Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de actie op toezegging en moties uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 31066-1027)
31 066 Belastingdienst
Nr. 1108 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15 september 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief van 3 juni 2022 over
de actie op toezegging en moties uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag (Kamerstuk
31 066, nr. 1027).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 juni 2022 aan de Minister voor Rechtsbescherming
voorgelegd. Bij brief van 13 september 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister «actie op toezegging en moties uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag» (Kamerstuk
31 066, nr. 1027) (hierna: de brief van de Minister). Deze leden willen de Minister bedanken voor
de heldere brief. Zij steunen alle initiatieven die bijdragen aan concrete en snelle
oplossingen. Daarbij zien zij ook de belemmeringen waar de Minister en zijn collega’s
in het kabinet mee te maken hebben. Deze leden stellen nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie hechten waarde aan een snelle en concrete oplossing zodat
snel en zorgvuldig de proactieve aanpak kan worden voortgezet en waar mogelijk worden
versneld. De Minister schrijft dat het voor betrokken instanties op dit moment niet
bekend is welke ouders en kinderen die gedupeerd zijn door de problemen met de kinderopvangtoeslagaffaire,
ook te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing. Zijn inmiddels wel alle door de
kinderopvangtoeslagenaffaire gedupeerde ouders geïnformeerd over het bestaan van het
ondersteuningsteam? Wat is daarop de respons van de ouders?
Antwoord:
Sinds begin dit jaar is er veel inzet gepleegd om bekendheid met het ondersteuningsaanbod
te creëren, onder meer door aandacht van gedupeerde ouders en (regionale) informatiebijeenkomsten
voor professionals. De communicatie-inzet is vooralsnog breed opgezet. Ook de media-aandacht
heeft bijgedragen aan bekendheid van het Ondersteuningsteam. Om gericht gedupeerde
ouders te kunnen informeren die te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing, is
het wetsvoorstel Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT1 nodig. Zoals ik in mijn brief van 18 juli jl.2 heb toegelicht blijkt het niet haalbaar om de datakoppelingen vooruitlopend op inwerkingtreding
van deze wet uit te voeren.
Ondertussen worden de noodzakelijke voorbereidingen getroffen, zodat ouders zo spoedig
en zorgvuldig mogelijk na inwerkingtreding wel direct benaderd kunnen worden.
We zien dat tot nu toe 202 gedupeerde ouders3 die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing van hun kind(eren) inmiddels de
weg naar het Ondersteuningsteam hebben weten te vinden. Bij deze ouders zijn 429 kinderen4 betrokken. Verder maken tot nu toe 11 ouders5 gebruik van de subsidieregeling kosteloze rechtsbijstand procedures rondom uithuisplaatsing
en gezagsbeëindiging minderjarigen voor gedupeerde ouders herstelregelingen kinderopvangtoeslag
(de subsidieregeling). Ook krijgt een aanzienlijk aantal gezinnen brede ondersteuning
van het lokale steunpunt.
De communicatie wordt de komende maanden geïntensiveerd zodat hopelijk meer ouders
gebruik kunnen maken van het brede ondersteuningsaanbod. Sommige ouders slaan het
ondersteuningsaanbod af omdat zij de regie of grip niet weer willen verliezen en omdat
zij door het gebrek aan vertrouwen in (overheids)instanties verminderd geloof hebben
in oplossingen van, en samenwerking met, professionals. De procesbegeleiders van het
Ondersteuningsteam zijn getraind om ook ouders en kinderen met wantrouwen naar de
overheid een gevoel van veiligheid in het contact te bieden. Voor veel ouders is het
contact met een procesbegeleider de eerste stap in het contactherstel na zich lange
tijd teruggetrokken te hebben. Ze voelen zich gesteund, niet meer alleen en kunnen
(beter) in gesprek met bijvoorbeeld gemeente en jeugdbescherming. Belangrijk uitgangspunt
bij de gehele hersteloperatie is en blijft dat de regie bij de ouders en kinderen
ligt. Zij bepalen of ze gebruik willen maken van de hen aangeboden ondersteuning.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat de Minister zich bewust is van zijn
verantwoordelijkheid met betrekking tot de wettelijke grondslag voor een koppeling
van de bestanden en onderschrijven de noodzaak die de Minister schetst een pragmatische
oplossing te zoeken om meer proactief en gerichter gedupeerde ouders en kinderen te
kunnen benaderen om hen te helpen. In dat kader streeft de Minister ernaar advies
te vragen aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en afspraken te maken met de Uitvoeringsorganisatie
Herstel Toeslagen (UHT), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Raad voor
de Kinderbescherming (RvdK) en de Gecertificeerde Instellingen (GI) en ook de technische
koppeling van gegevens in de zomer te realiseren. Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd
over het advies van de AP en de voortgang met betrekking tot de technische koppeling
van gegevens?
Antwoord:
Ik heb het advies van de AP deze zomer ontvangen. Zoals gebruikelijk wordt uw Kamer
geïnformeerd op het moment dat het wetsvoorstel met toelichting wordt ingediend bij
uw Kamer. In de toelichting op het wetsvoorstel zal in worden gegaan op het advies
van de AP en op de wijze waarop dat is verwerkt in het wetvoorstel en/of de Memorie
van Toelichting (MvT). Daarnaast is het gebruikelijk om bij de indiening bij uw Kamer
van het wetsvoorstel ook de adviezen aan uw Kamer aan te bieden.
Uw Kamer wordt bij voortgangsbrief in oktober aanstaande verder geïnformeerd over
de voortgang met betrekking tot de uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT.
Rechtsbescherming
Adequate rechtsbescherming is een blijvend aandachtspunt bij het versterken en versnellen
van de aanpak bij uithuisplaatsingen. De gewijzigde motie van het lid Van Raan c.s.
verzoekt de regering samen met gemeenten in samenwerking met de VNG meer regelruimte
te geven (Kamerstuk 31 839, nr. 852). De Minister onderschrijft de stelling van de motie door aan te geven dat differentiatie
in de aanpak nodig is. Kan de Minister bewerkstelligen dat ook bij een lokaal gedifferentieerde
aanpak voldoende rechtsbescherming wordt geboden?
