Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op rapport 'Monitor Medezeggenschap Hoger Onderwijs'
2022D39878 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brieven van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 augustus resp. 5 september 2022 inzake
de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2021–2022 en zijn reactie op het rapport
«Monitor Medezeggenschap Hoger Onderwijs» (Kamerstuk 31 288, nrs. 972 en 973).
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
7
•
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
10
•
Inbreng van het fractielid van Bij1
10
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
11
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de «Monitor beleidsmaatregelen
hoger onderwijs 2021–2022» en hebben daar nog enkele vragen over.
De leden lezen dat de groei van internationale studenten vooral komt vanuit de groep
«overig EER1». Is hier een verklaring voor te geven? Ook lezen de leden dat er een groot verschil
tussen internationale studenten en Nederlandse studenten zit wat betreft doorstromen
van de bachelor naar de master (circa 45% tegen 90%). In de monitor wordt hier geen
verklaring voor gegeven. Zou de Minister op dit verschil kunnen reflecteren met de
stay-rate van internationale studenten in ogenschouw genomen? Hoeveel Nederlandse
studenten kiezen voor een opleiding in het buitenland? De leden lezen dat er een 10%
daling is in het aantal voltijd bachelor- en masterstudenten met studie gerelateerde
buitenlandervaring. Deelt de Minister de mening dat dit een slechte ontwikkeling is?
Zou de Minister hier een verklaring voor kunnen geven? Ook vragen zij hoe de Minister
deze trend afzet tegen de stijgende instroom van internationale studenten.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd voor welke opleidingen/sectoren verschillende
onderzoeksgroepen vooral kiezen. Zo lezen de leden dat studenten met een migratieachtergrond
en eerste generatiestudenten bij hun studiekeuze meer rekening houden met het banenperspectief.
Hierom vragen de leden of er een beeld is naar voor wat voor studies studenten met
een migratieachtergrond/ eerste generatiestudenten/ mbo-doorstromers kiezen.
Uitgesplitst naar hbo2/wo3
De leden van de VVD-fractie lezen dat de grootste reden voor uitval/switch een verkeerde
studiekeuze is en dat tevens van die switchers/uitvallers maar 20–30% heeft deelgenomen
aan studiekeuzeactiviteiten. Ziet de Minister hier ook ruimte voor verbetering en
zo ja hoe zou die eruit kunnen zien?
De leden lezen dat iets meer dan de helft van de studenten op de hoogte is van de
hoogte van zijn/haar lening. Wat vindt de Minister van deze constatering? Eveneens
vragen zij hoe de Minister aankijkt tegen een betere voorlichting waarbij op de website
van DUO4 wordt aangegeven «pas op geld lenen kost geld».
Eveneens lezen zij dat de verdeling naar «tekortsectoren» onderwijs, zorg en bètatechniek
kleine schommelingen kent. Zo is er een lichte krimp waarneembaar bij wo-zorgopleidingen
en techniekopleidingen. Deelt de Minister de mening dat dit onwenselijk is en wat
wil de Minister hieraan doen? Eveneens vragen zij wat de Minister wil doen om een
numerus fixus voor tekortopleidingen zoveel mogelijk te beperken?
De leden lezen dat ho-bachelor studenten gemiddeld ongeveer 35 uur per week aan contacttijd
en zelfstudie hebben. Is er een overzicht hoe dit verschilt per domein, uitgesplitst
naar contacttijd en zelfstudie?
De leden lezen tevens dat studenten met een functiebeperking een lagere studievoortgang
hebben dan studenten zonder een functiebeperking. Ook hebben studenten met een functiebeperking
een lagere tevredenheid over de instellingen. Recent bleek uit een onderzoek van Iederin5 en een persbericht van de Ombudsman6 dat studenten met een beperking ook tegen informatietekorten aanlopen bij gemeenten.
Ten slotte vragen zij wat de Minister hieraan denkt te kunnen doen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Monitor medezeggenschap
hoger onderwijs en de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2021–2022. Zij complimenteren
de Minister met het feit dat deze monitoring structureel plaatsvindt. De mogelijkheid
om de effecten en trends van beleid op langere termijn te zien is waardevol voor het
publieke debat en het maken van beleid. Naar aanleiding van de monitoren en de brieven
hebben de leden een aantal vragen.
Hoger onderwijs voor alle studenten
De leden van de D66-fractie lezen in de monitor beleidsmaatregelen dat specifieke
groepen studenten vaker met hun studie stoppen en ook vaker de keuze maken om een
andere studie te gaan doen. Dat gaat onder andere om studenten met een functiebeperking,
studenten met een niet-westerse migratieachtergrond, eerst generatiestudenten en studenten
met ouders die in de laagste-inkomensgroep vallen. Dit kost studenten geld en tijd.
De leden van de D66-fractie maken hieruit op dat er meer ruimte, maatwerk en empathie
nodig is voor deze studenten. In hoeverre denkt de Minister dat meer vaste bekostiging
deze groep zal helpen? Ziet de Minister andere mogelijkheden om deze studenten aanvullend
te helpen? Ook vragen zij hoe de Minister staat tegenover een onderzoek naar de positie
en ondersteuning van eerste generatiestudenten.
Studenten die hinder ondervinden
Uit de monitor beleidsmaatregelen blijkt dat de helft van de studenten met een functiebeperking
hinder ondervindt van hun beperking. De cijfers zijn soortgelijk voor studenten die
mantelzorg verlenen en studenten met kinderen. Wat opvalt is dat veel van deze studenten
ontevreden zijn over de informatie over beschikbare voorzieningen. Volgens de leden
van de D66-fractie zouden studenten met een bijzondere behoefte of functiebeperking
ook gewoon deel moeten kunnen nemen aan het onderwijs, zonder dat zij daarvan nadeel
ondervinden. Zij vragen welke mogelijkheden de Minister ziet om ervoor te zorgen dat
deze studenten beter worden geholpen.
Verbreden van de monitor beleidsmaatregelen: voorbij uitval en switch
Uit de monitor beleidsmaatregelen blijkt dat van de studenten die uitvallen grotendeels
onbekend is waar zij terechtkomen. De leden van de D66-fractie vinden het echter belangrijk
om te weten wat voor pad deze studenten afleggen. Dat is een manier om verder te komen
dan kijken naar rendementscijfers. Het verhaal daarachter geeft namelijk inzicht in
de ontwikkeling van de student. De voornoemde leden vragen of het mogelijk is om dit
onderwerp in de volgende beleidsmonitor expliciet als onderzoeksvraag mee te nemen
en kwantitatief en kwalitatief te analyseren.
Aantal contacturen
Ten opzichte van vorig collegejaar is het aantal contacturen van studenten met bijna
vier uur afgenomen en nam de hoeveelheid zelfstudie-uren met bijna twee uur toe. Dat
zijn forse verschillen. Daarnaast is het aantal eerstejaars dat daadwerkelijk twaalf
uur contacttijd heeft gedaald. Dat is een minimum dat een aantal jaren geleden is
afgesproken. De leden van de D66-fractie vinden dit zorgelijk. Hoe beoordeelt de Minister
van deze trend? Zij vragen welke mogelijkheden de Minister ziet om hierop te sturen.
Positie medezeggenschap
De leden van de D66-fractie vinden het goed dat er geld vrij is gemaakt voor het beter
ondersteunen van de medezeggenschap. Zij begrijpen dat de sector in principe zelf
afspraken maakt over de besteding daarvan. Tegelijkertijd zien de leden ook dat een
van deze partijen, het ISO7, oproept aan de Kamer om instellingen beter in gesprek te laten gaan met hun medezeggenschap
en deze beter financieel te ondersteunen. Daaruit begrijpen de leden dat er geen volledige
overeenstemming is binnen de sector over de doelen en normen in het veld. Hoe staat
de Minister tegenover het uitbreiden van landelijke kaders voor medezeggenschapsraden,
bijvoorbeeld een urennorm voor de decentrale medezeggenschap, kaders voor scholing,
ondersteuning, communicatie en vergoeding? Tot slot vragen de voornoemde leden welke
mogelijkheden de Minister specifiek ziet voor het verbeteren van de positie van niet
Nederlandse studenten in de medezeggenschap.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de monitor beleidsmaatregelen
hoger onderwijs 2021–2022. Zij hebben nog enkele vragen.
De voornoemde leden vragen of de Minister kan aangeven wanneer hij met plannen naar
de Kamer komt om het bindend studieadvies (hierna: bsa) aan te passen? Wanneer verwacht
hij dat dit in werking kan treden? Tevens vragen zij hoe de Minister wilt omgaan met
het bsa in de tussenliggende periode, al helemaal aangezien uit de beleidsmonitor
blijkt dat studenten uit het cohort 2019–2020 minder vaak zijn uitgevallen of geswitcht
na twee jaar dan studenten uit het cohort daarvoor.
Wordt de groep havisten die gebruik maakt van het doorstroomrecht gevolgd om zicht
te krijgen op hun succes op het vwo8, de keus voor hbo of wo en het studiesucces daar?
Als in het studiejaar 2020–2021 62 procent van alle studiefinancierings-gerechtigden
een lening hadden en in datzelfde studiejaar een kwart van de studenten verwacht af
te studeren zonder studieschuld, hoe zit dat dan met de laatste 13 procent, zo vragen
deze leden.
Kan de Minister aangeven hoe er momenteel om gegaan wordt met oud-studenten die een
studieschuld hebben en een hypotheek af willen sluiten en daarvoor hun actuele schuld
willen gebruiken?
Uit de beleidsmonitor blijkt dat zes van de tien nieuwe studenten in het hoger onderwijs
afkomstig is uit gezinnen met ouders uit de twee hoogste inkomensgroepen. Bijna de
helft van de nieuwe instroom in het wo is afkomstig uit een milieu waar zowel sprake
is van een Nederlandse achtergrond als van een hoog inkomensniveau als van een hoog
opleidingsniveau van de ouders. Kan de Minister uiteenzetten welke gedeelte van de
twaalf procent van alle nieuwe studenten in het hoger onderwijs die begon aan een
studie met een numerus fixus behoort tot de groepen die in het eerste gedeelte van
deze alinea geschetst worden?
Tevens vragen de genoemde leden wat de Minister gaat doen met de zorgwekkende ontwikkeling
dat de instroom in de tweedegraads hbo-lerarenopleidingen in de permanente tekortvakken
in het onderwijs (Duits, Frans, Nederlands, Wiskunde, Natuurkunde, Scheikunde) afneemt.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het benoemen van een ombudsman bij hogescholen,
zo vragen deze leden tot slot.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Monitor beleidsmaatregelen
hoger onderwijs 2021–2022 en de reactie van de Minister hierop. De leden hebben hierover
nog enkele vragen en opmerkingen.
De medezeggenschap kan haar taken niet goed uitvoeren zonder voldoende facilitering
vanuit de instelling. Over het algemeen is de medezeggenschap steeds meer tevreden
over de aanwezigheid van faciliteiten. Uit de Monitor Medezeggenschap blijkt dat de
aanwezigheid van externe deskundigen, juridische ondersteuning, eigen budget, scholingsbudget
en faciliteiten voor communicatie met de achterban nog aandachtspunten zijn. De leden
zijn van mening dat dit cruciaal is voor goede medezeggenschap. Daarom vragen zij
hoe de Minister er voor zorg gaat dragen dat dit op alle instellingen goed geregeld
wordt en of hij bereid is om met instellingen en studenten in gesprek te gaan over
betere facilitering van de medezeggenschap. De leden van de SP-fractie vragen al jaren
om een eerlijke vergoeding voor medezeggenschapsleden die op alle instellingen gelijk
is. Uit de monitor blijkt dat studentleden van de medezeggenschap in het wo ontevreden
zijn over de vergoeding die zij ontvangen. Uit onderzoek van het ISO blijkt dat de
gemiddelde maandelijkse vergoeding 437 euro is en de gemiddelde wekelijkse tijdsbesteding
21,6 uur. Studentleden hebben daardoor minder tijd om naast hun studie aan werkzaamheden
voor de medezeggenschap te werken. De leden vragen hoe de Minister hiernaar kijkt
en of hij bereid is om een vergoedingssysteem op te tuigen dat op alle instellingen
van toepassing is.
Uit de monitor beleidsmaatregelen blijkt dat de gemiddelde studieschuld van studenten
die hebben geleend en zijn begonnen in 2015 is gestegen naar 27.745 euro. Voor deze
lichting geldt dat meer dan 1 op de 5 studenten een studieschuld van boven de 40.000
euro heeft. De leden vinden dit erg zorgwekkende cijfers. Het heeft gevolgen voor
het welzijn van studenten en zorgt voor een slechte toegang tot de huizenmarkt. Daarbij
komt ook nog eens dat het kabinet voornemens is om de rente op studieleningen te verhogen
en de leden vragen waarom de Minister er niet voor kiest om deze rente te bevriezen
of zelfs te verlagen. Bij een bepaalde stijging van de rente is het zelfs mogelijk
dat het maandelijkse aflossingsbedrag dat wordt vastgesteld door DUO vergelijkbaar
zal zijn met de af te lossen rente, waardoor bepaalde studenten alleen hun rente kunnen
aflossen. De leden vragen hoe de Minister dit gaat voorkomen. Daarnaast zijn de leden
benieuwd of het mogelijk gaat zijn dat het aflossingsbedrag lager gaat zijn dan de
af te lossen rente, waardoor studenten hun studieschuld zien stijgen en dus niet kunnen
afbetalen.
De leden lezen in de Monitor beleidsmaatregelen dat studenten met ouders die in de
laatste inkomensgroep vallen, zowel in het hbo als het wo de hoogste uitval kennen.
De leden vinden dat in het kader van kansengelijkheid zeer onwenselijk en vragen welke
maatregelen de Minister gaat nemen zodat kansengelijkheid wordt bevorderd.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor de uitkomsten van de monitor
en zijn reactie daarop. Zij hebben enkele vragen.
I Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs
Onderwijsdeelname
De leden van de PvdA-fractie vernemen dat de opgegeven reden voor het niet kiezen
voor een masteropleiding voor vierdejaars hbo-studenten de studieschuld is, een toename
van het opgeven van die reden van wel 7% in vergelijking met vorig jaar. Deelt de
Minister dat dit zorgelijk is en wat is hij voornemens hieraan te doen voor deze groep
studenten?
Met betrekking tot de onderwijsdeelname vragen voorgenoemde leden tevens opheldering
over het percentage studenten met een niet-westerse migratieachtergrond en het percentage
studenten met een handicap dat aangeeft geen goede binding te ervaren met de gekozen
opleiding. Uit de cijfers blijkt dat deze groepen namelijk aanzienlijk minder vaak
een goede binding heeft met de studie. Deelt de Minister dat het zeer onwenselijk
is dat deze minderheden deze problemen ervaren? Wat gaat de Minister hieraan doen?
Tevens lezen deze leden dat wo-studenten met een niet-westerse migratieachtergrond
vaker worden afgewezen bij de selectieprocedure, wel 54% tegenover 38%. Dezelfde trend
zien deze leden terug bij studenten die als eerste in hun familie gaan studeren. Voorgenoemde
leden maken zich grote zorgen over harde cijfers die de kansenongelijkheid illustreren
en vragen de Minister welke aanvullende maatregelen zullen worden genomen op dit punt.
Studiefinanciering
De leden van de PvdA-fractie nemen kennis van de huidige stand van zaken omtrent de
gemiddelde studieschulden. Kan de Minister ingaan op de zorg dat door de oplopende
rente sommige studenten enkel nog rente over hun schuld zullen betalen, dus zonder
af te lossen? Baart het de Minister zorgen dat het aantal personen met hoge schulden
is toegenomen, gezien het feit dat de compensatie voor deze groep ook minimaal is?
Kan de Minister in dit licht nogmaals reageren op de reactie van de Raad van State
over deze compensatie? Wat zijn de concrete effecten van de explosief stijgende inflatie
en renteverhogingen voor studenten?
Voorgenoemde leden maken van deze gelegenheid ook graag gebruik om te informeren naar
de werkwijze van DUO waarbij paspoortaanvragen geblokkeerd worden voor hen die een
achterstallige studieschuld hebben en in het buitenland verkeren. Is de Minister van
mening dat deze werkwijze proportioneel is? Is deze werkwijze in strijd met de wet?
Tevens vragen zij hoeveel personen er momenteel zijn wiens paspoortaanvraag of -verlenging
niet verleend wordt vanwege een achterstallige studieschuld.
II Monitor medezeggenschap hoger onderwijs
Algemeen beeld monitor
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het algemene beeld over de medezeggenschap
in het hoger onderwijs positief is. Deze leden benadrukken het belang van sterke medezeggenschap
en studenten in staat te stellen deze taken goed uit te voeren. De Minister stelt
dat instellingen gesprekken moeten voeren over de faciliteiten waarop medezeggenschappers
aanspraak kunnen maken. Echter, zo concludeert ISO, ontbreekt het hier juist aan.
Welke stappen is de Minister voornemens om te zorgen dat deze gesprekken daadwerkelijk
gevoerd worden en medezeggenschappers op de hoogte zijn van de faciliteiten, zo vragen
de voornoemde leden.
Tevredenheidsdiscrepantie
De leden van de PvdA-fractie uiten hun zorgen over het feit dat de Minister opmerkt
dat bijna alle studenten in de medezeggenschap een financiële compensatie ontvangen.
Wat doet de Minister eraan ervoor te zorgen dat alle medezeggenschappers gecompenseerd
worden voor hun inzet? Kan de Minister tevens ingaan op de hoogte van deze vergoeding,
in relatie tot het aantal uur dat medezeggenschappers gemiddeld in hun taken steken?
Tot slot vragen deze leden of deelname aan medezeggenschap volgens de Minister voldoende
financieel wordt aangemoedigd, gelet op het feit dat men met een bijbaan aanzienlijk
meer kan verdienen.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2021–2022. Deze leden hebben hierover enkele
vragen.
Onderwijsdeelname
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de doorstroom vanuit de havo9 achterblijft, in tegenstelling tot de overige doorstroom, ten opzichte van het niveau
van voor de coronamaatregelen. Deze leden lezen dat de groep havisten die de schoolloopbaan
voortzetten in het vwo daarentegen is toegenomen10. De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over deze ontwikkeling, gezien
de krimp van het hbo en de onhoudbare groei van de universiteiten. Hoe kijkt de Minister
hiertegen aan? Vindt hij deze ontwikkeling ook zorgelijk? Zo ja, wat is hij voornemens
om te doen? Kan de Minister toelichten wat deze cijfers betekenen voor de krimp op
het hbo? Zij vragen de Minister hoe het staat met de uitvoering van motie van het
lid Westerveld waarin de regering wordt verzocht om een langetermijnvisie te ontwikkelen
voor het vervolgonderwijs waarin meer waardering is voor het beroepsonderwijs en praktische
vaardigheden.11 Graag ontvangen zij een reactie.
De leden zouden graag een reactie willen van de Minister op een aantal constateringen
die komen uit de monitor. Wat is de reactie van de Minister op het feit dat studenten
steeds vaker aan het eind van het eerste jaar bij hun ouders wonen?12 Vind hij dit problematisch? Zo ja, hoe wilt hij dit probleem aanpakken? Eveneens
vragen zij wat de Minister vindt van de conclusie dat zes van de tien nieuwe studenten
in het hoger onderwijs afkomstig is uit gezinnen met ouders uit de twee hoogste inkomensgroepen?13 Wat zegt dit volgens de Minister over de kansengelijkheid in het onderwijs? Vind
hij dit problematisch? Zo ja, hoe wilt hij dit probleem aanpakken? Ook vragen zij
hoe hij aankijkt tegen de constatering dat mbo14-studenten, naar verhouding, het minst tevreden zijn over de aansluiting met hun vooropleiding.15 Vind hij dit problematisch? Zo ja, hoe wilt hij dit probleem aanpakken, zo vragen
de voornoemde leden.
Studievoortgang en studiegedrag
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de monitor ook bijhoudt wat het aandeel
«ambitieuze studenten» is, waarbij de definitie is gebaseerd op de indicatoren: 35
of meer uur per week studeren en geen studieachterstand hebben. Waarom wordt deze
definitie gehanteerd voor «ambitieus», zo vragen deze leden. Erkent de Minister dat
er ook veel ambitieuze studenten zijn, die door omstandigheden buiten hun controle,
niet kunnen voldoen aan deze beperkte definitie? Deze leden denken hierbij aan de
studenten met een functiebeperking, mantelzorgers of eerste generatiestudenten die
vaker een bijbaan hebben. Zij vragen of deze definitie er juist niet voor zorgt dat
studenten minder vaak een bestuursjaar of vrijwilligerswerk doen, ook voorbeelden
van ambitie, omdat ze dan minder uren aan de studie kunnen besteden of een studieachterstand
op kunnen lopen.
Voorts vragen deze lezen wat de Minister vindt van het feit dat de studievoortgang
van studenten met een niet-westerse migratieachtergrond lager is dan studenten zonder
een migratieachtergrond. Vindt hij dit problematisch? Zo ja, hoe wilt hij dit probleem
aanpakken, zo vragen de voornoemde leden.16
Studeren met een functiebeperking of die studeren onder bijzondere omstandigheden
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat studenten met een functiebeperking een
minder goede binding ervaren met de opleiding, ondanks dat zij iets vaker gebruikmaken
van actieve keuzebronnen bij hun studiekeuze, vaker direct contact opnemen met instellingen
en zich bij hun studiekeuze meer laten leiden door inhoudelijke interesse.17 Ook lezen zij dat zeven van de tien studenten met een functiebeperking een studieachterstand
heeft opgelopen.18 Dit is een substantiële (significante) toename in vergelijking met de vorige meting.
Kan de Minister aangeven waardoor dit komt? Heeft de Minister het idee dat deze groep
studenten nog meer hun best moeten doen voor een goede binding met de opleiding of
zou de onderwijsinstelling zich beter moeten inzetten voor die binding? Ten slotte
vragen zij hoe de Minister de onderwijsinstellingen kan ondersteunen bij het toegankelijker
maken van hun opleidingen voor deze groep studenten.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben voorts enkele vragen over de Monitor medezeggenschap
hoger onderwijs 2021–2022.
Motie medezeggenschap
Allereerst zijn deze leden benieuwd naar de uitvoering van motie van de leden Westerveld/De
Hoop waarin de regering wordt verzocht om samen met de studentenorganisaties en de
koepels van de instellingen landelijke richtlijnen op te stellen voor de vergoedingen
voor de leden van de medezeggenschap uit het studentenondersteuningsfonds.19 Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is? Kan de Minister hierbij garanderen
dat medezeggenschappers die op dit moment een vergoeding ontvangen van de onderwijsinstelling
er niet op achteruit zullen gaan door de nieuwe landelijke richtlijnen? Tenslotte
vragen zij of de Minister hierover ook in gesprek is met LOVUM20, VMH21, HBO medezeggenschap en LOF22?
Facilitering
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat een aantal bekende knelpunten ook
in de laatste monitor medezeggenschap weer worden aangekaart. Zo lezen zij dat de
medezeggenschappers, zowel op het hbo als in het wo, het minst tevreden zijn over
de aanwezigheid van externe deskundigen, juridische ondersteuning en het eigen budget23. In reactie hierop geeft de Minister aan dat over de mogelijkheden voor scholing
en facilitering binnen instellingen het gesprek gevoerd moet worden zodat de leden
weten waar zij aanspraak op kunnen maken. Is de Minister van mening dat het gesprek
voeren op dit moment voldoende is? Is de Minister van mening dat «het gesprek voeren»
ertoe heeft geleid dat dit knelpunt kleiner is geworden? Zo nee, waarom wijst de Minister
op «het gesprek» als de oplossing voor dit terugkerende probleem? Kan de Minister
aangeven wat onderwijsinstellingen aanvullend kunnen doen om de medezeggenschappers
beter te informeren over hun rechten en die ook daadwerkelijk te faciliteren? Heeft
de Minister een overzicht van instellingen die op dit moment niet kunnen voldoen aan
de randvoorwaarden inzake het faciliteren van de medezeggenschap. Ook vragen zij of
de Minister zelf in gesprek is met de onderwijsinstellingen hierover.
Actuele onderwerpen
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat medezeggenschappers aangeven te
weinig inspraak te hebben gehad in het crisismanagement tijdens de coronapandemie.24 Wat voor acties zijn er volgens de Minister nodig om een dergelijk scenario in de
toekomst te voorkomen? Hoe kan de medezeggenschap beter worden betrokken bij de besluitvorming
in het geval van een eventuele nieuwe pandemie? Is de Minister hierover in gesprek
met de onderwijsinstellingen? Zijn er richtlijnen voor de rol van de medezeggenschap
in crisissituaties? Zo nee, is de Minister voornemens om richtlijnen samen met de
onderwijsinstellingen en de (vertegenwoordigers van de) medezeggenschappers op te
stellen?
Ten slotte zijn deze leden benieuwd naar de stand van zaken inzake de gesprekken over
de hoofdlijnen van de begroting. Zij vragen of de Minister zelf een definitie zou
kunnen geven van wat dit precies inhoudt.
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsbrief
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid. De leden hebben hier nog een aantal
vragen over.
Onderwijsdeelname
Ondanks het einde van een coronatijdperk met veel beperkende coronamaatregelen, lijkt
de instroom van bachelor studenten iets lager. De Minister geeft aan dat het niet
lijkt dat veel eindexamenkandidaten overwegen hun studie een jaar uit te stellen omdat
de basisbeurs komend studiejaar nog niet is ingevoerd. De leden van de DENK-fractie
vragen hoe groot de groep is en wat hun precieze motieven zijn om een studieperiode
een jaar uit te stellen. Kan de Minister hier nader op ingaan? In de brief wordt gemeld
dat de doorstroom vanuit de havo achterblijft, in tegenstelling tot de overige doorstroom,
ten opzichte van het niveau van voor de coronamaatregelen. Zijn er aanwijzingen waarom
het havo achterblijft?
Studenten uit de Caribische delen van het Koninkrijk laten (zowel in het hbo als het
wo) een lager bachelor rendement zien dan andere studenten. Zij vragen of de Minister
nader kan ingaan op de redenen voor het lagere rendement en aangeven welke inspanningen
er worden verricht om het rendement te verhogen.
Inbreng van het fractielid van Bij1
Toegankelijkheid en kansengelijkheid
Het fractielid van Bij1 leest dat, als ouders een hoge opleiding hebben, hun kinderen
vaker deelnamen aan een selectieprocedure25. Van degenen die deelnamen, worden in het wo studenten met een niet-westerse migratieachtergrond
vaker afgewezen (54% versus 38%). Dit geldt in het wo ook voor eerste generatiestudenten
(44% eerste generatiestudenten wordt afgewezen versus 37% studenten met hoger opgeleide
ouders). Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? Deelt de Minister de mening dat deze
situatie kansengelijkheid belemmert? Daarnaast mist er inzicht in hoe deze gegevens
eruitzien voor hbo-studenten. Wat is de reden hiervan? Tevens vragen zij of de Minister
ervoor openstaat om ook hier naar te kijken.
Het fractielid van Bij1 vindt het opvallend dat, kijkend naar het aandeel bachelor
gediplomeerden dat doorstroomt naar een master, het aandeel studenten met een niet-westerse
migratieachtergrond lager is dan het aandeel studenten met een Nederlandse achtergrond26. Onder universitaire bachelor gediplomeerden stromen relatief minder studenten met
een niet-westerse achtergrond direct door naar een master (66%) dan studenten zonder
migratieachtergrond (75%); dit verschil schommelt de laatste jaren rond de tien procentpunt.
Het is niet bekend waardoor dit komt. Is de Minister daarom voornemens om hier, in
het kader van kansengelijkheid onderzoek naar te doen, zo vraagt het voornoemde lid.
In de monitor staat beschreven dat meer dan de helft (54%) van de studenten behoort
tot een van de bijzondere groepen, wat inhoudt dat zij een functiebeperking hebben,
dan wel onder problematische omstandigheden hun studie doen27. Daarbij leest voornoemd lid dat een functiebeperking het studeren direct kan bemoeilijkheden,
bijvoorbeeld als onderwijslocaties niet goed toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers,
er geen prikkelarme ruimtes zijn voor sensitieve en/of studenten met ADHD-klachten
of ernstige concentratieproblemen28. Ook kan het studieproces bemoeilijkt worden als er geen adequate hulpmiddelen beschikbaar
zijn, bijvoorbeeld voor studenten met zintuigelijke beperkingen. Het lid van de BIJ1-fractie
is verheugd te lezen dat deze doelgroepen in beeld zijn. Hoe wil de Minister ook zorg
dragen voor voldoende adequate hulpmiddelen en faciliteiten, zoals bijvoorbeeld voldoende
stilteruimtes of andere faciliteiten, zo vraagt zij.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.