Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 22112-3472)
2022D39662 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande
fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 8 september 2022 inzake Nederlandse inzet
voor Raadsbesprekingen Commissievoorstel duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
(Kamerstuk 22 112, nr. 3481), het BNC-Fiche Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen van 15 juli
2022 (Kamerstuk 22 112, nr. 3472) en het EU-voorstel: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen van 23 juni
2022 (COM (2022) 305).
De voorzitter van de commissie, Geurts
De griffier van de commissie, Jansma
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
11
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
12
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
13
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
14
II
Antwoord/ Reactie van de Minister
17
III
Volledige agenda
17
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het EU-voorstel over de Verordening
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen COM (2022) 305 en het bijbehorende BNC-fiche
van het kabinet.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Verordening duurzaam gebruik
gewasbeschermingsmiddelen. Allereerst spreken deze leden weliswaar begrip uit voor
het standpunt van het kabinet dat het ongewenst is om helemaal geen inbreng te leveren
tijdens de inhoudelijke raadswerkgroep-besprekingen, maar wijzen er desondanks op
dat de vaste Kamercommissie eerder heeft uitgesproken nauw betrokken te willen zijn
bij de verschillende processtappen in aanloop naar de uiteindelijke start van het
tripartiete overleg tussen Raad, Europees Parlement (EP) en Europese Commissie (EC).
Deze leden horen daarom graag van het kabinet op welke momenten zij verantwoording
aflegt over de voortgang van de besprekingen en op welke momenten de Tweede Kamer
haar controlerende en kaderstellende verantwoordelijkheden kan vervullen.
De leden van de VVD-fractie delen de kanttekeningen van het kabinet bij het voorstel
en maken zich daar op enkele punten ook zorgen over. De EC spreekt immers van wettelijk
vast te stellen reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen, zonder een
ambitie te formuleren op toelating van nieuwe werkzame stoffen en nieuwe alternatieven.
Op nationaal niveau is bekend dat het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen
(Ctgb) slechts beperkt capaciteit heeft voor toelating van nieuwe middelen. Herkent
het kabinet de onwenselijke geluiden uit de sector dat het Ctgb vanwege haar goede
reputatie een onevenredig zware toelatingsportefeuille in de wacht heeft staan ten
opzichte van andere Europese lidstaten? Kan het kabinet daarnaast beschrijven hoe
ze de snelheid en efficiëntie van de beoordelingsprocedure van de European Food Safety
Authority (EFSA) beoordeelt? Wat vindt het kabinet van de geluiden uit de sector dat
met de reductiedoelen van de verordening zou moeten worden gestuurd op vermindering
van de milieu-impact van gewasbeschermingsmiddelen, in plaats van de gebruikte hoeveelheid
kilogrammen? Op welke wijze zou het kabinet die vermindering willen monitoren en met
welke frequentie?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat vast te leggen reductiedoelen op het
gebied van de toepassing van chemische gewasbeschermingsmiddelen alleen acceptabel
zijn wanneer de beschikbaarheid van alternatieven ook juridisch geborgd is. Ziet het
kabinet met deze leden iets in het koppelen van deze doelstelling: bijvoorbeeld, voor
ieder verdwijnend chemisch gewasbeschermingsmiddel dient een alternatief voorhanden
te zijn. Immers, oude schoenen gooi je ook niet weg voordat je nieuwe hebt. Hierbij
vinden deze leden dat de toelatingsinstanties van alle lidstaten een evenredige bijdrage
moeten leveren aan toelating van nieuwe middelen. Hoe kijkt het kabinet hiernaar en
ziet zij hierin een rol voor zichzelf weggelegd om dit onderdeel te laten zijn van
de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen? Voorts stelt het kabinet dat in het
EC-voorstel lidstaten een keuze zouden moeten krijgen tussen enerzijds het voorschrijven
van telers om principes van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen indien dit
aantoonbaar en controleerbaar kan, en anderzijds het volgen van door de overheid vastgestelde
gewasspecificaties door telers. Kan het kabinet toelichten waarom die keuzemogelijkheid
nu ontbreekt? Begrijpen deze leden goed dat geïntegreerde gewasbescherming helemaal
geen keuzemogelijkheid is in het EC-voorstel? Immers, de EC lijkt generieke voorschriften
als uitgangspunt te stellen. Deze leden vernemen graag welke stappen het kabinet neemt
om de in het coalitieakkoord afgesproken beweging naar geïntegreerde gewasbescherming
te laten aansluiten op het EC-voorstel.
De leden van de VVD-fractie stellen serieuze vraagtekens bij de ecologische effectiviteit
van het instellen van de voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan water
en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
Welke onderbouwing hanteert de EC voor de effectiviteit hiervan en welke waterlichamen
worden hiermee bedoeld? Gaat het om rivieren, kanalen, grachten, of zelfs om slootjes?
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de vereiste bufferstroken zoals voorgesteld in
het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatiebeschikking? Is het kabinet voornemens
een impactstudie te doen naar dit voornemen en kan het kabinet aangeven hoeveel landbouwareaal
hiermee onbruikbaar wordt voor de teelt van gewassen? Bij deze leden bestaat grote
zorg over de bedrijfseconomische effecten op het boerenbedrijf. Erkent het kabinet
dat dit leidt tot grote inkomstenderving op bedrijfsniveau en is het kabinet voornemens
er bij de EC op aan te dringen dat hiervoor compensatie moet worden geboden? Is het
kabinet voornemens om in de onderhandelingen te pleiten voor uitzonderingsregelingen
van bufferstroken in situaties waar deze eis onwerkbaar of ineffectief is, zoals bij
erg smalle percelen of in de glastuinbouw? Daarnaast is het voor deze leden nog onduidelijk
of het gebruik van groene middelen ook zal worden geweerd van de voorgestelde bufferstroken.
Is dit het geval? Graag ontvangen deze leden een reactie.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de EC er in het voorstel voor kiest om
enkele resultaatsverplichtingen op Europees niveau en op nationaal niveau vast te
leggen. Ten opzichte van welke referentiedatum zou dit worden afgemeten en is het
kabinet bereid tot het uitvoeren van een onafhankelijke nulmeting? Hoe verhouden de
Europese resultaatverplichtingen zich tot de reeds bestaande Nederlandse Toekomstvisie
gewasbescherming 2030? Deze leden wijzen er daarnaast op dat het voorstel geen rekening
houdt met het middelengebruik per kilogrom voedselproductie. Hoe beoordeelt het kabinet
dat dit principe niet is meegenomen in de berekeningsmethode van de reductiedoelstellingen?
Deelt het kabinet de mening van deze leden dat het meenemen van deze gegevens bij
kan dragen aan de wereldwijde reductie van middelen? Hoe schat het kabinet in dat
het gelijk speelveld tussen lidstaten wordt gewaarborgd als het middelengebruik per
kilogram geproduceerd voedsel niet wordt meegenomen?
