Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 174 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van Richtlijn (EU) 2021/338 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2021 tot wijziging van Richtlijn 2014/65/EU wat betreft informatievereisten, productgovernance en positielimieten, en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/78 wat betreft de toepassing daarvan op beleggingsondernemingen, om bij te dragen aan het herstel van de covid-19 crisis (PbEU 2021, L 68) (Implementatiewet richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 30 september 2022
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
1. Inleiding
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de implementatiewet
voor het herstelpakket beleggingsondernemingen. Deze leden ondersteunen het wegnemen
van onnodig belastende verplichtingen en hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen
bij.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het implementatievoorstel en
daarbij nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Implementatiewet
richtlijn herstelpakket beleggingsondernemingen. Deze leden vragen de regering wat
de reden is van een herstelpakket voor beleggingsondernemingen. Deze leden vragen
de regering voorts waarom er ooit (onnodig) belastende verplichtingen zijn ingesteld
voor beleggingsondernemingen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel, en hebben
met name grote zorgen over de voorstellen ten aanzien van positielimieten. Deze leden
vinden de inhoudelijke toelichting op dit deel van het wetsvoorstel summier, en hebben
hier dan ook een aantal vragen over.
2. Inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de SP-fractie vragen de regering naar de ratio van de Markets in Financial
Instruments Directive II (MIFID II) en de onderbouwing van de wijzigingen.
2.1. Algemeen
De richtlijn diende uiterlijk op 28 november 2021 te zijn geïmplementeerd in nationale
wetgeving en vanaf 28 februari 2022 te worden toegepast, zo constateerde de leden
van de CDA-fractie. Uit de transponeringstabel blijkt dat op een aantal punten geen
implementatie nodig is maar op een heel aantal ook wel. Hoe rijmt dit volgens de regering
met het feit dat deze richtlijn vanaf 28 februari 2022 moest worden toegepast, wat
een half jaar geleden was? Heeft deze te late behandeling consequenties zoals voor
boetes? Immers, op 27 januari 2022 heeft de Europese Commissie Nederland al in gebreke
gesteld voor het niet tijdig implementeren van de richtlijn, zo constateren deze leden.
Nederland is tot 27 maart 2022 in gelegenheid gesteld om op deze ingebrekestelling
te reageren. Deze leden wijzen erop dat een ingebrekestelling door de Europese Commissie
de eerste stap is in een infractieprocedure vanwege niet tijdige implementatie. Kan
de regering aangeven wat de reactie van Nederland zal worden? Kan de regering ook
aangeven hoe het komt dat deze richtlijn te laat is geïmplementeerd en waarom deze
nu pas voorligt in de Kamer?
De leden van de CDA-fractie lezen dat onder grondstoffenderivaat wordt verstaan: een
grondstoffenderivaat waarvan de som van alle nettoposities van eindpositiehouders
de omvang van hun positie in openstaande contracten vertegenwoordigt en gemiddeld
ten minste 300.000 eenheden («lots») in één jaar bedraagt. De Europese Autoriteit
voor effecten en markten (ESMA) zal een lijst opstellen van cruciale of significante
grondstoffenderivaten. Kan de regering aangeven of deze lijst er inmiddels is, aangezien
de datum van implementatie verstreken is? Kan de regering aangeven indien dit niet
het geval is, waarom niet, en indien dit wel het geval is, waarom deze niet bij de
stukken is toegevoegd?
De lezen van de CDA-fractie zien dat met betrekking tot artikel 5:89e, eerste lid,
een beleggingsonderneming of marktexploitant de bevoegdheid heeft om van de marktpartij
te eisen om tijdelijk voor liquiditeit op de markt te zorgen. Dit met de bedoeling
de effecten van een omvangrijke of dominante positie te beperken. Kan de regering
aangeven wat de instrumenten van het handelsplatform zijn als een marktpartij geen
gehoor geeft aan de eis om tijdelijk voor liquiditeit op de markt te zorgen?
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de regering kan aangeven wat de regering heeft
gedaan om alsnog binnen de implementatietermijn van negen maanden de richtlijn te
implementeren, Het lid van de fractie BBB vraagt of de regering kan aangeven of Nederland
in vergelijking met de andere Europese landen uit de pas loopt. Zo ja, waar komt dat
door? Het lid van de fractie BBB vraagt voorts wat de regering gaat doen om in de
toekomst zich wel te conformeren aan de implementatietermijn.
2.2. Informatie- en rapportageverplichtingen
Als er geen behoefte bestaat aan advies bij het wisselen tussen financiële instrumenten
door professionele beleggers, achten de leden van de D66-fractie het positief dat
deze verplichting wordt weggenomen. Ook andere rapportageverplichtingen kunnen als
overbodig worden ervaren door professionele beleggers. Daarom vragen deze leden hoe
de regering de eventuele overbodigheid van rapportageverplichtingen evalueert, bijvoorbeeld
bij professionele beleggers. Signaleert de regering ook onderwerpen waarbij consumenten
of professionele beleggers juist behoefte hebben aan méér informatie?
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de regering nader kan toelichten wat wordt bedoeld
met de in aanmerking komende tegenpartijen.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de regering kan toelichten of de beleggingsondernemingen
de verzoeken van professionele beleggers dienen te honoreren of dat zij zelf mogen
bepalen of ze inzicht geven in hun kosten en baten van de wissel van financiële instrumenten.
2.3. Positielimieten en positiebeheerscontroles
Het wegnemen van de belemmering van de ontwikkeling van nieuwe en minder liquide grondstoffenderivatencontracten
en in het bijzonder van nieuwe energiederivatencontracten kan volgens de leden van
de D66-fractie van invloed zijn op de huidige situatie op de energiemarkt. Deze leden
vragen hoe de regering de effecten op de energiederivatencontracten beoordeelt in
het licht van de situatie op de energiemarkt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering erkent dat grondstoffenmarkten
in toenemende mate financialiseren. Daarmee bedoelen deze leden dat het aandeel in
handel op grondstoffenmarkten van partijen die (verkopend of aankopend) daadwerkelijke
commerciële belangen hebben in grondstoffen, een steeds lager aandeel hebben in het
totale handelsvolume op grondstoffenmarkten. Deze leden wijzen er bijvoorbeeld op
dat het Title Transfer Facility-handelsvolume (TTF-handelsvolume) in 2020 114 keer
zo groot was als de daadwerkelijke gasconsumptie, terwijl dit in 2011 nog maar 14
keer zo groot was. Dezelfde ontwikkelingen zijn waar te nemen op andere grondstoffenmarkten.
Erkent de regering deze ontwikkeling? Kan de regering bijvoorbeeld de conclusies van
het onderzoek van de Universiteit van Bonn op dit punt, onderschrijven?1 Wat vindt de regering hier eigenlijk van?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of de regering vervolgens ook erkent
dat financialisering van grondstoffenmarkten bijdraagt aan toenemende volatiliteit
van grondstoffenprijzen. Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie
eens dat markten voor basisvoorzieningen als voedsel en energie op dit moment veel
te veel gebruikt worden puur voor speculatieve winst, terwijl deze speculatieve participanten
helemaal niks bijdragen aan een efficiënte allocatie van vraag en aanbod door daadwerkelijk
commercieel geïnteresseerde partijen? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie
eens dat de legitimiteit van markten, zeker als het om essentiële goederen als voedsel
en energie, gelegen is in het bewerkstelligen niet van speculatie maar van efficiënte
allocatie?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het eens is met de uitspraak
van de President van de Europese Commissie van oktober 2021 dat er «een einde moet
komen aan speculatie op energiemarkten»2, alsmede de uitspraak van de Ministers van landbouw van de G7 van 11 maart 2022 dat
zij «kunstmatig opgeblazen prijzen die aan de beschikbaarheid van voedsel en agrarische
producten raken, niet tolereren»3. Kan dit toegelicht worden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering verder om in te gaan op de vraag
in hoeverre speculatie op graanmarkten in 2022 heeft bijgedragen aan een gebrek aan
toegang tot graan van mensen wereldwijd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering het gerechtvaardigd vindt
om de toepassing van de scope van positielimieten te beperken, in plaats van in stand
te houden of uit te breiden, juist nu er op allerlei grondstoffenmarkten een steeds
verdere mate van financialisering is, en de prijsvolatiliteit de afgelopen jaren en
zeker ook in 2022 hoog was. Deze leden vragen hoe dit bijdraagt aan het streven om
speculatieve handel op dit soort basale goederen terug te dringen, dan wel helemaal
te stoppen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de gedelegeerde
richtlijn van 20 april 2022 die Richtlijn 2014/65/EU4 aanvult en positielimieten berekent, niet is onderworpen aan een analyse van huidige
marktontwikkelingen, noch aan een analyse van de potentiële invloed van veranderingen
van de positielimieten op het gedrag in financiële markten. Waarom is deze impact
assessment niet gedaan? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie
eens dat dit bij zo een belangrijk thema, omdat het aan de voedselzekerheid van miljoenen
mensen kan raken, onvoldoende is?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de regering kan toelichten
wat de bandbreedtes zijn van de positielimieten. Klopt het dat autoriteiten de baseline
voor positielimieten kunnen aanpassen, zo laag als 2,5 procent en zo hoog als 35 procent
van het beschikbare aanbod van het desbetreffende grondstoffenderivaat? Kan de regering
aangeven waarom deze bandbreedtes effectief zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of de regering bovengenoemde bandbreedtes
kan vergelijken met de bandbreedtes die in de Verenigde Staten gehanteerd worden.
Klopt het dat daar de bandbreedtes smaller (10%-25% zijn)? Waarom zijn de Europese
bandbreedtes breder? Waarom laat het onderhavige wetsvoorstel een kans na om die bandbreedtes
ook te verscherpen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier een baseline van 20 procent
voor de meest gevoelige en liquide voedselcontracten speculatie effectief terugdringt.
Welke onderbouwing heeft de regering daarvoor?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de regering kan ingaan op
de kritiek dat de definitie van Economisch Gelijkwaardige Over The Counter-contracten
(EEOTC) en «gelijkwaardig grondstoffenderivaat« excessief restrictief blijven, waardoor
marginale veranderingen in de contractuele specificaties van het derivaat ervoor kunnen
zorgen dat positielimieten vrij gemakkelijk omzeild kunnen worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder wat de reactie van de regering is
op de uitspraak van energie-expert van de Oxford Universiteit Patrick Heather, die
stelt: «TTF is continuing to attract risk management trading, as well as speculative
trading, and is by far the most liquid gas hub. [...] [I]t is by far (with NBP) the
hub with the largest share of futures trading, at 68 percent of total trades in 2021.
This indicates that there is an overwhelming amount of pure financial trading, rather
than purely physical reasons, and that aggregators, financial institutions and speculators
are trading at this hub more than at any of the others;»5. Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat deze speculatie
onwenselijk is en bestreden zou moeten worden, omdat dit niks bijdraagt aan de efficiënte
allocatie van vraag en aanbod?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering ook naar de mate waarin Dutch
Title Transfer Facility (TTF) nu onder scherp toezicht staat. Kan de regering ingaan
op de huidige mate van toezicht op de Dutch TTF? Deze leden vragen hoe het kan dat
er niets aan deze extreme speculatie en volatiliteit gedaan wordt, waarbij de overheid
als marktmeester optreed. Deze leden vragen welke voorstellen de regering hiertoe
wil doen.
3. Uitvoeringstoets
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de regering kan aangeven wat de impact zal zijn,
wanneer partijen zich niet meer hoeven te melden bij de AFM voor de nevenactiviteitenvrijstelling.
Kan de regering, hierop aansluitend aangeven om hoeveel partijen dit gaat?
4. Regeldruk
4.1. Algemeen
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de regering kan uitleggen wat voor gevolgen de
afschaffing van de periodieke informatieverplichting heeft voor de kwaliteit van de
uitvoering van transacties in individuele instrumenten.
4.2.2. Best execution
De besparing als gevolg van het niet hoeven verstrekken van periodieke informatie
over de kwaliteit van de uitvoering van transacties in individuele financiële instrumenten
zien de leden van de D66-fractie als een positieve ontwikkeling. Deze leden vragen
of de regering zicht heeft op de structurele besparing als gevolg van het niet langer
periodiek hoeven te verstrekken van informatie over de kwaliteit van de uitvoering
van transacties.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Bos
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
R.L. van den Bos, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.