Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Rapport 'Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid' (Kamerstuk 29362-309) en Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA (Kamerstuk 26448-685)
2022D40687 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de op 7 juli 2022 ontvangen brief inzake het rapport
«Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid»
(Kamerstuk 29 362, nr. 309) en de op 26 augustus 2022 ontvangen brief aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen
en hardheden WIA (Kamerstuk 26 448, nr. 685).
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
10
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
12
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
12
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
15
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
17
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
20
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
21
II
Antwoord/Reactie van de Minister
22
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de rapporten «Hardvochtige
effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid» en «Aanpak
mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA». Over beide rapporten hebben
de leden van de VVD-fractie enkele vragen.
Rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale
zekerheid».
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Hardvochtige effecten
van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid». Deze leden vragen
naar de visie van de Minister op de onderzoeksopzet van het rapport. Zij wijzen op
het feit dat de onderzoekers aangeven dat de ervaringen van de in het rapport betrokken
burgers «niet representatief» zijn. Desondanks zouden genoemde ervaringen geschikt
zijn om «manco’s in het socialezekerheidsstelsel» scherp te krijgen. Kan de Minister
toelichten dat zij de opvatting van de onderzoekers deelt dat de aangehaalde ervaringen
niet representatief zijn? Hoe ziet zij de onderzoekswaarde van deze ervaringen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan delen hoe zij het betrekken
van slechts 25 burgers als grondslag voor het rapport beoordeelt. Deze leden vragen
eveneens hoe zij beoordeelt dat hierbij als selectiecriterium is gebruikt dat deze
burgers het gevoel moesten hebben dat de wet- en regelgeving «hen ernstig in de knel
bracht». Deelt de Minister de opvatting dat door het hanteren van dit selectiecriterium
mogelijk een vertekend beeld is ontstaan van het sociale zekerheidsstelsel? Op welke
wijze kan de onderzoeksvraag («welke hardvochtig effecten treden op») beantwoord worden
indien het antwoord wordt geformuleerd aan de hand van ervaringen van burgers die
uitsluitend het gevoel hebben dat van deze effecten sprake is?
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of de Minister kan reageren op de uitspraak
in het rapport dat de aangehaalde belevingsverhalen «mogelijk niet overeenkomen» met
de geldende wet- en regelgeving. Kan de Minister de aangehaalde belevingsverhalen
naast de geldende wet- en regelgeving leggen en aangeven of de besluiten waarover
in de verhalen gesproken wordt conform deze regelgeving gemaakt zijn of niet?
Rapport «Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA»
De leden van de VVD-fractie zijn erkentelijk met de extra informatie over de beoogde
maatregelen in het terugdringen van de achterstanden omtrent de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen (WIA-)claimbeoordelingen. Deze leden onderschrijven de aanpak
van de Minister op hoofdlijnen en ondersteunen het voornemen om door middel van het
instellen van een commissie te onderzoeken of er in het stelsel van de WIA hardheden
zitten. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie voorzien mogelijke nadelen omtrent het voornemen om niet
iedere persoon na een standaardperiode van een jaar uitgebreid te laten beoordelen
door een verzekeringsarts. Is de Minister het met deze leden eens dat deze beleidsrichting
mogelijk zorgt voor een verhoogd risico aangaande mensen die vanwege ontbrekende voorlichting
van specialisten een mogelijke terugval krijgen na re-integratie of werkhervatting?
Zo ja, is de Minister het met deze leden eens dat dit risico kan leiden tot een impasse
of zelfs een stijging aangaande de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van
sociaal-medische beoordelingen? Op welke wijze is de Minister voornemens om dit mogelijke
onbedoelde neveneffect van de maatregel te voorkomen? Kan de Minister toelichten wat
wordt bedoeld met het «beproeven» van deze maatregel? Hoelang loopt deze proef?
De leden van de VVD-fractie hechten net zoals de Minister veel waarde aan het stelsel
voor ziekte en arbeidsongeschiktheid waarbij participatie en werkhervatting een prominente
doelstelling is. Deze leden hebben kennisgenomen van het voornemen om de WIA-claimbeoordeling
te vereenvoudigen door middel van het niet inzetten van een verzekeringsarts. Deze
leden beschouwen het besluit om de WIA-beoordeling als een noodmaatregel om de wachtlijsten
terug te dringen. Het is van belang dat deze maatregel slechts voor bepaalde tijd
van kracht is. Deze leden zijn dan ook tevreden met het benadrukken van de tijdelijkheid
van deze maatregel in de brief. Zij vragen of de Minister andermaal kan bevestigen
tot welke periode zij voornemens is deze maatregel te laten doen gelden.
De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor het nemen van dergelijke tijdelijke
maatregelen om de urgente mismatch terug te dringen, maar wijzen wel op mogelijke
onbedoelde neveneffecten en risico’s van deze maatregelen. Zo vragen deze leden de
Minister of zij risico’s voorziet in de vereenvoudigde claimbeoordeling van 60-plussers
met betrekking tot het helpen van mensen richting participatie en werkhervatting.
Zo ja, is de Minister het met deze leden eens dat 60-plussers, indien mogelijk, gestimuleerd
moeten worden om deel te nemen aan de arbeidsmarkt tot de pensioengerechtigde leeftijd
en dat een vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling zonder inzet van de verzekeringsarts
kan leiden tot een tegenstrijdige prikkel zoals de benoemde hogere uitkering (Werkhervatting
Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80/100)? Kan de Minister toelichten welk effect
zij van deze maatregel op het toekennen van deze uitkeringen verwacht?
Voorts juichen de leden van de VVD-fractie het toe dat mensen in de Inkomensvoorziening
Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
(Wajong), die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, ondanks hun beperkingen
betaald werk krijgen. Echter, deze leden vragen of de Minister verwacht dat deze groep
onbeschermd risico’s lopen in hun enthousiasme om aan de slag te gaan. Zo ja, hoe
kan erop worden toegezien dat deze kwetsbare groep, zonder een herbeoordeling van
een verzekeringsarts, geen ongeoorloofde risico’s loopt met betrekking tot hun eigen
gezondheid en wederom toegevoegd worden aan de wachtlijst voor een WIA-claimbeoordeling
door de verzekeringsarts? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport van
Gupta Strategists. Deze leden delen de inschatting van de Minister dat het schrappen
van het duurzaamheidscriterium een vergaande maatregel is, die zich meer ter overweging
leent bij eventuele fundamentelere wijzigingen van het WIA-stelsel. Ten aanzien van
het aannemen van duurzame arbeidsongeschiktheid vragen deze leden of de Minister kan
toelichten wat de omvang van de groep is die na deze vijf jaar van arbeidsongeschiktheid
niet meer gekeurd zal worden door verzekeringsartsen. Zij vragen de Minister eveneens
of zij de mening van de leden van de VVD-fractie deelt dat het aannemen van deze duurzame
arbeidsongeschiktheid weliswaar in veel gevallen terecht zal zijn, maar dat met deze
methodiek het risico ontstaat dat een deel van deze groep ten onrechte als duurzaam
arbeidsongeschikt wordt verklaard en daarmee wordt «afgeschreven». Kan de Minister
toelichten hoe in deze beleidsoptie gekeken kan worden naar het voorkomen van het
ten onrechte duurzaam arbeidsongeschikt verklaren van mensen? Deze leden vragen eveneens
of de Minister kan toelichten op welke termijn de Kamer wordt geïnformeerd over de
voorgenomen pilot om beleidsopties twee en drie uit te testen in de praktijk en op
welke wijze de sociale partners bij de vormgeving van deze pilot betrokken zullen
worden.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of zij het met hen eens is dat de beperkingen
aangaande informatieoverdracht tussen de curatieve sector en bedrijfs-/verzekeringsartsen
een oorzaak is van de achterstanden omtrent de WIA-claimbeoordeling. Klopt de inschatting
van deze leden dat deze beperking aangaande de informatieoverdracht ook speelt tussen
de bedrijfsarts en de verzekeringsarts en dit ook resulteert in onnodige vertraging?
Is de Minister bereid, ondanks de benoemde De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij
tot bevordering der Geneeskunst (KNMG-)richtlijnen, te verkennen of er andere mogelijkheden zijn om binnen de privacyrichtlijnen
de informatieoverdracht tussen zowel de curatieve sector en bedrijfsverzekeringsartsen
en tussen de bedrijfsartsen en verzekeringsartsen te bevorderen.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het voornemen van de Minister om met behulp
van het instellen van een commissie te onderzoeken of er sprake is van hardheden in
de WIA. Deze leden delen haar opvatting dat het verbeteren van de activering een belangrijke
onderzoeksvraag voor de commissie dient te zijn. Deze leden vragen de Minister of
zij bereid is om alvorens de commissie met haar werk van start gaat de Kamer nader
te informeren over de onderzoeksopzet, onderzoeksvraag en leden van de commissie die
het genoemde onderzoek zal gaan uitvoeren. Deze leden vragen tevens of de Minister
de opvatting deelt dat bij de onderzoeksopzet van de commissie aandacht kan zijn voor
het verzamelen van eigen ervaringen en verhalen van burgers die te maken hebben met
de WIA, in plaats van het enkel putten uit ervaringen uit eerdere onderzoeken. Zo
ja, is zij bereid om de commissie mee te geven dat bij het benutten van deze ervaringen
een open blik gehanteerd wordt, waarbij voldoende ervaringen meegenomen worden om
tot een gewogen oordeel over de huidige wet en eventuele hardheden te komen en waarbij
niet op voorhand geselecteerd wordt op ervaringen van burgers die knelpunten hebben
ervaren in de huidige systematiek?
Deze leden vragen daarnaast of de Minister de opvatting deelt dat met betrekking tot
arbeidsongeschiktheid voorkomen altijd beter is dan genezen. Zo ja, kan zij in de
onderzoeksvragen die de commissie zal behandelen eveneens aandacht vragen voor een
inventarisatie over de veelvoorkomende oorzaken van arbeidsongeschiktheid en de wijze
waarop arbeidsongeschiktheid effectief voorkomen kan worden?
Deze leden wijzen verder op de samenhang van het stelsel van arbeidsongeschiktheid
en de onderzoeksopdracht van de commissie met andere beleidsvoornemens rondom arbeidsongeschiktheid,
zoals de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Is de Minister het
met deze leden eens dat het betrekken van de uitwerking van deze beleidsvoornemens
in het rapport noodzakelijk is? Zo ja, op welke wijze wil de Minister dit realiseren?
Aanvullend menen deze leden dat bij het verkennen van eventuele hardheden in de WIA
ook aandacht dient te zijn voor de problematiek rondom het tekort aan bedrijfs- en
verzekeringsartsen. Deelt de Minister deze opvatting? Zo ja, is de Minister bereid
om de commissie opdracht te geven om een verkenning van de oorzaken van dit tekort
en mogelijke oplossingsrichtingen om het tekort aan deze artsen te verkleinen te betrekken
in het onderzoek? Deze leden vragen daarnaast of de Minister naast de oorzaken van
arbeidsongeschiktheid in de onderzoeksopzet en onderzoeksvragen expliciet aandacht
kan vragen voor de uitvoerbaarheid van de gesuggereerde oplossingsrichtingen bij uitvoeringsorganisaties
zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Kan de Minister toezeggen
dat voor iedere voorgestelde oplossingsrichting wordt getoetst of deze voor uitvoeringsorganisaties,
verzekerings- en bedrijfsartsen, werkgevers en werknemers uitvoerbaar en haalbaar
is? Deze leden delen verder de inschatting van de Minister dat financiële vraagstukken
ook een rol spelen. Kan de Minister toezeggen dat in het rapport van de commissie
voor iedere voorgestelde oplossingsrichting in kaart zal worden gebracht wat de financiële
consequenties zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Rapport «Hardvochtige effecten
van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid» en aanvullende stukken
en de brief over de Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA. Deze
leden onderschrijven het belang van een brede aanpak om de problemen die op tafel
liggen op te lossen en danken de Minister voor de uitwerking. Zij hebben daarover
nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie zijn geschrokken van de grote verveelvoudiging van bestede
tijd per claimbeoordeling in de afgelopen jaren. Deze leden vragen of het systeem
van claimbeoordeling ook wordt gehanteerd in andere Europese landen. Zij vragen of
het mogelijk is om een vergelijking te maken wat de gemiddelde tijd per claimbeoordeling
is in andere Europese landen. Is het in Nederland hoog of valt het mee? Kan de Minister
hier een overzicht van aanleveren?
In de brief wordt gesproken over verschillende actielijnen waaronder de inzet op werving
van artsen. De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoeveel medische opleidingen
een verplicht coschap hebben bij het UWV, en hoeveel procent van de geneeskundestudenten
via deze weg in aanraking komen met het UWV.
De leden van de D66-fractie hebben verder enthousiast kennisgenomen van de nieuwe
handreiking «Taakdelegatie voor de verzekeringsarts». Hierin lezen deze leden echter
dat het hoofddoel van taakdelegatie het verhogen van arbeidsvreugde is en dat reductie
van het capaciteitsgebrek als gevolg van het tekort aan verzekeringsartsen nadrukkelijk
geen doel is maar slechts een wenselijk gevolg. Zij vragen zich dan ook af of er geen
verdere taakdelegatie mogelijk zou zijn met als doel een reductie van het capaciteitsgebrek,
gegeven de grote mate van urgentie. Hoe denkt de Minister hierover?
De leden van de D66-fractie bemerken tevens dat in andere medische domeinen, zoals
bij de huisartsen (de Praktijk Ondersteuner Huisarts (POH)) als ook in de ziekenhuizen
(zoals de Verpleegkundig Specialist en de Physician Assistant) een verdere taakdelegatie
door specialistisch opgeleid personeel zorgt voor een verdere ontlasting van de werkdruk
van de artsen. In de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) wordt deze ontwikkeling nu
ook verder ingezet met als doel om te zorgen voor een reductie van het capaciteitsgebrek.
Heeft de Minister ook gekeken naar het verder verhogen van de capaciteit van het UWV
bij Sociaal-Medische Beoordelingen (SMB) door specialistisch opgeleid personeel met
een Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG-)registratie in te zetten en hierdoor
een verdere taakverdeling mogelijk te maken door deze groep verantwoordelijkheden
te bieden die voorheen bij de arts lagen? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie
eens dat dit een mogelijke oplossing zou kunnen zijn die verder uitgewerkt en onderzocht
kan worden?
De leden van de D66-fractie hebben enthousiast kennisgenomen van de uitbreiding van
de proef met de Sociaal Medische Centra (SMC’s). Zij zien dit als een mooie ontwikkeling.
Deze leden vragen zich wel af wat de impact is van deze werkwijze op de achterstand.
Voorts vragen deze leden aan de Minister of de werkwijze van de SMC’s uiteindelijk
wel meer geharmoniseerd zal worden na de afronding van de proeftuinen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de monitoring WGA 80–100 medisch beter
moet. Deze leden vragen de Minister verder uit te wijden over de effectiviteit van
het huidig herbeoordelingskader voor deze groep. Hoeveel procent van deze groep wordt
per vijf jaar herbeoordeeld en hoe vaak leidt dit dan ook tot een andere beoordeling?
Deze leden benadrukken het belang van werk op het welzijn van de WIA-gerechtigde.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat het UWV mogelijkheden ziet
tot een verdere verbetering van het proces claimbeoordelingen en zijn enthousiast
over de beoogde extra capaciteit van 1.000 beoordelingen ten gevolge van deze optimalisatie.
Deze leden vragen de Minister dan ook om de Kamer hierover te informeren bij de volgende
algemene updates.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister spreekt van afname van de mismatch
naar 7% in 2030 zonder de extra in de brief genoemde stappen. De Minister spreekt
tevens van een toename van de mismatch van 16%-punt bij de invoering van verplichte
arbeidsongeschiktheid van zelfstandigen. De leden van de D66-fractie vragen wat het
effect van de in de brief aanvullend beschreven maatregelen is op de mismatch. Kan
de Minister aangeven of de maatregelen genoeg zijn voor een 23%-punt afname in de
mismatch?
De leden van de D66-fractie lezen dat er jaarlijks ongeveer 30.000 herbeoordelingen
worden aangevraagd, terwijl het totaal aan WIA-claimbeoordelingen op 70.000 ligt.
Deze leden vragen dan ook verder wat de uitkomsten van deze herbeoordelingen zijn,
en met name hoe deze door de tijd zijn veranderd. Vinden naar aanleiding van deze
herbeoordelingen vaak wijzigingen plaats? Kan de Minister hier verder over uitwijden?
De leden van de D66-fractie zien in dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem
(CBBS) een integraal doch complex systeem is als hulpmiddel voor verzekeringsartsen
om een relatief alomvattende analyse te krijgen van het verdienvermogen van de cliënt.
Door veel cliënten wordt het systeem ervaren als onbegrijpelijk, intransparant en
generalistisch. Ziet de Minister kansen in de uitvoering om klanten beter mee te nemen
in het proces van de CBBS-analyse? Wat zijn de mogelijkheden om begrip, tevredenheid
en zeggenschap van de klant hierin te vergroten? Is de Minister bereid om hierover
met de uitvoeringsinstantie in gesprek te gaan?
Voorts zien de leden van de D66-fractie wel grote kansen voor de toepassing van technologieën
binnen het werkdomein van het UWV. Zo denken deze leden aan e-learnings over de werkwijze
van het UWV voor WIA-gerechtigden waarin bijvoorbeeld specifiek wordt stilgestaan
bij het CBBS (in meerdere talen). Een andere mogelijkheid waar zij aan denken is het
van tevoren opsturen van uitgebreide screeningslijsten die WIA-gerechtigden in kunnen
vullen om tijd te besparen tijdens de SMB. De input hiervoor kan mede geput worden
uit de in bijlage 1 genoemde door de cliëntenraad opgestelde aandachtspuntenlijst.
De leden van de D66-fractie zijn enthousiast over de lopende scholingsexperimenten.
Deze leden vragen de Minister dan ook om het komend jaar deze inzet te vergroten,
zoals door het vergroten van de pilot. Deze leden zien veel kansen in het aanbieden
van omscholingstrajecten omdat dit kan bijdragen aan de arbeidskansen van de WIA-uitkeringsgerechtigde.
Zij zien een verdere invulling van scholing dan ook als een uiting van het hoofddoel
van de WIA, namelijk het stimuleren van arbeidsparticipatie waar mogelijk. Zij vragen
de Minister dan ook de Kamer te informeren over het verloop van deze pilots en de
bijbehorende evaluaties te delen met de Kamer. In het bijzonder willen deze leden
de Minister wijzen op de mogelijkheden voor omscholing in sectoren die momenteel een
bijzondere krapte ervaren. Onderwijs is volgens de leden van de D66-fractie uiterst
belangrijk, niet alleen voor het verhogen van de arbeidskans maar ook als bijdrage
aan het welzijn van de WIA-uitkeringsgerechtigde.
De leden van de D66-fractie hebben begrip voor de verlening van de tijdelijke maatregel
kwijtschelding voorschotten. Wel constateren deze leden dat de regeling voor slechts
één jaar verlengd wordt, dit terwijl de Minister in haar brief zelf uitgaat van langduriger
aanhoudende problemen. Deze leden vragen de Minister dan ook om uitleg waarom niet
gekozen is voor een meerjarige tijdelijke verlenging, mede vanwege het feit dat dit
tot minder onzekerheid kan leiden bij cliënten. Deze leden hebben verder begrip voor
het streven tot beperking bij dit buitenwettelijke beleid maar maken zich desondanks
zorgen over de komende jaren, nu er geen zicht is op een acute verbetering van de
situatie binnen een jaar. Deze leden vragen de Minister hierbij aan te geven of het,
met een onveranderde situatie, komend jaar wel juridisch mogelijk is om de maatregel
eventueel nogmaals te verlengen.
Tot slot verbazen deze leden zich niet over de klachten van de Stichting van de Arbeid
(StAr) over het CBBS, immers zijn de klachten hieromtrent al langere tijd bekend.
Zij vragen de Minister dan ook of het CBBS onderwerp kan worden voor de in paragraaf
5 beschreven externe onderzoekscommissie?
Zoals de leden van de D66-fractie lezen in de knelpuntenbrief 2022 van het UWV, kan
het hebben van onregelmatige inkomsten of het verliezen van werk als WIA-uitkeringsgerechtigde
grote financiële gevolgen hebben. De leden van de D66-fractie zijn het met het UWV
en de Minister eens dat dit aspect moet worden meegewogen door de in paragraaf 5 beschreven
externe onderzoekscommissie. Wel vragen deze leden of er voor deze groep niet ook
al eerder meer gedaan kan worden. Zo zijn zij van mening dat, in tegenstelling tot
de huidige praktijk, het niet zo zou moeten zijn dat een WIA-uitkeringsgerechtigde
elke maand van uitkering verandert door een maandelijks variërend inkomen. Zij vragen
dan ook aan de Minister hoe zij hier tegenaan kijkt en of zij het met de leden eens
is dat een jaarlijks ijkmoment (en een gewogen maandinkomen) wellicht een oplossing
kan bieden voor deze groep op de korte/middellange termijn.
Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie met veel interesse het recent verschenen
rapport van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) gelezen; «(Maat)werk
bij langdurige klachten na covid». Deze leden kunnen zich inbeelden dat de huidige
Wet verbetering poortwachter (Wvp) in gevallen juist «activering waar mogelijk» (een
kerndoel van het stelsel en meer specifiek van de WIA) in de weg kunnen staan, bijvoorbeeld
in gevallen waarin werknemers nog net iets langer nodig hebben om te kunnen re-integreren.
Deze leden vragen dan ook of dit vraagstuk mee zal worden genomen in de opdracht aan
de nog te vormen in paragraaf 5 beschreven externe onderzoekscommissie die het stelsel
tegen het licht gaat houden. Aanvullend zien deze leden vooral ook een kans op de
middellange termijn. Indien mensen door een langere termijn onder de Wvp te vallen
wel volledig zelfstandig kunnen re-integreren zonder tussenkomst van het UWV zou dit
de druk kunnen wegnemen op de wachtlijsten voor de WIA-claimbeoordelingen. Ziet de
Minister hier ook kansen in?
Voorts hebben de leden van de D66-fractie ook begrip voor de keuze van de Minister
om de mogelijke afschaffing van de IVA mee te nemen in de in paragraaf 5 beschreven
externe onderzoekscommissie. De leden van de D66-fractie hebben echter ook opgemerkt
dat er een prikkel bestaat voor werkgevers om (deels) arbeidsongeschikte werknemers
aan te sporen hun WIA-aanvraag te richten op de IVA. Dit leidt in de regel tot meer
herbeoordelingsaanvragen, wat een negatief effect heeft op de capaciteitsproblemen
bij verzekeringsartsen. Daarom vragen de leden van de D66-fractie dan ook of hier
toch geen mogelijkheden liggen. Meer specifiek vragen deze leden de Minister of zij
bereid is in te gaan op de mogelijkheid om – in het geval van herbeoordeling – een
motivatie te verplichten die gebaseerd is op een verandering in de medische situatie
van de cliënt. De leden van de D66-fractie denken namelijk dat deze drempelverhogende
maatregel de effecten van de perverse prikkel kunnen doen verminderen.
De leden van D66-fractie merken op dat de WIA een generalistische insteek heeft betreffende
de beoordeling van arbeidsongeschiktheidsclaims. Hierbij is het deze leden opgevallen
dat werknemers, zelfs als deze terminaal ziek zijn, verplicht zijn te participeren
in een medische beoordeling van een verzekeringsarts. In deze is diversifiëren in
de uitvoering wenselijk, maar nog niet wettelijk. Is de Minister het eens met deze
leden dat terminaal zieke cliënten in wezen geen uitgebreide beoordeling nodig hebben
voor het vaststellen van hun aanspraak op de WIA? Is de Minister bereid te onderzoeken
welke mogelijkheden er zijn om hierin niet alleen maatwerk te leveren voor terminaal
zieke cliënten?
De leden van de D66-fractie zien tevens kansen in de in paragraaf 4.1 genoemde beleidsopties
2 en 3. Zij verzoeken de Minister dan ook om meer in detail te treden over zaken zoals
het tijdspad voor implementatie en de opzet van eventuele pilots. Deze leden zouden
hier graag een aparte brief over ontvangen op korte termijn.
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie begrip voor het standpunt van de KNMG
tegen het breder delen van medische gegevens tussen zorgverlener en het UWV gezien
de verschillende doelen. Toch zien deze leden in dat het proces rondom de SMB efficiënter
en nauwkeuriger kan verlopen en hierbij tevens de patiënt te ontzien indien er op
een grotere schaal gegevens worden gedeeld. De leden van de D66-fractie vragen dan
ook aan de Minister om aan te geven of en op welke wijze hier ook op wordt ingezet.
De leden zien wel, net als de Minister, kansen voor een betere gegevensuitwisseling
door de inzet op SMC’s.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat er meer grondige herzieningen nodig zijn
op de lange termijn. Deze leden staan dan ook achter het voorstel voor een onafhankelijke
commissie die zich hierop richt. Voorts hebben zij nog wel enkele aanvullende vragen
en suggesties voor de invulling en vormgeving van deze commissie. Allereerst wordt
in de brief verwezen naar een streeftermijn voor de start van de te vormen commissie
in november dit jaar, gevolgd door een eindproduct in het eerste kwartaal van 2024.
Deze leden constateren dat er, zoals reeds in de brief vermeld, voorafgaand aan deze
commissies, veel andere commissies hebben gekeken naar stelselwijzigingen in de WIA.
Enerzijds vragen de leden van D66 aan de Minister wat maakt dat het product van deze
commissie nu wel zal leiden tot een eventuele stelselherziening. Immers willen deze
leden voorkomen dat door een veelheid aan onderzoeken een dergelijke stelselherziening
opnieuw vooruit wordt geschoven dat niet in het belang van de cliënten en werkgevers
is. Anderzijds vragen deze leden aan de Minister of zij kan schetsen wat het traject
met bijbehorend tijdpad zal worden na de oplevering van de bevindingen van de commissie.
Een ander aspect van de WIA waar de leden van de D66-fractie over hebben nagedacht
is die van de beroepsziekten. Cliënten met een beroepsziekte moeten namelijk ook gekeurd
worden door het UWV. In andere landen, zoals België is er een ander systeem voor beroepsziekten
waardoor deze mensen een andere soort uitkering ontvangen als zij door een beroepsziekte
niet meer kunnen werken. Om aanspraak te maken op dit fonds moet de werknemer aantonen
een beroepsziekte te hebben en dat deze gedurende zijn of haar arbeid is blootgesteld
aan bepaalde schadelijke stoffen of omstandigheden. Bij een soortgelijke regeling
in Nederland zou deze groep ook niet langs het UWV hoeven wat weer de vraag naar beoordelingen
zou kunnen doen verminderen. Is de Minister bekend met dit systeem en ziet zij hierin
ook kansen voor Nederland?
Aanvullend valt het de leden van de D66-fractie op dat er binnen de huidige vormgeving
van het systeem van de WIA geen rekening wordt gehouden met de relatieve krapte van
de arbeidsmarkt. Deze leden kunnen zich voorstellen dat in tijden van relatieve krapte
op de arbeidsmarkt, zoals nu het geval is en vermoedelijk nog vaker zal zijn in de
toekomst in verband met de opkomende vergrijzing, het voor werkgevers relatief aantrekkelijker
is om gedeeltelijk arbeidsongeschikten in dienst te nemen dan in tijden van een ruimere
arbeidsmarkt. Is de Minister het met deze leden eens dat dit een wezenlijke impact
kan hebben op de WIA-uitkeringsgerechtigde en diens uiteindelijke verdienvermogen?
De leden van de D66-fractie vragen of dergelijke contextfactoren ook worden meegenomen
door de commissie als zaken die impact kunnen hebben op de toekomst en vormgeving
van het stelsel. Anderzijds vragen de leden van de D66-fractie of er ook «over de
schutting» wordt gekeken naar andere werkvormen zoals die gebruikelijk zijn in andere
sectoren zoals de medische sector. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld multidisciplinaire
spreekuren of Multi Disciplinaire Overleggen in het ziekenhuis.
Tot slot bemerken de leden van de D66-fractie dat er in het coalitieakkoord staat
dat de ambitie is om de toeslagen af te schaffen, zodat mensen niet meer verdwalen
in de ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met hoge terugvorderingen. De leden
van de D66-fractie vragen aan de Minister of zij verwacht dat het afschaffen van de
toeslagen ook gevolgen kan hebben voor de uitvoering van de WIA.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken gebruik van het leveren van een inbreng op het Rapport
«Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid»
(29 362, nr. 309) en Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA (26 448, nr. 685).
Rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale
zekerheid» (29 362, nr. 309)
De leden van de CDA-fractie lezen dat de onderzoekers vaststellen dat knelpunten in
wet- en regelgeving of de uitvoering onder bepaalde omstandigheden kunnen leiden tot
hardvochtige effecten voor groepen burgers. Dit maakt dat hardvochtige effecten contextafhankelijk
zijn en mensen in bepaalde situaties kunnen worden aangetast in hun bestaanszekerheid.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet de bevindingen uit het onderzoek
onderschrijft. Voorts lezen deze leden dat de opgehaalde knelpunten voor het kabinet
herkenbaar zijn en de voorgestelde oplossingsrichtingen veelal aansluiten bij voorstellen
die gedaan zijn in al lopende trajecten om de dienstverlening aan mensen te verbeteren
en te komen tot meer mensgerichte wetgeving en uitvoering daarvan. Kan Minister aangeven
of het onderzoek nieuwe inzichten heeft geboden die ook tot nieuwe/aanvullende acties
leiden? Bijvoorbeeld door aan te geven bij het maatregelenoverzicht (blz. 14–18) per
cluster welke nieuw zijn.
De leden van de CDA-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat de uitkomsten en
oplossingsrichtingen uit het onderzoek ook worden besproken met een vertegenwoordiging
van de mensen zelf en de professionals die met hen werken, dus cliëntenorganisaties,
de uitvoerders, sociale partners en andere stakeholders. Zijn er al dergelijke gesprekken
gevoerd en kan de Minister de uitkomsten delen met de Kamer?
De leden van de CDA-fractie lezen dat veel uitvoerders de ruimte niet voelen, ook
al biedt wet- en regelgeving deze wel, omdat er (te) veel nadruk ligt op rechtmatig
handelen. Hoe pakt het kabinet dit signaal en knelpunt op met de uitvoeringspraktijk?
De leden van de CDA-fractie constateren dat vorig jaar uit onderzoek van de Nederlandse
Arbeidsinspectie bleek dat 170.000 huishoudens wel recht hebben op algemene bijstand,
maar daar geen gebruik van maken. Dat komt neer op circa 35% van de rechthebbende
huishoudens. Voor een deel gaat dit om thuiswonende jongeren, maar voor een deel ook
om ouderen. Kan de Minister een update geven over de huidige situatie? De leden van
de CDA-fractie vonden de uitkomsten van het onderzoek zorgelijk, omdat bestaanszekerheid
van mensen hierdoor in gevaar komt. Onbekendheid met de regelingen, de ingewikkeldheid
van de Participatiewet en de vrees voor sancties worden in het onderzoek als mogelijke
oorzaken genoemd van het niet aanvragen van de bijstand. Ook zouden gemeenten te weinig
proactief op zoek zijn naar mensen die geen gebruik van de bijstand maken, terwijl
ze daar wel recht op hebben. Wat deze leden betreft heldere signalen van de Nederlandse
Arbeidsinspectie. Welke acties zijn hierop concreet genomen en welk effect heeft dit
gehad?
Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA (26 448, nr. 685)
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat het kabinet zich tot doel heeft gesteld
om «hardheden» uit de WIA weg te nemen, met oog voor uitvoerbaarheid, betaalbaarheid
en uitlegbaarheid. Goed dat het kabinet uitvoering heeft gegeven aan de motie Wiersma/Pieter
Heerema1 waarin gevraagd werd de handreiking te herzien en te verduidelijken wat juridisch
mogelijk is ten aanzien van taakdelegatie voor de verzekeringsarts in het publieke
domein.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister vijf aanvullende maatregelen die
het UWV neemt toelicht. Deze leden vragen of het UWV hier voldoende capaciteit voor
heeft, bijvoorbeeld om het claimbeoordelingsproces te verbeteren en proactief klantcontact
te realiseren.
De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor de maatregel van de Minister om voor
60-plussers die wachten op hun WIA-claimbeoordeling tijdelijk, tot eind 2023, het
mogelijk te maken dat UWV deze beoordeling op andere wijze en door andere professionals
dan de verzekeringsarts laat uitvoeren. Deze leden delen dat het uitgangspunt bij
deze maatregel is dat niemand erdoor benadeeld wordt en dat de beoordeling alleen
wordt toegepast als werkgever en werknemer daarvoor akkoord hebben gegeven. Deze leden
willen de Minister wel vragen hoe hierbij wordt voorkomen dat hiermee onbedoeld een
«nieuwe Vervroegde uittreding en prepensioen (VUT-)route» wordt geïntroduceerd. Zij
zijn benieuwd welke mogelijkheden de Minister aanvullend ziet om bijvoorbeeld met
het effectief/effectiever benutten van werk van de bedrijfsarts ook voor verlichting
kan zorgen en dubbelingen met werk van de verzekeringsarts te voorkomen? Uiteraard
met de nodige waarborgen voor de cliënt.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om een onafhankelijke
commissie in te laten stellen om onderzoek naar een toekomstbestendig stelsel rond
ziekte en arbeidsongeschiktheid te doen. Deze leden lezen dat het streven van de Minister
is dat de commissie vanaf november aan de slag gaat en haar bevindingen oplevert in
het eerste kwartaal van 2024. Goed dat hierbij invulling wordt gegeven aan de motie
van de leden Van Kent en Palland2 met betrekking tot de 35-minners. Echter betekent dit dan ook dat aan deze situatie
tot minimaal het eerste kwartaal van 2024 niets verandert? Is het mogelijk om hier
eerder actie op te ondernemen?
Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele vragen over het CBBS. Het CBBS
is voor veel mensen onbegrijpelijk en sluit minder goed aan op de praktijk van de
(arbeidsongeschikte) werknemer. Deelt de Minister de mening dat het arbeidsongeschiktheidspercentage
wordt bepaald door een gering aantal functies? Kan de Minister dit onderbouwen? De
leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de belastbaarheid van de werknemer lang
niet altijd goed aansluit op de geselecteerde functies, herkent de Minister dit? Deelt
de Minister de aanbevelingen van de StAr om het CBBS zo snel mogelijk te actualiseren
en kan zij aangeven op welke termijn dit kan plaatsvinden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Aanpak mismatch sociaal-medisch
beoordelen en hardheden WIA» en hebben hierover vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie onderschrijven het doel dat mensen die op een beoordeling
wachten, sneller duidelijkheid moet worden geboden. Deze leden zien nu al dat er veel
fout gaat en verwachten dat er in de toekomst meer fout zal gaan. Het besluit om 60-plussers
tijdelijk te laten beoordelen door een andere professional dan de verzekeringsarts
roept vragen op. Hoe wordt de huidige kwaliteit van keuringen gewaarborgd? Hoe wordt
voorkomen dat de perverse prikkel ontstaat om 60-plussers geen duurzame en volledige
arbeidsongeschiktheid toe te kennen om op die manier een doorwijzing naar een verzekeringsarts
en daarmee een dubbele keuring te voorkomen? Is bekend of 60-plussers dit plan ondersteunen?
Volgens de leden van de SP-fractie moeten er nu concrete maatregelen worden genomen
om het tekort aan verzekeringsartsen op te lossen. Wat gaat hieraan gedaan worden?
Welke plannen liggen er bij de Minister om op korte termijn het aantal verzekeringsartsen
te laten toenemen? Of laat de Minister de verantwoordelijkheid van het oplossen van
dit tekort bij het UWV? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er op de lange termijn voldoende
verzekeringsartsen zijn? Verwacht de Minister dat zij dit op kunnen lossen? Waar baseert
zij zich op?
De leden van de SP-fractie vinden dat er te weinig concrete actie vanuit de Minister
is wanneer het aankomt op het aanpakken van hardheden in de WIA. In de brief geeft
de Minister aan dat veel 35-minners in de praktijk geen WIA-uitkering ontvangen en
niet werken. Dit is volgens de leden onacceptabel. Waarom wordt de motie Van Kent
en Palland3 meegenomen met het onderzoek van de commissie en niet op een eerder moment los behandeld?
Voor hoeveel vertraging bij de uitvoering van de motie zorgt dit? Deze leden zien
in het voorstel van deze motie een uitgelezen plan om de inkomensbescherming te bevorderen
voor deze groep. Gaat de Minister deze alsnog uitvoeren?
Tot slot willen de leden van de SP-fractie weten of de uitkomsten van het onderzoek
van de commissie nog in deze kabinetsperiode kunnen worden behandeld en eventueel
doorgevoerd. Deze leden ontvangen veel berichten met zorgen over het doorschuiven
van de eventuele uitvoering van de uitkomsten van dit onderzoek naar een volgende
kabinetsperiode. Zijn deze zorgen terecht? Kunnen deze zorgen worden weggenomen met
een toezegging dat nog deze kabinetsperiode de uitkomsten van dit onderzoek worden
behandeld en uitgevoerd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van de stukken.
Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben het rapport
«Hardvochtige effecten op burgers door knelpunten in (uitvoering) wet- en regelgeving
binnen de sociale zekerheid» aandachtig gelezen en kennisgenomen van de geconstateerde
knelpunten en de voorgestelde oplossingsrichtingen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de definitie
van hardvochtigheden in het onderzoeksrapport, met alle kanttekeningen die de onderzoekers
daarbij maken, zich verhoudt tot de manier waarop het kabinet hardheden en/of hardvochtigheden
definieert en operationaliseert in het coalitieakkoord en in de brief over de aanpak
mismatch sociaal-medisch beoordelen die 26 augustus naar de Kamer is verzonden. Deze
leden vragen het kabinet tevens te reflecteren op de rol die de ervaring en leefwereld
van de burger speelt bij het begrip hardheid en/of hardvochtigheid.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet
of zij de conclusie uit het rapport deelt dat het individualistische, rationele en
zelfredzame mensbeeld in de praktijk niet realistisch is. Deze leden vragen voorts
of zij de conclusie deelt dat door dit mensbeeld verschillende knelpunten ontstaan,
bijvoorbeeld omtrent de inlichtingenplicht. Deze leden vragen daarnaast welke alternatieve
mensenbeelden het kabinet mogelijk acht ter vervanging van het huidige mensbeeld.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet
het eens is dat er één centraal aanspreekpunt georganiseerd moet worden voor burgers
die te maken hebben met meerdere uitvoerders. Deze leden vragen welke mogelijkheden
het kabinet hiervoor ziet.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet
om een regulier overleg te organiseren tussen uitvoerders om complexe casuïstiek te
bespreken, te coördineren en tot oplossingen te komen in het geval van een stapeling
van regelingen en/of uitvoerders.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet
een plan te maken om de uitvoering te herwaarderen en hiervoor mensen, middelen en
expertise vrij te maken en op te bouwen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet
een orde van grootte inschatting te maken van de meest voorkomende knelpunten uit
het rapport.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet
in hoeverre de voorgestelde oplossingsrichtingen nu al ten uitvoering zijn gebracht.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen welke oplossingsrichtingen
het kabinet op korte termijn uit gaat voeren.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet
in hoeverre de problemen beschreven in de casussen van Yvon, Ellen, het echtpaar Hoekstra
en Dané in hoofdstuk 4 zijn opgelost. Deze leden vragen het kabinet voor zover dit
nog niet is gedaan haast te maken met oplossingen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er
bij de invoering van de WIA onderscheid is gemaakt tussen de WGA en WIA, ondanks alle
bezwaren van experts en het beroep op de capaciteit bij verzekeringsartsen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het
netto-verschil is tussen de Wajong-uitkering en de bijstandsuitkering voor personen
ouder dan 21 jaar.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen inzichtelijk
te maken hoe vaak huisgenoten daadwerkelijk met elkaar de woonlasten delen. De leden
van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen met welke mate de
kostendelersnorm het risico op dak- of thuisloosheid vergroot, zoals het rapport concludeert.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet
om een reflectie op de systematiek van bevoorschotting en verrekening, bijvoorbeeld
in de WIA, en hoe het kabinet de optie weegt om uitkeringen vast te stellen op reeds
beschikbare bestanden al dan niet in voorgaande jaren.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie fractie zijn erg
geïnteresseerd in de reactie van het kabinet op de verschillende oplossingsrichtingen
en vragen het kabinet deze spoedig naar de Kamer te versturen.
Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet
haast te maken met het oplossen van hardheden en hardvochtigheden in de WIA en oplossingen
niet uit te stellen door middel van de commissie.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie fractie vragen
voorts op korte termijn reactie op de knelpunten en oplossingsrichtingen uit het onderzoeksrapport
«Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid».
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen welke van
de door de vakbonden in het Witboek «Hardheden in de WIA» geduide hardheden nog deze
kabinetsperiode aangepakt gaan worden, welke niet en waarom.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer
de opdrachtformulering voor de commissie die het kabinet wil gaan instellen om aanbevelingen
te gaan doen voor het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid wordt gedeeld met
de Kamer, zodat de Kamer in de gelegenheid wordt gesteld daarop wensen en bedenkingen
te uiten.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen in de taakopvatting
van de onderzoekscommissie ook rekening te houden met het type hardvochtigheid dat
in het onderzoeksrapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers
binnen de sociale zekerheid» wordt behandeld.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen in de taakopvatting
van de onderzoekscommissie ook meer fundamentele wijzigingen te betrekken, zoals het
inschatten van de arbeidsongeschiktheid op basis van het niet langer kunnen uitvoeren
van bepaalde taken op zich, in plaats van de arbeidsongeschiktheid af te leiden van
het verlies van inkomen, of het anderzijds beter laten aansluiten van de arbeidsongeschiktheidsinschatting
op de praktijk.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen in de taakopvatting
van de onderzoekscommissie ook wachtdagen en eigenrisicodragerschap mee te nemen,
bijvoorbeeld op het gebied van het verlies van inkomen van zieken/arbeidsongeschikten
en de effectiviteit van (langdurige) re-integratie.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet
kan toezeggen dat er geen nadelige gevolgen gaan zijn voor uitkeringsgerechtigden
vanwege de maatregelen die het kabinet op de (middel)lange termijn neemt ten aanzien
van het tekort aan verzekeringsartsen (zoals dat nu ook bij de maatregelen voor de
korte termijn het geval lijkt te zijn). Deze leden vragen voorts of het kabinet kan
uitsluiten dat besparingsdoelstellingen en -mogelijkheden onderdeel zijn van de opdrachtformulering
van de commissie.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen wat precies
de tijdsafbakening is bij de term «middellange termijn» en vragen voorts naar een
concreter tijdpad.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom wordt
vastgehouden aan de eerstejaars ziektewetbeoordeling, aangezien dit veel capaciteit
van de verzekeringsartsen in beslag neemt.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre
casemanagers vrijheid hebben met betrekking tot het kiezen van geschikte functies
uit het CBBS.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet
de bepaling dat WIA-uitkeringsgerechtigden niet in aanmerking komen voor de arbeidskorting
ook als hardheid beschouwt, zeker gegeven het feit dat de arbeidskorting sinds de
introductie daarvan in 2001 fors is opgevoerd en dat daardoor WIA-uitkeringsgerechtigden
(met name IVA en WGA 80–100) in vergelijking tot werkenden met hetzelfde inkomen een
relatief laag netto-inkomen kennen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet
voor mensen met een IVA-uitkering kan doorrekenen hoe hoog hun netto-inkomen is vergeleken
met werkenden met hetzelfde bruto-inkomen, met daarbij meegenomen de huur- en zorgtoeslag,
uitgaande van eenpersoonshuishoudens met een bruto-inkomen (IVA-uitkering ten hoogte
van) van 100% Wettelijke minimumloon (WML), 125% WML, 150% WML en 160% WML.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale
zekerheid»
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
rapport over hardvochtige effecten voor burgers binnen de sociale zekerheid. Het is
nogmaals duidelijk geworden dat grote delen van het sociale zekerheidsstelsel opnieuw
onder het licht gehouden moeten worden om wet- en regelgeving eerlijker en doelmatiger
te maken. De reeds gepresenteerde aanpak voor de Participatiewet zien de leden van
de ChristenUnie-fractie dan ook als een belangrijke stap. De leden van de ChristenUnie-fractie
zien uit naar de uitgebreidere reactie op het onderzoek, maar hebben voorafgaand al
enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in het rapport wordt geconcludeerd
dat binnen de Tweede Kamer en het departement het beeld bestaat dat knelpunten in
de uitvoering opgelost kunnen worden met maatwerk. Volgens de onderzoekers is dit
niet realistisch; maatwerk is geen oplossing voor structurele en systematische knelpunten
in wet- en regelgeving. De leden van de ChristenUnie-fractie zien ook dit spanningsveld
tussen heldere wet- en regelgeving en ruimte om individuele gevallen maatwerk te leveren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om haar visie toe te lichten
op maatwerk binnen de uitvoering van het sociale zekerheidsstelsel.
Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale
zekerheid» en de «Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA». De
leden van de ChristenUnie-fractie zijn overtuigd van de fundamentele fouten in het
huidig stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Herziening van het stelsel is
noodzakelijk om een eerlijker en duurzamer stelsel te realiseren. Deze leden hebben
begrip voor de gemaakte keuzes aangaande de lange termijn, echter zijn zij teleurgesteld
dat een structurele wijziging van het stelsel nog jaren op zich zal laten wachten.
Desalniettemin spreken zij de hoop en verwachting uit dat het kabinet zich blijft
inzetten voor een rechtvaardiger stelsel en alles in het werk zal stellen om dit zo
snel als mogelijk gerealiseerd te krijgen. De leden van de CrhistenUnie-fractie hebben
verschillende vragen naar aanleiding van de ontvangen brief.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een verzekeringsarts langer bezig is
met de beoordeling van een casus, wat medeoorzaak is voor de ontstane mismatch. Kan
de Minister nader toelichten waardoor deze ruime verdubbeling van casustijd wordt
veroorzaakt? In de brief staat aangegeven dat circa 30% van de WIA-aanvragen op tijd
wordt afgehandeld. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd hoe door het
UWV wordt geprioriteerd. Wordt er gewerkt op volgorde van binnenkomst van de aanvraag
of is de prioritering afhankelijk van meerdere factoren, en zo ja, welke?
Aangaande de vereenvoudigde aanpak voor 60-plussers hebben de leden van de ChristenUnie-fractie
enkele vragen. Kan de werkgever of werknemer na beoordeling door de arbeidsdeskundige
de goedkeuring voor het vereenvoudigde proces intrekken en alsnog de reguliere route
volgen zonder in bezwaar te gaan? Voorts vragen deze leden of de Minister kan toelichten
hoe is geborgd dat de vereenvoudigde claimbeoordeling niet leidt tot een lagere uitkering
dan wanneer er een volledige sociaal-medische beoordeling zou worden gedaan. Kan dit
vooraf wel met deze zekerheid gesteld worden? Wat zijn de verwachte meerkosten van
het niet toerekenen via de Werkhervattingskas (Whk-)premie of doorbelasten aan eigenrisicodragende
werkgevers, zo vragen zij.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ook vragen bij de maatregel om mensen
die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben maar toch werk vinden niet opnieuw te beoordelen.
Kan de Minister toelichten hoe het reguliere proces er voor deze groep uitziet? Is
de aanname juist dat mensen die zijn beoordeeld als «duurzaam geen arbeidsvermogen»,
maar die alsnog een baan vinden in de huidige situatie worden herbeoordeeld om te
zien of de afgegeven IVA-uitkering terecht was? Deze leden zijn ook benieuwd naar
de omvang van deze groep.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om een voorbeeld te geven
waaruit blijkt dat de verschillen in de dagloonsystematieken tussen de Werkloosheidswet
(WW) en de WIA leidt tot een moeilijk uitlegbare uitkomst.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er voor de middellange termijn verschillende
maatregelen zijn voorgesteld. Deze maatregelen zijn allemaal vrij fundamenteel van
aard en raken aan de kern van het huidige stelsel. Deze leden achten volledige aanpassing
van de WIA-wetgeving noodzakelijk om te komen tot een rechtvaardig, uitlegbaar en
uitvoerbaar stelsel. Echter: zij zijn ervan overtuigd dat visie en overtuiging leidend
zou moeten zijn in de totstandkoming of aanpassing van het stelsel en niet, of in
ieder geval niet alleen, de effecten van aanpassingen op de huidige beschikbare afhandelcapaciteit
van het UWV. Is de Minister dit met de leden van de ChristenUnie-fractie eens? Welke
waarden of uitgangspunten ziet het kabinet als leidend voor de hervorming van de WIA?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister de beleidsopties twee en
drie voor de middellange termijn in onderzoek neemt alvorens hier een besluit op te
nemen. Op welke termijn verwacht de Minister dit nader onderzocht te hebben? Deze
leden vragen de Minister aangaande beleidsoptie twee toe te lichten hoeveel procent
van de casussen bij beoordeling na vijf jaar volledige arbeidsongeschiktheid deze
arbeidsongeschiktheid wel of niet duurzaam is. Aangaande beleidsoptie drie vragen
de leden van de ChristenUnie-fractie wat de Minister de intrinsieke meerwaarde vindt
van de theoretische inschatting naast de feitelijke verdiensten.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister een commissie in zal stellen
om onderzoek te doen naar een toekomstbestendig stelsel rond ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Deze leden hebben hier dubbele gevoelens bij. Het is voor hen duidelijk dat een stelselherziening
rond ziekte en arbeidsongeschiktheid nodig is. De huidige wetgeving is hard, slecht
uitlegbaar en complex. De afgelopen jaren is door verschillende instanties, waaronder
de vakbonden, zeer helder uiteengezet wat de problematiek van het huidige stelsel
is. Onder andere de problematiek rond «35-minners» en de werkwijze rond de restverdiencapaciteit
waardoor werknemers met een hoog inkomen eerder in aanmerking komen voor een IVA-uitkering
ten opzichte van werknemers met een laag inkomen, zijn wat de leden van de ChristenUnie-fractie
betreft fundamentele mankementen aan het huidige stelsel. Een stelselherziening vraagt
om een gedegen en zorgvuldig proces om te borgen dat het nieuwe stelsel daadwerkelijk
beter is dan het huidige. Echter: de keuze om een onafhankelijke commissie in te stellen
betekent dat de stelselherziening ver weg is en inwerkingtreding nog jaren zal duren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister toe te lichten welke andere
opties zijn overwogen om het stelsel te verbeteren. Is er niet reeds voldoende informatie
beschikbaar om zelfstandig tot een aantal oplossingsrichtingen te komen zonder hiervoor
een aparte commissie aan te stellen die 1,5 jaar de tijd nodig heeft om tot een advies
te komen? Voorts vragen deze leden of de Minister het tijdpad nader kan toelichten.
In de brief lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de bevindingen verwacht
worden in het eerste kwartaal van 2024. Wat is de verwachting op welke termijn wetgeving
aan het parlement aangeboden zal worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de beide brieven. Deze leden
hebben daarover nog enkele vragen.
Rapport «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale
zekerheid»
De leden van de SGP-fractie lezen in de brief dat de Minister spreekt over de noodzaak
van fundamentele wijzigingen; deze leden delen die conclusie. Welke fundamentele wijzigingen
voorziet de Minister om aan de conclusies van dit rapport tegemoet te komen? Hoe wordt,
vooruitlopend op dergelijke fundamentele wijzigingen, omgegaan met de vastgestelde
hardheden? Kan de Minister het tijdpad en de verschillende fases schetsen ten aanzien
van implementatie van de aanbevelingen? Welke prioriteiten heeft de Minister op dit
punt voor de komende periode?
De leden van de SGP-fractie lezen dat wordt gesproken over uiterst complexe wet- en
regelgeving voor uitvoerders en burgers ten aanzien van uitkeringen. Hoe kijkt de
Minister daarnaar? En welke mogelijkheden ziet de Minister om het stelsel aanzienlijk
te vereenvoudigen? Deze leden zouden graag zien dat er een verkenning komt naar de
vraag hoe het stelsel kan worden vereenvoudigd. Is de Minister hiertoe bereid?
De leden van de SGP-fractie lezen dat één van de aanbevelingen is om (periodiek) na
te gaan of het handelen van de overheid leidt tot het ontwrichten van het leven van
burgers dan wel aantasten in hun bestaanszekerheid. Hoe wil de Minister dit op gaan
pakken? De leden van de SGP-fractie vragen ook expliciet naar de situatie op lokaal
niveau. Waar kunnen burgers zich melden op het moment dat zij op dat niveau tegen
hardheden aanlopen, naast een lokale ombudsman of de gemeenteraad? Hoe wordt vastgesteld
of de gemeente voldoet aan de kaders voor uitvoering van de wet? En wat is volgens
de Minister nodig om de cliëntvertegenwoordiging goed te laten functioneren op lokaal
niveau? En welke rol ziet de Minister in zijn algemeenheid voor cliëntvertegenwoordiging
in het voorkomen van hardvochtige effecten van beleid?
De leden van de SGP-fractie lezen dat sanctionering te streng en te strikt is en dat
er geen onderscheid wordt gemaakt tussen vergissingen en fouten. Zo wordt het begrip
«dringende reden» in de rechtspraak op restrictieve wijze uitgelegd. Deze leden vinden
dat de menselijke maat centraal moet staan in de sociale zekerheid. Uitvoerders voelen
nu te weinig ruimte om af te wijken. Deze leden vinden dat uitvoerders weldegelijk
de ruimte mogen krijgen en voelen om hardvochtige effecten van wetgeving tegen te
gaan. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het begrip «dringende reden» anders wordt
uitgelegd, zodat bijvoorbeeld in het geval van een overduidelijke vergissing de ruimte
wordt ervaren om geen boete op te leggen? Is de Minister bereid in samenspraak met
de uitvoerders te komen tot een nadere uitwerking van de ruimte die uitvoerders nodig
hebben om op evenwichtige manier uitvoering te geven aan de sociale zekerheden en
het beperken van hardheden? Daarnaast wordt meer beslisruimte voor professionals bepleit.
Deelt de Minister deze aanbeveling en vindt de Minister dat er sprake moet zijn van
meer beslisruimte of wordt de huidige beslisruimte op dit moment onvoldoende benut?
Zo valt in het rapport bijvoorbeeld te lezen dat de discretionaire ruimte onvoldoende
wordt benut. Deze leden ontvangen graag een reflectie hierop.
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie naar mensen met een beperking of chronische
ziekte. Uit de beschrijvingen in het rapport blijkt dat deze mensen vaak hard getroffen
worden door de hardheden in de sociale zekerheid. Deelt de Minister deze constatering
en wat vindt de Minister hiervan? Welke maatregelen is de Minister voornemens te treffen
om deze kwetsbare groep tegemoet te komen?
Tot slot zijn de leden van de SGP-fractie benieuwd hoe de Minister de communicatie
van de uitvoeringsorganisaties wil verbeteren, zoals een van de aanbevelingen luidt,
zodat de sociale zekerheid ook voor burgers begrijpelijker wordt. Veel burgers ervaren
het toegang krijgen tot hulp als een hindernisbaan. Hoe wil de Minister deze hindernissen
slechten?
Aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA
De leden van de SGP-fractie constateren dat er sprake is van een groot tekort aan
verzekeringsartsen, terwijl de vraag naar (her)beoordelingen alleen maar toeneemt.
Dat brengt met zich mee dat de wachttijden bij het UWV nog langer worden dan ze nu
al zijn. Kwetsbare mensen moeten daardoor langer wachten op duidelijkheid en werkgevers
worden geconfronteerd met oplopende kosten. Daarom is het volgens deze leden goed
dat het kabinet is gekomen met een aantal maatregelen om de situatie te verbeteren.
Deze leden vrezen echter dat de voorgestelde maatregelen onvoldoende soelaas zullen
bieden om de mismatch te verhelpen. Zij wijzen daarbij op de mogelijkheden die het
hybride stelsel als geheel biedt en roepen het kabinet op die mogelijkheden te benutten.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde maatregelen om
de mismatch te verkleinen. Echter, deze leden missen daarin de notie en uitwerking
van het feit dat er in Nederland sprake is van een hybride stelsel, waarbij publieke
en private uitvoerders gezamenlijk invulling geven aan de sociale zekerheid. Deze
leden ontvangen signalen dat private uitvoerders de achterliggende tijd aan het ministerie
verschillende voorstellen hebben gedaan die een bijdrage hadden kunnen leveren aan
het verminderen van de achterstand, maar dat op deze voorstellen niet is ingegaan.
Is de Minister met deze leden van mening dat in een hybride stelsel voor een oplossing
van deze mismatch moet worden gekeken naar de mogelijkheden die het gehele stelsel
biedt? En vindt de Minister dat daarbij dus ook de rol van de private uitvoerders
van de sociale zekerheid moet worden betrokken? Is de Minister bereid serieus te verkennen
welke mogelijkheden private uitvoerders hebben om de mismatch te verkleinen? Onder
welke voorwaarden is de Minister wél bereid de keuringscapaciteit van de private markt
in te zetten bij het verhelpen van de achterstanden bij het UWV? Bijvoorbeeld door
bedrijfsartsen een keuringsadvies voor sociaal medische beoordelingen ten behoeve
van de Ziektewet (ZW) en de WGA te laten opstellen. Dit advies, dat wordt gebaseerd
op een door het UWV voorgeschreven kader, kan automatisch worden overgenomen door
het UWV. Verzekeringsartsen kunnen zich dan voornamelijk richten op de kwaliteit van
de keuringsadviezen, complexe dossiers en de bezwaarzaken. Daarnaast zouden private
uitvoerders in staat zijn om tienduizenden (extra) keuringen per jaar te verrichten.
Die taak ligt nu uitsluitend bij het UWV, maar de oplossingsrichtingen lijken er eerder
op gericht om de werklast voor het UWV te verminderen door het aanpassen van de wet-
en regelgeving, dan om de capaciteit voor keuringen te vergroten door daar de volle
breedte van de hybride markt bij te betrekken.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister in te gaan op de financiële gevolgen
van versoepelingen in de wetgeving voor de werkgevers. De Arbeidsongeschiktheidfonds(AOF-)
premie wordt namelijk verhoogd om dit te bekostigen, terwijl die de laatste jaren
al flink is opgelopen (van 3 tot 6,5%). Dat is een algemene kostenstijging voor werkgevers
die bovenop de andere kostenstijgingen komt, en die het gevolg is van de (veronderstelde)
onmogelijkheid om de huidige wetgeving gewoon naar behoren uit te voeren. Is de Minister
het met deze leden eens dat de mismatch bij UWV niet ten laste dient te komen van
werkgevers, zeker gelet op de reeds toegenomen lastendruk voor werkgevers en het feit
dat zij hiervoor niet direct verantwoordelijk zijn?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister voorstelt voor de langere termijn
een onafhankelijke commissie in te stellen om te bezien of er fundamentele hervormingen
nodig zijn ten aanzien van het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Deze leden
delen de opvatting dat het van belang is kritisch te kijken naar het huidige stelsel
om tot beleidskeuzes te komen, maar zij plaatsen de kanttekening dat deze pas op langere
termijn resultaat hebben en nu niets aan de nijpende situatie veranderen. Het is noodzakelijk
nu tot keuzes te komen. Is de Minister het met deze leden eens dat de private uitvoerders
betrokken moeten worden bij deze commissie en bij de «praktijk- en draagvlaktoets»
die door deze commissie georganiseerd wordt?
De leden van de SGP-fractie lezen dat een verzekeringsarts er 20 jaar geleden twee
uur over deed een claimbeoordeling te doen, terwijl dat inmiddels is opgelopen tot
ruim vijf uur. De Minister verwijst naar de complexiteit van de WIA-claimbeoordeling
als een van de oorzaken, maar kan zij dit nader toelichten en concreet maken waaraan
dat ligt? Wat zijn de andere oorzaken van het feit dat een beoordeling nu veel langer
duurt? Deze leden lezen dat de Minister verschillende maatregelen neemt, zoals het
verkorten van rapportagetijd en het optimaliseren van processen. Wat wordt er concreet
gedaan aan het optimaliseren van dit proces, en wat zijn daarvan de (beoogde) resultaten?
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een claimbeoordeling bij de private uitvoerders,
en welke mogelijkheden ziet de Minister om te leren van hun aanpak en werkwijze om
het proces bij UWV efficiënter te laten verlopen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat er wordt ingezet op de ontwikkeling van sociaal-medische
centra. Kan de Minister aangeven welke resultaten er bekend zijn van de omslag naar
een regiemodel met sociaal-medische centra? In welke mate is de output verbeterd en
tot hoeveel extra keuringen leidt dit? Het is bekend dat er sprake is van relatief
hoog verloop bij het UWV. Wat wordt eraan gedaan om het werkplezier van de medewerkers
bij UWV te verhogen en medewerkers te binden? Wat wordt bij het UWV gedaan om de regeldruk
te verlagen, in lijn met de motie Van der Staaij en Hermans4 over maatregelen treffen om de administratieve lastendruk en werkdruk in de publieke
en private sector te verlagen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de extra WGA-lasten als gevolg van de verlenging
tijdelijke maatregel voorschotten niet voor rekening komen van de (voormalige) werkgevers
van betreffende ex-werknemers. Is de Minister het met deze leden eens dat dit ook
moet gelden voor werkgevers die eigenrisicodrager zijn?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het rapport «Hardvochtige effecten
op burgers door knelpunten in (uitvoering) wet- en regelgeving binnen de sociale zekerheid»
en heeft hierbij nog enkele opmerkingen.
Het lid van de BBB-fractie heeft met teleurstelling gelezen over de grote problemen
die door beleid veroorzaakt zijn in levens van zoveel mensen. In de Grondwet is vastgelegd
dat de overheid beleid moet voeren dat gericht is op bestaanszekerheid en spreiding
van welvaart. Hierin heeft zij gefaald door zich hard op te stellen naar vaak zeer
kwetsbare burgers. Gelukkig worden er al grote stappen gezet zoals blijkt in het rapport
Participatiewet in balans, concreet vraagt het lid van de BBB-fractie wat er gedaan
wordt voor de mensen die al in de problemen geraakt zijn door de hardheden in de participatiewet?
Wat gaat de Minister doen voor mensen die in de schulden geraakt zijn door deze hardheden?
Is de Minister van plan om, net zoals bij de kinderopvangtoeslagaffaire, deze mensen
tegemoet te komen en te compenseren? En wat kan de Minister doen om de rechtspositie
van mensen die aanspraak maken op de participatiewet te verbeteren? Is de Minister
bekend met het initiatief «samen recht vinden» in Zeeland? De ervaring leert dat dit
concept zeer toegankelijk is en kwetsbare burgers goed kan bemiddelen tussen burgers
en instanties ook als de communicatie tussen beide spaak gelopen is of er juridische
procedures dreigen, ziet de Minister ook een rol voor een dergelijk initiatief om
de rechtspositie van burgers in de toekomst te verbeteren?
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat het positief is dat de kostendelersnorm
herzien wordt. Ziet de Minister mogelijkheden om vooruitlopend op het wettelijke traject
dat per 2023 voltooid moet zijn, deze norm al voor het lopende jaar niet te handhaven?
We zien op de verschillende beleidsterreinen, ook bij armoedebestrijding, dat er een
te complex systeem bestaat waarin er vanuit verschillende organisaties betrokkenheid
is, er geen centrale regie gevoerd wordt waardoor burgers door de bomen het bos niet
meer zien. De maatwerkplaatsen kunnen daarin een rol spelen om meer kennisuitwisseling
vanuit de verschillende organisaties te bewerkstelligen, maar het lid van de BBB-fractie
denkt dat er in de toekomst veel meer centrale regie gevoerd dient te worden.
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt verwijst naar de oorspronkelijke motie waarop dit onderzoek gebaseerd
is.5 Dit lid merkt op dat deze motie heel duidelijk een aantal zaken vraagt: betrek de
bestaande rapporten, geef burgers inspraak en zorg voor een snelle eerste rapportage.
Het feit dat het derde punt gemist werd, is evident. Maar dit lid merkt bij de eerste
twee punten op dat daar waar het om de WIA gaat, er tal van rapporten beschikbaar
zijn over de hardheden van de WIA. Dit lid verwijst hierbij naar het StAr-rapport
uit 2020 (en vele andere plekken) waar gewezen wordt op de schrikbarend lage participatiecijfers
en het schrikbarend lage gebruik van de restverdiencapaciteit, ondanks de enorme financiële
prikkels om dat wel te doen.
Participatie in loondienst
35-min
35–80%
80–100%
Arbeidsparticipatie
46,4%
44,8%
8,4%
Restverdiencapaciteit, 1e kwartaal 2019
UWV
ERD
Heeft geen RVC
68,79%
51,82%
Heeft RVC en benut deze deels
13,47%
26,68%
Heeft RVC en benut deze volledig
0,37%
0,85%
Heeft RVC en benut deze niet
16,95%
20,13%
Onbekend
0,42%
0,52%
Het lid Omtzigt constateert dat het idee was dat 35-minners aan het werk zouden kunnen
blijven bij hun werkgever. Maar feit is dat minder dan de helft van die 35-minners
aan het werk is. De andere helft heeft gewoon geen bron van inkomsten, want hen wordt
de toegang tot de WIA ontzegt. Het gaat hier om tienduizenden mensen met een arbeidsverleden,
die een forse arbeidsbeperking hebben, maar recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Het lid Omtzigt constateert dat hetzelfde geldt voor de groep 35–80%. Zij worden wel
toegelaten tot de WIA, maar indien zij niet minimaal de helft van hun restverdiencapaciteit
benutten, belanden zij uiteindelijk in de vervolguitkering. Dit resulteert, afhankelijk
van de mate van arbeidsongeschiktheid, in een uitkering van slechts een paar honderd
euro per maand. Dit is voor al die mensen vaak een inkomensval van honderden, soms
duizenden euro’s. De cijfers tonen aan dat minder dan de helft erin slaagt om die
restverdiencapaciteit te benutten, ondanks de enorme financiële prikkels. Dit laat
een keiharde kant van de WIA zien, waar mensen dus in de bijstand komen of afhankelijk
worden van hun partner. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Het lid Omtzigt constateert dat dit alles niet nieuw is. De arbeidsparticipatiecijfers
zijn reeds lange tijd bekend, maar toch kiest het kabinet er wederom voor om dit te
negeren of op de lange baan te schuiven en enkel te kijken naar kleine puntjes. Dit
lid is hierover zeer ontstemd en vraagt de Minister of zij de gevolgen van de extreem
lage arbeidsparticipatie van 35-minners erkent als hardheid van de wet. En dit lid
vraagt de Minister of zij de extreem lage arbeidsparticipatie van 35–80%, en de gevolgen
daarvan, erkent als hardheid van de wet.
Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat gaat de Minister er dan aan doen en op welke termijn?
Het lid Omtzigt vraagt zich verder af waarom de Minister wederom kiest om een commissie
in te stellen. Dit lid merkt namelijk op dat er al een tal van onderzoeken en rapporten
voorhanden zijn, zoals:
– Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, aanbevelingen van de StAr aan de Minister
van SZW van juli 2020.
– SER advies juni 2021, «Zekerheid voor mensen, een wendbare Economie en herstel van
de samenleving».
– Het rapport «Als verrekenen een beperking is», februari 2021, UWV.
– Het Witboek «Hardheden in de WIA», FNV CNV VCP, april 2022.
– Vereenvoudigingsagenda juni 2022 (Kamerstukken II 2022/2023 26 448, nr. 681 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen).
– Knelpuntenbrief UWV.
– Rapport Panteia «Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de
sociale zekerheid», juli 2022.
Het lid Omtzigt stelt dat het instellen van een commissie immers schuurt met het voornemen
uit het regeerakkoord om in samenspraak met de sociale partners te onderzoeken hoe
hardheden in de WIA hervormd kunnen worden. De sociale partners hebben namelijk al
aangegeven hoe die hervormingen eruit kunnen zien. Ook is in het regeerakkoord afgesproken
dat de regering nu al maatregelen zal nemen om de arbeidsparticipatie en de positie
van arbeidsongeschikten te verbeteren. Het lid Omtzigt vraagt de Minister of zij kan
aangeven welke gesignaleerde hardheden de Minister dusdanig fundamenteel acht dat
zij deze bij de commissie neerlegt en welke hardheden er in deze kabinetsperiode wel
daadwerkelijk aangepakt zullen worden.
Ook merkt het lid Omtzigt op dat het Comité van Deskundigen, dat toezicht houdt op
de naleving van Internationale Arbeidsorganisatie (ILO-)verdragen, al in 2011 constateerde
dat de WIA op meerdere punten niet voldoet aan de ILO-verdragen die door Nederland
geratificeerd zijn. Zo heeft het Comité geoordeeld dat de hierboven genoemde 35% ondergrens
en de WGA-vervolguitkering in strijd zijn met de verdragsnormen. De WIA garandeert
voor velen vanwege deze tekortkomingen namelijk niet een bestaanszekerheid. Zij zijn
aangewezen op andere regelingen waaraan vaak (te) strenge eisen worden gesteld (referte-eisen,
middelentoets etc.). Voor hen is er simpelweg geen goed vangnet geregeld en deze hardheden
zijn dus al vele jaren bekend. Het lid Omtzigt vraagt de Minister dan ook waarom zij
het aanpakken van deze hardheden weer op de lange baan schuift, ondanks dat al zo
lang bekend is dat dit voor onrechtvaardige situaties zorgt en er voldoende oplossingen
aangedragen zijn.
Verder wil het lid Omtzigt weten wat de Minister vindt van de constatering in het
rapport van Panteia dat een toenemende groep mensen in de knel komt door hardvochtige
uitwerkingen van wet- en regelgeving? Volgens het rapport treden die hardvochtige
effecten onder meer op bij: de toegang tot een uitkering, de hoogte ervan en de complexiteit,
verplichtingen, sanctioneringen en terugvorderingen; en samenloop van wet- en regelgeving.
De omschreven voorbeelden geven duidelijk een beeld van schrijnende situaties, een
gebrek aan toekomstperspectief en een gebrek aan vertrouwen in de overheid. Het rapport
geeft tal van mogelijkheden hoe dit aangepakt kan worden. Dit lid vraagt de Minister
wat zij nu concreet van plan is hieraan te doen.
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.