Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad 14 - 16 september 2022 in Praag (Kamerstuk 21501-32-1458)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1459 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 september 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 31 augustus 2022 over de geannoteerde agenda informele Landbouw-
en Visserijraad 14-16 september 2022 in Praag (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1458).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 september 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 9 september 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Geurts
De adjunct-griffier van de commissie, Witzke
Vragen en opmerkingen vanuit de fractie en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
aankomende Landbouw- en Visserijraad. Deze leden hebben daarbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie willen hun zorgen uitspreken over de dalende beschikbaarheid
van kunstmest en meststoffen vanwege de hoge energieprijzen en de oorlog in Oekraïne.
Zo moet een grote kunstmestfabriek in Zeeland de productie noodgedwongen terugschroeven.
In een artikel van Politico de datum 9 augustus jongstleden staan verontrustende berichten
over mogelijke gevolgen voor de wereldwijde voedselproductie. Kan de Minister een
appreciatie geven over de signalen ten aanzien van dalende beschikbaarheid van kunstmest
en meststoffen?
Antwoord
Verschillende stikstofkunstmestproducenten in Europa hebben hun productie afgeschaald
in verband met de hoge gasprijzen. Ook in Nederland hebben de grote meststofproducenten,
zoals Yara Sluiskil, OCI-Nitrogen en Fibrant, de capaciteit fors gereduceerd. De kwantitatieve
beschikbaarheid van kunstmest in Nederland wordt niet publiek gemonitord. De meststoffenbranche
meldt dat op dit moment nog wel meststoffen geleverd worden, maar dat er in het winterseizoen
minder meststoffen gevraagd worden. Als de gasprijs voor langere tijd hoog blijft
zal de beschikbaarheid van kunstmest onder druk komen te staan.
Wat zijn volgens hem de te verwachten gevolgen voor de voedselzekerheid op ten eerste
het Afrikaanse continent, ten tweede in Europese lidstaten en ten derde in Nederland?
Antwoord
De gevolgen van een lagere beschikbaarheid van (kunst)meststoffen zullen zich naar
verwachting het hevigst voordoen in fragiele, lage-inkomenslanden en in veel mindere
mate in Europese lidstaten en Nederland die meer mogelijkheden en middelen hebben
om alternatieve aankoopmarkten aan te boren.
Deze leden willen ook graag weten hoe de Minister dit alles rijmt met de huidige onderhandeling
over nieuwe derogatieverlening op de Nitraatrichtlijn. Klopt het dat Nederlandse boeren
bij een eventueel verlies eerder aangewezen zullen zijn op het gebruik van kunstmest?
Zo ja, klopt het dan ook dat zij in dat geval extra te maken zullen krijgen met stijgende
kunstmestprijzen? Deze leden willen bij dezen graag nogmaals een sterk pleidooi houden
voor het mogelijk maken van bewerkte dierlijke mest als kunstmestvervanger, zodat
een boer minder dierlijke mest moet afvoeren en kunstmest moet aankopen. Dat scheelt
de boer veel geld en scheelt bij de kunstmestproductie veel gasverbruik en C02 uitstoot.
In andere woorden, kunstmestvervangers zijn beter voor de portemonnee en beter voor
het klimaat. Kan de Minister hier op reflecteren? Kan de Minister eveneens aangeven
of hij bij de aankomende Landbouw- en Visserijraad bereid is te pleiten voor het toestaan
van het uitrijden van kunstmestvervangers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Minister
uiteenzetten hoe de Nederlandse landbouw in zijn ogen voorop zou kunnen lopen ten
aanzien van kunstmestvervangers en binnen welke termijn hij verwacht dat er concrete
stappen gezet gaan worden?
Antwoord
De Kamer is maandag 5 september geïnformeerd over de hoofdlijnen van de conceptderogatiebeschikking
Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 450). Deze beschikking bouwt de uitzonderingspositie die Nederland had in Europa om meer
gebruik te maken van stikstof uit dierlijke mest per hectare op grasland bedrijven
in een periode van vier jaar af. Landbouwers kunnen de ruimte die vrij komt binnen
de stikstof-totaal norm invullen met kunstmeststoffen. Nederland pleit voor een mogelijkheid
om bewerkte dierlijke mest in te kunnen zetten als kunstmestvervanger, en heeft bij
de Europese Commissie een verzoek daartoe ingediend. Dergelijke meststoffen kunnen
met minder klimaat-impact geproduceerd worden uit lokaal beschikbare grondstoffen.
Dit maakt Nederland minder afhankelijk van fossiel gas dat uit het buitenland komt.
Het kabinet zet zich constant en intensief in voor kunstmestvervanging door dierlijke
mest in Europees Verband, ook met nadere lidstaten. Nederland heeft in de Landbouw-
en Visserijraad van maart gepleit om een dergelijke landen-specifieke oplossing mogelijk
te maken. Bovengenoemd verzoek van Nederland maakte deel uit van de besprekingen met
de Commissie over de derogatie voor graasdiermest, de Commissie beschouwt kunstmestvervanging
echter als een separaat traject.
De leden van de VVD-fractie hebben in het schriftelijke overleg van de vorige Landbouw-
en Visserijraad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1454) vragen gesteld over de nog niet vastgestelde eco-regelingen van het nieuwe Nationaal
Strategisch Plan (NSP). In de beantwoording gaf de Minister aan dat de simulatietool
ver ontwikkeld is, dat agrariërs aan het einde van dit jaar moeten aangeven of ze
willen deelnemen aan de eco-regeling en dat zij daarna nog wijzigingen kunnen doorgeven.
Echter, deze leden ontvangen signalen uit de sector dat de betreffende simulatietool
niet betrouwbaar is wegens het ontbreken van sommige voorwaarden en de verschillende
weging per regio. Kan de Minister aangeven of hij dit signaal herkent en erkent? Zo
nee, zou de Minister dat richting de sector willen onderbouwen? Zo ja, ziet de Minister
mogelijkheden om de tool te verbeteren?
Antwoord
Het klopt dat de simulatietool nog niet alle voorwaarden bevat. De beperkingen van
deze versie worden aangegeven bij de uitleg van de simulatietool. In oktober zal een
nieuwe geactualiseerde versie van de tool worden opengesteld. Een belangrijke reden
dat de huidige versie nog niet compleet is, is dat er nog steeds wijzigingen zijn
in het NSP.
De simulatietool is echt bedoeld voor boeren om de aanmelding te simuleren, en te
experimenteren met verschillende invullingen van de ecoregeling, eventueel in combinatie
met het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb), op hun bedrijf. Voor de echte
aanmelding in december wordt een ander systeem gebruikt, dat nu door RVO wordt ontwikkeld.
Deze zal de hiervoor benodigde informatie bevatten.
Daarnaast willen deze leden aandacht vragen voor zorgen in de akkerbouw, waar agrariërs
nu de bouwplannen maken en binnenkort de wintergranen gaan inzaaien. Het ontbreken
van definitieve besluiten over het NSP en een mogelijk onbetrouwbare simulatietool
maakt het voor hen lastig om op een goede wijze deel te nemen aan de eco-regelingen.
Erkent de Minister dit?
Antwoord
Ik begrijp de zorgen van de boeren, en deel deze ook. Veel boeren moeten binnen een
maand de keuze maken hoe zij hun bouwplan voor het volgende jaar inrichten.
De systematiek van de ecoregeling en de lijst eco-activiteiten staat vast, behoudens
Europese goedkeuring. Op de website van de RVO staan tevens sinds vrijdag 2 september
jl. de definitieve punten en waardes per eco-activiteit, en de definitieve gewascodes.
Definitieve omschrijvingen van de voorwaardes van de 22 eco-activiteiten zal ik komende
maand op de RVO-website laten plaatsen.
Zou de oproep van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond om 2023 als overgangsjaar te bestempelen
volgens de Minister soelaas bieden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee. Zoals reeds vaker in beantwoording van schriftelijke vragen (Kamerstuk 28 625, nr. 292) is aangegeven, is uitstel van de ecoregeling geen optie. Per januari 2023 gaat het
nieuwe GLB in. Elke lidstaat moet dan onder andere minimaal één ecoregeling aanbieden.
Door middel van de pilots, praktijktoetsen, doorrekeningen, en gesprekken met de sector,
ben ik ervan overtuigd dat er met de huidige toekenning van punten, waardes, en eco-activiteiten,
een goedwerkend systeem ligt dat voor zowel akkerbouwers als veetelers haalbaar is.
Ik zie wel in dat de veranderingen samen, vanuit het 7e Actieprogramma nitraatrichtlijn
(Kamerstuk 33 037, nr. 431), de conditionaliteiten, ecoregeling en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer,
groot zijn. Ik vind dat 2023 haalbaar moet zijn, zonder de langetermijnambitie uit
het oog te verliezen. Ik ben daarom bereid om in gesprek met de sector te zoeken naar
eventuele vereenvoudiging binnen de ecoregeling voor 2023.
De leden van de VVD-fractie vragen aan de Minister om een reactie op berichten van
Nederlandse media waaruit zou blijken dat de Minister niet aanwezig was in Brussel
tijdens de Landbouw- en Visserijraad van juli jongstleden. Klopt dat, zo vragen deze
leden. Zo ja, wat was destijds de afweging van de Minister om niet naar Brussel te
gaan, gelet op alle recente onrust in de agrarische sector en het belang van derogatieverlening
voor boeren? Deze leden vragen de Minister of hij een reconstructie kan geven over
het proces van de onderhandelingen en de inzet van Nederland op het moment dat er
een definitief besluit over de derogatieverlening is gekomen.
