Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen en ontwerpbesluit experimenten pensioenregeling voor zelfstandigen (Kamerstuk 36067-28)
2022D43821 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestaat de behoefte
om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Armoedebeleid,
Partcicipatie en Pensioenen over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit
uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspenisoneregeling vanwege aanpassing
van de regeling voor nettopensioen en ontwerpbesluit experimenten pensioenregeling
voor zelfstandigen (Kamerstuk 36 067, nr. 28).
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De griffier van de commissie, Post
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
10
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
12
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
12
II
Antwoord/Reactie van de Minister
12
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen en ontwerpbesluit
experimenten pensioenregeling voor zelfstandigen (36 067, nr. 28). De leden hebben hierover nog een aantal verdiepende vragen.
Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de noodzaak van het borgen van fiscale
hygiëne bij nettopensioenen. Zij hechten er waarde aan dat het wijzigen van de regeling
voor nettopensioen zich hiertoe beperkt. Kan de Minister in dit verband bevestigen
dat er geen herverdeling plaats mag vinden (van bruto- naar nettopensioen of andersom)
in de nieuwe situatie en dat na wijziging pensioenfondsen niet ingeperkt worden in
de mogelijkheden tot het aanbieden van nettopensioenregelingen? Kan de Minister daarop
aanvullend toelichten dat het herverzekeren van sterfterisico bij de basisregeling
toegestaan blijft?
Voorgenoemde leden merken op dat in de toelichting onder «Samenloop» voorwaarden worden
omschreven die ook zien op andere pensioenregelingen dan de nettopensioenregeling
zoals de bruto-vrijwillige pensioenregeling. Kan de Minister toelichten waarom er
niet voor gekozen is om in de toelichting enkel de gevolgen van de wijziging voor
de nettopensioenregeling nader toe te lichten? Verder lezen voorgenoemde leden in
dezelfde paragraaf dat «in beginsel» dezelfde regels en voorwaarden voor de basispensioenregeling
op de nettopensioenregeling toepasbaar zijn. Kan de Minister toelichten in welke situaties
hier geen sprake van zou zijn?
Voorgenoemde leden hechten waarde aan keuzevrijheid voor pensioendeelnemers. Kan de
Minister in dat verband toelichten in hoeverre deelnemers aan een nettopensioenregeling
dezelfde keuzevrijheid zoals opgenomen in het nieuw voorgestelde artikel 61a van de
Pensioenwet, te weten het keuzerecht voor de uitruil van een ouderdomspensioen voor
een partnerpensioen op risicobasis, toekomt?
Ontwerpbesluit experimenten pensioenregeling voor zelfstandigen
De leden van de VVD-fractie zijn enthousiast over de experimenteerruimte, die zelfstandigen
meer ruimte biedt om pensioen op te bouwen. Zij hechten waarde aan het terugdringen
van het aantal werkenden dat op dit moment geen pensioen opbouwt. Voorgenoemde leden
onderschrijven daarmee de doelstelling van het Ontwerpbesluit. Zij hechten er eveneens
waarde aan om te benadrukken dat pensioenopbouw voor zelfstandigen altijd een individuele
en vrije keuze moet blijven en dat aan zelfstandigen nooit een pensioenplicht opgelegd
moet worden.
Voorgenoemde leden vragen of de Minister kan toelichten op welke wijze getoetst wordt
of een aspirant-deelnemer in aanmerking komt voor vrijwillige toetreding tot een pensioenregeling
en of indien iemand eenmaal als zelfstandige deelnemer aan een pensioenregeling is,
of het mogelijk is dat deze deelname tegen de zin van de deelnemer beëindigt wordt.
Deze vraag stellen de leden met het oog op eventuele aanpassingen in het regelgevende
kader rondom zelfstandigheid, die ervoor kan zorgen dat iemand die op de startdatum
gekwalificeerd is als zelfstandige dit misschien op een later moment tijdens de experimenteerperiode
niet meer is. Kan de Minister toelichten hoe wordt omgegaan met deze gevallen? En
wat gebeurt er met hun ingelegde premie?
De leden van de VVD-fractie hechten veel waarde aan deelname van (vertegenwoordigers
van) zelfstandigen aan het besluitvormingsproces rondom het sociaaleconomische besluitvormingsproces.
In dit verband vragen zij of de Minister kan toelichten op welke wijze (vertegenwoordigers
van) zelfstandigen betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het Ontwerpbesluit
en de voorwaarden die voor de experimenteerruimte gelden. Tevens vragen zij of de
Minister kan toelichten welke bezwaren (vertegenwoordigers van) zelfstandigen hebben
geuit ten aanzien hiervan en op welke wijze de Minister door middel van aanpassingen
aan het Ontwerpbesluit al dan niet tegemoetgekomen is aan deze bezwaren.
2.1.2
In deze paragraaf lezen de leden van de VVD-fractie dat vrijwillige toetreding van
zelfstandigen aan het collectief gevolgen kan hebben voor de zittende (gewezen) deelnemers,
pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden en de verantwoording van het
bestuur aan het verantwoordings- en belanghebbendenorgaan, de raad van toezicht en
niet-uitvoerende bestuursleden. Kan de Minister deze passage nader toelichten en daarbij
ingaan op de gevolgen waarmee gedoeld wordt?
Kan de Minister toelichten welk afwegingskader het verantwoordingsorgaan, belanghebbendenorgaan
en de raad van toezicht dienen te hanteren bij het beoordelen van een verzoek tot
vrijwillige toetreding van zelfstandigen? Onder welke omstandigheden zou het weigeren
van een dergelijk verzoek redelijk en billijk zijn en onder welke omstandigheden niet?
2.3.1
De leden van de VVD-fractie vragen of zelfstandigen die werkzaam zijn in de werkingssferen
van verschillende pensioenfondsen de mogelijkheid krijgen om het aanbod van pensioenaanbieders
te vergelijken. De leden vragen of de Minister hierop kan reflecteren. Daarnaast vragen
voorgenoemde leden of voor zelfstandigen dezelfde keuzevrijheid die ook deelnemers
in loondienst toekomen, bijvoorbeeld ten aanzien van flexibele inleg, beleggingsmogelijkheden
of beleggingsprofiel of andere keuzevrijheden, zullen gelden?
2.4
Ten aanzien van automatisch aanschrijven vragen de leden van de VVD-fractie op welke
wijze pensioenfondsen (kunnen) beoordelen in welke bedrijfstak een zelfstandige hoofdzakelijk
actief is. Voorts merken zij op dat het geheel vormvrij laten van het akkoord gaan
met een aanbod tot deelname onwenselijk is. Zij vragen of de Minister kan toelichten
op welke wijze een pensioenfonds zich zeker kan stellen van het feit dat de deelname
een weloverwogen keus van de zelfstandige is, indien deze deelname bijvoorbeeld door
middel van een enkel woord of enkel het «doorgeven van een rekeningnummer» kennelijk
kenbaar gemaakt is. Kan de Minister toelichten waarom niet is gekozen voor enige vormvereisten
rondom het kenbaar maken van deze instemming, zonder dat dit tot gevolg heeft dat
als gevolg van deze vereisten de drempel tot instemming te hoog wordt?
2.5
De leden van de VVD-fractie vragen op welke termijn de Minister voornemens is of verwacht
de eerste resultaten van de evaluatie te kunnen publiceren.
2.6.1
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister nader kan toelichten onder welke
omstandigheden zij het wenselijk acht dat een pensioenuitvoerder overgaat tot het
stoppen van het aanbieden van een regeling voor zelfstandigen. Voorts vragen zij of
pensioenuitvoerders kunnen stoppen met het experiment indien zelfstandigen deelnemen
aan de regeling, de oorspronkelijk beoogde looptijd van het experiment verlopen is
maar besloten is tot verlenging overeenkomstig de in paragraaf 2.6 besproken methode.
2.6.2
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat bij beëindiging
van het experiment door de pensioenuitvoerder de zelfstandige dezelfde keuzemogelijkheden
toekomen ten aanzien van de ingelegde premie als bij beëindiging omdat de experimenteerwetgeving
beëindigd is en niet is omgezet in structurele wetgeving.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Naast de Wet toekomst pensioenen (Wtp) en bijbehorende stukken die reeds met de Kamer
waren gedeeld, hebben de leden van de fractie van D66 met interesse kennisgenomen
van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet
verplichte beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen
(ontwerpbesluit netto-pensioen) en het ontwerpbesluit experimenten pensioenregeling.
Omdat deze leden het van belang vinden dat zelfstandigen betere mogelijkheden krijgen
om pensioen op te bouwen, zeker nu pensioenopbouw voor werknemers verbeterd wordt
met de Wtp, hebben deze leden hier nog een aantal vragen en opmerkingen bij.
Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verpl.ichte
beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen
Omdat de leden van de D66-fractie in het ontwerpbesluit netto-pensioen lezen dat dezelfde
regels van toepassing blijven op vaste uitkeringen, dus ook de regels voor het korten
van pensioenen en voor toekomstbestendige indexatie, vragen deze leden naar deze regels
in het stelsel uit de Wtp, waarin niet meer op dezelfde manier met rekenrentes wordt
gewerkt. Deze leden vragen of zij correct begrijpen dat de regels voor de aankoop
van een vaste uitkering in de flexibele premieregeling hetzelfde zijn voor zelfstandigen
als voor werknemers binnen die regeling.
De taakafbakeningseis, waarover de leden van de fractie van D66 lezen dat deze past
bij de kenmerken van de pensioenvoorziening, roept bij deze leden de vraag op of deze
taakafbakeningseis gevolgen heeft voor mogelijke selectie-effecten van zelfstandigen
in verschillende sectoren die al dan niet deelnemen aan de pensioenopbouw in de tweede
pijler. Voorts vragen deze leden of deze mogelijke selectie-effecten worden betrokken
bij de evaluaties van de experimenten en de evaluatie van de experimenteerbepaling.
Het vaststellen van de risicohouding van de deelnemers in het kader van de netto-pensioenregeling
kan op steun rekenen van de leden van de D66-fractie. Deze leden achten het positief
dat de risicohouding van deelnemers aan het netto-pensioen niet gelijk hoeft te zijn
aan de risicohouding van deelnemers aan het basispensioen. Daarom vragen deze leden
of dezelfde deelnemer een verschillende risicohouding kan hebben voor beide onderdelen
van haar of zijn pensioen. Ook vragen deze leden naar de gevolgen voor de risicohouding
als er erg weinig deelnemers zijn binnen een cohort van de netto pensioenregeling.
Kan dan (deels) worden aangesloten bij de risicohouding van de basispensioenregeling,
zo vragen deze leden.
Omdat de leden van de D66-fractie op pagina zes van het ontwerpbesluit netto-pensioen
lezen dat een collectieve reserve optioneel is in de flexibele premieregeling, vragen
deze leden of dit enkel geldt voor niet-verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen.
Deze leden begrijpen immers dat inmiddels wordt voorgeschreven dat een risicodelingsreserve
een verplicht element is van de flexibele premieregeling voor verplicht gestelde fondsen.
Kan verder worden verduidelijkt hoe in een nettopensioenregeling, die alleen nettopartnerpensioen
betreft, omgegaan moet worden met een solidariteitsreserve. De leden van de D66-fractie
vragen voorts of zij het juist zien dat voor een aparte nettopartnerpensioenregeling
geen solidariteitsreserve aangehouden hoeft te worden. Tot slot vragen deze leden
hoe de Minister de vul- en uitdeelregels van een solidariteitsreserve van een nettopensioenregeling
voor zich ziet naast de regels voor de reserve uit de basispensioenregeling.
De gevolgen van de keuzes die sociale partners en pensioenuitvoerders maken kunnen
gevolgen hebben voor pensioenuitvoerders die vrijwillige netto-pensioenregelingen
aanbieden, zo lezen de leden van de fractie van D66. Daarom vragen deze leden op welke
manier deelnemers (huidig, toekomstig en voormalig) van netto-pensioenregelingen kunnen
meepraten bij de keuzes die sociale partners en pensioenuitvoerders maken.
Uit de toelichting op artikel I, onderdeel B, begrijpen de leden van de D66-fractie
dat zowel oud als nieuw recht van toepassing kunnen zijn op verschillende fondsen
en verschillende tijdstippen. Deze leden vragen naar de gevolgen van deze complexiteit
voor de begrijpelijkheid van deelnemers aan netto-pensioenregelingen. Wat zijn de
gevolgen voor het invaren van verschillende netto-pensioenregelingen en het samengaan
van deze regelingen bij één nieuwe pensioenuitvoerder, zo vragen deze leden verder.
Acht de Minister het wenselijk dat de netto-pensioenen gelijktijdig worden ingevaren
nadat alle basispensioenen zijn ingevaren, zo vragen deze leden tot slot.
Ontwerpbesluit experimenten pensioenregeling voor zelfstandigen
Kan de Minister de verwachting van de leden van de D66-fractie bevestigen dat de experimenteerbepaling
niet langer in werking treedt op 1 januari 2023 maar op 1 juli 2023. Indien dit niet
het geval is, vragen deze leden naar de gevolgen van inwerkingtreding van de experimenteerbepaling
voordat de pensioenregelingen zijn aangepast aan de Wtp.
De leden van de fractie van D66 steunen de Minister in het voorschrijven dat zelfstandigenorganisaties
betrokken moeten worden bij de vormgeving van een experiment. Deze leden vragen of
de toelichting dat «sociale partners en werkgevers in overleg treden met zelfstandigenorganisaties
over hoe de pensioenregeling voor zelfstandigen er uit moet komen te zien» betekent
dat de overleggen over nieuwe solidaire of flexibele contracten in de pensioenregelingen
te allen tijde gevoerd moeten worden door zowel werkgevers, als vakbonden, als zelfstandigenorganisaties.
Hoe ziet de Minister de praktische uitvoering hiervan, ook met het oog op de snelheid
van de transitie, zo vragen deze leden. Voorts vragen deze leden hoe de verschillen
in het aantal zelfstandigen dat in een sector actief is worden meegenomen in de vertegenwoordiging
van zelfstandigen bij overleggen tussen sociale partners.
Omdat de leden van de D66-fractie begrijpen dat sociale partners en werkgevers, samen
met de zelfstandigenorganisaties, kunnen besluiten om een bestaande pensioenregeling
voor zelfstandigen open te stellen of een aparte pensioenregeling voor zelfstandigen
aan te bieden, vragen deze leden naar de voor- en nadelen van beide opties. Wanneer
is het wenselijker om risico’s niet enkel binnen de groep zelfstandigen te delen maar
ook met de groep werknemers en wanneer kunnen de risico’s beter door zelfstandigen
onderling worden gedeeld in een eigen pensioenregeling, zo vragen deze leden. Krijgt
een aparte pensioenregeling ook een apart verantwoordings- of belanghebbendenorgaan
dat bestaat uit zelfstandigen, zo vragen deze leden verder.
De leden van de fractie van D66 begrijpen dat het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan,
de raad van toezicht en de niet-uitvoerende bestuursleden de mogelijkheid krijgen
om een oordeel te geven over de vrijwillige toetreding van zelfstandigen aan een pensioenregeling
bij het betreffende pensioenfonds. Deze leden vragen hoe de zelfstandigen die hierdoor
geraakt worden in deze fase kunnen meepraten over de besluitvorming. Voorts vragen
deze leden naar de wenselijkheid van de verschillende bestuursmodellen voor betrokkenheid
van zelfstandigen bij de pensioenregeling. Wordt deze meegenomen in de evaluatie van
de regelingen, zo vragen deze leden.
Het stemt de leden van de D66-fractie tevreden dat pensioenuitvoerders zijn verplicht
om een melding te doen bij het Ministerie van SZW over deelname aan het experiment
middels een pensioenregeling voor zelfstandigen of het openstellen van een bestaande
regeling. Deze leden vragen naar de maatregelen die de Minister neemt om ervoor te
zorgen dat het overzicht van de Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
over de experimenteerbepaling volledig is. Welke sancties kunnen worden opgelegd als
een pensioenuitvoerder deelname aan een experiment niet of te laat meldt bij de Minister,
zo vragen deze leden, en is daar een rol voor de toezichthouder voor weggelegd. De
leden van de fractie van D66 zijn geïnteresseerd in de verschillen tussen regelingen
die aangeboden worden en de effecten daarvan. Deze leden vragen of de Minister ook
geïnteresseerd is in (de gevolgen van) deze verschillen en hoe deze inzichtelijk worden
middels de evaluaties.
Op pagina 10 van het ontwerpbesluit over de experimenteerbepaling voor zelfstandigen
lezen de leden van de D66-fractie dat relevante informatie over het beleggingsbeleid,
de onderliggende beleggingsmix en de beleggingsresultaten onderdeel zijn van de informatievoorziening
die een zelfstandige voorafgaand aan de deelneming ontvangt. Deze leden vragen of
(individuele) deelnemers aan pensioenfondsen, werknemers en zelfstandigen, ook tijdens
de pensioenopbouw geïnformeerd kunnen blijven worden over de onderliggende beleggingsmix,
bijvoorbeeld op mijnpensioenoverzicht.nl. Specifiek vragen deze leden hoe deelnemers
aan regelingen bij pensioenfondsen, waaronder zelfstandigen, geïnformeerd kunnen blijven
over de mate waarin het pensioenfonds belegt in stranded assets of activa met het risico om stranded assets te worden.
Verder lezen de leden van de fractie van D66 dat ook de keuzemogelijkheden een belangrijk
onderdeel zijn van de informatievoorziening. Is de Minister het met deze leden eens
dat de aanwezigheid van keuzemogelijkheden ook een belangrijk onderdeel zijn van de
vormgeving van de pensioenregeling en zo ja, hoe hebben (vertegenwoordigers van) zelfstandigen
een stem in de aanwezigheid van keuzemogelijkheden binnen de pensioenregeling, zo
vragen deze leden. In het bijzonder zijn de leden van de D66-fractie geïnteresseerd
in de mogelijkheid van een flexibele inleg door zelfstandigen, omdat dit een van de
belangrijkste punten was dat naar voren kwam tijdens het rondetafelgesprek over de
Wtp in de Tweede Kamer. Daarom vragen deze leden naar het beeld van de Minister om
voor te schrijven dat alle deelnemers aan dit experiment in ieder geval moeten zorgen
voor de mogelijkheid van een flexibele inleg door zelfstandigen.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van vrijwilligheid en de expliciete
vermelding daarvan bij de informatie die de zelfstandige ontvangt. Wel vragen deze
leden naar de maatregelen die worden genomen om te voorkomen dat zelfstandigen, bijvoorbeeld
vanwege een overvloed aan opties, geen keuze maken voor een pensioenregeling of deze
keuze (blijven) uitstellen. Hoe kijkt de Minister naar keuzebegeleiding, onafhankelijk,
voor zelfstandigen om hen te helpen de juiste keuze te maken, bijvoorbeeld door de
Kamer van Koophandel, zo vragen de leden van de fractie van D66.
In paragraaf 2.4 op pagina 13 van het ontwerpbesluit lezen de leden van de D66-fractie
over voorwaarden die aan «automatisch aanschrijven» zijn verbonden. Omdat deze leden
uit de tekst op pagina 13 begrijpen dat een zelfstandige «op het moment van aanschrijven»
werkzaamheden moet verrichten in de betreffende sector maar in de artikelsgewijze
toelichting op pagina 32 niets over «op het moment van aanschrijven» lezen, vragen
zij naar de concrete betekenis van «op het moment van aanschrijven». Kan dit bijvoorbeeld
betekenen dat iemand in de maand waarin zij of hij wordt aangeschreven, werkzaamheden
moet hebben verricht in de betreffende sector, of gaat het om de specifieke dag waarop
iemand wordt aangeschreven, zo vragen deze leden.
In navolging van opmerkingen van anderen, waarover de leden van de D66-fractie lezen
in paragraaf 4 van het ontwerpbesluit, vragen de leden van de D66-fractie naar de
gevolgen van de samenhang van de start van de experimenteerruimte met het invaren
vanuit de Wtp voor de monitoring door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Naast de
samenhang met het invaren, zien deze leden mogelijke gelijktijdige maatregelen vanuit
het aanvalsplan witte vlek. Hoe zorgt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen voor de samenhang tussen deze verschillende maatregelen zodat zelfstandigen
niet verdwalen door alle nieuwe acties en mogelijkheden, zo vragen deze leden.
Vanwege de samenhang met de Wtp en de beperkte looptijd waarover de leden van de fractie
van D66 lezen in paragraaf 2.6, vragen deze leden naar de start van de experimenten
met het oog op de beperkte looptijd van de experimenten. Wanneer verwacht de Minister
dat de eerste zelfstandigen zullen deelnemen aan een pensioenregeling in de tweede
pijler, zo vragen deze leden. Voorts lezen zij dat een experiment ook kan eindigen
als de uitvoerder hiertoe beslist. Daarom vragen de leden van de D66-fractie of de
pensioenuitvoerder deze beslissing moet motiveren, bijvoorbeeld in de richting van
de toezichthouder, en hoe de belangen van zelfstandigen worden meegewogen in deze
beslissing door de pensioenuitvoerder. Hoe worden zelfstandigen beschermd tegen plotselinge
opzegging van hun pensioenregeling, zo vragen deze leden.
Uit de afspraken die zijn gemaakt in het pensioenakkoord, begrijpen de leden van de
D66-fractie dat er een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering komt voor zelfstandigen.
Voorts begrijpen deze leden dat deze verplichte verzekering nog niet geïntroduceerd
kon worden omdat de uitvoering ervan complex is. Uit paragraaf 2.7 van het ontwerpbesluit
begrijpen deze leden dat zelfstandigen er ook voor kunnen kiezen om een arbeidsongeschiktheidspensioen
(op risicobasis) te nemen via vrijwillige aansluiting bij een tweede-pijler-pensioenregeling.
Hoe worden de voordelen over het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidspensioen
gecommuniceerd richting zelfstandigen (zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering) en
hoe wordt het belang van een arbeidsongeschiktheidspensioen voor zelfstandigen zonder
arbeidsongeschiktheidsverzekering betrokken in de vormgeving van de pensioenregeling
door sociale partners en zelfstandigen(organisaties), zo vragen de leden van de D66-fractie.
Aangezien de leden van de fractie van D66 in paragraaf 3.3.1. lezen dat veel van de
terugkerende regeldrukkosten vergelijkbaar zijn met de kosten die pensioenuitvoerders
nu ook maken voor de uitvoering van de pensioenregeling voor werknemers, vragen deze
leden naar de gevolgen hiervan voor de kosten die zelfstandigen moeten betalen. Immers,
een deel van de terugkerende regeldrukkosten voor werknemers wordt betaald door werkgevers
waar zelfstandigen zowel de rol van werkgever als werknemer hebben. Hoe worden de
kosten voor zelfstandigen geminimaliseerd om ervoor te zorgen dat vrijwillige deelname
aan een pensioenregeling in de tweede pijler aantrekkelijk blijft voor zelfstandigen,
zo vragen deze leden.
Ook de leden van de D66-fractie achten het wenselijk dat niet gewacht wordt met deze
experimenteerbepaling, maar nu te bezien hoe pensioenopbouw onder zelfstandigen kan
worden gestimuleerd. Deze leden vragen naar de andere oplossingsrichtingen die de
Minister gelijktijdig onderzoekt. Daarnaast begrijpen deze leden dat deelname aan
het experiment een keuze is van sociale partners en pensioenuitvoerders, terwijl ook
de Minister een belang heeft bij voldoende deelname aan het experiment. Hoeveel fondsen
moeten minimaal ook een regeling voor zelfstandigen openstellen om de experimenteerbepaling
een succes te laten zijn volgens de Minister, vragen de leden van de fractie van D66.
Ziet de Minister een mogelijkheid om geen streefwaarde voor het aantal deelnemende
zelfstandigen, maar wel voor het aantal deelnemende fondsen, op te nemen zoals wordt
geadviseerd door de ATR, zo vragen deze leden. Hoe stuurt de Minister hierop om ervoor
te zorgen dat er genoeg informatie wordt vergaard voor een structurele oplossing voor
pensioenopbouw door zelfstandigen, zo vragen deze leden verder.
De leden van de D66-fractie lezen dat «automatisch gegevensuitwisseling tussen pensioenfondsen
en de Kamer van Koophandel niet kan plaatsvinden» en vragen de Minister waarom dit
niet mogelijk is. Deelt de Minister de mening dat deze gegevensuitwisseling (grote)
voordelen kan bieden om deelname aan pensioenregelingen in de tweede pijler door zelfstandigen
te bevorderen en wordt eraan gewerkt om gegevensuitwisseling tussen pensioenfondsen
en de Kamer van Koophandel wel plaats te kunnen laten vinden. Is de mogelijkheid van
gegevensuitwisseling volgens de Minister van belang bij een structurele oplossing,
zo vragen deze leden.
Voorts lezen de leden van de D66-fractie dat verschillende partijen de derde pijler
passender achten voor zelfstandigen dan de tweede pijler. Omdat welke pijler passender
is volgens deze leden per zelfstandige kan verschillen, zijn deze leden benieuwd hoe
de nadelen van het introduceren van een extra optie voor zelfstandigen zijn meegewogen
in de vormgeving van deze experimenteerbepaling. Hoe rijmt de Minister de introductie
van een extra mogelijkheid met de constatering tijdens het rondetafelgesprek over
de Wtp dat zelfstandigen moeite hebben met het grote aantal opties voor pensioenopbouw
door hen. Kan de Minister reflecteren op het voorkomen dat zelfstandigen verdwalen
in alle opties terwijl werknemers helemaal geen keus hebben voor een pensioenuitvoerder
of -fonds.
De Autorteit Financiele Markten (AFM) heeft de Minister geadviseerd om de norm van
keuzebegeleiding reeds te laten gelden bij het maken van de keuze om al dan niet toe
te treden tot de regeling, maar de Minister neemt dit advies niet over en wil de norm
niet verbreden tot keuzes bij toetreding tot de regeling. In aanvulling op eerdere
vragen over keuzebegeleiding voor zelfstandigen, bijvoorbeeld door de Kamer van Koophandel,
vragen de leden van de D66-fractie naar de manier waarop goede begeleiding van zelfstandigen
in de fase voorafgaand aan mogelijke toetreding op dit moment is verankerd in het
voorliggende besluit en of de Minister overweegt om keuzebegeleiding in een andere
vorm vast te leggen voor de precontractuele fase.
In de artikelsgewijze toelichting lezen de leden bij artikel drie dat de zelfstandige
werkzaamheden moet verrichten binnen de statutaire werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds.
Hoewel de leden van de D66-fractie dat begrijpen, kunnen deze leden zich voorstellen
dat er meningsverschillen kunnen ontstaan over grensgevallen waarbij een zelfstandige
van mening is wel werkzaamheden te verrichten binnen de statutaire werkingssfeer van
het fonds maar dat het bestuur van het fonds daar anders over denkt. Is de geschilleninstantie
van de Wet toekomst pensioenen ook in dit gevallen in staat om hier een bindende uitspraak
over te doen, is hier een rol voor de ombudsman pensioenen weggelegd of moet een zelfstandige
in een dergelijk geval op een andere manier proberen toe te kunnen treden tot dit
fonds. Is voor zelfstandigen duidelijk waar zij aan moeten kloppen in dit soort gevallen
vragen deze leden verder.
Naast toestemming voor deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds door zelfstandigen,
kunnen de leden van de D66-fractie zich ook meningsverschillen voorstellen over de
vormgeving van de regeling. Waar moet een (grote) groep zelfstandigen aankloppen als
zij willen deelnemen aan een pensioenregeling in de tweede pijler maar het pensioenfonds
uit hun sector daar geen (adequate) regeling voor aan wil bieden en waar kunnen (grote
groepen) deelnemers aankloppen als zij het niet eens zijn met de vormgeving van hun
pensioenregeling, zo vragen deze leden. Kan de Minister reflecteren op de rol die
het Verantwoordingsorgaan of Belanghebbendenorgaan hierbij heeft en de positie die
zelfstandigen hier al dan niet in kunnen bekleden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen en ontwerpbesluit experimenten
pensioenregeling voor zelfstandigen. Zij maken gelegenheid gebruik voor het stellen
van vragen.
Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat er een alternatief is gevonden voor de zogenaamde
taakafbakeningseis in het solidaire pensioencontract van de Wet toekomst pensioenen.
Gelet op de zeer beperkt doelgroep en het zeer beperkte gebruik van de nettopensioenregeling
vragen de eerder genoemde leden zich wel af of deze extra complexiteit in de regeling
op de lange termijn wel uitvoerbaar blijft?
Kan de Minister bevestigen dat het uitgangspunt blijft bestaan dat er ex ante geen
herverdeling plaats mag vinden (van bruto naar netto of andersom? Betekent dat het
sterfterisico zowel in de opbouw- als de uitkeringsfase herverzekerd mag worden bij
het collectief (op basis ex-ante fiscaal hygiënische premie)? Zo ja, is de Minister
voornemens dit in de toelichting op het Besluit nettopensioen vast te leggen?
In het Besluit nettopensioen wordt in de Nota van toelichting een paragraaf gewijd
aan de samenloop van nieuwe regels voor de taakafbakening van vrijwillige regelingen
en nieuwe regels voor nettopensioen. Waarom is ervoor gekozen om ook passages op te
nemen in dit besluit terzake taakafbakening vrijwillige regelingen? Zou dit besluit
niet beperkt moeten blijven tot nettopensioen?
Er wordt in de nota van toelichting bij het Besluit nettopensioen (alsook in het voorgestelde
artikel 120 tweede lid onderdeel b PW) vermeld dat op de nettopensioenregeling in
beginsel dezelfde regels en voorwaarden van toepassing zijn als op de basispensioenregeling.
Wat betekent «in beginsel» in dit verband? Kan de Minister hier op ingaan?
Kan verduidelijkt worden hoe in een nettopensioenregeling die alleen nettopartnerpensioen
betreft omgegaan moet worden met een solidariteitsreserve? Is het juist dat voor een
aparte nettopartnerpensioenregeling geen solidariteitsreserve aangehouden hoeft te
worden? Als wel een solidariteitsreserve moet worden aangehouden, kan de Minister
dan aangeven hoe zij de werking hiervan (de vul- en uitdeelregels) voor zich ziet?
In hoeverre geldt voor nettopartnerpensioenregelingen in de vorm van een vrijwillige
pensioenregeling ook een verplichting om gedurende 3 maanden na einde deelneming de
gewezen deelnemer aan nettopartnerpensioen een risicodekking te bieden (op kosten
pensioenfonds)? Dezelfde vraag geldt voor de periode dat de gewezen deelnemer direct
na einde deelneming recht heeft op een WW-uitkering. Hierbij biedt het onder punt
1 genoemde mogelijk de oplossing, namelijk het herverzekeren bij de basisregeling
van het sterfterisico. Ziet de Minister deze oplossing ook?
Kan de Minister ook aangeven in hoeverre de gewezen deelnemer aan een nettopensioenregeling
het recht heeft om jaarlijks te kiezen voor ruil van netto ouderdomspensioen voor
netto partnerpensioen als bedoeld in het nieuw voorgestelde artikel 61 a Pensioenwet?
Kan verduidelijkt worden hoe dit dan werkt als er alleen een netto partnerpensioenregeling
is en geen netto ouderdomspensioenregeling waaruit de premie voor voortzetting onttrokken
kan worden? Is denkbaar dat de premie aan het persoonlijk vermogen in de bruto-regeling
wordt onttrokken? Welke voorwaarden zouden hierbij moeten gelden om de fiscale hygiëne
in stand te houden?
Ontwerpbesluit houdende vaststelling van regels omtrent experimenten voor een pensioenregeling
voor zelfstandigen (Besluit experimenten pensioenregeling voor zelfstandigen)
De leden van de CDA-fractie vinden het wenselijk dat meer ZZP’ers pensioen gaan opbouwen.
Echter hebben de eerdergenoemde leden vragen omtrent de experimenten. In de sector
wordt deze experimentenregeling als te strikt ervaren én slecht getimed, kan hierop
gereflecteerd worden?
De eerder genoemde leden vragen of de experimenten daadwerkelijk leiden naar een permanente
oplossing voor het vraagstuk van pensioensparen door zelfstandigen? Kan dit onderbouwd
worden?
Kan inzichtelijk gemaakt worden of er animo is om mee te doen aan deze experimenten
en zo ja, welke organisaties doen hier aan mee en welke experimenten zijn zij voornemens
te ondernemen?
De leden van de CDA-fractie zien risico’s in de mogelijke verruiming van het huidige
tweede pijlerpensioen. Klopt het dat de vrijwillige deelname van zelfstandigen in
combinatie met een verplichte deelname voor werknemers kan leiden tot ongelijke behandeling,
hogere uitvoeringskosten en calculerend gedrag? Zo ja, is de Minister dan ook van
mening dat dit ondermijnend is voor de huidige deelnemer populatie van een pensioenfonds?
Zij dragen immers wel deze extra risico’s, terwijl zij de flexibelere aansluitingsvormen
van de zelfstandigen niet mogen benutten.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de kracht van de tweede pijler zit
in de kenmerkende eigenschappen als solidariteit, collectiviteit en de daarmee samenhangende
schaalvoordelen. Daaraan gekoppeld zijn voorwaarden voor representativiteit. De eerdergenoemde
leden vragen of de vormgeving van de vertegenwoordiging van zelfstandigen bij pensioenenuitvoerders,
in combinatie met de betreffende organisatiegraad, consequenties heeft voor de representativiteit
en behouden we de hiervoor benoemde eigenschappen?
De leden van de CDA-fractie zien het verruimen van de mogelijkheden van de tweede
pijler voor ZZP’ers zeker als een optie, maar vragen wel of de specifieke wensen van
zelfstandigen met betrekking tot pensioenopbouw niet beter geaccommodeerd kunnen worden
in de derde pijler?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de ontwerpbesluiten
vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen en experimenten pensioenregeling
voor zelfstandigen, en hebben hier geen vragen over.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de ontwerpbesluiten met interesse gelezen.
Zij hebben enkele vragen.
Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling vanwege aanpassing van de regeling voor nettopensioen
Deze leden vragen de Minister om toe te lichten in hoeverre zij de nettopensioenregeling
noodzakelijk acht. Is de Minister het ermee eens dat het faciliteren van nettopensioen
ingaat tegen de systematiek van het fiscaal gefaciliteerd opbouwen van pensioen, waarbij
juist bewust is gekozen voor het begrenzen van de pensioengrondslag? Is het daarom
niet vreemd om dan toch een vorm van fiscale facilitering aan te bieden voor pensioen
dat opgebouwd wordt boven die grens?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of het klopt dat het nettopensioen
in het nieuwe stelsel complexer wordt om uit te voeren. Heeft de Minister overwogen
om als onderdeel van de stelselvoorziening de nettopensioenregeling af te schaffen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een raming van de budgettaire gevolgen
van het afschaffen van de regeling, en om een inschatting van de gevolgen voor de
uitvoering. Klopt het dat het afschaffen van de nettopensioenregeling zowel bij de
Belastingdienst als bij de pensioenuitvoerders uitvoeringscapaciteit zou vrijmaken?
Ontwerpbesluit experimenten pensioenregeling voor zelfstandigen
Met betrekking tot de experimenten voor een pensioenregeling voor zelfstandigen vragen
de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister kan reflecteren op de eerdere problemen
rondom gegevensuitwisseling die het organiseren van deze experimenten bemoeilijkten.
Kan de Minister beschrijven wat die problemen precies waren? Welke lessen zijn daaruit
getrokken? Hoe wordt nu omgegaan met privacy en gegevensuitwisseling? Kan de Minister
daarnaast toelichten in hoeverre deze thematiek relevant is voor een eventuele opt-out
pensioenregeling (auto enrollment) voor zelfstandigen? Kan de ervaring die is opgedaan
bij het vormgeven van de experimenten toegepast worden bij het vormgeven van de opt-out
regeling?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.