Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de verzamelbrief ggz en de Rode draden analyse en verkenning van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) inzake (voorgenomen) sluitingen en veranderingen in behandelaanbod
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
Nr. 623
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 24 oktober 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
                  en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de Verzamelbrief
                  ggz van 7 juli 2022 (Kamerstuk 25 424, nr. 619) en over de brief van 15 augustus 2022 over de rode draden analyse en verkenning
                  van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) inzake (voorgenomen) sluitingen en veranderingen
                  in behandelaanbod (Kamerstuk 25 424, nr. 621).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 23 september 2022 aan de Minister voor Langdurige
                  Zorg en Sport voorgelegd. Bij brief van 21 oktober 2022 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
7
                         
                         
                         
II.
Reactie van de Minister
9
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat voornaamste reden achter de sluiting van de
                  KIB Vlaardingenlaan een tekort aan personeel was. Genoemde leden vragen de Minister
                  om wat voor type personeel het hier ging. Was er sprake van een tekort aan basispsychologen
                  of van hoger gekwalificeerd personeel, zoals klinisch psychologen? Hoe kan er vanuit
                  de opleidingskant beter worden ingespeeld op dit soort specifieke kanten? Worden de
                  ramingen vanuit het Capaciteitsorgaan hieromtrent consequent opgevolgd?
               
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie in de analyse van de Nederlandse Zorgautoriteit
                  (NZa) op pagina 7 dat er «zorgplichtrisico’s zijn gelopen doordat in sommige situaties
                  de proactieve, coördinerende rol vanuit de zorgverzekeraar soms pas laat is ingevuld».
                  De leden van de VVD-fractie vinden dit een zorgelijke constatering, aangezien zorgverzekeraars
                  een belangrijke rol hebben binnen het zorgstelsel en deze zorgplicht een van hun kerntaken
                  is. Hoe wordt er op toegezien dat zorgverzekeraars binnen de ggz-sector zo min mogelijk
                  zorgplichtrisico’s lopen? Het is goed dat de NZa binnenkort langs gaat om te kijken
                  of alle getroffen patiënten goede vervolgzorg hebben gekregen, maar hoe kan deze zorgplicht
                  structureel beter worden gemonitord?
               
Ook vragen de leden van de VVD-fractie de Minister hoe zij de relevante veldpartijen
                  kan stimuleren om zo spoedig mogelijk een (voldoende) beeld te vergaren van de benodigde
                  landelijke of regionale klinische capaciteit voor het waarborgen van de klinische
                  ggz-zorg die minimaal nodig is in Nederland. Er worden eerste stappen gezet lezen
                  genoemde leden, maar er mag van hen wel wat meer snelheid achter. Hoe ziet de Minister
                  dit?
               
De NZa heeft het aantal dubbel- en voorkeurswachtenden in kaart geprobeerd te brengen,
                  om zo de toegankelijkheidsproblematiek beter te duiden. De NZa concludeert onder andere
                  dat het overgrote deel van de wachtenden hun wachten niet als vrijwillige of bewuste
                  keuze ervaart, maar niet (voldoende) op de hoogte is van mogelijke alternatieven.
                  Het onderzoek toont daarmee vooral aan dat het belangrijk is dat wachtenden door huisartsen
                  en/of ggz-aanbieders actiever worden gewezen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling
                  door zorgverzekeraars en/of op het bestaan van de regionale transfermechanismen. Ook
                  moeten zorgverzekeraars hun verzekerden informeren over de mogelijkheid ten aanzien
                  van zorgbemiddeling. De leden van de VVD-fractie vragen al langer aandacht voor het
                  actief informeren over zorgbemiddeling, ook waar het gaat om inhaalzorg naar aanleiding
                  van de coronapandemie. Hoe sturen zorgverzekeraars op dit moment op het behalen van
                  resultaten in de afspraken met zorgaanbieders? Hoe wordt deze sturing meer gestimuleerd?
                  Welke stappen worden er op dit moment gezet door zorgverzekeraars om structureel inzicht
                  in de aard, omvang en ontwikkeling van wachttijden te hebben? Welke resultaatdoelstellingen
                  worden of zijn hieromtrent afgesproken?
               
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat veldpartijen nadenken over een ondergrens
                  met betrekking tot ambulantisering. Zij zijn benieuwd of het hier ook gaat om specialistische
                  ggz? Bij een beweging naar ambulantisering is het cruciaal dat er een juiste afstemming
                  plaatsvindt in de ggz-keten en met het sociale domein. Welke acties vinden daar nu
                  vanuit de Minister plaats?
               
In het Integraal Zorgakkoord (Kamerstuk 31 765, nr. 655) hebben de leden van de VVD-fractie gelezen dat naar aanleiding van de goed ervaringen
                  met hybride zorgvormen in de ggz, de komende jaren voor alle groepen in de ggz verdere
                  stappen worden gezet op het gebied van hybride zorg. De kwaliteit van deze zorg zal
                  door partijen nauwgezet gemonitord en geanalyseerd worden, zodat een cyclus van met
                  elkaar leren en verbeteren plaats kan vinden. Hoe wordt geborgd dat de cyclus van
                  leren en verbeteren daadwerkelijk van de grond komt en niet iedereen het wiel opnieuw
                  gaat uitvinden, zo vragen deze leden de Minister?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de analyse van
                  de NZa over de (voorgenomen) sluitingen en veranderingen in behandelaanbod in de ggz.
                  Voor de leden is het belangrijk dat er voldoende specialistische ggz-zorg beschikbaar
                  is voor patiënten met een complexe zorgvraag. De leden van de D66-fractie ondersteunen
                  echter ook de richting van ambulantisering, omdat herstel in de veilige thuisomgeving
                  voor patiënten vaak beter is dan opname in een klinische setting. De klinische setting
                  moet echter wel beschikbaar zijn, als het thuis bijvoorbeeld niet meer gaat, vinden
                  deze leden.
               
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de conclusies van de NZa dat
                  zorgverzekeraars een meer proactieve rol kunnen vervullen bij de afbouw van zorg en
                  in de communicatie hierover richting verzekerden en patiënten. Deze leden vragen de
                  Minister om aan te geven hoe zij erop gaat toezien dat deze communicatie beter wordt.
                  Voor genoemde leden is het belangrijk dat niet alleen gecommuniceerd wordt, maar dat
                  patiënten en verzekerden ook beter betrokken worden bij de besluitvorming, omdat dit
                  het maatschappelijk draagvlak voor keuzes vergroot. Zij vragen de Minister om aan
                  te geven hoe dit in de toekomst beter geregeld gaat worden.
               
De leden van de D66-fractie lazen daarnaast dat zowel aanbieders als verzekeraars
                  zich beter rekenschap moeten geven van het zorglandschap in de regio en willen van
                  de Minister weten hoe dit concreet ingevuld gaat worden en hoe zij erop gaat toezien
                  dat de (vervolg)zorg in de regio ook geborgd blijft. Zij lazen dat er een rol is weggelegd
                  voor verzekeraars en zorgaanbieders om de kritische ondergrens in kaart te brengen
                  en vragen de Minister wat het tijdspad hiervoor is. Deze leden vragen de Minister
                  om te kijken welke rol de NZa kan spelen om hier regie op te houden en horen graag
                  van haar hoe zij aankijkt tegen het concreter invullen van de «zorgplicht» van de
                  NZa. Genoemde leden zien nu dat deze niet concreet is ingevuld en zouden graag zien
                  dat de Minister hierin het veld meer handvaten geeft.
               
Ook namen de leden van de D66-fractie kennis van het voorstel om betere afstemming
                  in de ggz-keten en het sociaal domein te laten plaatsvinden, omdat dit cruciaal is
                  voor de beweging ambulantisering. Genoemde leden horen graag van de Minister wie hier
                  de regie op zou moeten nemen om te borgen dat er goede samenwerking in de keten plaatsvindt.
                  Een signaal dat de leden regelmatig vanuit het ggz-veld krijgen, is dat zij te maken
                  hebben met veel verschillende inkopers (zorgkantoren, zorgverzekeraars, verschillende
                  gemeenten) die ook weer veel verschillende eisen stellen. Deze leden vragen de Minister
                  of bijvoorbeeld de maatregel uit het coalitieakkoord om delen van de inkoop- en verantwoordingseisen
                  in de Zorgverzekeringswet (Zvw) te standaardiseren, breder ingezet zou kunnen worden
                  binnen de ggz en of de Minister al heeft bekeken welke voordelen dat voor de ggz zou
                  kunnen opleveren.
               
De leden van de D66-fractie lazen in de Kamerbrief dat de wachttijden in de ggz wat
                  af lijken te nemen ten opzichte van vorig jaar, maar zien ook nog steeds dat er veel
                  patiënten op de wachtlijst staan. Deze leden leggen een link tussen recente berichtgeving
                  naar aanleiding van Trimbosonderzoek dat met name de mentale gezondheid van meisjes
                  achteruit gaat1. Zij maken zich hier ernstige zorgen over en vragen hier aandacht voor. Genoemde
                  leden vragen de Minister of zij deze link ook legt en welke oorzaken zij nog meer
                  ziet voor de toename van instroom. Welke stappen kan zij of kunnen veldpartijen en
                  maatschappelijke organisaties nemen om deze zorgelijke ontwikkeling te remmen, vragen
                  de leden. Genoemde leden willen ook graag van de Minister weten welke stappen zij
                  gaat nemen om het personeelsverzuim in de ggz tegen te gaan en het werken in de ggz
                  weer aantrekkelijker te maken. Deze leden vinden de ggz een belangrijke sector waar
                  belangrijk werk wordt verricht en waar dus personeel ook in staat moet worden gesteld
                  om goed dit werk te kunnen doen.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om een aantal aanvullende
                  en verduidelijkende vragen te stellen over de Kamerbrieven van de Minister.
               
De leden van de CDA-fractie willen opmerken dat zij het punt met de Minister delen
                  dat er tussen de drie genoemde casussen geen directe samenhang is, iedere casus heeft
                  zijn eigen aanloop en verloop. Echter, deze leden wensen wel op te merken dat de conclusie(s),
                  gevolgen van de sluitingen, wel hetzelfde is. Het aantal intramurale bedden (plaatsen)
                  voor hoogcomplexe ggz-zorg neemt in het totaal af en misschien zelfs meer voor bepaalde
                  regio’s. Deelt de Minister deze zienswijze? Kan de Minister aangeven met hoeveel bedden
                  het totale intramurale aanbod daalt door de sluiting van deze drie casussen?
               
Het benodigde aanbod van het unieke en specialistische zorgaanbod met landelijk functies
                  zal in de komende periode in kaart worden gebracht. De onderhavige brief is van 7 juli
                  2022. Kan de Minister aangeven hoever het hier nu mee staat? Wanneer verwacht zij
                  dat dit klaar is? Wordt er dan ook een relatie gelegd met het aantal mensen dat voor
                  specialistische ggz-zorg op de wachtlijst staat? De Minister stelt in haar brief dat
                  de totale landelijke zorgvraag en het aanbod wordt meegewogen, maar wat wordt er dan
                  precies bedoeld? Kan de Minister in dit kader een nadere duiding geven?
               
Wat betreft de Monitor Wachttijden NZa stelt de Minister dat er een lichte daling
                  is van het aantal wachtenden, maar dat mensen over het algemeen wel langer moeten
                  wachten. Kan de Minister uiteenzetten of de groep van 30 procent die langer wacht
                  op behandeling, met name wacht op specialistisch complexe zorg of juist niet? En gaat
                  het dan om een specifiek soort intramurale zorg of juist niet? De NZa stelt dat de
                  langere gemiddelde wachttijd deels te verklaren is door een hoog personeelsverzuim.
                  Hoe hoog is het personeelsverzuim? En komt dat in de ggz vooral voor onder personeel
                  dat werkt in de hoogcomplexe zorg?
               
De leden van het CDA-fractie lezen verder dat de mensen onvoldoende op de hoogte zijn
                  van regionale transfermechanismen of zorgbemiddeling door zorgverzekeraars. Bedoelt
                  de Minister hier de (regionale) regietafels mee? Zo ja, hoeveel mensen met een hoogcomplexe
                  zorgvraag zijn hierdoor inmiddels geholpen aan adequate zorg? Wat gaat er volgens
                  de Minister goed bij de regiotafel’s en wat kan er nog beter?
               
De Minister stelt tot slot dat de sector zelf het initiatief neemt om het specialistische
                  en uniek aanbod met landelijke functies in beeld te brengen. Genoemde leden willen
                  graag weten hoe de Minister gaat toetsen of dit lukt of gelukt is. Welke rol ziet
                  de Minister hierbij voor het ministerie zelf?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief
                  van de Minister over de rode draden analyse van de Nederlandse Zorgautoriteit naar
                  enkele (voorgenomen) sluitingen en wijzigingen in het behandelaanbod.
               
Rode draden analyse en verkenning NZa inzake (voorgenomen) sluitingen en veranderingen
                     behandelaanbod
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister wanneer de Kamer uitgebreider zal
                  worden geïnformeerd over de uitvoering van de aanbevelingen van de NZa op basis van
                  de bevindingen uit de controlebezoeken. Deze leden lezen bijvoorbeeld dat de NZa aangeeft
                  dat in de onderzochte casuïstiek de zorgplicht niet is geschonden, maar dat er een
                  risico was dat dit anders had kunnen lopen, omdat niet iedere zorgverzekeraar er even
                  proactief op toezag dat iedere patiënt toch passende zorg zou krijgen. Zij vragen
                  de Minister hoe de NZa er op toe gaat zien dat zorgverzekeraars wel actief naar zorg
                  zoeken voor hun verzekerden wanneer zorg op een bepaalde locatie wordt afgebouwd.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of een overzicht gegeven kan worden
                  van wat zorgverzekeraars precies anders gaan doen dan voorheen om verzekerden goede
                  (vervolg)zorg te geven. Hoe gaat de regering daarop toezien? Hoe gaat concreet gezorgd
                  worden voor een betere afstemming met het sociale domein? In het Integraal Zorgakkoord
                  lezen deze leden slechts dat de samenwerking tussen huisartsen, ggz en sociaal domein
                  verbeterd gaat worden, maar hoe gaat dat dan gebeuren? Wanneer worden concrete maatregelen
                  aan de Kamer gestuurd en welk tijdspad wordt daarbij gehanteerd?
               
Monitor Wachttijden NZa
De leden van de PvdA-fractie zien de al jarenlang bestaande wachtlijsten in de ggz
                  als een ernstig probleem. In dit verband vragen zij een reactie van de Minister op
                  het artikel in Zorgvisie2, waarin wordt gesteld dat de NZa de zorgplicht van zorgverzekeraars niet handhaaft.
                  Hoeveel patiënten maken gebruik van zorgbemiddeling in de ggz en hoe is het toezicht
                  daarop? Hoeveel mensen dienden de afgelopen jaren na falende zorgbemiddeling een klacht
                  in bij de NZa en hoe werd deze door de NZa opgepakt? Hoe vaak heeft de NZa in de afgelopen
                  jaren een aanwijzing gegeven aan verzekeraars om tijdig bij te contracteren?
               
Waarom controleert de NZa niet ieder jaar per regio of er voldoende zorg is ingekocht
                  voor de verwachte zorgvraag in die regio? Zou een laagdrempelig meldpunt voor niet
                  nakomen van de zorgplicht bij de NZa een rol kunnen spelen? Zo ja, is de Minister
                  bereid dat in te laten stellen? Zo nee, waarom niet?
               
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat volgens de NZa 60.000 mensen wachten
                  op zorg, waarvan 41.000 langer dan de Treeknorm. Omdat dit om dermate grote aantallen
                  gaat, moet er structureel iets veranderen. De NZa heeft hier een bepalende rol in.
                  Wat is hierover de mening van de Minister?
               
De leden van de PvdA-fractie vragen met welke tussenstappen gezorgd gaat worden dat
                  de wachttijden worden ingekort van veertien naar vijf weken. Hoe wordt er op toegezien
                  dat de tussenstappen daadwerkelijk in de praktijk worden gebracht?
               
Genoemde leden vragen de Minister wanneer wordt gestart met het landelijke netwerk
                  van laagdrempelige steunpunten, welke concrete maatregelen daartoe worden genomen
                  en welk tijdspad wordt gehanteerd. Zij vragen ook wat de in het Integraal Zorgakkoord
                  opgenomen zin «ook in zorg- en ondersteuningstrajecten blijft de eigen regie van de
                  inwoner uitgangspunt» betekent in relatie tot de eerdere uitspraak in ditzelfde akkoord
                  «door een betere samenwerking tussen huisarts, ggz en sociaal domein ervaart de cliënt
                  dat zijn/haar hulpvraag sneller op de juiste plek opgepakt en wordt onnodige instroom
                  in de ggz voorkomen». Wat wordt precies verstaan onder eigen regie van de inwoner,
                  juist op het moment dat deze het risico loopt die eigen regie even niet te kunnen
                  nemen?
               
Genoemde leden vragen de Minister hoe en wanneer de regionale samenwerkingsafspraken
                  tot stand zullen komen, bijvoorbeeld ten aanzien van de mentale gezondheidscentra,
                  en vragen haar tevens hoe de voortgang wordt bewaakt.
               
Afsluiting
De leden van de PvdA-fractie zien in het Integraal Zorgakkoord een groot aantal ambities
                  en processen, waarbij veel verschillende partijen betrokken zijn. Zij zien graag een
                  overzicht van de Minister van de verschillende maatregelen, met daarbij een tijdspad
                  en de verantwoordelijkheidsverdeling van partijen om tot de benoemde ambitie te komen.
               
Deze leden vragen hoe de Minister precies de verantwoordelijkheid van de sector ziet
                  ten opzichte van de rol van de overheid die de verantwoordelijkheid voor toegankelijke
                  en betaalbare zorg heeft. Zij vragen wat de Minister verstaat onder het «borgen van
                  passende randvoorwaarden».
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor het toezenden van de brief
                  over de rode draden analyse van de NZa over de voorgenomen sluitingen en verandering
                  in het behandelaanbod van de specialistische ggz. Genoemde leden hebben de afgelopen
                  maanden herhaaldelijk gevraagd wat de sluitingen betekenen voor het zorglandschap
                  en de beschikbaarheid van bepaalde vormen van ggz-zorg. Dat de Minister uiteindelijk
                  ook na deze analyse van de NZa moet concluderen dat dit onduidelijk is, omdat onvoldoende
                  in beeld is – bij zowel aanbieders als verzekeraars – wat minimaal nodig is aan landelijke
                  of regionale klinische capaciteit van klinische ggz-zorg baart deze leden grote zorgen.
                  Met name omdat ook wordt geconcludeerd dat in de toekomst nieuwe sluitingen niet kunnen
                  worden voorkomen. Hoe kan het dat niet eerder is geconstateerd dat een overzicht hiervan
                  ontbreekt? Hoe ging dat bij sluitingen van instellingen hiervoor? Sloten er gewoon
                  plekken zonder te checken of er nog wel voldoende andere instellingen of behandelplekken
                  over waren? Wat vindt de Minister hiervan? En wie controleert of het hele proces dat
                  heeft geleid tot sluiting op de juiste manier is gelopen en besluiten gebaseerd zijn
                  op een ordentelijke onderbouwing? De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister
                  welke conclusies zij hieruit trekt als het gaat om het stelsel. Wie moet hier toezicht
                  op houden? En moet de Minister als stelselverantwoordelijke ook niet zelf weten of
                  er voldoende zorg beschikbaar is? Hoe kan het ook dat dit niet eerder aan het licht
                  is gekomen? Waarom wordt dit onderzoek pas gedaan na maatschappelijke onrust en politieke
                  vragen?
               
Bevindingen onderzoek
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het bestuur van Pro Persona een koerswijziging
                  heeft ingezet, waarbij klinische en dagklinische voorzieningen van het Centrum voor
                  Psychotherapie (CvP) – waarbij patiënten met persoonlijkheidsstoornissen zeer intensieve
                  zorg ontvingen – worden omgevormd naar intensieve deeltijdtrajecten. Is deze koerswijziging
                  besproken met behandelaren en patiënten? Hebben zij inspraak gehad op deze beslissing?
                  Zo nee, mogen dit soort besluiten worden genomen zonder inspraak? Wat vindt de Minister
                  hiervan? Zijn patiënten meegenomen in deze beslissing? Hebben al deze patiënten inmiddels
                  passende vervolgzorg gekregen? Deze leden ontvangen graag een geanonimiseerd overzicht
                  hiervan.
               
Deze leden lezen dat ook bij Eikenboom van Altrecht de helft van het klinische aanbod
                  is gesloten omdat de zorgaanbieder meer toe wil naar passende zorg. Was de zorg hiervoor
                  dan niet passend? Wie concludeert dat? De zorgaanbieder of de behandelaar en de patiënt?
                  En op basis waarvan werd deze conclusie getrokken? In hoeverre zijn patiënten/behandelaren
                  hierin meegenomen? Hebben de patiënten van Eikenboom wiens zorg is afgebouwd inmiddels
                  passende vervolgzorg gekregen? Genoemde leden ontvangen graag een overzicht hiervan
                  van de Minister.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een Kliniek voor Intensieve Behandeling
                  (KIB) patiënten behandeld met een zeer intensieve zorgvraag die bij andere klinieken
                  zijn vastgelopen. De patiënten die bij de inmiddels gesloten KIB Vlaardingenlaan zaten,
                  zijn intern dan wel extern uitgeplaatst. Waar zijn deze patiënten naartoe uitgeplaatst,
                  als dit al patiënten waren die bij andere klinieken waren vastgelopen? Hebben alle
                  patiënten van de KIB Vlaardingenlaan een passende vervolgplek gekregen? Deze leden
                  ontvangen graag een overzicht van de Minister. Hoeveel KIB’s zijn er nog over in Nederland?
                  Hoeveel patiënten zijn er totaal bij deze KIB’s? Genoemde leden lezen dat er door
                  de sluiting een gat is ontstaan in de landelijke dekking van de KIB GGZ in Noord-Nederland,
                  waar Arkin verantwoordelijk voor is. Zijn er volgens de Minister plannen om een vervangende
                  KIB op te zetten, nu de Vlaardingenlaan gesloten is? Zo nee, waarom niet? Deze leden
                  lezen dat het gat nu wordt opgevuld met ambulante alternatieven. Is ambulante zorg
                  wel mogelijk bij deze intensieve doelgroep, zo vragen zij de Minister.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in één van de door de NZa onderzochte
                  casussen de sluiting voornamelijk is ingegeven door onvoldoende beschikbaarheid van
                  personeel. Welke concrete maatregelen gaan door de Minister genomen worden om personeelstekort
                  en -verzuim zo snel mogelijk tegen te gaan? Wat is de huidige gemiddelde caseload
                  van personeel binnen de klinische ggz-zorg? Welke concrete maatregelen gaan op de
                  korte en middellange termijn genomen worden om de caseload te verlagen? Wat is het
                  doel van de Minister en binnen hoeveel jaar? Hoe zal de Minister zich inzetten voor
                  het verbeteren van de werkomstandigheden van zorgpersoneel binnen de ggz en het reduceren
                  van het aantal personeelsleden die kampen met een burn-out?
               
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de veranderingen bij zowel Pro
                  Persona als bij Altrecht vooral zijn ingegeven om kosten te besparen, dure intensieve
                  klinische zorg wordt ambulant gemaakt. Is wetenschappelijk onderzocht of de ombouw
                  van klinische ggz naar ambulante ggz een juiste beweging is? Zijn er voorbeelden te
                  geven van patiëntengroepen waar deze afbouw goed voor gewerkt heeft of juist niet?
                  Is de Minister van mening dat intensieve klinische ggz-zorg niet meer beschikbaar
                  dient te zijn? Zo ja, waar baseert zij deze mening op? Zo niet, hoeveel intensieve
                  klinische ggz zorg zou er naar haar mening beschikbaar moeten zijn in Nederland? Genoemde
                  leden zijn ook benieuwd hoeveel andere instellingen in Nederland bezig zijn met de
                  ombouw van klinische ggz naar ambulante ggz. Gebeurt dit op grote schaal? Wordt deze
                  ombouw gemonitord? Zo ja, door welke instantie? Is deze ombouw ingegeven om betere
                  zorg te verlenen of spelen financiële redenen ook een rol? Wat zou volgens de Minister
                  de verhouding tussen deze twee moeten zijn?
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de zorgverzekeraar in het kader van de
                  zorgplicht ervoor moet zorgen dat alle verzekerden passende alternatieve zorg wordt
                  aangeboden. Zijn er kaders over wat onder «passende alternatieve zorg» valt? Is er
                  bijvoorbeeld ook aan de zorgplicht voldaan als een patiënt eerst klinische zorg kreeg
                  en nu ambulante zorg? Hoe bepaalt een zorgverzekeraar wat passende vervolgzorg is?
                  Is dit in overleg met een behandelaar? Genoemde leden vragen de Minister of de zorgverzekeraar
                  zelf contact opneemt met de patiënt om te bespreken wat voor vervolgzorg er wordt
                  aangeboden als er sprake is van afbouw van zorg. Of moet de patiënt hier zelf achteraan?
                  Zorgt dit er niet voor dat alleen mondige patiënten passende vervolgzorg krijgen?
                  Hoe wordt gehandhaafd dat zorgverzekeraars daadwerkelijk hun zorgplicht nakomen? Zijn
                  daar ook sancties voor?
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de vraag hoeveel klinische capaciteit
                  «bovenregionaal» nodig is, een vraag is die de zorgverzekeraar niet alleen kan beantwoorden.
                  Wie kan deze vraag volgens de Minister wél beantwoorden? Welk partijen beslissen dit?
                  Hoe ziet de proactief coördinerende rol eruit die de zorgverzekeraars hebben? Genoemde
                  leden lezen dat door oplopende casuïstiek zorgverzekeraars de afbouw van klinische
                  ggz vaker in de gesprekcyclus van contractering laten terugkomen. Wat betekent dit
                  en wordt er vervolgens ook op gehandeld?
               
Conclusies en aanbevelingen
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat zowel aanbieders als verzekeraars geen
                  voldoende beeld hebben bij de benodigde landelijke of regionale klinische capaciteit
                  om de klinische ggz-zorg te borgen die minimaal nodig is. Klopt het dat binnen het
                  Integraal Zorgakkoord is afgesproken om dit wel in beeld te brengen? Welke partijen
                  gaan dit doen en binnen welk termijn? In hoeverre wordt daarin de bijdrage van behandelaren
                  en patiënten meegenomen?
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het proces over een voornemen tot sluiting,
                  afbouw van klinische capaciteit of andere ingrijpende wijzigingen in de portfolio
                  van een zorgaanbieder kan worden verbeterd doordat zorgaanbieders, verzekeraars en
                  patiëntenorganisaties hier vaker met elkaar over in gesprek en werkafspraken maken.
                  Genoemde leden vragen de Minister of dit niet te vrijblijvend is. Moeten die werkafspraken
                  niet verplicht worden? Er is een leidraad Continueert van zorg. Moet deze niet gewoon
                  nageleefd worden of misschien wel worden aangescherpt?
               
De leden van de GroenLinks-fractie horen ook graag van de Minister waar personeel
                  terecht kan bij vragen of klachten als ze niet zijn meegenomen in het besluitvormingsproces.
                  Waar precies kunnen cliënten terecht die te horen krijgen dat hun behandeling wordt
                  gestopt, en die geen passend vervolgaanbod krijgen? Wat zijn dan precies de rechten
                  van de cliënten en wie brengt hen op de hoogte van hun rechten?
               
Ook lezen genoemde leden dat zorgverzekeraars een meer proactieve rol moeten vervullen
                  om te zorgen dat hun verzekerden goede vervolgzorg hebben gekregen. Hoe wordt gecontroleerd
                  of zorgverzekeraars deze aanbeveling ook echt gaan opvolgen, zeker bij patiënten die
                  minder mondig of weerbaar zijn? Moeten hier niet richtlijnen voor komen? Tenslotte
                  lezen zij dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders in kaart moeten brengen waar de ondergrens
                  ligt van de huidige ontwikkeling van ambulantisering. Heeft de Minister hier zelf
                  ook een mening over? Hoe kijkt zij naar dit vraagstuk?
               
II. Reactie van de Minister
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat voornaamste reden achter de sluiting van de
                     KIB Vlaardingenlaan een tekort aan personeel was. Genoemde leden vragen de Minister
                     om wat voor type personeel het hier ging. Was er sprake van een tekort aan basispsychologen
                     of van hoger gekwalificeerd personeel, zoals klinisch psychologen?
                  Hoe kan er vanuit de opleidingskant beter worden ingespeeld op dit soort specifieke
                     kanten?
Uit navraag bij Inforsa weet ik dat het bij de KIB aan de Vlaardingenlaan in Amsterdam
                     ging om een drietal professies, te weten psychiaters, gz-psychologen en groepsleiding
                     (sociotherapeuten en verpleegkundigen die op de groep staan).
                  
Zoals bekend, baseer ik mij bij het bepalen van het aantal opleidingsplekken voor
                     professies die via de beschikbaarheidsbijdrage worden gefinancierd, zoals die van
                     psychiater en gz-psychologen, op een landelijk beeld dat ik ontvang via de ramingen
                     van het Capaciteitsorgaan met de ggz-sector. Ik ben met verschillende partijen in
                     gesprek om te bezien of het mogelijk is om te differentiëren op basis van regio’s
                     en/of sectoren met het doel de opleidingsplekken nog beter toe te delen naar plekken
                     waar het tekort is geconstateerd. Naast het hebben van voldoende opgeleide professionals
                     is het van belang dat deze ook behouden blijven voor de sector. Dat vraagt dan om
                     een inspanning van de werkgever om een aantrekkelijke werkgever te zijn en te blijven.
                     Ik wil dat graag ondersteunen; met het Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ)
                     programma zet ik, in samenwerking met partijen (o.a. Verpleegkundigen & Verzorgenden
                     Nederland (V&VN), de Nederlandse ggz (deNLggz), in op de urgente uitdagingen die er
                     liggen op de arbeidsmarkt, ook voor de ggz-sector. Het programma richt zich op meer
                     ruimte voor innovatieve werkvormen, meer ruimte voor goed werkgeverschap en voor scholing
                     en ontwikkeling. Door meer zeggenschap te stimuleren en daardoor het werkplezier te
                     vergroten moeten zorgmedewerkers behouden blijven voor de zorg.
                  
Worden de ramingen vanuit het Capaciteitsorgaan hieromtrent consequent opgevolgd?
De afgelopen jaren heb ik (en hebben mijn voorgangers) deze ramingen gevolgd bij het
                  beschikbaar stellen van opleidingsplekken. Deze worden telkens goed ingevuld. Eind
                  dit jaar verwacht ik een nieuwe capaciteitsraming voor deze beroepen.
               
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie in de analyse van de Nederlandse Zorgautoriteit
                        (NZa) op pagina 7 dat er «zorgplichtrisico’s zijn gelopen doordat in sommige situaties
                        de proactieve, coördinerende rol vanuit de zorgverzekeraar soms pas laat is ingevuld».
                        De leden van de VVD-fractie vinden dit een zorgelijke constatering, aangezien zorgverzekeraars
                        een belangrijke rol hebben binnen het zorgstelsel en deze zorgplicht een van hun kerntaken
                        is.
Hoe wordt erop toegezien dat zorgverzekeraars binnen de ggz-sector zo min mogelijk
                        zorgplichtrisico’s lopen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, die is vastgelegd in artikel 11 van de Zorgverzekeringswet
                  (Zvw). De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is de toezichthouder hierop. De NZa heeft
                  wat zij verwacht van zorgverzekeraars nader geduid in de Beleidsregel Toezichtkader
                  zorgplicht (TH/BR-025)3 en in de Handvatten bij de uitvoering van de zorgplicht4.
               
Het is goed dat de NZa binnenkort langsgaat om te kijken of alle getroffen patiënten
                     goede vervolgzorg hebben gekregen, maar hoe kan deze zorgplicht structureel beter
                     worden gemonitord?
De NZa houdt toezicht op zorgverzekeraars en stelt vast of zij voldoen aan hun zorgplicht.
                  Dit doen zij als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), waarbij zij primair zelf gaan over
                  de invulling van hun rol als toezichthouder. De NZa heeft in haar brief van 13 oktober
                  jl.5 laten weten aan de zorgverzekeraars dat zij de komende periode nog nadrukkelijker
                  gaat toezien op naleving van de zorgplicht en de hierbij verwachte proactieve houding
                  van zorgverzekeraars. De NZa geeft aan in 2023 daarom bij alle zorgverzekeraars een
                  vervolgonderzoek uit te voeren om vast te stellen of zorgverzekeraars handelen in
                  lijn met de eerder uitgebrachte handvatten zorgplicht en de toegankelijkheid van de
                  zorg voldoende borgen. Indien dit niet het geval is zal de NZa maatregelen nemen.
               
Ook vragen de leden van de VVD-fractie de Minister hoe zij de relevante veldpartijen
                     kan stimuleren om zo spoedig mogelijk een (voldoende) beeld te vergaren van de benodigde
                     landelijke of regionale klinische capaciteit voor het waarborgen van de klinische
                     ggz-zorg die minimaal nodig is in Nederland. Er worden eerste stappen gezet lezen
                     genoemde leden, maar er mag van hen wel wat meer snelheid achter. Hoe ziet de Minister
                     dit?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn afspraken gemaakt om in 2023 de cruciale zorgfuncties
                  op zowel landelijk als regionaal niveau in kaart te brengen, aan de hand van regiobeelden.
                  Nog in 2022 wordt een handreiking ontwikkeld die duidelijk maakt wat we verstaan onder
                  cruciale zorg en welk aanbod daarvoor nodig is op regionaal en landelijk niveau. De
                  afspraken voorzien erin dat op landelijk niveau wordt besproken wat het noodzakelijk
                  zorgaanbod moet zijn en hoe dit het beste georganiseerd kan worden. Op basis van de
                  uitkomsten kopen de zorgverzekeraars de benodigde (extra) zorg in.
               
De NZa heeft geprobeerd het aantal dubbel- en voorkeurswachtenden in kaart te brengen,
                        om zo de toegankelijkheidsproblematiek beter te duiden. De NZa concludeert onder andere
                        dat het overgrote deel van de wachtenden hun wachten niet als vrijwillige of bewuste
                        keuze ervaart, maar niet (voldoende) op de hoogte is van mogelijke alternatieven.
                        Het onderzoek toont daarmee vooral aan dat het belangrijk is dat wachtenden door huisartsen
                        en/of ggz-aanbieders actiever worden gewezen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling
                        door zorgverzekeraars en/of op het bestaan van de regionale transfermechanismen. Ook
                        moeten zorgverzekeraars hun verzekerden informeren over de mogelijkheid ten aanzien
                        van zorgbemiddeling.
De leden van de VVD-fractie vragen al langer aandacht voor het actief informeren over
                        zorgbemiddeling, ook waar het gaat om inhaalzorg naar aanleiding van de coronapandemie.
Om beter inzicht te krijgen in de cijfers over de werkvoorraden heeft de NZa samen
                  met de partijen binnen de medisch-specialistische zorg afspraken gemaakt over de nieuwe
                  wijze van aanlevering van deze cijfers aan de NZa. Dit heeft geleid tot een sterke
                  toename in aanlevering. Daarnaast heeft de NZa samen met Zorgverzekeraars Nederland
                  (ZN) en de Patiënten Federatie Nederland (PFN) gekeken naar mogelijkheden om zorgbemiddeling
                  nog meer onder de aandacht te brengen. Dit heeft ertoe geleid dat ZN hier landelijk
                  aandacht aan heeft besteed via advertenties in kranten. Ook worden in de filmpjes
                  in de wachtkamer (narrow casting), bij bijvoorbeeld de huisarts, de mogelijkheden
                  van zorgbemiddeling onder de aandacht gebracht.
               
Hoe sturen zorgverzekeraars op dit moment op het behalen van resultaten in de afspraken
                     met zorgaanbieders? Hoe wordt deze sturing meer gestimuleerd?
Om de toegang tot de ggz te bevorderen is het van belang dat er een goed inzicht is
                  in de aard, omvang en de ontwikkeling van wachtlijsten. Dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
                  Zorgverzekeraars kunnen sturen op het nakomen van bestuurlijke afspraken of het behalen
                  van resultaten door middel van contractering met zorgaanbieders. Daarnaast hebben
                  zorgverzekeraars de mogelijkheid om een aanmeldpauze in te stellen voor een bepaalde
                  diagnosegroep bij een bepaalde aanbieder wanneer de Treeknorm wordt overschreden.
                  Voor wat betreft zorgbemiddeling geldt dat zorgaanbieders op basis van de Wet Marktordening
                  Gezondheidszorg (Wmg) de verplichting hebben om patiënten die langer wachten dan Treeknorm
                  te benaderen en actief te wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling. Van zorgverzekeraars
                  verwacht ik op hun beurt dat zij inzetten op goede informatievoorziening over wachttijdbemiddeling
                  in de richting van patiënten en zorgaanbieders, zoals huisartsen. Ik wil dat zij hun
                  uiterste best doen om patiënten die dat willen te bemiddelen naar een zorgaanbieder
                  die hen sneller kan helpen. Zoals in bovenstaand antwoord vermeld zijn in het IZA
                  afspraken gemaakt over het beter in zicht brengen vande cruciale ggz-zorg Op deze
                  manier ontstaat er per regio een actueel overzicht van wachtenden en wachttijden.
                  Dit inzicht kan de patiënt gebruiken bij de keuze voor een zorgaanbieder. Ook de verzekeraar
                  kan dit overzicht gebruiken om bij zorgbemiddeling een patiënt in zorg te brengen,
                  bijvoorbeeld bij een aanbieder met de kortste wachtlijst.
               
Welke stappen worden er op dit moment gezet door zorgverzekeraars om structureel inzicht
                     in de aard, omvang en ontwikkeling van wachttijden te hebben?
In het IZA is voor wat betreft het inzicht in de wachttijden met zorgverzekeraars
                  en aanbieders afgesproken dat er op regioniveau een wachtlijstoverzicht komt waarin
                  de kwalitatieve en kwantitatieve wachtlijsten van mentale gezondheidscentra en wachtlijsten
                  op stedelijk niveau zijn opgenomen.
               
Welke resultaatdoelstellingen worden of zijn hieromtrent afgesproken?
In het IZA is afgesproken dat alle mensen met een psychische hulpvraag zorg ontvangen
                  binnen de Treeknorm. Partijen hebben afgesproken dat zij de gemiddelde wachttijd aan
                  het einde van de looptijd van het akkoord teruggebracht hebben naar vijf weken: één
                  tot twee weken voor de aanmeldfase en drie tot vier weken voor de behandelfase. Uiterlijk
                  in 2023 maken we afspraken over het maximum aantal uniek wachtenden in de ggz.
               
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat veldpartijen nadenken over een ondergrens
                     met betrekking tot ambulantisering. Zij zijn benieuwd of het hier ook gaat om specialistische
                     ggz?
Ja, dat gaat ook over specialistische zorg. In het IZA is een aantal zorgvormen al
                  concreet benoemd, vooruitlopend op de verdere invulling door zorgaanbieders en verzekeraars
                  van wat «cruciale zorg» in de ggz is.
               
Bij een beweging naar ambulantisering is het cruciaal dat er een juiste afstemming
                     plaatsvindt in de ggz-keten en met het sociale domein. Welke acties vinden daar nu
                     vanuit de Minister plaats?
Ik deel het belang van betere afstemming en samenwerking tussen de ggz-keten en het
                  sociale domein. Ik ben dan ook verheugd dat in het IZA met de VNG afspraken zijn gemaakt
                  over het verbeteren van de samenwerking tussen het sociaal domein, de huisartsenzorg
                  en de ggz. Zo ontwikkelen en implementeren we de komende vijf jaar een passende lokale
                  (of regionale) werkwijze die zorg en welzijn verbindt voor mensen met psychische klachten
                  en worden afspraken gemaakt om te komen tot een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige
                  steunpunten (zoals herstel- en zelfregiecentra) en digitale lotgenotengroepen. Daarnaast
                  richt de ggz in samenwerking met het sociaal domein de komende twee jaar regionale
                  mentale gezondheidscentra in waar, op verwijzing van de huisarts, verkennende gesprekken
                  worden gevoerd met mensen met psychische klachten én problemen op andere levensdomeinen.
                  Tenslotte wordt toegewerkt naar bekostiging van domeinoverstijgende samenwerking.
               
In het Integraal Zorgakkoord hebben de leden van de VVD-fractie gelezen dat naar aanleiding
                        van de goede ervaringen met hybride zorgvormen in de ggz, de komende jaren voor alle
                        groepen in de ggz verdere stappen worden gezet op het gebied van hybride zorg. De
                        kwaliteit van deze zorg zal door partijen nauwgezet gemonitord en geanalyseerd worden,
                        zodat een cyclus van met elkaar leren en verbeteren plaats kan vinden.
Hoe wordt geborgd dat de cyclus van leren en verbeteren daadwerkelijk van de grond
                        komt en niet iedereen het wiel opnieuw gaat uitvinden, zo vragen deze leden de Minister?
Er wordt in de ggz-sector continu gezocht naar betere behandelmogelijkheden, meer
                  kennis en expertise en betere kwaliteit van leven voor patiënten. Het is daarvoor
                  belangrijk een doorlopende leercyclus in de (organisatie)cultuur te borgen in zowel
                  de behandelkamer als in en tussen instellingen en sector-breed. Akwa ggz heeft als
                  onafhankelijke organisatie samen met professionals en kenniscentra een set van indicatoren
                  en meetinstrumenten per zorgstandaard opgesteld. De informatie die dit oplevert wordt
                  gebruikt voor een constante leer- en verbetercyclus ten behoeve van de kwaliteit van
                  zorg, waaronder ook digitale en hybride zorg.
               
Akwa ggz ondersteunt daarnaast lerende netwerken met het GGZ Dataportaal. Daarin kan
                  de voortgang van de behandeling worden bijgehouden. Vervolgens kunnen behandelaars
                  en instellingen middels spiegelrapportages gebaseerd op geaggregeerde (en gepseudonimiseerde)
                  data van zichzelf en elkaar leren zodat mensen met ggz-problematiek nog beter kunnen
                  worden geholpen.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de analyse van
                     de NZa over de (voorgenomen) sluitingen en veranderingen in behandelaanbod in de ggz.
                     Voor de leden is het belangrijk dat er voldoende specialistische ggz-zorg beschikbaar
                     is voor patiënten met een complexe zorgvraag. De leden van de D66-fractie ondersteunen
                     echter ook de richting van ambulantisering, omdat herstel in de veilige thuisomgeving
                     voor patiënten vaak beter is dan opname in een klinische setting. De klinische setting
                     moet echter wel beschikbaar zijn, als het thuis bijvoorbeeld niet meer gaat, vinden
                     deze leden.
De NZa en de IGJ hebben voor de zorgaanbieders en zorgverzekeraars de verantwoordelijkheden
                  verhelderd. De NZa geeft in de handvatten aan dat zorgverzekeraars bij afbouw van
                  zorg samen met de stakeholders duidelijke regie nemen en als dat nodig is, zorgdragen
                  voor een crisisorganisatie. Zij zijn verantwoordelijk voor de afstemming en informatie
                  richting verzekerden, zorgverleners en andere ketenpartners over de wijze waarop en
                  door wie de zorgverlening wordt voortgezet, bewaking van het proces van matchen van
                  de zorgvraag en aanbod, zorgbemiddeling en (het faciliteren) van een zorgvuldige overdracht
                  van patiënten.
               
De IGJ geeft in haar Leidraad continuïteit van zorg en jeugdhulpverlening duidelijk
                  aan wat zij verwacht van zorgaanbieders in situaties waarin er (mogelijk) risico’s
                  ontstaan voor de continuïteit van zorg aan patiënten en cliënten. Zorgaanbieders moeten
                  daarbij o.a. een structuur organiseren voor de communicatie en afstemming met (vertegenwoordigers
                  van) patiënten en – indien relevant – het lokaal bestuur en inwoners. Betrokken zorgaanbieders
                  dienen herkenbaar en toetsbaar aan te geven op welke wijze zij zorgen en wensen van
                  patiënten, lokaal bestuur en inwoners, betrekken bij de besluitvorming over het zorgaanbod.
                  De IGJ heeft deze Leidraad onder de betrokken brancheorganisaties verspreid.
               
De leden van de D66-fractie lazen daarnaast dat zowel aanbieders als verzekeraars
                     zich beter rekenschap moeten geven van het zorglandschap in de regio en willen van
                     de Minister weten hoe dit concreet ingevuld gaat worden en hoe zij erop gaat toezien
                     dat de (vervolg)zorg in de regio ook geborgd blijft. Zij lazen dat er een rol is weggelegd
                     voor verzekeraars en zorgaanbieders om de kritische ondergrens in kaart te brengen
                     en vragen de Minister wat het tijdspad hiervoor is. Deze leden vragen de Minister
                     om te kijken welke rol de NZa kan spelen om hier regie op te houden en horen graag
                     van haar hoe zij aankijkt tegen het concreter invullen van de «zorgplicht» van de
                     NZa. Genoemde leden zien nu dat deze niet concreet is ingevuld en zouden graag zien
                     dat de Minister hierin het veld meer handvaten geeft.
In het kader van het IZA zijn concrete afspraken gemaakt over het in kaart brengen
                     van het aanbod van cruciale ggz-zorg op regionaal en landelijk niveau. In het IZA
                     is afgesproken dat zorgaanbieders en verzekeraars – met betrokkenheid van de clientvereniging
                     MIND en beroepsgroepen – nog dit jaar tot een breed gedragen definitie komen van het
                     begrip «cruciale zorg» in de ggz en hiervoor een handreiking formuleren.
                  
Deze handreiking biedt het kader op basis waarvan regionaal en landelijk het aanbod
                     van cruciale zorg in beeld kan worden gebracht. In 2023 zullen regiobeelden en regioplannen
                     worden vastgesteld op basis waarvan afspraken over cruciale zorg op regionaal en landelijk
                     niveau kunnen worden gemaakt en gemonitord. Op deze manier wordt ook verder geconcretiseerd
                     wat «de zorgplicht» in het geval van cruciale ggz-zorg inhoudt.
                  
Ook namen de leden van de D66-fractie kennis van het voorstel om betere afstemming
                        in de ggz-keten en het sociaal domein te laten plaatsvinden, omdat dit cruciaal is
                        voor de beweging ambulantisering.
Genoemde leden horen graag van de Minister wie hier de regie op zou moeten nemen om
                        te borgen dat er goede samenwerking in de keten plaatsvindt.
Partijen nemen in de uitvoering van de IZA-afspraken gezamenlijk de regie. De afspraken
                  in het IZA over het verbeteren van de samenwerking tussen sociaal domein, huisartsenzorg
                  en ggz zijn door VWS, ZN, deNLggz, Sociaal Werk Nederland (SWN), de Vereniging Nederlandse
                  Gemeenten (VNG) en MIND gemaakt. Ook de Landelijke Huisartsenvereniging is bij de
                  formulering van deze afspraken betrokken geweest. Zo zetten we in op regionale steunpunten,
                  digitale lotgenotengroepen en verkennende gesprekken in mentale gezondheidscentra.
                  Deze inzet moet bijdragen aan eerdere passende ondersteuning en zorg voor mensen met
                  psychische problemen en preventie van instroom in de GGZ. In de werkgroep die samen
                  het IZA hoofdstuk «Samenwerking sociaal domein, huisartsenzorg en ggz» heeft uitgewerkt
                  in het IZA worden vervolgafspraken gemaakt over ieders rol in de uitvoering van de
                  plannen. Ieder kwartaal vindt bestuurlijk overleg plaats over de voortgang van de
                  afspraken die in het IZA zijn gemaakt.
               
Een signaal dat de leden regelmatig vanuit het ggz-veld krijgen, is dat zij te maken
                     hebben met veel verschillende inkopers (zorgkantoren, zorgverzekeraars, verschillende
                     gemeenten) die ook weer veel verschillende eisen stellen. Deze leden vragen de Minister
                     of bijvoorbeeld de maatregel uit het coalitieakkoord om delen van de inkoop- en verantwoordingseisen
                     in de Zorgverzekeringswet (Zvw) te standaardiseren, breder ingezet zou kunnen worden
                     binnen de ggz en of de Minister al heeft bekeken welke voordelen dat voor de ggz zou
                     kunnen opleveren.
Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd over het onderzoek dat ik heb laten doen naar
                  de mogelijkheden om inkoop- en verantwoordingseisen in de Zorgverzekeringswet (Zvw)
                  te uniformeren6, en over het vervolg dat ik aan dat onderzoek wil geven. Ik zie dat in de breedte,
                  dus ook in de ggz, veel tijdwinst valt te behalen door het harmoniseren van dergelijke
                  eisen. In de ggz geldt dat veel aanbieders met meerdere financieringsstromen en dus
                  ook meerdere wijzen van inkoop en verantwoording te maken hebben. Dat maakt het extra
                  complex, maar betekent ook dat de potentiële opbrengst in tijd en vermindering van
                  ervaren regeldruk nog groter is. Ik span mij dan ook in om in de breedte regeldruk
                  te verminderen in de ggz. Dit doe ik aan de hand van vier hoofdlijnen van het programma
                  [Ont]Regel de Zorg: het landelijk aanpakken van regeldruk; bijvoorbeeld door het uniformeren
                  van inkoop- en verantwoordingseisen in de Zvw, een lokale aanpak, een loket voor het
                  melden van regeldruk en het zo veel mogelijk voorkomen en als dat niet kan verminderen
                  van nieuwe regeldruk. Onder andere in het IZA zijn ook afspraken met partijen gemaakt
                  over vermindering van bestaande administratieve lasten, het zo veel mogelijk voorkomen
                  van nieuwe regeldruk en de rol die partijen daarin hebben te spelen.
               
De leden van de D66-fractie lazen in de Kamerbrief dat de wachttijden in de ggz wat
                        af lijken te nemen ten opzichte van vorig jaar, maar zien ook nog steeds dat er veel
                        patiënten op de wachtlijst staan. Deze leden leggen een link tussen recente berichtgeving
                        naar aanleiding van Trimbosonderzoek dat met name de mentale gezondheid van meisjes
                        achteruit gaat7
                     . Zij maken zich hier ernstige zorgen over en vragen hier aandacht voor.
Genoemde leden vragen de Minister of zij deze link ook legt en welke oorzaken zij
                        nog meer ziet voor de toename van instroom.
Deze zorgen deel ik. Echter, op dit moment is er geen directe link te leggen tussen
                  de wachtlijsten in de ggz en het feit dat de mentale gezondheid van meisjes achteruitgaat.
                  Daarover zijn ook geen gegevens bekend. De toename van de instroom in de ggz heeft
                  meerdere oorzaken. In onze complexe samenleving die de afgelopen jaren veel moeilijke
                  tijden heeft gekend, ervaren mensen problemen die kunnen bijdragen aan de mentale
                  druk en het uitgroeien van een psychische klacht naar een psychische aandoening. We
                  zien dat dit leidt tot een toenemende instroom in de ggz, terwijl het de vraag is
                  of de curatieve ggz altijd de best passende oplossing vormt. Het IZA bevat afspraken
                  over samenwerking tussen ggz, huisartsenzorg en sociaal domein, die bijdragen aan
                  het realiseren van een passend antwoord op iemands hulpvraag. Samen met de Minister
                  en Staatssecretaris van VWS zet ik daarnaast in op preventie en het vergroten van
                  de mentale weerbaarheid in Nederland om zo de mentale gezondheid te versterken.
               
Welke stappen kan zij of kunnen veldpartijen en maatschappelijke organisaties nemen
                     om deze zorgelijke ontwikkeling te remmen, vragen de leden.
In algemene zin is het belangrijk om bewustwording te creëren over het belang van
                  mentale gezondheid, het taboe op mentale klachten te doorbreken en mensen handvatten
                  te bieden om met de eigen mentale gezondheid aan de slag te gaan en oog te hebben
                  voor de mentale gezondheid van een ander. De aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal»
                  van de Staatssecretaris van VWS heeft specifieke aandacht voor de mentale gezondheid
                  van jongeren en jongvolwassenen.
               
Genoemde leden willen ook graag van de Minister weten welke stappen zij gaat nemen
                     om het personeelsverzuim in de ggz tegen te gaan en het werken in de ggz weer aantrekkelijker
                     te maken. Deze leden vinden de ggz een belangrijke sector waar belangrijk werk wordt
                     verricht en waar dus personeel ook in staat moet worden gesteld om goed dit werk te
                     kunnen doen.
Het vraagt om een inspanning van de werkgever om een aantrekkelijke werkgever te zijn
                  en blijven. Ik wil dat graag ondersteunen; met het TAZ-programma zet ik samen met
                  partijen in op de urgente uitdagingen die er liggen op de arbeidsmarkt, ook voor de
                  ggz-sector. Het programma richt zich op meer ruimte voor innovatieve werkvormen, meer
                  ruimte voor goed werkgeverschap en voor scholing en ontwikkeling. Door meer zeggenschap
                  te stimuleren en daardoor het werkplezier te vergroten moeten zorgmedewerkers behouden
                  blijven voor de zorg. Daarvoor is goed werkgeverschap cruciaal.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om een aantal aanvullende
                     en verduidelijkende vragen te stellen over de Kamerbrieven van de Minister.
De leden van de CDA-fractie willen opmerken dat zij het punt met de Minister delen
                     dat er tussen de drie genoemde casussen geen directe samenhang is, iedere casus heeft
                     zijn eigen aanloop en verloop. Echter, deze leden wensen wel op te merken dat de conclusie(s),
                     gevolgen van de sluitingen, wel hetzelfde is. Het aantal intramurale bedden (plaatsen)
                     voor hoogcomplexe ggz-zorg neemt in het totaal af en misschien zelfs meer voor bepaalde
                     regio’s. Deelt de Minister deze zienswijze?
Ja, die deel ik. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat een deel van de intramurale
                  bedden in de ggz plaatsmaakt voor meer ambulante zorg die ook passend kan zijn.
               
Kan de Minister aangeven met hoeveel bedden het totale intramurale aanbod daalt door
                     de sluiting van deze drie casussen?
Het is niet te zeggen wat de exacte afname van de klinische behandelcapaciteit is,
                  omdat dit niet alleen gaat om het aantal beschikbare (fysieke) plekken, maar ook om
                  de beschikbaarheid van behandelaren. Wel komt uit berichtgeving naar voren dat bij
                  de Eikenboom het voornemen was om 16 van de 32 klinische plekken te sluiten, bij het
                  Centrum voor Psychotherapie (CvP) zou het om ongeveer 40 plekken gaan en bij de Kliniek
                  Intensieve Behandeling (KIB) in Amsterdam om 36 opnameplekken.
               
Het benodigde aanbod van het unieke en specialistische zorgaanbod met landelijk functies
                     zal in de komende periode in kaart worden gebracht. De onderhavige brief is van 7 juli
                     2022. Kan de Minister aangeven hoever het hier nu mee staat? Wanneer verwacht zij
                     dat dit klaar is?
In het IZA is vastgelegd dat zorgaanbieders en verzekeraars – met betrokkenheid van
                  de beroepsverenigingen en MIND – nog dit jaar tot een breed gedragen definitie komen
                  van het begrip «cruciale zorg» in de ggz en een handreiking formuleren, die als kader
                  dient op basis waarvan regionaal en landelijk het aanbod van cruciale zorg in beeld
                  kan worden gebracht. In 2023 zullen regiobeelden en regioplannen worden vastgesteld
                  op basis waarvan afspraken over cruciale zorg op regionaal en landelijk niveau kunnen
                  worden gemaakt en gemonitord.
               
Wordt er dan ook een relatie gelegd met het aantal mensen dat voor specialistische
                     ggz-zorg op de wachtlijst staat? De Minister stelt in haar brief dat de totale landelijke
                     zorgvraag en het aanbod wordt meegewogen, maar wat wordt er dan precies bedoeld? Kan
                     de Minister in dit kader een nadere duiding geven?
In de brief heb ik aangegeven dat bij veranderingen in uniek en specialistisch zorgaanbod,
                  het effect op de totale (landelijke) zorgvraag en het aanbod wordt meegewogen door
                  verzekeraars en aanbieders. Op dit moment bestaat nog geen landelijk overzicht van
                  cruciaal zorgaanbod. Dat betekent dat er – bij wijzigingen in het aanbod op regionaal
                  niveau – geen goed beeld is van het effect op het totale (landelijke) zorgaanbod voor
                  een bepaalde doelgroep. De afspraken in het IZA moeten dit veranderen. Voorgenomen
                  veranderingen in cruciaal zorgaanbod op regionaal niveau moeten eerst ook op landelijk
                  niveau worden besproken en gewogen. Hierbij wordt natuurlijk ook gekeken naar de vraag
                  naar specialistisch zorgaanbod.
               
Wat betreft de Monitor Wachttijden NZa stelt de Minister dat er een lichte daling
                     is van het aantal wachtenden, maar dat mensen over het algemeen wel langer moeten
                     wachten. Kan de Minister uiteenzetten of de groep van 30 procent die langer wacht
                     op behandeling, met name wacht op specialistisch complexe zorg of juist niet?
Diagnose van de aandoening en de setting van de behandeling worden niet als variabelen
                  meegenomen in de data die de NZa verzamelt over het actuele aantal mensen dat op de
                  wachtlijst staat. Het is dus niet mogelijk een uitspraak te doen over de samenstelling
                  van de groep mensen die te lang wacht op behandeling. Overigens zou een uitsplitsing
                  naar diagnose hoe dan ook niets zeggen over de ernst, complexiteit of urgentie van
                  te behandelen aandoeningen. De ene diagnosegroep is niet ernstiger/complexer of urgenter
                  dan de ander, juist binnen een diagnosegroep kan hierin veel diversiteit zijn. Met
                  de zorgvraagtypering van het zorgprestatiemodel zal het inzicht hierin per 1 januari
                  2023 verbeteren.
               
En gaat het dan om een specifiek soort intramurale zorg of juist niet?
Diagnose van de aandoening en de setting van de behandeling worden niet als variabelen
                  meegenomen in de data die de NZa verzamelt over het actuele aantal mensen dat op de
                  wachtlijst staat.
               
De NZa stelt dat de langere gemiddelde wachttijd deels te verklaren is door een hoog
                     personeelsverzuim. Hoe hoog is het personeelsverzuim?
In augustus van dit jaar lag het ziekteverzuim voor de ggz rond de 7%8.
En komt dat in de ggz vooral voor onder personeel dat werkt in de hoogcomplexe zorg?
De NZa heeft geen cijfers die kunnen aantonen of het verzuim hoger is in de hoogcomplexe
                  zorg.
               
De leden van het CDA-fractie lezen verder dat de mensen onvoldoende op de hoogte zijn
                     van regionale transfermechanismen of zorgbemiddeling door zorgverzekeraars. Bedoelt
                     de Minister hier de (regionale) regietafels mee?
Binnen de aanpak van de wachttijden is er sprake van verschillende mechanismen die
                  ervoor moeten zorgen dat cliënten tijdig op de juiste plek belanden. Op regionaal
                  niveau zijn dat de transfermechanismen, waarbinnen wordt gekeken hoe de wachtlijsten
                  op een voor de betreffende regio effectieve manier zo snel en duurzaam mogelijk kunnen
                  worden teruggedrongen. De casuïstiektafels hoogcomplexe ggz (voorheen ook wel «regiotafels»
                  genoemd) opereren op bovenregionaal niveau en hebben als doel cliënten met een hoogcomplexe
                  zorgvraag te helpen aan een behandelaanbod op maat.
               
Zo ja, hoeveel mensen met een hoogcomplexe zorgvraag zijn hierdoor inmiddels geholpen
                     aan adequate zorg?
In 2020 en 2021 zijn er 77 casussen behandeld op deze tafels9.
Wat gaat er volgens de Minister goed bij de regiotafels en wat kan er nog beter?
Uit de evaluatie van de casuïstiektafels bleek dat de tafels ook buiten het plan hoogcomplexe
                  ggz meerwaarde hebben. Er is sprake van een «expertisenetwerk», waarbij ook consultatie,
                  verwijzing of de organisatie van samenwerking en financiering geboden wordt voor casussen
                  die níet op de casuïstiektafels terecht komen. Tegelijkertijd wordt geconcludeerd
                  dat de bekendheid en zichtbaarheid van de tafels een aandachtspunt is. DeNLggz en
                  ZN brengen dit onder de aandacht van hun leden. Daarnaast hebben de bovenregionale
                  casuïstiektafels een plek gekregen binnen het escalatieproces van regionale doorzettingsmacht,
                  waardoor partijen in de regio’s een betere aansluiting kunnen vinden op deze tafels.
               
De Minister stelt tot slot dat de sector zelf het initiatief neemt om het specialistische
                        en uniek aanbod met landelijke functies in beeld te brengen.
Genoemde leden willen graag weten hoe de Minister gaat toetsen of dit lukt of gelukt
                        is. Welke rol ziet de Minister hierbij voor het ministerie zelf?
In het IZA hebben we met elkaar afgesproken dat zorgaanbieders en verzekeraars – met
                  betrokkenheid van de beroepsverenigingen en MIND – nog dit jaar tot een breed gedragen
                  definitie komen van het begrip «cruciale zorg» in de ggz en een handreiking formuleren,
                  die als kader dient op basis waarvan vervolgens regionaal en landelijk het aanbod
                  van cruciale zorg in beeld kan worden gebracht. In 2023 zullen regiobeelden en regioplannen
                  worden vastgesteld op basis waarvan afspraken over cruciale zorg op regionaal en landelijk
                  niveau kunnen worden gemaakt en gemonitord. Partijen koppelen periodiek – in samenhang
                  met de monitoring van de uitkomstdoelen in het IZA – de voortgang van de uitvoering
                  van de afspraken terug aan VWS in de nog nader in te richten overlegstructuur van
                  het IZA. Ik zal er actief op toezien dat partijen in het vastgelegde tempo de afspraken
                  met betrekking tot cruciale zorg realiseren en hiermee hun verantwoordelijkheid nemen.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief
                        van de Minister over de rode draden analyse van de Nederlandse Zorgautoriteit naar
                        enkele (voorgenomen) sluitingen en wijzigingen in het behandelaanbod.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister wanneer de Kamer uitgebreider zal
                        worden geïnformeerd over de uitvoering van de aanbevelingen van de NZa op basis van
                        de bevindingen uit de controlebezoeken.
Mede n.a.v. de aanbevelingen van de NZa zijn in het IZA concrete afspraken gemaakt
                  over het in kaart brengen van het aanbod van cruciale ggz-zorg op regionaal en landelijk
                  niveau. In het IZA is afgesproken dat zorgaanbieders en verzekeraars – met betrokkenheid
                  van de clientvereniging MIND en beroepsgroepen – nog dit jaar tot een breed gedragen
                  definitie komen van het begrip «cruciale zorg» in de ggz en hiervoor een handreiking
                  formuleren.
               
Deze handreiking biedt het kader op basis waarvan regionaal en landelijk het aanbod
                  van cruciale zorg in beeld kan worden gebracht. In 2023 zullen regiobeelden en regioplannen
                  worden vastgesteld op basis waarvan afspraken over cruciale zorg op regionaal en landelijk
                  niveau kunnen worden gemaakt en gemonitord. Op deze manier wordt ook verder geconcretiseerd
                  wat «de zorgplicht» in het geval van cruciale ggz-zorg inhoudt.Ten aanzien van de
                  veranderingen bij de instellingen Eikenboom, CvP en KIB zal de NZa voor het einde
                  van het jaar nogmaals bij de nu bezochte zorgverzekeraars langs te gaan om te controleren
                  of alle voormalige cliënten die zorg nodig hebben in passende zorg zijn en de zorgplicht
                  geborgd is. Zo houdt de NZa nadrukkelijk vinger aan de pols, met als doel om er voor
                  te zorgen dat iedere verzekerde de zorg krijgt waar hij of zij recht op heeft.
               
Deze leden lezen bijvoorbeeld dat de NZa aangeeft dat in de onderzochte casuïstiek
                        de zorgplicht niet is geschonden, maar dat er een risico was dat dit anders had kunnen
                        lopen, omdat niet iedere zorgverzekeraar er even proactief op toezag dat iedere patiënt
                        toch passende zorg zou krijgen.
Zij vragen de Minister hoe de NZa erop toe gaat zien dat zorgverzekeraars wel actief
                        naar zorg zoeken voor hun verzekerden wanneer zorg op een bepaalde locatie wordt afgebouwd.
                        De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of een overzicht gegeven kan worden
                        van wat zorgverzekeraars precies anders gaan doen dan voorheen om verzekerden goede
                        (vervolg)zorg te geven. Hoe gaat de regering daarop toezien?
Ik vind het van belang om proactief meer grip te krijgen op het aanbod van cruciale
                  zorg. Dit moet het risico dat een dergelijke situatie zoals bij de Eikenboom, CvP
                  en de KIB Amsterdam plaatsvindt, verminderen. In het IZA hebben we daarom afgesproken
                  dat de cruciale zorgfuncties zowel op regionaal als landelijk niveau in kaart worden
                  gebracht. Op basis van de regionale beelden en het landelijke beeld wordt aan een
                  landelijke casuïstiektafel (ZN, deNLggz) bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet
                  zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten hiervan
                  worden door de zorgverzekeraars besproken en vertaald naar de individuele inkoop.
                  Met deze afspraken krijgen zorgverzekeraars en zorgaanbieders beter zicht op het zorgaanbod
                  en zullen zij hierover sneller en beter met elkaar in gesprek komen indien de zorgplicht
                  in het geding dreigt te komen.
               
Daarnaast geldt natuurlijk altijd dat de NZa toezicht houdt op de naleving van de
                  zorgplicht en hiermee op zorgverzekeraars om te zorgen dat verzekerden passende (vervolg)zorg
                  krijgen. Specifiek voor de genoemde casuïstiek zal de NZa richting het einde van dit
                  jaar bij betrokken zorgverzekeraars nogmaals nagaan of alle voormalige cliënten die
                  zorg nodig hebben in passende zorg zijn en de zorgplicht geborgd is. Ten slotte heeft
                  de NZa bij brief van 13 oktober jl. 10aangekondigd om in 2023 bij alle zorgverzekeraars een vervolgonderzoek uit te voeren
                  om vast te stellen of zorgverzekeraars handelen in lijn met de eerder uitgebrachte
                  handvatten zorgplicht en de toegankelijkheid van de zorg voldoende borgen. Indien
                  dit niet het geval is zal de NZa maatregelen nemen.
               
Hoe gaat concreet gezorgd worden voor een betere afstemming met het sociale domein?
                     In het Integraal Zorgakkoord lezen deze leden slechts dat de samenwerking tussen huisartsen,
                     ggz en sociaal domein verbeterd gaat worden, maar hoe gaat dat dan gebeuren? Wanneer
                     worden concrete maatregelen aan de Kamer gestuurd en welk tijdspad wordt daarbij gehanteerd?
Ten behoeve van de samenwerking met het sociaal domein worden er afspraken gemaakt
                     om te komen tot een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten (zoals
                     herstel- en zelfregiecentra) en digitale lotgenotengroepen. GGZ en gemeenten stellen
                     uiterlijk aan het eind van het eerste kwartaal 2023 een werkagenda op waarbij wordt
                     aangesloten bij de bestaande ontwikkelagenda toegankelijkheid en wachttijden GGZ.
                     Ook wordt in 2023 en 2024 toegewerkt naar het breed uitrollen van de mentale gezondheidscentra,
                     waar verkennende gesprekken worden gevoerd samen met professionals uit het sociaal
                     domein. Deze centra worden ingericht op een manier die past bij de regio. Per 2025
                     wordt deze werkwijze toegepast in alle regio’s.
                  
Wat betreft het informeren van uw Kamer is het goed om op te merken dat het IZA recentelijk
                     is getekend. Momenteel wordt – samen met de deelnemende partijen – gekeken naar hoe
                     we de uitvoering en monitoring het beste kunnen vormgeven. Begin 2023 zal ik u, gezamenlijk
                     met de Minister van Volksgezondheid en de Staatssecretaris informeren over deze verdere
                     uitwerking. Ook zullen we dan ingaan op hoe uw Kamer gedurende de looptijd van het
                     IZA geïnformeerd zal worden over de stand van zaken daarvan.
                  
Monitor Wachttijden NZa
De leden van de PvdA-fractie zien de al jarenlang bestaande wachtlijsten in de ggz
                        als een ernstig probleem. In dit verband vragen zij een reactie van de Minister op
                        het artikel in Zorgvisie11
                     , waarin wordt gesteld dat de NZa de zorgplicht van zorgverzekeraars niet handhaaft.
Hoeveel patiënten maken gebruik van zorgbemiddeling in de ggz en hoe is het toezicht
                        daarop?
De NZa verzamelt geen gegevens over het aantal mensen dat gebruik maakt van zorgbemiddeling
                  in de ggz. Er is geen landelijke periodieke verzameling van deze aantallen beschikbaar.
               
Hoeveel mensen dienden de afgelopen jaren na falende zorgbemiddeling een klacht in
                     bij de NZa en hoe werd deze door de NZa opgepakt?
De NZa heeft mij gemeld dat zij in ieder geval acht geregistreerde klachten/signalen
                  van mensen heeft ontvangen die van mening waren dat er specifiek sprake was van falende
                  zorgbemiddeling. In twee gevallen moest de NZa concluderen dat zij door een gebrek
                  aan achtergrondinformatie niet kon oordelen over de geschiktheid van de door de zorgverzekeraar
                  aangedragen oplossing. In de overige zes gevallen zijn de betreffende verzekeraars
                  hier door de NZa op aangesproken.
               
Hoe vaak heeft de NZa in de afgelopen jaren een aanwijzing gegeven aan verzekeraars
                     om tijdig bij te contracteren?
De NZa heeft de afgelopen jaren geen aanwijzing opgelegd aan zorgverzekeraars om tijdig
                  bij te contracteren.Wel heeft de NZa de transparantie van het proces van bijcontractering
                  onderzocht en zorgverzekeraars hierop aangesproken12. Daarnaast heeft zij begin 2022 de transparantieregels met betrekking tot bijcontractering
                  aangepast. Zorgverzekeraars zijn daarmee verplicht hun beleid rondom bijcontractering
                  tegelijk met het inkoopbeleid bekend te maken zodat zorgaanbieders weten waar ze aan
                  toe zijn.
               
Waarom controleert de NZa niet ieder jaar per regio of er voldoende zorg is ingekocht
                     voor de verwachte zorgvraag in die regio?
Op dit moment kijkt de NZa naar de continuïteit van zorg langs de lijn van zorgverzekeraars,
                  dit op basis van hun zorgplicht richting verzekerden. Hierbij ontbreekt momenteel
                  informatie over het aanbod van cruciale zorg per regio, ik wil hier verandering in
                  brengen en heb hierover afspraken gemaakt in het kader van de Integraal Zorgakkoord
                  (IZA). Zo is in het IZA afgesproken om per 2023 de cruciale zorgfuncties op zowel
                  landelijk als regionaal niveau in kaart te brengen, aan de hand van regiobeelden.
                  Nog in 2022 wordt een handreiking ontwikkeld die duidelijk maakt wat we verstaan onder
                  cruciale zorg en welk aanbod daarvoor nodig is op regionaal en landelijk niveau. De
                  afspraken voorzien erin dat op landelijk niveau wordt besproken wat het noodzakelijk
                  zorgaanbod moet zijn en hoe dit het beste georganiseerd kan worden. Op basis van de
                  uitkomsten kopen de zorgverzekeraars de benodigde (extra) zorg in. Indien dit niet
                  gebeurt kan de NZa vanuit haar toezichthoudende rol hierop acteren.
               
Zou een laagdrempelig meldpunt voor niet nakomen van de zorgplicht bij de NZa een
                     rol kunnen spelen? Zo ja, is de Minister bereid dat in te laten stellen? Zo nee, waarom
                     niet?
In feite is er al een dergelijk meldpunt, namelijk de Stichting Klachten en Geschillen
                  Zorgverzekeringen (SKGZ). Individuele verzekerden die geen tijdige toegang tot zorg
                  hebben kunnen zich allereerst laagdrempelig melden bij de zorgverzekeraar voor individuele
                  zorgbemiddeling. Als de zorgverzekeraar daar niet in slaagt, kan de verzekerde zich
                  eveneens laagdrempelig wenden tot de SKGZ. Ik ben dan ook niet voornemens om een ander
                  meldpunt in te stellen.
               
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat volgens de NZa 60.000 mensen wachten
                     op zorg, waarvan 41.000 langer dan de Treeknorm. Omdat dit om dermate grote aantallen
                     gaat, moet er structureel iets veranderen. De NZa heeft hier een bepalende rol in.
                     Wat is hierover de mening van de Minister? De leden van de PvdA-fractie vragen met
                     welke tussenstappen gezorgd gaat worden dat de wachttijden worden ingekort van veertien
                     naar vijf weken.
De doelstellingen in het IZA wat betreft de wachttijden zijn op nadrukkelijke voorspraak
                  van de sector opgenomen. Ik onderschrijf deze ambitie en zal hen ondersteunen om de
                  genoemde doelen te halen. De sector heeft aangegeven dat zij toe kan naar een gemiddelde
                  wachttijd van vijf weken indien we de maatregelen uit het IZA realiseren. Het is daarbij
                  de verwachting van de sector dat er grote winst behaald kan worden als we de behandelcapaciteit
                  in de ggz vergroten, dit door hybride zorg in te zetten, en waar nodig andere interventies
                  zoals groepsbehandelingen en een ingekorte behandelduur. Hiermee komt circa 6% van
                  de behandelcapaciteit vrij.
               
Daarnaast hebben we afgesproken dat we instroom in de ggz willen voorkomen door in
                  te zetten op verkennende gesprekken in mentale gezondheidscentra, waarbij patiënten
                  binnen één week door een ggz-professional moeten worden gezien. Ook komt er regionaal
                  zicht op de wachtlijsten en bij knelpunten worden er regionaal acties uitgezet. En
                  tenslotte wordt er door zorgverzekeraars in elke regio wordt voldoende cruciale zorg
                  ingekocht en wordt deze passend wordt bekostigd. Met deze maatregelen acht de sector
                  de doelen uit het IZA haalbaar. De NZa op haar beurt heeft daarbij wat mij betreft
                  een cruciale rol, zij ziet toe op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars
                  en zorgt voor een betrouwbaar inzicht in de aard, omvang en ontwikkeling van de wachttijdenproblematiek
                  door de gemiddelde wachttijden en het aantal mensen op de wachtlijst te monitoren.
               
Hoe wordt erop toegezien dat de tussenstappen daadwerkelijk in de praktijk worden
                     gebracht?
Partijen koppelen periodiek – in samenhang met de monitoring van de uitkomstdoelen
                  in het IZA – de voortgang van de uitvoering van de afspraken terug aan VWS in de nog
                  nader in te richten overlegstructuur van het IZA. Ik zal er actief op toezien dat
                  partijen in het vastgelegde tempo de afspraken met betrekking tot wachttijden realiseren
                  en hiermee hun verantwoordelijkheid nemen.
               
Genoemde leden vragen de Minister wanneer wordt gestart met het landelijke netwerk
                     van laagdrempelige steunpunten, welke concrete maatregelen daartoe worden genomen
                     en welk tijdspad wordt gehanteerd.
Ook nu al zijn er in Nederland diverse laagdrempelige steunpunten waaronder zelfregie-
                  en herstelcentra. Deze worden in de komende vijf jaar verder ontwikkeld. Bij deze
                  ontwikkeling zijn VWS, VNG, Sociaal Werk Nederland (SWN), MIND betrokken, in samenwerking
                  met deNLggz, ZN, LHV en InEen. Dit najaar werken deze partijen binnen de IZA-overlegstructuur
                  samen aan een concrete actieagenda.
               
Zij vragen ook wat de in het Integraal Zorgakkoord opgenomen zin «ook in zorg- en
                        ondersteuningstrajecten blijft de eigen regie van de inwoner uitgangspunt» betekent
                        in relatie tot de eerdere uitspraak in ditzelfde akkoord «door een betere samenwerking
                        tussen huisarts, ggz en sociaal domein ervaart de cliënt dat zijn/haar hulpvraag sneller
                        op de juiste plek opgepakt en wordt onnodige instroom in de ggz voorkomen».
Wat wordt precies verstaan onder eigen regie van de inwoner, juist op het moment dat
                        deze het risico loopt die eigen regie even niet te kunnen nemen?
In het hele herstelproces van mensen is het belangrijk om zo veel mogelijk de regie
                  bij mensen zelf te laten en te vragen wat zij nodig hebben in hun herstel. Dit principe
                  geldt ook bij de ontwikkeling van de mentale gezondheidscentra. De huisarts verwijst
                  daar mensen met psychische problemen en problemen op andere levensdomeinen naar toe.
                  In een verkennend gesprek wordt gevraagd welke problemen er spelen en wat iemand op
                  dat moment nodig heeft. Dit betekent niet dat mensen het zelf moeten doen maar dat
                  wel goed wordt geluisterd wat de problemen zijn waar men als eerste ondersteuning
                  bij nodig heeft. Die integrale blik vanuit professionals in samenwerking met de patiënt
                  zelf, moet ervoor zorgen dat mensen eerder passende ondersteuning en zorg krijgen
                  en uiteindelijk instroom in de ggz voorkomen wordt.
               
Genoemde leden vragen de Minister hoe en wanneer de regionale samenwerkingsafspraken
                     tot stand zullen komen, bijvoorbeeld ten aanzien van de mentale gezondheidscentra
                     en vragen haar tevens hoe de voortgang wordt bewaakt.
Bij de ontwikkeling van de mentale gezondheidscentra is sprake van een groeimodel.
                     In 2023 en 2024 wordt toegewerkt naar een zo uniform mogelijke en naar behoefte regionaal
                     ingevulde passende werkwijze (en organisatie). Vanaf 2025 wordt het verkennende gesprek
                     het uitgangspunt voor een verwijzing van cliënten met ggz problematiek én problemen
                     op andere levensdomeinen door de huisarts naar de ggz. Dit wordt vormgegeven door
                     ggz-professionals in samenwerking met ervaringsdeskundigen en het sociaal domein.
                  
Partijen koppelen periodiek – in samenhang met de monitoring van de uitkomstdoelen
                     in het IZA – de voortgang van de uitvoering van de afspraken terug aan VWS in de nog
                     nader in te richten overlegstructuur van het IZA. Ik zal er actief op toezien dat
                     partijen in het vastgelegde tempo de afspraken realiseren en hiermee hun verantwoordelijkheid
                     nemen.
                  
Afsluiting
De leden van de PvdA-fractie zien in het Integraal Zorgakkoord een groot aantal ambities
                        en processen, waarbij veel verschillende partijen betrokken zijn.
Zij zien graag een overzicht van de Minister van de verschillende maatregelen, met
                        daarbij een tijdspad en de verantwoordelijkheidsverdeling van partijen om tot de benoemde
                        ambitie te komen.
Het IZA is recentelijk getekend en momenteel wordt – samen met de deelnemende partijen
                  – gekeken naar hoe we de uitvoering en monitoring het beste kunnen vormgeven. Begin
                  2023 zal ik u, gezamenlijk met de Minister van Volksgezondheid en de Staatssecretaris
                  informeren over deze verdere uitwerking. Ook zullen we dan ingaan op hoe uw Kamer
                  gedurende de looptijd van het IZA geïnformeerd zal worden over de stand van zaken
                  daarvan.
               
Deze leden vragen hoe de Minister precies de verantwoordelijkheid van de sector ziet
                     ten opzichte van de rol van de overheid die de verantwoordelijkheid voor toegankelijke
                     en betaalbare zorg heeft.
Ik wil hier onderstrepen dat het een gezamenlijke verantwoordelijkheid betreft van
                  alle ondertekenende partijen om de genoemde doelen te realiseren. Iedere partij heeft
                  op basis van staande wet- en regelgeving een eigen rol of verantwoordelijkheid, die
                  ook binnen de context van het IZA onverminderd van kracht blijft.
               
Zij vragen wat de Minister verstaat onder het «borgen van passende randvoorwaarden».
Specifiek voor VWS houdt dat in dat het ministerie als stelselverantwoordelijke passende
                     kaders en randvoorwaarden dient te scheppen, waarbinnen zorgaanbieders, verzekeraars
                     en toezichthouders invulling kunnen geven aan hun taak. Het kan hierbij bijvoorbeeld
                     gaan om wet- of regelgeving, financiering en kaders voor bekostiging.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor het toezenden van de brief
                        over de rode draden analyse van de NZa over de voorgenomen sluitingen en verandering
                        in het behandelaanbod van de specialistische ggz. Genoemde leden hebben de afgelopen
                        maanden herhaaldelijk gevraagd wat de sluitingen betekenen voor het zorglandschap
                        en de beschikbaarheid van bepaalde vormen van ggz-zorg. Dat de Minister uiteindelijk
                        ook na deze analyse van de NZa moet concluderen dat dit onduidelijk is, omdat onvoldoende
                        in beeld is – bij zowel aanbieders als verzekeraars – wat minimaal nodig is aan landelijke
                        of regionale klinische capaciteit van klinische ggz-zorg baart deze leden grote zorgen.
                        Met name omdat ook wordt geconcludeerd dat in de toekomst nieuwe sluitingen niet kunnen
                        worden voorkomen.
Hoe kan het dat niet eerder is geconstateerd dat een overzicht hiervan ontbreekt?
                        Hoe ging dat bij sluitingen van instellingen hiervoor? Sloten er gewoon plekken zonder
                        te checken of er nog wel voldoende andere instellingen of behandelplekken over waren?
                        En wie controleert of het hele proces dat heeft geleid tot sluiting op de juiste manier
                        is gelopen en besluiten gebaseerd zijn op een ordentelijke onderbouwing?
Zoals gemeld in reactie op de vragen van de CDA-fractie bestaat er nu nog geen landelijk
                  overzicht van cruciaal zorgaanbod. Dat betekent dat er – bij wijzigingen in het aanbod
                  op regionaal niveau – geen goed beeld is van het effect op het totale (landelijke)
                  zorgaanbod voor een bepaalde doelgroep. De afspraken in het IZA moeten dit veranderen.
                  Voorgenomen veranderingen in cruciaal zorgaanbod op regionaal niveau moeten eerst
                  ook op landelijk niveau worden besproken en gewogen. Hierbij wordt natuurlijk ook
                  gekeken naar de vraag naar specialistisch zorgaanbod.
               
In de huidige situatie is het zo dat vanuit de wettelijke zorgplicht zorgverzekeraars
                  proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor verzekerden moeten organiseren.
                  Dit betekent dat zorgverzekeraars voldoende zorg moeten inkopen voor hun verzekerden
                  en dat vraag en aanbod moeten matchen. Bij de afbouw of ombouw van zorg is het aan
                  de zorgverzekeraar om te overwegen of er voldoende alternatieven van vervangende zorg
                  zijn voor zijn verzekerden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg
                  en Jeugd (IGJ) houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze
                  zorgplicht en de kwaliteit van zorg. Het is daarbij van belang dat in geval van een
                  sluiting van een vestiging dit gecontroleerd verloopt zodat onrust onder patiënten
                  zoveel mogelijk voorkomen wordt.
               
Wat vindt de Minister hiervan?
Ik vind het van belang dat we meer zicht en grip op de cruciale ggz-zorg krijgen.
                     In het IZA is afgesproken dat zorgaanbieders en verzekeraars – met betrokkenheid van
                     de clientvereniging MIND en beroepsgroepen – nog dit jaar tot een breed gedragen definitie
                     komen van het begrip «cruciale zorg» in de ggz en hiervoor een handreiking formuleren.
                     Deze handreiking biedt het kader op basis waarvan regionaal en landelijk het aanbod
                     van cruciale zorg in beeld kan worden gebracht. In 2023 zullen regiobeelden en regioplannen
                     worden vastgesteld op basis waarvan afspraken over cruciale zorg op regionaal en landelijk
                     niveau kunnen worden gemaakt en gemonitord.
                  
Op basis van de regionale beelden en het landelijke beeld wordt aan een landelijke
                     casuïstiektafel (ZN, deNLggz) bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en
                     waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten hiervan worden door
                     de zorgverzekeraars besproken en vertaald naar de individuele inkoop
                  
De leden van de Groen Links fractie vragen de Minister waarom niet eerder is geconstateerd
                     dat een overzicht van landelijke of regionale klinische capaciteit ontbreekt? Hoe
                     ging dat bij sluitingen van instellingen hiervoor? Sloten er gewoon plekken zonder
                     te checken of er nog wel voldoende andere instellingen of behandelplekken over waren?
                     Wat vindt de Minister hiervan? En wie controleert of het hele proces dat heeft geleid
                     tot sluiting op de juiste manier is gelopen en besluiten gebaseerd zijn op een ordentelijke
                     onderbouwing?
Zoals gemeld in reactie op bovenstaande vragen vind ik het van belang dat we meer
                     zicht en grip op de cruciale ggz-zorg krijgen. Tevens heb ik in mijn brief van 22 juni
                     202213 de contractering en toezicht van de NZa op de zorgverzekeraars en de zorgplicht,
                     de rollen en verantwoordelijkheden toegelicht. Zoals ook hierboven aangegeven houdt
                     de NZa toezicht op de zorgplicht van de zorgverzekeraar. De IGJ houdt toezicht op
                     de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorgaanbieder. De NZa heeft in oktober 2020
                     voor de verzekeraars handvatten opgesteld om invulling te geven aan hun zorgplicht,
                     zodat verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. De IGJ heeft
                     voor de zorgaanbieders de Leidraad continuïteit van zorg en jeugdhulp gepubliceerd
                     in juni van dit jaar. In deze leidraad maakt de IGJ duidelijk wat zij verwacht van
                     zorgaanbieders in situaties waarin er (mogelijk) risico’s ontstaan voor de continuïteit
                     van zorg aan patiënten en cliënten. Deze leidraad en handvatten maken onder meer helder
                     wat van partijen verwacht mag worden als zij hun zorgaanbod wijzigen. IGJ en de NZa
                     trekken natuurlijk waar nodig samen op in het toezicht.
                  
Naar aanleiding van aanpassingen in het (klinische) behandelaanbod van drie ggz-aanbieders
                     heb ik de NZa heb gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over gemeenschappelijke
                     onderliggende factoren te informeren. De NZa heeft hierop de Rode draden analyse gemaakt
                     en mede naar aanleiding hiervan zijn nu afspraken met zorgaanbieders en zorgverzekeraars
                     opgenomen in het IZA over het in kaart brengen en organiseren van cruciaal zorgaanbod.
                     Tevens zal de NZa voor het einde van het jaar nogmaals bij de in het kader van de
                     analyse bezochte zorgverzekeraars langs te gaan om te controleren of alle voormalige
                     cliënten die zorg nodig hebben in passende zorg zijn en de zorgplicht geborgd is.
                  
De leden van de GroenLinks fractie vragen de Minister welke conclusies zij hieruit
                     trekt als het gaat om het stelsel. Wie moet hier toezicht op houden? En moet de Minister
                     als stelselverantwoordelijke ook niet zelf weten of er voldoende zorg beschikbaar
                     is?
In het voorgaande antwoord is toegelicht hoe het toezicht is georganiseerd en waarom
                  ik onderzoek heb laten doen door de NZa. Dit uitkomsten van dit onderzoek maakten
                  wat mij betreft helder dat het voor de partijen zelf onvoldoende duidelijk is welke
                  zorg precies beschikbaar moet zijn. Om deze reden hebben we in het IZA afspraak over
                  het aanbod van cruciale zorg, zoals in reactie op uw bovenstaande vragen toegelicht.
               
Hoe kan het ook dat dit niet eerder aan het licht is gekomen? Waarom wordt dit onderzoek
                     pas gedaan na maatschappelijke onrust en politieke vragen?
Onder leiding van de toenmalige Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
                  is in 2017 gestart met verschillende initiatieven om tot verbetering van de wachttijden
                  te komen. Partijen zijn samen de stuurgroep toegankelijkheid &wachttijden gestart
                  die via een website (www.wegvandewachtlijst.nl) laat zien welke oplossingen zijn gevonden om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren.
                  Via transfermechanismen worden aanmeldingen in de regio herverdeeld, het plan hoogcomplexe
                  zorg moet ervoor zorgen dat mensen bij complexe zorg niet tussen wal en schip raken
                  en via het opschalingsmodel van regionale doorzettingsmacht worden cliënten geholpen
                  die via de reguliere kanalen geen passende behandelplek kunnen vinden. Om de transparantie
                  en het inzicht in de actuele wachttijden en aantal mensen dat wacht te bevorderen,
                  wordt tevens een «dashboard wachttijden» ontworpen. De afgelopen periode hebben de
                  bevindingen van de NZa – die op mijn verzoek een analyse heeft uitgevoerd – ertoe
                  bijgedragen dat er concrete afspraken met de sector zijn gemaakt om grip te krijgen
                  op het aanbod van cruciale zorg.
               
Bevindingen onderzoek
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het bestuur van Pro Persona een koerswijziging
                     heeft ingezet, waarbij klinische en dagklinische voorzieningen van het Centrum voor
                     Psychotherapie (CvP) – waarbij patiënten met persoonlijkheidsstoornissen zeer intensieve
                     zorg ontvingen – worden omgevormd naar intensieve deeltijdtrajecten.
Is deze koerswijziging besproken met behandelaren en patiënten?
Ja, het bestuur van Pro Persona geeft aan dat deze voornemen zijn besproken met de
                  formele medezeggenschapsraden, waarin de behandelaren en patiënten zitting hebben.
                  Ook is er gesproken met de direct betrokken medewerkers en cliënten van het CvP over
                  de inhoud van het alternatieve behandelaanbod,. De cliëntenraad is ook betrokken geweest
                  bij het besluit over vervangende zorg.
               
Hebben zij inspraak gehad op deze beslissing? Zo nee, mogen dit soort besluiten worden
                     genomen zonder inspraak?
In de Leidraad van IGJ zijn ook zorgvuldigheidseisen bij beëindiging van behandeling
                  door de instelling opgenomen, hieruit vloeit voort dat cliënten tijdig en actief moeten
                  worden geïnformeerd over (en betrokken bij) de besluitvorming van het vervolg van
                  hun behandeling. Dat is in dit geval ook zo geweest.
               
Wat vindt de Minister hiervan?
Ik vind het belangrijk dat instellingen bij hun besluit een zorgvuldig proces volgen
                  en behandelaren en cliënten goed betrekken. Ik heb ook zelf met betrokken patiënten
                  en behandelaren gesproken om uit eerste hand hun beelden te horen.
               
Zijn patiënten meegenomen in deze beslissing?
Ja, het bestuur van Pro Persona geeft aan dat de patienten hierin gekend zijn.
Hebben al deze patiënten inmiddels passende vervolgzorg gekregen?
Naar aanleiding van de controlebezoeken van de NZa hebben de zorgverzekeraars intensiever
                  navraag gedaan bij de zorgaanbieders of alle voormalige cliënten op een andere plek
                  passende zorg hebben gekregen en de continuïteit van zorg dus geborgd is. Zorgverzekeraars
                  hebben aangegeven dat alle patiënten vervangende zorg hebben gehad en dat zij de NZa
                  op de hoogte houden als de zorgverzekeraar individuele bemiddelingsverzoeken ontvangt.
                  Bij één zorgverzekeraar is er contact geweest tussen zorgbemiddeling en de verzekerde.
                  Uiteindelijk heeft er geen bemiddeling plaatsgevonden, omdat zorgbemiddeling geen
                  contact meer kon krijgen met de verzekerde. De NZa zal voor het einde van het jaar
                  nogmaals navraag doen bij alle verzekeraars of alle patiënten passende zorg hebben
                  ontvangen.
               
Deze leden ontvangen graag een geanonimiseerd overzicht hiervan.
De NZa heeft voor de zomer in het kader van haar rode draden analyse vastgesteld dat
                  de verzekeraars bij Pro Persona, de Eikenboom van Altrecht en KIB Vlaardingenlaan
                  de zorgplicht niet hebben geschonden. Zij heeft ook aangegeven dat zij tijdens de
                  controlebezoeken heeft vastgesteld dat individuele verzekerden continuïteit van zorg
                  is geboden. Ten behoeve van de rode draden analyse heeft de NZa toentertijd bij de
                  instellingen ter plekke de overzichten ingezien waarin is vastgelegd dat betrokken
                  patiënten een passend alternatief zorgaanbod hebben ontvangen. Zij beschikt dus niet
                  zelf over deze overzichten. Naar aanleiding van uw vragen heb ik de NZa verzocht deze
                  informatie alsnog op te vragen en aan mij te doen toekomen op een wijze die op geen
                  enkele manier herleidbaar is tot individuen. Gegeven de relatief beperkte aantallen
                  gevallen waar het over gaat kan ik mij daarbij voorstellen dat zij – ter voorkoming
                  van herleidbaarheid van informatie en omwille van de absolute borging van de privacy
                  van betrokkenen – deze informatie mogelijk op een ander aggregatie niveau dan dat
                  van de instellingen beschikbaar zal stellen. Zodra ik deze informatie heb ontvangen
                  zal ik deze doen toekomen aan uw Kamer.
               
Het is aan de NZa in haar rol als toezichthouders is om vast te stellen of er aan
                  de zorgplicht is voldaan. Ik hecht er aan dat uw Kamer of ik niet op de stoel van
                  de toezichthouder gaan zitten of bepalen wat een passend alternatief zorgaanbod is.
                  Dit is aan respectievelijk de onafhankelijke toezichthouder en de betrokken professionals.
                  De NZa zal nog voor het einde van het jaar nogmaals controleren of alle voormalige
                  cliënten van de instellingen Eikenboom, CvP en KIB die zorg nodig hebben in passende
                  zorg zijn en de zorgplicht geborgd is. Zo houdt de NZa nadrukkelijk vinger aan de
                  pols, met als doel om er voor te zorgen dat iedere verzekerde de zorg krijgt waar
                  hij of zij recht op heeft. Om te borgen dat er beter gezamenlijk door partijen wordt
                  gestuurd op het inhoudelijk noodzakelijke aanbod heb ik in het IZA met partijen afgesproken
                  dat de zorgprofessionals, te weten dNGGZ en ZN – in afstemming met MIND en de betrokken
                  beroepsgroepen, een breed gedragen definitie ontwikkelen van het begrip cruciale zorg.
               
Deze leden lezen dat ook bij Eikenboom van Altrecht de helft van het klinische aanbod
                        is gesloten omdat de zorgaanbieder meer toe wil naar passende zorg.
Was de zorg hiervoor dan niet passend?
Wat passende zorg is, is afhankelijk van de stand van de wetenschap en de praktijk.
                  Passende zorg verandert mee in de tijd. Dat kan er ook toe leiden dat voor deze vorm
                  van zorg, een ambulant aanbod meer «passend» is dan klinische zorg.
               
Wie concludeert dat? De zorgaanbieder of de behandelaar en de patiënt?
Een van de uitgangspunten van passende zorg is dat welke behandeling aangeboden wordt,
                  klinisch of ambulant, op basis van de behandelrichtlijnen en standaarden, aan zorgaanbieders
                  en cliënten samen is.
               
En op basis waarvan werd deze conclusie getrokken? In hoeverre zijn patiënten/behandelaren
                     hierin meegenomen?
Uiteraard moeten de inzichten van de zorgprofessional samen met de cliënt aansluiten
                  bij dit zorgaanbod. De betrokkenheid en inbreng van zorgprofessionals is gewaarborgd
                  via de ondernemingsraad van de instelling en cliënten kunnen betrokken worden of inbreng
                  geven via de cliëntenraad. Navraag leert dat ook bij de (voorgenomen) aanpassing van
                  het behandelaanbod bij de Eikenboom is dit het geval geweest, er is een formele adviesaanvraag
                  geweest vanuit het bestuur in de richting van de MR en OR. Tevens zijn er informele
                  gesprekken gevoerd met patiënten en behandelaren, dit in de vorm van klankboordsessies.
                  Hierin is ook met behandelaren en patiënten gesproken over de inhoud van het toekomstige
                  zorgaanbod en de mate waarin dit aansluit bij de inzichten en/of behoefte van behandelaren
                  en patiënten.
               
Hebben de patiënten van Eikenboom wiens zorg is afgebouwd inmiddels passende vervolgzorg
                     gekregen? Genoemde leden ontvangen graag een overzicht hiervan van de Minister.
De NZa heeft voor de zomer in het kader van haar rode draden analyse vastgesteld dat
                  de verzekeraars bij Pro Persona, de Eikenboom van Altrecht en KIB Vlaardingenlaan
                  de zorgplicht niet hebben geschonden. Zij heeft ook aangegeven dat zij tijdens de
                  controlebezoeken heeft vastgesteld dat individuele verzekerden continuïteit van zorg
                  is geboden. Ten behoeve van de rode draden analyse heeft de NZa toentertijd bij de
                  instellingen ter plekke de overzichten ingezien waarin is vastgelegd dat betrokken
                  patiënten een passend alternatief zorgaanbod hebben ontvangen. Zij beschikt dus niet
                  zelf over deze overzichten. N.a.v. uw verzoek heb ik de NZa verzocht deze informatie
                  alsnog op te vragen en aan mij te doen toekomen op een wijze die op geen enkele manier
                  herleidbaar is tot individuen. Gegeven de relatief beperkte aantallen gevallen waar
                  het over gaat kan ik mij daarbij voorstellen dat zij – ter voorkoming van herleidbaarheid
                  van informatie en omwille van de absolute borging van de privacy van betrokkenen –
                  deze informatie mogelijk op een ander aggregatie niveau dan dat van de instellingen
                  beschikbaar zal stellen. Zodra ik deze informatie heb ontvangen zal ik deze doen toekomen
                  aan uw Kamer.
               
Het is aan de NZa in haar rol als toezichthouders is om vast te stellen of er aan
                  de zorgplicht is voldaan. Ik hecht er aan dat uw Kamer of ik niet op de stoel van
                  de toezichthouder gaan zitten of bepalen wat een passend alternatief zorgaanbod is.
                  Dit is aan respectievelijk de onafhankelijke toezichthouder en de betrokken professionals.
                  De NZa zal nog voor het einde van het jaar nogmaals controleren of alle voormalige
                  cliënten van de instellingen Eikenboom, CvP en KIB die zorg nodig hebben in passende
                  zorg zijn en de zorgplicht geborgd is. Zo houdt de NZa nadrukkelijk vinger aan de
                  pols, met als doel om er voor te zorgen dat iedere verzekerde de zorg krijgt waar
                  hij of zij recht op heeft. Om te borgen dat er beter gezamenlijk door partijen wordt
                  gestuurd op het inhoudelijk noodzakelijke aanbod heb ik in het IZA met partijen afgesproken
                  dat de zorgprofessionals, te weten dNGGZ en ZN – in afstemming met MIND en de betrokken
                  beroepsgroepen, een breed gedragen definitie ontwikkelen van het begrip cruciale zorg.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een Kliniek voor Intensieve Behandeling
                        (KIB) patiënten behandeld met een zeer intensieve zorgvraag die bij andere klinieken
                        zijn vastgelopen. De patiënten die bij de inmiddels gesloten KIB Vlaardingenlaan zaten,
                        zijn intern dan wel extern uitgeplaatst.
Waar zijn deze patiënten naartoe uitgeplaatst, als dit al patiënten waren die bij
                        andere klinieken waren vastgelopen?
De NZa heeft mij geïnformeerd dat voor iedere in behandeling zijnde patiënt van Inforsa
                  een alternatieve plek is gevonden. Het grootste deel van de patiënten is overgebracht
                  naar een andere regionale KIB-voorziening, maar er zijn ook patiënten teruggeplaatst
                  in de reguliere ggz. Voor patiënten uit de regio Noord-Holland die worden aangemeld
                  voor een behandeling bij een KIB, wordt steeds per individu gezocht naar een passende
                  plek in één van de bestaande KIB’s of in een alternatieve zorgsetting.
               
Hebben alle patiënten van de KIB Vlaardingenlaan een passende vervolgplek gekregen?
                     Deze leden ontvangen graag een overzicht van de Minister.
De NZa heeft voor de zomer in het kader van haar rode draden analyse vastgesteld dat
                  de verzekeraars bij Pro Persona, de Eikenboom van Altrecht en KIB Vlaardingenlaan
                  de zorgplicht niet hebben geschonden. Zij heeft ook aangegeven dat zij tijdens de
                  controlebezoeken heeft vastgesteld dat individuele verzekerden continuïteit van zorg
                  is geboden. Ten behoeve van de rode draden analyse heeft de NZa toentertijd bij de
                  instellingen ter plekke de overzichten ingezien waarin is vastgelegd dat betrokken
                  patiënten een passend alternatief zorgaanbod hebben ontvangen. Zij beschikt dus niet
                  zelf over deze overzichten. N.a.v. uw verzoek heb ik de NZa verzocht deze informatie
                  alsnog op te vragen en aan mij te doen toekomen op een wijze die op geen enkele manier
                  herleidbaar is tot individuen. Gegeven de relatief beperkte aantallen gevallen waar
                  het over gaat kan ik mij daarbij voorstellen dat zij – ter voorkoming van herleidbaarheid
                  van informatie en omwille van de absolute borging van de privacy van betrokkenen –
                  deze informatie mogelijk op een ander aggregatie niveau dan dat van de instellingen
                  beschikbaar zal stellen. Zodra ik deze informatie heb ontvangen zal ik deze doen toekomen
                  aan uw Kamer.
               
Het is aan de NZa in haar rol als toezichthouders is om vast te stellen of er aan
                  de zorgplicht is voldaan. Ik hecht er aan dat uw Kamer of ik niet op de stoel van
                  de toezichthouder gaan zitten of bepalen wat een passend alternatief zorgaanbod is.
                  Dit is aan respectievelijk de onafhankelijke toezichthouder en de betrokken professionals.
                  Dit is aan respectievelijk de onafhankelijke toezichthouder en de betrokken professionals.
                  De NZa zal nog voor het einde van het jaar nogmaals controleren of alle voormalige
                  cliënten van de instellingen Eikenboom, CvP en KIB die zorg nodig hebben in passende
                  zorg zijn en de zorgplicht geborgd is. Zo houdt de NZa nadrukkelijk vinger aan de
                  pols, met als doel om er voor te zorgen dat iedere verzekerde de zorg krijgt waar
                  hij of zij recht op heeft. Om te borgen dat er beter gezamenlijk door partijen wordt
                  gestuurd op het inhoudelijk noodzakelijke aanbod heb ik in het IZA met partijen afgesproken
                  dat de zorgprofessionals, te weten dNGGZ en ZN – in afstemming met MIND en de betrokken
                  beroepsgroepen, een breed gedragen definitie ontwikkelen van het begrip cruciale zorg.
               
Hoeveel KIB’s zijn er nog over in Nederland? Hoeveel patiënten zijn er totaal bij
                     deze KIB’s?
Er zijn nog twee KIB’s met een regionale behandelfunctie. Daarnaast zijn er nog drie
                  KIB’s met een specialistisch aanbod en/of landelijke dekking, bijvoorbeeld voor de
                  doelgroep patiënten met een licht verstandelijke beperking (LVB) of voor jeugdigen,
                  en is er één KIB-voorziening gericht op de jeugd in oprichting. In totaal zijn er
                  120 bedden in deze voorzieningen. Het is mij niet bekend wat de actuele bezetting
                  van deze plekken is.
               
Genoemde leden lezen dat er door de sluiting een gat is ontstaan in de landelijke
                     dekking van de KIB GGZ in Noord-Nederland, waar Arkin verantwoordelijk voor is. Zijn
                     er volgens de Minister plannen om een vervangende KIB op te zetten, nu de Vlaardingenlaan
                     gesloten is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er plannen zijn om nieuwe KIB’s te openen. In het
                  IZA hebben we afspraken gemaakt om de cruciale zorgfuncties zowel op regionaal als
                  landelijk niveau in kaart te brengen. Op basis van de regionale beelden en het landelijke
                  beeld wordt aan een landelijke casuïstiektafel (ZN, deNLggz) bepaald wat het noodzakelijk
                  zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten
                  hiervan worden door de gezamenlijk door de zorgverzekeraars besproken en vertaald
                  naar de individuele inkoop
               
Deze leden lezen dat het gat nu wordt opgevuld met ambulante alternatieven. Is ambulante
                     zorg wel mogelijk bij deze intensieve doelgroep, zo vragen zij de Minister.
Wat betreft ambulante behandeling van personen die aangemeld worden bij de KIB is
                  het aan de behandelteams om per casus een inschatting te maken over de mogelijkheid
                  van ambulante zorgverlening, ik kan hier geen generieke uitspraken over doen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in één van de door de NZa onderzochte
                     casussen de sluiting voornamelijk is ingegeven door onvoldoende beschikbaarheid van
                     personeel. Welke concrete maatregelen gaan door de Minister genomen worden om personeelstekort
                     en -verzuim zo snel mogelijk tegen te gaan?
Met het TAZ-programma zet ik, in samenwerking met partijen (o.a. V&VN), deNLggz),
                  in op de urgente uitdagingen die er liggen op de arbeidsmarkt, ook voor de ggz-sector.
                  Het programma richt zich op meer ruimte voor innovatieve werkvormen, meer ruimte voor
                  goed werkgeverschap en voor scholing en ontwikkeling. Door meer zeggenschap te stimuleren
                  en daardoor het werkplezier te vergroten moeten zorgmedewerkers behouden blijven voor
                  de zorg.
               
Wat is de huidige gemiddelde caseload van personeel binnen de klinische ggz-zorg?
De gemiddelde caseload verschilt per aandoening en behandeling waardoor er geen generiek
                  antwoord hierop mogelijk is.
               
Welke concrete maatregelen gaan op de korte en middellange termijn genomen worden
                     om de caseload te verlagen? Wat is het doel van de Minister en binnen hoeveel jaar?
Met betrekking tot de mogelijkheden om de caseload van behandelaren te verlagen vind
                  ik het van belang te benoemen dat we het aantal zorgmedewerkers niet in dezelfde tred
                  door kunnen laten groeien als de groeiende zorgvraag. Een wens om de caseload per
                  behandelaar te verlagen vraagt dan ook om andere oplossingen dan simpelweg het vergroten
                  van het aantal zorgmedewerkers. Via het IZA heeft het veld afgesproken om aan de slag
                  te gaan met taakherschikking binnen de GGZ. Dit kan bijvoorbeeld mogelijkheden bieden
                  voor het anders verdelen van caseload. Ook de transformatie die met het TAZ-programma
                  wordt ingezet, moet gaan bijdragen aan het verminderen van de werkdruk, onder meer
                  door innovatieve werkvormen. In het TAZ-programma zijn op dit specifieke punt geen
                  doelstellingen opgenomen.
               
Hoe zal de Minister zich inzetten voor het verbeteren van de werkomstandigheden van
                     zorgpersoneel binnen de ggz en het reduceren van het aantal personeelsleden dat kampt
                     met een burn-out?
In het TAZ-programma wordt specifiek aandacht besteed aan het behoud van medewerkers
                  door goed werkgeverschap en het anders organiseren van het werk. Werkgevers zullen
                  met name zelf actief invulling moeten geven aan goed en modern werkgeverschap. Vanuit
                  VWS zullen we hen, samen met de andere partijen, ondersteunen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de veranderingen bij zowel Pro
                     Persona als bij Altrecht vooral zijn ingegeven om kosten te besparen, dure intensieve
                     klinische zorg wordt ambulant gemaakt. Is wetenschappelijk onderzocht of de ombouw
                     van klinische ggz naar ambulante ggz een juiste beweging is?
Bij het inzetten van de beweging naar ambulantisering in 2013 zagen kennisinstituten
                  en experts goede voorbeelden in Europa die uitgingen van een wijkgerichte aanpak,
                  (maatschappelijke) participatie, ambulantisering en het terugdringen van dwang en
                  drang. Nederland bleef destijds bij deze ontwikkelingen achter. In 2013–2014 is daarom
                  de bestuurlijke afspraak gemaakt dat in 2020 het aantal klinische plaatsen met 30%
                  afgenomen zou moeten zijn (t.o.v. 2008) en dat deze afbouw gesubstitueerd zou moeten
                  worden door ambulante zorg.14 Deze richting en afspraak werd breed gesteund, door zorgaanbieders, cliëntenorganisaties
                  en verzekeraars.
               
Zijn er voorbeelden te geven van patiëntengroepen waar deze afbouw goed voor gewerkt
                     heeft of juist niet?
We weten op basis van signalen uit de praktijk dat het effectief kan zijn om bepaalde
                  behandelingen (bijvoorbeeld bij angststoornissen) juist ambulant vorm te geven. Dit
                  kan echter per patiënt en behandeling verschillen. Er is daarmee geen generiek antwoord
                  te geven op deze vraag. Door de ingezette beweging van ambulantisering werken veel
                  ggz-instellingen inmiddels met FACT-teams, waarbij cliënten zoveel mogelijk in de
                  eigen omgeving worden behandeld. FACT staat voor Flexible Assertive Community Treatment.
                  Deze methode is gericht op het verminderen van symptomen en leren omgaan met de aandoening.
                  Begeleiding kan zich richten op alle levensgebieden en de teams kunnen op maat samenstellen
                  zodat de cliënt altijd de juiste zorg krijgt. Een ander voorbeeld van de meerwaarde
                  van ambulante zorg is de nauwe samenwerking tussen de ggz en sociale buurtteams en
                  huisartsen in Utrecht, in zogenoemde wijkteams. Hierdoor zijn er korte lijnen en begeleiding
                  en behandeling vinden geïntegreerd plaats door het wijkteam. Ervaringsdeskundigen
                  maken ook deel uit van het wijkteam.
               
Is de Minister van mening dat intensieve klinische ggz-zorg niet meer beschikbaar
                     dient te zijn? Zo ja, waar baseert zij deze mening op? Zo niet, hoeveel intensieve
                     klinische ggz zorg zou er naar haar mening beschikbaar moeten zijn in Nederland?
Een conclusie van het Trimbos in de Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming
                  Langdurige GGZ is ook dat de nadruk niet langer zou moeten liggen op de afbouw van
                  klinische bedden als zodanig. Er is een zekere ruimte en beschikbaarheid van voldoende
                  bedden nodig om de zorg te kunnen leveren die nodig is in sommige gevallen. In het
                  IZA hebben we afspraken gemaakt om de cruciale zorgfuncties zowel op regionaal als
                  landelijk niveau in kaart te brengen. Op basis van de regionale beelden en het landelijke
                  beeld wordt aan een landelijke casuïstiektafel (ZN, deNLggz) bepaald wat het noodzakelijk
                  zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten
                  hiervan worden door de zorgverzekeraars besproken en vertaald naar de individuele
                  inkoop.
               
Genoemde leden zijn ook benieuwd hoeveel andere instellingen in Nederland bezig zijn
                     met de ombouw van klinische ggz naar ambulante ggz. Gebeurt dit op grote schaal?
Ik heb geen inzicht in hoeveel organisaties in Nederland hiermee bezig zijn. Ik vind
                  het daarom van belang dat we in het IZA afspraken hebben gemaakt over het in beeld
                  brengen van de cruciale zorg in Nederland.
               
Wordt deze ombouw gemonitord? Zo ja, door welke instantie?
Wat betreft de omvang van de afbouw van klinische capaciteit en de opbouw van ambulante
                  zorg heeft het Trimbos-instituut – in opdracht van VWS – jaarlijks onderzoek uitgevoerd
                  naar de voortgang en effecten van de ambulantisering. Uw Kamer is hierover ook jaarlijks
                  geïnformeerd. De laatste monitor Ambulantisering is uw Kamer bij brief van 15 maart
                  202115 aangeboden.
               
Is deze ombouw ingegeven om betere zorg te verlenen of spelen financiële redenen ook
                     een rol?
Zoals ook in de rode draden analyse van de NZa op basis van de drie casussen wordt
                  geconstateerd, kunnen zorginhoudelijke, financiële en personele factoren aan de verandering
                  in zorgaanbod ten grondslag liggen.
               
Wat zou volgens de Minister de verhouding tussen deze twee moeten zijn?
De verhouding is afhankelijk van de regionale situatie en omstandigheden. Aan de hand
                  van regiobeelden en de verdere invulling van cruciale zorg moeten verzekeraars en
                  aanbieders met elkaar afspreken wat er nodig is aan intramurale capaciteit en ambulante
                  zorg/ondersteuning. Het is niet aan mij om hier een inhoudelijke uitspraak over te
                  doen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de zorgverzekeraar in het kader van de
                     zorgplicht ervoor moet zorgen dat alle verzekerden passende alternatieve zorg wordt
                     aangeboden. Zijn er kaders over wat onder «passende alternatieve zorg» valt? Is er
                     bijvoorbeeld ook aan de zorgplicht voldaan als een patiënt eerst klinische zorg kreeg
                     en nu ambulante zorg?
De kaders voor behandeling zijn de kwaliteitstandaarden voor de specifieke aandoening/stoornis.
                  Passende alternatieve zorg kan van geval tot geval verschillen en is veelal maatwerk.
               
Hoe bepaalt een zorgverzekeraar wat passende vervolgzorg is? Is dit in overleg met
                     een behandelaar?
De zorgverzekeraar bepaalt niet wat passende vervolgzorg is, indien het behandelaanbod
                  wijzigt. De behandelaar bepaalt waar mogelijk in afstemming met de client, wat de
                  meest aangewezen vervolgzorg is op het moment dat de huidige behandeling niet langer
                  beschikbaar is als gevolg van wijziging in het behandelaanbod.
               
Genoemde leden vragen de Minister of de zorgverzekeraar zelf contact opneemt met de
                     patiënt om te bespreken wat voor vervolgzorg er wordt aangeboden als er sprake is
                     van afbouw van zorg. Of moet de patiënt hier zelf achteraan?
Op het moment dat door wijzigingen in het behandelaanbod een behandeling stopgezet
                  wordt, is het aan de zorgaanbieder om samen met de zorgverzekeraar passende vervolgzorg
                  te bieden. Indien de cliënt ontevreden over dit aanbod is, dan kan hij aanspraak maken
                  op zorgbemiddeling vanuit de zorgverzekeraar. Hiertoe moet de client zelf contact
                  opnemen met de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars kunnen uit oogpunt van privacy namelijk
                  niet zelf contact zoeken met de betrokken patiënt; alleen als deze patiënt zich voor
                  zorgbemiddeling aanmeldt kan dat.
               
Zorgt dit er niet voor dat alleen mondige patiënten passende vervolgzorg krijgen?
Het is aan de zorgaanbieder om zijn cliënt tijdig te informeren en te bezien welke
                  vervolgzorg het meest aangewezen is. De vastgestelde «Leidraad continuïteit van zorg
                  en jeugdhulp» van de IGJ biedt een heldere basis voor de zorgaanbieders en hun cliënten.
               
Hoe wordt gehandhaafd dat zorgverzekeraars daadwerkelijk hun zorgplicht nakomen? Zijn
                     daar ook sancties voor?
De zorgplicht die zorgverzekeraars hebben is vastgelegd in artikel 11 van de Zorgverzekeringswet
                  (Zvw). De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars,
                  en dus op de zorgplicht. In Beleidsregel Toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars
                  (TH/BR-025)16 geeft de NZa aan hoe de bevoegdheid inzake het toezicht op de zorgplicht wordt uitgevoerd.
                  In geval van schending van de zorgplicht, kan de NZa informele instrumenten ter beïnvloeding
                  inzetten, maar ook handhavend optreden, bijvoorbeeld middels het opleggen van een
                  aanwijzing of een last onder dwangsom. In Beleidsregel Handhaving (TH/BR-030)17 wordt inzichtelijk hoe de NZa naleving van wet- en regelgeving in de zorg bevordert.
                  Zoals eerder gezegd heeft de NZa ook in haar brief aan zorgverzekeraars laten weten
                  de komende periode nog nadrukkelijker te gaan toezien op naleving van de zorgplicht
                  en de hierbij verwachte proactieve houding van zorgverzekeraars. De NZa geeft aan
                  in 2023 daarom bij alle zorgverzekeraars een vervolgonderzoek uit te voeren om vast
                  te stellen of zorgverzekeraars handelen in lijn met de eerder uitgebrachte handvatten
                  zorgplicht en de toegankelijkheid van de zorg voldoende borgen. Indien dit niet het
                  geval is zal de NZa maatregelen nemen, conform de hierboven omschreven mogelijkheden.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de vraag hoeveel klinische capaciteit
                     «bovenregionaal» nodig is, een vraag is die de zorgverzekeraar niet alleen kan beantwoorden.
                     Wie kan deze vraag volgens de Minister wél beantwoorden? Welk partijen beslissen dit?
                     Hoe ziet de proactief coördinerende rol eruit die de zorgverzekeraars hebben?
Zoals gezegd is in het IZA afgesproken dat zorgaanbieders en verzekeraars – met betrokkenheid
                     van de clientvereniging MIND en beroepsgroepen – nog dit jaar tot een breed gedragen
                     definitie komen van het begrip «cruciale zorg» in de ggz en hiervoor een handreiking
                     formuleren. Deze handreiking biedt het kader op basis waarvan regionaal en landelijk
                     het aanbod van cruciale zorg in beeld kan worden gebracht. In 2023 zullen regiobeelden
                     en regioplannen worden vastgesteld op basis waarvan afspraken over cruciale zorg op
                     regionaal en landelijk niveau kunnen worden gemaakt en gemonitord.
                  
Op basis van de regionale beelden en het landelijke beeld wordt aan een landelijke
                     casuïstiektafel (ZN, deNLggz) bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en
                     waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten hiervan worden door
                     de zorgverzekeraars besproken en vertaald naar de individuele inkoop.
                  
Genoemde leden lezen dat door oplopende casuïstiek zorgverzekeraars de afbouw van
                     klinische ggz vaker in de gesprekcyclus van contractering laten terugkomen. Wat betekent
                     dit en wordt er vervolgens ook op gehandeld?
Het is belangrijk dat zorgverzekeraars voldoende klinische ggz ten behoeve van hun
                  verzekerden kunnen inkopen en dit onderwerp (met het oog op continuïteit van zorg)
                  regelmatig aan de orde te stellen in de gesprekscyclus contractering. De NZa zal de
                  komende periode nog nadrukkelijker gaan toezien op naleving van de zorgplicht en de
                  hierbij verwachte proactieve houding van zorgverzekeraars, zo heeft zij in haar brief
                  van 13 oktober jl. laten weten aan de zorgverzekeraars. De NZa geeft aan in 2023 daarom
                  bij alle zorgverzekeraars een vervolgonderzoek uit te voeren om vast te stellen of
                  zorgverzekeraars handelen in lijn met de eerder uitgebrachte handvatten zorgplicht
                  en de toegankelijkheid van de zorg voldoende borgen. Indien dit niet het geval is
                  zal de NZa maatregelen nemen, in lijn met de hiervoor geldende beleidsregel.
               
Conclusies en aanbevelingen
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat zowel aanbieders als verzekeraars geen
                     voldoende beeld hebben bij de benodigde landelijke of regionale klinische capaciteit
                     om de klinische ggz-zorg te borgen die minimaal nodig is. Klopt het dat binnen het
                     Integraal Zorgakkoord is afgesproken om dit wel in beeld te brengen?
Ja, dit klopt. In het kader van het IZA hebben we concrete afspraken gemaakt over
                  het in kaart brengen van het aanbod van cruciale zorg op regionaal en landelijk niveau.
               
Welke partijen gaan dit doen en binnen welk termijn? In hoeverre wordt daarin de bijdrage
                     van behandelaren en patiënten meegenomen?
               
Zorgaanbieders en verzekeraars zullen nog dit jaar tot een breed gedragen definitie
                  komen van het begrip «cruciale zorg» in de ggz en een handreiking formuleren – met
                  betrokkenheid van de beroepsverenigingen en MIND – als kader op basis waarvan regionaal
                  en landelijk het aanbod van cruciale zorg in beeld kan worden gebracht. In 2023 zullen
                  regiobeelden en regioplannen worden vastgesteld op basis waarvan afspraken over cruciale
                  zorg op regionaal en landelijk niveau kunnen worden gemaakt en gemonitord.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het proces over een voornemen tot sluiting,
                     afbouw van klinische capaciteit of andere ingrijpende wijzigingen in de portfolio
                     van een zorgaanbieder kan worden verbeterd doordat zorgaanbieders, verzekeraars en
                     patiëntenorganisaties hier vaker met elkaar over in gesprek en werkafspraken maken.
                     Genoemde leden vragen de Minister of dit niet te vrijblijvend is. Moeten die werkafspraken
                     niet verplicht worden?
Partijen hebben in het IZA juist afspraken gemaakt met elkaar om beter inzicht en
                  daarmee grip te krijgen op de vraag en het aanbod. Hierdoor kunnen ze zorgen dat passende
                  zorg beschikbaar is voor wie dat nodig heeft.
               
Er is een leidraad Continueert van zorg. Moet deze niet gewoon nageleefd worden of
                     misschien wel worden aangescherpt?
De genoemde Leidraad continuïteit van zorg en jeugdhulp, maakt helder wat de IGJ van
                  zorgaanbieders in dit kader verwacht. De IGJ ziet toe op de naleving.
               
De leden van de GroenLinks-fractie horen ook graag van de Minister waar personeel
                     terecht kan bij vragen of klachten als ze niet zijn meegenomen in het besluitvormingsproces.
                     Waar precies kunnen cliënten terecht die te horen krijgen dat hun behandeling wordt
                     gestopt, en die geen passend vervolgaanbod krijgen?
Personeel van een zorgorganisatie kan voor vragen terecht bij zijn eigen organisatie
                  en diens ondernemingsraad. Cliënten kunnen in eerste instantie terecht bij de zorgaanbieder
                  en diens cliëntenraad. Daarnaast kan de cliënt ook terecht bij de zorgverzekeraar
                  voor zorgbemiddeling en bij de eerdergenoemde SKGZ. Ook kunnen patiënten en behandelaren
                  zicht tot de IGJ wenden, wanneer zij zich zorgen maken over de kwaliteit van zorg.
                  Patiënten kunnen de NZa aanschrijven indien zij van mening zijn dat verzekeraars hun
                  zorgplicht niet nakomen.
               
Wat zijn dan precies de rechten van de cliënten en wie brengt hen op de hoogte van
                     hun rechten?
De zorgaanbieder is op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)
                  verplicht een klachtenregeling in te richten voor haar cliënten. De IGJ houdt hier
                  toezicht op. Zorgaanbieders zijn op basis van de Transparantieregeling zorgaanbieders
                  ggz – NR/REG-182418 en de Regeling transparantie zorgaanbieders TH/NR-01819 verplicht om op hun website te verwijzen naar zorgbemiddeling en ook in gesprekken
                  moeten zij de cliënt wijzen op zorgbemiddeling. De NZa ziet hierop toe.
               
Bovendien staat in de Governance Code «dat de RvB afspraken moet maken met ondernemingsraad
                  en cliëntenraad over de wijze waarop wordt samengewerkt en dat zij invloed moeten
                  kunnen uitoefenen op de zorg, dienstverlening en de koers van de organisatie». Ook
                  staat hierin dat «de organisatie waarborgt dat de professionals invloed kunnen hebben
                  op het beleid dat hen raakt in de dagelijkse beroepsuitoefening en dat ze betrokken
                  dienen te worden bij de beleidskeuzes over de zorg van morgen». Indien medewerkers
                  en/of cliënten zich onvoldoende betrokken voelen door de zorgaanbieder kunnen ze op
                  eigen verzoek gehoord worden door de governance commissie. Dit is een aanvulling op
                  de wettelijke kaders voor cliënten en ondernemingsraden.
               
Ook lezen genoemde leden dat zorgverzekeraars een meer proactieve rol moeten vervullen
                        om te zorgen dat hun verzekerden goede vervolgzorg hebben gekregen.
Hoe wordt gecontroleerd of zorgverzekeraars deze aanbeveling ook echt gaan opvolgen,
                        zeker bij patiënten die minder mondig of weerbaar zijn? Moeten hier niet richtlijnen
                        voor komen?
Bij sluitingen en het deels sluiten (van bepaalde vestigingen) moeten zorgverzekeraars
                  ook uit zichzelf nagaan of de vervangende zorg voor hun patiënten en cliënten goed
                  geregeld is, niet pas als ze daarop worden bevraagd door de externe toezichthouders.
                  De NZa heeft dit ook omschreven in de «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars»
                  die zij heeft opgesteld.
               
Tenslotte lezen zij dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders in kaart moeten brengen
                     waar de ondergrens ligt van de huidige ontwikkeling van ambulantisering. Heeft de
                     Minister hier zelf ook een mening over? Hoe kijkt zij naar dit vraagstuk?
Ik vind het van belang dat we meer zicht en grip op de cruciale ggz-zorg krijgen.
                  Zoals gezegd is in het IZA afgesproken dat zorgaanbieders en verzekeraars – met betrokkenheid
                  van de clientvereniging MIND en beroepsgroepen – nog dit jaar tot een breed gedragen
                  definitie komen van het begrip «cruciale zorg» in de ggz en hiervoor een handreiking
                  formuleren. Deze handreiking biedt het kader op basis waarvan regionaal en landelijk
                  het aanbod van cruciale zorg in beeld kan worden gebracht. In 2023 zullen regiobeelden
                  en regioplannen worden vastgesteld op basis waarvan afspraken over cruciale zorg op
                  regionaal en landelijk niveau kunnen worden gemaakt en gemonitord.
               
Ik vind het van belang dat zorgverzekeraars het onderwerp continuïteit van zorg met
                  regelmaat laten terugkomen in de gesprekscycli over contractering. Daarnaast dienen
                  zorgaanbieders en zorgverzekeraars elkaar hier nauwer over te informeren en te betrekken
                  om daarmee te voorkomen dat de continuïteit van de zorg in gevaar komt.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier