raamwerk voor biodiversiteit.
178. Op welke momenten en op welke manier worden natuurorganisaties betrokken bij
de totstandkoming en ontwikkeling van het nationaal natuurherstelplan in het kader
van de EU-verordening natuurherstel?
Uiteraard zullen natuurorganisaties, net als andere partijen, worden betrokken bij
het opstellen van het actieplan. Er is op dit moment nog geen concrete planning voor
het opstellen hiervan. Het voorstel voor het opstellen van nationale natuurherstelplannen
is opgenomen in het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening natuurherstel.
Over deze verordening heeft nog geen besluitvorming binnen de EU plaatsgevonden.
179. Welke stappen gaat de regering ondernemen om ervoor te zorgen dat de Ecologische
Autoriteit zich niet alleen richt op stikstofgevoelige natuur, maar zo snel als mogelijk
ook op de bredere staat van de natuur?
De ecologische autoriteit richt zich op de onderbouwing van effecten op natuur en
water. Voor wat betreft water gaat het om het KRW-doelbereik, en meer specifiek over
de beekdalen, die behoren tot de scope van het NPLG. Het gaat daarbij om brede ecologische
vraagstukken, met inbegrip van vraagstukken over klimaat en abiotische randvoorwaarden
voor natuur zoals bodem, water en atmosferische depositie. Daarmee is de inhoudelijke
scope breder dan alleen stikstofgevoelige natuur.
180. Hoe groot is het areaal bestaande Natuurnetwerk Nederland (NNN) grond en hoeveel
areaal moet hiervoor nog worden aangewezen per provincie?
Uit de meest recente Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 253) blijkt dat op 31 december 2020 het Natuurnetwerk Nederland bestond uit 698.253 ha
en de restantopgave nog 35.679 ha bedroeg. In bijlage 1 is de verdeling van deze opgave
over de twaalf provincies opgenomen.
181. Wat bedoelt de regering met «een sterkere vertaling van de Europese en internationale
afspraken waaraan we ons gecommitteerd hebben naar de uitvoering van het nationale
natuurbeleid»?
Mede naar aanleiding van het rapport Nederlands natuurbeleid in internationale context
heeft het kabinet aan de Tweede Kamer toegezegd in het vervolg te zorgen voor een
explicietere en zichtbaardere verankering van onze internationale verplichtingen in
nationaal beleid. Voor wat betreft de afspraken die voortvloeien uit het VN-Biodiversiteitsverdrag
(CBD) en het in dat kader in december 2022 overeen te komen «global biodiversity framework»,
geldt dat de nationale vertaling en uitwerking hiervan door de bij de CBD aangesloten
partijen zal plaatsvinden via een zogeheten National Biodiversity Strategy Action
Plan (NBSAP).
Op EU-niveau is, naast de bestaande Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR), de komende
jaren de EU-Biodiversiteitsstrategie 2030 van belang. Een vertaling daarvan vindt
onder andere plaats via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), waarin het
kabinet een integrale aanpak beoogt op het gebied van onder meer natuur, stikstof
water en klimaat. In november ontvangt uw Kamer de nadere uitwerking van het NPLG,
onder andere voor wat betreft de natuurdoelen.
182. Is de regering voornemens af te stappen van een landelijke wildlijst zoals deze
nu bestaat?
De huidige wildlijst staat niet ter discussie. Het openen van de jacht op de soorten
op de wildlijst is wel onderwerp van uitgebreid onderzoek, zoals op 14 april jl. aangegeven
(Kamerstuk 33 576, nr. 267).
183. Welke stappen zijn de afgelopen twee jaar precies genomen in het kader van de
Agenda Natuurinclusief?
Op 16 april 2021 hebben de colleges van gedeputeerde staten van alle provincies, samen
met Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en LandschappenNL met het «Handvest Agenda Natuurinclusief»
een oproep gedaan aan de nieuwe regering om een Agenda Natuurinclusief op te stellen.
In januari 2022 is de Contourenschets toegezonden aan de Tweede Kamer en alle provinciale
staten, met punten die alle betrokken partijen belangrijk vinden voor de Agenda Natuurinclusief.
Op 16 juni 2022 is de Agenda Natuurinclusief 1.0 toegezonden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk
33 576, nr. 272). Deze Agenda 1.0 is gepresenteerd op de natuurtop op de Floriade op 17 juni 2022.
184. Wordt gas en elektriciteit uit mestvergisters als duurzaam gezien, ook als het
voer van de dieren die de mest produceren, niet duurzaam is? Of geldt hier een ketenverantwoordelijkheid?
Uit mestvergisting ontstaat biogas. Dit kan in een warmtekracht koppeling (WKK) worden
gebruikt om warmte en elektriciteit op te wekken, of worden opgewaardeerd tot groen
gas (aardgaskwaliteit). Voor zowel het biogas dat wordt gebruikt voor de warmte en
elektriciteit als groen gas geldt dat het een alternatief is voor aardgas uit fossiele
bronnen. Mestvergisters moeten voldoen aan verschillende duurzaamheidseisen. Deze
eisen gaan zowel over de grondstoffen die gebruikt worden in de vergister als bijvoorbeeld
de ketenemissies. Deze verantwoordelijkheid is echter beperkt tot de vergistingsketen
zelf. Het omvat niet de primaire productieketen waarin de restproducten zoals mest
ontstaan. Er zijn op dit moment wettelijke eisen voor het produceren van diervoeding.
Deze eisen hebben betrekking op milieu en diergezondheid. Er wordt op dit moment geen
onderscheid gemaakt in «duurzaamheid» van groen gas afhankelijk van de voeding van
dieren. In het huidige systeem wordt uitgegaan, dat mest op basis van de bestaande
wettelijke eisen, een duurzame hernieuwbare grondstof is.
185. Zijn inmiddels alle uitvoeringsagenda's gereed ten behoeve van het Natuur en
milieubeleidsplan 2020–2030 Caribisch Nederland?
De uitvoeringsagenda’s ten behoeve van het Natuur en milieubeleidsplan 2020–2030 Caribisch
Nederland van Saba en Sint Eustatius zijn vastgesteld. De uitvoeringsagenda van Bonaire
is nog niet vastgesteld. Met het openbaar lichaam Bonaire is afgesproken dat de vaststelling
nog dit jaar plaatsvindt.
186. Gaat de op de eerste alinea onderaan genoemde monitoring ook over monitoring
van doelen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR)? Kunnen er ook conclusies getrokken
worden over de effecten van recreatief gebruik van de parken op de VHR-soorten en
de habitatkwaliteit?
De monitoring zoals hier wordt bedoeld is niet gericht op de doelen van de Vogel-
en Habitatrichtlijn. De focus ligt op het ontwikkelen van een monitoringssysteem voor
de doelen behorende bij het nog op te stellen beleidsprogramma Nationale Parken. Daarbinnen
kan het effect van recreatie op de natuurkwaliteit een onderdeel zijn.
187. Welk deel van het NPLG-budget is bestemd voor de uitvoering van het Aanvalsplan
Landschapselementen? Uit welke budgetten wordt hiervoor nog meer geld gereserveerd?
Hoeveel geld is er dan in totaal beschikbaar voor de uitvoering? Wat zijn «toegangsbeperkende
besluiten» waarmee het Digitaal Stelsel Omgevingswet verder wordt geoptimaliseerd
en met actuele informatie wordt aangevuld?
In het NPLG wordt 10% groenblauwe dooradering in het landelijk gebied voor 2050 opgenomen
als richtinggevend ondersteunend doel, gezien de belangrijke bijdrage aan de klimaat,
natuur en wateropgaven die 10% groenblauwe dooradering levert. In het Aanvalsplan
Landschap is uitgewerkt hoeveel middelen er nodig zijn om de helft van dit doel te
realiseren voor 2030. Hiervoor wordt een bedrag van 7,5 miljard tot 2030 geschat,
waarvan een deel van dit bedrag uit beheervergoedingen voor een periode van 30 jaar
bestaat. Het Aanvalsplan geeft aan dat om dit doel te halen middelen vanuit het Rijk,
andere overheden en private partijen nodig zijn.
In het kader van het NPLG zal de realisatie van dit richtinggevende doel per provincie
worden uitgewerkt als onderdeel van de gebiedsprogramma’s. Aan de gebiedsprogramma’s
wordt vervolgens financiering gekoppeld, onder andere vanuit het transitiefonds. Welk
deel van het budget voor het NPLG bestemd kan worden voor de uitvoering van het Aanvalsplan
is dus afhankelijk van de gebiedsprogramma’s en het behalen van de overige doelen
van het NPLG. Over financiering in het NPLG is nog geen besluitvorming geweest. Over
beschikbare financiering en andere mogelijkheden voor realisatie van 10% groenblauwe
dooradering op termijn zal de komende tijd verder worden gesproken door het Rijk,
de provincies, en partners van het Aanvalsplan Landschap. Hierbij wordt o.a. gekeken
naar synergie met andere programma’s zoals het GLB-NSP.
Op grond van de Wet natuurbescherming kan de Minister van LNV of gedeputeerde staten
de toegang verbieden of beperken tot een Natura 2000-gebied of een gedeelte daarvan
als dat nodig is gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
Via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) wordt het mogelijk gemaakt om de N2000-gebieden
en de gebieden waarvoor de toegang is verboden of beperkt, zichtbaar te maken op een
kaart. Ook worden via het DSO de regels getoond die binnen een dergelijk gebied gelden.
Op die manier worden initiatiefnemers via het DSO geïnformeerd over deze ter plekke
geldende regels.
188. Wat is de geografische omvang van een kringloop in de visie en definitie van
kabinet op kringlooplandbouw?
Kringlooplandbouw, zoals omschreven in de LNV-visie Waardevol en verbonden, omvat
meer dan het sluiten van kringlopen, maar moet worden opgevat als integrale verduurzaming
van de landbouw, zodat deze toekomstbestendig past binnen de natuurlijke grenzen van
de aarde en voor agrarische ondernemers een duurzaam verdienmodel biedt.
In de LNV-visie geldt als motto voor kringlooplandbouw: «lokaal wat kan, regionaal
of internationaal wat moet». Wezenlijk is dat in de veehouderij de reststromen uit
de akkerbouw en andere schakels uit de voedselketen worden benut en dat omgekeerd
mest naar akkers wordt afgevoerd om de kringlopen te sluiten. En dan gaat het om het
terugdringen van verliezen en kortere afstanden die belangrijk zijn bij het «meer
sluiten» van kringlopen. Het zijn namelijk onder andere de verliezen en klimaatgevolgen
van het transport van grondstoffen over grote afstand die bijdragen aan stikstof-
en broeikasgasemissies.
Het heeft naar mijn mening geen zin om te trachten een minimale of maximale schaal
voor het sluiten van kringlopen te bepalen omdat het voorkómen van verliezen in alle
schakels van de keten en in alle regio’s van productie en consumptie geboden is. Dat
vereist samenwerking tussen ondernemers uit die schakels en gebieden. De concrete
uitwerking van kringlooplandbouw vindt plaats met de kpi-aanpak (kritische prestatie
indicatoren-aanpak), waarbij voor iedere kpi op bedrijfsniveau drempel- en streefwaarden
zullen worden bepaald (generiek of specifiek per gebied of sector). Deze aanpak kijkt
daarbij integraal naar de duurzaamheidsdoelen om afwenteling tussen doelen te voorkomen
en de emissies als gevolg van verliezen op alle relevante thema’s te verminderen.
189. Welke rol spelen robuuste gewassen en moderne veredelingsmethoden of Novel Genomic
Techniques in het mede mogelijk maken van kringlooplandbouw?
Eén van de doelen van kringlooplandbouw is het verminderd afhankelijk zijn van externe
inputs. Robuuste gewassen en nieuwe veredelingsmethoden (ook wel New Genomic Techniques
genoemd) kunnen bijdragen aan een verminderde afhankelijkheid van inputs zoals gewasbeschermingsmiddelen.
Ook kunnen nieuwe veredelingstechnieken bijdragen aan de kringlooplandbouw door lokale
gewassen te verbeteren zodat ze kunnen concurreren met importgewassen. Een goed voorbeeld
daarvan is de huttentut, een oud, olierijk gewas. In een onderzoek van de WUR is met
de techniek CRISPR-Cas9 de huttentut aangepast (binnen de soortgrens), zodat deze
een voor de verwerkende industrie veel interessantere oliesoort maakt. Bovendien kon
een gen voor de productie van een specifieke stof worden uitgezet, waardoor, na verwijdering
van de olie uit de zaden, een eiwitrijke koek over die waardevol is als veevoer.
Nieuwe veredelingstechnieken zijn daarom een goede toevoeging aan de gereedschapskist
om de transitie naar duurzamere landbouwsystemen mogelijk te maken. Daarom pleit Nederland
al geruime tijd voor de herziening van Europese regelgeving op dit dossier waardoor
innovaties en duurzame toepassingen gemakkelijker mogelijk worden gemaakt.
190. Spelen kweekvlees en precisiefermentatie ook een rol in de omslag naar kringlooplandbouw
met het daarbij horende verminderde gebruik van schaarse grondstoffen en het respect
voor dieren?
In kringlooplandbouw worden grondstoffen en eindproducten met zo min mogelijk verliezen
benut en is de uitstoot van schadelijke stoffen zo laag mogelijk. Kweekvleesproductie
en precisiefermentatie zijn beide technologieën waar zo min mogelijk of zelfs geen
dierlijke stoffen aan te pas komen. Kweekvlees is een technologie waarbij stamcellen
uit spierweefsel van dieren in een voedingsbodem en onder ideale groeiomstandigheden
worden opgekweekt tot een vleesproduct. Dit wordt gedaan door middel van een biopt
die op een pijnloze wijze van een dier wordt afgenomen. Bij precisiefermentatie worden
micro-organismen zo ingesteld dat ze complexe moleculen produceren, zoals eiwitten.
Zo kan onder andere zuivel geproduceerd worden zonder tussenkomst van een koe. Op
beide technologieën moet nog verder onderzoek gedaan worden om ook gebruik van overige
grondstoffen zoals energie te verminderen. Kweekvlees en precisiefermentatie kunnen
daarmee deels bijdragen bij aan de omslag naar kringlooplandbouw, lager grondstoffengebruik
en minder dierenwelzijnsdruk.
191. Is er een tijdspad waarbinnen de kringlooplandbouw de reguliere landbouw gaat
vervangen? Loopt dit parallel aan de aan de opgaven voor stikstof, natuur, klimaat
en water of zijn dit trajecten die naast elkaar bestaan?
In de LNV-visie «Waardevol en verbonden» is 2030 genoemd als jaartal dat Nederland
«koploper is in kringlooplandbouw». Voor de afzonderlijke in de vraag genoemde opgaven
zijn zoals bekend concrete doelen en termijnen gesteld. Bij de transitie naar kringlooplandbouw
gaat het uiteindelijk om een integrale verduurzaming van het landbouw- en voedselsysteem.
Daarbij worden de verbetering van de water- en bodemkwaliteit, het versterken van
de biodiversiteit, het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen en andere schadelijke
emissies, en de andere doelen die in de meetlat van de LNV-visie staan benoemd, zoveel
mogelijk in samenhang aangepakt. Dit zal zijn concrete uitwerking krijgen in het generieke
beleid voor de genoemde opgaven en in de gebiedsgerichte aanpak die de komende tijd
in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied vorm krijgt.
192. Wat zal de omvang van de internationale veevoerhandel zijn zodra de veehouderij
is overgestapt op kringlooplandbouw?
Bij een optimale kringlooplandbouw, koop je grondstoffen bij voorkeur lokaal in en
regionaal of internationaal waar het moet. Het diervoeder-producerende bedrijfsleven
gebruikt dan bij voorkeur ook lokaal geproduceerde grondstoffen. Het is echter niet
aannemelijk dat Nederland geheel onafhankelijk kan worden van andere landen voor alle
grondstoffen noodzakelijk voor de productie van ons eigen diervoeder (voor landbouw-
en gezelschapsdieren). Wat de totale omvang van de internationale veevoerhandel zal
zijn wanneer de transitie naar kringlooplandbouw in Nederland is afgerond, is niet
te voorspellen.
193. Welk aandeel van landbouwbedrijven, uitgesplitst naar sector, voldoet aan de
definitie van het begrip kringlooplandbouw, onder het kopje «een toekomstbestendige
landbouwsector»?
Voor alle landbouwbedrijven geldt dat zij deel uitmaken van kringlopen: zij voeren
nutriënten aan en af, maar per bedrijf verschilt de mate waarin externe inputs (veevoer,
meststoffen) worden aangevoerd en hoeveel nutriënten onbenut verloren gaan naar de
bodem, het grond- en oppervlaktewater en de lucht. Zoals in antwoord op vraag 131
wordt gesteld, is er geen standaardvorm van kringlooplandbouw, die vastligt in wettelijke
bepalingen of certificeringsschema’s, zoals bijvoorbeeld bij de biologische landbouw
het geval is. De vraag hoeveel bedrijven voldoen aan de omschrijving van kringlooplandbouw
is dan ook niet «objectief» in aantallen per sector aan te geven. De concrete uitwerking
van kringlooplandbouw vindt plaats met de kpi-aanpak, waarbij voor iedere kpi op bedrijfsniveau
drempel- en streefwaarden zullen worden bepaald (generiek of specifiek per gebied
of sector). Deze aanpak kijkt daarbij integraal naar de duurzaamheidsdoelen om afwenteling
tussen doelen te voorkomen en de emissies als gevolg van verliezen op alle relevante
thema’s te verminderen. Indien deze systematiek op grotere schaal wordt toegepast,
wat mijn streven is, kan exacter worden aangegeven hoeveel bedrijven voldoen aan de
criteria die we hanteren voor kringlooplandbouw.
194. Op welke momenten wordt de Kamer betrokken bij de opstelling van het Integrale
Nationale Energie- en Klimaatplan (INEK)?
De Integrale Nationale Energie en Klimaatplannen (INEK) die lidstaten moeten indienen
beslaan een periode van 10 jaar. Het huidige INEK beslaat de periode 2021–2030. Het
Nederlandse INEK baseert zich volledig op het nationale Klimaatplan. Het nationale
Klimaatplan is destijds breed geconsulteerd.17 In de Vaste commissie Economische Zaken en Klimaat wordt het Nederlands Klimaatbeleid
regelmatig besproken. In 2024 moet elke lidstaat een update indienen van deze INEK.
In deze update kan bijvoorbeeld aangegeven worden of een lidstaat de doelstellingen
voor 2021–2030, zoals deze in het INEK staan, ophoogt. Voor Nederland betekent dit
dat het INEK in lijn zal moeten worden gebracht met het huidige Regeerakkoord (en
het Beleidsprogramma Klimaat) en de opgehoogde doelstellingen onder Fit for 55 en
RepowerEU, waarover nog wordt onderhandeld in Europa. Tijdens het opstellen van het
Ontwerp-Beleidsprogramma Klimaat zijn de veld- en ketenpartijen uit het Klimaatoverleg betrokken, daarnaast hebben alle partijen gedurende 6 weken input kunnen leveren
via de publieksconsultatie over het Ontwerp-Beleidsprogramma Klimaat die open stond
in juni en juli 2022. In 2023 moet een concept van deze update van het huidige INEK
worden ingediend bij de Europese Commissie. Het Kabinet is nog niet begonnen met het
opstellen van deze update. Eind 2029 zal het Kabinet een nieuw INEK moeten indienen
voor de periode 2031–2040.
195. Welke veld- en ketenpartijen worden betrokken bij de uitwerking van het INEK
tot en met eind 2023? Zitten daar ook vertegenwoordigers vanuit sleuteltechnologieën
bij?
Zie het antwoord bij vraag 194.
196. Welke (sleutel)technologieën en innovaties ziet de regering als onderdeel van
de wijze waarop Nederland gaat bijdragen aan de Europese ambitie om in 2035 op EU-niveau
klimaatneutraal te zijn voor landbouw en landgebruik?
Op dit moment ligt er alleen nog een voorstel voor een dergelijke ambitie vanuit de
Europese Commissie in het kader van het Fit-for-55 pakket en als onderdeel van het
herzieningsvoorstel van de LULUCF verordening. Naar verwachting zal het huidig voorstel
van een dergelijke ambitie voor 2035 niet worden overgenomen. De onderhandelingen
hierover lopen nu, maar zowel de Europese Raad als het Europees Parlement hebben de
ambitie voor 2035 uit hun compromisvoorstellen geschrapt. Op basis van het voorstel
door de Europese Commissie wordt er nu wel alvast door het kabinet onderzocht op welke
wijze Nederland kan bijdragen aan deze voorgestelde ambitie en wat daarin de technologieën
en innovaties zijn. Naar verwachting wordt dit onderzoek eind 2023 afgerond.
197. Van welke indicatoren wordt gebruik gemaakt als gesteld wordt dat er een omslag
naar kringlooplandbouw gemaakt moet worden?
Voor de doelen van de LNV-visie is vorig jaar binnen LNV in kaart gebracht welke indicatoren
beschikbaar zijn dan wel nog ontwikkeld moeten worden om de voortgang in de realisatie
van deze doelen te kunnen monitoren. Het betreft indicatoren die voor een deel nu
reeds worden toegepast om de uitvoering van het beleid te monitoren. De monitor voor
de LNV-visie (het overzicht van beleidsdoelen en daaraan gekoppelde indicatoren) zal
geactualiseerd worden en dan met uw Kamer worden gedeeld.
Zoals u bij eerdere gelegenheden is gemeld, is in opdracht van LNV een integrale set
van kpi’s voor kringlooplandbouw in ontwikkeling. Deze zijn afgeleid van dezelfde
beleidsdoelen van de LNV-visie en vormen hiervan de vertaling naar de schaal van het
individuele boerenbedrijf.
Tot slot zullen de beleidsdoelen ook nadere uitwerking krijgen in de gebiedsprogramma’s
die op dit moment door de provincies worden opgesteld in het kader van het Nationaal
Programma Landelijk Gebied. Zodoende werken we op drie samenhangende niveaus aan het
bereiken van de doelen: landelijk, per gebied en op bedrijfsniveau.
198. Welke juridische middelen zijn er om de niet-vrijblijvende bijdrage van de ketenpartijen
af te dwingen?
De Minister van LNV onderzoekt verschillende mogelijkheden om een niet-vrijblijvende
bijdrage van ketenpartijen juridisch te borgen. Daarbij wordt onder andere gedacht
aan verplichte duurzaamheidsrapportages voor ketenpartijen, duurzaamheidscertificering
op productniveau en het vaststellen van streefwaardes. Ook wordt gekeken naar mogelijkheden
om wettelijk te waarborgen dat producenten een redelijke vergoeding krijgen voor de
duurzaamheidsinspanningen die zij leveren. In lijn met de motie Thijssen c.s. (Kamerstuk
33 576 nr. 292) zullen daarnaast de mogelijkheden onderzocht worden hoe banken, leveranciers en
afnemers met langlopende contracten te verplichten zijn om een substantieel aandeel
in de transitiekosten te dragen. Dit gebeurt in nauw overleg met het Ministerie van
Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
199. Aan welke orde van grootte wordt gedacht bij een niet-vrijblijvende bijdrage
van de keten-partijen? Kan de bijdrage ook bestaan uit iets anders dan geld?
De samenleving staat voor ingrijpende opgaven rond natuur, klimaat en waterkwaliteit.
Een substantiële en structurele bijdrage van de ketenpartijen is daarbij cruciaal.
In lijn met de motie Thijssen c.s. (Kamerstuk 33 576 nr. 292) worden de mogelijkheden onderzocht hoe banken, leveranciers en afnemers met langlopende
contracten te verplichten zijn om een substantieel aandeel in de transitiekosten te
dragen. Daarnaast ziet de Minister van LNV voor ketenpartijen een belangrijke rol
in het stimuleren van de vraag en daarmee het creëren van een toename in de afzet
van duurzame producten en het ondersteunen van de boer om de bedrijfsvoering aan te
passen via onder meer prijs en afzetzekerheid. Voor banken zie ik een belangrijke
rol om boeren te ondersteunen via passende financiering en het stimuleren van nieuwe
verdienmodellen.
200. Op welke manier zal worden gemeten of in februari 2023 de acties voor het verstevigen
van de positie van de boer in de keten voldoende zijn verbeterd? Welke maatstaven
worden hierbij gehanteerd?
De Kamer wordt binnenkort geïnformeerd over de nadere invulling van de ketenaanpak.
Daarbij zal het borgen van voldoende voortgang en het bieden van transparantie over
gemaakte inspanningen en resultaten een belangrijk aandachtspunt zijn.
201. Welke mogelijke wettelijke verplichtingen voor verduurzaming van ketenpartijen
overweegt de regering?
De Minister van LNV onderzoekt verschillende mogelijkheden om een niet-vrijblijvende
bijdrage van ketenpartijen juridisch te borgen. Daarbij wordt onder andere gedacht
aan verplichte duurzaamheidsrapportages voor ketenpartijen, duurzaamheidscertificering
op product niveau en het vaststellen van streefwaardes. Ook wordt gekeken naar mogelijkheden
om wettelijk te waarborgen dat producenten een redelijke vergoeding krijgen voor de
duurzaamheidsinspanningen die zij leveren. In lijn met de motie Thijssen c.s. (Kamerstuk
33 576, nr. 292) zullen daarnaast de mogelijkheden onderzocht worden hoe banken, leveranciers en
afnemers met langlopende contracten te verplichten zijn om een substantieel aandeel
in de transitiekosten te dragen. Dit gebeurt in nauw overleg met het Ministerie van
Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
202. Welke innovaties komen in aanmerking voor de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming
stal- en managementmaatregelen (Sbv)?
Het doel van de Sbv is het ontwikkelen en toepassen van integrale, brongerichte emissie
reducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stalsystemen, gericht op broeikasgas-
en stalemissies (ammoniak, methaan, geur, fijnstof). De veehouderijsector heeft een
belangrijke plek in de kringlooplandbouw door het omzetten van reststromen in waardevol
voedsel en waardevolle meststoffen met zo min mogelijk emissies. Het doel van de Sbv,
namelijk het reduceren van emissies, is daarmee passend bij kringlooplandbouw. Brongericht
betekent dat de uitstoot van verschillende broeikasgas- en stalemissies, zoals ammoniak
en methaan, zoveel mogelijk wordt voorkomen door de emissies bij de bron aan te pakken.
Innovatieprojecten komen uitsluitend onder de Sbv in aanmerking voor subsidie indien
deze ook bijdragen aan een verbeterd dierenwelzijn, waaronder een hogere mate van
brandveiligheid.
In de innovatiemodule, gericht op onderzoek en ontwikkeling, komen nog niet bewezen
innovaties in aanmerking voor subsidie indien deze aan de eerder genoemde voorwaarden
voldoen. In de investeringsmodule, gericht op het toepassen van bewezen innovaties,
zijn in de eerste twee openstellingen in 2020 en 2021 een aantal fijnstof reducerende
technieken voor de pluimveehouderij gesubsidieerd. Per openstelling wordt bepaald
welke innovaties in die openstelling voor subsidie in aanmerking komen. Een nieuwe
openstelling van de investeringsmodule, gericht op de melkvee- en varkenshouderij,
is op dit moment in voorbereiding.
203. In hoeverre houdt de Sbv ook rekening met vermindering van de negatieve invloed
op de waterkwaliteit en verdroging door landbouw?
In de Sbv wordt niet direct rekening gehouden met het verminderen van de negatieve
invloed op de waterkwaliteit en verdroging door de landbouw. In de rangschikking krijgen
projecten die worden ingediend bij de innovatiemodule van de Sbv wel een hoger aantal
punten indien het project naar verwachting buiten het stalsysteem leidt tot zo min
mogelijk afwenteling van de binnen het stalsysteem gerealiseerde reductie van broeikasgas-
en stalemissies. Het gaat er hierbij om dat het effect van de emissiereductie in het
stalsysteem niet teniet wordt gedaan buiten het stalsysteem, bijvoorbeeld bij het
uitrijden van de mest. De aanvrager wordt gevraagd om op kwalitatieve wijze te beschrijven
of de kans op afwenteling buiten het stalsysteem bestaat en hoe afwenteling in het
innovatieproject wordt voorkomen.
204. In hoeverre worden duurzaamheidsafspraken, die binnen de grenzen van mededingingswetgeving
mogelijk zijn, meegenomen in de uitwerking van de niet-vrijblijvende bijdrage van
ketenpartijen?
De kracht van waardecreatie zit in ketensamenwerking. Ketenpartijen worden dan ook
gestimuleerd om krachten te bundelen. De Gemeenschappelijke marktordening en de Leidraad
duurzaamheidsafspraken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) bieden ruimte voor
samenwerking in het kader van duurzaamheid. Deze mogelijkheden zijn onlangs door de
ACM in haar «Leidraad samenwerking landbouwers» toegelicht. De Minister van LNV nodigt
de ACM uit om in een voorlichtingscampagne in het vierde kwartaal van dit jaar deze
Leidraad toe te lichten aan de sector. De Minister van LNV voert ook gesprekken met
de ACM over de uitwerking van de ketenafspraken.
205. Welk juridisch bindend instrumentarium acht de regering denkbaar en/of voorhanden
om wettelijke verplichtingen uit te werken zodat de positie van de boer in de keten
wordt verbeterd en duurzaamheidsinspanningen van de ketenpartijen daadwerkelijk worden
waargemaakt? Kan de regering hierbij een overzicht van beschikbare wet- en regelgeving
geven?
In het kader van het versterken van de positie van de boer in de keten zijn er verschillende
maatregelen getroffen. Zo is de Agro-Nutri Monitor door de ACM ontwikkeld, is de mededingingswetgeving
aangepast, zijn de mogelijkheden tot samenwerking verduidelijkt en is op 1 november
2021 de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen in
werking getreden. Daarnaast is er een Geschillencommissie aangewezen om laagdrempelig
tot oplossingen van geschillen te komen omtrent de in de wet benoemde oneerlijke handelspraktijken.
Klachten over oneerlijke handelspraktijken kunnen worden ingediend bij de ACM.
De Minister van LNV onderzoekt verschillende mogelijkheden om een niet-vrijblijvende
bijdrage van ketenpartijen juridisch te borgen. Daarbij wordt onder andere gedacht
aan verplichte duurzaamheidsrapportages voor ketenpartijen, duurzaamheidscertificering
op product niveau en het vaststellen van streefwaardes. Ook wordt gekeken naar mogelijkheden
om wettelijk te waarborgen dat producenten een redelijke vergoeding krijgen voor de
duurzaamheidsinspanningen die zij leveren. In lijn met de motie Thijssen c.s. (Kamerstuk
33 576, nr. 292) zullen daarnaast de mogelijkheden onderzocht worden hoe banken, leveranciers en
afnemers met langlopende contracten te verplichten zijn om een substantieel aandeel
in de transitiekosten te dragen. Dit gebeurt in nauw overleg met het Ministerie van
Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
206. Hoeveel bedrijven nemen deel aan de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming
stal- en managementmaatregelen (Sbv) en kan de regering een uitsplitsing maken per
diergroep?
In de innovatiemodule staat het aantal deelnemende projecten niet gelijk aan het aantal
deelnemende bedrijven. Aan de eerste en tweede openstelling van de innovatiemodule
nemen in totaal 49 projecten deel. Het aantal bedrijven per openstelling is als volgt
verdeeld over de diergroepen:
1e openstelling
Veehouder
Onderzoeksorganisatie
Overige onderneming
Melkveehouderij
17
10
9
Melkgeitenhouderij
1
1
1
Varkenshouderij
11
10
11
Vleeskalverhouderij
8
6
6
Totaal
37
27
27
2e openstelling
Veehouder
Onderzoeksorganisatie
Overige onderneming
Melkveehouderij
7
7
4
Melkgeitenhouderij
5
2
3
Varkenshouderij
19
9
8
Vleeskalverhouderij
4
4
2
Totaal
35
22
17
In bovenstaande tabellen is te zien dat in totaal 49 onderzoeksinstellingen deelnemen.
Dit betekent niet dat het gaat om 49 verschillende onderzoeksinstellingen, aangezien
zij aan meerdere projecten kunnen deelnemen. Zo is het aantal onderzoeksorganisaties
dat betrokken is tijdens de eerste openstelling geen 27, maar 3: ILVO (2x), Aeres
(1x) en WLR (24x). Tot slot nemen in totaal 44 overige bedrijven deel. Dit kunnen
onder andere technische adviesbureaus of stallenbouwers zijn.
De beoordeling van de derde openstelling is nog niet afgerond. De cijfers daarover
worden na afronding van deze openstelling bekend gemaakt.
In de investeringsmodule staat het aantal projecten gelijk aan het aantal bedrijven.
Aan de eerdere twee openstellingen van de investeringsmodule namen in totaal 207 pluimveebedrijven
deel.
207. Wat is de verwachte planning voor het opstellen van een bindend juridisch instrumentarium,
inclusief wettelijke verplichtingen, in het geval dat acties van de keten in de praktijk
onvoldoende opleveren? Kan de regering met een voorbeeld uitleggen wat dit instrumentarium
mogelijk in zou kunnen houden?
Het opstellen van wetgeving vergt een zorgvuldig proces. De gemiddelde doorlooptijd
van een wetgevingsproces is 1,5 tot 2 jaar. De Minister van LNV onderzoekt verschillende
mogelijkheden om een niet-vrijblijvende bijdrage van ketenpartijen juridisch te borgen.
Daarbij wordt onder andere gedacht aan verplichte duurzaamheidsrapportages voor ketenpartijen,
duurzaamheidscertificering op product niveau en het vaststellen van streefwaardes.
Ook wordt gekeken naar mogelijkheden om wettelijk te waarborgen dat producenten een
redelijke vergoeding krijgen voor de duurzaamheidsinspanningen die zij leveren. In
lijn met de motie Thijssen c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 292) zullen daarnaast de mogelijkheden onderzocht worden hoe banken, leveranciers en
afnemers met langlopende contracten te verplichten zijn om een substantieel aandeel
in de transitiekosten te dragen. Dit gebeurt in nauw overleg met het Ministerie van
Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
208. Hoe wordt in het kader van «de niet-vrijblijvende bijdrage» van de ketenpartijen
beoordeeld of de acties in de praktijk onvoldoende opleveren, de positie van de boer
niet verbetert en de duurzaamheidinspanningen van de ketenpartijen achterblijven?
De Minister van LNV verwacht van ketenpartijen dat zij de vraag van duurzame producten
stimuleren en boeren ondersteunen om de bedrijfsvoering aan te passen via onder meer
prijs en afzetzekerheid. Voor banken is er een belangrijke rol om boeren te ondersteunen
via passende financiering en het stimuleren van nieuwe verdienmodellen. De Kamer wordt
binnenkort geïnformeerd over de nadere invulling van de ketenaanpak. Daar wordt ook
ingegaan op het borgen van voldoende voortgang.
209. Wat is de relatie tussen de niet-vrijblijvende bijdragen van ketenpartijen en
de provinciale gebiedsplannen? Kan de regering dit met een voorbeeld toelichten?
Afhankelijk van de betreffende ketenpartij beperken zij hun activiteiten niet tot
een bepaald gebied of tot provinciale grenzen. De relatie tussen provinciale gebiedsplannen
en landelijk werkende ketenpartijen is daardoor niet vanzelfsprekend. Zij hebben echter
wel een belangrijke relatie tot elkaar.
210. Wat betekent «het zorgdragen voor een in ecologisch, maatschappelijk en economisch
opzicht verantwoord functionerende landen tuinbouw en voedselsector.»? Kan de regering
dit definiëren en toelichten met een voorbeeld?
Dit betekent dat ik mij als Minister verantwoordelijk voel voor beleid dat op alle
dimensies van duurzaamheid toekomstbestendig is: het ecologische, maatschappelijke
en economische. In het coalitieakkoord is bevestigd dat kringlooplandbouw de richting
is, waarbij het streven is zo min mogelijk tot geen negatieve impact te hebben op
biodiversiteit, natuur en klimaat (ecologisch), de waardering van voedsel te versterken
(maatschappelijk) en waarbij de boer een eerlijke prijs krijgt voor zijn product (economisch).
Er zijn in de praktijk veel voorbeelden van initiatieven die invulling geven aan dit
streven, bijvoorbeeld productie die valt onder bepaalde keurmerken die een hoger niveau
van duurzaamheid koppelen aan een hogere beloning voor de producent (zoals biologische
landbouw, beter Leven, On the way to planet proof) en initiatieven zoals Herenboeren.
211. Welke rol spelen plantaardige eiwitten of andere alternatieven zoals kweekvlees
of precisiefermentatie in het verbeteren van dierenwelzijn, het vergroten van de diergezondheid
en de vermindering van verspreiding van zoönosen en antibioticagebruik?
Er zijn veel verschillende factoren van invloed op dierenwelzijn, diergezondheid,
(verspreiding van) non-alimentaire zoönosen of antibioticumgebruik bij voor productie
van dierlijk eiwit gehouden dieren. Voorbeelden zijn: het houderijsysteem, de bioveiligheid
en de bedrijfs- en dierdichtheid. Innovaties op het gebied van de productie van plantaardige
eiwitten (waarbij geen dieren worden gebruikt) zijn niet direct van invloed op genoemde
factoren (bij deze dieren), juist omdat voor de productie van deze plantaardige eiwitten
geen dieren betrokken zijn In geval van kweekvlees zijn er wel dieren betrokken, maar
wordt een biopt genomen van spierweefsel, waaruit de cellen opgekweekt worden op een
diervrij medium tot een vleesproduct. Dit verhoogt het dierenwelzijn en de diergezondheid
en verkleint de kans op zoönosen, al zijn er meer factoren die invloed hebben op de
bovengenoemde aspecten.
212. Hoe ziet het tijdspad richting de vorming van het convenant «Naar een dierwaardige
veehouderij» er precies uit?
In de uitnodiging aan partijen is voorgesteld te werken met twee fases in het convenant.
De eerste fase richt zich op de omslag naar diergericht ontworpen houderijsystemen
en is voorzien in de periode van oktober – december 2022. In de tweede fase zullen
ook andere onderwerpen aan bod komen. Die fase start in januari 2023. In deze fase
wil ik onder meer afspraken maken over hoe veelvoorkomende aandoeningen en ziektes
bij dieren in de veehouderij kunnen worden teruggedrongen en over het stoppen met
het fokken van dierrassen met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn of gezondheid.
Het streven is dat het gehele convenant uiterlijk in mei 2023 is afgerond.
213. Waarom is er budget voor de Landelijke Beëindigingsregeling Veehouderij van de
jaren 2022 en 2023 doorgeschoven naar 2024?
In de conceptregeling is voorzien dat de eerste betalingen in het kader van de Landelijke
beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) plaatsvinden nadat de door de veehouder
ondertekende overeenkomst betreffende beëindiging is ontvangen door RVO. Voorafgaand
hieraan moet de regeling vanzelfsprekend gepubliceerd en opengesteld zijn; en de aanvragen
beoordeeld en beschikt. Ook moet het proces omtrent beëindiging in gang gezet zijn.
Afhankelijk van de nog te nemen stappen, zoals de staatssteuntoets door de Europese
Commissie, vindt openstelling van de Lbv plaats in het eerste kwartaal van 2023. Ik
verwacht daarmee ook dat de eerste betalingen in 2023 plaatsvinden. Met Voorjaarsnota
2022 zijn de middelen van de aanvullende post overgeboekt naar de LNV-begroting in
het kasritme waarmee de middelen op de aanvullende post staan. Het kasritme op de
aanvullende post sluit niet aan bij bovenstaande planning en daarom zijn de middelen
in een bij de uitvoering passend kasritme gezet.
214. Doen er ook veehouderijen mee aan de huidige vrijwillige uitkoopregelingen waarvan
het bedrijfshoofd binnen de komende acht jaar met pensioen zou gaan en geen opvolger
heeft? Zo ja, om welk percentage van de deelnemers gaat dat? Indien de regering deze
cijfers niet heeft, wil de regering dit onderzoeken?
Op dit moment is dergelijke informatie niet beschikbaar. De huidige vrijwillige aankoopregeling
eindigt per 1 december. Daarna wordt de balans opgemaakt. De kamer wordt hierover
zo spoedig mogelijk geïnformeerd. Daarbij wordt de beantwoording van deze vraag meegenomen,
indien deze gegevens dan beschikbaar zijn.
215. Welk bedrag is gemiddeld geboden voor de uitkoop van een veehouderij bij de lopende
en reeds gesloten vrijwillige regelingen in het kader van de stikstofaanpak? Kan de
regering dit uitsplitsen naar de intensieve- en extensieve melkveehouderij, vleesveehouderij,
pluimveehouderij, varkenshouderij, geitenhouderij en overige?
Deze informatie kan momenteel nog niet worden verschaft. De eerste tranche van de
Maatregel gerichte aankoop is de eerste regeling in het kader van de stikstofaanpak
waarbij ondernemers op vrijwillige basis op basis van een taxatie door onafhankelijk
taxateurs een bedrag aangeboden krijgen voor de uitkoop van hun veehouderij. Deze
regeling eindigt per 1 december aanstaande. Daarna wordt de balans opgemaakt en de
Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
216. Welk deel van de marktwaarde van een veehouderij zou de overheid moeten betalen
ter compensatie wanneer wordt besloten de natuurvergunning van het bedrijf in te trekken?
Bij het intrekken van een vergunning worden anders dan bij onteigening geen zaken
door de overheid verworven. Er wordt een tegemoetkoming verleend voor het nadeel dat
de betrokken ondernemer lijdt door het feit dat deze de eerder vergunde activiteit
niet langer kan uitoefenen. Het gaat dan alleen om nadeel voor zover dat onevenredig
is in vergelijking met de lasten die andere ondernemers hebben te dragen. Het nadeel
moet het normale maatschappelijke of ondernemersrisico overstijgen. De omvang van
dit risico is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Relevant is onder
andere of de maatregel voorzienbaar was, wat de omvang en ernst van de schade is,
of er bijvoorbeeld een overgangstermijn geldt en welke beperkingen aan de eerder verleende
vergunning waren verbonden. Relevant zijn ook eventuele subsidies of andere financiële
tegemoetkomingen van de overheid waarmee het nadeel wordt beperkt. Er kan derhalve
geen algemene uitspraak worden gedaan over de vraag of er daadwerkelijk een vergoeding
moet worden verleend en hoe hoog deze zal zijn. Het bevoegde gezag kan er wel voor
kiezen algemene uitgangspunten voor de toekenning van nadeelcompensatie in een beleidsregel
vast te leggen.
217. Welk deel van de marktwaarde van een veehouderij zou de overheid moeten betalen
ter compensatie wanneer er wordt besloten om het bedrijf te onteigenen?
Bij onteigening van onroerende zaken wordt uitgegaan van volledige schadeloosstelling.
Het gaat dan niet alleen om vergoeding van de marktwaarde van de door onteigening
verworven zaken maar ook om vergoeding van andere schade die het gevolg is van de
onteigening. Dan kan het bijvoorbeeld gaan om verlies aan inkomsten, financieringskosten,
belastingschade, herinrichtingskosten en bepaalde kosten voor inschakeling van deskundigen.
De schadevergoeding wordt verrekend met eventuele voordelen of andere vergoedingen,
zoals bijvoorbeeld planschadevergoeding. Onteigening kan op grond van de Omgevingswet
immers alleen als een bepaalde functie niet in overeenstemming is met de beoogde vorm
van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving en verwerving van
de betrokken onroerende zaken daarvoor noodzakelijk is. Het gaat dan om een beoogde
vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer die mogelijk is gemaakt in een omgevingsplan,
door een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of door
een projectbesluit. Veelal zal dus ook een planologische procedure nodig zijn, waarbij
planschadevergoeding aan de orde kan zijn, wil – als uiterste middel – de procedure
tot onteigening kunnen worden ingezet.
218. Wat is de stand van zaken rondom de invulling van de open norm voor het klimaat
in varkensstallen?
Eind 2021 is er een ambtelijke (LNV, NVWA) werkgroep gestart die in kaart heeft gebracht
wat de problematiek is rondom het handhaven van de regelgeving bij het stalklimaat
van varkensstallen. Ook zijn er gesprekken gevoerd met de sector. De WUR heeft recent
de opdracht gekregen om in kaart te brengen wat de effecten zijn van (verschillende
waarden van) ammoniak op het varken en naar mogelijk andere handhavings- en meetmethoden
voor de NVWA om slecht stalklimaat te meten dan deze die zijn beschreven in het rapport
van WUR uit 2017 naar signaalindicatoren bij handhaving «open normen» voor dierenwelzijn,
pilot klimaat in varkensstallen. Deze wordt voor het einde van het jaar afgerond.
219. Wanneer zal de NVWA beginnen met het handhaven van de ingevulde open norm voor
het klimaat in varkensstallen?
Zie het antwoord op vraag 218. Wanneer de open norm nader is ingevuld kan het toezicht
hierop ingericht worden.
220. Kan de regering een overzicht geven van de open normen die ingevuld gaan worden?
Op dit moment wordt gewerkt aan invulling van de volgende open normen:
– Passend noodsysteem voor aanvoer van verse lucht in stallen als het hoofdventilatiesysteem
uitvalt.
– Opstelling van een beleidsregel kennis en vaardigheden gevaarlijk gedrag honden.
– Aanpassing beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten.
– Bescherming van dieren die niet in een gebouw worden gehouden tegen slechte weersomstandigheden.
– Een niet schadelijk stalklimaat voor varkens.
– Eisen aan vloeren in stallen voor vleeskalveren.
– Nadere invulling van de in het Besluit diergeneeskundigen opgenomen voorwaarden voor
het mogen couperen van staarten van biggen.
– Toereikende hoeveelheid water voor gezelschapsdieren.
221. Hoe controleert de NVWA op de naleving van artikel 1.6 lid 3 Besluit houders
van dieren bij kalveriglo’s?
De NVWA controleert bij kalveren in kalveriglo’s of er voldoende bescherming is geboden
tegen slechte weersomstandigheden. Deze controles worden uitgevoerd naar aanleiding
van meldingen. Niet alle meldingen leiden tot een fysieke inspectie ter plaatse, er
wordt een risicoafweging gemaakt.
222. Controleert de NVWA de Temperature Humidity Index (THI) in kalveriglo’s bij inspecties
van veebedrijven met kalveriglo’s?
De NVWA gebruikt de Temperature Humidity Index (THI) niet voor het bepalen van de
hittedruk in kalveriglo’s bij inspecties van veebedrijven. Voor het toezicht op bescherming
tegen hitte van volwassen runderen en jongvee in de wei maakt de NVWA wel gebruik
van de THI.
223. Welke overtredingen heeft de NVWA de afgelopen vijf jaar vastgesteld met betrekking
tot hittestress van één of meerdere kalveren in kalveriglo’s?
De NVWA heeft de afgelopen vijf jaar geen overtredingen vastgesteld met betrekking
tot hittestress van kalveren in kalveriglo’s.
224. Wat is het beleid van de NVWA met betrekking tot invulling van de open norm artikel 1.6
lid 3 Besluit houders van dieren ten aanzien van kalveriglo’s?
De NVWA wil de open norm ten aanzien van kalveriglo’s nader invullen voor de zomer
van 2023 zodat het toezicht hierop efficiënter ingericht kan worden.
225. Wat is het maximaal aantal varkens dat mag worden vervoerd in één vrachtwagen
en hoeveel ruimte is er dan beschikbaar per dier?
Het maximaal aantal varkens dat mag worden vervoerd in één vrachtwagen is niet wettelijk
vastgesteld. Wel moet de ruimte waarover varkens beschikken tijdens vervoer voldoen
aan minimumeisen zoals opgenomen in Verordening (EG) nr. 1/2005. Alle varkens moeten
ten minste gelijktijdig kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan.
Om aan deze minimumeisen te voldoen mag de beladingsdichtheid voor varkens van ongeveer
100 kg tijdens het vervoer niet hoger zijn dan 235 kg/m2. Ras, grootte en fysieke conditie van de varkens kunnen een vergroting van deze vereiste
minimumgrondoppervlakte noodzakelijk maken; deze kan ook met maximaal 20% worden vergroot
in verband met de weersomstandigheden en de transporttijd.
226. Wat is het maximaal aantal kippen dat mag worden vervoerd in één vrachtwagen
en hoeveel ruimte is er dan beschikbaar per dier?
Het maximaal aantal kippen dat mag worden vervoerd in één vrachtwagen is niet wettelijk
vastgesteld. Wel moet de ruimte waarover pluimvee in containers beschikt tijdens vervoer
voldoen aan minimumeisen zoals opgenomen in Verordening (EG) nr. 1/2005. De minimumvloeroppervlaktes
worden als volgt vastgesteld:
Categorie
Oppervlakte in cm2
Eendagskuikens
21–25 per kuiken
Pluimvee, behalve eendagskuikens: gewicht in kg
Oppervlakte in cm2 per kg
< 1,6
180–200
1,6 tot < 3
160
3 tot < 5
115
> 5
105
Deze getallen kunnen variëren en zijn niet alleen afhankelijk van het gewicht en de
grootte van de dieren, maar ook van hun fysieke conditie, de weersomstandigheden en
de vermoedelijke transporttijd.
227. Wat is het maximaal aantal koeien dat mag worden vervoerd in één vrachtwagen
en hoeveel ruimte is er dan beschikbaar per dier?
Het maximaal aantal koeien dat mag worden vervoerd in één vrachtwagen is niet wettelijk
vastgesteld. Wel moet de ruimte waarover runderen beschikken tijdens vervoer voldoen
aan minimumeisen zoals opgenomen in Verordening (EG) nr. 1/2005.
Categorie
Gewicht bij benadering (in kg)
Oppervlakte in m2 per dier
Fokkalveren
50
0,30 tot 0,40
Middelgrote kalveren
110
0,40 tot 0,70
Zware kalveren
200
0,70 tot 0,95
Middelgrote runderen
325
0,95 tot 1,30
Grote runderen
550
1,30 tot 1,60
Zeer grote runderen
> 700
> 1,60
Deze getallen kunnen variëren en zijn niet alleen afhankelijk van het gewicht en de
grootte van de dieren, maar ook van hun fysieke conditie, de weersomstandigheden en
de vermoedelijke transporttijd.
228. Hoeveel bedrijven nemen deel aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties
(Lbv) en kan de regering een uitsplitsing maken per diergroep?
De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) is nog niet opengesteld.
Het is daarom nog niet mogelijk iets te zeggen over de kenmerken van de aanvragen.
229. Welke maatregelen met betrekking tot de rol en verantwoordelijkheid van de dierhouder
zijn voorzien om de fysieke en mentale gezondheid van gezelschapsdieren te verbeteren?
Een maatregel die is aangekondigd door mijn voorganger is de Huis- en hobbydierenlijst
(Kamerstuk 28 286, nr. 1260), welke als doel heeft het welzijn van dieren te beschermen en verbeteren. Daarnaast
wil ik, zoals toegezegd in de Verzamelbrief dierenwelzijn van april jl. (Kamerstuk
28 286, nr. 1255), dierenwelzijn beter gaan borgen door me te richten op het gedrag van de dierhouder.
Dat doe ik door het gedrag van de dierhouder bij de aanschaf en het houden van dieren
te onderzoeken, zodat ik weet welke maatregelen mogelijk effect hebben. Dit onderzoek
wordt opgestart. Ook blijf ik goede en betrouwbare informatievoorziening ondersteunen,
middels een subsidie aan het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren.
230. Kan de regering aangeven op welke manier een verbod op tentoonstellingen van
dieren met ernstige gebreken bijdraagt aan het voorkomen van dierenleed?
Op dit moment onderzoek ik of een verbod op deelname aan tentoonstellingen, wedstrijden
en keuringen voor dieren met ernstige gebreken mogelijk is. Een dergelijk verbod zou
belangrijke drijfveren voor het fokken en houden van ongezonde honden weg kunnen nemen.
Met het instellen van een dergelijk verbod kan een sterk signaal afgegeven worden
dat het onacceptabel is dat (toekomstige) houders van dit soort honden beloond kunnen
worden door deel te kunnen nemen aan een tentoonstellingen, het krijgen van hoge cijfers
bij een keuring of het winnen van een wedstrijd, alsof het dier een goed voorbeeld
zou zijn van het ras.
231. Kan de regering aangeven hoeveel kortsnuitige honden er jaarlijks in Nederland
gefokt, geïmporteerd en/of verhandeld worden?
Nee, hierover zijn geen cijfers beschikbaar. In het antwoord op vraag 58 staat een
tabel met de aantallen geïmporteerde honden vanaf 2018, daarbij wordt geen onderscheid
gemaakt naar ras of type hond (of mogelijke aandoeningen).
232. Kan de regering aangeven hoeveel stamboomcertificaten de Raad van Beheer heeft
afgegeven voor honden die niet voldoen aan de Nederlandse regelgeving voor de lengte
van de snuit?
Nee, het afgeven van stambomen is een private aangelegenheid. Het zou dan gaan over
het afgeven van stambomen aan nakomelingen van ouderdieren die niet voldeden aan de
handhavingscriteria voor kortsnuitige honden.
233. Welke maatregelen heeft de regering om het oneigenlijk afgeven van stamboomcertificaten
door de Raad van Beheer te doen stoppen?
Geen, de afgifte van stambomen is een private aangelegenheid. De regering zet wel
in op handhaving van de criteria met betrekking tot de fokkerij van kortsnuitige (ras)honden
zoals zijn opgesteld in het rapport «fokken met kortsnuitige honden» (Kamerstuk 28 286 nr. 1039).
Daarnaast wil ik in gesprek met de Raad van Beheer over gezonde fokkerij en voorkomen
van welzijns- en gezondheidsproblemen bij kortsnuitige rassen.
234. Welke alternatieve organisaties (zoals bijvoorbeeld FairDog) zijn er die mogelijk
de bevoegdheid kunnen krijgen eveneens stamboomcertificaten uit te geven?
De regering heeft geen bevoegdheid om organisaties aan te wijzen die stambomen kunnen
afgeven. De afgifte van stambomen is een private aangelegenheid. Organisaties zoals
FairDog kunnen geen stambomen afgeven maar kunnen wel (gezondheids-) garanties afgeven
voor een bepaalde hond.
235. Kan de regering een overzicht geven van de ernstige gebreken bij gezelschapsdieren
waar het beleid zich specifiek op richt?
Nee, het beleid richt zich op alle ernstige gebreken. Dit zijn er veel, zoals (1)
ernstige afwijkingen en ziektes (bijvoorbeeld epilepsie), (2) uiterlijke kenmerken
die schadelijk zijn voor gezondheid of welzijn (bijvoorbeeld een te korte snuit) en
(3) ernstige gedragsafwijkingen (bijvoorbeeld angst) en vaak zijn gebreken specifiek
voor een bepaald ras of type gezelschapsdier.
Het ministerie ondersteunt het Expertisecentrum Genetica Diergeneeskunde (EGD, voorheen
ExpertiseCentrum Genetica Gezelschapsdieren/ECGG) financieel bij haar werkzaamheden.
Onderdeel van deze werkzaamheden is het ontwikkelen van nieuwe modules in het dierenartsensysteem
PetScan18. Het EGD werkt, voor de module die betrekking heeft op de fokkerij, momenteel aan
een inventarisatie van schadelijke kenmerken waarvoor mogelijk (handhavings-)criteria
ontwikkeld kunnen worden.
236. Kan de regering een overzicht geven van de bijtincidenten per soort dier?
Nee, hier zijn geen cijfers over bekend.
237. Kan de regering een schatting geven van de maatschappelijke kosten die deze bijtincidenten
met zich meebrengen?
Nee, hier zijn geen cijfers over bekend.
238. Welke vertegenwoordigers van diersectoren, ketenpartijen en maatschappelijke
organisaties en welke deskundigen zijn betrokken bij de gesprekken over het convenant
Dierwaardige Veehouderij?
Dit voorjaar heeft een verkenner (Chris Kalden) gesproken met vertegenwoordigers van
Anevei, AVINED, Caring Farmers, Caring Vets, CBL, CoViVa, COV, Dierenbescherming,
Dierencoalitie, FNLI, KNMvD, LTO, NAJK, NEPLUVI, Nevedi, NMV, NVP, NZO, POV, Rabobank,
SBK en Vee & Logistiek. Naar aanleiding van deze gesprekken is een kleinere selectie
van partijen benaderd voor deelname aan de kerngroep voor de eerste fase van het convenant.
Dit betreft AVINED (pluimveeketen), Caring Farmers, CBL (supermarkt- en foodservicesector),
Dierenbescherming, DZK (zuivelketen), LTO, NAJK en POV (varkenssector). Hiermee wordt
gezorgd voor representatie van centrale schakels in de keten die impact hebben op
dierenwelzijn (primaire productie, verwerking, verkoop), uit verschillende productiesectoren,
en van organisaties die de belangen van dieren behartigen. Met deze partijen hebben
kennismakingsgesprekken plaatsgevonden, in de aanloop naar de start van het convenanttraject.
Gedurende het convenanttraject zullen andere partijen betrokken worden bij specifieke
onderwerpen/onderdelen. Dit zal in de loop van het traject duidelijk worden.
239. Kan de regering aangeven hoeveel rechtszaken er zijn aangespannen naar aanleiding
van bijtincidenten (zowel publiek als privaat)? In hoeveel procent volgt er daadwerkelijk
vervolging?
Deze vraag valt eigenlijk onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid. Op basis van gegevens van dit ministerie kan ik u informeren over het
volgende.
Het OM heeft in de periode 2018–2021 821 verdachten met betrekking tot aanhitsen van
een dier/onvoldoende terughouden van een gevaarlijk dier ingeschreven (artikel 425
van het Wetboek van Strafrecht). Hiervan kwamen 324 verdachten in aanmerking voor
een dagvaarding. Dat komt neer op ongeveer 39% van het totaal aantal verdachten. In
deze cijfers zijn geen verdachten meegenomen die worden verdacht van het aanhitsen
of onvoldoende terughouden van een gevaarlijk dier waarbij zwaar lichamelijk letsel
is toegediend. Dat valt namelijk onder zwaar lichamelijk letsel door schuld (artikel 308
sr van het Wetboek van Strafrecht) en dit strafbaar feit valt niet uit te splitsen
naar de specifieke omstandigheid van een bijtincident. Het aantal civiele procedures
naar aanleiding van bijtincidenten wordt niet geregistreerd.
240. Kan de regering aangeven welke straf er gemiddeld voor de eigenaar van de hond
op volgt?
Op basis van gegevens van het Ministerie van Justitie en Veiligheid kan ik u informeren
over het volgende.
Het OM hanteert een strafvorderingsrichtlijn voor het aanhitsen van een dier/onvoldoende
terughouden van een gevaarlijk dier. De daadwerkelijke strafeis en door de strafrechter
opgelegde straf hangt af van individuele omstandigheden, zoals eerdere waarschuwingen,
eerdere bijtincidenten, en het gedrag van de verdachten voor en na de afloop van het
feit. Deze strafvorderingsrichtlijn vindt u hieronder.19
first offender
1x recidive
Hond bijt dier
Geen of licht letsel
Taakstraf 20 uur
Taakstraf 60 uur
Zwaarder letsel
Taakstraf 60 uur + gevangenisstraf 2 weken voorwaardelijk
Maatwerk
Dood ten gevolge
Taakstraf 60–100 uur + gevangenisstraf 2–4 weken voorwaardelijk
Maatwerk
Hond bijt mens
Geen of licht letsel
Taakstraf 60 uur + gevangenisstraf 2 weken voorwaardelijk
Maatwerk
Zwaar lichamelijk letsel
Zie artikel 308 Sr
Maatwerk
Maatwerk
241. Kan de regering concreet aangeven door middel van welke maatregelen het beleid
het gedrag van de houder gaat beïnvloeden?
Zie ook het antwoord op vraag 229. Een maatregel die is aangekondigd door mijn voorganger
is de Huis- en hobbydierenlijst (Kamerstuk 28 286 nr. 1260), welke als doel heeft het welzijn van dieren te beschermen en verbeteren. Daarnaast
wil ik, zoals toegezegd in de Verzamelbrief dierenwelzijn van april jl. (Kamerstuk
28 286 nr. 1255), dierenwelzijn beter gaan borgen door me te richten op het gedrag van de dierhouder.
Dat doe ik door het gedrag van de dierhouder bij de aanschaf en het houden van dieren
te onderzoeken, zodat ik weet welke maatregelen mogelijk effect hebben. Dit onderzoek
wordt opgestart. Ook blijf ik goede en betrouwbare informatievoorziening ondersteunen,
middels een subsidie aan het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren.
242. Kan de regering kwantificeren in welke mate dierenwelzijn gaat toenemen als gevolg
van het voorgenomen beleid?
Bij de uitwerking van beleid worden diverse instrumenten ingezet, waaronder bijvoorbeeld
wet- en regelgeving, voorlichting of subsidies. Het effect van de diverse ingevoerde
maatregelen op het dierenwelzijn zijn niet zomaar te kwantificeren, dat verschilt
per ingezet instrument. Op voorhand is niet goed in te schatten in welke mate het
dierenwelzijn zal toenemen als gevolg van de genomen maatregelen.
243. Kan de regering aangeven welk deel van het landoppervlak van Nederland wordt
aangewend voor de veehouderij, zoals voor stallen, voor de teelt van veevoer en van
weidegronden? Evenals welk deel van het oppervlak aan akkers en graslanden wordt aangewend
voor de veehouderij? Kan de regering hiervan de berekening (de optelsom van de verschillende
delen) met de Kamer delen?
Volgens cijfers van het CBS uit 2022 bestond het totaal grasland en groenvoedergewassen
voor de veehouderij uit totaal 1.163.866 hectare waarvan 969.767 hectare grasland
(blijvend, tijdelijk en natuurlijk) en 194.099 hectare groenvoedergewassen (waarvan
het grootste gedeelte, 183.324 hectare, snijmais is)
244. Klopt het dat de voorgenomen tegemoetkomingsregeling voor de afbouw van de derogatie
nog niet is opgenomen in deze begroting? Waarom niet?
Dat klopt. Zoals aangegeven in de brief van 5 september 2022 (Kamerstuk 33 037, nr. 450) stelt het kabinet maximaal € 130 miljoen beschikbaar om een tijdelijke regeling
vorm te geven die voorziet in een transitietegemoetkoming aan landbouwers die in 2021
een derogatievergunning hadden en opnieuw een derogatievergunning aanvragen. De budgettaire
verwerking kon niet meer worden opgenomen in de op Prinsjesdag ingediende begroting
want daarvoor was onvoldoende tijd beschikbaar. Budgettaire verwerking zal daarom
plaatsvinden via een nota van wijziging op de begroting 2023.
245. Welke voortgang zit er momenteel in de mogelijkheid van vaccinatie tegen vogelgriep?
De Minister van LNV zet in op onderzoek naar vaccinaties om vogelgriepbesmettingen
te kunnen voorkomen. Er loopt nu een aantal trajecten om de mogelijkheden hiervoor
te verkennen, uit te werken en om op termijn vaccinatie te kunnen inzetten als aanvullende
maatregel ter preventie van vogelgriep. Gezien de zorgelijke situatie wordt daarbij
een versnelling van het vaccinatietraject ingezet, zoals uiteengezet in de brief van
11 oktober 2022 (2022Z19166).
Het onderzoek naar de effectiviteit van vaccins onder gecontroleerde omstandigheden
(bij Wageningen Bioveterinary Research) is in augustus gestart en de resultaten verwacht
ik eind dit jaar. Belangrijk in deze proef is te kijken of vaccinatie verspreiding
van virus kan voorkomen. Het verkleinen van de kans van infectie en het tegengaan
van verspreiding draagt bij aan het verbeteren van diergezondheid en dierwelzijn en
verkleint ook de kans op mogelijke blootstelling van mensen. In de brief van 11 oktober
is dit nader uiteengezet.
Voorbereidingen voor een veldproef zijn ook gestart, ik hoop en verwacht met de werkelijke
proef in het eerste kwartaal van 2023 te kunnen starten.
De Minister van LNV bekijkt met wetenschappers hoe we ons nu al kunnen voorbereiden
op een vaccinatiecampagne en hoe een monitoringprogramma er uit moet zien, om mogelijke
virusvarianten snel op te sporen.
De conceptverordening van de Europese Commissie met daarin de voorwaarden voor vaccinatie
en monitoring wordt naar verwachting dit jaar definitief.
De Minister van LNV heeft eveneens veel overleg binnen de Europese Unie om de mogelijkheden
van preventieve vaccinatie te verkennen. Er zijn meer lidstaten die mogelijkheden
zien in preventieve vaccinatie. De bereidheid van farmaceuten om een toelatingsprocedure
te starten voor hun vaccins is essentieel bij het daadwerkelijk uitvoeren van een
campagne.
LNV is daarnaast ook met de pluimveesectoren in gesprek over vaccinatiemogelijkheden,
de gevolgen voor de handel, in de Unie en met derde landen, mogelijke vaccinatiestrategieën,
monitoringsprogramma’s, de kosten en baten en andere aspecten.
Een stappenplan en resultaten wordt zo snel mogelijk naar de Tweede Kamer verstuurd.
246. Hoe bepaalt de regering waar welke doelen op het gebied van waterkwaliteit niet
worden gehaald? Kan daarbij onderscheid gemaakt worden per emissiefactor, zodat het
aandeel per sector kan worden onderscheiden?
Op basis van de beschikbare monitoringsgegevens van grondwater en oppervlaktewater
kan bepaald worden wat de waterkwaliteit in een gebied of waterlichaam is. Door deze
gegevens te combineren met de gestelde normen voor de nutriënten in deze gebieden
of waterlichamen, kan bepaald worden hoe groot de opgave hier is. Met behulp van modellen
kan een inschatting gemaakt worden welk aandeel welke sector heeft in deze opgave.
247. Hoe monitort de regering momenteel de aanpak van mestfraude? Wordt de Kamer hierover
periodiek geïnformeerd? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit?
In de Versterkte Handhavingsstrategie Mest (Kamerstuk 33 037, nr. 311) zijn verschillende maatregelen opgenomen om de naleving te bevorderen en fraude
met mesttransporten tegen te gaan. Jaarlijks wordt er gerapporteerd over de resultaten
van de Versterkte Handhavingsstrategie Mest aan de Kamer en de Europese Commissie.
Op 7 juli 2022 (Kamerstukken 2021/22, 33 037, nr. 445) heb ik de Kamer hierover geïnformeerd via de jaarlijkse rapportage Nederlands mestbeleid.
248. Klopt het dat de voorgenomen modernisering van de regelgeving rond genetische
modificatie en in het bijzonder Novel Genomic Techniques door de Europese Commissie
in 2023 ontbreekt in het overzicht van ontwikkelingen in het Europees en internationaal
kader?
Dat klopt inderdaad. Er wordt in de begroting niet specifiek op dit dossier ingegaan.
Uiteraard volg ik de ontwikkelingen van dit dossier in Brussel nauwlettend en blijft
Nederland zich actief inzetten voor het bevorderen van toekomstgerichte EU-regelgeving
voor nieuwe genomische technieken voor de veredeling van planten binnen de soortgrens.
249. Wat gebeurt er met de quota van vissers die worden uitgekocht?
De na sanering vervallen contingenten zullen, in afwachting van de uitkomsten van
de aangekondigde herziening van het contingentenstelsel, in gebruik worden gegeven
aan de Biesheuvelgroep (Producentenorganisatie) waartoe het gesaneerde vissersvaartuig
behoorde. Daarmee zijn deze vangstrechten tijdelijk beschikbaar voor de in deze groep
resterende vissersvaartuigen tot 2025, wanneer het contingentenstelsel herzien zal
worden. De Biesheuvelgroep zal de contingenten beheren.
250. Waarom gaan de liquiditeits- en stilligregeling pas eind 2022 of begin 2023 tot
uitvoering komen?
Zowel de liquiditeits- als de stilligregeling bevatten staatssteun en voor de openstelling
van deze regelingen moet daarom goedkeuring worden gegeven door de Europese Commissie.
Deze procedure kost tijd. Voor de liquiditeitsregeling zal – in vervolg op de prenotificatie
– op zeer korte termijn een notificatie worden voorgelegd aan de Europese Commissie.
Indien deze akkoord gaat zal de liquiditeitsregeling kunnen worden opengesteld. De
inzet is erop gericht dat dit voor het einde van dit jaar zal kunnen plaats vinden.
Over de concept stilligregeling heeft de Europese Commissie in reactie op de ingediende
prenotificatie vragen gesteld. Deze vragen zijn inmiddels beantwoord. Indien de prenotificatiefase
kan worden afgerond zal deze regeling ter notificatie worden voorgelegd aan de Europese
Commissie. Indien deze haar goedkeuring verleent zal de regeling kunnen worden open
gesteld. Dit zal naar verwachting in het eerste kwartaal van volgend jaar zijn.
251. Welke externe partijen, anders dan de overheden, zijn er betrokken bij het vormgeven
van de visie op voedselwinning uit de Noordzee en grote wateren?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Agenda voor de visserij: het borgen van voedselwinning
uit zee en grote wateren van 1 juli jl. (Kamerstuk 29 675, nr. 210) wordt behalve met bestuurlijke partners, ook in gesprek gegaan met hen die het daadwerkelijk
aangaat: de vissers van de toekomst en de nieuwe ondernemers die kansen zien voor
alternatieve vormen van voedselwinning uit zee. Daarbij wordt onder andere samengewerkt
met het Community of Practice (CoP) Noordzee dat een netwerk is van ondernemers, onderzoeksinstellingen,
maatschappelijke organisaties en overheden en topsectoren. Ook wordt afgestemd met
het Noordzeeoverleg.
252. Op welke wijze kunnen externe partijen deelnemen aan de vormgeving van de visie
voedselwinning uit de Noordzee en grote wateren?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Agenda voor de visserij: het borgen van voedselwinning
uit zee en grote wateren van 1 juli jl. (Kamerstuk 29 675, nr. 210) wordt behalve met bestuurlijke partners, ook in gesprek gegaan met hen die het daadwerkelijk
aangaat: de vissers van de toekomst en de nieuwe ondernemers die kansen zien voor
alternatieve vormen van voedselwinning uit zee. Daarbij wordt onder andere samengewerkt
met het Community of Practice (CoP) Noordzee dat een netwerk is van ondernemers, onderzoeksinstellingen,
maatschappelijke organisaties en overheden en topsectoren. Zo staan op korte termijn
in 2022 startbijeenkomsten gepland en zal er afstemming plaatsvinden met het Noordzeeoverleg,
met name via de recent opgerichte Werkgroep Voedsel. Naar verwachting zullen in 2023
verdere consultaties volgen. Daarnaast staat het externe partijen ten allen tijde
vrij om hun visie op voedselwinning uit zee en grote wateren met mij te delen.
253. Klopt het dat het stimuleren van de kennis en innovatie rond duurzame, alternatieve
eiwitbronnen uit bijvoorbeeld kweekvlees of precisiefermentatie volledig ontbreekt
in de paragraaf rond kennis en innovatie?
Dat klopt niet. Voor de genoemde onderwerpen is de KIA (Kennis- en Innovatieagenda)
Landbouw, Water, Voedsel leidend. Deze is opgebouwd uit verschillende missies met
daaronder missiegedreven kennis- en innovatieprogramma’s; MMIPs). Een daarvan is MMIP
A4, gericht op onderzoek en stimuleren van innovatie gericht op eiwitvoorziening voor
humane consumptie uit (nieuwe) plantaardige en alternatieve bronnen. Onderzoek en
stimulatie van innovaties zoals kweekvlees en precisiefermentatie worden onder deze
MMIP gestimuleerd.
254. Klopt het dat er geen budget is vrijgemaakt voor de uitwerking en implementatie
van de Nationale Eiwitstrategie, die voor later in 2022 en doorlopend in 2023 op de
rol staat, ondanks de ambitieuze doelstellingen die dit programma heeft? Hoe wenst
de regering indien dat waar is deze strategie dan verder te brengen?
Nee, dat klopt niet. Binnen het voedselbeleid (middelen voor duurzaam voedsel) zijn
bijvoorbeeld middelen vrijgemaakt tot 2026 voor de doelstelling van 50% plantaardige
consumptie in 2030. Inzet vindt o.a. plaats via het Voedingscentrum om consumenten
en professionals te informeren over en stimuleren op dit onderwerp. Daarnaast zijn
er beleidsondersteunende onderzoeken uitgezet om goed onderbouwd inzicht te krijgen
in de maatregelen die versnelling kunnen brengen in de eiwittransitie (naar 50% plantaardige
eiwitten) en om een monitor op de eiwittransitie te realiseren. Ook zijn er middelen
vrijgemaakt om invulling te geven aan de maatregelen die uit bovenstaande onderzoeken
zullen gaan voortkomen (instrument duurzaam voedsel). Andere middelen die bijdragen
aan de doelen van de Nationale Eiwitstrategie zijn die uit het GLB (de Ecoregelingen),
de NWA, het Groeifonds en het Meerjarig Missiegedreven Innovatie Programma (MMIP topsector
Agri&food). Daarnaast wordt nog bekeken of het Transitiefonds mogelijkheden biedt.
Hierover is nog geen besluit genomen.
255. Komen innovatieve projecten op alternatieve eiwitbronnen zoals kweekvlees of
precisiefermentatie ook in aanmerking voor financiering vanuit het Nationaal Groeifonds?
Ja. Op 31 oktober vorig jaar is er een voorstel ingediend bij het Nationaal Groeifonds
gericht op de ontwikkeling van een ecosysteem voor de ontwikkeling van cellulaire
agricultuur (kweekvlees en precisiefermentatie). Op 7 april heeft de ministerraad
het advies van de adviescommissie van het Nationaal Groeifonds overgenomen om het
voorstel beperkt (€ 60 miljoen) en onder voorwaarden te honoreren.
Op 16 september is een nieuw voorstel ingediend voor een kleiner plan voor de ontwikkeling
van het ecosysteem gericht op de invulling van de gestelde voorwaarden door de adviescommissie.
Het besluit van de ministerraad op advies van de Commissie van het Nationaal Groeifonds
wordt in oktober verwacht.
256. Kan de regering het aantal dieren dat in 2021 onbedwelmd is geslacht, onderverdelen
per diersoort?
In onderstaande tabel worden de gevraagde aantallen dieren uitgesplitst per diersoort
weergegeven. Aan deze tabel is ook de in vraag 257 gevraagde uitsplitsing toegevoegd.
Onverdoofde rituele slacht 2021
Diersoort
Totaal onbedwelmd
Na aansnijden direct nabedwelmd
Kort voor verstrijken 40 seconden nabedwelmd
Op aanwijzing NVWA nabedwelmd
Niet nabedwelmd
Rund
5.286
3.078
138
26
2.044
Geit
2.805
2.582
1
2
220
Schaap
44.377
29.073
979
325
14.000
Totaal
52.468
34.733
1.118
353
16.264
257. Kan de regering het aantal onbedwelmd aangesneden dieren in 2021 uitsplitsen
naar het aantal dieren dat direct na het aansnijden een bedwelming kreeg, het aantal
dieren dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden een bedwelming kreeg, het
aantal dieren dat op aanwijzing van de NVWA een bedwelming kreeg en het aantal dieren
dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen 40 seconden na het aansnijden het bewustzijn
hadden verloren? Kan de regering hierbij onderscheid maken tussen de verschillende
diersoorten?
Zie het antwoord op vraag 256.
258. Hoeveel aangekondigde NVWA-inspecties zijn uitgevoerd op reptiel- en vogelbeurzen
in 2021 en 2022?
Zie mijn antwoord op vraag 42. De NVWA neemt meestal vooraf contact op met de beursorganisatoren
waarbij zij een inspectie wil uitvoeren. Ook heeft de NVWA de afgelopen tijd diverse
gesprekken gevoerd met de organisatoren over ontwikkelingen in wetgeving en taken
en rollen van de NVWA en de beursorganisatoren om zo samen met de sector de naleving
van wet en regelgeving te verhogen.
259. Hoeveel onaangekondigde NVWA-inspecties zijn uitgevoerd op reptiel- en vogelbeurzen
in 2021 en 2022?
Zie het antwoord op vraag 258.
260. Hoeveel meldingen van misstanden werden er tussen 7 oktober 2021 en heden bij
de LID gedaan rondom de handel in en huisvesting van exotische dieren?
Kijkend naar het aantal dossiers waarin zoogdieren dan wel vogels als exotisch geregistreerd
worden, gaat het om 28 zaken vanaf 7 oktober 2021. Landbouwhuisdieren en in Nederland
gangbare gezelschapsdieren zoals de hond, huiskat en het konijn zijn hierbij buiten
beschouwing gelaten.
261. Welke meldingen over misstanden hebben de NVWA en de LID bij het Dolfinarium
Harderwijk geconstateerd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 47.
262. Kan de regering de notulen naar de Kamer sturen of verslaggeven van de Chief
Veterinary Officer (CVO)-bijeenkomst in december 2021, waar de Nederlandse CVO een
verbod op de import en het aanwezig zijn op beurzen van in het wild gevangen dieren
van buiten Europa geagendeerd heeft?
Tijdens de bijeenkomst van de Chief Veterinary Officers (CVO) in december 2021 heeft
Nederland het volgende agendapunt ingebracht: zoönotische risico’s die optreden bij
het importeren van dieren uit derde landen die vanuit het wild afkomstig zijn. Tijdens
de vergadering werd er wisselend gereageerd op de inbreng. Enkele CVO’s herkenden
de inbreng, maar voornamelijk was er terughoudendheid met betrekking tot het eventueel
aanpassen van importregelgeving. In de reacties werd gezegd dat de huidige EU regelgeving
gebaseerd is op de standaarden van de wereldorganisatie voor diergezondheid (WOAH)
en dat deze de risico’s voldoende afdekken.
263. Welke voorbeelden zijn er van de versterking van de basis van de NVWA (Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit)-organisatie door middel van innovatie van toezicht? Welke
innovaties dragen hieraan bij?
Innovatie in toezicht is noodzakelijk om de ontwikkelingen in de maatschappij te volgen,
om te begrijpen wat de oorzaak is van de risico’s die daarbij optreden en om op maat
gemaakte eigentijdse en innovatieve toezichtmethoden te kunnen toepassen. Innovaties
in het toezicht kunnen bestaan uit technische innovaties, zoals het gebruik van drones
om beter en sneller inzicht te krijgen in bepaalde risico’s20, of het gebruik van camera’s om naast het fysieke toezicht onregelmatigheden in beeld
te krijgen21. De NVWA verbetert daarnaast het risicogericht en kennis gedreven toezicht door meer
en slimmer gebruik te maken van eigen data en door data uit te wisselen met andere
instanties. Een specifiek voorbeeld van innovatie betreft een pilot «stimulerend toezicht»,
waarbij de NVWA de prikkel van het gebruik van illegale gewasbeschermingsmiddelen
en de stapeling van gewasbescherming door telers vermindert in plaats van alleen te
beboeten. Het effect van het toezicht moet leidend zijn, de instrumenten volgen.
264. Hoeveel dieren zijn er, uitgesplitst per diersoort, onbedwelmd geslacht tijdens
het offerfeest in 2022?
In onderstaande tabel worden de gevraagde aantallen dieren, uitgesplitst per diersoort
weergegeven. Aan deze tabel is ook de in vraag 265 en vraag 266 gevraagde uitsplitsing
toegevoegd.
Offerfeest 2022
Diersoort
Totaal geslacht
Totaal bedwelmd
Totaal onbedwelmd
Direct nabedwelmd na aansnijden
Nabedwelmd vlak voor verstrijken 40 seconden
Nabedwelmd op aanwijzing NVWA
Niet nabedwelmd
Rund
1.117
410
707
620
64
0
23
Schaap/geit
30.941
15.424
15.517
7.471
51
1
7.994
Totaal
32.058
15.834
16.224
8.091
115
1
8.017
265. Hoeveel dieren zijn er, uitgesplitst per diersoort, geslacht met voorafgaande
bedwelming tijdens het offerfeest in 2022?
Zie het antwoord op vraag 264.
266. Kan de regering het aantal onbedwelmd aangesneden dieren tijdens het offerfeest
in 2022 per diersoort uitsplitsen naar het aantal dieren dat direct na het aansnijden
een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden
een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen
40 seconden na het aansnijden het bewustzijn hadden verloren en het aantal dieren
dat werd nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?
Zie het antwoord op vraag 264.
267. Hoeveel gevallen van illegaal onverdoofde slachtingen zijn ontdekt in 2022?
Er zijn in 2022 geen gevallen van illegale onverdoofde slachtingen bekend.
268. Hoeveel dieren zijn er in 2021 gedood bij verzamelplaatsen en hoeveel daarvan
zijn afgevoerd naar Rendac?
De tabel hieronder geeft voor jaar 2021 het aantal runderen, varkens, schapen en geiten
weer die zijn gedood bij verzamelplaatsen die in het Identificatie & Registratiesysteem
zijn gemeld (peildatum 30 september). Volgens deze gegevens zijn al deze dieren naar
Rendac afgevoerd.
Jaar
Rund
Varken
Schaap
Geit
2021
2.234
18.412
432
257
269. Hoeveel dieren zijn er in 2021 levend aangetroffen tussen de kadavers die bij
Rendac waren aangeboden voor destructie?
Indien er door destructiebedrijf Rendac tussen de door hen op te halen kadavers een
nog levend dier wordt aangetroffen doet Rendac hiervan melding bij de NVWA. In 2021
heeft de NVWA 18 meldingen van Rendac ontvangen over levende dieren tussen kadavers.
Het betreft zowel runderen, geiten, varkens en pluimvee. Niet voor alle meldingen
is de diersoort en het aantal gespecificeerd.
270. Kan de regering concreet aangeven wat wordt verstaan onder innovatief toezicht?
Zie het antwoord op vraag 263.
271. Kan de regering aangeven welk deel van het beschikbare budget voor de NVWA wordt
ingezet op het toetsen van het gedrag van fokkers en houders van gezelschapsdieren?
Voor het houden van toezicht op de naleving van welzijns- en gezondheidsregelgeving
door fokkers, handelaren en houders van gezelschapsdieren ligt het budget dat door
de NVWA wordt ingezet op circa 3 miljoen euro.
272. Kan de regering aangeven hoeveel fokkers in 2022 zijn aangesproken op het fokken
en/of verhandelen van honden met een te korte snuit?
Het verhandelen van honden met een (te) korte snuit is toegestaan., maar het fokken
van honden met een te korte snuit is volgens Artikel 3.4 (fokken met gezelschapsdieren)
van het Besluit Houders van dieren verboden. Volgens dit artikel is het verboden om
te fokken met gezelschapsdieren op een manier waarbij het welzijn en de gezondheid
van het ouderdier of nakomelingen worden benadeeld. De NVWA is als toezichthouder
aangewezen op artikel 3.4.
Er is van 1 januari 2022 tot op heden (peildatum 30 september 2022) één inspectie
uitgevoerd bij een fokker van kortsnuitige honden. De beschikbare capaciteit voor
gezelschapsdieren is in 2022 vooral ingezet op de opvolging van meldingen over huisdieren
met een hoog rabiës risico en het toezicht op huisdieren die met Oekraïense ontheemden
naar Nederland zijn gekomen. Deze dieren vormden mogelijk een rabiësrisico voor de
Nederlandse dier- en volksgezondheid. De NVWA zet zich daarnaast met het ontwikkelen
en toepassen van andere toezichtinstrumenten, zoals communicatie en voorlichting,
in voor het verhogen van naleving en regelgeving.
273. Voor welke activiteiten staat een kostenpost begroot in de jaren 2023, 2024 en
2025 voor de stikstofcommissie Hordijk?
Het vorige kabinet heeft 150 miljoen euro vrijgemaakt voor een versterking van het
pakket aan passende maatregelen die rijk en provincies nemen als extra waarborg om
te waarborgen dat het totaal aan (achtergrond)deposities, inclusief de projectbijdragen
buiten de maximale rekenafstand, niet leidt tot verslechtering van natuurwaarden in
Natura 2000-gebieden.
Daarvoor zijn reeds een aantal maatregelen genomen zoals een ophoging van de bronmaatregel
Walstroom Zeevaart met 32 miljoen euro en een ophoging van de subsidieregeling verduurzaming
binnenvaartschepen met 10 miljoen euro. Vooralsnog is er nu nog 16 miljoen euro gereserveerd
voor verduurzaming binnenvaart en 92 miljoen euro voor een ophoging van de regeling
provinciale aanpak veehouderijen en/of landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties.
Het precieze kasritme van de resterende bedragen zullen worden bepaald bij de openstelling
van deze regelingen.
274. Waarom wordt budget uit de stikstofreserve gebruikt voor de uitvoeringskosten
van het GLB? Waarom wordt dit niet aan het stikstofbeleid besteed? Is er geen andere
post waaruit de uitvoering van het GLB bekostigd kan worden?
Bij het indienen van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) was het noodzakelijk om
een budget voor de uitvoeringskosten van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
beschikbaar te stellen. De tijdelijke dekking voor dit budget komt uit de stikstofenveloppe,
Rutte III middelen voor bronmaatregelen voor het Omschakelprogramma (zie Kamerstuk
36 120 XIV, nr. 1). Met de voorjaarnota 2023 wordt heroverwogen een alternatieve dekkingsbron voor
te stellen.
275. Waarom stelt de regering een kasschuif voor ten aanzien van de uitgave Lbv voor
de jaren 2022 en 2023? Verwacht de regering in 2023 geen deelnemers voor de regeling?
Kan de regering hier een toelichting op geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 213.
276. Hoeveel van het budget voor regelingen in het kader van vrijwillige opkoop van
veehouderijlocaties is reeds uitgegeven en hoeveel locaties hebben hier gebruik van
gemaakt? Kan de regering dit toespitsen per regeling?
Tot nu toe is in totaal € 217,5 mln. uitgegeven in het kader van de eerste tranche
van de provinciale maatregel gerichte aankoop. Dit is de eerste vrijwillige regeling
waarbij sprake is van aankoop van veehouderijen. Het genoemde bedrag betreft een bevoorschotting
richting provincies. Begin september hebben provincies in totaal 26 koopovereenkomsten
afgesloten. Deze regeling eindigt per 1 december. Daarna wordt de balans opgemaakt
en de Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd. De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties
(Lbv) is nog niet opengesteld.
277. Wat wordt allemaal betaald uit de Sbv?
Uit de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv)
worden innovatieprojecten onder de innovatiemodule en investeringsprojecten onder
de investeringsmodule gesubsidieerd. De regeling staat niet permanent open, maar werkt
met openstellingen waarbij gedurende een bepaalde periode subsidie aangevraagd kan
worden.
Bij de innovatiemodule gaat het om subsidie aan een samenwerkingsverband dat bestaat
uit ten minste één veehouder en één onderzoeksorganisatie, voor het onderzoeken en
ontwikkelen van nieuwe integrale, brongerichte emissiereducerende stalsystemen en
managementmaatregelen. Het project moet gericht zijn op het onderzoeken en ontwikkelen
van nog niet bewezen innovaties voor het integraal reduceren van emissies, om uiteindelijk
bewezen technieken beschikbaar te krijgen voor de toekomst. Het meten van de behaalde
emissiereductie is hierbij een belangrijk onderdeel en komt ook voor subsidie in aanmerking.
Ten slotte is het mogelijk om in de laatste fase van het innovatieproject subsidie
te ontvangen voor afschrijvingskosten en economische levensduur van de investering.
Bij de investeringsmodule gaat het om subsidie aan een individuele veehouder voor
investeringen in bewezen innovaties ten behoeve van de inrichting en herinrichting
van stalsystemen. Bij investeringen kan gedacht worden aan kosten voor de aanschaf
en het gebruiksklaar maken van één of meer technieken, installaties, apparatuur, machines
of uitrusting.
278. Klopt het dat voor de uitvoeringskosten van het GLB cumulatief 159 miljoen euro
wordt overgeheveld van de Aanvullende Post (reserve stikstof) naar de begroting van
het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit? Is dit GLB-geld? Wat is de
aanvullende post en hoe wordt dit aangewend?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 274.
De Aanvullende Post is in de rijksbegroting een apart begrotingshoofdstuk naast de
departementale begrotingen, waarop tijdelijk middelen gereserveerd staan die op een
later moment worden overgeboekt naar andere begrotingshoofdstukken. De overboekingen
vanaf de Aanvullende Post naar andere begrotingshoofdstukken zijn vanuit het perspectief
van de rijksbegroting bezien budgetneutraal en leiden dus niet tot extra uitgaven
op totaalniveau.
279. Wat is precies de legalisatie-opgave voor PAS-melders? Gaat dat ook over natuurherstel
of alleen over de benodigde stikstofruimte op papier?
Het legalisatieprogramma omvat bronmaatregelen die feitelijke stikstofruimte opleveren
om de stikstofdepositie van de PAS-meldingen te mitigeren. Met het legaliseren van
de meldingen gaat de totale depositie in de natuur omlaag. Vanwege de bijzondere situatie
dat de meeste te vergunnen activiteiten op dit moment al plaatsvinden, leidt deze
systematiek ertoe dat de stikstofdepositie daalt. Immers: de feitelijke depositie
van de meeste meldingen blijft gelijk, terwijl de mitigerende maatregelen zorgen voor
een daling in de depositie.
280. Hoe is het budget van 35 miljoen euro onderverdeeld over de doelstellingen uit
het Natuur- en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP)?
Een harde verdeling van de € 35 mln. over de verschillende doelen is niet mogelijk
omdat activiteiten aan verscheidene doelen bijdragen. Herbebossing draagt bijvoorbeeld
zowel bij aan erosiebestrijding (doel 1) als ook aan herstel van habitats en soorten
(doel 2). Voor de besteding van de middelen in de periode 2022–2024 is met de Ministeries
van Binnenlands zaken en Koninkrijkrelaties en Infrastructuur en Waterstaat in afstemming
met de openbare lichamen een bestedingsplan opgesteld. Op basis van dit bestedingsplan
is de € 35 mln. verdeeld over de volgende onderwerpen die bijdragen aan de doelstellingen
van het NMBP:
Onderwerp
Budget (mln. euro)
Lokale uitvoering / capaciteit
4.2
Afval- en afvalwaterbeheer
10.9
Bestrijding erosie en sedimentatie
7.8
Herstel en behoud habitats en soorten
4.7
Duurzaam gebruik natuurlijk kapitaal
5.2
Onderzoek en monitoring
2.1
281. Wat is de staat van instandhouding en kwaliteit van het koraal van Caribisch
Nederland?
De staat van instandhouding van het koraal van Caribisch Nederland staat beschreven
in de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland 2017. Uw Kamer
is hierover op 25 februari 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 30 825, nr. 218). In 2025 zal opnieuw een staat van de natuur worden opgesteld. De beoordeling van
de kwaliteit en de algehele staat van instandhouding van het koraal zijn beide zeer
ongunstig.
282. Is er sprake van verslechtering van de natuurkwaliteit van het koraal van Caribisch
Nederland?
Het rapport betreffende de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland
constateert dat de kwaliteit van het koraal is afgenomen in de periode tot 2017. In
2025 zal er opnieuw worden gerapporteerd over de staat van instandhouding van de natuur
in Caribisch Nederland. Op basis daarvan zal blijken of de kwaliteit nog verder is
afgenomen.
283. Op welke termijn is verslechtering van de natuurkwaliteit van het koraal van
Caribisch Nederland onomkeerbaar?
Op welke termijn verslechtering van de kwaliteit van koraal onomkeerbaar is, is afhankelijk
van de bedreigingen en drukfactoren voor het koraal. De belangrijkste bedreigingen
zijn klimaatverandering (temperatuur, orkanen), eutrofiëring en sedimentatie van geërodeerd
materiaal, kustontwikkeling en overbevissing. Implementatie van verschillende onderdelen
van het NMBP zijn gericht op het vergroten van de veerkracht van het koraal door het
verminderen van lokale drukfactoren en bedreigingen.
284. Hoeveel bedrijven hebben in de afgelopen jaren gebruik gemaakt van de Borgstelling
Landbouwkredieten (BL)? Kan de regering voorbeelden geven van innovaties die uit deze
borgstelling zijn gefinancierd?
a.) Het aantal verleende BL-borgstellingen22 in de jaren 2017–2021
2021
83
2020
104
2019
107
2018
122
2017
145
b.) Voorbeeld van verduurzamings- en innovatie-investeringen die m.b.v. BL-borgstellingen
zijn gefinancierd:
• Groenlabelkassen
• MDV-stallen (MDV = Maatlat Duurzame Veehouderij), waaronder het Dartelstal-concept
• Warmte-koude-opslag installaties
• Geothermie
• LED-verlichting
• Teelt van sla op water
• Insectenkweek
• Champignonoogstmachine
285. Is er bij de garantie voor natuurgebieden en landschappen ook een risicoregeling
of garantstelling voor het geval resultaten van natuurbeheer en natuurherstel tegengevallen?
Nee. Het gaat hierbij om de aankoop van gronden door particuliere terreinbeherende
organisaties voor de uitbreiding van de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig:
Natuurnetwerk Nederland). Daaraan zijn geen afspraken gekoppeld over het te voeren
natuurbeheer. Afspraken over het natuurbeheer worden gemaakt in het kader van het
Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) van de provincies.
286. Hoeveel subsidie uit de Ongedekte vaste kosten land- en tuinbouw (OVK) is er
over het lopende jaar 2022 verstrekt?
In totaal is er in 2022 ongeveer 58,6 miljoen euro uitgekeerd aan voorschot, na de
vaststelling van de uiteindelijke subsidie zal dit bedrag naar verwachting nog stijgen.
Dit bedrag bestaat uit de OVK van het vierde kwartaal 2021 (23,7 miljoen) en het eerste
kwartaal 2022 (27,6 miljoen). Daarnaast zijn er nog nabetalingen uit het eerste, tweede
en derde kwartaal 2021 die na vaststelling tot uitbetaling komen, dit bedraagt naar
verwachting ongeveer 7,3 miljoen.
287. Welke rol in het nieuw geformuleerde voedselbeleid voor 2022 is er voor alternatieve
eiwitbronnen en de Nationale Eiwitstrategie, via bijvoorbeeld kweekvlees of precisiefermentatie?
Op 29 maart is er een brief aan de Kamer (Kamerstuk 31 532, nr. 271) gestuurd met de evaluatie van het voedselbeleid van 2015–2020 en zijn eerste contouren
geschetst voor een nieuw voedselbeleid. Een van de doelstellingen die in de brief
zijn geformuleerd is om een verschuiving van de balans in de consumptie van dierlijke
en plantaardige eiwitten van de huidige 60/40-verhouding naar 50/50 in 2030 te realiseren.
Ook in de Nationale Eiwitstrategie (NES) is een van de hoofdlijnen het vergroten van
het aandeel plantaardige eiwitten in het humaan dieet.
Om die doelstellingen te realiseren wordt ingezet op de ontwikkeling van alternatieve
eiwitten en innovaties. De ontwikkeling van kweekvlees en precisiefermentatie zijn
daar belangrijke voorbeelden van die door de NES worden gestimuleerd. Op 3 juni jl.
is er een brief aan de Kamer gestuurd over de verdere uitwerking van de NES met daarin
ook aandacht voor alternatieve eiwitbronnen:
– Er is een voorwaardelijke toekenning van € 60 mln. vanuit het Nationaal Groeifonds
gedaan om te investeren in algemeen toegankelijke opschalingsfaciliteiten en passende
onderzoeks- en onderwijsactiviteiten die kunnen bijdragen aan een verdere uitbouw
van de sterke positie van Nederland op het gebied van kweekvlees en -zuivel.
– Ook voor plantaardige nieuwe eiwitbronnen zijn inmiddels meerdere publiek-private
onderzoeksprojecten gestart. Het gaat dan bijvoorbeeld om het ontwikkelen van productieketens
voor microalgen, bacteriën, schimmels en gist; veredeling van suikerbieten; teelt
van eendenkroos, en ontwikkeling van eiwitproducten op basis van fermentatie.
288. Kan de regering een overzicht geven van de uitvoering van de maatregelen in het
kader van de Wet verbod pelsdierhouderij? Hoeveel nertsenbedrijven zijn gesloten en
hoeveel verschillende adressen betrof het hier (doelend op onderscheid tussen bedrijf
en sub-vestigingen)? Welk bedrag is hiermee gemoeid?
Sinds 8 januari 2021 is het, dankzij een wetswijziging, bij wet verboden om pelsdieren
te houden, te doden of te doen doden in Nederland. Derhalve zijn alle pelsdierhouderijbedrijven
en de locaties daarvan gesloten. Het verbod ging bijna drie jaar eerder in dan oorspronkelijk
beoogd in de Wet verbod pelsdierhouderij (2013).
Met de Beleidsregel compensatie vervroegde beëindiging pelsdierhouderij, die op 4 februari
2021 in werking trad, wordt aangegeven welke vergoedingen gegeven worden als compensatie
voor het drie jaar niet in gebruik kunnen nemen van de beschikbare productiecapaciteit
(nadeelcompensatieregeling). Er zijn in totaal 147 aanvragen ingediend. 143 aanvragen
kwamen, na beoordeling door RVO, in aanmerking voor vergoeding. Het gaat daarbij om
143 bedrijven en 174 locaties. € 140,4 miljoen is verleend. Eventuele gerechtelijke
procedures kunnen leiden tot wijzigingen van dat bedrag. De uitvoeringskosten over
de gehele uitvoeringsperiode van RVO bedragen circa € 3,5 miljoen.
Naast budget voor de nadeelcompensatieregeling is € 36 miljoen beschikbaar gesteld
voor flankerend beleid. Veruit het grootste deel van dit budget (€ 28 miljoen) is
gekoppeld aan de oorspronkelijke Wet verbod pelsdierhouderij (2013). In het kader
van het naar voren halen van het verbod werd aan het budget voor flankerend beleid
€ 8 miljoen toegevoegd.
Onder flankerend beleid valt allereerst de subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten.
De aanvraagtermijn voor sloopsubsidies is in 2021 verstreken. De aanvraagtermijn voor
ombouwsubsidies loopt door tot en met 31 december 2023. Tot nu toe zijn er 164 aanvragen
ingediend: 95 voor sloop; 12 voor ombouw; en 57 voor sloop en ombouw. Op het moment
van schrijven is er ruim € 23,8 miljoen aan pelsdierhouders toegekend, waarvan ruim
€ 10 miljoen door RVO is betaald. De RVO-uitvoeringskosten bedragen over de totale
uitvoeringsperiode circa € 2 miljoen.
Ten tweede ben ik op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij uit 2013 ook bevoegd
om te voorzien in tegemoetkomingen in de pensioenvoorziening wanneer een pelsdierhouder
onevenredige pensioenschade lijdt als gevolg van de wet. De uitvoering wordt momenteel
voorbereid. Zo wordt een externe partij gevraagd om RVO inhoudelijk te adviseren bij
de beoordeling van aanvragen. Voor onevenredige pensioenschade is € 0,4 miljoen gereserveerd
binnen het budget voor flankerend beleid.
Tot slot valt het Sociaaleconomisch Plan (SEP) onder flankerend beleid. Met het SEP
wordt beoogd om pelsdierhouders, hun partners, meewerkende gezinsleden en personeel
perspectief te bieden tegen de achtergrond van de gedwongen beëindiging van de pelsdierhouderij,
door activiteiten te financieren die zijn gericht op kennisoverdracht en voorlichting.
Hiervoor werd € 4,6 miljoen vrijgemaakt. Hieraan is later € 246.350 toegevoegd voor
activiteiten waarmee pelsdierhouders zich kunnen voorbereiden op (vergunning)procedures
en bestemmingsplanwijzigingen bij gemeenten en provincies (Kamerstuk 35 633, nr. 23).
289. Hoe is het stimuleren van emissiearm veevoer volgens de regering te rijmen met
de kringlooplandbouwvisie, waarin geen voer meer wordt gebruikt van gronden die ook
ingezet hadden kunnen worden voor gewassen voor menselijke consumptie?
Er is geen sprake van een tegenstelling/conflict tussen beide ambities. De essentie
van emissiearm veevoer is het optimaliseren van het RE-gehalte in het rantsoen waardoor
het aanbod van eiwit (nog) beter aansluit bij de behoefte van de dieren, de stikstofefficiëntie
verbetert en minder stikstof (in de vorm van TAN) in de urine terecht komt en niet
omgezet kan worden in ammoniak. Dit zou zeker ook kunnen met grondstoffen die niet
geschikt zijn voor humane consumptie.
290. Kan de regering een uitputtend overzicht geven van wat de «diverse subsidies
voor projecten intensieve veehouderij» precies omhelzen?
In 2023 is er € 1 mln. gereserveerd voor diverse subsidies voor projecten intensieve
veehouderij. Het instrument intensieve veehouderij is een verzamelpost voor projecten
voor verduurzaming in alle veehouderijsectoren (varkens, geiten, schapen, kalveren,
melkvee, pluimvee, konijnen, vleesvee, paarden, insecten). Het is nog niet duidelijk
waar de gelden precies voor benut zullen worden, omdat dit afhankelijk is van nog
te ontvangen aanvragen. Aanvragen die gefinancierd kunnen worden betreffen activiteiten
en initiatieven die erop zijn gericht om de duurzaamheidsagenda’s van de diverse dierlijke
ketens te ondersteunen, aan te jagen of hier regie op te voeren. Voorbeelden zijn
een bijdrage voor de Dutch Dairy Challenge en ondersteuning van het Markt- en duurzaamheidsprogramma
vleesvee.
Daarnaast zijn de gelden bedoeld voor bijdrage aan ondersteunende instrumenten, zoals
de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) voor de paardenhouderij en het actualiseren
van het handboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN-Veehouderij), zodat daarin
ook statistische prijsinformatie van de insectensector opgenomen zal zijn.
Ook is een deel gereserveerd voor het eerstvolgende voorschot van het Sociaaleconomisch
Plan (SEP) pelsdierhouderij. Het SEP maakt deel uit van het flankerend beleid voor
de pelsdierhouderij. Voor meer informatie over het SEP verwijs ik u naar mijn antwoord
op vraag 288.
291. Worden bij deelname aan de verschillende stoppersregelingen ook dierrechten afgeroomd/uit
de markt genomen? Zo ja hoeveel dierrechten verwacht de regering hiermee per diercategorie
uit de markt te nemen?
De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) richt zich op veehouderijbedrijven
met productierecht (melkvee-, varkens- en pluimveehouderij). De Maatregel gerichte
aankoop en beëindiging (MGA) richt zich ook op andere sectoren.
Waar het veehouderijlocaties betreft waar dieren worden gehouden waarvoor een productierecht
noodzakelijk is geldt de verplichting dat de veehouder bij deelname aan de regeling
het productierecht moet laten doorhalen. Het te vervallen varkens- of pluimveerecht,
uitgedrukt in varkens- respectievelijk pluimvee-eenheden, bedraagt minimaal 80% van
dat varkens- of pluimveerecht. Het te vervallen fosfaatrecht, uitgedrukt in kilogrammen
fosfaat, bedraagt voor de 1e tranche van de MGA minimaal 80%, voor de 2e tranche MGA en de Lbv minimaal 95% van dat fosfaatrecht. Gelet op het vrijwillige
karakter van de regelingen en de diversiteit binnen de sector is het niet mogelijk
hier een doelstelling aan te verbinden. RVO zal na het sluiten van de eerste tranche
van de MGA-1 op 30 november de balans opmaken voor deze maatregel. De Tweede Kamer
zal zo spoedig mogelijke daarna over de opbrengst geïnformeerd worden. Verder zal
RVO na openstelling van de Lbv bijhouden hoeveel productierecht wordt doorgehaald.
292. Hoe gaat de regering het doel halen dat in 2030 alle landbouwbodems duurzaam
worden beheerd met een steeds kleiner budget, aangezien het Nationaal Programma Landbouwbodems
(NPL) tot nu toe niet aantoonbaar heeft geleid tot duurzamer beheer van landbouwbodems?
Het NPL heeft twee doelen voor de lange termijn: allereerst duurzaam beheer van alle
landbouwbodems in Nederland in 2030 en ten tweede, zoals in het Klimaatakkoord is
afgesproken, het extra vastleggen van 0,5 Mton CO2-equivalent per jaar in de minerale landbouwbodems. Het budget voor NPL wordt op termijn
kleiner. In de afgelopen jaren is ingezet op kennisontwikkeling, via onder meer het
programma Slim Landgebruik. Nu is van belang om verder te gaan met kennisverspreiding,
onder meer via het programma Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, waarvoor in jaren 2023
en 2024 nog geld beschikbaar voor wordt gesteld. Daarnaast zet het NPL o.m. in via
het spoor beleidsimpulsen in op het bijstellen van beleidsprikkels ten behoeve van
duurzaam bodembeheer en koolstofopslag in landbouwbodems. Zo is bijvoorbeeld de kennis
die volgt uit het NPL-onderzoeksprogramma Slim Landgebruik ingezet bij de invulling
van de ecoregelingen van het GLB.
293. Waarop is de 0,6 miljoen euro voor plantgezondheid gebaseerd?
De uitgave voor plantgezondheid is opgebouwd uit uiteenlopende kleinere onderdelen
die naar verwachting tot uitgaven in 2023 zullen leiden. Zo wordt hiermee bijvoorbeeld
een Europees verplicht te onderhouden database voor biologisch uitgangsmateriaal bekostigd
en er is een bedrag gereserveerd voor het indienen van declaraties bij de Europese
Commissie voor bestrijdingskosten van plantenziekten. Ook is een bedrag gereserveerd
voor bezoeken van buitenlandse delegaties waarmee informatie wordt uitgewisseld over
het Europese en Nederlandse fytosanitaire stelsel ten behoeve van onder andere de
markttoegang van Nederlandse plantaardige producten naar derde landen en wordt ook
gekeken hoe markttoegangsbeleid verder verduurzaamd kan worden
294. Kan de regering de verdeling specificeren van de subsidieregeling kunstmestvervanging
en mestverwerking? Hoeveel wordt uitgegeven aan kunstmestvervanging en hoeveel aan
mestverwerking?
Het doel van deze subsidieregeling is om hoogwaardige mestverwerkingscapaciteit en
daarmee de productie van hoogwaardige meststoffen (kunstmestvervangers) uit dierlijke
meststoffen te stimuleren, zodat het gebruik van conventionele kunstmest kan worden
vervangen door het gebruik van hoogwaardig verwerkte dierlijke meststoffen. Hierdoor
wordt een positief effect op zowel stikstof- als broeikasgasemissies verwacht. Er
is geen onderscheid te maken, omdat mestverwerking onder deze regeling leidt tot hoogwaardige
meststoffen (kunstmestvervangers). Voor meer specifieke informatie rondom deze regeling
en de relatie met mestvergisting, zie ook het antwoord op vraag 137.
295. Waarom is gekozen maar een deel van de beschikbare middelen voor de waterbassins
mest door te schuiven naar een later jaar? Wat gebeurt met het overige geld?
De waterbassins mest (verdunnen mest) middelen staan op de LNV begroting ten behoeve
van stikstofreductie (TK 35 334, nr. 82). Uit voorlopig ex-ante onderzoek is gebleken dat het stikstof reductiepotentieel
lager is dan oorspronkelijk aangenomen. De definitieve onderzoeksresultaten worden
nog afgewacht, maar om deze reden is de waterbassins regeling nog niet opengesteld.
Vanwege de energiecrisis is een deel van de waterbassins middelen gebruikt om een
hogere opstelling van de Energie-efficiëntie glastuinbouw (EG) regeling in 2022 mogelijk
te maken. In feite heeft een uitruil van financiële middelen plaatsgevonden die volledig
budgettair neutraal is. Hierbij zijn de waterbassins middelen naar achteren geschoven
en de EG middelen naar voren geschoven.
Heden wordt bekeken of en hoe de resterende waterbassins middelen in het jaar 2022
kunnen worden doorgeschoven naar een volgend jaar. Daarnaast zal op basis van definitieve
onderzoeksresultaten in een later stadium worden besloten of een waterbassins regeling
nog zal worden opengesteld.
296. Kan nader inzicht worden geboden in hoe het gealloceerde bedrag voor het 7e Actieprogramma
Nitraatrichtlijn precies is opgebouwd en hoe en waaraan de gelden precies besteed
gaan worden?
Op 1 juni 2022 is de Kamer per brief met het ingevulde CW 3.1 kader «Beleidskeuzes
uitgelegd» geïnformeerd over grote wijzigingen die bij 1e suppletoire begroting 2022 op de LNV begroting zijn doorgevoerd (Kamerstuk 36 120 XIV, nr. 3). In deze brief wordt inzicht gegeven in de besteding van middelen voor het 7e actieprogramma
Nitraatrichtlijn.
297. Hoeveel dieren zijn er, uitgesplitst per diersoort, sinds januari 2021 omgekomen
bij stalbranden?
De cijfers over het aantal stalbranden en aantal omgekomen dieren zijn te vinden in
onderstaande tabel en afkomstig uit de openbare Risicomonitor Stalbranden van het
Verbond van Verzekeraars. Data over 2022 zijn nog niet beschikbaar.
Aantal branden
Varkens
Pluimvee
Geiten
Runderen
Paarden
Schapen
Totaal aantal dieren
35
6.404
0
253
258
0
0
6.915
298. Wat is de stand van zaken rondom het Expertisecentrum voor hoog-risicohonden?
De Hogere Agrarische School Den Bosch (HAS) heeft op verzoek van LNV als uitvoering
van de motie De Groot en Von Martels van 5 december 2018, onderzocht of en op welke
wijze een multidisciplinair landelijk expertisecentrum kan bijdragen aan de opvang
en training van complexe honden. Dit onderzoek is 2020 afgerond (Kamerstuk 28 286, nr. 1126).
In vervolg op dit onderzoek is het van belang de resultaten van het HAS onderzoek
in de praktijk te testen en een huisvesting- en behandelingsprotocol op te stellen
waarmee de in beslag genomen of in bewaring genomen honden als gevolg van een bijtincident
op de juiste wijze gehuisvest, behandeld en herplaatst kunnen worden.
LNV heeft de Hondencampus als expertisecentrum gevraagd een opvang- en behandelingsprotocol
voor complexe gevaarlijke honden op te stellen voor zowel tijdens als na de opvangperiode.
Hiervoor is een pilot gestart. Na afloop van de pilot in het tweede kwartaal van 2023
zal geëvalueerd worden of en, zo ja, hoe een vervolg gegeven kan worden aan de pilot.
299. Wanneer verwacht de regering het realtime Vervoersbedrijf Dierlijke Meststoffen
(rVDM) in te voeren? Waarom laat de invoering hiervan zo lang op zich wachten?
De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2023. Het proces met het oog op de invoering
van realtime verantwoording van mesttransporten (rVDM) is in volle gang, waarover
ik uw Kamer begin dit jaar en in de brief van 7 juli jl. heb geïnformeerd (Kamerstukken
33 037, nr. 435 en nr. 445). In voornoemde brieven is ook ingegaan op de redenen van de vertraagde invoering
van rVDM.
300. Kan de regering het budget van 1 miljoen euro ter bevordering van het welzijn
van landbouwhuisdieren nader specificeren? Wat wordt hiermee betaald, aan wie en welke
maatregelen is de regering voornemens uit dit budget te financieren om de brandveiligheid
van stallen te bevorderen?
De belangrijkste activiteiten waarvoor in 2023 binnen dit budget geld is gereserveerd
zijn: financiering van het Vertrouwensloket dierenwelzijn landbouwhuisdieren; (onderzoek
naar) ontwikkeling van een benchmark zorg jonge dieren door de Autoriteit diergeneesmiddelen;
vervolgplan aanpak natuurlijke geboortes van vleesveerunderen van Projecten LTO Noord.
Ten behoeve van brandpreventie en brandveiligheid is op dit budget een bedrag opgenomen
voor ondersteuning van de LTO-projectleiding bij de afronding van het voormalige actieplan
brandveilige stallen en het opzetten van de nieuwe overlegstructuur met werkgroepen.
Lopend onderzoek naar brandveiligheid komt uit ander budget.
301. Welke projecten worden precies gefinancierd met het resterende deel van het budget
voor de sociaal economische positie van boeren?
Voor het versterken van de sociaal economische positie van de boer is in 2023 € 2,6 mln.
beschikbaar. Een groot deel van dit budget is gereserveerd voor het versterken van
de positie van de boer in de keten. Zoals het vormgeven van een mogelijk vervolg van
de agro-nutri monitor en de instandhoudingskosten van de geschillencommissie oneerlijke
handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen. Verder is € 0,75 mln. beschikbaar
voor weerbaarheid van LNV sectoren. Dit is met name gericht op beleid, waaronder verplichtingen
volgend uit een eventuele vitaalaanwijzing, transpositie van Europese richtlijn op
cybersecurity, en mogelijk andere trajecten die raken aan (strategische) weerbaarheid.
Met het resterende deel van het budget worden o.a. activiteiten gefinancierd die bijdragen
aan het verbeteren van het verdienvermogen van de boer en de versterking van de relatie
boer-burger. Voorbeelden daarvan zijn de ondersteuning van de ketenaanpak om de bijdrage
van ketenpartijen aan de verduurzaming van de sector te borgen en de ondersteuning
van de Nationale Samenwerking Korte Keten (NSKK).
302. Hoeveel vleeskuikens of ouderdieren zijn er sinds september 2021 vergast wegens
vogelgriepuitbraken in de pluimveehouderij?
Sinds september 2021 tot op heden (peildatum 29 september 2022) zijn er in totaal
1.858.474 vleeskuikens en 291.314 ouderdieren (vlees) gedood wegens vogelgriepuitbraken.
303. Hoeveel leghennen of ouderdieren zijn er sinds september 2021 vergast wegens
vogelgriepuitbraken in de pluimveehouderij?
Sinds september 2021 tot op heden (peildatum 29 september 2022) zijn er in totaal
2.332.098 leghennen en 48.886 ouderdieren (leg) gedood wegens vogelgriepuitbraken.
304. Hoeveel eenden zijn er sinds september 2021 vergast wegens vogelgriepuitbraken
in de pluimveehouderij?
Sinds september 2021 tot op heden (peildatum 29 september 2022) zijn er in totaal
350.003 eenden gedood wegens vogelgriepuitbraken.
305. Hoeveel kalkoenen zijn er sinds september 2021 vergast wegens vogelgriepuitbraken
in de pluimveehouderij?
Sinds september 2021 tot op heden (peildatum 29 september 2022) zijn er in totaal
146.977 kalkoenen gedood wegens vogelgriepuitbraken.
306. Bij hoeveel zoogdieren is besmetting met het vogelgriepvirus vastgesteld sinds
september 2021 en om welke diersoorten ging dit?
Sinds september 2021 is bij 14 zoogdieren het vogelgriepvirus vastgesteld (peildatum
29 september 2022). Hierbij ging het om 9 vossen, 3 bunzingen, 1 otter en 1 das.
307. Bij hoeveel zoogdieren is een mutatie van het vogelgriepvirusgeconstateerd sinds
september 2021 en om welke diersoorten ging dit?
Sinds september 2021 is er bij 13 van deze zoogdieren een mutatie van het vogelgriepvirus
vastgesteld (peildatum 29 september 2022), te weten bij 9 vossen, 3 bunzingen en 1
otter. Bij deze dieren gaat het om de mutatie PB2-E627K.
308. Waar zullen de middelen, van 2,6 miljoen euro, voor het Programma Internationale
Agroketens (PIA), bedoeld voor het versterken van de internationale positie van de
Nederlandse agro- en foodsector, concreet aan worden uitgegeven en wat zijn hierbij
de doelstellingen?
Het Programma Internationale Agroketens biedt het Landbouwradennetwerk financiering
voor kleinschalige, «seedmoney»-achtige activiteiten. Met behulp van deze gelden wordt
een breed scala aan activiteiten uitgevoerd of gefaciliteerd. Het varieert van het
informeren over lokale landbouw- en marktontwikkelingen, het bevorderen van samenwerking
tot het positioneren van de Nederlandse agrosector en beleidsprioriteiten. Activiteiten
betreffen o.a. webi/seminars, expertmeetings, handelsmissies en aanwezigheid op agrarische
vakbeurzen, inkomende handels- en overheidsmissies of experts, en de website agroberichtenbuitenland.nl.
Met de inzet wordt de internationalisering van het Nederlandse agrosector ondersteund
en daarmee bijgedragen aan zowel het verdien-vermogen van onze agrosector als aan
een duurzame voedselproductie en -systeem. Dit gebeurt o.a. door het onderhouden,
en waar nodig, versterken van de (politieke) beleidsdialoog met voor landbouw/agroketens
belangrijke partnerlanden; het handhaven, en waar mogelijk, vergroten van marktoegang;
het bevorderen van export- en import door de Nederlandse agrosector; en het bevorderen
van de export van innovaties en kennis van de Nederlandse agrosector
309. Op welke manier kan de regering kansrijke innovaties vanuit het Transitieprogramma
Proefdiervrije Innovatie (TPI) verder ondersteunen?
Het kabinet werkt continu met TPI en haar partners samen aan maatregelen om kansen
voor proefdiervrije innovaties te vergroten. Recent zijn daar nieuwe voorbeelden aan
toegevoegd, namelijk de ontwikkeling van twee routekaarten. Deze twee routekaarten
dragen bij aan het oplossen van knelpunten van lab naar praktijk. De ene routekaart
gaat informatie over beschikbare financieringsinstrumenten ontsluiten, zowel voor
onderzoekers als private partijen (zoals startups). De andere ontsluit belangrijke
informatie over het complexe veld van validatie of kwalificatie van proefdiervrije
innovaties. Deze routekaarten sluiten daarnaast goed aan op de kennisagenda die ZonMw
ontwikkeld. Een spoor binnen die agenda is namelijk specifiek gericht op het nog weer
verder brengen van innovaties die al meer zijn doorontwikkeld (hoger Technology Readiness
level (TRL)) en dus kansrijk zijn.
310. Welke subsidies zijn er beschikbaar voor kansrijke innovaties vanuit het TPI?
Het TPI partnerprogramma als zodanig beschikt niet over budget om grotere aantallen
individuele innovaties te subsidiëren. Er is voor het TPI programma procesbudget beschikbaar
om o.a. partijen bij elkaar te brengen, zoals bijvoorbeeld het organiseren van een
dialoog. Voor onderzoeksprogramma’s of financieringsinstrumenten zijn subsidies beschikbaar
via de volgende partijen: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO), ZonMw (waaronder Meer Kennis met Minder Dieren programma (MKMD)), de Nationale
Wetenschapsagenda (NWA), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), maar ook via
Europese subsidies en de oproep CRACKIT van het Engelse National Centre for the replacement,
refinement and reduction of animals in Research (NC3Rs). Die laatste is ook open voor
Europese deelnemers.
Verschillende partijen hebben succesvolle aanvragen gedaan bij deze verschillende
subsidieverstrekkers.
311. Geen vraag, fout met de telling.
312. Op welke manier wordt de 4,3 miljoen euro besteed die gereserveerd is voor het
in beslag of in bewaring nemen van dieren om redenen van dierenwelzijn?
Het gereserveerde bedrag wordt besteed aan transport, opslag, veterinaire zorg en
verzorging van dieren die op basis van Wet dieren in beslag en of in bewaring worden
genomen.
313. Klopt het dat de regering geen budget heeft begroot voor het landelijk verplichten
van het chippen voor katten?
Zoals toegezegd in het commissiedebat van 20 april jl. wordt er momenteel gewerkt
aan een verkenning rondom zwerfkattenproblematiek en het terugvinden van katten. Ook
wordt gekeken welke instrumenten mogelijk ingezet kunnen worden. Op basis van deze
verkenning wordt gekeken of een landelijke chipplicht van katten een instrument is
dat hieraan bijdraagt. Indien dat het geval is worden, naast handhaafbaarheid en uitvoeringslasten,
eerst de mogelijke financiële consequenties in kaart gebracht voor het opzetten van
een identificatie en registratiesysteem voor katten.
314. Kan de regering de evaluatie van het gehele het stelsel van proefdieronderzoek
met de Kamer delen?
Het eindrapport van de evaluatie van het gehele het stelsel van proefdieronderzoek
is nog niet door het ministerie ontvangen. Zodra deze beschikbaar is zal deze vanzelfsprekend
en zoals toegezegd tijdens het commissiedebat dierproeven op 21 april jl., met de
kamer worden gedeeld. Voor het kerstreces 2022 zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
315. Hoeveel kangoeroevlees is er vanuit Australië geïmporteerd in 2021 en 2022?
In 2021 zijn er 5 zendingen kangoeroevlees (45 ton) uit Australië geïmporteerd, bestemd
voor Nederland. In 2022 (t/m september) zijn er 10 zendingen kangoeroevlees (153 ton)
uit Australië geïmporteerd, bestemd voor Nederland. Deze zendingen kunnen door de
betreffende bedrijven in Nederland binnen de EU verder gedistribueerd zijn.
De Kamer heeft met de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1376) de regering verzocht om dierenwelzijn omtrent kangoeroeproducten bij de Commissie
aan te kaarten. In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 24 mei 2022 (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1438) is de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie. Zoals aangegeven is
naar aanleiding van de motie met de Commissie gesproken over kangoeroeproducten die
op de EU-markt geplaatst worden vanuit Australië. De Commissie heeft aangegeven reeds
in gesprek te zijn over de invoer van kangoeroeproducten uit Australië met organisaties
uit het maatschappelijk middenveld. Van Nederlandse zijde is gewezen op het belang
van hoge dierenwelzijnsnormen. Binnenkort is er op ambtelijk niveau een gesprek met
een delegatie van de Australian kangaroo industry. Ook dan zal gewezen worden op het
belang van een goede regulering van dierenwelzijnsnormen bij de kangoeroejacht.
316. Hoeveel kangoeroevlees, wat in 2021 en 2022 uit Australië is geïmporteerd, was
bestemd voor de Nederlandse markt en hoeveel is doorgevoerd naar andere landen?
Zie het antwoord op vraag 315.
317. Hoe vaak heeft de NVWA in 2021 en 2022 partijen kangoeroe- en andere exotische
wildproducten bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van pathogenen, opgesplitst
per diersoort?
In 2021 en 2022 (peildatum 29 september 2022) heeft de NVWA 201 partijen exotische
vleesproducten bemonsterd. Het is daarbij vaak niet mogelijk om producten van gehouden
dieren te onderscheiden van wild.
In onderstaande tabel is het aantal partijen per diersoort weergegeven:
Exotische vleesproducten, waarvan:
Aantal partijen
Eendenvlees
63
Hert
55
Parelhoenderen
11
Zwijnen
10
Fazant
8
Konijn
8
Ree
8
Haas
7
Duif
6
Paard
5
Struisvogel
4
Gans
3
Kangoeroe
3
Geit
2
Kwartel
2
Kikker
1
Rendier
1
Zebra
1
Overig wild en gevogelte (niet gespecificeerd)
3
Totaal bemonsterd
201
318. Hoe vaak, opgesplitst per diersoort, heeft de NVWA in 2021 en 2022 partijen kangoeroe-
en andere exotische wildproducten bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van
pathogenen?
Zie het antwoord op vraag 317.
319. Bij hoeveel procent en bij welke diersoort van het geanalyseerde kangoeroe- en
andere exotische wildproducten werd E-coli aangetroffen?
STEC (Shiga Toxine producerende E. coli) is in alle genomen monsters getest en is
aangetroffen bij 40% van de partijen zwijn, 38% van de partijen ree, 33% van de partijen
kangoeroe, 29% van de partijen haas, 27% van de partijen hert en bij 6% van de partijen
eend. Bij alle andere geteste diersoorten is STEC niet gevonden.
ESBL (specifiek antibiotica resistente E. coli) is bij 121 monsters getest en aangetroffen
bij 3% van de partijen hert en eend. Bij alle andere geteste diersoorten is ESBL niet
gevonden. De tests hebben niet plaatsvonden bij ganzen, geiten en kikkers.
E. coli is bij 49 monsters getest en is aangetroffen bij alle geteste partijen haas,
fazant, paard en ree, bij 80% van de partijen zwijn, bij 78% van de partijen eend,
bij 40% van de partijen konijn, bij 36% van de partijen hert en bij 0% van de partijen
struisvogel. Bij alle andere diersoorten is E. coli niet getest of zijn de data nog
niet geanalyseerd.
320. Zijn er middelen vrijgemaakt voor de doelstelling van 50 procent plantaardige
consumptie in 2030 en/of de Nationale Eiwitstrategie (NES)? Zo ja, welke?
Ja, binnen het voedselbeleid (middelen voor duurzaam voedsel) zijn bijvoorbeeld middelen
vrijgemaakt tot 2026 voor de doelstelling van 50% plantaardige consumptie in 2030.
Inzet vindt o.a. plaats via het Voedingscentrum om consumenten en professionals te
informeren over en stimuleren op dit onderwerp. Daarnaast zijn er beleidsondersteunende
onderzoeken uitgezet om goed onderbouwd inzicht te krijgen in de maatregelen die versnelling
kunnen brengen in de eiwittransitie (naar 50% plantaardige eiwitten) en om een monitor
op de eiwittransitie te realiseren. Ook zijn er middelen vrijgemaakt om invulling
te geven aan de maatregelen die uit bovenstaande onderzoeken zullen gaan voortkomen
(zie ook antwoord op vraag 254 inzake de Nationale Eiwitstrategie).
321. Zijn de middelen gericht op «duurzaam voedsel en reststromen» bestemd voor het
beïnvloeden van consumptiegedrag? Zo ja, in welk mate?
De middelen gericht op duurzaam voedsel en reststromen richt zich op het verminderen
van voedselverspilling, het stimuleren van een duurzaam (en gezond) eetpatroon en
het makkelijker maken voor consumenten om een bewuste en geïnformeerde keuze te maken
voor duurzaam geproduceerd voedsel. Het zijn de activiteiten die grotendeels voortvloeien
uit de voedselbrief van 29 maart 2022 (Kamerstuk 31 532, nr. 271). In deze activiteiten is het informeren over en stimuleren van duurzamer consumptiegedrag
een van de belangrijkste aspecten van het gevoerde beleid. Hierbinnen gaat het om
het tegengaan van voedselverspilling, het toewerken naar een duurzamer eetpatroon
en de eiwittransitie. Voor (multi)mediacampagnes gericht op de consument zijn geen
middelen beschikbaar.
322. Welke mogelijkheden ziet de regering voor Nederlandse bedrijven, zoals boeren,
verwerkers, en eindaanbieders, om de maatschappelijke- en economische impact van hun
producten én kennis maximaal, mondiaal, te laten neerslaan en renderen?
Juist ook om de vooraanstaande positie te behouden die de Nederlandse agrarische sector
mondiaal heeft, is het van belang dat de landbouwproductie in Nederland zich binnen
de onontkoombare milieunormen voltrekt. Tegelijkertijd is de concurrentie op de Europese
en mondiale markt scherp en is de bereidheid om te betalen voor verduurzaming begrensd.
Voor het duurzaam verdienvermogen van de Nederlandse land- en tuinbouw op de internationale
markt zal het van belang zijn voort te bouwen op de al in gang gezette inzet op de
export van kwalitatief hoogwaardige duurzame producten en het leveren van een concrete
bijdrage aan de mondiale transitie met technologie, innovatie en kennis. Aangezien
veel van de ons omringende landen met vergelijkbare duurzaamheidsproblematiek kampen,
zal de opgebouwde kennis ons op de langere termijn naar verwachting een vermarktbare
voorsprong geven.
323. Welke inzet wilt de regering plegen, conform het Europese Eiwitplan en de Nederlandse
Eiwitstrategie, om Nederland én andere regio’s in de wereld meer eiwit-zelfvoorzienend
te worden? Wil de regering bijvoorbeeld de inzichten uit de Green Deal Eiwitrijke
Gewassen delen Nederlandse partijen met technologische oplossingen voor lokale eiwitverwerking,
zoals Tempeh Today en Schouten Europe, stimuleren?
De Nederlandse regering heeft de ambitie om het areaal eiwitrijke gewassen op Nederlandse
landbouwbodems te vergroten in het kader van de Nationale Eiwitstrategie (NES). Daarbij
zet de regering onder meer in op het stimuleren van de teelt van eiwitrijke gewassen
via de ecoregelingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De ecoregelingen
zullen tussentijds worden geëvalueerd (mid term review 2025). Daarnaast hebben de
regering en 56 andere partijen in juli in het licht van de NES een Green Deal eiwitrijke
gewassen ondertekend (de Bean Deal). De uitvoering en de werking van deze Green Deal
zullen vóór januari 2025 worden geëvalueerd.
Verder richt de inzet van de regering zich op het delen van onze kennis en technologische
ontwikkeling in eiwitontwikkeling, zoals via de inzet van landbouwraden in landen
en regio’s elders. Ons voedselbeleid is er tevens op gericht om de Nederlandse voetafdruk
te verkleinen. Zo wordt met de Nationale Eiwitstrategie gestreefd naar een balans
van 50% plantaardige en 50% dierlijke eiwitten in het voedselpatroon van de Nederlandse
consument. De huidige situatie is circa 40% plantaardige en 60% dierlijke eiwitten
in dit voedselpatroon. Een dergelijke verschuiving levert tevens een reductie op van
de broeikasgasemissies met 10–15% en draagt daarmee bij aan de afspraken in het Klimaatakkoord.
324. Op welke manier besteden Nederlandse ambassades en landbouwraden in 2023 aandacht
aan het ontwikkelen, produceren en exporteren van nieuwe duurzame en/of plantaardige
eiwitbronnen op de wereldmarkt?
Ambassades, en landbouwraden in het bijzonder, werken aan een toekomstbestendig verdien-
en innovatievermogen voor de Nederlandse agrosector. De eiwittransitie heeft in dat
kader al geruime tijd een belangrijke plaats in de werkzaamheden van onze buitenlandse
vertegenwoordigingen. Op verschillende plekken in de wereld zijn ontwikkelingen gaande
waar onze bedrijven en kennisinstellingen aan kunnen bijdragen, én waarvan we kunnen
leren.
Handelsmissies, seminars, beurzen, rapportages, en gerichte matchmaking maken deel
uit van deze werkzaamheden, waarbij Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(IMVO) integraal wordt meegenomen. In 2022 en 2023 zijn innovatiemissies op het terrein
van de eiwittransitie naar Singapore, Canada, Chili en Duitsland voorzien.
Aan de landbouwraden is in het kader van de Jaarplanaanschrijving 2023 gevraagd om
trends op het gebied van de eiwittransitie te signaleren en daarover indien nodig
te informeren.
In november 2021 heeft Agroberichtenbuitenland bijvoorbeeld een special over de eiwittransitie
wereldwijd gepubliceerd: Agrospecial: Eiwittransitie wereldwijd | Agrospecials | Agroberichten
Buitenland.23
325. Welke ambassades en landbouwraden spelen een rol bij het bevorderen van duurzame
en plantaardige eiwitten van Nederlandse boeren en producenten conform het Internationaal
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant?
Zie antwoord op vraag 324.
326. Welke middelen zijn er binnen de begroting beschikbaar voor het nationaal en
internationaal opschalen van innovatieve, Nederlandse technologieën voor de teelt
en verwerking van niet-dierlijke eiwitbronnen voor voedseltoepassingen, bijvoorbeeld
ter bevordering van veredeling van peulvruchten voor opbrengstverhoging, betere verwerking
en sensorische eigenschappen, fermentatie productie van niet-dierlijke eiwitten, energiezuinige
en oplosmiddelvrije verrijking van eiwitten?
Voor de opschaling van deze innovatieve Nederlandse technologieën zijn middelen beschikbaar
vanuit het Meerjarig Missiegedreven Innovatie Programma (MMIP A4, topsector Agri&food).
Doelen in de MMIP zijn o.a.: meer opties beschikbaar voor plantaardige eiwitproductie,
goede producten beschikbaar met optimale kwaliteit, implementatie van het afwegingskader
en procesketen, realisatie ketenverbetering voor verhogen saldo en plantaardige eiwitbronnen
ontwikkeld met verbeterde kwaliteit en verhoogde productie.
327. Is er bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
(Ctgb) ruimte voor meerjarige monitoring van effecten in het veld na toelating? Kan
de regering toelichten waar die ruimte precies uit bestaat?
Het meerjarig monitoren van de effecten in het veld na de toelating behoort niet tot
het takenpakket van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en
biociden; daarom is die ruimte er niet.
Er wordt gewerkt aan een monitoringssystematiek om de voortgang van het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030 inzichtelijk te maken aan de hand van verschillende
indicatoren. Deze indicatoren kunnen gebaseerd zijn op meetgegevens, zoals de oppervlaktewaterkwaliteit
via het landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen.
328. Welk beleid en welke doelstellingen worden hierbij voorzien als het gaat om de
positie van de Nationale Parken?
Zoals op 4 juli van dit jaar aan de Kamer gemeld naar aanleiding van de Evaluatie
van het beleid voor de nationale parken (Kamerstuk 33576. Nr. 320), werkt een interbestuurlijke
werkgroep in opdracht van LNV aan een nieuw beleidsprogramma Nationale Parken. Daarin
is ook aandacht voor de doelstellingen voor de komende jaren en een streefbeeld voor
de positie van de nationale parken op de langere termijn. De besluitvorming over het
beleidsprogramma is begin volgend jaar voorzien. Er kan niet op de uitkomsten van
dat gezamenlijke proces vooruit worden gelopen.
We kunnen trots zijn op de collectie van Nationale Parken in Nederland, een verzameling
van unieke natuurgebieden. Bewoners en bedrijven voelen zich verbonden met het Nationaal
Park in hun regio. Netwerkorganisaties van de Nationale Parken vertellen het verhaal
van het park en pakken steeds meer een rol als verbinder met de omgeving op, om zo
een bijdrage te leveren aan het versterken en verbeteren van de natuur, ook buiten
het park. Bijvoorbeeld door een platform te bieden voor het gesprek over natuurinclusieve
landbouw. Zo kunnen deze netwerkorganisaties bijdragen aan de ambitie van het programma
Natuur om tot robuuste, veerkrachtige natuur te komen die tegen een stootje kan.
329. Hoe komt het bereiken van «brede welvaart» tot uiting in het beleid, anders dan
het in de algemene inleiding van gebiedsgericht werken als een verantwoordelijkheid
opnemen? Welke concrete acties worden hierop genomen? Wat doen we extra, wat niet
meer?
Kabinetsbreed wordt op diverse beleidsterreinen gewerkt aan brede welvaart, waarbij
jaarlijks in de kabinetsreactie op de Monitor Brede welvaart van het CBS een overzicht
wordt gegeven van de stand van zaken en uitdagingen. Als voorbeeld daarvan werken
Rijk en regio al langere tijd samen aan een betere woon- en leefomgeving voor bewoners
en ondernemers in de regio via Regio Deals. Doel daarvan is de kracht van regio’s
in Nederland versterken. Dit kan met onder meer betere scholing, opleiding en meer
werk voor de inwoners.
Voor de beleidsterreinen van LNV laat de CBS Monitor Brede Welvaart van 2022 zien
dat natuur en biodiversiteit nog steeds onder druk staan in Nederland. We worstelen
met de beperkte ruimte in Nederland en alle verschillende belangen die er spelen,
zoals wonen, economische bedrijvigheid, natuur en recreatie en sociaal perspectief
voor bijvoorbeeld jongeren. Dit onderstreept de noodzaak van een gebiedsgerichte aanpak
voor reductie van de stikstofuitstoot en herstel en versterking van de natuur waar
het kabinet nu aan werkt. Het kabinet vindt het daarbij belangrijk dat in de transitie
in het landelijk gebied aandacht uitgaat naar sociaaleconomische effecten en naar
de brede welvaart van de mensen die er wonen, werken, opgroeien en recreëren. Inherent
aan gebiedsgericht werken is dat de sociaaleconomische effecten per regio zullen verschillen.
Daarom wordt in de gebiedsprogramma’s van de provincies een sociaaleconomische effectenanalyse
uitgevoerd, waarin aandacht uit zal gaan naar Brede Welvaart thema’s als leefomgeving
en wonen en arbeid en vrije tijd. Met deze analyse in de hand kunnen provincies de
afweging maken welke maatregel passend is in het gebied en of daarbij aandacht uit
moet gaan naar flankerend beleid of mitigatie van effecten.
330. Kan de regering voor elke deelsector van de landbouw (melkvee, pluimvee, akkerbouw,
sierteelt, tuinbouw, et cetera) aangeven wat de bijdrage is aan de maatschappelijke
welvaart (volgens het breed welvaartsbegrip)?
Er zijn al veel gegevens beschikbaar over de bijdragen van verschillende deelsectoren
van de landbouw aan maatschappelijke welvaart. Toch bestaat daar nog geen afgerond
beeld van per sector, omdat de overheid eerst wil vaststellen hoe we brede welvaart
gaan meten.
De voorhanden zijnde gegevens per sector gaan o.a. over het economisch aandeel in
de maatschappelijke welvaart (Zie website Agrimatie24). In deze gegevens wordt het gehele agrocomplex meegenomen; dus naast de primaire
sector ook de toelevering, verwerking en distributie. Ook zijn op genoemde website
gegevens te vinden over de prestaties van de verschillende deelsectoren voor diverse
andere maatschappelijke thema’s. Voor de melkveehouderij bijvoorbeeld gaat het dan
om gegevens over arbeid, biologische landbouw, bedrijfsopvolging, uitgaven voeding,
dierenwelzijn, draagvlak en imago, verbreding en voor het milieu de thema’s energie,
fijnstof, gewasbescherming, nutriënten, klimaat en water.
Een verdergaande poging tot het verbinden van landbouwactiviteiten met maatschappelijke
impact is te vinden op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek.25
Het kabinet wil brede welvaart tot uitgangspunt maken van zijn begrotingscyclus. De
planbureaus zullen daarvoor een kernset van indicatoren gaan ontwikkelen.26 Het kabinet verkent op dit moment met het CBS de mogelijkheden om met een factsheet
te rapporteren over de stand van de brede welvaart voor verschillende beleidsterreinen,
ook voor dat van LNV. Brede welvaart vormt ten slotte ook het kader voor het opstellen
van gebiedsprogramma’s binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Bij het opstellen
van de gebiedsprogramma’s is er oog voor de sociaaleconomische positie van de landbouw
binnen het kader van die brede welvaart.
331. Kan de regering over de gehele LNV-begroting aangeven welke rol en verantwoordelijkheden
bij de Minister van LNV en welke bij de Minister voor Natuur en Stikstof liggen? Kan
de regering dit uitsplitsen per deelonderwerp?
In de portefeuilleverdeling van het kabinet-Rutte IV is de Minister van LNV verantwoordelijk
voor:
– Landbouw;
– Tuinbouw;
– Visserij;
– Voedselkwaliteit;
– Dierenwelzijn en Diergezondheid (DGF);
– Kwekersrecht;
– Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
In de portefeuilleverdeling van het kabinet-Rutte IV is de Minister voor NenS verantwoordelijk
voor:
– Natuur en biodiversiteit
– Integrale aanpak Stikstof;
– Nationaal Programma Landelijk Gebied;
– Transitiefonds tbv stikstof en natuur;
– Staatsbosbeheer;
– Bureau beheer landbouwgronden.
De portefeuilleverdeling volgt uit het koninklijk besluit van 10 januari 2022, nr. 2022000016,
houdende niet verlenen van ontslag aan vier Ministers alsmede benoeming van vijftien
nieuwe Ministers en drie Vice-Minister-Presidenten (Stcrt. 2022, 1354) in combinatie met de nadere vaststelling door het Constituerend Beraad dat op de
formatie is gevolgd.
De Minister van LNV is verder belast met de leiding over het ministerie, waaronder
begrepen het ambtelijke apparaat. De Ministers zijn verder, ieder voor zich, verantwoordelijk
voor de onderwerpen zoals genoemd in de portefeuilleverdeling binnen de begroting
van het Ministerie van LNV. Een vaststaande uitsplitsing van de begroting op basis
van de verantwoordelijkheden van beide Ministers is niet te maken, omdat per concrete
aangelegenheid dient te worden bezien welke Minister verantwoordelijk is.
332. Waarom staat het NPLG niet onder het kopje «regisseren»?
Het NPLG is ten onrechte niet opgenomen onder «regisseren». Het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit is samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opdrachtgever van
het NPLG.
333. Is het legalisatieprogramma PAS-melders wettelijk getoetst, en zo ja wat was
het oordeel? Zo nee, waarom niet?
Het legalisatieprogramma PAS-meldingen dat op 28 februari 2022 is gepubliceerd is
een programma op grond van artikel 1.13a van de Wet natuurbescherming en voldoet aan
de bepalingen van dat artikel alsmede aan de bepalingen van de relevante bepalingen
in artikel 1.13c Wet natuurbescherming en artikel 2.15 Besluit natuurbescherming.
334. Wat zijn de precieze criteria voor «no-regret» maatregelen?
Provincies zijn gevraagd om bij het indienen van de voorstellen te onderbouwen dat
het voorstel «no-regret» is. Hierbij gaat het om verantwoorden dat de resultaten geborgd
zijn, dat het voorstel niet leidt tot lock-in effecten en hoe omgegaan wordt met eventuele
risico’s ten aanzien van politiek/bestuurlijke, financiële, juridische, technische,
organisatorische, ruimtelijke en maatschappelijke issues.
335. Hoe wordt draagvlak in de regio gedefinieerd? En over welke groepen gaat dit?
Draagvlak ontstaat wanneer de direct betrokkenen (ondernemers, bewoners, natuurbeheerders
en bestuurders) met elkaar oplossingen bedenken voor de opgaven in het betreffende
gebied en/of regio. Het gaat om het creëren van handelingsperspectief in de regio
waarbij de versnellingsmiddelen helpen bij het financieren van gedragen oplossingen.
336. Is er bij de Regeling versneld natuurherstel ook ruimte om de effectiviteit van
het natuurherstel in beeld te brengen? Wordt hierbij dan gekeken naar genomen maatregelen
of ook naar effecten van die maatregelen?
Natuurherstel is een proces van lange adem: het proces van natuurherstel is vaak na
een periode van enkele jaren, of soms tientallen jaren, goed te evalueren. Daarom
wordt de effectiviteit van natuurherstel beoordeeld aan de hand van de langjarige
monitoring van natuurgebieden. Specifiek voor herstelmaatregelen wordt daarvoor gewerkt
met procesindicatoren die al eerder een indicatie kunnen geven van het verloop van
het herstelproces. Bij de regeling versneld natuurherstel wordt verantwoording afgelegd
over de uitvoering van de maatregelen, maar niet over de effectiviteit van elke individuele
maatregel apart. De subsidieregeling is er op gericht om effectieve maatregelen versneld
uit te kunnen voeren, en niet om onderzoek te doen naar de effectiviteit van natuurherstel.
Het in beeld brengen van de effecten herstelmaatregelen loopt mee in de reguliere
natuurmonitoring en het onderzoek naar (het effect van) herstelmaatregelen.
337. Is er enig zicht op de effectiviteit van de beschreven maatregelen in de eerste
en de tweede tranche zoals genoemd: het verwijderen van opslag, toevoegen van steenmeel,
hydrologische maatregelen, begrazing, plaggen en chopperen?
De natuurherstelmaatregelen van de Regeling versneld natuurherstel zijn gebaseerd
op de «herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats». De herstelstrategieën omvatten
de landelijk erkende maatregelen waarvan het effect voldoende vaststaat. Ze zijn internationaal
beoordeeld. Via gericht onderzoek (bijvoorbeeld in het kader van het onderzoekprogramma
OBN) wordt de kennis over de effectiviteit van herstelmaatregelen vergroot. Daarmee
worden de herstelstrategieën geactualiseerd als nieuwe kennis beschikbaar is.
338. Worden de bestedingen van het Aanvalsplan grutto ingezet in volgorde van de aanbevelingen
van dit plan? Te weten: eerst waterpeil en inrichting en predatiebestrijding als sluitpost?
Het Aanvalsplan Grutto kent een aantal pijlers om tot een succesvolle uitvoering te
komen: omvang en openheid van de kansgebieden, hoog waterpeil, agrarisch natuur en
landschapsbeheer en predatorenbeheer. Deze pijlers worden integraal en gebiedsgericht
in uitvoering gebracht.
De optimale inrichting van het leefgebied voor de grutto en andere weidevogels vereist
een éénmalige investering door de provincies. Naast de inrichting is structurele financiering
van het beheer van belang. De financiele middelen voor het Aanvalsplan Grutto maken
onderdeel uit van de middelen die provincies ontvangen voor de uitvoering van het
Agrarisch natuur en landschapsbeheer (ANLb). De 7 weidevogelprovincies waar de leefgebieden
van de grutto zijn geconcentreerd stellen deze middelen beschikbaar voor extra zwaar
beheer binnen het leefgebied «open grasland.» Voorbeelden van beheermaatregelen die
van toepassing zijn: hoog waterpeil, greppel plasdras, beweiding en kruidenrijk grasland.
De besteding van de beheermiddelen ANLb zijn daarmee in lijn met de aanbevelingen
van het Aanvalsplan Grutto. Het predatiebeheer maakt integraal onderdeel uit van het
aanvalsplan grutto en is daarmee niet te duiden als een sluitpost.
339. Is de geraamde 6,4 miljoen euro voldoende om uitvoering te geven aan de motie-Bromet/Thijssen
(Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 47) om de effecten van natuurherstel als meetdoel toe te voegen aan het Netwerk Ecologische
Monitoring?
Het budget van € 6,4 miljoen euro is voldoende om uitvoering te geven aan onze huidige
monitoringsactiviteiten op natuurterrein, veelal voortvloeiend uit internationale
verplichtingen. Daarnaast wordt met andere betrokken partijen bezien op welke wijze
de natuurmonitoring de komende jaren verder versterkt kan worden. De motie-Bromet/Thijssen
wordt hierbij ook betrokken. In deze verkenning zal ook de vraag worden beantwoord
welk budget naar verwachting gemoeid zal zijn met de beoogde verbeteringen
340. Zijn de overige stelselactiviteiten ook ingericht op verbetering van nationaal,
provinciaal en gebiedsgericht natuurbeleid?
De hier bedoelde uitgaven hebben betrekking op monitoring en evaluatie in relatie
tot de natuur. Daarmee zijn deze activiteiten ook ondersteunend aan nationaal, provinciaal
en gebiedsgericht natuurbeleid.
341. Waarom valt het verbeteren van het rekeninstrument Aerius onder de post vermaatschappelijking
natuur en biodiversiteit?
De indeling van het begrotingsartikel in subdoelen, waaronder vermaatschappelijking
natuur en biodiversiteit, geeft de hoofdlijnen van beleid weer. Het rekeninstrument
AERIUS draagt door middel van stikstofdepositieberekeningen indirect bij aan het beschermen
van de maatschappelijke waarde van natuur.
342. Valt onder «Overige stelsel activiteiten in 2023» ook het programma om informatievoorziening
op te zetten? Wordt hierbij ook de monitoring en registratie van landschapselementen
meegenomen en de Europese Landschapsconventie (Verdrag van Florence)?
De Businesscase Monitoring valt niet onder «overige stelsel activiteiten 2023», maar
is onderdeel van het programma Natuur. De Businesscase richt zich op de monitoring
en informatievoorziening die nodig is vanuit de Vogel- en habitatrichtlijn. Met betrekking
tot landschapselementen lopen er momenteel verschillende initiatieven die bij kunnen
dragen aan het registreren en monitoren van 10% groenblauwe dooradering. In de Nationale
Landschapsmonitor (Monitor Landschap – 2.0) wordt aan de hand van zes indicatoren
bijgehouden wat de staat en de ontwikkeling van het landschap is. Het is de ambitie
om deze monitor zodanig door te ontwikkelen dat hiermee de groenblauwe dooradering
kan worden gemonitord. Daarnaast loopt bij RVO momenteel een project ten behoeve van
de registratie van agrarische landschapselementen in het kader van het NSP-GLB. In
het kader van het NPLG zal verder verkend worden wat er nodig is om 10% groenblauwe
dooradering te realiseren en de voortgang hierop te monitoren. Bij deze verkenning
zullen ook de partners van het Aanvalsplan Landschap worden betrokken. Hiermee geven
we onder andere invulling aan de Europese Landschapsconventie.
343. Valt onder «Overige stelsel activiteiten» in 2023 ook het programma om informatievoorziening
op te zetten? Wordt hierbij ook de monitoring en registratie van landschapselementen
meegenomen en de Europese Landschapsconventie (Verdrag van Florence)?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 342.
344. Kunnen genoemde budgetten voor Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ook
worden uitbesteed aan maatschappelijke partijen?
De vraag heeft betrekking op de toelichting bij de inzet van middelen voor de stikstofaanpak.
Een deel van de middelen is bestemd voor ondersteuning door RVO, waarbij RVO vanwege
zijn directe verbondenheid met de beleidsinzet van het departement, de meest geëigende
partij is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het vaststellen en leveren van data van regelingen
die door RVO worden uitgevoerd ten behoeve van monitoring en evaluatie van de resultaten
en effecten van die regelingen. Overigens wordt RVO ook bij de uitvoering van (subsidie)regelingen
ingezet (zie artikel 24, Uitvoering en toezicht).
345. Valt hieronder ook het stuk monitoring (en dus registratie) van alle landschapselementen?
Dus ook de landschapselementen die niet onder de subsidies van het GLB (gaan) vallen?
De Businesscase Monitoring valt niet onder «overige stelsel activiteiten 2023», maar
is onderdeel van het programma Natuur. De Businesscase richt zich op de monitoring
en informatievoorziening die nodig is vanuit de Vogel- en habitatrichtlijn. Met betrekking
tot landschapselementen lopen er momenteel verschillende initiatieven die bij kunnen
dragen aan het registreren en monitoren van 10% groenblauwe dooradering. In de Nationale
Landschapsmonitor (Monitor Landschap – 2.0) wordt aan de hand van zes indicatoren
bijgehouden wat de staat en de ontwikkeling van het landschap is. Het is de ambitie
om deze monitor zodanig door te ontwikkelen dat hiermee de groenblauwe dooradering
kan worden gemonitord. Daarnaast loopt bij RVO momenteel een project ten behoeve van
de registratie van agrarische landschapselementen in het kader van het NSP-GLB. In
het kader van het NPLG zal verder verkend worden wat er nodig is om 10% groenblauwe
dooradering te realiseren en de voortgang hierop te monitoren. Bij deze verkenning
zullen ook de partners van het Aanvalsplan Landschap worden betrokken. Hiermee geven
we onder andere invulling aan de Europese Landschapsconventie.
346. Klopt het dat Nederland de komende jaren het natuurareaal fors moet uitbreiden
om aan de Europese eisen te voldoen? Om welk soort gebieden gaat dat dan en om hoeveel
hectare?
Volgens de Vogel- en Habitatrichtlijnen moeten lidstaten zorgdragen voor een gunstige
staat van instandhouding van beschermde soorten en habitattypen. De EU-Biodiversiteitsstrategie
voor 2030 geeft hier ook invulling aan. Voor een gunstige staat van instandhouding
is onder andere voldoende leefgebied voor soorten en habitattypen noodzakelijk. Door
middel van onder andere het Natura2000-netwerk en het Natuurnetwerk Nederland, wordt hieraan gewerkt. Via het Nationaal Programma Landelijk Gebied
(NPLG) wil het kabinet een verdere impuls geven aan de inrichting van het landelijk
gebied, ook voor wat betreft de natuur. In november ontvangt de Tweede Kamer de nadere
uitwerking van het NPLG voor onder andere de natuurdoelen. Daarin zullen we ook meer
inzicht geven in de verwachte hectareopgave in het landelijk gebied, zowel met betrekking
tot natuurgebieden als natuurinclusief landbouwareaal. Deze doelen zullen vervolgens
richting januari 2023 in gezamenlijkheid met onder meer de provincies en sectoren
worden door vertaald per gebied in richtinggevende doelstellingen
347. Hoeveel budget is er in 2023 in totaal beschikbaar voor aanleg, beheer en onderhoud
van landschapselementen?
Voor 2023 zijn er op de LNV-begroting geen middelen gereserveerd voor de aanleg, beheer
of onderhoud van landschapselementen. Wel zijn er binnen het budget van Klimaatimpuls
Natuur en biodiversiteit middelen gereserveerd voor activiteiten ten behoeve van kennisontwikkeling,
kennisdeling en monitoring van landschapselementen.
Verder zijn in het Nationaal Strategisch Plan bij meerdere onderdelen middelen opgenomen
voor het beheer van landschapselementen om het percentage landschapselementen op landbouwareaal
met een stijgende percentage toe te laten nemen tot 2030. De precieze invulling moet
nog worden uitgewerkt. Daarnaast worden landschapselementen die op of aanpalend landbouwgrond
liggen, vanaf 2023 subsidiabel geacht voor de basisbetaling. Daarvoor wordt het personeelsregister
aangepast, waarmee er tevens een betere monitoring van landschapselementen op of naast
landbouwgrond mogelijk is. Bij de ecoregeling met een totaalbudget van € 152 mln.
per jaar, is het mogelijk om het jaarlijks onderhoud van landschapselementen vergoed
te krijgen. Daarnaast is er bij het ANLb € 25 mln. per jaar specifiek beschikbaar
voor de dooradering van landbouwgrond, wat meestal landschapselementen zijn. Bij de
investerings- en samenwerkingsregelingen is het ook het doel om landschapselementen
te gaan financieren. In 2023 zal het hier met name gaan over investeringen, waarna
in 2024 of later het beheer volgt. De precieze uitwerking van deze regelingen gebeurt
voor een groot deel door provincies, en volgt nog. Het is dus nog niet duidelijk wat
de som der budgetten voor deze doelstelling in 2023 is. Bovendien wordt binnen het
NPLG 10% groenblauwe dooradering in het landelijk gebied voor 2050 opgenomen als richtinggevend
ondersteunend doel, gezien de belangrijke bijdrage aan de klimaat, natuur en wateropgaven
die 10% groenblauwe dooradering levert. In het kader van het NPLG zal de realisatie
van dit doel worden uitgewerkt als onderdeel van de gebiedsprogramma’s. Aan de gebiedsprogramma’s
wordt vervolgens financiering gekoppeld, onder andere vanuit het transitiefonds. Besluitvorming
over financiering binnen het NPLG volgt nog.
348. In hoeverre is het voor agrarische ondernemers mogelijk om op de aangescherpte
bufferstroken waar niet bemest en bespoten mag worden landschapselementen te realiseren?
Het is inderdaad mogelijk om op bufferstroken landschapselementen te realiseren. Landschapselementen
zoals akkerranden mogen niet bemest of bespoten worden, en krijgen een lagere vergoeding
dan wanneer deze niet op een bufferstrook worden aangelegd. Houtige elementen als
heggen, hagen, houtwallen en bomenrijen kunnen in aanmerking komen voor beheervergoedingen
uit de eco-regeling of het ANLb, en meetellen voor de goede landbouw- en milieuconditie
niet-productief areaal (GLMC 8). Een bufferstrook begint in principe bij de insteek
van de sloot. Omdat natuurvriendelijke oevers vaak een flauw talud hebben, kan het
zijn dat deze oevers ook ten dele meetellen als bufferstrook en niet-productief areaal.
Deze kunnen ook worden vergoed in het ANLb.
349. Waarop is het bedrag van 5,8 miljoen euro voor natuurbeleid en -beheer gebaseerd?
In totaal is er voor de uitvoering van het onderdeel bos, bomen en natuur binnen het
Klimaatakkoord € 51 mln. beschikbaar voor de periode 2020 tot en met 2030. Dat bedrag
is zo verdeeld dat de eerste vijf jaren van de periode € 6 mln. per jaar beschikbaar
is en vervolgens gedurende zes jaren € 3,5 mln. De uitgekeerde loon- en prijsbijstelling
zorgt er voor dat het initiële bedrag van € 6,0 mln. dat voor het onderdeel bos, bomen
en natuur in 2023 beschikbaar is, is opgehoogd tot € 6,3 mln. Een deel van de beschikbare
middelen wordt op andere delen van de LNV-begroting geraamd, waardoor € 5,8 mln. van
de gelden op het opdrachtenbudget van Klimaatimpuls Natuur en Biodiversiteit wordt
geraamd voor opdrachten die bijdragen aan de aanleg van nieuw bos en vormen van agroforestry
350. Is 5,8 miljoen euro voldoende om de bestaande en toekomstige natuur te beheren
en onderhouden?
De € 5,8 mln. die is begroot voor de aanleg van nieuw bos en agroforestry-systemen
houdt geen rekening met structurele kosten voor beheer en onderhoud. Voor het beheer
van bos kan binnen het NNN een beroep worden gedaan op SNL-subsidie. Voor agroforestry
geldt dat kosten in de regel onderdeel zijn van de bedrijfsvoering van de agrariër,
maar er zijn ook mogelijkheden tot subsidie via het GLB en ANLb.
351. In hoeverre is het voor agrarische ondernemers mogelijk om op de aangescherpte
bufferstroken waar niet bemest en bespoten mag worden landschapselementen te realiseren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 348.
352. Op welke manier wordt hier ook voorgesorteerd op de 10% groenblauwe dooradering,
zoals vastgelegd in het Aanvalsplan Landschapselementen?
De beschikbare klimaatmiddelen onder Klimaatimpuls Natuur en Biodiversiteit kunnen
de realisatie van 10% groenblauwe dooradering ondersteunen, onder andere via activiteiten
ten behoeve van kennisontwikkeling, kennisdeling en monitoring van landschapselementen.
Deze middelen zijn niet toereikend om 10% groenblauwe dooradering te realiseren. In
het Aanvalsplan Landschap wordt hiervoor een benodigd bedrag geschat van € 7,5 miljard
in de periode tot 2030, waarbij om middelen vanuit het Rijk, andere overheden en private
partijen wordt gevraagd. Tot de zomer van 2023 zullen Rijk, provincies en partners
van het Aanvalsplan de benodigde budgetten tot 2023 verder uitwerken.
353. Hoeveel budget is er in 2023 beschikbaar voor aanleg, beheer en onderhoud van
landschapselementen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 347.
354. Kunnen provincies de middelen voor het legalisatieprogramma PAS-melders ook inzetten
voor verwerven, inrichten en beheren van natuur of zijn de middelen uitsluitend bedoeld
voor stikstofreductie?
Voor het legalisatieprogramma zijn bronmaatregelen opgenomen, deze bestaan uitsluitend
uit opkoopregelingen. Met deze middelen kunnen provincies maatregelen nemen om stikstof
te reduceren, zodat stikstofruimte ontstaat waardoor ondernemers met PAS-meldingen
een natuurvergunning kunnen krijgen. Voor het verwerven, inrichten en beheren van
natuur zijn andere middelen en/of regelingen beschikbaar gesteld.
355. Behoort natuuronderwijs, waaronder soortenkennis, ecologie en de effecten van
stikstof, ook tot het groen onderwijs?
Ja zeker, groen onderwijs gaat daar ook over. Groen onderwijs is te relateren aan
planten, dieren, levende systemen en de leefomgeving. De instellingen voor groen hoger
onderwijs bieden bijvoorbeeld ook cursussen aan voor agrariërs en adviseurs op de
terreinen van stikstof en natuurinclusief ondernemen in de landbouw. Ander voorbeeld
uit het groen middelbaar beroepsonderwijs is het practoraat Groene Leefbare Stad dat
een bijdrage wil leveren aan opleidingen die een relatie hebben met natuur in de stedelijke
omgeving.
356. Hoe krijgt soortenkennis, kennis van ecologie, kennis over effecten van stikstof
een plaats in de «kennisontwikkeling, kennisbenutting en kennisverspreiding, nieuwe
technologieën (ICT) en educatie voor de bijdrage aan de maatschappelijke opgaven op
het terrein van verduurzaming landbouw en visserij, voedsel, behoud en versterking
biodiversiteit en natuur, klimaat, water en de economische concurrentiekracht van
de Nederlandse agro- en tuinbouwsector», zoals beschreven op pagina 66?
Kennis over soorten, ecologie en effecten van stikstof op de biodiversiteit wordt
met verschillende programma’s versterkt. Deze onderwerpen zijn bijvoorbeeld onderdeel
van de programma’s onder de Missiegedreven kennis- en innovatieagenda (KIA) landbouw
water en Voedsel. Met name in de Meerjarige missiegedreven programma’s (MMIP’s) onder
de missie kringlooplandbouw wordt hiervoor kennis ontwikkeld en benut:
– Verminderen fossiele nutriënten, water en stikstofdepositie,
– Ontwikkeling van robuuste teeltsystemen op een gezonde bodem op basis van agro-ecologische
principes
– Inzicht in hoe biodiversiteit kan worden hersteld en benut in de kringlooplandbouw.
In de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (Sabe) kunnen boeren
en adviseurs tot begin volgend jaar vouchers aanvragen voor de opleiding Stikstof
in de landbouw en Natuurinclusief ondernemen in de landbouw. Dit jaar was er ook subsidie
beschikbaar in deze regeling voor samenwerkingsprojecten op deze onderwerpen. Studenten
in het HBO voeren onderzoek uit voor deze onderwerpen met steun van LNV en NWO binnen
het programma Praktijkkennis voor Voedsel en Groen. Bij het HBO zijn lectoren actief
op het snijvlak van duurzame landbouw en natuur. In een NWO programma ontwikkelen
universiteiten en HBO’s samen met agrariërs en andere gebiedspartijen kennis voor
versterking van biodiversiteit in het landelijk gebied.
Ook wordt soortenkennis en kennis van ecologie beschikbaar gemaakt ten behoeve van
natuurherstel en -beheer via het kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit
(OBN) en beschikt LNV over een kennisprogramma Landnatuur gericht op de natuurinclusieve
samenleving.
357. Zijn er bij de 30 partijen die het kennisconvenant hebben ondertekend ook kennisorganisaties
en natuurorganisaties?
Het kennis- en innovatieconvenant (KIC) 2020–2023 is ondertekend door de volgende
kennisorganisaties: NWO, KNAW, Federatie TO2, VSNU en Vereniging Hogescholen. Het
is niet ondertekend door natuurorganisaties.
358. Welk deel van de subsidies en opdrachten vanuit de kennis-, innovatie- en onderzoeksinfrastructuur
op het terrein van landbouw, voedsel en natuur gaat naar alternatieve eiwitbronnen
zoals kweekvlees en precisiefermentatie?
Binnen het domein kennis-, innovatie- en onderzoeksinfrastructuur zijn in begroting
geen middelen opgenomen voor alternatieve eiwitbronnen.
359. Hoe belangrijk zijn medicijnresten uit de veehouderij als opkomende stof in de
watervervuiling?
In de veehouderij worden diergeneesmiddelen gebruikt om zieke dieren te behandelen.
De restanten hiervan kunnen in het oppervlakte- en grondwater terechtkomen.
Onlangs is het rapport Waterkwaliteit diergeneesmiddelen gepubliceerd door Kennisimpuls
Waterkwaliteit, een samenwerking tussen het Rijk, provincies, waterschappen, drinkwaterbedrijven
en kennisinstituten. Het rapport stelt dat het nog onduidelijk is of er ecologische
effecten optreden door diergeneesmiddelen in het milieu. Ook is er nog weinig bekend
over de omvang van de verschillende emissieroutes, het voorkomen in het milieu en
de effecten van deze stofgroep op bodemdieren, waterorganismen en de risico’s voor
de mens.
Bij de toelating van diergeneesmiddelen voor landbouwhuisdieren wordt gekeken naar
de risico’s in de milieucompartimenten waar de resten van de actieve stof terechtkomen:
mest, bodem, oppervlaktewater en grondwater. Als blijkt dat het product een risico
voor het milieu vormt, worden risico-mitigerende maatregelen genomen. Als bijvoorbeeld
het middel noodzakelijk is om dieren te behandelen, dient de dierenarts of houder
van het dier zich ook te houden aan gebruiksaanwijzingen om de impact op het milieu
zo klein mogelijk te maken.
Het is belangrijk om naast de effecten van medicijnresten voor de mens ook de effecten
van resten van diergeneesmiddelen in het water op het milieu blijvend te onderzoeken.
Daarom hou ik de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend in de gaten en zal, indien
nodig, mij op vervolgstappen beraden.
360. Hoeveel projecten komen er voort uit het programma «Meer kennis met minder dieren«?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 29.
361. Bij hoeveel van de projecten zijn één of meerdere bedrijven betrokken en kan
de bewindspersoon daarin een opsplitsing maken in startups, MKB en grootbedrijf?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 30.
362. Kunnen bedrijven ook zelf inschrijven op de calls van het ZonMw-programma «Meer
kennis met minder dieren«?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 31.
363. Waarom wordt er budget van de Maatregel Gerichte Aankoop doorgeschoven van 2022
naar 2023? Heeft deze vertraging te maken met de mogelijke problemen rondom ongeoorloofde
staatssteun? Kan de regering uitleggen wat de status is van de 2e tranche? Heeft deze
al voorgelegen bij de Europese Commissie (EC)?
Het budget van de Maatregel Gerichte Aankoop is doorgeschoven naar 2023 omdat de openstelling
van de tweede tranche van deze regeling is vertraagd. De conceptregeling voor de 2e
tranche (MGA-2) is publiek geconsulteerd van 10 mei tot 12 juni jl. Deze conceptregeling
bevat géén doorstartverbod en zou ook het verplaatsen van bedrijven mogelijk moeten
maken. Uit informeel overleg met de Europese Commissie is gebleken dat een doorstartverbod
alsnog in de regeling moet worden opgenomen. Nader overleg met de Europese Commissie
over het doorstartverbod in relatie tot staatssteunkaders moet duidelijk maken of
en in welke vorm dit moet. Daarbij ben ik met de provincies in gesprek of en in welke
vorm de MGA-2 meerwaarde heeft naast de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties
(Lbv) die momenteel wordt afgerond en de uitvoering van de provinciale versnellingsmaatregelen
in verband met de Provinciale Uitvraag stikstofaanpak en de legalisatieopgave van
de PAS-melders. Besluitvorming is voorzien.
364. Wat wordt precies betaald met «flankerend beleid pelsdierhouders»?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 288.
365. Hoeveel overtredingen zijn er geconstateerd tijdens het offerfeest in 2022 en
tot welke sancties of maatregelen heeft dit geleid?
De NVWA heeft tijdens het Offerfeest 2022 in totaal 6 overtredingen geconstateerd
waarvoor een Rapport van Bevindingen is opgemaakt. Op dit moment is nog niet bekend
welke sancties of maatregelen hieruit volgen.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.