Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 159 Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 30 september 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen
en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare
behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
Algemeen deel
1
1.
Inleiding
1
2.
Aanleiding en inhoud van het wetsvoorstel
2
3.
Ontvangen adviezen
14
4.
Regeling in Europese en internationale context
15
5.
Financiële gevolgen
15
II.
Artikelsgewijs deel
16
I. Algemeen deel
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen
van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in
nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen. Genoemde leden zijn het
eens met de voorgenomen wijzigingen maar hebben hierbij nog wel enkele vragen aan
de regering. De leden lezen dat de precieze gezondheidsrisico’s van deze nieuwe middelen
nog niet in kaart zijn gebracht maar dat het aannemelijk is dat ze ernstige gezondheidsschade
kunnen opleveren. Worden de gezondheidsrisico’s bij gebruik van deze middelen in kaart
gebracht, en zo ja, wordt de Kamer dan geïnformeerd over de uitkomsten?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen
van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in
nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen. Deze leden zijn van mening
dat het huidige drugsbeleid op vele fronten tekortschiet, en hebben meermaals gepleit
voor een fundamenteel andere aanpak ten aanzien van het drugsbeleid. Er moet een betere
balans komen tussen preventie en repressie, en daarbij moet ook gekeken worden naar
regulering. Daarom hebben deze leden nog enkele kritische vragen die zij aan de regering
willen voorleggen over het onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de Wijziging van de Opiumwet met als doel
het met designerdrugs omzeilen van de Opiumwet door criminelen tegen te gaan. En hiermee
de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen onaantrekkelijk te maken.
Deze leden hebben hierbij enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de regering om een derde lijst toe te
voegen aan de reeds bestaande lijsten van verboden psychoactieve substanties op basis
van de Opiumwet. Deze nieuwe lijst IA bevat een aantal stofgroepen waarvan de chemische
structuur is afgeleid van meerdere substanties met een psychoactieve werking die op
lijst I van de Opiumwet staan vermeld. De substanties en de preparaten daarvan zouden
vergelijkbare psychoactieve effecten teweegbrengen als bijvoorbeeld MDMA, THC (de
psychoactieve stof in cannabis) en heroïne. In essentie is dit wetsvoorstel een generiek
verbod op bepaalde stofgroepen. Over dit wetsvoorstel hebben de leden van de SP-fractie
enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de
Opiumwet in verband met het toevoegen van een derde lijst.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven
de noodzaak dat Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) zo snel mogelijk verboden worden.
De gevolgen van inname van deze NPS kunnen zeer schadelijk of zelfs dodelijk zijn.
Deze leden zijn dankbaar dat de regering eindelijk een mogelijkheid heeft gevonden
om deze stofgroepen te kunnen verbieden. De leden van de SGP-fractie hebben behoefte
aan het stellen van enkele vragen.
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Opiumwet in verband
met het toevoegen van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie
van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen Het
lid heeft daarbij een aantal vragen en opmerkingen.
2. Aanleiding en inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat uit het rapport van het RIVM blijkt dat landen om ons heen over zijn gegaan
op een generiek verbod op groepen nieuwe psychoactieve stoffen als gevolg van een
toename van gezondheidsincidenten. Kan uiteengezet worden om wat voor gezondheidsincidenten
dit ging en zijn dergelijke incidenten ook in Nederland gemeld? Op welke manier wordt
er door Nederland samengewerkt met België en Duitsland om de export vanuit Nederland
terug te dringen?
Daarnaast lezen de leden dat gekozen wordt het generieke verbod te beperken tot een
drietal stofgroepen en niet een totaalverbod op alle NPS-en. Hoe wordt voorkomen dat
de lijst later moet worden uitgebreid vanwege een toename van NPS-en die buiten de
verboden vallen, mede als gevolg van creativiteit van NPS-producenten?
In de brief valt te lezen dat de regering met dit generieke verbod het aantal ziekenopnames,
overlijdens en verkeersongevallen door gebruik van NPS-en zowel nationaal als internationaal
wil terugdringen. Zijn er cijfers bekend over deze aantallen sinds het rapport van
het RIVM van 2012? Zo ja, kunnen deze cijfers met de Kamer gedeeld worden en kan aangegeven
worden met hoeveel procent of absolute aantallen de regering dit wenst terug te dringen?
Ook lezen de leden dat het RIVM wijst op het risico dat de gebruiker door dit generieke
verbod terugvalt op klassieke drugs en dat het verbod zal leiden tot het uitwijken
naar de productie van nieuwe – nog legale – designerdrugs. De regering geeft in de
brief aan dat dit niet de verwachting is vanwege het lage gebruik in Nederland. Wat
zijn de gebruikscijfers momenteel en zijn deze hoger of lager dan voorgaande jaren?
Hoe worden de effecten van dit voorstel op het gebruik van klassieke drugs gemonitord?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er voorafgaand aan de inwerkingtreding van lijst
IA met de bevolking gecommuniceerd zal worden over de lijst met verboden stofgroepen.
Op welke manier zal deze communicatie plaatsvinden? Wordt er daarbij ook rekening
gehouden met de communicatie richting kwetsbare groepen zoals daklozen en tieners?
Hoe zal worden voorkomen dat gebruikers onwetend verboden middelen gebruiken?
Het RIVM wijst ook op het risico dat de gebruiker van NPS-en zich door het verbod
zal richten op de illegale markt. De leden vragen hoe er op zal worden toegezien dat
dit verbod niet zal leiden tot ongewenste straathandel en daaraan verbonden criminaliteit.
De gevolgen van dit verbod op de gebruikersmarkt zal worden gemonitord, zo valt te
lezen. Hoe frequent, en op welke manier wordt dit gemonitord, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting (hierna: MvT), dat nieuwe psychoactieve stoffen
op dit moment noch onder het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties van 1961
inzake verdovende middelen zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 valt, noch onder
het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971. Kan de regering
toelichten welke afwegingen er zijn gemaakt bij het verbieden van NPS-en terwijl niet
alle NPS-en zijn verankerd in internationale verdragen? Waarom wordt er afgeweken
van internationale verdragen door te kiezen voor een verbod via nationale wetgeving?
De leden van de D66-fractie constateren dat de gezondheidsrisico’s van NPS-en onvoldoende
in kaart zijn gebracht1. Hierdoor is het complex om de absolute en relatieve schadelijkheid van de NPS-en
vast te stellen. Kan de regering uitleggen op basis van welke ratio zij hebben gekozen
om het verbod op NPS-en wettelijk te verankeren, terwijl de gezondheidsrisico’s nog
niet in kaart zijn gebracht? Welke Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe
drugs (CAM) of wetenschappelijke adviezen liggen er ten grondslag aan het opnemen
van deze stoffen op deze lijst. Welk bewijs is er bijvoorbeeld van de omvang en de
mate van problematiek (op de dimensies waarop het CAM scoort) van synthetische cannabinoïden
in Nederland? De leden vragen de regering in hoeverre zij deze maatregel doelmatig
en proportioneel vindt.
Daarnaast vragen deze leden hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt met de aangenomen motie
van het lid Sneller2 naar aanleiding waarvan onderzocht wordt in hoeverre risicovolle middelen sneller
en doelmatiger gereguleerd worden. De aan het woord zijnde leden vinden een model
waarbij aan de verkoop en verkrijgbaarheid van NPS-en eisen en voorwaarden (omtrent
voorlichting, maximale verkoophoeveelheid, leeftijdsgrens, etc.) kunnen worden gesteld
een beter alternatief. Als een NPS snel nadat deze gesignaleerd is op deze wijze wordt
gereguleerd, kan vervolgens bekeken worden op welke manier voor de langere termijn
met deze stof(fengroep) omgegaan dient te worden. Hoe kijkt de regering naar deze
aanpak?
De leden van de D66-fractie leggen ook graag de vraag voor aan de regering hoe zij
aankijkt tegen de gevolgen van eerdere verboden van bepaalde middelen, te weten het
uitwijken van gebruikers naar nieuwe middelen die vaak onbekender en/of schadelijker
waren dan het (recent) verboden middel3. De gevolgen voor de volksgezondheid hiervan waren daardoor vaak tegengesteld aan
het beoogde doel van het verbod. Welke aanwijzingen heeft de regering dat de nu voorgestelde
verboden tot een andere uitkomst zullen leiden?
De leden van de D66-fractie constateren dat in Nederland nieuwe middelen worden gemaakt
die qua effect sterk lijken op verboden middelen maar hier legaal zijn. Dat geldt
niet voor landen in het buitenland. Kan de regering aan de hand van recente onderzoeken
onderbouwen welke NPS-en die hier legaal worden geproduceerd met name worden geëxporteerd
naar het buitenland?
De leden van de D66-fractie vernemen via de MvT dat de productie van de NPS-en aan
geen enkele kwaliteitscontrole is onderworpen. Deze leden vragen op basis van welke
onderzoeken blijkt dat de productie van NPS aan geen enkele vorm van kwaliteitscontrole
is onderworpen? Kan de regering dit onderbouwen? En als de regering kwaliteitscontrole
en meer informatie(voorziening) over de inhoud/samenstelling van bepaalde middelen
belangrijk vindt, dan is een verbod toch juist de verkeerde aanpak zo vragen deze
leden. In dat geval zou nadere regulering toch meer voor de hand liggen?
Daarnaast vragen deze leden aan de regering, indien er op dit moment er sprake is
van geen enkele kwaliteitscontrole, waarom niet is gekozen om zo een kwaliteitsmanagementsysteem
op te zetten, gezien het feit dat vele van deze middelen nu nog legaal zijn in Nederland.
Deze leden vragen in hoeverre een kwaliteitscontrole op de NPS-en handhavers meer
inzicht geven om te controleren welke producenten zich bevinden in de illegale drugsindustrie.
Kan de regering dit onderbouwen?
De leden lezen in de MvT dat in 2019 ongeveer vijf procent van alle drugs die in 11
Europese landen bij de testcentra zijn aangeboden NPS-en zijn. Deze leden vragen de
regering uit welke onderzoeken blijkt dat er nauwelijks NPS-en worden gebruikt in
Nederland, én dat er weinig incidenten zijn die verband houden met NPS?
De leden van de D66-fractie vragen aan de regering welke landen uit de Europese Unie,
naast België en Duitsland, hebben besloten om over te gaan tot generieke wetgeving
waarmee NPS-en bij voorbaat worden verboden? Deze leden vragen de regering hoe effectief
de internationale samenwerking zal zijn om dit verbod te handhaven, als het verbod
op NPS-en onvoldoende is verankerd in internationale verdragen en er dus niet overal
een internationale verplichting van handhaven is? Betekent dit ook dat er veel landen
in de Europese Unie zijn zonder een (generiek) NPS-verbod, en wat zijn de resultaten
(op het gebied van de bescherming van de volksgezondheid) van de aanpak in bijvoorbeeld
Spanje en Portugal die uitgaat van decriminalisering en het aanbieden van zorg in
plaats van een repressieve aanpak, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van D66 vragen de regering te reflecteren op de vraag waarom
bepaalde NPS-en voor gebruikers aantrekkelijk zijn. Welke relatie ziet de regering
met het verbod op niet-nieuwe psychoactieve stoffen? Immers, uit veel literatuur blijkt
dat het relatief(!) weinig schadelijke MDMA eigenlijk de voorkeur geniet van veel
mensen, maar dat de illegale status hiervan ertoe leidt dat mensen andere middelen
uitproberen of daar voor langere tijd naar uitwijken. Ziet de regering een relatie
tussen het Nederlandse coffeeshopbeleid en (lage) prevalentie van synthetische cannabinoïden
hier?
De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij een inschatting kan geven van
het totaal aantal NPS-stofgroepen dat potentieel onder de reikwijdte van voorgestelde
wet zou kunnen worden gebracht. Om enig geloof te kunnen hechten aan de effectiviteit
van onderhavig wetsvoorstel om een einde te kunnen maken aan het kat en muisspel tussen
politie en justitie versus de makers van NPS-en is immers nodig dat de beperkte mogelijkheid
om uit te wijken naar nieuwe stofgroepen of andere type middelen inderdaad een serieuze
belemmering vormt. De aan het woord zijnde leden zien daar in onderhavig wetsvoorstel
nog weinig bewijs voor.
De leden van de D66-fractie merken op dat regelmatig gewag wordt gemaakt van «designers»
in het illegale circuit die nieuwe drugs ontwikkelen, terwijl tegelijkertijd de geschiedenis
laat zien dat veel bekende synthetische drugs ontwikkeld zijn door farmaceutische
bedrijven of grote onderzoeksinstellingen. Daarom zouden deze leden graag van de regering
willen weten wat de oorsprong van bijvoorbeeld synthetische cannabinoïden is en waar
(en waartoe) deze voor het eerst ontwikkeld werden. Voorts vernemen deze leden graag
welke conclusies de regering aan de oorsprong van deze drugs verbindt en of dit strookt
met het narratief dat zij vaak horen ten aanzien van criminelen die nieuwe drugs «ontwikkelen».
De leden van de fractie van D66 vragen de regering welke andere juridische manieren
zij ziet om tegemoet te kunnen komen aan rechtshulpverzoeken uit Duitsland die betrekking
hebben op de handel in NPS-en.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de invoering van het generiek
verbod op NPS-en in verschillende landen waaronder België, Duitsland en het Verenigd
Koninkrijk (hierna: VK). Sinds de invoering van het generieke verbod in 2016 heeft
in het VK een verschuiving plaatsgevonden van de legale verkoop van NPS-en naar het
illegale straathandel, waar ook harddrugs worden verkocht4. Deze verschuiving kan ertoe leiden dat de gebruikers sneller terugvallen op de klassieke
illegale drugs. Sinds het verbod van NPS-en in het VK heeft niet alleen verschuiving
plaatsgevonden in de type gebruiker, met blijkt uit de nationale enquêtes dat een
stijging plaatsvind in het gebruik van cocaïne en MDMA5. De leden van de D66-fractie vragen of naar aanleiding van de casuïstiek van de VK,
of de regering kan onderbouwen waarom zij met het generieke verbod niet verwachten
dat die verschuiving ook in Nederland zal plaatsvinden? Op basis van welke onderzoeken
kan de regering deze stelling onderbouwen? En kan de regering reageren op de evaluaties
van de Britse NPS-wet?
De leden van de D66-fractie constateren ook dat uit het RIVM-rapport blijkt dat een
generiek verbod leidt tot een grotere complexiteit bij de opsporing en vervolging.
Deze leden vragen hoe de regering wil voorkomen dat net zoals bij de klassieke illegale
drugs, men terecht komt in een kat-en-muisspel waarbij schaarse capaciteit en middelen
verloren gaan?
Daarnaast constateren de leden dat na het RIVM-onderzoek uit 2012, de regering het
niet noodzakelijk acht om nogmaals een onderzoek te doen naar de wenselijkheid voor
een verbod op NPS-en. Deze leden vragen aan de regering of met de nieuwverworven kennis
van de afgelopen tien jaar en de casuïstiek uit het VK, het juist wenselijk is om
weer te onderzoeken in hoeverre een generiek verbod voor NPS-en noodzakelijk is? Deze
leden zijn ook enigszins verbaasd dat niet opnieuw om een advies over de aangepaste
insteek van onderhavig wetsvoorstel is gevraagd bij het RIVM.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een generiek verbod op Nieuwe Psychoactieve Stoffen het mogelijk maakt
om te voldoen aan rechtshulpverzoeken vanuit het buitenland, bijvoorbeeld voor overlevering,
tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen en kleine rechtshulp waarbij inzet
van dwangmiddelen is vereist of overname voor strafvervolging. De leden vragen hoe
op dit moment met dergelijke rechtshulpverzoeken wordt omgegaan met betrekking tot
NPS-en. Hoe vaak worden dergelijke rechtshulpverzoeken vanuit het buitenland met betrekking
tot NPS-en gedaan?
Na plaatsing van 4-FA op lijst I in 2017 is het gebruik van deze drugs in Nederland
significant afgenomen, zo schrijft de Minister. De leden vragen of kan worden weergegeven
wat het gebruik van 4-FA van 2012 t/m 2021 per jaar in Nederland is geweest.
Er komt geen mogelijkheid om een stofgroep bij ministeriële regeling aan te wijzen
voor lijst IA, omdat de kans volgens de regering niet groot is dat een hele stofgroep
met spoed verboden moet worden. De leden van de CDA-fractie vragen een nadere onderbouwing
van de inschatting dat die kans niet groot is. Betekent «niet groot» in dit geval
dat het ook «niet uitgesloten» is dat er met spoed een stofgroep verboden zou moeten
worden? Waarop is die inschatting gebaseerd? Is het toch niet beter om toch een mogelijkheid
per ministeriële regeling in de wet op te nemen, zoals dat nu ook al geldt voor lijst
I en lijst II?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het CAM in 2021 een risicobeoordeling heeft
uitgevoerd naar de schadelijkheid van 3-MMC, met als uitkomst het advies om 3-MMC
op lijst II van de Opiumwet te plaatsen en niet te wachten op een separaat verbod
gezien de schadelijkheid van de substantie. De leden van de CDA-fractie vragen of
voor elke nieuwe substantie waaruit blijkt dat het schadelijk is voor de gezondheid
een dergelijke risicobeoordeling wordt uitgevoerd door de CAM, voordat over wordt
gegaan op plaatsing op een van de lijsten in de Opiumwet. Binnen welk termijn wordt
een risicobeoordeling uitgevoerd? In hoeverre speelt het voorzorgsbeginsel hierbij
een rol, indien een risicobeoordeling nog op zich laat wachten, maar er wel signalen
zijn dat de substantie schade veroorzaakt? Kan in dat geval een tijdelijke plaatsing
op de lijst tot de mogelijkheden behoren?
De leden van de CDA-fractie vragen welke andere landen wel voor een generiek verbod
op NPS hebben gekozen. Kan de regering de ervaringen hiermee in die landen schetsen?
Fabrikanten en groothandelaren van (dier)geneesmiddelen vallen onder de uitzondering
op het verbod, zodat zij geen aparte ontheffingen hoeven aan te vragen. De leden van
de CDA-fractie vragen hoe dit zit voor de ontwikkelaars (farmaceuten, universiteiten
etc.) van (dier)geneesmiddelen. Moeten die wel met ontheffingen werken, en zo ja,
waarom?
De leden van de SP-fractie zouden in algemene zin graag een nadere onderbouwing willen zien van de regering
waarin zij ingaat op het gegeven dat met de nieuwe lijst IA een zeer ruime strafbepaling
wordt gecreëerd, terwijl niet per se vaststaat dat de in lijst IA opgenomen stofgroepen
ook daadwerkelijk een gevaar voor de gezondheid kunnen opleveren.
Kan de regering voor de leden van de SP-fractie verduidelijken op basis van welke
wetenschappelijke cijfers of feiten zij heeft gekozen voor de verschillende stoffen
die op lijst IA geplaatst worden? Zo nee, hoe is de regering dan gekomen tot de voorgestelde
Lijst IA? Zouden wetenschappelijke cijfers en feiten niet leidend moeten zijn in dezen?
Is de regering bereid lijst IA dusdanig aan te passen dat hierop alleen stoffen worden
opgenomen die aantoonbaar schadelijk kunnen zijn voor de (volks)gezondheid? Zo nee,
waarom niet?
De leden van de SP-fractie beseffen dat de ontwikkeling van designerdrugs altijd sneller
gaat dan het aanpassen van verbodenlijsten. Kan de regering uiteenzetten hoeveel tijdswinst
dit specifieke wetsvoorstel mogelijk gaat opleveren in het verbieden van gevaarlijke
stoffen? Waar zit hem precies de tijdswinst ten opzichte van de huidige situatie (dus
zonder lijst IA)?
De leden van de SP-fractie roepen in herinnering dat zij, evenals de fractie van de
PVV, vaak gevraagd hebben om een zogenaamde vangnetbepaling voor nieuwe psychoactieve
stoffen. Deze leden wijzen graag op de motie Van Nispen c.s.6 waarin werd bepleit dat het goed zou zijn om stoffen strafbaar te stellen waarbij,
gelet op de specifieke feiten en omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen,
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij voor geen ander doel zijn bestemd dan
voor de productie van verdovende middelen. De leden van de SP-fractie horen graag
in hoeverre het nu voorliggende wetsvoorstel overeenkomt met bovengenoemde motie en
ook in hoeverre het afwijkt van het voorstel uit de motie. Is het voorliggende wetsvoorstel
nu een allesomvattende vangnetbepaling? Zo ja, waarom wordt deze vangnetbepaling nu
wel door de regering voorgesteld, terwijl zij in voorgaande jaren steeds van mening
was dat een vangnetbepaling op basis van precursoren, niet mogelijk was (mede vanwege
Europese regelgeving)? Zo nee, waarom niet? En is de regering dan alsnog bereid om
óók stoffen strafbaar te stellen waarbij, gelet op de specifieke feiten en omstandigheden
waaronder deze zijn aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij voor
geen ander doel zijn bestemd dan voor de productie van verdovende middelen?
De leden van de SP-fractie horen ook graag van de regering hoe het staat met de uitvoering
van motie 24 077, nr. 479, waarin de regering werd opgeroepen om te onderzoeken of de huidige omgang met typen
drugs en de indeling in de huidige lijsten nog wel wetenschappelijk te rechtvaardigen
is. Zou het niet goed zijn om de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten voordat
een nieuwe lijst geïntroduceerd wordt op basis van een lijst, Lijst I, die wellicht
aan herziening toe is – immers de huidige lijsten zijn nog steeds grotendeels gebaseerd
op het advies van een commissie uit 1976? Zo nee, waarom niet?
Ook vragen de leden van de SP-fractie waarom de staatscommissie die onderzoek gaat
doen naar medicinaal gebruik van xtc nog steeds niet is ingesteld. Is de regering
het met deze leden eens dat dit erg lang duurt en dat de verwachte datum van verslag
van die commissie (te weten zomer 2024) ook rijkelijk ver weg is. Kan echt niet meer
vaart gemaakt worden met dit proces? Zo nee, waarom niet? Voorts vragen deze leden
of de regering bereid is de staatscommissie niet alleen onderzoek te laten doen naar
medicinaal gebruik van xtc, maar breder onderzoek te laten doen naar de huidige omgang
met typen drugs en de vraag of de indeling in de huidige lijsten nog wel objectief
wetenschappelijk te rechtvaardigen is.
Kan de regering ook nader ingaan op de ervaringen die zijn opgedaan met stofgroepenverboden
o.a. in het Verenigd Koninkrijk en Polen? Klopt het dat de ervaring in die landen
leert dat de stofgroepenverboden niet hebben geleid tot een betere bescherming van
de volksgezondheid.
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering voornemens is om eventuele nieuwe
stofgroepen per algemene maatregel van bestuur toe te voegen aan lijst IA. Is bij
deze procedure voorzien in een (zware)voorhangprocedure? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Raad van State heeft geadviseerd een doelmatige selectie van de
te verbieden stofgroepen te maken en merken daarbij op dat de regering een selectie
heeft gemaakt van een drietal stofgroepen. Kan de regering per stofgroep uitgebreid
toelichten waarop deze selectie is gebaseerd? De leden van de GroenLinks-fractie lezen
dat het de intentie is van de regering om de gevolgen van het onderhavige verbod op
de gebruikersmarkt te monitoren. In het rapport uit 2012 merkt het RIVM echter op
dat een dergelijk verbod onbedoeld als gevolg kan hebben dat het zicht op het gebruik
verloren zal worden. Dit lijkt haaks op elkaar te staan. De voornoemde leden vragen
zich dan ook af hoe de regering het gebruik zal monitoren? Daarnaast lezen de voornoemde
leden dat de kwaliteit en samenstelling van de aangeboden NPS na inwerkingtreding
van het onderhavige verbod ook zullen worden gemonitord. De voornoemde leden merken
op dat de regering zeer waarschijnlijk geen toegang zal hebben tot het gehele aanbod
van NPS op de illegale markt. Hoe zal de regering dan de kwaliteit en samenstelling
van de aangeboden NPS op de illegale markt nauwgezet monitoren? Welke concrete maatregelen
zal de regering treffen om te voorkomen dat zij het zicht verliest op de gebruikersmarkt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering hoopt met het onderhavige
wetsvoorstel het gebruik van NPS te ontmoedigen. Ook lezen de voornoemde leden dat
de regering stelt dat een verbod van de stof 4-FA heeft geleid tot minder gebruik.
Hoe groot is de afname in het gebruik van 4-FA na inwerkingtreding van het verbod
geweest? Is ook rekening gehouden met andere factoren welke het gebruik hebben kunnen
beïnvloeden bijvoorbeeld: is er sprake geweest van een toename van gebruik elders?
Hoe is het gebruik van 4-FA gemonitord? Welke andere maatregelen zal de regering treffen
om het gebruik van NPS te ontmoedigen? Klopt het dat uit onderzoek blijkt dat er nauwelijks
NPS worden gebruikt in Nederland én dat er weinig incidenten zijn die verband houden
met NPS?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de politie aangeeft dat de wetswijziging
samen zal gaan met een toename van de werklast. De voornoemde leden merken op dat
de politie nog steeds kampt met een personeelstekort en daarbij ook het Openbare Ministerie
kampt met een te hoge werkdruk. Hoe zal de regering concreet de politie accommoderen
om ondanks het personeelstekort alsnog hun werk met betrekking tot het opsporen van
handelaren en producenten van NPS goed uit te kunnen voeren? Hoe zal de wetswijziging
de caseload bij de politie beïnvloeden? Hoe zal de wetswijziging de caseload bij het
OM beïnvloeden? Hoe zal de regering het OM accommoderen om de werkdruk op een acceptabel
niveau te houden? Tevens merken de voornoemde leden op dat ook het NFI kampt met grote
personeelstekorten. Hoe zal de regering concreet het NFI accommoderen om het extra
werk omtrent NPS ten gevolge van het verbod te kunnen uitvoeren? Overigens merken
de voornoemde leden op dat het onderzoek naar NPS zeer complex kan zijn. Hoe zal de
regering garanderen dat niet alleen opsporingsambtenaren, maar ook handhavers en de
rechterlijke macht voldoende kennis hebben van de verboden NPS?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de verboden stofgroepen heeft
geselecteerd wegens de gezondheidsrisico’s. De voornoemde leden vragen zich af in
hoeverre het aannemelijk is dat de nog onbekende NPS vergelijkbare gezondheidsrisico’s
hebben als gerelateerde stoffen die wel op Lijst I van de Opiumwet staan? Waarop baseert
de regering dat het aannemelijk is dat ze vergelijkbare gezondheidsrisico’s hebben?
Erkent de regering de mogelijkheid dat een dergelijk verbod ook ertoe leidt dat niet
schadelijke NPS verboden zullen worden? Wenst de regering om ook niet schadelijke
NPS te verbieden? Is de regering bereid om de schadelijkheid van het huidige aanbod
van NPS onafhankelijk en op wetenschappelijke basis in kaart te brengen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering erkent dat het niet vast
staat dat alle middelen die deel uitmaken van een stofgroep als bedoeld in de voorgestelde
lijst IA daadwerkelijk schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Hoe verhoudt dit wetsvoorstel
zich tot het uitgangspunt van de Opiumwet dat middelen alleen onder de werking van
de Opiumwet kunnen worden gebracht als is aangetoond dat deze middelen het bewustzijn
van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn
gezondheid en schade voor de samenleving? De voornoemde leden merken op dat het onderhavige
verbod niet de mogelijkheid verleent voor een evaluatie van de schadelijkheid en indien
blijkt dat de stof niet schadelijk is, het verbod op de stof opheffen. Erkent de regering
dat er NPS zijn welke minder schadelijk zijn dan het verboden middel welke het zou
moeten nabootsen? Wenst de regering ook minder schadelijke NPS te verbieden? Is de
regering zich bewust van het risico dat gebruikers van NPS na het verbod terug zullen
keren naar het gebruik van illegale drugs, die in sommige gevallen nog schadelijker
zijn? Hoe zal de regering voorkomen dat er een verschuiving naar illegale drugs zal
plaatsvinden? Hoe zal de regering tegengaan dat er een illegale markt voor NPS gecreëerd
zal worden? Zal de regering haar steun verlenen om extra middelen vrij te maken voor
het voorkomen van verslavingsproblemen en zorg verlenen aan personen met verslavingsproblemen?
Welke concrete maatregelen zal de regering nemen om te voorkomen dat het onderhavige
verbod zal leiden tot een toename in drugsgebruik en een toename van incidenten?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het onderhavige verbod een generiek
verbod is. In het rapport van het RIVM uit 2012 wordt een generiek verbod op NPS expliciet
door de deskundigen afgeraden. Kan de regering nader toelichten in hoeverre dit rapport
heeft meegewogen in de besluitvorming met betrekking tot het wetsvoorstel? Hoezo heeft
de regering ondanks het advies van het RIVM toch besloten over te gaan op een generiek
verbod op NPS? Is de regering bereid het RIVM te vragen nader onderzoek te verrichten
naar een verbod op de voorgestelde drie stofgroepen? Wat voegt het stofgroepenverbod
toe aan de Opiumwet, als op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Opiumwet, een
middel onverwijld kan worden verboden bij ministeriële regeling? Klopt het dat de
introductie van het stofgroepenverbod in 2016 in het VK heeft geleid tot meer drugsgebruik
en tot meer incidenten bij bepaalde groepen gebruikers, soms zelfs met een dodelijke
afloop?
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de impact van het onderhavige
wetsvoorstel op het milieu. De voornoemde leden lezen dat de regering stelt dat het
risico dat een dergelijk verbod van NPS de milieuschade zal vergroten minimaal is,
maar vragen waarop de regering deze risico-inschatting baseert. Zal de regering verdere
maatregelen treffen om mogelijke milieuschade ten gevolge van het onjuist dumpen van
het chemisch restafval ontstaan uit de productie van NPS te beperken? Zo ja, welke
maatregelen zal de regering treffen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering hoopt met het onderhavige
wetsvoorstel de drugscriminaliteit te bestrijden. Wat zal de regering concreet doen
om drugscriminaliteit te bestrijden terwijl tegelijkertijd met een dergelijk verbod
de (potentiële) illegale markt vergroot wordt? Daarnaast lezen de voornoemde leden
dat er voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wetswijziging communicatie zal plaatsvinden
hierover. Hoe zal de regering ervoor zorgen dat burgers voldoende op de hoogte zijn
van welke middelen verboden zijn en welke middelen niet verboden? Op welke wijze zal
de regering de wetswijziging communiceren naar burgers?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat het waarborgen van het legaliteitsbeginsel
cruciaal is. Daarbij merken de voornoemde leden op dat meerdere derde partijen, waaronder
het RIVM, hebben geconstateerd dat het wetsvoorstel in strijd is met het legaliteitsbeginsel.
In hoeverre heeft de kritiek van derden dat het legaliteitsbeginsel geschaad wordt
meegewogen in de besluitvorming omtrent deze wetswijziging? Bovendien zijn de voornoemde
leden van mening dat de toelichting van de regering met betrekking tot het legaliteitsbeginsel
onvoldoende. Kan de regering nader verklaren hoe het onderhavige wetsvoorstel niet
in strijd zal zijn met het legaliteitsbeginsel, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie staan volledig achter het doel van de wet om de productie van en de handel in nieuwe
psychoactieve stoffen tegen te gaan en daarmee de volksgezondheid en de openbare orde
te beschermen. De genoemde leden vinden het een doorn in het oog dat Nederland een
grote producent en doorvoerland van synthetische drugs is, bestaande wetgeving niet
voldoende toereikend is om de ontwikkeling van nieuwe middelen drugs tegen te houden
of te bestrijden en dat producenten en handelaars nu nog manieren weten om de drugswetgeving
te omzeilen. De gevolgen van de illegale drugsindustrie voor de volksgezondheid en
de veiligheid zijn dusdanig ernstig dat de leden van de ChristenUnie-fractie extra
wetgeving op dit onderwerp toejuichen. Deze leden spreken de verwachting uit dat dit
wetsvoorstel helpt om de productie van nieuwe synthetische drugs te remmen, het gebruik
van NPS-en beperkt en de drugscriminaliteit doet afnemen. Zij hopen dat tot een voortvarende
behandeling van voorliggend wetsvoorstel kan worden overgegaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering de drie stofgroepen uit
het wetsvoorstel heeft geselecteerd om hun verwantschap met de stoffen uit lijst I
en om hun veronderstelde zeer schadelijke effecten op de gezondheid. Deze leden vragen
of het criterium zoals omschreven in het voorgestelde eerste lid van artikel 3aa uitputtend
is toegepast bij deze selectie. Met andere woorden: zijn er nu nog andere stofgroepen
bekend die op basis van artikel 3aa in aanmerking zouden kunnen komen voor lijst IA?
Zo ja, waarom is er niet voor gekozen deze groepen alvast op te nemen in het wetsvoorstel?
Is er een aanvullend criterium voor de selectie, zoals de gezondheidsschade?
De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen de regering in haar redenering dat
hoewel de exacte gezondheidsrisico’s van NPS-en niet bekend is, redelijkerwijs kan
worden aangenomen dat deze gelijk is aan de stoffen op Lijst I, gezien de chemische
verwantschap. Deze leden steunen de regering in het besluit om indachtig het voorzorgsbeginsel
over te gaan tot een generiek verbod op NPS-stofgroepen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar een nadere motivering van de keuze
voor de strafmaat. Waarom wordt ervoor gekozen in voorgesteld artikel 10a een lager
strafregime te hanteren dan in artikel 10? Juist ook gegeven het feit dat het relatief
strafklimaat ten aanzien van meer grootschalige drugshandel volgens onderzoek bijdraagt
aan de grootschaligheid van de drugscriminaliteit in Nederland.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken van de gelegenheid gebruik om te vragen
naar de voortgang van een drietal aangenomen moties die zien op de productie en handel
in en het gebruik van synthetische drugs. Kan de regering aangeven wat de stand van
zaken is omtrent de uitvoering van motie Bikker c.s. over onderzoek naar aanvullende
preventieve maatregelen om het gebruik van synthetische drugs terug te dringen7, de motie Bikker c.s. over onderzoek naar kanalen waarlangs jongeren aan synthetische
drugs komen8 en de motie Bikker/Michon-Derkzen over bezit van voorwerpen voor de productie van
synthetische drugs effectiever aanpakken9, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat NPS-en vaak worden geproduceerd om drugswetgeving te omzeilen. Deze leden
constateren dat dit ervoor gezorgd heeft dat het lastig was om NPS te verbieden, omdat
na verbod van een stof er vrijwel direct een nieuwe NPS met een kleine aanpassing
op de markt kwam. Deze leden vragen aandacht voor het feit dat met dit wetsvoorstel
NPS verboden worden, maar dat dit enkel drie stofgroepen betreft. De genoemde leden
vrezen dat producenten van NPS een weg zullen vinden om buiten deze drie verboden
stofgroepen nieuwe NPS-en zullen ontwikkelen die niet bij wet verboden zijn. Deze
leden vragen de regering waarom deze lijst niet is uitgebreid of een generiek verbod
op NPS wordt voorgesteld.
De leden van de SGP-fractie lezen dat voor toevoeging van een NPS aan bestaande drugswetgeving
daar een risicobeoordeling van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe
drugs aan vooraf gaat. De leden van de SGP-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel
een nieuwe lijst aan de Opiumwet wordt toegevoegd en vragen de regering of de CAM
voor dit wetsvoorstel wel een risicobeoordeling heeft kunnen doen. Deze leden wijzen
tevens op de lange wachttijden voor een risicobeoordeling bij het CAM in verband met
de tijdsintensieve procedure. Deze leden vragen de regering of in het vervolg niet
bij voorbaat drugs verboden kunnen worden, wanneer in de praktijk blijkt dat zij zeer
schadelijk zijn voor de volksgezondheid, in afwachting van deze risicobeoordeling.
De leden van de SGP-fractie lezen dat drugsprecursoren die zijn gereguleerd op grond
van Europese regelgeving uitgezonderd zijn van het voorgestelde verbod. De leden vragen
de regering wat het scenario is wanneer bepaalde grondstoffen die nu verboden zijn
op grond van Europese wetgeving een mutatie ondergaan of wanneer er sterk lijkende
grondstoffen ingezet worden voor de productie van NPS. Europese regelgeving komt minder
snel tot stand dan een Nederlands verbod. Kan de regering dit toelichten?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de voorgestelde lijst IA een drietal stofgroepen
bevat. Deze leden constateren dat deze lijst derhalve niet uitputtend is. De leden
vrezen dat drugsproducenten wegen vinden om toch legale NPS op de markt te brengen.
Naast onderzoek naar de praktijk in andere landen vragen de leden welk onderzoek nog
meer ten grondslag heeft gelegen aan de keuze om slechts drie stofgroepen te verbieden.
Deze leden lezen dat de kans gering is dat er nog onbekende substanties bestaan waarmee
NPS geproduceerd worden, maar constateren dat dit dus niet onmogelijk is. Een nieuwe
schadelijke stofgroep moet in verband met de volksgezondheid snel verboden kunnen
worden. Deze leden vragen de regering waarom niet voor een uitputtende lijst gekomen
is of een verbod op alle NPS.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de substantie 2-fenethylamine wordt uitgezonderd
van het verbod omdat het van nature in levensmiddelen, zoals chocolade, voorkomt.
Het toezicht op middelen met 2-fenethylamine ligt bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) en moeten voldoen aan de levensmiddelenwetgeving. De leden van de SGP-fractie
vragen de regering of er gevallen bekend zijn waarin 2-fenethylamine in grote hoeveelheden
is verduisterd of gebruikt voor de productie van NPS. Bij welke hoeveelheid is 2-fenethylamine
schadelijk voor de gezondheid? Wat is de vorm van het toezicht? Kan een NPS-producent
zich voordoen als chocoladehandelaar en aan grote hoeveelheden 2-fenethylamine komen?
Heeft de regering de mogelijkheid onderzocht om 2-fenethylamine strafbaar te stellen
en met een uitzondering te komen voor chocoladeproducenten?
De leden van de SGP-fractie lezen dat 3-MMC reeds op lijst II van de Opiumwet staat
omdat deze NPS na aandringen van de Kamer versneld verboden werd. De leden constateren
dat 3-MMC qua substantie en schadelijkheid beter op lijst IA zou passen dan op lijst
II van de Opiumwet. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij voornemens
is om 3-MMC na deze wetswijziging alsnog op lijst IA te plaatsen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het CAM na onderzoek op basis van de op dat
moment beschikbare informatie heeft geconcludeerd dat een NPS zoals 3-MMC geen vergelijkbare
risico’s oplevert als de middelen die vermeld staan op lijst I bij de Opiumwet. De
leden van de SGP-fractie constateren dat het CAM onderzoek heeft gedaan op basis van
summiere informatie. Hoe beoordeelt de regering de mogelijkheid dat op basis van meer
informatie het CAM tot een ander oordeel komt?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering vooruitlopend op het onderzoek en
lerend van de ervaring met een generiek verbod van andere landen om ons heen, heeft
gekozen voor een aparte lijst IA bij de Opiumwet, waar een drietal stofgroepen verboden
wordt. De leden vragen de regering wanneer de uitkomsten van dit onderzoek verwacht
worden. Deze leden vragen tevens wat de overwegingen van de regering zijn wanneer
uit onderzoek blijkt dat NPS schadelijker zijn dan tot nu toe gedacht.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in het rapport van het RIVM wordt gewezen op
het risico dat de gebruiker door het generieke verbod zal leiden tot het uitwijken
naar de productie van nieuwe – nog legale – designerdrugs. Deze leden de regering
hoe zij deze waarschuwing leest en of de regering voornemens is het wetsvoorstel aan
te passen met een generiek verbod op alle NPS-stofgroepen zodat het voor producenten
niet mogelijk is om een legale versie van NPS op de markt te brengen. Is de regering
er alles aan gelegen om nieuwe slachtoffers te voorkomen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat in het rapport van het RIVM naar voren komt
dat dit verbod ertoe leidt dat eisen aan de opleiding van de bij de handhaving betrokken
functionarissen moeten worden bijgesteld. De leden van de SGP-fractie overwegen dat
een verbod op NPS lang op zich heeft laten wachten en dat de regering kon voorzien
dat dit verbod er zou komen. De leden van de SGP-fractie constateren dat de opleiding
van de handhaving tijd vergt. Zij vragen de regering of in de eisen van de opleiding
van de bij de handhaving betrokken functionarissen reeds rekening gehouden wordt met
dit verbod.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering betoogt dat niet onomstotelijk vaststaat
dat alle middelen die deel uitmaken van een stofgroep als bedoeld in lijst IA schadelijk
zijn voor de volksgezondheid. De regering stelt derhalve dat het niet proportioneel
is om bij overtreding van het stofgroepenverbod een gelijke sanctiebedreiging op te
nemen als bij een overtreding van het verbod met betrekking tot middelen van lijst
I, ondanks het feit dat bekende substanties van de voorgestelde stofgroepen zijn opgenomen
op lijst I. De leden van de SGP-fractie stellen dat het onderzoek waarop deze stelling
gestoeld is summier is omdat nog weinig bekend is over NPS-en. De leden van de SGP-fractie
lezen dat de regering wel wijst op het potentieel (zeer) schadelijke karakter van
de middelen die deel uitmaken van een stofgroep IA en constateren dat verhalen met
slachtoffers uit de praktijk wel degelijk voor de ernstige gevolgen waarschuwen. De
leden van de SGP-fractie vragen de regering in hoeverre zij deze verhalen meeweegt
in haar besluit om niet aan te sluiten bij de sanctiebedreiging van lijst I. Deze
leden wijzen ook op de praktijk waarin reeds bestaande verboden steeds omzeild worden
door NPS-producenten, en het karakter van NPS dat bekendstaat als goedkoop, verslavend
en populair onder jongeren. De relatief verslavende en derhalve effectieve werking
om verdovend te werken, de rem op het lichaam uit te schakelen en de gevolgen voor
de volksgezondheid met name onder jongeren zou wat de SGP-fractie betreft voldoende
moeten zijn om de sanctiebedreiging aan te laten sluiten bij lijst I. De SGP-fractie
vraagt de regering welk signaal zij denkt te geven wanneer de sanctiebedreiging van
lijst IA niet aansluit bij lijst I. Is de regering zich voldoende bewust van de ernst
en afschrikwerking? Waarom is niet gekozen voor consistentie in beleid en aangesloten
bij de sanctiebedreiging van lijst I?
De leden van de SGP-fractie lezen dat met de voorgestelde sanctiebedreiging voor voorbereidingshandelingen
niet rechtstreeks wordt voorzien in de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Dit wordt later geregeld via het algemene artikel over voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De leden vragen de regering waarom, gezien de ernst van de impact van het gebruik
van NPS, niet is aangesloten bij de sanctiebedreiging voor voorbereidingshandelingen
voor stoffen op lijst I.
Het lid van de BBB-fractie staat achter de stelling dat middelen die vergelijkbare psychoactieve effecten teweegbrengen,
dan wel beogen teweeg te brengen, als de bekende drugs, zoals MDMA, THC (de psychoactieve
stof in cannabis) en heroïne (substanties en preparaten) een voor de gebruiker onbekend
gezondheidsrisico met zich mee kunnen brengen.
De precieze gezondheidsrisico’s van deze nieuwe middelen zijn echter nog niet in kaart
gebracht. Dat ze ernstige gezondheidsschade kunnen opleveren is echter aannemelijk
volgens de regering. Graag hoort het lid van de fractie BBB of hier ook stoffen tussen
kunnen zitten die geen ernstige gezondheidsschade opleveren en dus onterecht onder
deze wet gaan vallen?
De Afdeling advisering van de Raad van State wijst in dat verband erop dat een verbod
op stofgroepen een doelmatige selectie vereist van de te verbieden stofgroepen. Ook
dient de burger op passende wijze te worden voorgelicht over de stoffen die onder
het verbod vallen. De toelichting motiveert niet hoe aan deze voorwaarden zal worden
voldaan. Hoe reflecteert de regering hierop en kan deze aan het lid aangeven hoe de
regering aan deze bezwaren tegemoet denkt te komen?
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat een verbod op stofgroepen minder eenduidig
valt uit te leggen dan een verbod op één specifiek middel. Om het preventieve doel
te bereiken, is het daarom vanuit het perspectief van de burger van belang dat duidelijke
communicatie plaatsvindt over welke concrete stoffen onder het generieke verbod vallen.
De meeste burgers zullen dit niet weten, omdat daarvoor specialistische kennis is
vereist. Voor de effectiviteit van het wetsvoorstel is daarom een duidelijk communicatietraject
nodig. De toelichting gaat hierop niet in. Is de regering het met het lid van de BBB-fractie
eens dat burgers hierdoor ongewild en zonder kwade intenties in een strafbare positie
kunnen komen? En kan daarom de regering de doelmatigheid van het voorstel nader motiveren
en toelichten, zo vraagt dit lid.
Het RIVM heeft in 2012 een rapport uitgebracht over de voor- en nadelen van de invoering
van verschillende vormen van een generiek verbod op NPS-en. Dit leidde tot de kritische
conclusie dat een generieke strafbaarstelling van álle NPS-en niet haalbaar is, omdat
daardoor honderden verbindingen verboden zouden worden. Een beperkte invoering van
een generiek verbod zou wel haalbaar zijn. Ook zo’n verbod zou echter nadelen hebben
voor nuttige stoffen en juist door zijn beperkte aard het «probleem» niet goed afdekken.
Dit onderzoek heeft een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel bevat daarom geen generiek verbod, maar een verbod op drie specifieke
NPS-en. Uit de toelichting blijkt niet op welke wijze het RIVM betrokken is geweest
bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. Dit roept de vraag op in hoeverre de destijds
in het RIVM-rapport genoemde nadelen van een generiek verbod nu geen opgeld meer zouden
doen. Gezien de relevantie van het RIVM-rapport voor het wetsvoorstel, adviseert de
Afdeling om in de toelichting in te gaan op de nadelen die het RIVM beschrijft, en
te motiveren waarom daar nu anders tegenaan gekeken zou moeten worden. Voorts adviseert
de Afdeling om in de toelichting te motiveren waarom het RIVM niet is gevraagd om
opnieuw te adviseren over de wenselijkheid van de strafbaarstelling van drie specifieke
NPS-en. Het lid vraagt de regering deze motivaties alsnog op te leveren.
Het lid van de BBB-fractie heeft ook de reacties van de politie op het wetsvoorstel
gelezen en vraagt de regering om de genoemde eindconclusies van een reactie te voorzien
en aan te geven in welke mate de regering bereid is om de budgettaire gevolgen van
deze wet ook in te vullen.
3. Ontvangen adviezen
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de internetconsultatie onder andere is aangegeven dat er onduidelijkheid
blijft bestaan over de status van CBD-olie. Kan de regering hierop ingaan?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien het wetsvoorstel gesteund met de instemming van politie, Openbaar Ministerie,
Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en Douane. Deze leden hechten veel waarde aan
hun oordeel dat dit wetsvoorstel bij zal dragen aan de aanpak van drugscriminaliteit.
Genoemde leden vragen de regering welke middelen worden vrijgemaakt om de verhoging
van de werklast en capaciteit die verwacht wordt bij de opsporing en handhaving van
dit wetsvoorstel te realiseren.
In lijn met het advies van de Raad van State vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
nader te onderbouwen hoe de communicatie-inspanning bij invoering van voorliggend
wetsvoorstel eruit zal zien.
De leden van de SGP-fractie lezen dat partijen die belast zijn met de strafrechtelijke opsporing en handhaving
aangeven dat de wetswijziging gepaard zal gaan met een verhoging van de werklast en
capaciteit. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering hier voldoende op heeft
geanticipeerd. Zijn opsporings-en handhavingsdiensten voldoende voorbereid op een
verbod zoals voorgesteld?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het College aantekent dat voorbereidingshandelingen
op basis van de eerdere versie van het wetsvoorstel niet strafbaar waren. De leden
constateren dat dit in het huidige wetsvoorstel wel het geval is, maar vragen de regering
waarom de aanbeveling van het College van procureurs-generaal niet is opgevolgd wat
betreft de strafbedreiging van vier jaar gevangenisstraf om voor voorwaardelijke invrijheidsstelling
in aanmerking te komen. Deze leden vragen de regering waarom is gekozen voor een andere
weg, namelijk aanvulling van artikel 67 WvSv. Deze leden missen de consistentie in
het beleid, kan de regering hierop reflecteren?
De leden van de SGP-fractie lezen dat uit de internetconsultatie naar voren komt dat
gebruikers van NPS gewaarschuwd moeten worden voor de gezondheidsrisico’s van deze
gevaarlijke middelen. De leden van de SGP-fractie onderschrijven deze oproep en vragen
de regering hoe zij voornemens is in deze voorlichting te voorzien.
De leden van de SGP-fractie lezen dat, na inwerkingstelling van dit wetsvoorstel,
het in de lijn der verwachting ligt dat producenten van NPS hun werkzaamheden zullen
willen verleggen naar nog niet verboden middelen. De leden vragen de regering wat
het plan van de regering is om deze verschuiving tegen te gaan. Deze leden vragen
de regering hoe snel geacteerd kan worden op deze verschuiving naar de «legale» markt.
Deze leden vragen de regering of het mogelijk is om vooruitlopend op het advies van
het CAM, met inachtneming van de schokkende voorbeelden uit de praktijk, een verbod
in te stellen op een nieuw ontwikkelde NPS.
4. Regeling in Europese en internationale context
De leden van de CDA-fractie vragen of de discussie speelt of ook in het Enkelvoudig verdrag een lijst met stofgroepen
opgenomen zou moeten worden, zodat de internationale aanpak van de handel in NPS-en
mogelijk versterkt zou kunnen worden. Wat zou het standpunt van de Nederlandse regering
zijn in een dergelijke discussie?
De leden van de CDA-fractie vragen of er stofgroepen zijn die in de buurlanden België
en Duitsland wel verboden zijn en in Nederland met onderhavig wetsvoorstel niet. Zo
ja, welke stofgroepen zijn dat? Wat is de onderbouwing van deze (eventuele) verschillen
met de buurlanden, zo vragen deze leden.
5. Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie lezen over de te verwachten kosten voor het handhaven van de nieuwe verboden door
de politie. Zij constateren dat er vanaf de begroting 2022 middelen zijn vrijgemaakt
voor de handhaving op drugs, 21 miljoen euro. Een deel van die middelen wordt ingezet
voor de handhaving van het verbod op lachgas maar de leden vragen of de middelen ook
worden ingezet voor de strafrechtelijke handhaving van het NPS-verbod. Zo ja, hoeveel
geld is beschikbaar voor de handhaving van dit verbod, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de begrote incidentele (1,45 miljoen euro) en structurele
kosten (4,2 miljoen euro) voor de politie, het Openbaar Ministerie (hierna: OM) en
het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Deze leden merken op dat dit forse
bedragen zijn voor de beperkte reikwijdte en verwachte effectiviteit van onderhavig
voorstel. Begrijpen deze leden het goed dat bij elke toevoeging van een nieuwe stoffengroep
ook een adequate financiële dekking zal moeten worden geleverd. Deze leden vragen
aan de regering hoeveel extra fte’s de politie, het OM en NFI nodig hebben om de verwachte
toename van werklast met dit wetsvoorstel te kunnen dragen? Aangezien het vereist
is dat de handhavers specifieke chemische kennis hebben, vragen deze leden hoeveel
fte’s die in het bezit zijn van deze kennis, nodig is bij de douane, politie en het
NFI voor de handhaving.
Nog los van de financiële keuze om deze middelen niet aan bijvoorbeeld zedenzaken
te besteden, vragen deze leden waar de regering op baseert dat deze extra capaciteit
op korte termijn vandaan zal komen. Zij vragen dit uiteraard ook in het licht van
de huidige krapte op de arbeidsmarkt. Kan de regering garanderen dat de extra taken
die uit onderhavig wetsvoorstel voortvloeien niet ten koste zullen gaan van andere
taken van het NFI, OM en politie en/of dat wachtlijsten, doorlooptijden en aantallen
plankzaken niet zullen oplopen. Hoe is de regering voornemens de komende jaren te
monitoren of de inschattingen van de benodigde budgetten voor de uitvoering van deze
wet inderdaad toereikend zijn?
De productie en handel van NPS-en is op dit moment nog legaal, dat betekent dat daar
enige vorm van belasting wordt geïnd van bedrijven die deze stoffen produceren en
verhandelen. De leden van de D66-fractie vragen de regering om nader te onderbouwen
wat de impact zal zijn op de derving van belastinginkomsten indien het generiek verbod
in werking treedt. Daarnaast vragen deze leden of de verschuiving van de legale productie
en handel naar de illegaliteit, juist leidt tot een toename van ondermijning?
Daarnaast vragen deze leden welk bedrag aan financiële middelen de regering van plan
is om uit te geven aan preventie en voorlichting op het gebruik van NPS-en? Breder
zouden zij graag een overzicht ontvangen van het jaarlijkse budget dat vanuit de rijksoverheid
wordt besteed aan repressie enerzijds en preventie (inclusief verslavingszorg) anderzijds.
Zij menen dat het belangrijk is voor de medewetgever om dit inzicht te hebben om te
kunnen beoordelen of het nog sterker steunen op een repressieve aanpak inderdaad de
aangewezen weg is, of dat bij de keuze in (financiële) schaarste die de Tweede Kamer
elk jaar moet maken een keuze voor meer preventie meer voor de hand liggend is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het aantal potentieel te identificeren substanties als gevolg van het voorgenomen
verbod sterk zal toenemen, waardoor uiteindelijk ook het aantal aanhoudingen en strafzaken
zal toenemen. Van welke omvang wordt die toename verwacht te zijn, zo vragen dezeleden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat partijen die belast zijn met de strafrechtelijke opsporing en handhaving
aangeven dat het potentieel te identificeren middelen als gevolg van het voorgenomen
verbod sterk zal toenemen. Dit leidt tot structurele kosten vanwege de behoefte aan
opleiding van functionarissen en extra fte’s in verband met de werklasttoename. Deze
leden vragen de regering of al geanticipeerd wordt op deze werklasttoename en of al
gestart is met werven van extra fte’s.
De leden van de SGP-fractie lezen dat zowel in structurele als eenmalige kosten is
voorzien door het kabinet. Deze leden constateren dat in de opsporing en handhaving
nu ook al sprake is van tekorten in de capaciteit. Deze leden vragen de regering of
het mogelijk is, ingeval de structurele middelen onvoldoende blijken te zijn voor
de uitvoering van de wet, het budget aangevuld kan worden zodat daadwerkelijk voorzien
kan worden in de uitvoering van deze wet.
II. Artikelsgewijs deel
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering bijvoorbeeld «niet verwacht dat
er met de voorgestelde verboden een verschuiving ontstaat naar klassieke drugs» (p.
6, parafrasering). Deze leden vernemen graag uitgebreider: 1) wie de evaluatie zal
uitvoeren, 2) op welke indicatoren/ criteria de regering voornemens is om de effectiviteit
van onderhavig wetsvoorstel te laten beoordelen, 3) welke data hiervoor verzameld
dient te worden, en 4) welke alternatieve interventies/ beleidsinstrumenten zullen
worden bekeken om te bezien of deze een betere doeltreffendheid zouden hebben (gehad).
Artikel I
Onderdeel C
De leden van de SGP-fractie lezen dat er enkele uitzonderingen zijn op het verbod op NPS. De leden van de SGP-fractie
vragen hoe het toezicht op bijvoorbeeld apothekers en diergenezers geregeld is. Worden
de voorraden bijgehouden? Is het voor NPS-producenten mogelijk om het verbod via deze
uitzondering te omzeilen?
Onderdeel D
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het nieuw voorgestelde artikel 3aa, eerste lid wordt geregeld dat een
stofgroep bij AMvB kan worden toegevoegd indien twee of meer substanties die deel
uitmaken van die stofgroep zijn of worden toegevoegd aan de bij deze wet behorende
lijst I. De leden van de CDA-fractie vragen waarom hier voor een kan-bepaling is gekozen.
Deze leden vragen tevens of de regering kan toelichten onder welke omstandigheden
een stofgroep niet op lijst IA geplaatst zal worden, terwijl wel twee of meer substanties
van die stofgroep zijn of worden toegevoegd.
In het nieuw voorgestelde artikel 3aa, tweede lid wordt geregeld dat een stofgroep
bij AMvB van lijst IA kan worden geschrapt indien substanties die deel uitmaken van
die stofgroep zijn of worden geschrapt van lijst I. Begrijpen de leden van de CDA-fractie
hieruit dat een stofgroep enkel en alleen geschrapt kan worden van lijst IA als minimaal
één substantie van die stofgroep van lijst I geschrapt wordt? Klopt het tevens dat
met dit tweede lid een stofgroep geschrapt kan worden als er – ondanks het schrappen
van één of meerdere substantie(s) van lijst I – twee of meer substanties op lijst
I overblijven? Zo ja, kan de regering toelichten waarom deze mogelijkheid wordt gecreëerd?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering heeft overwogen om de AMvB, zoals
bedoeld onder het tweede lid van het nieuw voorgestelde artikel 3aa voor te hangen
bij het parlement.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een verheldering van het verschil tussen het voorgestelde derde lid van
artikel 3aa en het tweede lid van artikel 3aa.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het mogelijk wordt om bij AMVB stofgroepen te kunnen toevoegen aan de in
dit wetsvoorstel voorgestelde lijst IA. De leden van de SGP-fractie vragen waarom
is gekozen voor AMVB en niet voor ministeriële regeling. Deze leden wijzen op de snelheid
en de mogelijkheid tot spoedwetgeving die geboden is bij ernstige gevaren voor de
volksgezondheid.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het criterium waarop stofgroepen kunnen worden
toegevoegd is dat van een toegevoegde stofgroep twee of meer middelen deel uitmaken
die zijn toegevoegd aan lijst I bij de Opiumwet. De leden van de SGP-fractie vragen
de regering om vanwege dit criterium nogmaals te reflecteren op de sanctiebedreiging,
omdat middelen van lijst I bestanddeel zijn van de NPS. De leden van de SGP-fractie
lezen dat er twee of meer middelen deel uit moeten maken van lijst I bij de Opiumwet.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij zich rekenschap geven van de
mogelijkheid dat producenten van NPS dit criterium kunnen omzeilen en NPS kunnen ontwikkelen
die slechts één van de genoemde stoffen bevatten.
Deze leden vragen aandacht voor de mogelijkheid dat de bestanddelen op zichzelf niet
(heel erg) schadelijk zijn, maar de combinatie van stoffen wel een schadelijk effect
heeft op de volksgezondheid. Met dit wetsvoorstel is het onmogelijk om de combinatie
NPS te verbieden. De leden van de SGP-fractie vragen waarom deze mogelijkheid niet
tot uitdrukking komt in het wetsvoorstel.
Deze leden vragen de regering waarom is gekozen voor deze koppeling met lijst I bij
de Opiumwet en niet een ander objectief criterium om tot een verbod van de NPS te
komen.
Onderdeel H
De leden van de SGP-fractie lezen dat een ontheffingsgrondslag wordt toegevoegd voor industriële doeleinden.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe het toezicht wordt vormgegeven,
hoe worden die bedrijven gecontroleerd? De leden van de SGP-fractie vrezen voor «Postbus-bv’s»
met een KVK-nummer die via deze ontheffingsgrondslag aan de grondstoffen voor NPS
kunnen komen, maar voor criminele doeleinden gebruiken. Kan de regering aangeven hoe
dit voorkomen wordt, zo vragen deze leden.
Onderdeel L
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering het niet proportioneel acht om overtreding van het voorgestelde
artikel 2a lid 1, te bedreigen met dezelfde sanctiehoogte als overtreding van de verboden
in artikel 2, welke betrekking hebben op de middelen van lijst I. De leden van de
SGP-fractie vragen de regering waarom, gelet op het verslavende karakter en de gezondheid
van met name jeugdigen, niet wordt aangesloten bij de strafmaat voor artikel 2. De
leden van de SGP-fractie vragen de regering waarom zij niet voor het signaal kiest
dat de gevolgen van deze drugs zeer schadelijk zijn en gebruik daarvan zeer ongewenst
voor de samenleving. Daarnaast gaat er een signaal uit naar de producenten van deze
drugs. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering nader uiteen wil zetten waarom
is gekozen voor een lagere strafbedreiging.
De leden van de SGP-fractie lezen dat ondanks dat de delictsomschrijving van de voorbereidingshandelingen
in het voorgestelde eerste lid, onder 1, 2 en 3, niet de term «opzet»» bevat, voor
de veroordeling vereist is dat de pleger het opzet heeft op het voorbereiden of bevorderen
van het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of vervaardigen van een substantie
die deel uitmaakt van een stofgroep als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst
IA of een preparaat daarvan. Deze leden vragen waarom de term «»opzet»» niet in de
delictsomschrijving is opgenomen en hoe deze opzet bewezen moet worden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat voor het voorhanden hebben van voorwerpen, vervoermiddelen,
stoffen, gelden of andere betaalmiddelen, in het voorgestelde eerste lid, onder 3,
geldt dat de verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de voorwerpen,
vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen bestemd zijn tot het plegen
van een dergelijk feit. Deze leden vragen de regering hoe de rechter tot een bewezenverklaring
van het «»weten of ernstige reden heeft om te vermoeden»» moet komen. Kan de regering
aangeven hoe dit gecontroleerd wordt? Kan de regering aangeven waarom niet is gekozen
om dit vermoedelijk opzet weg te laten?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het tweede lid van het nieuwe artikel 10c voorziet
in een uitzondering van strafbaarheid voor degene die de in het eerste lid van dit
artikel omschreven feiten begaat met betrekking tot het binnen of buiten het grondgebied
brengen van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. De leden van de SGP-fractie
vragen waarom de regering heeft gekozen voor deze uitzonderingsgrond. Zij wijzen de
regering op de schadelijkheid voor de volksgezondheid, ook van een kleine hoeveelheid.
Deze leden wijzen de regering ook op de mogelijkheid om de gezondheid van een ander
te beschadigen wanneer de hoeveelheid voor eigen gebruik van de NPS wordt gebruikt
om aan een ander toe te dienen.
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, De Vrij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
A.M. de Vrij, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
PVV | 37 | Voor | |
GroenLinks-PvdA | 25 | Tegen | |
VVD | 24 | Voor | |
NSC | 20 | Voor | |
D66 | 9 | Tegen | |
BBB | 7 | Voor | |
CDA | 5 | Voor | |
SP | 5 | Voor | |
ChristenUnie | 3 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
PvdD | 3 | Tegen | |
SGP | 3 | Voor | |
FVD | 2 | Tegen | |
Volt | 2 | Tegen | |
JA21 | 1 | Niet deelgenomen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.