Antwoord:
Rechtsgelijkheid en rechtsbescherming zijn belangrijke principes. De aanpak bij uithuisplaatsingen
is vormgegeven binnen bestaande structuren van wettelijke taken en bevoegdheden ten
behoeve van rechtsgelijkheid. Rechtsbescherming is onder meer geborgd in landelijke
wet- en regelgeving. Zo is opkomen tegen overheidsbesluiten geregeld in de Algemene
Wet Bestuursrecht en is de rechtsbescherming op het gebied van jeugdbescherming geregeld
in het Burgerlijk Wetboek en de Jeugdwet. Specifiek voor de ouders die te maken hebben
gekregen met de kinderopvangtoeslagaffaire én uithuisplaatsing van hun kind(eren)
worden extra mogelijkheden geboden in de vorm van kosteloze rechtsbijstand, het Ondersteuningsteam
en de lokale steunpunten op de vijf leefgebieden. Op hoofdlijnen is die ondersteuning
overal hetzelfde. In de praktijk zijn lokale verschillen, mede vanwege decentralisatie,
onvermijdelijk. Hierbij dient vooral gedacht te worden aan maatwerk gegeven de betreffende
situatie.
De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de toezegging die de Minister deed
tijdens het recente debat over de uithuisplaatsingen naar aanleiding van vragen van
het lid Westerveld (GroenLinks) ten aanzien van griffierechten. De Minister heeft
de Kamer toegezegd dat wanneer er procedures of procedurestappen zijn waarvoor gedupeerde
ouders griffierecht zijn verschuldigd, hij zou bezien of en hoe de Staat deze kosten
kan overnemen. Kan de Minister een stand van zaken geven met betrekking tot de uitvoering
van deze toezegging of hierop terugkomen bij een voortgangsbrief?
Antwoord:
Ik werk samen met de Raad voor de Rechtspraak aan een oplossing zodat voor gedupeerden
in procedures over uithuisplaatsingen geen griffierechten worden geheven. In oktober
zal ik uw Kamer middels de voortgangsbrief UHP KOT informeren over de stand van zaken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de opvolging van
de toezegging en de moties uit het debat over de problemen met uithuisplaatsingen
van kinderen. Deze leden vinden het van het grootste belang dat ouders en kinderen
die hiermee te maken hebben gehad adequaat worden ondersteund en dat hen recht gedaan
wordt. Vanuit die doelstelling hebben voornoemde leden nog de volgende vragen.
Koppeling bestanden
De leden van de D66-fractie willen graag dat het ondersteuningsteam in contact kan
komen met gedupeerden om hen op de hoogte te brengen van alle mogelijkheden waarin
zij ondersteund kunnen worden en waarop recht gedaan kan worden aan hun situatie.
Daarvoor is het natuurlijk wel nodig dat het ondersteuningsteam weet om wie het gaat.
De voornoemde leden vinden het moeilijk te verkroppen dat deze mensen slachtoffer
zijn van een overheid die ten onrechte hun gegevens heeft gebruikt om hen zwaar te
benadelen, maar dat hun gegevens nu niet gedeeld kunnen worden om hen van dienst te
kunnen zijn.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat de Minister in het debat benoemde binnen
twee weken aan de Kamer te kunnen melden hoe dit technisch haalbaar gaat zijn en daarbij
niet een juridische basis nodig te hebben. In de brief wordt een technische mogelijkheid
genoemd, maar is hiervoor geen enkele extra juridische grondslag nodig? Waarom wordt
dan alsnog gewerkt aan een wetsvoorstel dat wel hiervoor een wettelijke grondslag
moet bieden? Is er dan toch een juridische basis nodig, in tegenstelling tot wat de
Minister in het debat suggereerde? Is hiervoor ook inderdaad geen enkele andere belemmering
zoals de Minister al in het debat aangaf? Per wanneer kan het identificeren en contact
leggen met de gedupeerden concreet beginnen?
De leden van de D66-fractie vragen waarop de uiterlijke datum voor inwerkingtreding
van 1 januari 2023 is gebaseerd en wanneer de bijbehorende planning aan de Kamer wordt
aangeboden en wanneer het overleg met de Kamer zal plaatsvinden.
Antwoord:
Zoals ik in mijn brief van 3 juni jl.6 en tijdens het debat van 12 mei jl. heb aangegeven ontbreekt op dit moment de juridische
basis om persoonsgegevens, waaronder de BSN-gegevens van gedupeerden, te koppelen
aan persoonsgegevens die bekend zijn bij de jeugdbeschermingsorganisaties. In mijn
brief van 18 juli jl.7 heb ik aangegeven dat ik verwacht dat ik, onder voorbehoud van de uitkomsten van
de uitvoeringstoetsen, in september het voorstel van wet kan voorleggen aan de Raad
van State. In november verwacht ik het wetsvoorstel vervolgens aan uw Kamer aan te
kunnen bieden. Het streven is om de wet op 1 januari 2023 van kracht te laten zijn.
In laatstgenoemde brief heb ik uitgelegd dat ik mede op advies van de Raad voor de
Rechtspraak niets anders kan concluderen dan dat het noodzakelijk is om te wachten
met de koppeling totdat de wettelijke grondslag er is.
Daarnaast vragen de voornoemde leden of de Minister ook alles op alles zet uit te
reiken naar gedupeerde ouders die te maken hebben gehad met een vrijwillige uithuisplaatsing
en dat ook aan hun situaties recht wordt gedaan. Welke acties neemt de Minister op
dit moment ook deze ouders in beeld te krijgen?
Antwoord:
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over het
informeren van ouders over het Ondersteuningsteam. De communicatie wordt de komende maanden geïntensiveerd zodat hopelijk meer
ouders gebruik maken van het ondersteuningsaanbod. De kenbaarheid van de ondersteuning
moet zo hoog mogelijk zijn en de drempel om die ondersteuning te vragen zo laag mogelijk.
Dit geldt ook als er sprake is van vrijwillige8 uithuisplaatsing.
Diverse moties
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat snel recht gedaan kan worden
aan gedupeerde ouders bij wie een herziening van een lopende uithuisplaatsing tot
een terugplaatsing van het kind zou kunnen leiden. Kan de Minister op basis van het
puntsgewijze plan, om de nader gewijzigde motie van de leden Omtzigt en Marijnissen
(Kamerstuk 31 839, nr. 850) uit te voeren, aangeven op welke manier hierin de termijn van zes maanden is geborgd
zoals in de motie is gevraagd?
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang dat de gronden voor ondertoezichtstelling
of uithuisplaatsing weggenomen dienen te worden zodat een herziening ook succesvol
kan zijn voor de ouder. Heeft de Minister na het debat al contact opgenomen met de
VNG en/of gemeenten om hiervoor te zorgen en wat zijn de resultaten? Is er ook commitment
van gemeenten om hieraan mee te werken en specifiek de gemeenten die op basis van
het CBS-onderzoek relatief veel gedupeerde ouders onder hun inwoners hebben? In hoeverre
wordt hierbij ook meegenomen dat een jeugdhulptraject met voorrang wordt opgepakt
indien daarmee een herziening van een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing succesvol
voor de ouder kan zijn?
Antwoord:
Om met beantwoording van de laatste vraag te beginnen, de urgentie om het maximale
te doen voor deze gezinnen heb ik telkens onderstreept. Dit betekent niet dat er op
voorhand voorrang moet of kan worden verleend. Voorrang geven aan deze groep betekent
dat andere personen die ook in een kwetsbare positie verkeren langer moeten wachten
op hulp. Maatwerk treffen op persoonsniveau is wel mogelijk en wenselijk. Het Ondersteuningsteam
zet daarin ook in op goede samenwerking met gemeenten. Dit maatwerk wordt geleverd.
De VNG is betrokken bij het oplossen van vraagstukken die ontstaan als het Ondersteuningsteam
contact legt met gemeenten voor bijzondere vormen van ondersteuning die nodig zijn
voor deze gezinnen. Ik volg de inzet van het Ondersteuningsteam nauwlettend en ben bereid te kijken of «extra urgentie» in bepaalde situaties
nodig en mogelijk is in het kader van deze aanpak en wat dit concreet zou betekenen.
In de motie is verzocht indien een ouder om een herziening vraagt, deze binnen een
half jaar af te ronden, tenzij ouders zelf aangeven eerst op een andere wijze te willen
werken aan verbetering en herstel. Alle inzet is erop gericht om ouders goed te begeleiden
bij hun emoties, vragen en wensen rond de uithuisplaatsing van hun kind(eren). Tot
dusver kiest een klein aantal ouders ervoor een verzoek te doen tot beëindiging of
bekorting van de uithuisplaatsing. In alle andere situaties zijn er andere wensen,
moeten eerst de randvoorwaarden op orde komen of is sprake van een andere juridische
situatie. Het tijdsverloop en de uitkomsten zijn afhankelijk van de specifieke situatie.
Ieder gezin vraagt maatwerk dat ze ook wordt gegeven. Er zijn mij tot dusver geen
signalen bekend dat de termijn van zes maanden niet gehaald wordt.
Voorkomen van uithuisplaatsingen
De leden van de D66-fractie willen in aanvulling op de bijdrage in het debat van 12 mei
jl. benadrukken dat een andere prioritering binnen de jeugdzorg belangrijk is om uithuisplaatsingen
te kunnen voorkomen. Daarbij wijzen deze leden vooral naar de lange wachtlijsten die
op dit moment ervoor zorgen dat voor of tijdens een uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling
de zorg of hulp door wachtlijsten niet op gang kan komen waardoor de situatie alleen
maar verergert en de rechter zich gedwongen ziet zwaardere maatregelen op te leggen.
De Minister gaf aan dat hij zou terugkomen op deze prioritering in de brief van een
dag later, maar klopt het dat deze brief niet inging op dit specifieke punt? Welke
acties onderneemt de Minister om samen met gemeenten deze prioritering te verbeteren?
Antwoord:
Met de aangekondigde hervormingen in de jeugdzorg in de brief van 13 mei jl.9 willen we bereiken dat passende zorg beschikbaar is voor de meest kwetsbare kinderen
en jongeren. Dat betreft alle kinderen, inclusief kinderen met een beschermingsmaatregel.
De urgentie van de zorgvraag is doorslaggevend. In een vroeg stadium passende hulp
bieden kan een uithuisplaatsing mogelijk voorkomen. Het voorkomen van uithuisplaatsingen
is daarom voor ons een expliciet doel van de Hervormingsagenda. Een uithuisplaatsing
moet altijd een ultimum remedium zijn. De richtlijn «Uithuisplaatsing voor jeugdhulp
en jeugdbescherming»10 geeft professionals hiervoor duidelijke aanbevelingen, waarin het voorkomen van uithuisplaatsingen
een belangrijk onderdeel is. Dat neemt niet weg dat er situaties zijn waarin het voor
de veiligheid van de kinderen geboden is dat zij uit huis geplaatst worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de acties op toezeggingen
en moties uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag en hebben daarover nog enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom het allemaal zo lang duurt. De Minister
geeft zelf aan dat tijd een wezenlijke factor is bij uithuisplaatsingen. Wanneer verwacht
de Minister dat de wettelijke grondslag bij de Kamer aanhangig is gemaakt en met het
vervolgproces gestart kan worden?
Antwoord:
Zoals ik in mijn antwoord van de vragen van de D66-fractie heb aangegeven verwacht
ik dat ik, onder voorbehoud van de uitkomsten van de uitvoeringstoetsen en advisering
door de Raad van State, in november het wetsvoorstel aan uw Kamer kan aanbieden. Het
streven is om de wet op 1 januari 2023 van kracht te laten zijn.
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom van de reeds bestaande mogelijkheid
op grond van artikel 1:265d BW een uithuisplaatsing te beëindigen of te bekorten geen
gebruik wordt gemaakt? Zijn ouders en kinderen hiervan wel voldoende op de hoogte?
Antwoord:
De mogelijkheid voor ouders en kinderen vanaf 12 jaar een verzoek in te dienen ter
beëindiging of bekorting van de uithuisplaatsing wordt niet veel gebruikt. Hiervoor
zijn verschillende verklaringen denkbaar. Het kan zijn dat ouders bekend zijn met
deze mogelijkheid maar dat het voor hen voldoende duidelijk is dat het kind (voorlopig)
niet thuis kan opgroeien maar in bijvoorbeeld een pleeggezin. Ook kan meespelen dat
een machtiging uithuisplaatsing een beperkte duur heeft, namelijk maximaal 1 jaar
maar in de praktijk vaak 3 of 6 maanden. Als de GI verlenging van de machtiging niet
noodzakelijk vindt, loopt de machtiging af en komt de uithuisplaatsing ten einde.
Ook zullen er ouders en kinderen zijn die niet goed op de hoogte zijn van de juridische
mogelijkheden. Binnen het traject om de rechtsbescherming te verbeteren zal daarom
aandacht uitgaan naar betere informatie voor ouders en kinderen en voor rechtsbijstand
bij uithuisplaatsingen. De gedupeerde ouders die gebruik maken van (kosteloze) rechtsbijstand
en/of van het Ondersteuningsteam worden daar geïnformeerd over de juridische mogelijkheden.
Daarnaast wordt ook door de GI’s aandacht gegeven aan deze mogelijkheid.
Hoeveel van de ouders van de 1.675 uithuisgeplaatste kinderen hebben het gezag over
hun kinderen?
Antwoord:
Het is mij niet bekend hoeveel van de gedupeerde ouders het gezag over hun kinderen
hebben. Uit de schattingen van het CBS11 volgt wel dat op 30 december 2021 bij 315 kinderen sprake was van een lopende voogdijmaatregel.
Bij voogdij wordt het gezag over een minderjarige door iemand anders uitgeoefend dan
een ouder. Dit kan zijn na een gezagsbeëindigende maatregel maar ook bij kinderen
van ouders die tijdelijk geen gezag meer hebben, bij kinderen van wie de ouders zijn
overleden, of bij kinderen met een minderjarige moeder.
De leden van de PVV-fractie vragen naar de uitvoering van de motie van het lid Maeijer
(Kamerstuk 31 839, nr. 82912) waarbij gedupeerde ouders geholpen worden met het herstel van contact en terugkeer
in het netwerk en terugkeer in het gezin middels het opstellen van een familieplan.
De Minister geeft immers zelf aan dat tijd een wezenlijke factor is bij uithuisplaatsingen.
Genoemde leden willen weten of inmiddels al contacten hersteld zijn. Zo nee, waarom
niet? Waarom maakt de Minister hier geen vaart mee?
Antwoord:
De Eigen Kracht Centrale waar in de motie van het lid Maeijer naar wordt verwezen
is één van de partijen die een familiegroepsplan aanbiedt. Het is aan gemeenten om
een keuze te maken uit de verschillende aanbieders. Ik heb geen zicht op het aantal
toepassingen waar sprake is van een familiegroepsplan bij gedupeerde gezinnen waar
een uithuisplaatsing speelt of speelde. Het Ondersteuningsteam is bekend met de methodiek
en past elementen hiervan zelf toe. Het Ondersteuningsteam werkt met alle betrokken
partijen binnen de bestaande structuren van de jeugdbeschermingsketen. Samenwerking
met de Eigen Kracht Centrale is mogelijk en kan worden ingezet als de situatie zich
daarvoor leent.
Op 31 augustus 2022 hebben in totaal 202 ouders zich aangemeld bij het Ondersteuningsteam
met 429 betrokken kinderen. In de voortgangsrapportages van het Ondersteuningsteam13 wordt gewezen op een breed scala aan positieve resultaten voor gedupeerde gezinnen,
onder andere gevoelens van erkenning en herstel, beweging in processen die waren vastgelopen
en stappen naar een gewenste oplossing voor ouders en kinderen. Voorbeelden van dat
laatste zijn het tot stand brengen of aanpassen van een bezoekregeling, contactherstel
met kinderen of het indienen van een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing.
Er wordt door het Ondersteuningsteam, de ouders en alle betrokkenen rondom de kinderen
dagelijks gewerkt aan verschillende vormen van contactherstel. Sinds de inzet van
het Ondersteuningsteam zijn, voor zover bij hen bekend, zes kinderen14 terug naar huis gegaan. Via een voortgangsbrief in oktober informeer ik uw Kamer
verder over de resultaten van de inzet van het Ondersteuningsteam.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en hebben
daarbij nog een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de nader gewijzigde motie van de leden
Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) verzoekt bij ouders die zich nu melden, herzieningen binnen een half jaar af te
ronden. In de brief gaat de Minister niet expliciet in op die termijn. Mogen deze
leden aannemen dat die termijn gehaald wordt? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie lezen dat bij een verzoek voor een herziening als eerst
de GI aan zet is. Deze leden vragen de Minister waarom dit de route is. Snapt de Minister
dat voor ouders van wie hun kinderen uithuisgeplaatst zijn, de GI een onderdeel van
het probleem is? Hoe moeten ouders erop vertrouwen dat een organisatie die destijds
geen oog had voor de persoonlijke ellende waarin zij door toedoen van de overheid
gestort zijn, nu ineens wel oog heeft voor hen? Waarom kiest de Minister er niet voor
om een onafhankelijke kinderrechter direct naar de situatie te laten kijken?
Antwoord:
Alle inzet is erop gericht om ouders goed te begeleiden bij hun emoties, vragen en
wensen rond de uithuisplaatsing van hun kind(eren). Tot dusver kiest een klein aantal
ouders ervoor een verzoek te doen tot beëindiging of bekorting van de uithuisplaatsing.
In alle andere situaties zijn er andere wensen, moeten eerst de randvoorwaarden op
orde komen of is sprake van een andere juridische situatie. Het tijdsverloop en de
uitkomsten zijn afhankelijk van de specifieke situatie. Zoals ik in mijn antwoord
op de vraag van de leden van de D66-fractie heb aangegeven, zijn mij tot dusver geen
signalen bekend dat de termijn van 6 maanden niet gehaald wordt.
Het is wettelijk bepaald dat ouders zich eerst moeten wenden tot de GI. Uiteindelijk
beslist een kinderrechter over het voortduren van de uithuisplaatsing. Als de GI het
verzoek van de ouder om beëindiging of verkorting van de uithuisplaatsing afwijst,
kan de ouder zich tot de rechter wenden. Ik begrijp dat er sprake kan zijn van wantrouwen
en verstoord contact tussen ouder en jeugdbeschermer. Het Ondersteuningsteam, een
advocaat of een cliëntondersteuner kunnen desgewenst ouders begeleiden in het contact
met de jeugdbescherming en ook bij het indienen van verzoeken.
De leden van de SP-fractie lezen dat ouders zich kunnen laten bijstaan door een advocaat
wanneer zij een herziening van hun zaak willen. In een eerder stadium is door de Minister
toegezegd dat ouders die te maken hebben gekregen met gedwongen uithuisplaatsing,
gratis rechtsbijstand kunnen krijgen. Veel ouders hebben echter te maken gekregen
met een «vrijwillige» uithuisplaatsing en dat deze ouders daardoor geen recht hebben
op die gratis rechtsbijstand. Is de Minister het eens met de stelling dat dit een
vorm van rechtsongelijkheid is en dat dit onderscheid onwenselijk is? Zo ja, gaat
de Minister deze fout herstellen en hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de ouders
actief gewezen worden op hun rechten? Zo nee, waarom niet en hoe denkt de Minister
met zo’n houding het vertrouwen van ouders in de rechtstaat te herstellen?
Antwoord:
Ook ouders die te maken hebben met een vrijwillige uithuisplaatsing15 komen in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand. Indien een gedupeerde ouder, wiens
kind vrijwillig uit huis is geplaatst te maken krijgt met een procedure waarin pleegouders
zich beroepen op het blokkaderecht, een verzoek om een kind alsnog onder toezicht
te stellen of een verzoek tot beëindiging van het gezag dan kan hij of zij een beroep
doen op de subsidieregeling kosteloze rechtsbijstand.
De Raad voor de Rechtsbijstand zal samen met de Nederlandse Orde van Advocaten de
regeling evalueren. Mocht uit die evaluatie blijken dat uitbreiding van de regeling
noodzakelijk is dan ben ik bereid daarnaar te kijken.
Gedupeerde ouders worden van de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand op de hoogte
gesteld via de websites van de Raad voor Rechtsbijstand en de Uitvoeringsdienst Herstel
Toeslagen. Ook zijn medewerkers van het Ondersteuningsteam en de Raad voor Rechtsbijstand
die in contact staan met gedupeerde ouders hierover geïnformeerd, alsmede het Juridisch
Loket. Daarnaast is de subsidieregeling via de Nederlandse Orde van Advocaten onder
de aandacht van advocaten gebracht zodat zij hun cliënten daarover kunnen informeren.
In mijn brief van 3 juni jl. informeerde ik uw Kamer over dat wat technisch en juridisch
nodig is om de doelgroep uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag gericht te kunnen
bereiken. Ik zal hen na inwerkingtreding van het wetsvoorstel benaderen met informatie
over onder andere het Ondersteuningsteam en zal hen hierbij ook expliciet wijzen op
de kosteloze rechtsbijstand.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief
van de Minister. Deze leden achten het van het grootste belang dat kinderen die uithuisgeplaatst
zijn zo snel als de thuissituatie dat toelaat weer met hun ouders herenigd worden.
Zij hebben enkele vragen naar aanleiding van de voorliggende brief.
Gericht bereiken ouders en kinderen
De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief dat er een wetsvoorstel in voorbereiding
is die de juridische basis moet vormen persoonsgegevens van gedupeerden te koppelen
aan persoonsgegevens die bekend zijn bij de jeugdbeschermingsorganisaties. De Minister
geeft daarbij aan te streven het wetsvoorstel op 1 januari 2023 in werking laten treden
en over deze planning met de Kamer in overleg te treden. Acht de Minister het mogelijk,
mocht de parlementaire behandeling met spoed worden afgehandeld, deze wet eerder in
werking te laten treden? Zo ja, welke datum is haalbaar? Zo nee, waarom niet? In hoeverre
is deze wettelijke basis nodig om ouders en kinderen te kunnen herenigen? Mede gezien
het feit dat de Minister aangeeft dat het niet zijn intentie is te wachten op het
van kracht worden van die wet. In hoeverre is het zonder wettelijke basis, toch alvast
actie te ondernemen en persoonsgegevens te koppelen, juridisch kwetsbaar? Wat is de
mening van de AP hierbij?
Antwoord:
Zoals ik in mijn antwoord van vragen van de D66-fractie heb aangegeven verwacht ik
dat ik, onder voorbehoud van de uitkomsten van de uitvoeringstoetsen en het advies
van de Raad van State, in november het wetsvoorstel aan uw Kamer kan aanbieden. Het
streven is om de wet op 1 januari 2023 van kracht te laten zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen van de VVD-fractie heb aangegeven heb ik in mijn
brief van 18 juli jl.16 toegelicht dat het niet haalbaar blijkt om de datakoppelingen vooruitlopend op inwerkingtreding
van deze wet uit te voeren.
Ondertussen worden de noodzakelijke voorbereidingen getroffen, zodat ouders zo spoedig
en zorgvuldig mogelijk na inwerkingtreding wel direct benaderd kunnen worden.
In de toelichting op het wetsvoorstel wordt ingegaan op het advies van de AP en op
welke wijze dat is verwerkt in het wetvoorstel en/of de MvT.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Minister onderzoekt of ook uithuisplaatsingen
van voor 2015 in kaart kunnen worden gebracht. Wat is de stand van zaken van dat onderzoek
en wanneer kan daar uitsluitsel over worden verwacht?
Antwoord:
Inmiddels is gebleken dat gegevens die betrekking hebben op de periode vóór 2015 zeer
moeilijk te achterhalen zullen zijn. De reden hiervoor is gelegen in de invoering
van de Jeugdwet en de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen in 2015. Vanaf
dat moment zijn de GI’s en niet meer de provinciale Bureaus Jeugdzorg belast met de
taken op het gebied van de jeugdbescherming. Voor 2015 werd geen centrale registratie
bijgehouden van zowel jeugdbeschermingsmaatregelen als van jeugdhulp met verblijf.
Dit maakt het vinden van de juiste data voor 2015 gecompliceerd. Over de periode van
2012–2014 zijn wel jeugdbeschermingsgegevens beschikbaar, maar doordat jeugdhulp onder
verschillende wetten viel geen gegevens van jeugdhulp in combinatie met wel/geen verblijf.
Juist dit verblijfsaspect is relevant om te bepalen of er sprake is van een uithuisplaatsing.
Het traceren van dossiers uit de periode 2005–2015 zou een zeer intensieve exercitie
vergen, die mijns inziens niet in verhouding staat tot de opbrengsten. Dit zullen
naar verwachting nauwelijks lopende uithuisplaatsingen betreffen. Dit laat onverlet
dat ook ouders en kinderen die in het verleden met een uithuisplaatsing te maken kregen
behoefte kunnen hebben aan inzicht en erkenning. Via de brede communicatie hoop ik
deze ouders evengoed te kunnen bereiken.
Herziening bij lopende uithuisplaatsingen
De leden van de PvdA-fractie lezen ook in de brief dat ouders weinig gebruik maken
van de wettelijke mogelijkheid op grond van artikel 1:265d BW te vragen een uithuisplaatsing
van hun kind te beëindigen. Zoals deze leden het nu in de voorliggende brief lezen
zien zij wel dat ouders die van deze mogelijkheid gebruik willen maken daarbij beter
ondersteund gaan worden, maar lezen zij niet dat actie wordt ondernomen om ouders
op de hoogte te stellen van deze mogelijkheid. Zien deze leden dat goed? Zo ja, wat
gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat ouders beter op de hoogte worden gebracht
van deze mogelijkheid?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen van de PVV-fractie. Binnen het
traject om de rechtsbescherming te verbeteren zal aandacht uitgaan naar betere informatie
voor ouders en kinderen en voor rechtsbijstand bij uithuisplaatsingen. De gedupeerde
ouders die gebruik maken van (kosteloze) rechtsbijstand of het Ondersteuningsteam
worden door hen geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen tot
beëindiging of bekorting van de uithuisplaatsing. Daarnaast wordt ook door de GI aandacht
gegeven aan deze mogelijkheid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor de brief met betrekking
tot de acties op toezeggingen en moties gedaan in het debat rondom de uithuisplaatsingen
kinderopvangtoeslag. De voornoemde leden missen echter nog de uitvoering van een aangenomen
motie van GroenLinks en een toezegging gedaan aan GroenLinks. De voornoemde leden
zijn dan ook benieuwd hoe uitvoering gegeven gaat worden aan de aangenomen motie van
de leden Westerveld en Van Raan (Kamerstuk 31 839, nr. 825) over concrete streefcijfers en doelen vaststellen voor het verminderen van uithuisplaatsingen.
Antwoord:
In het debat op 12 mei jl. heeft de Staatssecretaris van VWS kanttekeningen bij de
motie geplaatst. Eén daarvan is dat de staat van de informatiehuishouding het nu niet
mogelijk maakt realistische streefcijfers te noemen. Dat moet beter. Een verbetering
van beschikbare en kwalitatief vergelijkbare data en landelijke monitoring is daarom
onderdeel van de Hervormingsagenda Jeugd, waar momenteel hard aan wordt gewerkt. Daarnaast
wordt per 1 januari jl. uithuisplaatsing als uniek item uitgevraagd bij de GI’s.
In de aankomende halfjaarlijkse voortgangsbrief over de jeugdhulp wordt u nader geïnformeerd
over de voortgang op dit punt.
In het debat op 12 mei heeft de Minister ook de toezegging aan deze leden – gedaan
dat hij ervoor gaat zorgen dat aangeboden rechtsbijstand ook echt helemaal gratis
is en dat hij een oplossing zou zoeken voor de griffiekosten. Is deze oplossing inmiddels
gevonden? Zo ja, hoe ziet deze oplossing eruit? Is de rechtsbijstand nu echt volledig
gratis?
Antwoord:
Zoals ik bij de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie heb aangegeven werk
ik aan een oplossing zodat voor gedupeerden in procedures over uithuisplaatsingen
geen griffierechten worden geheven. In oktober zal ik uw Kamer middels de voortgangsbrief
UHP KOT informeren over de stand van zaken.
Gericht bereiken ouders en kinderen
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat de Minister haast wil maken
met een wettelijke grondslag om persoonsgegevens te koppelen aan persoonsgegevens
die bekend zijn bij de jeugdbeschermingsorganisaties. De Minister wil de wettelijke
grondslag uiterlijk 1 januari 2023 in werking laten treden. Dat is vrij snel. Hoe
ziet de Minister de planning voor zich? Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten?
De voornoemde leden zijn ook benieuwd of overlegd is met de betrokken ouders of zij
toestemming geven voor een koppeling van dergelijke gegevens? Deze leden begrijpen
dat het nodig is om zicht te krijgen op de gedupeerde ouders en kinderen, maar wensen
de ouders dit zelf ook? Wat als ouders geen ondersteuning of hulp willen en hierdoor
toch weer in beeld komen? Deze leden lezen dat de Minister ernaar streeft deze zomer
de technische koppeling al te realiseren, het proces in te richten en de uitvoeringstoets
te doen om vanaf het moment dat het voorstel voor een wettelijke grondslag bij de
Kamer ligt te kunnen starten met het vervolgproces. Loopt het nog steeds op schema
om deze zaken in de zomer al te realiseren?
Antwoord:
Zoals ik in mijn antwoord van vragen van de D66-fractie heb aangegeven ontbreekt op
dit moment de juridische basis om persoonsgegevens, waaronder de BSN-gegevens van
gedupeerden te koppelen aan persoonsgegevens die bekend zijn bij de jeugdbeschermingsorganisaties.
Onder voorbehoud van de uitkomsten van de uitvoeringstoetsen en de advisering door
de Raad van State, verwacht ik het wetsvoorstel in november aan uw Kamer aan te kunnen
bieden. Het streven is om de wet op 1 januari 2023 van kracht te laten zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen van de VVD-fractie heb aangegeven heb ik in mijn
brief van 18 juli jl.17 toegelicht dat het niet haalbaar blijkt om de datakoppelingen vooruitlopend op inwerkingtreding
van deze wet uit te voeren.
Ondertussen worden de noodzakelijke voorbereidingen getroffen, zodat ouders zo spoedig
en zorgvuldig mogelijk na inwerkingtreding wel direct benaderd kunnen worden. Belangrijk
uitgangspunt bij de gehele hersteloperatie is en blijft dat de regie bij de ouders
en kinderen ligt. Zij bepalen of ze gebruik willen maken van de hen geboden ondersteuning.
In een vroeg stadium van de ontwikkeling van de wettelijke grondslag is contact gezocht
met het ouderpanel over de gewenste vorm en manier van communicatie naar ouders, nadat
bekend is om wie het gaat. Nog voordat de koppeling plaatsvindt, kan een individuele
ouder om redenen die verband houden met zijn specifieke situatie, aangeven dat diens
persoonsgegevens of van diens uithuisgeplaatste kind niet gebruikt mogen worden. In
de communicatie over dit wetsvoorstel zullen ouders op deze mogelijkheid worden gewezen.
Dat kan door middel van een verzoek daartoe aan mij. Vervolgens wordt de afweging
gemaakt tussen de doelen die met het wetsvoorstel zijn beoogd en de redenen die door
de ouder zijn aangevoerd om zijn persoonsgegevens te wissen.
Diverse moties
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat tot op heden in de praktijk weinig gebruik
gemaakt wordt van de mogelijkheid voor ouders, verzorgers en kinderen vanaf 12 jaar
om te vragen op grond van artikel 1:265d BW een uithuisplaatsing te beëindigen of
te bekorten. Is bekend waarom daar nog weinig gebruik van wordt gemaakt? Is het voldoende
bekend bij ouders en kinderen dat dit mogelijk is? Wat kan gedaan worden om hier meer
bekendheid aan te geven? Of zijn er andere redenen dat ouders en kinderen er niet
aan beginnen?
Antwoord:
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen van de PVV-fractie. Binnen het
traject om de rechtsbescherming te verbeteren zal aandacht uitgaan naar betere informatie
voor ouders en kinderen en voor rechtsbijstand bij uithuisplaatsingen. De gedupeerde
ouders die gebruik maken van (kosteloze) rechtsbijstand of het Ondersteuningsteam
worden door hen geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen tot
beëindiging of bekorting van de uithuisplaatsing. Daarnaast wordt ook door de GI aandacht
gegeven aan deze mogelijkheid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de acties die in gang
zijn gezet naar aanleiding van de toezeggingen en moties rond het debat over de uithuisplaatsingen
van kinderen van gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire. Deze leden maken van
de gelegenheid gebruik enkele vragen te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de wettelijke grondslag om de BSN-gegevens
te koppelen aan persoonsgegevens die bekend zijn bij de jeugdbeschermingsorganisaties
uiterlijk 1 januari 2023 in werking moet treden. Waarom werkt de Minister aan een
wettelijke grondslag, terwijl er een technische oplossing is die al binnen de huidige
wetgeving past?
Daarnaast vragen deze leden waarom de technische oplossing pas in het najaar gereed
lijkt te zijn. Welke mogelijkheden ziet de Minister de invoering te versnellen?
Antwoord:
Zoals ik in mijn antwoord van vragen van de D66-fractie heb aangegeven ontbreekt op
dit moment de juridische basis om persoonsgegevens, waaronder de BSN-gegevens van
gedupeerden te koppelen aan persoonsgegevens die bekend zijn bij de jeugdbeschermingsorganisaties.
Onder voorbehoud van de uitkomsten van de uitvoeringstoetsen en de advisering door
de Raad van State verwacht ik het wetsvoorstel in november aan uw Kamer aan te kunnen
bieden. Het streven is om de wet op 1 januari 2023 van kracht te laten zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen van de VVD-fractie heb aangegeven heb ik in mijn
brief van 18 juli jl.18 toegelicht dat het niet haalbaar blijkt om de datakoppelingen vooruitlopend op inwerkingtreding
van deze wet uit te voeren.
Ondertussen worden de noodzakelijke voorbereidingen getroffen, zodat ouders zo spoedig
en zorgvuldig mogelijk na inwerkingtreding wel direct benaderd kunnen worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten aanzien van herzieningen bij lopende
uithuisplaatsingen naar de acties ten aanzien van de motie van de leden Ceder en Arib
(Kamerstuk 31 839, nr. 837). Deelt de Minister de mening dat als ouders vragen om een herziening van de maatregel,
het wenselijk is dat hun zaak met voorrang wordt behandeld? Is de Minister al in gesprek
gegaan met de rechtspraak?
Antwoord:
Naar aanleiding van de motie van de leden Ceder en Arib is mijn ministerie in gesprek
getreden met de rechtspraak over het met voorrang behandelen van zaken van gedupeerde
ouders en kinderen. Laat ik voorop stellen dat ik als Minister niet kan en zal treden
in de behandeling van rechtszaken ter zitting. Daarover beslissen de rechtbanken zelf.
Desalniettemin hecht ik eraan met alle betrokken partijen te bespreken hoe we de verzoeken
tot herziening zo vlot mogelijk kunnen laten plaatsvinden. De rechtspraak heeft daarop
aangegeven dat verzoeken altijd op urgentie worden beoordeeld en dat er geen signalen
zijn van problemen met de snelheid van behandeling.
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van de brief van de regering. Dit lid heeft hierover
een aantal vragen en opmerkingen.
Gericht bereiken ouders en kinderen
In de ogen van het lid Omtzigt is het onbestaanbaar dat privacywetgeving op deze wijze
hulp in de weg zit. De belastinggegevens en de gegevens van jeugdzorg mogen via het
inlichtingenbureau wel gedeeld worden en worden effectief uitgewisseld om mensen te
controleren. Nu het nodig is gedupeerden te helpen, zou er geen wettelijke basis zijn
om de gegevens uit te wisselen? Dit lid verbaast zich erover dat dit het geval zou
zijn en verzoekt de Minister een methode te vinden om de gegevens wel te matchen.
Dit lid vraagt de Minister welke gegevens op dit moment allemaal al uitgewisseld worden
via het inlichtingenbureau en wat de kortst mogelijke termijn is waarop het mogelijk
is om de gegevens wel uit te wisselen.
Antwoord:
Zoals ik in bij de beantwoording van de vragen van de D66-fractie heb aangegeven,
ontbreekt op dit moment de juridische basis om persoonsgegevens, waaronder de BSN-gegevens
van gedupeerden te koppelen aan persoonsgegevens die bekend zijn bij de jeugdbeschermingsorganisaties.
Ik werk daarom aan het wetsvoorstel «Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens
UHP KOT» die de benodigde gegevensuitwisseling mogelijk maakt. Onder voorbehoud van
de uitkomsten van de uitvoeringstoetsen en de advisering door de Raad van State verwacht
ik het wetsvoorstel in november aan uw Kamer aan te kunnen bieden. Het streven is
om de wet op 1 januari 2023 van kracht te laten zijn.
Statistieken over vrijwillige uithuisplaatsingen
Het lid Omtzigt dankt de Minister dat hij gaat proberen zicht te krijgen op het aantal
vrijwillige uithuisplaatsingen. Maar deelt de Minister niet de mening dat het volstrekt
normaal zou moeten zijn om inzicht te hebben in de lopende vrijwillige uithuisplaatsingen?
Kan de Minister er dus voor zorgen dat adequaat wordt bijgehouden hoeveel kinderen
vrijwillig uithuisgeplaatst worden? Het is namelijk een zeer ingrijpende maatregel
voor ouder en kind.
Lukt het om binnen twee maanden zicht te krijgen op het aantal vrijwillige uithuisplaatsingen
van slachtoffers in het toeslagenschandaal?
Antwoord:
De term «vrijwillige uithuisplaatsing» wordt gebruikt voor uiteenlopende situaties,
waarbij niet altijd de overheid betrokken is. Zo gaat het bijvoorbeeld ook om het
op eigen initiatief van ouders (tijdelijk) onderbrengen van kinderen binnen het eigen
netwerk (zoals bijvoorbeeld grootouders). De overheid houdt wel zicht op alle plaatsingen
van kinderen in jeugdhulp met verblijf, inclusief pleegzorg. Hier vallen ook kinderen
onder die vanwege een problematische thuissituatie (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen.
De reden van het verblijf wordt wel geregistreerd door betrokken professionals, maar
valt niet zomaar te ontsluiten voor statistische doeleinden.
Met het CBS wordt opnieuw goed gekeken naar mogelijkheden om vrijwillige uithuisplaatsingen
in kaart te brengen, zowel met betrekking tot kinderen van gedupeerde ouders als in
het algemeen. In de voortgangsbrief UHP KOT van oktober aanstaande kom ik terug op
wat hierin wel en niet mogelijk is.
Het lid Omtzigt heeft er moeite mee dat de ouders zich via de GI moeten melden voor
een herbeoordeling. De motie vraagt helder om een herbeoordeling van alle lopende
zaken binnen zes maanden. Dit lid vraagt de Minister dan ook om hoeveel ouders en
kinderen dat zou gaan, hoeveel ouders en kinderen al bereikt zijn, en voor hoeveel
ouders er al stappen gezet zijn, zoals herstel van contact. Graag ontvangt hij een
duidelijk antwoord. Hoe ligt de Minister op koers om dit binnen zes maanden af te
ronden, zo vraagt dit lid.
Antwoord:
Een herbeoordeling van alle lopende zaken binnen zes maanden is niet aan de orde,
het is niet aan de overheid om voor alle ouders te bepalen dat een herbeoordeling
moet plaatsvinden. Zoals ik in mijn brief van 3 juni heb aangegeven, kan iedere ouder
die een herziening wil van een lopende uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling
zich melden bij de GI of het Ondersteuningsteam. Het Ondersteuningsteam kan ouders
begeleiden in de te bewandelen route. Tot dusver maakt een klein aantal ouders hier
gebruik van.
Er zijn geen signalen dat deze herzieningen niet binnen de termijn van zes maanden
worden afgerond. Zie verder mijn antwoord op vragen van de SP-fractie over de diverse
stappen die zijn gezet met hulp van het Ondersteuningsteam zoals herstel van contact
of terugkeer naar de ouders. In de voortgangsbrief van oktober zal ik uw Kamer hierover
verder informeren.
Het lid Omtzigt is de Minister-President, de Minister voor Rechtsbescherming en de
Staatssecretaris Toeslagen en Douane erkentelijk dat zij samen een aantal ouders zullen
spreken van kinderen die uithuisgeplaatst zijn. Dit lid zou graag een terugkoppeling
horen van wanneer de gesprekken met de Minister-President hebben plaatsgevonden en
wat zijn observaties en conclusies zijn uit deze gesprekken.
Antwoord:
De Minister-President heeft op 4 en 14 juli jl. samen met de Staatssecretarissen van
VWS en Financiën (Toeslagen en Douane) en mijzelf gesproken met twee ouders. Deze
gesprekken hebben veel indruk gemaakt. De complexiteit van de problemen – op meerdere
terreinen – waarmee deze ouders te maken hebben is groot. Het onrecht dat deze gezinnen
is aangedaan door de problemen met de kinderopvangtoeslag is voor veel onbeschrijfelijk
en had nooit mogen gebeuren. In het licht hiervan is de veerkracht van deze ouders
bewonderenswaardig. Wat zij verteld hebben geeft verdere aanknopingspunten voor het
verbeteren van de jeugdbeschermingsketen en bevestigt het belang van oog voor de menselijke
maat in wet- en regelgeving en in de uitvoering. Beide ouders worden momenteel ondersteund
door het Ondersteuningsteam en waren te spreken over de persoonlijke benadering die
daarbij wordt gehanteerd.
Het lid Omtzigt verzoekt om een update over een het onafhankelijke onderzoek naar
de uithuisplaatsingen en het toeslagenschandaal. Kan de Minister de conceptopdracht
en de conceptsamenstelling delen met de Kamer?
Antwoord:
Ik kan uw Kamer melden dat ik mij momenteel richt op het vinden van een voorzitter
voor de onderzoekscommissie. Dit heeft prioriteit omdat de verdere uitwerking en voorbereidingen
door of in samenspraak met de voorzitter moeten plaatsvinden. Bij het selecteren van
een voorzitter kijk ik naar: onafhankelijkheid in werkwijze en oordeel, draagvlak
onder gedupeerden, ervaring in bestuurlijke context en verbindende kwaliteiten.
De concept opdrachtformulering luidt als volgt:
«De commissie heeft tot taak het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen
te onderzoeken (2004 tot heden). De commissie richt daarbij haar aandacht in ieder
geval op:
– inzicht in de opeenvolging en samenhang van factoren die speelden bij gedupeerde gezinnen
die te maken kregen met een uithuisplaating.
– de impact van de samenloop tussen de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsing op het
leven van direct betrokkenen, en in het bijzonder de mate waarin het contact tussen
ouders en kinderen is beïnvloed.
– de rol van de overheid en overige betrokken instanties.
– hoe hiervan geleerd kan worden voor de toekomst (voorkomen van herhaling).
– generieke aanvullende aanbevelingen voor erkenningsmaatregelen en hoe deze uit te
voeren.
De commissie wordt verzocht om de rapportages van het Ondersteuningsteam en uitkomsten van het inspectieonderzoek te betrekken. De commissie wordt
ter overweging meegegeven een meldpunt in te stellen waar ouders en kinderen hun verhaal
kunnen doen en input kunnen meegeven.»
De definitieve opdrachtformulering zal in het instellingsbesluit worden vastgelegd.
De commissie bepaalt uiteindelijk zelf de onderzoeksvragen en de werkwijze.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier