Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 207 Wijziging van de Invorderingswet 1990 en enkele andere wetten tot invoering van een grondslag voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente in specifieke gevallen (Wet delegatiebepaling geen invorderingsrente in specifieke gevallen)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Delegatiebepaling
2
3.
Technische wijzigingen
2
4.
Doeltreffendheid en doelmatigheid
3
5.
Evaluaties
3
6.
Budgettaire en overige aspecten
3
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
3
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
In uitzonderlijke omstandigheden kan de ontvanger besluiten om de invordering van
belastingschulden aan te houden. Ook in dergelijke situaties wordt er op grond van
de huidige wet- en regelgeving na het vervallen van de enige of laatste betalingstermijn
invorderingsrente in rekening gebracht. Dit kan onredelijk zijn, bijvoorbeeld als
er sprake is van een situatie waarbij de belastingschuldige geen verwijt kan worden
gemaakt voor het aanhouden van de invordering. De in dit wetsvoorstel voorgestelde
maatregel biedt een juridische grondslag om bij algemene maatregel van bestuur situaties
aan te wijzen waarin er geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht, omdat het
in rekening brengen van invorderingsrente door uitzonderlijke omstandigheden niet
redelijk wordt geacht1.
2. Delegatiebepaling
Het niet in rekening brengen van invorderingsrente na overschrijding van de enige
of laatste betalingstermijn in een bepaalde situatie kan uitsluitend bij wet worden
geregeld. Om sneller te kunnen inspelen op de wens om in geval van uitzonderlijke
omstandigheden geen invorderingsrente in rekening te brengen, wordt voorgesteld de
Invorderingswet 1990 (IW 1990) op dit punt te wijzigen. Deze wijziging houdt in dat
bij algemene maatregel van bestuur kan worden vastgesteld in welke situaties en onder
welke voorwaarden geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht. Het gaat hierbij
om situaties waarin het door uitzonderlijke omstandigheden niet redelijk wordt geacht
om invorderingsrente in rekening te brengen en waarin de bepaling in de IW 1990 op
grond waarvan renteloos uitstel van betaling wordt verleend niet van toepassing is.
Een situatie die momenteel aan de orde is waarin het onredelijk wordt geacht om invorderingsrente
in rekening te brengen, betreft de voorlopige aanslag inkomstenbelasting over het
jaar 2022 met belasting over inkomen uit sparen en beleggen (box 3-inkomen). Bij het
vaststellen van de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2022 is namelijk geen rekening
gehouden met het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021.2 In het algemeen zullen deze voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2022 onjuist
zijn vastgesteld. Het corrigeren van deze voorlopige aanslagen is echter uitvoeringstechnisch
niet mogelijk. Daarom is besloten om de dwanginvordering van deze voorlopige aanslagen
over het jaar 2022 met box 3-inkomen niet aan te laten vangen.3 Zonder aanvullende maatregelen wordt er, ondanks dat aan belanghebbenden is gecommuniceerd
dat zij de voorlopige aanslagen niet hoeven te voldoen, invorderingsrente in rekening
gebracht. Het wordt echter onredelijk geacht om bij deze belanghebbenden ter zake
van deze voorlopige aanslagen invorderingsrente in rekening te brengen.
In het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 (UBIW 1990) zullen de specifieke situaties
worden opgenomen waarin het niet redelijk wordt geacht om invorderingsrente in rekening
te brengen. In het UBIW 1990 is nu al opgenomen over welk tijdvak invorderingsrente
in rekening wordt gebracht, als een op grond van de IW 1990 verleend uitstel van betaling
is komen te vervallen. In genoemd besluit zal in ieder geval worden opgenomen dat
er geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht bij in 2022 opgelegde voorlopige
aanslagen inkomstenbelasting over het jaar 2022 met box 3-inkomen zolang er sprake
is van een invorderingspauze bij die aanslagen. De ontvanger zal een invorderingspauze
aanbieden tot het moment dat het box 3-inkomen in overeenstemming met het genoemde
arrest van 24 december 2021 is vastgesteld.
Aangezien de laatste betalingstermijn bij de voorlopige aanslagen over het jaar 2022
met box 3-inkomen 31 december 2022 is, is het van belang dat de voorgestelde delegatiebepaling
per 1 januari 2023 in werking treedt. Op die manier kan gelijktijdig met de inwerkingtreding
van de wet het UBIW 1990 worden gewijzigd, in die zin dat vanaf 1 januari 2023, de
dag na de laatste betalingstermijn, bij de voorlopige aanslagen over het jaar 2022
met box 3-inkomen geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht als volledige
betaling is uitgebleven.
3. Technische wijzigingen
De meer technische wijzigingen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
(Awir) en Mijnbouwwet worden alleen toegelicht in het artikelsgewijze deel van de
toelichting. Deze technische wijzigingen verduidelijken dat niet alleen bepaalde artikelen
van de IW 1990 van overeenkomstige toepassing zijn op de Awir en Mijnbouwwet, maar
ook de op die artikelen van de IW 1990 berustende algemene maatregel van bestuur.
4. Doeltreffendheid en doelmatigheid
De verwachting is dat met de voorgestelde delegatiebepaling sneller kan worden gerealiseerd
dat in een specifieke situatie geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht,
indien het niet redelijk is om in die situatie invorderingsrente in rekening te brengen.
Door de voorgestelde delegatiebepaling is het mogelijk om op korte termijn hiervoor
een wijziging door te voeren. De voorgestelde delegatiebepaling biedt hiervoor een
wettelijke grondslag.
Het op korte termijn realiseren van een wettelijke grondslag voor het niet in rekening
brengen van invorderingsrente in een specifieke situatie, wordt bereikt door de mogelijkheid
te bieden om dit bij algemene maatregel van bestuur te regelen. Een wijziging van
een algemene maatregel van bestuur is sneller te realiseren dan een wijziging van
een wet.
5. Evaluaties
Op dit moment is niet voorzien in een evaluatie van de voorgestelde delegatiebepaling.
Er zal wel worden gemonitord of de voorgestelde delegatiebepaling voldoende is om
snel te kunnen ingrijpen en te realiseren dat er geen invorderingsrente in rekening
wordt gebracht in een specifieke situatie. Op welke termijn monitoring plaatsvindt
is afhankelijk van de mate waarin en vanaf wanneer gebruik wordt gemaakt van de voorgestelde
delegatiebepaling.
6. Budgettaire en overige aspecten
Bij de voorgestelde delegatiebepaling is het budgettaire effect afhankelijk van de
specifieke situatie waarin geen invorderingsrente in rekening zal worden gebracht.
Ingeval van de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting over het jaar 2022 met box 3-inkomen,
worden de budgettaire gevolgen geschat op nihil, en worden daarmee binnen de huidige
kaders van de begroting gedekt. Bij toekomstige gevallen zal op het moment dat in
het UBIW 1990 wordt opgenomen dat bij die gevallen geen invorderingsrente in rekening
wordt gebracht, in kaart kunnen worden gebracht wat het budgettaire effect bij die
specifieke situaties is.
Ook brengt het feit dat de voorgestelde delegatiebepaling alleen een grondslag biedt
om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat er geen invorderingsrente in
rekening wordt gebracht met zich mee dat er geen gevolgen zijn voor de regeldruk,
de privacy, het doenvermogen, Europees recht, staatssteun en grondrechten.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (artikel 29 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)
Door middel van de voorgestelde technische wijziging van artikel 29 Awir wordt verduidelijkt
dat ook de op de artikelen 28 en 29 IW 1990 berustende algemene maatregelen van bestuur
van overeenkomstige toepassing zijn bij overschrijding van de in artikel 28 Awir opgenomen
betalingstermijn. Daarmee wordt verduidelijkt dat de in het voorgestelde artikel 28,
vijfde lid, IW 1990 bedoelde (en in het UBIW 1990 uit te werken) aanwijzing van situaties
waarin en voorwaarden waaronder geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht
en het in het Besluit belasting- en invorderingsrente opgenomen percentage voor in
rekening te brengen invorderingsrente ook gelden voor terugvorderingen van toeslagen
waarbij de betalingstermijn is verstreken.
Artikel II (artikel 28 van de Invorderingswet 1990)
Met het voorgestelde artikel 28, vijfde lid, IW 1990 wordt bewerkstelligd dat bij
algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke
voorwaarden geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht. Het gaat hierbij om
situaties waarin het door uitzonderlijke omstandigheden niet redelijk is om invorderingsrente
in rekening te brengen en waarin artikel 28, derde lid, IW 1990 niet van toepassing
is. Op grond van genoemd artikel 28, derde lid, IW 1990 is het ingevolge de in dat
lid genoemde bepalingen verleende uitstel van betaling reeds renteloos. De op grond
van het voorgestelde artikel 28, vijfde lid, IW 1990 aan te wijzen gevallen worden
opgenomen in het UBIW 1990.
In genoemd besluit zal, zoals toegelicht in het algemeen deel van deze memorie, in
ieder geval worden opgenomen dat er geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht
bij in 2022 opgelegde voorlopige aanslagen inkomstenbelasting over het jaar 2022 met
box 3-inkomen zolang die aanslagen niet worden ingevorderd in verband met het arrest
van de Hoge Raad van 24 december 2021.4
Artikel III (artikel 100 van de Mijnbouwwet)
Door middel van de voorgestelde technische wijziging van artikel 100 van de Mijnbouwwet
wordt verduidelijkt dat ook de op de artikelen 28 en 29 IW 1990 berustende algemene
maatregelen van bestuur van overeenkomstige toepassing zijn met betrekking tot de
invordering van de in de Mijnbouwwet bedoelde afdracht of een vooruitbetaling op een
afdracht. Daarmee wordt verduidelijkt dat de in het voorgestelde artikel 28, vijfde
lid, IW 1990 bedoelde (en in het UBIW 1990 uit te werken) aanwijzing van situaties
waarin en voorwaarden waaronder geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht
en het in het Besluit belasting- en invorderingsrente opgenomen percentage voor in
rekening te brengen invorderingsrente ook gelden bij de invordering van afdrachten
of van vooruitbetalingen op afdrachten op grond van de Mijnbouwwet.
Artikel IV (inwerkingtreding)
Dit artikel regelt de inwerkingtreding. Zoals toegelicht in het algemeen deel van
deze memorie wordt voorgesteld dat deze wet per 1 januari 2023 in werking treedt.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdA | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 3 | Voor | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.