Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 17-18 oktober 2022 (resterende vragen)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1466
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 oktober 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 6 oktober 2022 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
17–18 oktober 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1462) en over de brief van 5 oktober 2022 over de reactie op verzoek commissie over «Stand
van zaken definitieve beschikking derogatie op de Nitraatrichtlijn».
De vragen en opmerkingen zijn op 10 oktober 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 12 oktober 2022 zijn de vragen beantwoord
die betrekking hebben op de onderwerpen die op de agenda van de Raad van 17 en 18 oktober
staan en de vragen die gerelateerd zijn aan vogelgriep. De resterende vragen zijn
bij brief van 21 oktober 2022 beantwoord en zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Geurts
De adjunct-griffier van de commissie, Dekker
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
Genomische technieken
De leden van de D66-fractie kijken net als het kabinet uit naar het Commissievoorstel
voor NGT’s. Deze leden hopen op een vooruitstrevend kader, zodat stappen gezet kunnen
worden op het gebied van genomische technieken. Om tot een goede regelgeving te komen
is het belangrijk dat burgers goed worden voorgelicht. Hoe zet de Minister stappen
hiertoe?
Antwoord
Ik ben het eens met de leden van de D66-fractie dat het belangrijk is om burgers goed
voor te lichten op dit vlak. Dat is dan ook mijn inzet. Een zorgvuldige aanpak is
geboden, aangezien het gebruik van genomische technieken een technisch complex onderwerp
is, waarbij er maatschappelijk soms uiteenlopende standpunten leven.
Het Ministerie van LNV werkt hierop nauw samen met de Ministeries van IenW en VWS.
Zo organiseren we 14 oktober a.s. een stakeholder bijeenkomst met bedrijfsleven, wetenschap
en NGO’s over dit onderwerp. Ook ondersteunt IenW de website biotechnologie.nl, waarop
het publiek zich kan inlezen op een verscheidenheid van biotechnologie-onderwerpen,
zoals de techniek CRISPR-Cas9. Het wetgevingsproces in Europa is een langdurig proces.
Er zal ook in de toekomst passende en duidelijke informatie over de nieuwe wetgeving
worden gegeven, de wijze waarop dat zal gebeuren staat nog niet vast.
Ecoregelingen
De leden van de D66 fractie hebben begrepen dat het GLB-NSP is goedgekeurd en dat
hier nog een aantal wijzigingen in zijn gemaakt. Deze leden zijn verheugd dat een
overeenstemming hierover is bereikt. Zij hopen dat met dit GLB-NSP richting de benodigde
vergroening in de landbouw wordt gewerkt. Deze leden vroegen zich in die lijn af of
binnen de eco-regeling ook het gewas sorghum wordt gestimuleerd. Zo ja, hoe? Zo nee,
waarom niet en zijn er andere manieren waarop de groei van dit gewas kan worden gestimuleerd
binnen Europese of nationale regelingen?
Antwoord
Het gewas sorghum draagt inderdaad bij aan de vergroening. Sorghum is bij de analyse
van de WUR ondergebracht bij rustgewassen en wordt als zodanig ondersteund. Meer informatie
over de gewaslijsten in de ecoregeling is te vinden in de bijlage bij de brief die
op 17 juni 2021 aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 625, nr. 339).
Visserij
Wat doet de Minister bovendien om illegale visserij tegen te gaan? Zijn de huidige
acties genoeg met oog op de wetenschappelijke adviezen? Uit recent onderzoek van de
Universiteit van Tilburg blijkt dat er vissers zijn die illegaal binnenkuilen. Hoe
gaat de Minister de controle hierop versterken?
Antwoord
Laat ik voorop stellen dat illegale visserij niet acceptabel is. De onderzoekers van
de Universiteit van Tilburg laten zien dat in weken zonder patrouille het aandeel
kleine vissen in de aangevoerde vangst systematisch groter is dan in de weken met
patrouille. Volgens de onderzoekers wijst dit op een wijdverbreid gebruik van illegaal
kleine mazen. Om illegale visserij tegen te gaan geldt reeds een uitgebreid maatregelenpakket,
inclusief voorschriften voor de controle en het toezicht. Dit is allemaal op Europees
niveau vastgelegd. Het blijft lastig om goed te controleren wat er op zee gebeurt,
omdat vissers op heterdaad betrapt moeten worden om in overtreding te zijn. Ik zet
daarom in op het gebruik van innovatieve controlemiddelen om de visserijpraktijk transparanter
te maken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en reactie van de bewindspersoon
Vangstmogelijkheden
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en maken zich zorgen
over de staat van de vispopulaties. Uit het advies van ICES, blijkt dat de vangst
van makreel, Atlantisch-Scandinavische haring en blauwe wijting in 2021 opnieuw de
wetenschappelijk geadviseerde grenzen fors heeft overschreden met respectievelijk
27 procent, 31 procent en 23 procent. De afgelopen jaren is in totaal meer dan 4,5
miljoen ton vis (makreel, Atlantisch-Scandinavische haring en blauwer wijting) teveel
gevist. Als gevolg hiervan, is het haringbestand afgenomen met 32 procent. Doordat
de quota unilateraal door individuele naties worden vastgesteld is voortdurende overbevissing
het gevolg. Naast het feit dat lidstaten meer vissen dan wetenschappelijke geadviseerde
grenzen, is er ook sprake van grootschalige illegale visserij, door zowel Nederlandse
als Europese bedrijven. Recente onderzoeken van verschillende instanties, zoals de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)1, Universiteit van Tilburg2 en de Europese Rekenkamer3, tonen aan dat illegale visserij aan de orde van de dag is. Kan de Minister aangeven
wat zijn reactie is, uitgesplitst per onderzoek, op deze recente onderzoeken?
Antwoord
De drie onderzoeken geven aan dat er nog altijd illegale visserij plaatsvindt in de
Nederlandse wateren en dat een doeltreffend en efficiënt toezicht- en handhavingssysteem
van belang is. Voor mijn reactie op het rapport van de onderzoekers van de Universiteit
van Tilburg, verwijs ik naar een soortgelijke vraag van de leden van de D66-fractie.
De Europese Rekenkamer concludeert dat de bestaande controle systemen voor de bestrijding
van illegale visserij gedeeltelijk doeltreffend zijn. Hoewel zij risico’s verkleinen,
neemt de doeltreffendheid van de maatregelen echter af door de uiteenlopende toepassing
van controles en sancties door de lidstaten. Dit principe geldt ook voor het systeem
van vangstcertificeringsregelingen ten aanzien van de invoer van visserijproducten.
Het rapport van de Europese Rekenkamer toont aan dat harmonisatie tussen de verschillende
lidstaten belangrijk is om het bestaande maatregelenpakket doeltreffend te houden.
Daarom zet ik mij bij de herziening van de Controle Verordening ook in op de bevordering
van de harmonisatie.
De Integrale ketenanalyses van de NVWA geven waardevolle inzichten die helpen om de
controle en handhaving in verschillende ketens verder aan te scherpen. Zoals eerder
toegezegd zal ik de Tweede Kamer per brief, mede namens de Minister van VWS, inhoudelijk
reageren op de Integrale Ketenanalyse Visketen van de NVWA. Deze brief ontvangt de
Tweede Kamer binnen enkele weken.
Is de Minister het eens met deze leden, dat het zeer zorgelijk is dat drie onafhankelijke
instellingen stellen dat illegale visserij door onder andere Nederlandse vissers aan
de orde van de dag is en dat toezichthouders geen grip op fraudeurs hebben? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, wat is de Minister van plan te doen om illegale visserij tegen
te gaan? Herkent de Minister het beeld? Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen
wordt dit gebaseerd?
Antwoord
Het beeld dat door de drie onafhankelijke instellingen wordt geschetst bevestigt het
belang voor een doeltreffende en efficiënte controle en handhaving om de doelstelling
van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (hierna: GVB) te realiseren en illegale visserij
tegen te gaan. Sinds 2021 is het Nederlands toezicht in de visserij versterkt. Mede
naar aanleiding van de ingebrekestelling door de Europese Commissie in 2020 op controle
en handhaving van weging, het transport en de traceerbaarheid van vis zijn diverse
aanscherpingen doorgevoerd. Zo is het steekproef- en controleplan door de NVWA verder
aangescherpt en heeft de Europese Commissie dit plan onlangs goedgekeurd. Ook heb
ik de capaciteit bij de NVWA uitgebreid om op een goede manier invulling te geven
aan de Europese verplichtingen. Zoals ik hierboven heb aangegeven blijft het echter
lastig om goed te controleren wat er op zee gebeurt, daarom zet ik ook in op het gebruik
van nieuwe controle technologieën.
Is de Minister het daarnaast eens met deze leden, dat illegale visserij, zoals het
verkleinen van visnetmazen door zogenaamde binnenkuilen te gebruiken, een gevaar is
voor het zeeleven? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke bronnen wordt
dit gebaseerd?
Antwoord
Ja, illegale vistechnieken zijn een gevaar voor de instandhouding van de vispopulatie.
Daarom zijn dergelijke technieken ook niet toegestaan volgens wet- en regelgeving
en biedt de controleverordening handvatten om het gebruik van deze illegale vismethoden
te sanctioneren.
Is de Minister het ermee eens dat als gevolg van illegale visserij, het zeer onduidelijk
is hoe het gesteld is met het zeeleven, zoals de vispopulaties en de populaties die
als bijvangst worden gevangen en overboord worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De exacte omvang van illegale visserij is moeilijk vast te stellen, maar er zijn wetenschappelijke
schattingen over de omvang. De best beschikbare wetenschappelijk gegevens van de omvang
worden betrokken bij de risicomarges van de wetenschappelijke adviezen.
Is de Minister het ermee eens dat, vanwege de grote omvang van de illegale visserij
en de impact op de tellingen, de vastgestelde vangstquota niet langer accuraat zijn?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is de Minister van plan de illegale visserij mee te
nemen in de vangstquota?
Antwoord
De wetenschappelijke vangstadviezen van de International Council for the Exploration
of the Sea (ICES) worden opgesteld volgens het MSY-principe en zijn gebaseerd op meerdere
bronnen. Zo wordt onder andere gekeken naar eigen onderzoek op zee (zogenoemde surveys),
de registratie van visvangsten door de vissers en bemonstering van de visvangst zowel
op zee door wetenschappelijke waarnemers als in de havens. In deze adviezen wordt
ieder jaar breed gekeken naar hoe bestanden ervoor staan, waarbij veelal expliciet
het aandeel van vis dat niet wordt aangeland wordt meegewogen. Dit aandeel varieert
per soort en door de jaren heen en is gebaseerd op meetgegevens uit het veld. De toestand
van een bestand, goed of slecht- of dat nou door fraude zou zijn, of door andere factoren
– wordt weerspiegeld in dit advies. Zo is een toename of afname in ongeregistreerde
visvangst direct terug te zien in het advies waarin, sinds de invoering van de aanlandplicht,
geadviseerd wordt over zowel de maatse (volwassen) als ondermaatse (jonge) vis die
wordt gevangen. Daarmee acht ik de vangstadviezen hierop accuraat.
Kan de Minister ook aangeven hoeveel fte voor het toezicht op de visserijsector momenteel
beschikbaar zijn bij de NVWA? Welke toezichts- en handhavingstaken voeren deze mensen
uit? Hoeveel fte zijn er extra bijgekomen sinds de toezegging van toenmalig Minister
Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tijdens de begrotingbehandeling
van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2021? Hoeveel fte
zou volgens het rapport van Deloitte minimaal nodig zijn voor toezicht en handhaving
op de visserij?
Antwoord
In haar advies rapport constateerde Deloitte dat er in 2019 ongeveer 55 fte was ingericht
voor de toezicht- en controle taken in de visserij. Hieronder valt het toezicht op
zeevisserij, waaronder toezicht op zee, toezicht bij aanlanden en toezicht op de vangstregistraties;
het tegengaan van illegale, ongemelde en ongeregelmenteerde visserij; toezicht op
kust- en binnenvisserij; en het toezicht op aquacultuur en handelsnormen. Deloitte
adviseerde in haar rapport dat er over de verschillende toezichtsdomeinen binnen de
visserij ruim 11,5 fte bij moest komen. Naar aanleiding van de ingebrekestelling voor
het toezicht op wegen, transport en traceerbaarheid van vis en visproducten is met
het oog op het geconstateerde tekort aan inspectiecapaciteit de capaciteit van de
NVWA vergroot met 9,7 fte voor de controles op wegen, transport en traceerbaarheid
van vis en visproducten. Deze capaciteit wordt gebruikt om intensiever toezicht te
houden op de procedures bij aanlanden en transport. Vervolgens zijn naast 9,7 fte
nog 5,5 fte extra geworven voor overige taken op het gebied van visserijregelgeving.
In totaal wordt de capaciteit van de NVWA dus uitgebreid met 15,2 fte op het visserijdomein.
Inmiddels zijn de meeste nieuwe inspecteurs geworven en na een interne opleiding is
de verwachting dat de meesten dit jaar nog inzetbaar zullen zijn.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat, ondanks de recente gegevens over overbevissing
en illegale visserij, Nederland niet wil instemmen met een reducering van de vangst
op Noordzeeharing. Ook stelt Nederland een verhoging van het quotum voor de Noordzee
wijting voor. Deze leden vinden dit onbegrijpelijk en keuren dit af. Waarom stelt
Nederland een verhoging van het quotum voor, terwijl het ICES-advies aangeeft dat
de afgelopen jaren de wetenschappelijk geadviseerde limieten voor haring en wijting
is overschreden?
Antwoord
Mijn inzet in de onderhandelingen over de vangstmogelijkheden heb ik reeds met de
Tweede Kamer gedeeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1460). Ik ben voornemens om in 2023 voor Noordzee haring en Noordzee wijting het wetenschappelijke
advies van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) te volgen.
In 2022 werden de vangstmogelijkheden voor beide bestanden lager vastgesteld dan het
ICES-advies. Voor Noordzee haring is in 2022 een toename van +20% in plaats van een
toename van +45% vastgesteld en voor Noordzee wijting is in 2022 besloten een toename
van +25% vast te stellen in plaats van de geadviseerde toename van +236%.
Kan de Minister aangeven wat de voorstellen zijn van respectievelijk de Europese Commissie,
ICES en Nederland voor wat betreft Atlantisch-Scandinavische haring en Blauwe wijting?
Kan de Minister aangeven waarom Nederland niet wil instemmen met de reducering voor
haring?
Antwoord
In de eerste plaats merk ik op dat het voorstel van de Europese Commissie niet openbaar
is.
De voorstellen voor Atlantisch-Scandinavische haring van ICES en van Nederland zijn
dezelfde namelijk een vangstvermindering van 15% ten opzichte van de TAC van dit jaar.
Dit komt neer op een totaal van 511.171 ton.
De voorstellen voor Blauwe wijting van ICES en van Nederland zijn eveneens dezelfde
en betreffen een toename van de TAC van 81% (in totaal 1.359.629 ton).
Ik vind het van belang dat het beheer van visbestanden op duurzame wijze geschiedt
en hecht er daarom waarde aan dat de vangstmogelijkheden worden vastgesteld in lijn
met het wetenschappelijk advies van ICES en de geldende meerjarenplannen. Nu ICES
voor de Noordzee haring een reductie van 5,6% in de vangstmogelijkheden voor 2023
voorstelt ten opzichte van vorig jaar, is mijn inzet gericht op het volgen van dit
advies. Een duurzaam beheer draagt immers bij aan behoud van vangstmogelijkheden op
de langere termijn.
Voor welke andere bestanden heeft Nederland een hoger quotum voorgesteld? Kan de Minister,
per soort, aangeven welk quotum Nederland heeft voorgesteld en wat de Europese Commissie
en ICES voorstellen? Deze leden keuren de inzet van Nederland af en roepen de Minister
op om af te zien van hogere vangstmogelijkheden. Is de Minister bereid om zorg te
dragen voor het voortbestaan van vispopulaties, door in te zetten op de laagste vangstmogelijkheden?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik kan niet ingaan op het voorstel van de Europese Commissie omdat dit nu niet openbaar
is. Een belangrijk uitgangspunt voor de inzet van Nederland in de onderhandelingen
zijn de wetenschappelijk adviezen van ICES en de geldende meerjarenplannen. Mijn inzet
per bestand heb ik reeds gedeeld met de Tweede Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1460). Voor de bestanden waar reeds een wetenschappelijk advies beschikbaar is, zijn de
adviezen (ten opzichte van de TAC 2022) als volgt: Noordzee tong (-40%), Noordzee
schol (+6%), Noordzee haring (-6%), Noordzee wijting (+214%), zeebaars (+15%), tarbot/griet
(-33% respectievelijk -30%), blauwe wijting (+81%) en makreel (-2%). De adviezen voor
zeeduivel en Noorse kreeft zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Ik zal de Tweede
Kamer informeren over mijn inzet voor deze bestanden zodra deze wetenschappelijke
adviezen van ICES beschikbaar zijn. Zoals aangegeven in de Geannoteerde Agenda (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1462) wil ik het advies van de adviesraad voor pelagische bestanden (PELAC) meewegen in
mijn inzet op de vangstmogelijkheden voor de Westelijke Horsmakreel. Het advies van
PELAC is recent aan de Europese Commissie en de lidstaten verzonden en pleit voor
het vaststellen van vangstmogelijkheden in lijn met het herstelplan voor dit bestand
in plaats van het nul vangstadvies te volgen. Het volgen van het PELAC-advies zou
betekenen dat er een reductie is van circa 80% ten opzichte van de vangstmogelijkheden
in 2022. Deze substantiële reductie is noodzakelijke gezien de stand van het bestand.
De belangrijkste factor waar ik naar kijk zijn de gevolgen voor het paaibiomassa.
Met het PELAC-herstelplan wordt geschat dat het paaibiomassa zich ook herstelt, namelijk
een groei van 5% in 2023 (een groei bij een nul-vangstadvies wordt op 7% geschat).
Ik acht in navolging van het PELAC-advies, waarin NGO’s en sector zijn vertegenwoordigd,
dit verschil overkomelijk.
Zoals aangegeven, vind ik het van belang dat het beheer van visbestanden op duurzame
wijze geschiedt en hecht ik er daarom waarde aan dat de vangstmogelijkheden worden
vastgesteld in lijn met het wetenschappelijk advies van ICES en de geldende meerjarenplannen.
Paling
De leden van de PvdD-fractie hebben begrepen dat er in de vorige Landbouw- en Visserijraad
gesproken is over mogelijk verdergaande maatregelen om de paling voor uitsterven te
behoeden. Nederland was niet aanwezig tijdens deze Raad en heeft niets ingebracht.
Kan de Minister aangeven welke landen voorstander zijn van een tijdelijk vangstverbod
op de paling?
Antwoord
Nederland was aanwezig tijdens deze Raad en heeft hier toegelicht dat het van belang
is om in EU-verband verder te werken aan een versterkte aanpak ter verbetering van
de aalstand. Dit zou wat Nederland betreft plaats moeten vinden binnen de kaders van
de Aalverordening. Dit was overigens een insteek die door veel verschillende lidstaten
tijdens de Raad naar voren werd gebracht. Dit is van belang omdat binnen de kaders
van de Aalverordening breed gekeken kan worden naar alle factoren die een rol spelen
in de aalproblematiek. Dus naast visserij, ook migratiebelemmeringen, waterkrachtcentrales,
vervuiling en biotoopverlies. En daarnaast is de Aalverordening op alle wateren van
toepassing, en dus ook op de (zoete) binnenwateren, waar juist een belangrijk deel
van de volwassen aalpopulaties zich bevinden. Concrete voorstellen vanuit de Commissie,
bijvoorbeeld voor een tijdelijk vangstverbod, zijn hierbij tijdens deze Raad niet
aan de orde gekomen.
De leden van de PvdD-fractie merken tevens op dat de Minister, in antwoord op eerdere
vragen (Kamerstuk
29 664, nr. 206
), stelt dat Nederland een substantiële vermindering van met name de visserijsterfte
heeft gerealiseerd door haar eigen nationaal aalbeheerplan uit te voeren. Deze uitspraak
is niet correct. In de evaluatie van het nationaal aalbeheerplan door Wageningen University
(WUR), waar ook in bovengenoemd Kamerstuk naar wordt gerefereerd, staat namelijk dat
de sterfte vroeger (2009–2011) wel even afnam, maar dat deze tegenwoordig (2018–2020)
is toegenomen4. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een toename van de commerciële visserij
(inspanning en aanlandingen) in het IJsselmeer/Markermeer. Wageningen spreekt momenteel
juist van een verontrustende aalstand, met een te lage hoeveelheid uittrekkende schieraal5. Erkent de Minister dat de vermindering van vissterfte gestopt is en dat sterfte
weer aan het toenemen is? Zo nee, waarom niet? Onderschrijft de Minister dat commerciële
visserij hiervan de oorzaak is? Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat het nationaal
aalbeheerplan niet adequaat werkt, zoals Wageningen stelt? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, wat is de Minister van plan te ondernemen om de paling te redden van uitsterven?
Is de Minister bereid om in Europa te pleiten voor een tijdelijke stop op de commerciële
visserij?
Antwoord
Over alle bovenstaande punten zijn recent door de PvdD ook schriftelijke vragen gesteld.
Op korte termijn zal ik de beantwoording hiervan aan de Kamer toezenden. Voor dit
moment wil ik met betrekking tot omvang van de aalvangsten alvast opmerken dat deze
over de gehele looptijd van de maatregelen uit het Nederlandse aalbeheerplan een sterk
wisselend beeld laten zien met jaren met hogere vangsten en jaren met lagere vangsten.
Dit laat echter onverlet dat met de ingrijpende beperkingen van de aalvisserij in
2009 en in 2012, waarbij de aalvisserij in de belangrijkste uittrekmaanden volledig
is beëindigd en waarmee de aalvisserij op alle grote rivieren is beëindigd, er een
zeer substantiële reductie van de visserij op aal heeft plaatsgevonden. Sindsdien
is de visserijdruk (aantal vissers, aantal toegestane netten) ongewijzigd gebleven.
In de laatste paar jaar rapporteren ook de vissers in sommige wateren echter wel weer
een toename van hun vangsten. Dit wordt in ieder geval niet veroorzaakt doordat vissers
meer zijn mogen gaan vissen want er mag niet met meer netten worden gevist of in andere
periodes dan voorheen. Een mogelijkheid kan zijn dat de bestaande netten efficiënter
zijn ingezet, maar voor een deel lijkt de toename in vangsten ook te weerspiegelen
dat op sommige wateren, en met name op het IJsselmeer, er ook meer volwassen aal aanwezig
lijkt dan 5 of 10 jaar geleden. Dit laat echter onverlet dat over de hele linie er
nog onvoldoende sprake is van herstel van de aalstand, reden waarom ik mij ook in
Europees verband blijf inzetten voor een versterking van de Europese aalaanpak.
Oceanen
De leden van de PvdD-fractie constateren dat het Europees Parlement (EP) op 6 oktober
een resolutie heeft aangenomen, die de Europese Commissie en de EU-lidstaten verzoekt
om met urgentie de onderhandelingen over het Verdrag inzake de Volle Zee te hervatten
en zo snel mogelijk tot een ambitieus akkoord te komen en daarbij te pleiten voor
de doelstelling om ten minste 30 procent van de oceanen en zeeën wereldwijd te beschermen
tegen aantasting. Welke acties gaat Nederland ondernemen om onverwijld een akkoord
te sluiten over het Verdrag inzake bescherming van de Volle Zee? Is Nederland bereid
dit onderwerp aan te snijden tijdens de aankomende biodiversiteitstop van de Verenigde
Naties (VN COP 15) en de klimaattop (COP 27)?6 Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nederland zet zich samen met de andere EU lidstaten onverminderd in voor het zo snel
mogelijk afronden van de onderhandeling voor het verdrag ter bescherming en duurzaam
gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten
(Biodiversity Beyond National Jurisdiction, BBNJ). De volgende -en wat Nederland en
de EU betreft laatste- onderhandelingsronde is tentatief voorzien in januari 2023.
Nederland en de EU zullen de noodzaak van het zo snel mogelijk realiseren van dit
nieuwe verdrag ook zeker naar voren brengen bij de biodiversiteit-top (COP 15) en
de klimaat-top (COP 27).
Steunt Nederland de Europese doelstelling om 30 procent van de mariene gebieden in
de EU te beschermen en 10 procent van de mariene gebieden strikt te beschermen? Steunt
Nederland de zienswijze van het EP dat in alle beschermde gebieden een verbod moet
gelden op alle industriële activiteiten, die het milieu schaden en in strikt beschermde
gebieden een verbod moet gelden op schadelijke visserijtechnieken, zoals bodemberoerende
visserij? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nederland heeft zich met Raadsconclusies_ftn1 gecommitteerd aan de doelen van de Europese Biodiversiteitsstrategie waaronder het
doel om 30 procent van de mariene gebieden in de EU te beschermen en 10 procent van
de mariene gebieden strikt te beschermen. Nederland is van mening dat in beschermde
gebieden, conform de Europese kaders, maatregelen getroffen moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen
van het gebied te halen, dat kan het beperken van bepaalde activiteiten zijn.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat Noorwegen dit jaar 580 walvissen heeft
gedood, Japan een quotum heeft afgegeven voor het doden van honderden walvissen en
IJsland 148 walvissen heeft gedood, in tegenspraak met het sinds 1986 geldende wereldwijde
moratorium op walvisjacht. Op 6 oktober heeft het EP een resolutie aangenomen waarin
het belang van de bescherming van walvissen wordt benadrukt, vanuit zowel het oogpunt
van biodiversiteit als klimaat. Deze leden constateren dat het EP in deze resolutie
een krachtige steun uitspreekt voor handhaving van het wereldwijde moratorium op de
walvisjacht en voor het internationale verbod op handel in walvisproducten en dat
het EP daarnaast rechtstreeks een oproep doet aan Noorwegen, IJsland en Japan om de
walvisjacht stop te zetten. Deelt Nederland het standpunt van het EP dat de bescherming
van walvissen grotere prioriteit moet krijgen in het internationale oceaanbeleid,
onder meer gezien de rol van walvissen in het opslaan van CO2 in oceanen? Is Nederland bereid om net als het EP een oproep te doen aan Noorwegen,
IJsland en Japan om de walvisjacht te stoppen?
Antwoord
Nederland is en blijft actief voorstander van de bescherming van walvissen en tegenstander
van elke vorm van commerciële jacht. Dit is in lijn met het EU standpunt en dit zal
door de EU-landen ook actief worden uitgedragen en nagestreefd op de aankomende 68e vergadering van de IWC in Portorož, Slovenië, die van 17 tot en met 21 oktober 2022
zal plaatsvinden.
Nederland deelt het standpunt dat de bescherming van walvissen grotere prioriteit
moet krijgen in het internationale oceaanbeleid, onder meer gezien de rol van walvissen
in het opslaan van CO2 in oceanen. Hier zet Nederland zich ook actief voor in. Nederland is ook bereid om,
samen met de andere EU lidstaten, zowel formeel als informeel, een oproep te doen
aan de landen die de commerciële jacht nog uitoefenen.
Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES)
– Conference of Parties (CoP 19)
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van Nederland voor
de aankomende CITES-top, waarin afspraken worden gemaakt over de handel en het (duurzaam)
gebruik van in het wild levende (bedreigde) dieren en planten, zoals tijgers en leeuwen.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de Europese Commissie op 4 oktober, tijdens
het debat over CITES in het EP, heeft toegezegd een onderzoek in te stellen naar de
eventuele invoering van een Europese positieflijst voor huisdieren. Welke acties zal
Nederland ondernemen om de totstandkoming van een positieflijst voor huisdieren op
Europees niveau te bevorderen?
Antwoord
In de Landbouw- en Visserijraad van 24 mei 2022 heeft de Europese Commissie toegezegd
om de eventuele invoering van een Europese positieflijst te onderzoeken. De Europese
Commissie riep in deze vergadering lidstaten op om ervaringen te delen. Nederland
zal hieraan gehoor geven en de ervaringen die zijn opgedaan met de totstandkoming
van de huis- en hobbydierenlijst delen, ten behoeve van het onderzoek naar een Europese
positieflijst.
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat het EP op 5 oktober een resolutie heeft
aangenomen met aanbevelingen aangaande de Europese inzet voor de CITES-top. Het EP
roept, namens de aanwezige onderhandelaars van de EU, onder meer op, om de Afrikaanse
olifant en het gewone nijlpaard op te nemen in bijlage I (hoogste beschermingsgraad)
van CITES. Deze leden constateren dat een aantal Afrikaanse landen voorstellen hebben
ingediend om de Afrikaanse olifant en het gewone nijlpaard inderdaad op te nemen in
CITES bijlage I, wat onder meer leidt tot een strenger beschermingsregime en een verbod
op commerciële handel in deze bedreigde diersoorten. Deze leden constateren met grote
bezorgdheid dat de Europese Commissie geen harde toezegging wil doen over het steunen
van de voorstellen, namens Europa, om het gewone nijlpaard en de Afrikaanse olifant
te «uplisten» (van een lagere naar hogere beschermingsgraad). Steunt Nederland de
toepassing van het voorzorgsbeginsel inzake de bescherming van de Afrikaanse olifant
en het gewone nijlpaard? Steunt Nederland het «uplisten» van deze bedreigde soorten
en wat gaat Nederland doen om de Afrikaanse olifant en het gewone nijlpaard inderdaad
in Bijlage I op te laten nemen?
Antwoord
Ik heb de Kamer onlangs geïnformeerd over de Nederlandse inzet bij de CITES COP19
(Kamerstuk 31 379, nr. 25). Daarin beschrijf ik ook mijn inzet op de olifantenvoorstellen. Nederland past in
algemeenheid het voorzorgbeginsel toe in haar standpuntbepaling, na gedegen analyse
door de wetenschappelijke autoriteit. De kern van die analyses is gericht op de rol
van de internationale handel in relatie tot de kwetsbaarheid en omvang van populaties.
Zoals beschreven in de brief is Nederland geen voorstander van de olifantenvoorstellen.
Ook niet voor de up-listing van bepaalde populaties naar appendix I. Deze populaties
voldoen niet aan de voorwaarden. De betreffende range states zullen dat ook niet accepteren.
De huidige appendix II listing kent extra restricties. Een uplisting naar bijlage
I werkt een mogelijke reservering van partijen in de hand. In dat geval vervallen
voor die betreffende landen de huidige restricties op de handel.
Voor wat betreft het nijlpaardvoorstel voldoet de soort niet aan de voorwaarden voor
opname op bijlage I, zoals geconcludeerd door de EU Scientific Review Group. Dit zal
dan ook naar verwachting niet gesteund worden door verschillende Afrikaanse range
states van de nijlpaard. Daarnaast zal een dergelijk opname ook niet de bescherming
bieden die nodig is voor deze soort in bepaalde regio’s. Nederland steunt het voorstel
niet, maar hecht er wel waarde aan om binnen CITES gezamenlijk besluiten te formuleren
om specifieke (regionale) instandhoudingsaspecten te adresseren. Daarnaast staat het iedere range state vrij om een 0-quotum
in te stellen voor commerciële handel onder appendix II.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat een aanzienlijk deel van de legale en illegale
handel in wilde dieren ontstaat door de vraag vanuit een specifiek gedeelte van traditionele
medicijnen, gemaakt van wilde (bedreigde) dieren en/of planten. Door deze handel worden
vele diersoorten, zoals olifanten, neushoorns, pangolins en tijgers, bedreigd in hun
voortbestaan. Dat de link tussen vraag naar traditionele medicijnen en de bedreiging
van diersoorten wordt erkend, is te zien aan het aantal voorstellen voor het «uplisten»
van dieren, waaronder enkele haaiensoorten, de Holothuria (zeekomkommer) en Laotriton
laoensis (Laos wratsalamander). Deze voorstellen zijn onder andere (mede) ingediend
door de EU en gesteund door Nederland. Tegelijkertijd vormt de handel in wilde dieren
een belangrijke oorzaak voor de uitbraak van nieuwe infectieziekten onder mensen,
met COVID-19 als recent voorbeeld. In CITES working document 23.27 (One Health and CITES: Human and animal health risks from wildlife trade) wordt de
link tussen (illegale) handel in wilde dieren en risico’s op virusuitbraken uitvoerig
benoemd, waarbij de link met de World Health Organisation (WHO) wordt onderstreept.
Deze leden merken daarbij op dat de WHO traditionele medicijnen vaak als enige medicijn
voor een groot deel van de wereldbevolking ziet. Wat vindt de Minister daarvan?
Antwoord
De WHO heeft een doorlopende strategie op dit onderwerp, welke nu vorm krijgt in de
«WHO traditional medicine strategy 2014–2023». In dit document vraagt de WHO aandacht
voor het benutten van de potentiële bijdrage van traditionele medicijnen aan de gezondheid,
met een duidelijke focus op zaken zoals veiligheid, bewezen effectiviteit en verdere
regulering. Ik lees in deze strategie geen directe voorkeur voor traditionele medicijnen
boven het toepassen van bijvoorbeeld farmacologische medicijnen. Voorop staan zaken
zoals veiligheid, een goede informatie voorziening, en keuzevrijheid voor de patiënt.
Erkent de Minister dat (illegale) handel, gedreven door een specifiek gedeelte van
traditionele medicijnen, belangrijke bedreigingen voor deze dieren is8, 9, 10? Is de Minister het ermee eens dat het van belang is dat de WHO zich duidelijk uitspreekt
tegen het gebruik van wilde, bedreigde dieren en planten in traditionele medicijnen,
zoals zij eerder deed over wildlife markten? Ziet de Minister mogelijkheden om dit
punt te adresseren tijdens CITES CoP19, bijvoorbeeld in het kader van bovengenoemd
working document 23.2? Zo nee, waarom niet? Ziet de Minister andere mogelijkheden
om dit punt te adresseren?
Antwoord
Illegale handel in bedreigde plant- en of diersoorten vormt altijd een bedreiging
voor de mondiale biodiversiteit en is onacceptabel. De aanpak van illegale handel
staat op de agenda van CITES CoP19, ook als het gaat om een strategie voor vraagreductie
(CoP19 doc 38). Ten algemene maken de besluiten die voorliggen bij de CITES CoP19
het mogelijk om de komende jaren in CITES-verband hieraan te werken. Daarnaast staat
het onderwerp traditionele medicijnen regelmatig op de agenda van de World Health
Assembly.
In de zojuist genoemde strategie van de WHO wordt via strategische acties voor de
lidstaten onder andere genoemd om de natuurlijke hulpbronnen voor traditionele medicijnen
te beschermen en te conserveren. Als strategische actie voor de WHO zelf noemt het
document het aanjagen van bewustwording over zaken rondom biodiversiteit en conservatie,
met als concrete actie bijvoorbeeld het organiseren van workshops ten behoeve van
beleidsontwikkeling op het gebied van behoud van natuurlijke hulpbronnen.
De leden van de PvdD-fractie merken verder op dat de WHO verzocht is door de EU-lidstaten
om een rapport op te stellen over de oorzaken en de preventie van zoönose uitbraken.
Dit onder andere naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Van Esch (Kamerstuk
25 295, nr. 88) over de handel in wilde dieren, als oorzaak van nieuwe infectieziektes als separaat
punt te agenderen tijdens de algemene vergadering van de WHO. Kan de Minister aangeven
wanneer dit rapport wordt verwacht?
Antwoord
Het rapport is al gepubliceerd. De WHA heeft het verwelkomd en besloten dit tot 2030
iedere twee jaar een terugkerend onderdeel op de agenda te maken. Zie hier het besluit:
Reducing public health risks associated with the sale of live wild animals of mammalian
species in traditional food markets – infection prevention and control (who.int) En
hier het rapport dat aan het besluit ten grondslag lag, besproken tijdens de Uitvoerende
Raad in januari 2022: WHO global strategy for food safety: Reducing public health
risks associated with the sale of live wild animals of mammalian species in traditional
food markets – infection prevention and control.
De leden van de PvdD-fractie vernemen tot slot dat sommige landen met leeuwen binnen
hun landsgrenzen, stellen dat zij een gezonde en stabiele populatie leeuwen hebben,
terwijl vanuit het werkveld alarmerende signalen komen over sterk afnemende leeuwen
aantallen. Onderzoekers stellen dat er inmiddels minder dan 20.000 leeuwen zijn. Deze
leden ondersteunen het voornemen van Nederland om het CITES onderzoek «comparative
study of African lion population trends and conservation and management practices,
such as lion hunting, within and between countries, including the role, if any, of
international trade» te financieren (besluit 19.AA b) CoP19 Doc. 72). Daarbij merken
deze leden op dat, ondanks de afwezigheid van (recente/wetenschappelijke) data, er
nog steeds quota worden opgesteld voor de trofeejacht op onder andere leeuwen. Is
de Minister het ermee eens dat bij een gebrek aan (recente/wetenschappelijke) kennis
over de staat van dierenpopulaties, het (tijdelijk) niet mogelijk is om quota op te
stellen voor het duurzaam gebruik van die dierenpopulaties? Zo nee, waarom niet? Is
de Minister bereid dit aan te kaarten tijdens de CITES CoP? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Export quota worden afgeleid van een zogenaamde «non-detriment-finding» (NDF). Deze
worden opgesteld op basis van wetenschappelijke informatie en het is belangrijk dat
dit accurate informatie is. Binnen CITES is de werkwijze hiervoor vastgelegd in een
resolutie (Resolution Conf. 17.7 (Rev. CoP17) NDF). Ook is er een resolutie gericht
op handel in jachttrofeeën (Resolution Conf. 17.9 Trade in hunting trophies of species
listed in Appendix I or II). Met betrekking tot jachttrofeeën staan er verschillende
besluiten op de agenda van de CITES CoP19 in dit kader. Nederland steunt deze besluiten
die onder meer gericht zijn op capaciteitsopbouw m.b.t. NDF’s in relatie tot de handel
in jachttrofeeën en op het delen van informatie m.b.t NDF’s op basis waarvan huidige
quota zijn vastgesteld. Het Animals Committee wordt gevraagd deze informatie te beoordelen en daarover aanbevelingen te doen. Ik
vind dit een gepaste manier om dit aspect in CITES-verband te adresseren. Om ervoor
te zorgen dat quota met regelmaat worden gemonitord wil Nederland tijdens de CITES
CoP19 voorstellen dat – in aanvulling op de voorgestelde besluiten – er een mechanisme
hiervoor wordt ingesteld (zie brief over de Nederlandse inzet bij de CITES CoP19 –
Kamerstuk 31 379, nr. 25).
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SGP-fractie zijn heel bezorgd over de toekomst van visserijbedrijven.
Veel kotters liggen aan de kant. Perspectief ontbreekt. De Kamer heeft aangedrongen
op liquiditeitssteun en een overbruggingsregeling. Deze leden horen graag waar deze
steunregeling blijft.
Antwoord
De liquiditeitsregeling in het kader van de Brexit Adjustment Reserve bevat staatssteun
en voor de openstelling van deze regeling moet daarom goedkeuring worden gegeven door
de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft onlangs groen licht gegeven om
de liquiditeitsregeling te notificeren. De datum van openstelling is afhankelijk van
hoe snel dit proces verloopt. Ik hoop deze regeling begin volgend jaar open te kunnen
stellen, zodat vissers die willen doorgaan op financiële steun kunnen rekenen.
Ter uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1448) en zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. (Handelingen II 2021/22,
nr. 102, item 57) wordt momenteel onderzocht op welke termijn een eventuele overbruggingsregeling
zou kunnen worden opengesteld. Ik heb de Kamer hier nog niet eerder over kunnen informeren,
ik span mij ervoor in om dit zo spoedig mogelijk te doen.
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot
de saneringsregeling voor de kottervisserij. In hoeverre is in beeld of visserijbedrijven
afhaken, omdat het innemen van quota niet vergoed wordt, zo vragen deze leden.
Antwoord
Tot op heden zijn er 57 vissersvaartuigen aangemeld voor de saneringsregeling. Het
is inderdaad mogelijk dat ondernemers zich alsnog terugtrekken voor deelname. Het
is voor mij niet mogelijk te voorzien hoeveel ondernemers dit zullen doen en om welke
reden zij dan zich terugtrekken. Vissers die twijfelen kunnen bij het bedrijvenloket
van RVO terecht om hun specifieke situatie te bespreken. Wel is het goed om, in reactie
op uw opmerking dat quota niet worden vergoed, te vermelden dat de gemiddelde toegevoegde
waarde van de vangstmogelijkheden onderdeel is van de vergoeding die wordt geboden
voor een te saneren vissersvaartuig. Een vaartuig van een bepaalde capaciteit krijgt
een vergoeding waarin alle verdiencapaciteit, waarvoor vangstrechten nodig zijn, is
meegenomen. Dat betekent dat per bruto tonnage (BT) een gemiddelde vergoeding is bepaald.
Er wordt in de regeling op dit gemiddelde geen bedrag in mindering gebracht als sprake
is van een relatief klein contingent ten opzichte van het gemiddelde. Voor relatief
grote contingenten ten opzichte van het gemiddelde wordt ook geen extra vergoeding
gegeven. De regeling gaat er, met andere woorden, vanuit dat voor het te saneren vaartuig
een contingent is toegekend dat past bij de vangstcapaciteit van het vaartuig.
De leden van de SGP-fractie merken bij agrarische ondernemers veel onzekerheid en
onduidelijkheid over welke regels volgend jaar gelden naar aanleiding van het actieprogramma
Nitraatrichtlijn, het Nationaal Strategisch Programma GLB en de derogatiebeschikking.
Een deel daarvan moet nog uitgewerkt worden. Ondernemers moeten nu echter al teeltkeuzes
maken, of hebben dat al gedaan. Hoe gaat de Minister voorkomen dat zij afgestraft
worden op keuzes die later verkeerd uit blijken te pakken? De Kamer heeft gevraagd
om een reactie op het pleidooi van de sector voor een overgangsregeling. Kan de Minister
hier op korte termijn op reageren, zo vragen deze leden.
Antwoord
Ik ben me ervan bewust dat met name de derogatiebeschikking en het Gemeenschappelijk
landbouwbeleid voor agrariërs, met name akkerbouwers, op een laat moment duidelijkheid
schept. Zoals aangegeven in mijn brief van 3 oktober (Kamerstuk 28 625, nr. 343) heb ik met RVO, provincies en vertegenwoordigers van de sector gezocht naar mogelijkheden
om onzekerheden weg te nemen voor het GLB. Onzekerheden wegnemen om deelnamebereidheid,
en daarmee ook het doelbereik van het GLB, te vergroten en daarmee ook de uitvoerbaarheid
voor de uitvoeringsorganisatie. Daarom pas ik de tijdlijnen voor aanmelding en openstelling
voor de ecoregeling en basisinkomenssteun aan, alsook de beschikkingsperiode voor
het ANLb. Ik versoepel eenmalig de instapeisen voor de ecoregeling voor biodiversiteit
en landschap en, gelet op de omstandigheden nu, pas ik coulance toe voor wat betreft
het sanctiebeleid 2023, uitgaande van het principe van verantwoord vertrouwen. Boeren
kunnen in principe niet verantwoordelijk gehouden worden voor zaken die niet tijdig
bekend waren. Het is daarom mijn uitgangspunt dat ik de maximale ruimte op zal zoeken,
binnen de ruimte die de afspraken met de Europese Commissie mij geeft.
De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele vragen over de ecoregeling in het kader
van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Zij constateren dat in de ecoregeling de
vergoeding voor vezelgewassen in regio 2 ruim een keer zo hoog is als in regio 1,
terwijl vezelgewassen nu met name in regio 1 geteeld worden. Deze leden ontvangen
graag een nadere onderbouwing van dit verschil. Het verschil zou terug te voeren moeten
zijn op verschil in opbrengsten of gederfde inkomsten, maar deze leden hebben begrepen
dat dit door de sector niet herkend wordt. Kan de Minister een nadere duiding geven
en zo nodig hierover in overleg met de sector treden, zo vragen deze leden.
Antwoord
Voor het berekenen van alle vergoedingen bij de ecoregeling en het agrarisch natuur-
en landschapsbeheer wordt dezelfde rekensystematiek gebruikt. Deze systematiek is
opgesteld door de Wageningen Universiteit, en maakt onderdeel uit van het ingediende
Nationaal Strategisch Plan. De systematiek gaat uit van een berekening in relatie
tot een gemiddeld bouwplan in een gebied. Het bedrag dat is opgenomen, is het maximale
bedrag wat kan worden uitbetaald. Aangezien de opbrengsten per hectare op kleigrond
gemiddeld genomen hoger zijn, is het verschil met de opbrengst van vezelgewassen op
deze grondsoort hoger dan voor vezelgewassen die op zand zijn geteeld. Inmiddels heb
ik dit met de sector besproken, en de afspraak gemaakt dit nogmaals, meer in detail,
met hen te bespreken.
De leden van de SGP-fractie constateren dat op de website van RVO wordt aangegeven
dat bij onderzaai van vanggewas voor de ecoregeling het vanggewas minimaal tot 1 december
moet blijven staan. Zij krijgen signalen vanuit de sector dat dit voor kleigronden
te lang duurt, omdat grondbewerking na deze datum voor structuurschade kan zorgen.
Zij willen erop wijzen dat in het Nationaal Strategisch Plan, zoals aan Brussel is
voorgelegd, wordt aangegeven dat het moet gaan om bedekking tot de winter. Zij willen
er ook op wijzen dat elders in het NSP verschil wordt gemaakt tussen lichte en zware
kleigrond, waarbij grondbewerking op zware kleigrond na 1 november niet meer verantwoord
wordt geacht. Deze leden vragen de Minister om in overleg met de sector de genoemde
datum voor onderzaai van vanggewas op kleigronden aan te passen met voldoende flexibiliteit
voor telers om structuurschade te voorkomen, bijvoorbeeld 15 oktober in plaats van
1 december. Zonder aanpassing zullen telers op kleigronden waarschijnlijk geen gebruik
maken van de optie onderzaai vanggewassen in de ecoregeling.
Antwoord
De ecoregeling is een keuzemenu bestaande uit verschillende activiteiten waaruit de
landbouwer zelf kan kiezen. In een van de activiteiten is de voorwaarde opgenomen
dat voor onderzaai van een vanggewas dit gewas tot 1 december op het veld aanwezig
moet zijn. Een eco-activiteit is een activiteit die verder gaat dan de voorwaarden
die voortvloeien uit de conditionaliteit oftewel uit dus uit de Goede landbouw- en
milieucondities (GLMC’s) en uit Regelingen voortvloeiende beheerseisen (RBE’s). Op
kleigronden, behalve zware klei, is het vanuit GLMC 6 (minimale bodembedekking) verplicht
om tussen 1 augustus en 30 november, op minimaal 80% van het bouwland op bedrijfsniveau
minimaal 8 weken bodembedekking te hebben. Een meerwaarde van deze activiteit is dat
er tussen oogst en 1 december permanent bodembedekking is. De vergoeding wordt bepaald
door de extra kosten en gederfde inkomsten voor een activiteit. Indien de eisen van
een activiteit zo worden bijgesteld dat deze niet noemenswaardig afwijken van een
GLMC, kan er geen vergoeding voor worden gegeven en is de bijdrage aan de doelen bij
de ecoregeling lager.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
S.L. Dekker, adjunct-griffier