De leden van de VVD-fractie wijzen tot slot het kabinet op het belang van nieuwe technologieën.
In zowel het BNC-fiche, als in het voorstel van de EC is hierover vrijwel niets te
lezen. Dit vinden deze leden een gemiste kans. Hoe denkt het kabinet bijvoorbeeld
over de kansen van precisielandbouw? Hiermee kan immers veel gerichter worden ingezet
op de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, tot zelfs op plantniveau. In de motie
van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 423) heeft de Kamer reeds uitgesproken dat precisielandbouw momenteel op geen enkele
wijze wordt beloond en de regering verzocht om kansen van precisielandbouw benut dienen
te worden. Deze leden vernemen graag hoe het kabinet deze motie heeft uitgevoerd.
Ditzelfde geldt voor deze leden voor CRISPR-CAS. Vindt het kabinet het met deze leden
niet onbegrijpelijk dat deze techniek nog steeds niet is toegestaan? Ziet het kabinet
in het EU-voorstel kansen om dit weer hoog op de agenda te zetten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de agenda
rondom dit overleg. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Reductiedoelstelling
De leden van de D66-fractie verwelkomen de ambitie van de EC om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
met 50 procent te reduceren tot 2030. In het BNC-fiche lezen deze leden dat het kabinet
positief tegenover het vaststellen en vastleggen van een kwantitatieve reductiedoelstelling
door de EU en nationale lidstaten staat. Kan worden verduidelijkt dat door Nederland
expliciete steun zal worden uitgesproken voor 50 procent reductie en dat ook actieve
inspanning zal volgen om deze ambitie op peil te houden? Deze leden hebben vernomen
dat op dit moment naast de 50 procent in 2030, geen tussendoelen worden gesteld in
het tijdspad daar naartoe. Ook wordt geen horizon geschetst over een afname van gebruik
na 2030. Erkent het kabinet dit gebrek in het voorstel? Zo ja, welke voorstellen gaat
Nederland doen om dit aan te passen? Welke tussendoelen en doelen na 2030 ziet het
kabinet hierbij voor zich? Kan het kabinet ten slotte toelichten of de reductiedoelstelling
van 50 procent haalbaar is met het huidige Nederlandse gewasbeschermingsbeleid? Indien
dit niet zo is, welke aanscherpingen zijn op welke termijn nodig om de doelen te halen?
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de risicoberekeningsmethode in Annex
1 (de HRI1) van het huidige voorstel op dit moment veel gewicht hangt aan een reductie
in het aantal kilo’s, en te weinig aan de werkelijke toxiciteit van een middel. Zo
wordt de milieu-impact onvoldoende gewogen in de risicoberekening, waardoor situaties
kunnen ontstaan waarin baking soda op schrift een 800 procent groter risico vormt
dan difenoconazool, een heel toxisch middel met een grote milieu-impact, dat zelfs
kandidaat is voor vervanging. Het risico bestaat daarmee tevens dat in de 50 procent
reductie doelstelling in de praktijk vooral zal worden gestuurd op het verminderen
van de minder toxische middelen, omdat hiervan vaak meer kilo’s worden gebruikt en
omdat de risicoberekeningsmethode deze nu bevoordeelt. Dit lijkt deze leden uiterst
onwenselijk. Erkent het kabinet dit risico? Zo ja, hoe gaat het kabinet dit ter sprake
brengen in de overleggen over de verordening? Welke wijzigingsvoorstellen gaat het
kabinet doen?
Bufferzones en gebiedsverboden
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te vernemen dat het kabinet in beginsel
positief staat tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater
geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van drie meter
rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Wel lezen deze leden nog een aantal kanttekeningen.
Zo begrijpen deze leden dat het kabinet vindt dat de milieuomstandigheden in de onderscheiden
regio’s van de EU te weinig is meegenomen. Kan hierover nadere toelichting worden
gegeven? Hoe benadeelt dit Nederland volgens het kabinet? Welke aanpassing wenst het
kabinet hierin te zien? Hoe verandert dit het voorgestelde beleid? Ook lezen de leden
de zorgen van het kabinet over de gebruiksvrije zone, omdat wordt gemeend dat dit
in de praktijk mogelijk niet uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar is, met name
in situaties waarin percelen lang en smal zijn, waardoor er nauwelijks agrarische
productieruimte overblijft. Hoe ziet het kabinet hier zelf de samenhang met de afspraken
die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn?
De leden van de D66-fractie willen het kabinet wijzen op het feit dat volgens het
Europese Milieu Agentschap op dit moment in 56 procent van de oppervlaktewateren te
veel bestrijdingsmiddelen wordt gevonden, wat Nederland tot het slechtste jongetje
van de klas maakt. Zeker gezien dat de drinkwaterwinning onder druk staat, zoals recent
werd gesteld door de drinkwaterbedrijven, is deze ontwikkeling uiterst onwenselijk.
Het instellen van effectieve bufferzones is essentieel in het reduceren van de vervuiling
van het (drink)water en het behalen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Ook voor de
instandhouding van Natura 2000-gebieden en de Vogel- en Habitatrichtlijn is het essentieel
dat het gebruik in elk geval in en nabij Natura 2000-gebieden wordt verminderd. Op
dit moment zijn de ingestelde bufferzones naar aanleiding van de Richtlijn duurzaam
gebruik pesticiden slechts 50 cm tot 5 meter, terwijl onderzoek van de EFSA recent
nog liet zien dat voor 80 procent reductie van afspoeling een buffer van 20 meter
nodig is, voor 72 procent reductie 15 meter en voor 60 procent reductie 10 meter.
Hoe kijkt het kabinet aan tegen dit EFSA-onderzoek? Wil het kabinet aanvullend aan
dit onderzoek, onderzoek laten uitvoeren naar de effectiviteit van bufferzones tot
aan gevoelige gebieden, kwetsbare groepen en oppervlaktewater? Is het kabinet bereid
zich in EU-verband in te zetten voor bredere en vooral effectievere bufferzones (dan
de voorgestelde drie meter) tot aan gevoelige gebieden, kwetsbare groepen en oppervlaktewater?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich hiervoor inzetten?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat het voorstel van de EC verschillende verbodsbepalingen
voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kent. Kan de Minister per type verbodsbepaling
ingaan op de huidige situatie in Nederland? In hoeverre komt dit overeen met reeds
bestaande beperkingen en verbodsbepalingen in Nederland? Kan de Minister vervolgens
per type verbodsbepaling schetsen wat de impact is van het voorstel in Nederland?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat op dit moment al mogelijkheden, en zelfs
verplichtingen, bestaan om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Natura 2000-gebieden
terug te dringen maar dat Nederland in het NAP slechts de mogelijkheid geeft aan provincies
om dit te doen, zonder hierbij te sturen. Op dit moment blijkt uit steekproeven dat
de meeste natuurbeheerplannen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gewoon toestaan,
omdat wordt vertrouwd op het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Cgtb). Dit terwijl het Cgtb aangeeft dat het bij de toelating niet oordeelt
over het veilig gebruik van bestrijdingsmiddelen bij Natura 2000. Kan het kabinet
nader toelichten waarom is gekozen voor deze aanpak? Is het kabinet het eens met deze
leden dat Nederland zich aan de wet moet houden? Voldoet deze aanpak volgens het kabinet
aan de (Europese) wet en voorschriften?
De leden van de D66-fractie begrepen tevens dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen
in grondwaterbeschermingsgebieden op grond van artikel 18 nog niet expliciet is verboden.
Klopt dit? Zo nee, wil de Minister zich inzetten voor een herintroductie van dit verbod
zoals nu wel opgenomen in artikel 11(c) van de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden?
Verbod voor particulieren
De leden van de D66-fractie lezen in het BNC-fiche dat het kabinet een verbod op het
particuliere gebruik ongeschikt vindt vanwege het risico dat particulieren overstappen
naar het gebruik van niet-toegelaten producten die schadelijker kunnen zijn dan gewasbeschermingsmiddelen
en voor andere doeleinden vrij verkrijgbaar zijn in bijvoorbeeld supermarkten. Kan
de Minister hiervoor een nadere onderbouwing geven? Waarom is niet gekozen wel een
verbod in te stellen, maar gekoppeld met voorlichting?
Toelatingsbeleid
De leden van de D66-fractie menen dat met deze nieuwe verordening een kans bestaat
om op nationaal niveau beter te sturen op bepaalde toepassingen van hoogrisicomiddelen
zoals glyfosaat als dit nodig wordt geacht in lijn met het voorzorgsbeginsel. Alhoewel
deze mogelijkheid reeds geboden werd in artikel 2(3) van de richtlijn voor het duurzaam
gebruik van pesticiden, lijkt een dergelijke mogelijkheid niet te zijn opgenomen in
het voorliggende voorstel. Is het kabinet bereid te pleiten om dit alsnog op te nemen?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet het kabinet hierbij strategische allianties met
lidstaten die in het verleden hebben gepoogd de toepassing van bepaalde middelen in
te perken? Hoe houdt het kabinet de Kamer op de hoogte van de vorderingen op dit gebied?
Definitie geïntegreerde gewasbescherming
De leden van de D66-fractie begrijpen dat het kabinet in de keuze tussen het toepassen
van geïntegreerde gewasbescherming enerzijds, of het ontwikkelen en toepassen van
teeltvoorschriften anderzijds, de voorkeur uitgaat naar het toepassen van geïntegreerde
gewasbescherming. Tegelijkertijd is de definitie hiervan in de verordening niet erg
scherp gesteld naar de mening van deze leden, omdat er wordt gesteld dat het gebruik
moet worden gelimiteerd tot economisch en ecologisch verantwoorde niveaus. Dit laat
naar de mening van deze leden te veel ruimte over aan de interpretatie. Hoe ziet het
kabinet dit? Is het kabinet bereid te pleiten voor duidelijke voorschriften over welke
IPM-praktijken verplicht zouden moeten worden gesteld en welke praktijken niet in
lijn zijn met IPM? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet het kabinet daarbij bijvoorbeeld
toepassingen als kalenderspuiten of het resetten van grasland?
Status coalitieakkoord
De leden van de D66-fractie lezen in het BNC-fiche ook veel over de voortgang op het
coalitieakkoord en hebben hierover nog enkele vragen. Zo wordt herhaald dat de normen
voor het gebruik van middelen zullen worden afgestemd op de KRW. Kan hiervan de status
van uitvoering worden gedeeld? In hoeverre heeft afstemming reeds plaatsgevonden?
Ook de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische middelen is groot onderdeel
van het coalitieakkoord. Hoe is dit volgens het kabinet ingebouwd in het voorstel
voor de verordening? En wat is hierop op het nationale niveau de voortgang? Op welke
andere wijze verwerkt het kabinet de principes uit het coalitieakkoord ook in de Europese
richtlijn? Hoe komt bijvoorbeeld de loskoppeling van verkoop en advies terug in de
verordening?
Tenslotte zijn de leden van de D66-fractie benieuwd naar de status van uitvoering
van de motie van de leden De Groot en Boswijk over het benchmarken van gewasbeschermingsmiddelengebruik,
analoog aan de aanpak destijds van antibiotica (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 135). Wordt het idee achter deze motie ook meegenomen naar de onderhandelingen over deze
verordening? Zo ja, hoe?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor
het schriftelijk overleg over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
van 5 oktober 2022 en hebben nog enkele vragen.
Ondanks het slechte imago van gewasbeschermingsmiddelen, als het gaat om het effect
op het milieu en de gezondheid, zien de leden van de CDA-fractie ook het belang van
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er zou immers niet genoeg voedsel zijn
om de wereldbevolking te voeden wanneer we deze middelen niet zouden hebben. Daarom
willen deze leden nogmaals benadrukken dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
met een negatieve impact op het milieu pas afgebouwd kan worden wanneer er een effectief
en betaalbaar alternatief beschikbaar is. Is de Minister het hiermee eens, en zo ja,
wat wordt de inzet op dit punt in Brussel? Kan de Minister aangeven hoe het staat
met de uitvoering van de motie van Tjeerd de Groot/ Boswijk (Kamerstuk 27 858, nr. 539), die verzoekt om een apart loket bij het Ctgb waarbij groene laagrisicomiddelen
voorrang krijgen?
Uitgangspunt 1: het reduceren van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
In het voorstel lezen de leden van de CDA-fractie dat het eerste uitgangspunt is om
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen én het risico van gewasbeschermingsmiddelen
met 50% op EU-niveau te reduceren. Waarom wordt zowel gekozen voor het reduceren van
zowel het gebruik als het risico van gewasbeschermingsmiddelen? Waarom wordt niet
alleen gefocust op het verminderen van het gebruik van middelen die schadelijk zijn
voor het milieu? Op welke manier wordt «50% reductie» gekwantificeerd? Wat deze leden
betreft wordt bij de reductie gekeken naar de milieuschade die het middel aanricht,
dat is namelijk waar het uiteindelijk om gaat, in plaats van kilogrammen per hectare.
De leden van de CDA-fractie vinden het opvallend dat het doel voor het reduceren van
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt voorgesteld door een land dat zelf
juist relatief veel vrijstellingen heeft op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Hoe verhoudt zich dit tot elkaar volgens de Minister?
De leden van de CDA-fractie vinden het een gemiste kans dat het voorstel erg generiek
is en dat er weinig maatwerk wordt toegepast. Is de Minister er bijvoorbeeld van op
de hoogte dat open teelten iets wezenlijk anders zijn dan binnenteelten en ook als
zodanig behandeld zouden moeten worden? Duurzaamheidsmaatregelen voor de open teelten
dragen niet altijd bij aan duurzaamheid in de binnenteelten. Kan de Minister aangeven
op welke manier doelen op bedrijfsniveau worden gesteld, aangezien sommige bedrijven
al heel veel gereduceerd hebben en zijn overgestapt op meer biologische middelen,
maar straks wel dezelfde reductieopgave krijgen als bedrijven waar het gebruik nog
niet of nauwelijks is afgenomen? Hetzelfde geldt voor maatwerk per lidstaat, aangezien
niet alle lidstaten evenveel gebruik maken van schadelijke middelen. Op welke manier
wordt maatwerk toegepast bij het opstellen van nationale doelen? Is de Minister bereid
om in Brussel te pleiten voor meer maatwerk?
Impact assessment Commissie
De leden van de CDA-fractie lezen in het voorstel van de Commissie dat de vier uitgangspunten
die zij centraal stellen gevolgen hebben voor professionele gebruikers. Hierbij valt
te denken aan hogere productiekosten door strengere en meer gedetailleerde rapportagevereisten,
lagere opbrengsten door verminderd verbruik van gewasbeschermingsmiddelen en extra
kosten voor professionele gebruikers die op dit moment nog geen of in ieder geval
niet jaarlijks een onafhankelijke adviseur raadplegen. Kan de Minister deze gevolgen
kwantificeren? Hoeveel zullen de productiekosten stijgen, hoe hoog zal de opbrengstderving
zijn (zowel financieel als in de hoeveelheid voedsel die minder geproduceerd zal kunnen
worden) en hoeveel zullen professionele gebruikers kwijt zijn aan het inwinnen van
advies van een onafhankelijke adviseur? Kan de Minister aangeven op welke manier invulling
gegeven wordt aan het instellen van onafhankelijke adviseurs die professionele gebruikers
adviseren over niet-chemische alternatieven en geïntegreerde gewasbescherming? Op
welke manier wordt de onafhankelijkheid van deze personen geborgd en in hoeverre zijn
zij onafhankelijk wanneer zij in dienst van de overheid zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie vinden het positief dat het streven bestaat om, ook binnen
EU-verband, het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen drastisch terug te dringen.
Deze leden zijn in beginsel dan ook positief over het streven om in 2030 het middelengebruik
en risico met 50 procent terug te brengen, al kan het volgens deze leden nog ambitieuzer
dan nu het geval is. Kan onderdeel van de Nederlandse inzet bij dit Europese voorstel
zijn dat het minimale reductiedoel van 50 procent in 2030 blijft staan, zo vragen
deze leden. Er is op dit moment al een lobby op gang gekomen om deze reductiedoelstellingen
aan te passen. Kan uitsluitsel worden gegeven over de voorlopige Nederlandse inzet
met betrekking tot dit deel van de doelstellingen zoals geformuleerd in het EU-voorstel?
De leden van de SP-fractie maken zich daarnaast ernstige zorgen over de zogeheten
«kandidaten voor vervanging». Veel van deze stoffen die al meer dan een decennium
in aanmerking komen om vervangen te worden, omdat ze ontzettend schadelijk zijn voor
mens en milieu, zijn nog steeds aanwezig op de markt en in Nederlandse bodem. Kunnen
we de Nederlandse inzet in Europa met betrekking tot deze kandidaten voor vervanging
ook op 100 procent reductie stellen in 2030, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen of onderdeel van de Nederlandse inzet kan zijn om
in het EU-voorstel een tussendoel in 2028 op te nemen. Zo kan er makkelijker worden
bijgestuurd mocht er dreiging zijn dat het 50 procent reductiedoel in 2030 niet wordt
gehaald. Voorts vragen deze leden hoe de Minister aankijkt tegen langere termijn reductiedoelen.
Volgens deze leden is het wenselijk dat ook voor na 2030 reductiedoelen worden gesteld
die het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen nog verder terugdringt. Kan hier
worden ingegaan op de doelen na 2030, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of er kan worden gereflecteerd op het
Nederlandse uitvoeringsprogramma in relatie tot het 50 procent reductiedoel in 2030
in het huidige EU-voorstel.
De leden van de SP-fractie constateren dat er vrij uitvoerig onderzoek is gedaan naar
de rol van de pesticidenlobby, onder andere door Corporate Europe Observatory. Kan
er in Europees verband ook worden gepleit voor het aan banden leggen van deze lobby
door de bestrijdingsmiddelenindustrie zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben kennisgenomen van het voorstel
voor de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR). De leden van
deze fracties hebben hier een aantal vragen en opmerkingen over.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties juichen de reductiedoelstellingen voor
2030 toe. Deze leden verbazen zich er echter over dat de doelstellingen voor middelen
die onder categorieën 1 (laag risico) en 2 (toegelaten middelen) niet zijn gedifferentieerd.
Is de Minister het ermee eens dat de reductie van sommige middelen meer haast heeft
dan de reductie van andere middelen? Is de Minister bereid om te pleiten voor een
reductiedoelstelling voor specifiek categorie 2? Deze leden stellen tevens vraagtekens
bij de – in hun ogen – beperkte ambitie in de uitbanning van middelen onder de derde
categorie (kandidaten voor vervanging). Ook voor deze categorie geldt een 50 procent
reductiedoelstelling. Is de Minister het ermee eens dat minder van deze stoffen een
groter effect hebben op de milieukwaliteit, deze reductiedoelstelling daarom onvoldoende
is en gaat hij zich hard maken voor meer ambitie in deze categorie? Hoe gaat de Minister
dit invullen voor Nederland?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn benieuwd hoe de Minister kijkt naar
de wenselijkheid van meer doelen doorheen de tijd. Tussentijdse doelen kunnen ertoe
leiden dat de sector eerder vervuilende middelen uitbant of reduceert en aan alternatieven
werkt. Dit is van belang vanwege het cumulatieve effect van sommige van deze middelen.
Wat is wat de Minister betreft een wenselijk tijdpad voor de afbouw van middelen?
Is de Minister het met deze leden eens dat het wenselijk is om aan dit gewenste tijdpad
ook doelen te verbinden? Deze leden zijn ook van mening dat doelen voor na 2030 wenselijk
zijn, omdat de sector zich dan beter kan voorbereiden op de toekomst. Deelt de Minister
die stelling? Welke consequenties verbindt de Minister daaraan?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties achten het van belang dat het voorzorgsbeginsel
van kracht blijft, waarmee lidstaten middelen kunnen verbieden als deze nadelige effecten
hebben onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gebieden. Dit beginsel is wel
opgenomen in de huidige verordening onder artikel 2(3), maar komt niet of niet zo
expliciet terug in de voorgestelde nieuwe verordening. Is de Minister bereid om ervoor
te pleiten dat dit voorzorgsbeginsel expliciet landt in de nieuwe verordening?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties steunen het idee achter de geïntegreerde
bestrijding van ziektes en plagen (IPM), waarbij het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen
alleen als laatste redmiddel is toegestaan. Deze leden constateren tegelijkertijd
dat de huidige IPM onvoldoende concreet aangeeft wanneer precies tot het gebruik van
chemische middelen overgegaan mag worden. Deelt de Minister dat dit een kwetsbaarheid
is van de huidige IPM? Is de Minister bereid om Europees te pleiten voor een nadere
concretisering van de stappen en bijbehorende voorwaarden van de IPM? Mocht deze concretisering
er niet komen op Europees niveau, is de Minister dan bereid om de IPM nader uit te
werken voor de Nederlandse context? Wat zijn nu de obstakels voor boeren om de IPM
zo goed mogelijk toe te passen en bestrijdingsmiddelen pas als allerlaatste redmiddel
in te zetten? Wat kan de Minister daaraan doen?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de Europese Commissie (EC)
een bufferzone voorstelt van drie meter bij kwetsbare gebieden, zoals oppervlaktewater,
stedelijk gebied en ecologisch kwetsbare gebieden, waarin geen gewasbeschermingsmiddelen
mogen worden gebruikt. Deze leden zijn van mening dat zulke buffers van groot belang
zijn om de gezondheid van burgers en van kwetsbare natuur te beschermen. Deze leden
zetten wel vraagtekens bij de gekozen afstand. Bij een grotere afstand is het risico
op uitspoeling kleiner. Hoe weegt de Minister dit risico? Is de Minister van plan
om hiermee in te stemmen, of overweegt hij te pleiten voor een grotere dan wel kleinere
bufferzone? Welke afwegingen maakt de Minister daarbij? Kan de Minister daarbij extra
diep ingaan op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen in waterwingebieden?
Welke restricties gelden daar al? Wanneer acht de Minister een risico op uitspoeling
in deze gebieden onwenselijk? Waarom geen verbod van deze middelen in deze gebieden?
Volgens de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) is een bufferzone van
20 meter nodig om uitspoel met 80% te beperken. Kan de Minister hierop reageren, en
in kaart brengen waar dan nog veilig gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden?
Welke afmetingen van bufferzones hanteren andere EU-landen? Is de Minister bereid
om te onderzoeken hoe het minimaliseren van schadelijke gewasbeschermingsmiddelen
kan worden opgenomen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)? Is de Minister
het ook met deze leden eens dat het gebruik van deze middelen verboden moet worden
in niet alleen Natura 2000-gebieden, maar ook in bijbehorende overgangsgebieden? In
Nederland voldoen driekwart van de wateren niet aan de eisen van chemische kwaliteit.
Dit is in belangrijke mate door bestrijdingsmiddelen. Pleit dat er niet voor om daarom
langs alle wateren die nu niet voldoen een bufferzone in te stellen?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties stellen vast dat Nederland gemiddeld
scoort op gebruik van bestrijdingsmiddelen. Daarmee zou een halvering van Nederlands
gebruik in lijn zijn met de Europese doelstellingen. Maar Nederland scoort helemaal
onderaan wat waterkwaliteit betreft. Moet dat niet leiden tot grote «spuitvrije» zones
en een veel hoger reductieniveau dan 50 procent?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn ook benieuwd hoe de «Van-boer-tot-bord»-ambities
voor 25 procent biologische landbouw samengaan met de reductiedoelstellingen voor
landbouwgif. Immers gebruiken biologische boeren dit niet. Met slechts enkele procenten
biologische landbouw op dit moment, is een snelle groei naar de beoogde 25 procent
ook nuttig voor het behalen van de SUR-doelen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen
dat het aandeel biologische boeren vanaf nu elk jaar gaat verdubbelen?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden het vreemd dat er geen gesloten
Europese of nationale boekhouding is voor bestrijdingsmiddelen. Deze leden menen dat
dit nodig is voor een goede handhaving. Onder de SUR-regels zullen boeren precies
moeten bijhouden waar wanneer ze wat gebruiken. Maar fraude ligt wel op de loer. Is
de Minister bereid om ervoor te zorgen dat van elke liter en kilo die wordt geproduceerd
of geïmporteerd, duidelijk is waar deze terecht komt? Dat de hele keten tussen chemiefabriek
en akker gedocumenteerd wordt?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties steunen het voorstel om onafhankelijke
adviseurs de boeren te laten ondersteunen bij het maken van keuzes. Deze leden vragen
hoe onafhankelijkheid gewaarborgd wordt, hoe dat gecertificeerd wordt en hoe de kwaliteit
van de adviezen wordt bewaakt. Hoe wordt voorkomen dat het advies zich beperkt tot
een keus voor middel A of B, terwijl het beste advies wellicht een landbouwpraktijk
is die zonder bestrijdingsmiddelen uitkomt?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden het van belang dat er ruimte is
voor de ontwikkeling van duurzame gewasbeschermingstechnieken. Deze leden constateren
ook dat het ontwikkelen, testen en toelaten van zulke technieken soms lang duurt.
Is de Minister van mening dat de verordening hier meer op zou moeten inzetten? Zo
ja, welke concrete voorstellen zal de Minister op Europees niveau hiervoor doen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie steunen het voorstel van de EC voor de Verordening duurzaam
gebruik gewasbeschermingsmiddelen en roepen het kabinet op om actief te pleiten voor
een stevige verordening die daadwerkelijk effectief zal zijn om het gebruik van landbouwgif
fors terug te dringen. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen over de verordening
en over de inzet van het kabinet.
De leden van de PvdD-fractie herinneren de Minister aan de motie van het lid Vestering
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1346) die verzoekt om kwantitatieve tussendoelen te stellen voor de uitfasering van het
gebruik van pesticiden. Deze leden wijzen erop dat de doelen in deze verordening (50 procent
reductie van het gebruik en het risico van pesticiden in 2030) goede kwantitatieve
tussendoelen zijn voor uitfasering, ter uitvoering van deze motie. Gaat de Nederlandse
afvaardiging er bij de Raadswerkgroep van 11 en 12 oktober 2022 actief voor pleiten
om deze doelen in de verordening te behouden? Gaat Nederland hierbij ook actief samenwerken
met andere lidstaten die voorstander zijn van deze doelen? Deze leden wijzen de Minister
erop dat Nederland in de EU bij de grootste verbruikers van landbouwgif per hectare
hoort1 en dat de Europese Commissie en de lidstaten bij een «vrijere» invulling van de verordening
(met meer flexibiliteit per lidstaat) vooral naar Nederland zullen kijken voor hoge
reductiedoelen. Om het gelijk speelveld binnen de EU zo veel mogelijk te behouden,
is het dan ook in het voordeel van Nederland om voor strikte Europese doelen te pleiten.
Deelt de Minister dit inzicht? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie vinden het vreemd en onacceptabel dat ook voor de meest
schadelijke landbouwgiffen een reductie van 50 procent per 2030 wordt voorgesteld
in de verordening. Het gebruik van giffen die bewezen zeer giftig zijn, moeilijk biologisch
afbreekbaar, kankerverwekkend, schadelijk voor de voortplanting, hormoonverstorend,
die zich ophopen in de voedselketen en/of die het DNA van mensen kunnen beschadigen,
zouden veel sneller afgebouwd moeten worden. De EC heeft deze stoffen in 2015 al op
een lijst van «kandidaten voor vervanging» gezet, met als doel deze zeer schadelijke
stoffen op korte termijn te vervangen. Nederland heeft sindsdien geen enkele van deze
stoffen vervangen. Een stevigere aanpak om tot een reductie van de ze stoffen te komen
is dan ook urgent. De Tweede Kamer heeft het amendement van het lid Vestering (Kamerstuk
35 756, nr. 8) aangenomen, die oproept tot een vermindering van het gebruik van deze meest schadelijke
stoffen van 95 procent in 2030. Een doel waar het Nederlandse volk dus achter staat.
Gaat de Minister in Europees verband, in het kader van een gelijk speelveld binnen
de EU, ook pleiten om het reductiedoel voor deze meest schadelijke stoffen aan te
scherpen naar 95 procent in 2030»? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie hebben wel zorgen over de voorgestelde methode om de
geharmoniseerde risico-indicator (HRI) te berekenen, waarmee bijgehouden moet worden
in hoeverre het doel voor risicovermindering gehaald wordt. Bij deze HRI wordt de
mate van giftigheid van een stof onvoldoende meegewogen, terwijl dit wel bepalend
is voor het risico. Zo blijkt uit een analyse van milieuorganisatie Global 20002 dat het biologische middel kaliumwaterstofcarbonaat (bakpoeder) volgens de HRI-berekening
een 8 keer zo hoog risico zou hebben dan het zeer giftige difenoconazool.3 De reden dat zeer giftige stoffen met deze HRI-berekening goed scoren, is omdat van
deze sterke stoffen vaak een veel kleinere hoeveelheid nodig is en de hoeveelheid
gebruikte stof wordt met deze berekening zwaar meegewogen. Deze voorgestelde rekenmethode
kan het averechtse effect hebben dat minder giftige of biologische middelen worden
vervangen door giftigere varianten en dat dit alsnog het «risico» zou verminderen.
Dit gaat lijnrecht in tegen de Nederlandse inzet om biologische en laag-risicomiddelen
te stimuleren. Deelt de Minister deze zorg en gaat hij zich ervoor inzetten dat de
HRI wordt aangepast? Gaat de Nederlandse delegatie er actief voor pleiten dat de HRI
beter rekening houdt met de giftigheid van stoffen? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
de Nederlandse inzet voor de Raadsbesprekingen over het Commissievoorstel inzake de
Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Deze leden willen de Minister
graag het volgende punt meegeven.
De leden van de CU-fractie hebben eerder aangegeven dat op een slimmere manier gemeten
moet worden wat de milieubelasting is van een bepaalde stof bij het behalen van het
2030-reductiedoel. Deze leden lezen dat in de risicoberekenmethode in bijlage 1 bij
de verordening, de HRI1, giftige chemische middelen slechts als acht keer giftiger
beschouwd worden dan laagrisicomiddelen en stoffen die in aanmerking komen om te worden
vervangen maar 16 keer. Dit terwijl ze vaak duizenden keren giftiger zijn dan laagrisicomiddelen.
De voornaamste maatstaf op dit moment is hierdoor niet giftigheid maar het aantal
gebruikte kilo’s, wat te weinig zegt over de milieu-impact van een middel. Wil de
Minister pleiten voor een risico-berekeningsmethode in Annex 1 van het SUR-voorstel
die per individuele stof het risico in kaart brengt en toxiciteit eerlijk meeweegt,
zoals de – in Nederland ontwikkelde – Milieu Indicator Gewasbeschermingsmiddelen (MIG)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de voorgestelde Verordening
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Deze leden vrezen grote gevolgen voor
de landbouw en onvoldoende ruimte voor ondernemers om de milieubelasting van gewasbeschermingsmiddelen
op een passende wijze terug te dringen. Zij roepen de regering op om de voorgestelde
Verordening kritisch te beoordelen.
De leden van de SGP-fractie horen graag of de Minister de mening deelt dat bij aanpak
van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen behoud van voedselproductie en voedselzekerheid
en het voorkomen van importafhankelijkheid een belangrijk uitgangspunt moet zijn.
Daarbij komt dat het milieu niet veel opschiet met minder voedselproductie in Europa
en meer import uit landen waar meer chemische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
Wil de Minister zich ervoor inzetten dat het belang van behoud van voedselproductie
en voedselzekerheid meegenomen wordt in de voorgestelde verordening?
De leden van de SGP-fractie constateren dat milieurisico’s bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
niet alleen verminderen door het gebruik van minder middelen of minder risicovolle
middelen, maar ook door bufferzones en driftreducerende technieken. Is de veronderstelling
juist dat de hoofddoelstellingen in de voorgestelde Verordening (50 procent minder
gebruik van (risicovolle) gewasbeschermingsmiddelen) hier geen rekening mee houden?
Wil de Minister zich er tenminste voor inzetten dat gekoerst wordt op 50 procent reductie
van de milieubelasting van gewasbeschermingsmiddelen in plaats van 50 procent reductie
van het gebruik?
De leden van de SGP-fractie horen graag een nadere duiding van de voorgestelde doelstelling
«a 50 procent Union-wide reduction of both the use and risk of chemical plant protection
products». Betekent dit dat, ongeacht het gebruik van minder risicovolle gewasbeschermingsmiddelen,
ook het aantal kilogrammen gehalveerd moet worden? Deelt de regering de mening dat
het aantal kilogrammen gewasbeschermingsmiddel nog weinig zegt over daadwerkelijke
risico’s en milieubelasting? Hoe wordt omgegaan met het feit dat chemische laagrisicomiddelen
vaak een wat hoger gebruik met zich meebrengen, maar onder aan de streep een lagere
milieubelasting?
De leden van de SGP-fractie kunnen niet goed volgen waarom het kabinet positief staat
tegenover de invoering van brede spuitvrije zones, terwijl het kabinet tevens terecht
aantekent dat er in verschillende situaties nauwelijks agrarische productieruimte
overblijft. Is de veronderstelling juist dat de Nederlandse landbouw door de genoemde
maatregel relatief hard geraakt zou worden, omdat we relatief veel sloten en watergangen
hebben en een relatief hoge productie per hectare? Hoe noodzakelijk is invoering van
brede spuitvrije zones als drift reducerende technieken toegepast worden? Waarom verzet
de regering zich niet tegen de genoemde maatregel?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de nationale reductiedoelstellingen afhankelijk
worden gemaakt van de intensiviteit van het gebruik van middelen in een lidstaat.
Deze leden vrezen dat Nederland zo zwaardere doelstellingen opgelegd krijgt dan andere
lidstaten, wanneer niet gekeken wordt naar het gebruik van middelen ten opzichte van
gewasopbrengsten. Gaat de Minister zich ervoor inzetten dat ook de productie per hectare
meegewogen wordt?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet een impact assessment zal laten
uitvoeren om de financiële gevolgen en de gevolgen voor de regeldruk in beeld te brengen.
Deze leden horen graag of de Minister daarbij ook de gevolgen voor teelten en voor
de voedselproductie mee wil nemen. Kan de Minister vaart maken met uitvoering van
deze impact assessment en aandringen op voldoende tijd om de uitkomsten van deze impact
assessment mee te kunnen nemen in de onderhandelingen? Gaat de Minister zich aansluiten
bij de lidstaten die een oproep hebben gedaan voor een integrale impact assessment
van de voorgestelde Verordening?
De leden van de SGP-fractie constateren dat, samen met de sector, nationaal werk wordt
gemaakt van reductie van de milieubelasting en toepassing van geïntegreerde gewasbescherming
via onder meer het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Wat zou
de voorgestelde verordening naar verwachting betekenen voor het nationale beleid en
de stappen die in het kader van het Uitvoeringsprogramma gezet worden?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de EC verschillende regels opstelt voor
Integrated Pest Management (IPM) en de manier waarop dit toegepast moet worden. Deze
leden willen erop wijzen dat de wijze waarop IPM door telers toegepast wordt sterk
afhankelijk is van teelten en lokale omstandigheden. De diversiteit is groot. Deze
leden vrezen dat regelgeving vanuit Brussel de toepassing van IPM in de praktijk eerder
frustreert dan stimuleert. Deelt de Minister deze zorg? Gaat hij zich ervoor inzetten
dat de EC niet op de stoel van de ondernemer gaat zitten?
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om de Kamer maandelijks te informeren
over de voortgang van de onderhandelingen op de verschillende niveaus en over nieuwe
elementen die in worden gebracht. Deze leden vragen de Minister ook om tijdig aan
te geven wanneer sprake is van beslissende fases in de onderhandelingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de Verordening duurzaam gebruik
gewasbeschermingsmiddelen en heeft hier nog enkele vragen over.
Het lid van de BBB-fractie heeft twijfels aan de voorkeursoptie van de EC. In de Verordening
staan drie beleidsopties, die zijn beoordeeld op basis van een plausibel uitgangsscenario
waarin de Verordening duurzaam gebruik van pesticiden niet wordt gewijzigd. De voorkeursoptie
van de EC is hierbij optie drie, waarbij de reductiedoelen bindend zijn. Het lid van
de BBB-fractie vindt dit opmerkelijk, zeker in het kader van voedselzekerheid. Wanneer
deze reductiedoelen bindend zijn, dan kan dit grote nadelen hebben op de productie
van voedsel wanneer er geen passende vervangingsmiddelen voor gewasbescherming zijn.
Wanneer er geen goede vervangingsmiddelen zijn en er ook geen gebruik meer gemaakt
kan worden van chemische gewasbeschermingsmiddelen, dan heeft dit grote impact op
de opbrengst van gewassen. Deze opbrengst zal een stuk lager zijn ten opzichte van
de opbrengst waarbij er wel de juiste gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar zijn.
Het bindend maken van deze doelstellingen zou mogelijk kunnen leiden tot verslechtering
van de voedselzekerheid. De voedselzekerheid die momenteel al in het geding is. Deelt
de Minister de mening dat deze optie, wanneer er geen goede alternatieven beschikbaar
zijn, een mogelijk gevaar oplevert voor de voedselzekerheid? Op welke manier is de
Minister van plan om te voorkomen dat deze Verordening een gevaar op gaat leveren
voor de voedselzekerheid?
Het lid van de BBB-fractie is daarom van mening dat optie 1 veel beter aansluit bij
een realistische aanpak om het gebruik van chemische gewasbescherming met 50% te reduceren
en deze optie levert geen gevaar op voor de voedselzekerheid. Deze doelstelling zou
niet bindend moeten worden. Het streven naar het doel van 50% reductie is een uitdaging
waar niets mis mee is. Om deze reductie te verwezenlijken moeten er goede alternatieven
zijn die hetzelfde resultaat opleveren. Ook moet er gekeken worden naar de mogelijkheden
die er liggen op het gebied van precisielandbouw. De innovaties in de precisielandbouw
kunnen een rol spelen binnen de reductie van chemische gewasbeschermingsmiddelen.
Precisielandbouw heeft ook als voordeel dat er doelgerichter gebruikgemaakt wordt
van deze chemische gewasbeschermingsmiddelen, wat ervoor zorgt dat mogelijke nevenschade
wordt verminderd. Is de Minister bereidt om te pleiten voor niet bindende doelstellingen?
Het lid van de BBB-fractie heeft vraagtekens bij de relevantie van de effectbeoordeling.
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 26 september jongstleden, is er gesproken
over een aanvullende effectbeoordeling duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.
Het ging hierbij over of de effectbeoordeling relevant is omdat er geen rekening is
gehouden met de gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor de mondiale voedselzekerheid
en voor de bedreiging voor EU en de sociaaleconomische gevolgen van deze Verordening.
Het lid van de BBB-fractie vindt dit zorgwekkend omdat deze Verordening ook invloed
kan hebben op de voedselzekerheid. Het is daarom ook van belang dat de lange termijneffecten
van de oorlog meegenomen worden, zodat de effectbeoordeling relevant is. Hoe kijkt
de Minister aan tegen de relevantie van deze effectbeoordeling?
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het opzetten van een register voor
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De Verordening verplicht lidstaten om verschillende
aspecten te monitoren. Eén van deze aspecten is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
door middel van een elektronisch register. In dit register moeten professionele gebruikers
bijhouden welke preventieve maatregelen en interventies zij inzetten, hoe zij gebruik
maken van adviesdiensten en welke noodzakelijke chemische gewasbeschermingsmiddelen
worden gebruikt. Het is de bedoeling dat Nederland zelf vormgeeft aan dit register.
Op welke manier wordt er vormgegeven aan dit register en hoe is de Minister van plan
om ervoor te zorgen dat er geen hoge administratieve last komt voor gebruikers van
dit register?
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat er eerst goede alternatieven moeten zijn
voordat er vermindering van chemische gewasbeschermingsmiddelen plaats kan gaan vinden.
Doordat er momenteel nog weinig tot geen goede vervangers zijn voor chemische gewasbeschermingsmiddelen,
is het niet zeker hoe deze alternatieven eruit gaan zien en wat deze gaan kosten.
Momenteel kost het proces van goedkeuring voor nieuwe gewasbeschermingsmiddelen erg
veel tijd. Wil de Minister pleiten voor een versnelling van het goedkeuringsproces
van gewasbeschermingsmiddelen, zodat er sneller goede alternatieven op de markt komen,
waardoor er specifieker gestuurd kan worden op de gewenste 50% reductie?
Het lid van de BBB-fractie maakt zich ook grote zorgen over de betaalbaarheid van
voedsel en een goed verdienmodel voor boeren. De huidige crisissen laten momenteel
al zien dat de consumenten steeds krapper bij kas zijn. Deze Verordening zou een verzwaring
op kunnen leveren voor de consumenten vanwege de betaalbaarheid van voedsel. Wanneer
er geen juiste alternatieven zijn voor chemische gewasbeschermingsmiddelen, dan zal
dit invloed hebben op de opbrengst van gewassen, wat automatisch leidt tot hogere
marktprijzen. Ook de betaalbaarheid van nieuwe alternatieven speelt een belangrijke
rol; de prijs van deze nieuwe alternatieven moet in verhouding niet hoger zijn dan
wat er op dit moment wordt betaald, anders zal dit ook kostprijsverhogend werken.
Alle elementen die verzwarend werken binnen deze Verordening zorgen voor kostprijsverhoging.
Is de Minister bewust van de mogelijke kostprijsverhogende elementen binnen deze Verordening?
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat voedsel betaalbaar blijft voor consumenten
en dat er een goed verdienmodel voor boeren is?
Het lid van de BBB-fractie vindt het belangrijk dat er geen oneerlijke concurrentie
gaat plaatsvinden doordat er producten worden geïmporteerd waarbij er wel volledig
gebruik gemaakt kan worden van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Deze Verordening
zorgt voor andere producteisen ten opzichte van landen buiten de EU. Het lid is van
mening dat er geen producten geïmporteerd mogen worden met lagere producteisen dan
die in de EU worden toegepast. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er geen oneerlijke
concurrentie plaats gaat vinden en dat producteisen voor geïmporteerde producten hetzelfde
zijn?
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen dat Nederland binnen zes maanden na
de inwerkingtreding van de Verordening in het nationale recht twee reductiedoelstellingen
moet vaststellen om bij te dragen aan de EU-brede doelstelling. Hoe verwacht de Minister
dat deze reductiedoelstellingen ervoor Nederland uit zullen gaan zien en waarop is
deze verwachting gebaseerd?
Het lid van de BBB heeft kennisgenomen van de verplichting om in gevoelige gebieden
geen gewasbeschermingsmiddelen meer te gebruiken én in zones van drie meter rondom
deze gebieden en het oppervlaktewater. Er is geen uitzonderingspositie mogelijk voor
de glastuinbouw of andere situaties waarin verwaaiing of afspoeling vanaf het landbouwperceel
naar het milieu niet kan plaatsvinden. Gaat de Minister kijken welke uitzonderingen
er mogelijk zijn voor specifieke gevallen?
Het lid van de BBB-fractie vindt dat er ook moet worden gekeken naar de mogelijkheden
die er liggen binnen de precisielandbouw. Het lid is van mening dat er uitzonderingen
moeten komen voor precisietechnieken met betrekking tot chemische gewasbeschermingsmiddelen
in gevoelige gebieden en in zones van drie meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater.
Hoe kijkt de Minister hiertegen aan en hoe gaat hij zich hiervoor inzetten?
Het lid van de BBB is benieuwd welke mogelijkheden er zijn om onderscheid tussen diverse
type gewasbeschermingsmiddelen op te nemen in het voorstel van de EC, waardoor de
mogelijkheid wordt gecreëerd om middelen met een lage negatieve impact op het oppervlaktewater,
dan wel de omgeving, vrij te kunnen stellen van een eventueel verbod. Kan de Minister
zich hierover uitspreken?
Het lid van de BBB constateert dat de mogelijkheden voor het gebruik van alternatieven
voor chemische gewasbescherming niet mogelijk zijn of dat het niet gestimuleerd wordt
om alternatieve technieken te gebruiken. Dit zijn alternatieven zoals CRISPR-Cas,
biostimulanten en inzet van precisietechnieken (incl. drones), et cetera. Boeren zien
te veel middelen verdwijnen, terwijl er nog veel te weinig alternatieven voor in de
plaats komen, dit is voor ander soorten middelen en ook voor de ontwikkeling van meer
weerbare teeltsystemen. Door alternatieven een sterkere plaats te geven, wordt het
voorstel van de EC een stuk evenwichtiger. Wil de Minister pleiten voor een evenwichtig
beleid door middel van het mogelijk maken van gebruik van bovenstaande alternatieven
en dit meenemen in de Verordening?
Het lid van de BBB-fractie vindt het van belang dat boeren worden ondersteund in de
transitie naar weerbare, duurzame teeltsystemen en weerbare planten. Boeren moeten
gestimuleerd worden om deze transitie te kunnen realiseren, zowel inhoudelijk als
financieel. Hoe gaat de Minister zorgen voor stimulans en ondersteuning om deze transitie
te kunnen ondergaan en welke mogelijkheden zijn hiervoor beschikbaar vanuit de EU?
Het lid van de BBB vindt dat er op een andere manier gekeken moet worden naar de meetmethode
van gewasbeschermingsmiddelen. De EC kiest in het voorstel voor het meten van het
aantal gebruikte kilogrammen met de Harmonized Risk Indicator (HRI). De Nederlandse
land- en tuinbouw kenmerkt zich door een hoge productie per oppervlakte-eenheid. Volgens
het lid van de BBB-fractie zou er gekeken moeten worden naar het gebruik van gewasbescherming
per geoogst product. Zo is het aantal kilogrammen toegepast middel per geoogst product
laag. Hoe kijkt de Minister tegen deze meetmethode aan en wil de Minister pleiten
dat het gebruik van middelen in de land- en tuinbouw door ondernemers wordt beoordeeld
op milieu-impact, en niet op hoeveelheden kilogrammen?
Het lid van de BBB-fractie vindt het belangrijk dat, voorafgaande aan de vaststelling
van de Verordening, er een goed beeld is van de effecten van de voorgestelde reductiedoelstellingen,
de voorgestelde maatregelen en van de specifieke gevolgen van de maatregelen met betrekking
tot de «gevoelige gebieden». Is de Minister bereid een impactanalyse met betrekking
tot de gevolgen van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen voor
de Nederlandse land- en tuinbouw te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
II Antwoord/ Reactie van de Minister
III Volledige agenda
Nederlandse inzet voor Raadsbesprekingen Commissievoorstel duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Kamerstuk 22 112, nr. 3481 – Brief d.d. 8 september 2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Fiche: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Kamerstuk 22 112, nr. 3472 – Brief d.d. 15 juli 2022, Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
EU-voorstel: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen COM (2022) 305 (Engelstalige versie)
Kamerstuk (2022Z12925), EU-voorstel d.d. 23 juni 2022, Europese Commissie
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.