Antwoord
Dit klopt. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli (Kamerstuk 21 504-32, nr. 1456) is Nederland op hoog ambtelijk niveau vertegenwoordigd. Deze afweging is destijds
gemaakt op basis van de agenda-onderwerpen op de Raad en de beschikbaarheid van de
toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De derogatieonderhandeling
verlopen en verliepen in beginsel niet via de Landbouw- en Visserijraad. Nederland
is zich in deze periode dan ook op ambtelijk en bestuurlijk niveau blijven inspannen
voor een derogatieverlening voor Nederland. Wanneer het definitieve besluit over de
derogatieverlening gekomen is, ben ik bereid om, aanvullend op de informatie die eerder
al is gedeeld met de Kamer, het doorlopen proces toe te lichten.
Saneringsregeling visserij
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorwaarden en uitgangspunten
van de saneringsregeling voor de visserij. Deze leden vernemen graag hoeveel inschrijvingen
er inmiddels voor de saneringsregeling zijn binnengekomen.
Antwoord
Tot op heden zijn er ruim 40 aanmeldingen gedaan door visserijondernemers die gebruik
willen maken van de saneringsregeling. Daarbij wil ik benadrukken dat een aanmelding
niet hoeft te betekenen dat een schip daadwerkelijk gaat saneren, de ondernemer kan
zich op een later moment nog terugtrekken.
Deze leden maken zich voorts grote zorgen over de wijze van berekening van de vergoeding.
Uit de Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1455) lijkt het er immers op dat de saneringsvergoeding gebaseerd wordt op de grootte
van het schip in plaats van de waarde van de vangstrechten. Deze leden vragen zich
ten zeerste af of een saneringsvergoeding op basis van de grootte van het schip wel
de meest gerechtvaardigde berekeningsmethode is. Daarom vragen deze leden de Minister
om de saneringsvergoeding te baseren op enerzijds de grootte van het schip en anderzijds
de in te nemen vangstrechten in plaats van uitsluitend de grootte van het schip. Graag
ontvangen deze leden een toelichting van de Minister op dit punt en op welke wijze
een saneringsvergoeding op basis van de waarde van vangstrechten vormgegeven zou kunnen
worden.
Antwoord
Het subsidiebedrag van de saneringsregeling is inderdaad gebaseerd op de grootte van
het vissersvaartuig (bruto tonnage (BT)), omdat de inkomsten samenhangen met de grootte
van het vissersvaartuig.
Wageningen Economic Research (WEcR1) heeft aangegeven dat omdat er in de afgelopen jaren te weinig transacties van vangstrechten
hebben plaatsgevonden en het quotum van schol en tong al jaren is onderbenut, een
betrouwbare waardebepaling van contingenten niet als mogelijk wordt geacht. Een saneringssubsidie
enkel op basis van de waarde van vangstrechten is dan ook niet realistisch. De Europese
Commissie kan dergelijke staatssteun alleen goedkeuren als er zekerheid is dat er
geen sprake is van overcompensatie. Gelet op het voorgaande kan dit niet worden vastgesteld.
De leden van de VVD-fractie hebben voorts vernomen dat er binnen de visserijsector
onvrede is over de ongelijkheid van behandeling van vissers, doordat bij de sanering
alle vangstrechten moeten worden ingeleverd. Deze leden ontvangen graag een toelichting
van de Minister of hij kennis heeft genomen van de onvrede over de ongelijke behandeling
en of hij zich daarin kan verplaatsen. Voorts vernemen deze leden volgaarne wat de
voornemens van de Minister zijn om gelijke behandeling te waarborgen en daarmee de
gevoelens in de sector weg te nemen.
Antwoord
Ik heb de onvrede in de sector vernomen en mijn ambtsvoorganger heeft daarover uitgebreid
gesproken met de sector op 23 en 30 augustus. Wanneer een visserijondernemer gebruik
maakt van de sanering komen alle contingenten (vangstmogelijkheden), die op het te
saneren vaartuig staan, te vervallen. Een visserijondernemer die meerdere vissersvaartuigen
op naam van zijn bedrijf heeft staan en op ieder vaartuig contingenten heeft staan,
zal bij sanering alleen de contingenten verliezen die op het te saneren vaartuig staan.
Contingenten die door een visserijondernemer zijn aangehouden (gereserveerd) komen
ook te vervallen. De na sanering vervallen contingenten zullen, in afwachting van
de uitkomsten van de aangekondigde herziening van het contingentenstelsel, in gebruik
worden gegeven aan de Biesheuvelgroep (Producentenorganisatie) waartoe het gesaneerde
vissersvaartuig behoorde. Daarmee zijn deze vangstrechten beschikbaar voor de in deze
groep resterende vissersvaartuigen. De Biesheuvelgroep zal de contingenten beheren.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven aangaande een snelle en succesvolle saneringsregeling
de uitgangspunten van het advies van mevrouw Burger en de uitgangspunten in de Kamerbrief
van 19 juni 2020 (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 195). Deze leden zien de betreffende uitgangspunten niet volledig terug in de Kamerbrief
met betrekking tot de openstelling van de saneringsregeling visserij. Graag ontvangen
deze leden een toelichting van de Minister waarom er is afgeweken van het advies van
mevrouw Burger en hoe de snelheid en de effectiviteit van de huidige saneringsregeling
worden gewaarborgd.
Antwoord
Ik streef naar een sector die economisch gezond is en die vist met respect voor natuur
en milieu (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 195). Hierbij wordt ingezet op een kleinere en duurzamere vloot. Verkleining van de vloot
middels sanering had een aanpassing aan de beperktere ruimte en een versterking van
het ecosysteem tot doel. Dit sloot aan bij de uitgangspunten voor het realiseren van
een toekomstperspectief zoals vermeld in het advies van mevrouw Burger (Kamerstuk
29 675, nr. 194). Zoals in de brief van 28 juni 2021 gemeld (Kamerstukken 21 501-32 en 33 450, nr. 1328) was hiervoor geen steun bij de Europese Commissie.
De Brexit plaatst de sector voor nieuwe uitdagingen. Om specifiek aan de uitdaging
van het quotaverlies als gevolg van de Brexit het hoofd te kunnen bieden is de huidige
saneringsregeling opgesteld. Hiermee beoog ik het binnen de Brexit Adjustment Reserve
door de Europese Commissie beschikbaar gestelde budget te besteden aan het aanpassen
van de vangstcapaciteit aan de verlaagde quota, zodat het evenwicht tussen vangstmogelijkheden
(quota/contingenten) en vangstcapaciteit (uitgedrukt in brutotonnage) voor de blijvende
vissers wordt hersteld. Door vangstcapaciteit definitief uit de markt te nemen en
de vangstmogelijkheden van de vervallen contingenten om niet ter beschikking te stellen
voor aan de resterende actief gebruikte vissersvaartuigen, via de Producentenorganisaties,
wordt dat doel gerealiseerd. Omdat een belangrijk deel van de vissers getroffen is
door de Brexit, zal deze sanering naar verwachting voor een groot deel ook invulling
geven aan de voorgenomen sanering, zoals deze ook werd geadviseerd in het rapport
«Duurzame kottervisserij op de Noordzee» van mevrouw Burger.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de algemene fiscale maatregelen die genoemd
worden in de brief van 22 juli 2022. De leden maken zich echter wel zorgen over de
fiscale afhandeling van de stakingswinst die mogelijk zal ontstaan door gebruikmaking
van de saneringsregeling. De brief van 19 juni 2020 ging daar uitgebreid op in. Graag
ontvangen deze leden een toelichting welke aanvullende fiscale maatregelen getroffen
worden om ongewenste fiscale neveneffecten van de saneringsregeling te compenseren.
Antwoord
Gezien de beperkte deadline en gaande gesprekken met zowel de sector als met de Staatssecretaris
van fiscaliteit en belastingdienst over mogelijke fiscale knelpunten zal ik deze vraag
op een later, maar zo spoedig als mogelijk, moment beantwoorden.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om het contingentenstelsel
aan te passen. Deze leden vragen in welke mate er met de visserijsector contact is
geweest over dit voornemen. Graag ontvangen deze leden een toelichting over het standpunt
van de visserijsector en op welke wijze daarmee rekening is gehouden door de Minister.
De Minister geeft aan dat het nieuwe stelsel beter toegankelijk zou moeten zijn voor
nieuwe vissers. In welke mate acht de Minister het realistisch dat mensen onder de
huidige omstandigheden qua regelgeving en economische vooruitzichten met een viskotter-onderneming
zullen starten? Daarnaast vragen deze leden waarom verduurzaming niet binnen het huidige
contingentenstelsel zou kunnen plaatsvinden. Graag ontvangen deze leden een toelichting
van de Minister. Voorts vragen deze leden de Minister in te gaan op de gesprekken
die er zijn gevoerd met de vertegenwoordigers uit de sector. Welke gesprekken zijn
er het afgelopen jaar gevoerd voor het tot stand komen van de saneringsregeling? Welke
gesprekken zijn er gevoerd sinds de publicatie in de Staatscourant op 22 juli jongstleden?
Welke verzoeken tot aanpassingen zijn er gedaan door de gesprekspartners en is de
Minister bereid tot aanpassingen van de saneringsregeling?
Antwoord
Voorafgaand aan de publicatie van de saneringsregeling is er geen afstemming met de
sector geweest over het voornemen om het contingentstelsel te herzien. Dit is gedaan
omdat vooroverleg over dit onderdeel van de saneringsregeling zou kunnen leiden tot
handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is. De afgelopen jaren is er
met regelmaat (hoog)ambtelijk gesproken over de inhoud van de saneringsregeling. Daarbij
is het vervallen van contingenten niet aan de orde geweest. De sector is op de dag
van publicatie2 van de inhoud van de saneringsregeling op de hoogte gesteld door mijn voorganger.
Sindsdien heeft er tweemaal een bestuurlijk overleg onder voorzitterschap van de toenmalige
Minister van LNV plaatsgevonden om hier nader over in gesprek te gaan. Daarbij is
uitgebreid gesproken over met name wat het effect van deze voorwaarde van de saneringsregeling
is. De sector heeft zich in deze overleggen kritisch uitgelaten over de koppeling
tussen de herziening van het contingentenstelsel en deze saneringsregeling. Hierbij
heeft de sector aangegeven dat zij bij vervallen van contingenten graag een compensatie
gebaseerd op de hoeveelheid te vervallen rechten wil zien. Zoals ik reeds heb aangegeven
in de brief van 22 juli 2022 is mijn insteek om in de herziening van het contingenten
stelsel positieve prikkels in te bouwen voor verdere verduurzaming van de sector.
Bij het uitwerken van deze herziening zal ik alle noodzakelijke zorgvuldigheid betrachten
en ruimte nemen voor afstemming met de sector, deskundigen en andere belanghebbenden.
Om dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen neem ik hiervoor dan ook tot 2025
de tijd. De vanwege sanering vervallen contingenten zullen via de Biesheuvelgroepen
(Producentenorganisaties) worden herverdeeld over de resterende actieve visserijsector.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over het toekomstperspectief van de
vissers die geen gebruik zullen maken van de saneringsregeling. Deze leden ontvangen
dan ook graag een toelichting van de Minister hoe het toekomstperspectief voor resterende
vissers gewaarborgd zal worden.
Antwoord
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 210) is aangegeven via welke agenda wordt gewerkt aan de transitie naar een duurzame
visserijsector. Hiervoor zijn voor de komende jaren middelen beschikbaar. Daarbij
is ook aangegeven dat, met de sector, gewerkt zal worden aan een voedselvisie welke
bij moet dragen aan het invullen van het toekomstperspectief voor resterende vissers.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de
Informele Landbouw- en Visserijraad en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
over.
Ontbossingsverordening
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat op 28 juni jongstleden de Landbouw-
en Visserijraad een onderhandelingspositie heeft aangenomen op het EU-voorstel voor
een ontbossingsverordening. Deze leden zijn teleurgesteld dat de Landebouw- en Visserijraad
heeft besloten dat zij bijvoorbeeld wil inzetten op een vermindering van het aantal
controles door douaneautoriteiten. Deze leden kijken uit naar de behandeling van de
verordening in het Europees Parlement. Immers, deze leden zijn van mening dat deze
verordening zeer belangrijk is voor het behoud van natuur en bossen wereldwijd en
hopen op een zo ambitieus mogelijke verordening.
Ik deel met de leden van de D66-fractie het belang van deze verordening voor het behoud
van natuur en bossen, en de oproep tot ambitie. Nederland had, samen met een klein
aantal lidstaten, graag een ambitieuzere Raadspositie gezien. Zo heeft Nederland tijdens
de onderhandelingen gepleit voor het vasthouden aan een vastgestelde hoeveelheid kwantificeerbare
controles voor producten uit alle risicocategorieën, en voor uitbreiding van het voorstel
naar grondstoffen en ecosystemen. Voor dergelijke uitbreiding zag het voorzitterschap
zich echter onvoldoende gesteund, derhalve is de verordening op dit moment niet uitgebreid.
Wel is door Nederlandse steun en inzet de definitie van bosdegradatie in het voorstel
gebleven, zijn de mensenrechten beter verankerd, en zal de Commissie een strategisch
raamwerk opstellen om samenwerking met producerende landen te verbeteren en EU-instrumenten
gebruiken om ontbossing tegen te gaan. De groep ambitieuze lidstaten, waaronder Nederland,
heeft opgeroepen om ook in het vervolgproces, zoals in de triloog, deze ambitie te
behouden.
Vogelgriep
De leden van de D66-fractie constateren dat in onder andere Barneveld opnieuw vogelgriep
is vastgesteld bij een pluimveebedrijf. Deze leden vragen de Minister naar de laatste
stand van zaken in zijn aanpak tegen vogelgriep. Hoe staat het bijvoorbeeld met de
gesprekken in Europa over het toepassen van vaccinatie? Wat is de laatste stand van
zaken wat betreft de vaccinproefs? Hoe staat het met de uitwerking van het voorkomen
van zoönoserisico binnen de gebiedsgerichte aanpak?
Er vindt geregeld overleg plaats in en met andere lidstaten van de Europese Unie en
met de Europese Commissie. Dit gaat over de AI situatie en over lange termijnmaatregelen.
Ik zal, als daar nieuwe ontwikkelingen zijn, de Kamer informeren.
Het vaccinatiestappenplan, dat Frankrijk gedurende haar voorzitterschap heeft gepresenteerd,
wordt door de lidstaten de komende jaren uitgewerkt. Wat betreft de vaccinatieregels
vanuit de EU is nu ook voortgang geboekt. De Commissie heeft namelijk een nieuwe verordening
met daarin voorwaarden voor noodvaccinatie en preventieve vaccinatie ter consultatie
voorgelegd aan alle belanghebbenden in de EU. De reacties zullen worden verwerkt door
de Commissie en ik verwacht dan dit jaar een definitieve versie van de verordening
te hebben. Daarin staan de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om preventieve
vaccinatie in een lidstaat toe te passen, zoals registratie van de locaties waar wordt
gevaccineerd en een strikt monitoringprogramma om infecties met vogelgriep op te sporen.
De sectoren zijn over deze consultatie geïnformeerd en hebben de gelegenheid gehad
hun visie op de verordening te kunnen geven. Daarnaast heeft de Commissie aan EFSA
een opinie gevraagd over vaccinatie tegen hoogpathogene vogelgriep en mogelijke monitoringsprogramma’s.
Het resultaat daarvan wordt de tweede helft van volgend jaar verwacht. De Commissie
heeft aangeven de voorwaarden voor vaccinatie aan de hand van deze opinie te zullen
evalueren en eventueel aan te passen.
De vaccinproef onder gecontroleerde omstandigheden is in augustus gestart. Ik heb
aangegeven dat de resultaten eind december kunnen worden verwacht. De voorbereidingen
voor een veldproef zijn van start gegaan. Ik verwacht dat die proef begin volgend
jaar kan starten.
Ik heb een conceptvaccinatiestappenplan opgesteld dat ik zo snel mogelijk naar de
Tweede Kamer zal sturen. Daarin wordt onder andere ingegaan op het inzichtelijk maken
van de voorwaarden die derde landen stellen in de handel met Nederland wat betreft
de vaccinatiestatus van bedrijven of heel Nederland. Wat betreft de gebiedsgerichte
aanpak kan ik aangeven dat ik daar de Tweede Kamer door middel van een brief over
zal informeren.
Derogatie van de Goede Landbouw- en Milieucondities
De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat de Europese Commissie bij deze Landbouw-
en Visserijraad zal aankondigen dat het voor lidstaten mogelijk wordt gemaakt om af
te wijken van twee van de Goede Landbouw- en Milieucondities (GLMC’s). Dit met het
doel om de voedselzekerheid te verstevigen. Deze leden menen dat het onwenselijk is
om de milieuambities te laten varen onder het mom van voedselzekerheid. Dit zeker
omdat de Minister zelf aangaf dat er op de korte en middellange termijn helemaal geen
sprake is van voedselschaarste in Europa en dat vergroening juist belangrijker is
dan ooit om de voedselzekerheid op de langere termijn vast te stellen. Deze leden
zijn teleurgesteld dat met deze derogaties is gekozen van deze lijn af te wijken.
Eerder hebben deze leden hierover schriftelijke vragen gesteld, waarop werd geantwoord
dat de Minister voornemens is gebruik te maken van deze derogaties, ondanks dat het
niet bijdraagt aan het doel van de derogaties (het verkrijgen van meer voedselzekerheid
in de EU). Ook werd aangegeven dat hiervoor geen milieueffectrapportage (m.e.r.) is
uitgevoerd, omdat de ambities van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) overeind
blijven. Betekent dit volgens de Minister dat in andere jaren meer inspanningen moeten
worden geleverd om het ambitieniveau van het GLB alsnog te behalen? Omdat de derogaties
effect hebben op de bodemgesteldheid en waterkwaliteit, vinden deze leden het kwalijk
dat het verlenen hiervan niet is afgestemd met de ministeries verantwoordelijk hiervoor,
of dat er niet eerst onderzoek is verricht naar de milieueffecten van het verlenen
van de derogaties op de langere termijn. Is de Minister bereid dit alsnog te doen?
Zo nee, waarom niet? Deze leden vernemen tevens graag of verwacht wordt dat de derogaties
ook daadwerkelijk verleend zullen worden, gezien het feit dat de Minister zelf toegeeft
dat het verlenen hiervan niet bijdraagt aan de voedselzekerheid, zoals als eis gesteld
door de Europese Commissie.
Ik maak gebruik van deze derogatie en heb dat ook gemeld aan de Europese Commissie.
Hiermee ontstaat er op maximaal 4% van het bouwland ruimte om gewassen te telen in
plaats van niets te telen. Bovendien draagt de derogatie op GLMC7 (rotatie) naar verwachting
positief bij aan de deelnamebereidheid van de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer,
wat belangrijk is voor de ambities op lange termijn. Ik verwacht dat de derogaties
EU-breed op zijn minst voorkomen dat het areaal gewassen in Europa daalt om de voedselproductie
op peil te houden. De Europese Commissie zal dat effect gaan monitoren en ik zal daarvan
de resultaten met de Tweede Kamer delen. Ondanks deze derogaties is het totale pakket
van eisen aan het GLB vanaf 2023 veel strikter dan in 2022. De ambities van het GLB
blijven ongewijzigd. Onder aan de streep is er dus geen sprake van versoepeling. Het
7e actie programma voor de Nitraatrichtlijn blijft onverkort van kracht, is afgestemd
met de verantwoordelijke ministeries en in dat kader worden de milieueffecten gemonitord.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda voor
de Informele Landbouw- en Visserijraad 14/15/16 september (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1458). Deze leden hebben daar enkele vragen over.
Voedselzekerheid
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Minister de rol van de Nederlandse landbouwsector
op het gebied van het verzekeren van voedselzekerheid ziet. Deelt de Minister de mening
van deze leden dat een gedwongen krimp van onze landbouwsector, die de laagste milieu-impact
heeft per kilo voedselproduct van de wereld, uit den boze moet zijn? Heeft de Minister
een visie op de hoeveelheid landbouwareaal die minimaal voor de landbouw beschikbaar
moet blijven? Zo ja, hoeveel hectare is dat?
Antwoord:
De Nederlandse agrarische kennis (kennisinstellingen) en kunde (bedrijfsleven) staan
internationaal in hoog aanzien. Juist deze kennis en kunde kan, in het licht van de
mondiale uitdagingen en de voedselzekerheid, andere landen ondersteunen om zichzelf
beter te kunnen voeden. Nederland zal zich daar actief voor blijven inzetten.
De transitie waar dit kabinet zich hard voor maakt moet er voor zorgen dat de Nederlandse
agrarische sector ook in de toekomst sterk en toonaangevend kan blijven. Er zijn echter
geen kwantitatieve doelen gesteld voor het minimale areaal dat voor landbouw in Nederland
beschikbaar moet zijn.
«Dramatische» situatie voor koel- en vrieshuizen in Nederland
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister ook het artikel over de «Dramatische»
situatie voor koel- en vrieshuizen in Nederland vanwege de gestegen energietarieven
(BN/Destem, 3 september 2022 «Prijs groente, fruit en vlees zal stijgen») heeft gezien.
Welke actie(s) gaat de Minister ondernemen zodat geen groot deel van de bedrijven
in deze onmisbare schakel in de voedingssector ten dode opgeschreven is?
Antwoord
Ja, dat heb ik. Ik deel de zorgen over de situatie van de koel- en vrieshuizen, die
net als vele andere sectoren hard worden geraakt door de gestegen energietarieven.
Het beleid ten aanzien van energieprijzen voor ondernemingen wordt vormgegeven door
de Minister van Economische Zaken en Klimaat
GLB-eisen
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister ervan op de hoogte is dat Duitsland
de GLB-eisen (Boerenbusiness, 22 augustus 2022 «Duitsland versoepelt GLB-eisen voor
meer productie») aan haar boeren heeft versoepeld. Kan de Minister deze leden informeren
over de verschillen in «zwaarte» van de GLB-eisen aan boeren van de verschillende
EU-lidstaten? Is het gevoel van deze leden juist dat de Nederlandse overheid haar
boeren de zwaarste eisen oplegt? Gaat de Minister het eisenpakket aan Nederlandse
boeren versoepelen om het «ongelijke Europese speelveld» voor de Nederlandse boeren
niet nog nadeliger voor hen te laten uitvallen?
Antwoord
Net als Duitsland maak ik gebruik van de derogatie voor GLMC’s 7 en 8. Ik heb dat
ook gemeld aan de Europese Commissie. Het door de PVV-fractie aangehaalde artikel
spreekt van een versoepeling. Met ingang van 2023 is, ondanks deze derogatie, het
totale pakket aan GLB eisen strikter voor alle EU-lidstaten dan in 2022. De derogatie
leidt in de praktijk niet tot een versoepeling.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Beëindigingsregeling visserij
De leden van de CDA-fractie lezen dat de saneringsregeling voor de visserij in het
kader van de Brexit Adjustment Reserve (BAR) definitief is vastgesteld en inmiddels
ook is opengesteld. Deze leden vinden het zeer pijnlijk dat de vissers in deze schrijnende
situatie terecht zijn gekomen, waarbij zij er nu binnen twee maanden voor kunnen kiezen
om het bedrijf te beëindigen zonder te weten wat het perspectief van de visserij is.
Er is immers nog geen perspectiefbrief. De vissers lezen alleen in de brief van de
Minister van 1 juli dat er geen «rooskleurig toekomstperspectief» is voor de vloot
in zijn huidige vorm, maar wat dit inhoudt is niet duidelijk. Deze werkwijze doet
geen eer aan al het werk wat in deze sector is verzet de afgelopen decennia, onder
andere op het gebied van duurzaamheid en innovatie, zo menen deze leden. Kan de Minister
zich hierin vinden?
Antwoord
Met de brief van 1 juli jl. (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 210) is aangegeven hoe de komende jaren zal worden gewerkt richting een duurzame sector.
Hiervoor zijn middelen beschikbaar maar zal ook worden gewerkt aan een verdere uitwerking
van een voedselvisie. Deze agenda bouwt voort op acties die eerder zijn benoemd in
kader van de Kottervisie.
Het is wat deze leden betreft wel goed dat de regeling nu opengesteld is, zodat vissers
die ten einde raad zijn hier gebruik van kunnen maken. Dat zo snel na de openstelling
al zo veel aanvragen zijn ingediend geeft de nood in de sector aan. Echter, deze leden
zijn kritisch ten aanzien van een aantal voorwaarden in de regeling en heeft hierover
recent een set schriftelijke vragen gesteld. Het is nu namelijk zo dat de contingenten
die gekoppeld zijn aan het gesaneerde vaartuig of gereserveerd zijn komen te vervallen.
Hiervoor krijgt elke visser hetzelfde bedrag en wordt geen onderscheid gemaakt in
de grootte van de contingenten, terwijl sommige vissers hier heel veel in geïnvesteerd
hebben en dus een groter contingent hebben dan vissers die hier minder in geïnvesteerd
hebben. Is de Minister het met deze leden eens dat de vissers hierbij ongelijk behandeld
worden? Kan de Minister uitleggen hoe deze voorwaarde met bijbehorende vergoeding
tot stand is gekomen en waarop deze gebaseerd is? Op welke manier is de sector betrokken
bij het uitwerken van de regeling en wat vinden zij van de uiteindelijke uitkomst?
Deze leden verzoeken om de regeling op dit punt zo snel mogelijk aan te passen en
ruim voor het einde van de beëindigingsregeling met een brief te komen vooruitlopend
op de perspectiefbrief, zodat de vissers die twijfelen om nu te stoppen iets meer
weten over het perspectief voor de sector.
Antwoord
Het klopt dat er geen verschil wordt gemaakt in de hoeveelheid contingenten die voor
het te saneren vaartuig zijn toegekend of op naam van de betreffende ondernemer staan
gereserveerd. Voor het subsidiebedrag dat wordt toegekend, afhankelijk van de grootte
van het vissersvaartuig (bruto tonnage (BT)), is uitgegaan van de analyse van WEcR3.
De sector is actief betrokken geweest bij het uitwerken van de regeling. Er is alleen
niet actief gecommuniceerd met de sector over de voorwaarde dat contingenten komen
te vervallen als men gebruik maakt van de saneringsregeling. Dit is gedaan omdat vooroverleg
over dit onderdeel van de saneringsregeling zou kunnen leiden tot handel in contingenten
met voorkennis, wat ongewenst is. De sector heeft haar ongenoegen over deze voorwaarde
onder meer kenbaar gemaakt middels de verzonden brandbrief van 9 augustus 2022 waarover
vervolgens in een bestuurlijk overleg is gesproken. De regeling zoals deze er nu ligt
kan, los van de wenselijkheid hiervan, waarschijnlijk niet worden aangepast zonder
het opnieuw doorlopen van de staatssteunprocedure.
Verordening informatienet duurzaamheid landbouwbedrijven
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Commissie voorstelt om te voorzien
in een verplichting voor landbouwers om de enquête voor het Investeringsfonds Duurzame
Landbouw (IDL-enquête) te beantwoorden. Deze leden snappen de achterliggende gedachte,
maar gezien de zeer hoge regeldruk en administratieve lasten die reeds aanwezig is
in de sector verzoeken deze leden de Minister om kritisch te zijn op plannen die deze
druk verder verhoogt. Kan de Minister aangeven wat er op dit moment al gedaan wordt
om te voorkomen dat de administratieve druk verder toeneemt? Is het mogelijk om de
administratieve druk voor boeren te verlagen door een aantal bestaande vragenlijsten/formulieren
te vervangen door of combineren met de verplichte IDL-enquête, zodat de administratieve
druk per saldo gelijk blijft of zelfs afneemt? Wat gaat de Minister doen om te voorkomen
dat de Europese Commissie door middel van nadere regelgeving besluit tot een uitbreiding
van de informatieverplichtingen, waarmee de administratieve lasten stijgen? Daarnaast
onderstrepen deze leden het belang van de privacy van de deelnemende bedrijven. In
de reactie van de Minister op het voorstel voor financiële vergoedingen voor landbouwbedrijven
die meedoen aan bepaalde enquêtes wordt gesteld dat het geen verplichting zou moeten
zijn voor alle EU-lidstaten om een vergoeding te moeten betalen. Is de Minister het
met deze leden eens dat deelnemers in alle landen in dit opzicht gelijk behandeld
moeten worden en dat er een keuze gemaakt moet worden tussen een verplichte vergoeding
voor alle lidstaten of helemaal geen vergoeding in alle lidstaten?
Antwoord
Het informatienet inzake de duurzaamheid van landbouwbedrijven (IDL), dat in Nederland
bekend staat als het Bedrijveninformatienet land- en tuinbouw (BIN) is een steekproef
van ongeveer 1.500 Nederlandse land- en tuinbouwbedrijven. Deelnemers ontvangen na
deelname een bedrijfsvergelijkend overzicht, inclusief benchmarking, wat hen nuttige
inzichten kan opleveren. De uitvoering van de bestaande verordening is in Nederland
reeds efficiënt ingericht en wordt uitgevoerd door het Centrum voor Economische Informatievoorziening
(CEI), de onafhankelijke eenheid binnen Wageningen Economic Research (WEcR), die optimaal
gebruik maakt van de beschikbare administratieve databronnen die beschikbaar zijn
bij ondernemers. Op deze wijze worden de administratieve lasten voor de deelnemende
ondernemers zo laag mogelijk gehouden.
Met het nieuwe voorstel om de gegevensverzameling uit te breiden met milieu- en sociale
gegevens, zullen er meer gegevens moeten worden opgevraagd dan nu het geval is. In
Nederland worden in het huidige BIN nu al aanvullende gegevens over duurzaamheid verzameld
in de «Maatschappelijk verantwoord Ondernemen (MVO)-variant» voor ca. 1.200 bedrijven
van de bedrijven in de steekproef, waardoor wellicht al aan een deel van de nieuwe
vragen wordt voldaan. Daarnaast wordt in het voorstel ook de mogelijkheid geïntroduceerd
om speciale enquêtes te organiseren met verschillende selectiecriteria en een verschillende
periodiciteit, met inbegrip van ad-hoc-enquêtes of periodieke enquêtes. Het kabinet
pleit voor een duidelijkere definiëring van het nieuwe begrip «speciale enquêtes»
omdat er namelijk al diverse mogelijkheden bestaan om ad-hoc en periodiek gegevens
te verzamelen in de Europese landbouwsector. Op deze wijze wil het kabinet ook de
lastendruk van dergelijke «speciale enquêtes» inzichtelijk krijgen en kunnen beperken.
Daarnaast is het kabinet op dit moment geen voorstander van verplichte financiële
vergoedingen voor landbouwbedrijven, omdat het afhankelijk is van de gegevensverzamelingsmethode
die een lidstaat toepast of een vergoeding gepast is. Met het huidige voorstel krijgen
lidstaten de mogelijkheid om de standaardvergoeding die nu aan het uitvoerende orgaan
wordt uitgekeerd voor de gegevensverzameling, geheel of gedeeltelijk aan de deelnemende
bedrijven uit te keren. Ter illustratie, de standaardvergoeding per bedrijf is op
dit moment ca. € 160 per jaar, het is dus niet zo dat het al dan niet bieden van een
dergelijke vergoeding door een lidstaat tot grote verschillen zal leiden tussen ondernemers
in verschillende lidstaten.
GLB
Eco-activiteiten
De leden van de CDA-fractie vinden dat, om meer boeren een reële kans te geven om
in 2023 meteen mee te doen met de ecoregeling, het aantal eco-activiteiten moet worden
vergroot en op sommige punten worden aangepast. Kan de Minister aangeven hoe het staat
met de toezegging om dierenwelzijn toe te voegen?
Antwoord
Volgend jaar zal ik een pilot uitvoeren met een aparte ecoregeling, gericht op diergebonden
activiteiten.
De lijst met eco-activiteiten voor 2023 in deze ecoregeling staat vast. Er is geen
enkele ruimte in de uitvoering om op dit moment extra activiteiten op te nemen. Dit
leidt juist tot meer vertraging, zowel bij het goedkeuren van het NSP als in de uitvoering.
Uiteraard benadruk ik nogmaals dat de ecoregeling in ontwikkeling blijft en dat ik
dat de komende jaren, mét de sector, ga doen. Daarnaast ben ik bereid om nogmaals
voor 2023 naar de haalbaarheid van de ecoregeling te kijken, zonder de lange termijn
ambitie uit het oog te verliezen.
Is de Minister het met deze leden eens dat er meer mogelijkheden moeten komen voor
biologische bestrijding van ziekten en plagen, zoals in de fruitteelt en akkerbouw?
Antwoord
De eco-activiteit «biologische bestrijding» is hierop gericht. In 2023 neem ik twee
technieken op, die kunnen worden toegepast in de akkerbouw respectievelijk de fruitteelt.
Namelijk de steriele insectentechniek en feromoonverwarring. Ik zal via RVO meer informatie
over deze eco-activiteit de komende maand op de RVO-website4 laten plaatsen.
Er worden steeds meer biologische bestrijdingstechnieken ontwikkeld. Ik ben in gesprek
met de sector en wetenschappers om te onderzoeken welke van deze technieken geschikt
zijn om ook op te nemen in de eco-activiteit «biologische bestrijding».
Is het mogelijk om tijdelijk grasland als rustgewas aan te merken?
Antwoord
De definitieve samenstelling van de gewassenlijsten is gebaseerd op de wetenschappelijke
onderbouwing van de bijdrage aan de doelen door de WUR. Met de huidige toekenning
van punten en waarde, achten de wetenschappers het niet te verantwoorden om tijdelijk
grasland onder de eco-activiteit «rustgewas» te scharen. Het is wel een rustgewas
bij de invulling van de conditionaliteit over gewasrotatie. De bijdrage aan de ecodoelen
is een stuk lager voor tijdelijk grasland dan voor de gewassen die nu op de lijst
met rustgewassen staan, waardoor het opnemen van tijdelijk grasland tot een neerwaartse
bijstelling voor de andere gewassen zou leiden. Ik onderzoek hoe tijdelijk grasland
in toekomstige ontwikkeling van de ecoregeling (dat wil zeggen, ná 2024) toch beloond
kan worden.
Is het mogelijk om de eco-activiteit «begrazing» niet alleen voor melkvee te laten
gelden, maar ook voor vleesvee en schapenhouderij?
Antwoord
Ik vind het idee sympathiek, en heb onderzocht of dit mogelijk is. Elke eco-activiteit
is getoetst op hoeveel deze bijdraagt aan de doelen. Dit ziet u terug in de puntentabel.
Daarnaast is elke activiteit getoetst op controleerbaarheid en verifieerbaarheid.
Dit om de rechtmatigheid van de betaling te verantwoorden, en een boete van de EU
te voorkomen. De in het huidige GLB opgenomen graasdierpremie is door de Europese
Commissie beoordeeld als onvoldoende controleerbaar en verifieerbaar. De eco-activiteit
begrazing is in 2023 alleen van toepassing op melkvee. De reden daartoe is dat het
controleren of deze dieren daadwerkelijk de beoogde tijd buiten lopen, lastig is.
Daarnaast is het lastig om te bepalen of vleesvee en schapen daadwerkelijk buitenlopen
op subsidiabele landbouwgrond, wat bij de ecoregeling een vereiste is. Bij melkvee
kan ik met de eco-activiteit aansluiting vinden bij de controlesystematiek die is
opgezet voor weidegang, wat de controle robuuster maakt. De inschatting die is gemaakt
is dat voor melkvee de controles van de RVO en NVWA, aangevuld met informatie vanuit
weidegang voldoende robuust is. Voor vleesvee en de schapenhouderij is dit binnen
de ecoregeling nog onvoldoende het geval.
Kan de Minister aangeven wat er vanaf 2023 gebeurt met de huidige begrazingsvergoeding
voor vleesvee en de schapenhouderij?
Antwoord
Per 1 januari 2023 komt met de ingang van het nieuwe GLB de graasdierpremie te vervallen.
Ik ben met de sector in gesprek over dit onderwerp om te kijken naar andere mogelijkheden
ter ondersteuning.
Daarnaast wil ik graag wijzen op de regeling zeldzame huisdierrassen die vanaf 1 januari
2023 ingaat als onderdeel van het GLB. Deze regeling ondersteunt agrariërs die houder
zijn van zeldzame landbouwhuisdierrassen
waaronder traditionele rassen schapen en runderen. Naar verwachting zullen de gescheperde
trekkende schaapskuddes hiervan gebruik kunnen maken.
Is het voor melkveehouders mogelijk om productiegrasland in Natura 2000-gebieden te
vernieuwen? De nieuwe basiseis (GLMC9) biedt Nederland ruimte ten opzichte van de
huidige regels om hier opnieuw naar te kijken, zo menen deze leden.
Antwoord
Tijdelijk grasland in Natura 2000-gebieden mag vernieuwd worden. Voor blijvend grasland
in Natura 2000 geldt een ploeg- en omzetverbod. In het nieuwe GLB bestaat de ruimte
om kwetsbaar grasland in Natura 2000-gebieden aan te wijzen. Uiteindelijk is bij goedkeuring
van het NSP pas duidelijk welke ruimte geboden kan worden voor het vernieuwen van
productiegrasland in Natura 2000-gebieden.
Het is wat deze leden betreft goed dat vezelgewassen worden toegevoegd. Is de Minister
bereid om dat ook te doen voor de vele andere verzoeken die er liggen? Haast is hierbij
geboden, omdat het september is en boeren aan de slag gaan met de inzaai van wintergranen
en koolzaad. Bovendien wordt de productieplanning gemaakt voor 2023.
Antwoord
Ik begrijp de zorgen van de boeren, en deel deze ook. Veel boeren moeten binnen een
maand de keuze maken hoe zij hun bouwplan voor het volgende jaar inrichten.
Precies om de reden die u noemt, kan ik de activiteiten die in 2023 in zouden moeten
gaan niet uitbreiden. Ik wil de boeren zo snel mogelijk duidelijkheid geven. De lijst
met eco-activiteiten per 2023 is definitief. Ik blijf de komende jaren, met de sector,
natuurorganisaties, wetenschappers, de ecoregeling verder ontwikkelen, dat wil zeggen
richting 2024 en verder.
Boeren en tuinders hebben dringend behoefte aan duidelijkheid over het nieuwe GLB,
zoals de basiseisen aan bufferzones langs sloten (GLMC4). Is het definitieve Nationaal
Strategisch Plan (NSP) ingediend in Brussel en wanneer denkt de Minister groen licht
te krijgen, aangezien den aantal EU-lidstaten, waaronder Frankrijk en Denemarken,
dat reeds hebben gekregen?
Antwoord
Er zijn nog enkele laatste details in discussie. Ik verwacht echter op korte termijn,
binnen drie weken, het definitieve NSP in te dienen zodat de formele goedkeuringsproces
door de Europese Commissie kan worden gestart.
Derogatie GLMC 7 en GLMC 8
De leden van de CDA-fractie lezen dat boeren in 2023 nog niet aan de verplichting
van gewasrotatie hoeven te voldoen en dat landbouwers in 2023 niet hoeven te voldoen
aan de eis dat 4% van het bouwland bestaat uit niet-productief areaal. Dat is in de
ogen van deze leden een goed besluit, waar praktische uitvoerbaarheid voor de boeren
en de mondiale voedselzekerheid bij gebaat is. Deze leden verzoeken de Minister om
de derogaties voor GLMC7 en GLMC8 ook in Nederland toe te passen. Kan de Minister
dit toezeggen? Deze leden vinden het van belang om praktische uitvoerbaarheid en voedselzekerheid
bij beleidskeuzes altijd in het oog te houden.
Antwoord
Ik maak inderdaad gebruik van deze derogatie en heb dat ook gemeld aan de Europese
Commissie.
Meststoffen en kunstmest crisis
De leden van de CDA-fractie hebben de afgelopen tijd gezien wat de oorlog in Oekraïne
voor gevolgen heeft voor Nederland en in het bijzonder voor de verhoging van kosten
voor bedrijven. Bij de landbouw gaat dit onder andere over meststoffen en kunstmest,
aangezien een tekort hiervan dreigt. Wat vindt de Minister van de oproep van Frankrijk
en Spanje om als EU-landen samen te werken aan een plan om de afhankelijkheid van
Rusland op het vlak van energie en meststoffen te verminderen? Wat is de inzet van
Nederland op dit vlak en wat gaat de Minister doen om een tekort te voorkomen?
Antwoord
Nederland streeft naar de EU-brede oplossing om de afhankelijkheid van energie en
meststoffen uit Rusland af te bouwen. De specifieke oproep van Frankrijk en Spanje
om een maximum gasprijs in te voeren, ondersteunt het Nederlandse Kabinet niet. Overigens
staat dit ook niet geagendeerd voor de komende Landbouw en Visserijraad. Nederland
blijft zich, juist ook in de context van deze discussie, zeer nadrukkelijk inzetten
voor het toestaan van hergebruik van lokaal beschikbare grondstoffen als hoogwaardige
meststoffen, aangezien de afhankelijkheid van meststoffen uit derde landen hiermee
kan worden beperkt. Dit past in het streven dat de Europese Commissie in haar Green
Deal en Farm-to-Fork-strategie heeft beschreven. De EU-Commissie moet hiervoor ook
naar haar eigen wetgeving durven kijken en het onderscheid tussen het gebruik van
kunstmest en hoogwaardige meststoffen uit herwonnen bron wegnemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de beschikbare stukken gelezen en hebben
enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over de mondiale voedselzekerheid.
Zoals in meerdere eerdere debatten besproken vergroot de oorlog in de Oekraïne alle
bestaande problemen rond voedselzekerheid. Schaarste, toegenomen speculatie door monopolisten,
prijsopdrijving en het feit dat onze intensieve veehouderij een directe voedselconcurrent
is van mensen in armere landen. De Minister schrijft in zijn brief de voedselzekerheid
met innovatie en klimaatadaptatie terug te willen dringen. Maar is de Minister ook
bereid om zich in de EU in te zetten voor een verbod op de import van veevoer en om
vruchtbare gronden primair in te zetten voor voedselgewassen en niet voor voedergewassen?
Hoeveel meer zal dat opleveren, vergeleken met de derogatievoorstellen voor GLMC 7
en 8? Is hier een berekening van? Hoeveel extra eten voor mensen kan er wereldwijd
worden geproduceerd op de huidige landbouwgronden als de voor voedsel geschikte gronden
niet meer worden gebruikt voor veevoerproductie? Wat zou de bijdrage van Nederland
aan het oplossen van de voedselcrisis zijn, als we geen veevoer meer importeren of
akkerland voor veevoer gebruiken en in plaats daarvan voedsel verbouwen? Kan de Minister
dit laten onderzoeken?
Antwoord
Er zijn mij op dit moment geen exacte cijfers bekend als het gaat om hoeveel extra
voedsel wereldwijd geproduceerd kan worden als vruchtbare gronden, zoals graslanden
en landbouwgrond, uitsluitend voor de productie van voedselgewassen zouden worden
gebruikt. Gelet op de oppervlakte grond van Nederland zal de Nederlandse bijdrage
overigens beperkt zijn. Ik ben bereid hiernaar onderzoek te laten doen. Ik zal dat
doen mede in relatie tot de motie van het lid Tjeerd De Groot (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1421) van 11 mei jl. die vraagt om een analyse van de kwetsbaarheden van het voedselsysteem
in relatie tot grondgebruik.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over de ecoregelingen. In
tegenstelling tot de Minister zijn deze leden er niet van overtuigd dat het uitdelen
van geld aan zoveel mogelijk boeren tegen een zo laag mogelijke eis, effectief bijdraagt
aan de omschakeling van de landbouw naar een duurzaam systeem. Streven van alle subsidies
zou wat deze leden betreft gericht moeten zijn op afbouw van wat niet duurzaam is
en opbouw naar een volledig grondgebonden biologische, circulaire en natuurinclusieve
landbouw. Het stimuleren of bestendigen van de gangbare landbouw, zelfs met hier en
daar een gesubsidieerd kruidenrandje, helpt dan niet zo menen deze leden. Is de Minister
er zelf wel van overtuigd dat zijn nu voorliggende voorstel bijdraagt aan de omschakeling?
Of is het vooral een manier om zoveel mogelijk geld uit Brussel te verdelen onder
zoveel mogelijk Nederlandse boeren?
Antwoord
De ecoregeling is ontworpen om een groot deel van de Nederlandse boeren te ondersteunen
om op hun bedrijf de basiskwaliteit klimaat en leefomgeving te versterken. Ik vind
dit belangrijk. Ik ben er van overtuigd dat met de huidige inregeling van het systeem,
de ecoregeling zowel ambitieus is op het gebied van verduurzaming als daadwerkelijk
haalbaar voor boeren om erin te participeren.
Kan de Minister toelichten hoe het toekennen van een subsidie bijdraagt aan «meer
eco» als deze zonder veel extra inspanning van de boer kan worden toegekend?
Antwoord
De analyse van deze leden dat de ecoregeling geen extra inspanning van boeren vergt,
onderschrijf ik niet. De rapporten van de praktijktoetsen en recente doorrekening
laten duidelijk zien dat er met de huidige inregeling van het systeem, een echte inspanning
van boeren wordt verwacht.
Kan de Minister toelichten waarom in de nieuwe regeling «kruidenrijk grasland» evenveel
punten biodiversiteit krijgt als gewoon grasland, dat een veel lagere ecologische
waarde heeft, met een veel lagere biodiversiteit (boven en onder de grond) en lagere
waterretentie?
Antwoord
Met een schaal van 0–4 is enige simplificatie nu helaas onvermijdelijk. De puntentoekenning
is gebaseerd op wetenschappelijke rapporten5 en gesprekken met de sector en natuurorganisaties. Kruidenrijk grasland en blijvend
grasland hebben beiden een bijdrage aan het ecodoel «biodiversiteit».
Kan de Minister toelichten dat juist de voorwaarde «biodiversiteit» vaak tot uitsluiting
heeft geleid? Hoe moeten deze leden dit zien, in relatie tot de stikstofcrisis en
de andere bedreigingen voor de biodiversiteit?
Antwoord
Als ik de vraag goed begrijp, vragen de leden van de GroenLinks-fractie of boeren
die willen deelnemen aan de ecoregeling, vaak moeite hebben de instapeis voor het
doel «biodiversiteit» te halen. Hier wijzen de praktijktoetsen en doorrekening inderdaad
op. Hier moet ik bij benadrukken dat het aantal deelnemers aan de praktijktoetsen
te klein was om op basis van deze uitkomsten significante uitspraken te kunnen doen
over álle boeren in Nederland.
Zoals mijn voorganger in de Kamerbrief van 31 augustus jl. schreef, is het niet gek
dat een deel van de boeren vooral moeite heeft de instapeis voor «biodiversiteit»
te halen. We zien ons in Nederland voor een grote uitdaging gesteld op dit gebied.
Ik wil de lange termijnambitie dan ook niet uit het oog verliezen, en heb in de tweede
pijler van het GLB meerdere interventies opgenomen die boeren helpt om hun inzet voor
biodiversiteit te versterking, zoals bijvoorbeeld ondersteuning voor de aanleg van
landschapselementen en een interventies gericht op het ondersteunen van extensivering
op landbouwgrond in en rond stikstofgevoelige Natura2000 gebieden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
GLB
De leden van de PvdD-fractie hebben met ontsteltenis kennisgenomen van het feit dat
de Europese Commissie heeft toegegeven aan de druk van de agro-lobby om uitzonderingen
(derogaties) toe te kennen op twee duurzaamheidsmaatregelen, namelijk gewasrotatie
en braakliggend land, in het kalenderjaar 2023. Maar nog erger vinden deze leden het
dat Nederland ook daadwerkelijk gebruik gaat maken van deze derogaties, ondanks dat
de Minister zelf toegeeft dat dit niet bij zal dragen aan de voedselzekerheid. Kan
de Minister aangeven of hij deze versoepelingen louter toestaat om de boeren te behagen?
De Minister schrijft immers in zijn Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli
2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1456) dat hij gebruik wil maken van de derogaties omdat «er nog grote opgaven voor de
Nederlandse boer in het verschiet liggen.». Doelt de Minister hiermee op de stikstofaanpak?
Hoe denkt de Minister bij te dragen aan het aanpakken van de integrale natuur- en
milieuproblematiek in het landelijk gebied, wanneer hij steeds weer uitzonderingen
(derogaties) op maatregelen blijft zoeken en blijft toestaan?
De leden van de PvdD-fractie wijzen de Minister erop dat de GLMC 7 (gewasrotatie)
en GLMC 8 (niet-productief areaal) niet voor niets zijn opgenomen als voorwaarden
voor boeren om in aanmerking te komen voor de nieuwe Europese landbouwsubsidies per
2023. Zowel verplichte gewasrotatie als het aanhouden van braakliggend land zijn essentieel
om landbouwbodems te beschermen tegen uitputting en ze kunnen bijdragen aan het herstel
van de biodiversiteit, zo menen deze leden. Deelt de Minister het inzicht dat het
behoud van vruchtbare landbouwgrond essentieel is om voedselproductie in de toekomst
te garanderen en dat dit niet op het spel gezet moet worden voor productiemaximalisatie
op de korte termijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zet de Minister dan in op
deze derogaties? Bovendien zijn maatregelen voor bodemvruchtbaarheid niet alleen van
belang voor de boeren zelf op de lange termijn, maar zijn deze GLMC’s ook de uitkomst
van jaren aan overleg met alle stakeholders en intensieve onderhandelingen. Deze leden
vinden het onacceptabel dat deze milieumaatregelen met één pennenstreep doorgekrast
worden voor het jaar 2023. Deze leden roepen de Minister met klem op om de derogaties
voor GLMC 7 en 8 niet in Nederland toe te staan.
Antwoord
Ik maak gebruik van deze derogatie en heb dat ook gemeld aan de Europese Commissie.
Hiermee ontstaat er op maximaal 4% van het bouwland ruimte om gewassen te telen in
plaats van niets te telen. Bovendien draagt de derogatie op GLMC7 (rotatie) naar verwachting
positief bij aan de deelnamebereidheid van de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer,
wat belangrijk is voor de ambities op lange termijn. Ik verwacht dat de derogaties
EU-breed op zijn minst voorkomen dat het areaal gewassen in Europa daalt om de voedselproductie
op peil te houden. De Europese Commissie zal dat effect gaan monitoren en ik zal daarvan
de resultaten met de Tweede Kamer delen. Ondanks deze derogaties is het totale pakket
van eisen aan het GLB vanaf 2023 veel strikter dan in 2022. De ambities van het GLB
blijven ongewijzigd. Onder aan de streep is er dus geen sprake van versoepeling. Het
7e actie programma voor de Nitraatrichtlijn blijft onverkort van kracht, is afgestemd
met de verantwoordelijke ministeries en in dat kader worden de milieueffecten gemonitord.
Het behoud van vruchtbare landbouwgrond is essentieel. Door gebruik te maken van deze
derogatie breng ik het behoud van vruchtbare landbouwgrond niet in gevaar.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie zijn diep teleurgesteld door het verlies van derogatie.
Deze leden zien dit als een levensgrote blunder op milieugebied door de Europese Commissie
en een klap voor de melkveehouderij en varkenshouderij in een tijd die door grote
prijsstijgingen van grondstoffen en de opgaven op het gebied van natuur, water en
klimaat toch al heel complex is voor de agrarische sector. Door deze nieuwe afspraken
zal met name vanaf 2025 een enorme druk op de mestmarkt ontstaan. Daarom hebben deze
leden een aantal vragen aan de Minister.
De leden van de CU-fractie vragen hoe de Minister gaat voorkomen dat er nadelige milieueffecten
gaan optreden, zoals het verlies van vast grasland aangezien de eis daarvan ook zal
vervallen. Welke waarborgen gaat de Minister daarvoor inbouwen in zijn aangekondigde
compensatieregeling?
Antwoord
Ik deel met deze leden de teleurstelling in het beëindigen van de derogatie. In de
brief van 5 september jl. inzake de derogatie van de Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 450) heeft het kabinet aangekondigd de derogatiedeelnemers met behulp van een tijdelijke
transitieregeling te ondersteunen. Deze regeling is erop gericht deelname aan de derogatie
te bevorderen en daarmee het areaal grasland van deze bedrijven in de toekomst te
behouden ten behoeve van de waterkwaliteit. Het verbeteren van de waterkwaliteit is
een vereiste om te voldoen aan de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn
Water. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op basis van de aangekondigde
transitieregeling is vereist dat het bedrijf in 2021 een derogatievergunning had en
zal ook vereist zijn dat het bedrijf een nieuwe derogatievergunning verkrijgt. Een
dergelijk bedrijf is verplicht te voldoen aan de in het kader van de derogatievergunning
gestelde voorwaarden en voorschriften, zoals de verplichting tot het aanhouden van
een minimum aandeel grasland.
Zegt het feit dat de Europese Commissie akkoord gaat met een compensatieregeling niet
ook dat ze dus toegeven dat het besluit van intrekking van de derogatie de facto een
milieuprobleem creëert?
Antwoord
Zoals het kabinet in de brief van 5 september jl. heeft aangegeven (Kamerstuk 33 037, nr. 450), ziet de Europese Commissie de derogatieverlening als ondersteuning van de in Nederland
benodigde transitie van de landbouw, o.a. ten behoeve van de waterkwaliteit. De inhoud
en voorwaarden van de conceptderogatiebeschikking zijn erop gericht dat het doelbereik
voor de waterkwaliteitsopgave tijdig zal worden gerealiseerd. Een tijdelijke transitieregeling
gericht op het behoud van grasland onder derogatiedeelnemers is in lijn met deze doelstelling.
In de brief van 5 september brief is voorts aangekondigd dat het kabinet gaat onderzoeken
op welke wijze na de afloop van de derogatiebeschikking het bestendig behoud van grasland
kan worden geborgd.
Hoe voorkomen we stijging in het gebruik van kunstmest, of verschraling van akkers
en minder oogstopbrengst wanneer ook kunstmest minder beschikbaar is door de hoge
gasprijzen? Heeft de Europese Commissie hier een antwoord op of überhaupt bij stilgestaan?
Een slag fundamenteler hebben deze leden veel kritiek op de Nitraatrichtlijn an sich,
waarbij er een gelijke norm gesteld wordt voor alle EU-landen, terwijl iedere lidstaat
een eigen, unieke bodemsamenstelling, gewassenpalet en klimaat heeft. Zijn mede-lidstaten
bereid om deze te heroverwegen?
Antwoord
Graslandbedrijven kunnen binnen de stikstof-totaalnorm gebruik maken van kunstmest,
omdat er nu minder stikstof uit dierlijke mest gebruikt wordt is er meer ruimte om
kunstmest te gebruiken. Of boeren dit gaan doen is een economische afweging, waarbij
de meerkosten voor het gebruik van kunstmest worden afgewogen ten opzichte van de
meeropbrengsten. Binnen de Nitraatrichtlijn staat het lidstaten vrij een goede landbouwpraktijk
te formuleren, afhankelijk van de bodemgesteldheid, geteelde gewassen en klimatologische
omstandigheden. Dat zijn in Nederland de stikstof-totaal en de fosfaatgebruiksnorm.
De gelijke norm is het gebruik van stikstof uit dierlijke mest, de 170 kg N per hectare.
In veel lidstaten is voldoende ruimte om deze mest te plaatsen binnen deze norm. Het
zijn vooral de lidstaten die een intensieve veehouderij hebben, die hier moeite mee
hebben. Voor deze landen bestaat de mogelijkheid om een derogatie aan te vragen. Echter,
geeft de Commissie aan dat dan wel de waterkwaliteit op orde moet zijn. Er zijn op
dit moment geen landen die de Nitraatrichtlijn ter discussie stellen.
De leden van de CU-fractie maken zich ook erg veel zorgen over de uitwerking van de
saneringsregeling voor de visserij. Deze leden hebben hier enkele vragen over. Waarom
blijft de Minister vasthouden aan het plan om bij sanering een vergoeding te geven
op basis van de grootte van het schip ongeacht de hoeveelheid vangstrechten, wat door
de visserijsector als bijzonder onrechtvaardig wordt gezien, omdat hierdoor ongelijke
behandeling van gelijke gevallen aan de orde is én omdat vangstrechten vaak grote
investeringen hebben gevergd van de ondernemer? Is de Minister zich ervan bewust dat
veel vissers met de rug tegen de muur staan en de luxe niet hebben om de spreekwoordelijke
boot te missen, en alsnog, ondanks hun bezwaren en de in hun ogen onrechtvaardige
behandeling, gebruik zullen maken van de saneringsregeling? Hoe zorgt de Minister
dat er voldoende oog is voor rechtvaardigheid bij de uitvoering van de saneringsregeling
voor de visserij in deze toch al zware en vaak verdrietige tijd, als er afscheid genomen
moet worden van een beroep dat en een leefwijze die vaak van generatie op generatie
is overgedragen? Deelt de Minister de zorg met deze leden dat het vertrouwen in de
overheid door deze regeling nóg verder wegzakt? Kan de Minister zijn keuze voor het
zo drastisch herzien van het contingentenstelsel beter onderbouwen? Waarom was dit
volgens de Minister nodig, aangezien de quota voor schol en tong bij lange na niet
opgevist worden? Hoe is invulling gegeven aan de beginselen van subsidiariteit en
proportionaliteit bij deze maatregelen? Heeft de Minister bij het opstellen van plannen
voor de herziening van het contingentenstelsel gezocht naar andere mogelijke manieren
om het door de Minister gestelde doel te bereiken, namelijk het in de toekomst kunnen
verdelen van individuele vangstrechten over potentiële gegadigden op basis van transparante
criteria waarbij duurzame vissers beloond kunnen worden met extra vangstmogelijkheden?
Zo ja, welke? Heeft de Minister daarbij het alternatief van de visserijsector overwogen,
waarbij bijvoorbeeld jaarlijks slechts 90% van de vangstrechten wordt uitgedeeld en
de overige 10% wordt ingezet voor ruimte voor jonge vissers en verduurzaming? Waarom
heeft de Minister daar niet voor gekozen? Er zijn toch geen Europese regels die zich
daartegen verzetten? Wat is de reactie van de Minister op de sectorvertegenwoordigers,
die zich, zo hebben deze leden vernomen, boos, teleurgesteld en «beetgenomen» voelen
na de overleggen op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de
saneringsregeling en de publicatie ervan vandaag, omdat er ten eerste onvoldoende
uitleg kwam tijdens de overleggen met de Minister en ten tweede omdat er ondanks de
niet volledige uitleg een al uitgewerkt systeem van beheer voor de ingenomen contingenten
in de Wijziging van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij lag, terwijl in gesprekken
zou zijn toegezegd dat dit nog open lag en in overleg met de sector zou worden ingevuld?
Bovendien wordt in de toelichting op de regeling gezegd dat: «Met het vervallen van
de contingenten die betrokken zijn bij de sanering van vissersvaartuigen, wordt vooruit
gelopen op de herziening van het contingentenstelsel.». Hoe heeft er volgens de Minister
zo’n discrepantie kunnen ontstaan over deze regeling tussen de Minister en de sector,
terwijl beiden de noodzaak van de saneringsregeling onderschrijven? Hoe verhoudt zich
deze gang van zaken eigenlijk met de uitspraak van de Minister in de recente Kamerbrief
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1455) dat het systeem van beheer van de ingenomen contingenten nog uitgewerkt moet worden
in nadrukkelijke samenwerking met de sector, maar dat in de vandaag gepubliceerde
Wijziging van de Uitvoeringsregelingen Zeevisserij een tot in detail uitgewerkt systeem
van beheer staat met grote aanpassingen op het huidige systeem, zoals de introductie
van twee soorten contingenten (verhandelbare- en niet verhandelbare) en nieuwe verplichtingen
en verantwoordelijkheden voor de PO’s (producentenorganisaties)? Wat gaat de Minister
doen om de verhoudingen met de visserijsector op korte termijn te repareren en het
vertrouwen te herstellen? Is de Minister bereid om de periode tot het vaststellen
van het subsidiebedrag te gebruiken om de schade te herstellen en alsnog een eerlijke
vergoeding te bieden voor de vangstrechten bij sanering en te zorgen dat er niet langer
sprake is van een ongelijke behandeling?
Antwoord
Het subsidiebedrag van de saneringsregeling is gebaseerd op de grootte van het vissersvaartuig
(brutotonnage (BT)). Voor indeling in categorieën, maximum bedragen per categorie
en bijbehorende subsidiebedragen per BT is uitgegaan van de analyse van WEcR.6 Deze bedragen zijn gebaseerd op het gemiddelde inkomensverlies, gecorrigeerd voor
een netto contante waarde gebaseerd op een periode van acht jaar. De marktwaarde van
de contingenten is door WEcR meegenomen in de berekeningsmethodiek van visserijactiviteiten
en het vaststellen van de subsidiebedragen per BT, zij het dat deze waarde op basis
van het onderzoek verwaarloosbaar is geacht ten opzichte van het totaalbedrag. Immers,
conform de richtlijn PGEcon (2020) van de EU wordt bij de rapportage over de economische
situatie van de visserijsector waar mogelijk de marktprijs gehanteerd voor de waardebepaling
van visrechten. De marktwaarde van de twee belangrijkste contingenten voor demersale
bestanden (tong en schol) zijn al sinds 2018 verwaarloosbaar laag door onderbenutting
van het quotum. Bovendien is door een gebrek aan transacties in de afgelopen 4 jaren
in contingenten voor de demersale bestanden en al veel langer voor de pelagische bestanden
een betrouwbare waardering van de marktwaarde van de contingenten van alle soorten
onmogelijk. Er zijn binnen het PGEcon geen alternatieve waarderingsmethoden van vangstmogelijkheden
die internationaal gedragen worden beschikbaar. Een saneringssubsidie enkel op basis
van de waarde van vangstrechten is dan ook niet realistisch. De Europese Commissie
kan dergelijke staatssteun alleen goedkeuren als er zekerheid is dat er geen sprake
is van overcompensatie. Gelet op het voorgaande kan dit niet worden vastgesteld. Doordat
de saneringsregeling is gebaseerd op een gemiddeld toekomstig te realiseren inkomen
zal dit in specifieke individuele situaties meer of minder aantrekkelijk zijn om aan
deel te nemen. Verschillen tussen ondernemers zullen er niet alleen zijn in verschillen
in waarde van contingenten, maar ook in waarde van het vissersvaartuig en andere benodigde
middelen om de inkomsten uit de visserij te kunnen realiseren. Het is niet mogelijk
om een vrijwillige saneringsregeling aan te bieden die tegemoet komt aan elke individuele
afwijking van het gemiddelde. Ik ben mij ervan bewust dat het voor individuele ondernemers
een moeilijke en zware keuze zal zijn om afscheid te nemen van het vissersvak.
Nederland kent een systeem van toedeling van individuele vangstmogelijkheden voor
de meeste commerciële vissoorten, het contingentenstelsel. Bij de invoering van dit
stelsel, eind zeventiger jaren, zijn de contingenten gratis en voor onbepaalde tijd
toegedeeld aan destijds actieve vissers op basis van historische vangsten. Iedere
visser die op 31 december van enig jaar contingenten op zijn naam heeft, krijgt deze
automatisch ook het volgende jaar, ongeacht of hij gebruik maakt van selectiever vistuig
of minder milieubelastende visserijtechnieken en ongeacht het nalevingsgedrag. De
contingenten kunnen worden overgedragen, waarbij de contingenthouder zelf kan bepalen
aan wie. Contingenten kunnen ook voor de duur van een kalenderjaar in gebruik worden
gegeven aan andere vissers. Deze flexibiliteit is nodig om een wisselende vangstsamenstelling
te kunnen afdekken met voldoende vangstmogelijkheden. Een neveneffect hiervan is echter
dat inmiddels niet meer actieve vissers hun contingenten aanhouden om deze jaarlijks
tegen betaling in gebruik te geven aan wel actieve vissers. De overheid moet transparant
zijn over de beschikbaarheid van de rechten, de verdelingsprocedure en de toe te passen
objectieve criteria voor toedeling. De overheid kan schaarse rechten in principe niet
voor onbepaalde tijd verlenen om te voorkomen dat de verkrijger hiervan onevenredig
wordt bevoordeeld ten opzichte van mogelijke concurrenten.
Ook artikel 17 van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid bepaalt dat individuele vangstmogelijkheden
moeten worden toegedeeld op basis van transparante en objectieve criteria, zoals de
gevolgen van de visserij op het milieu, de naleving in het verleden, de bijdrage aan
de lokale economie en vangstniveaus uit het verleden. Daarbij moet voor stimulansen
worden gezorgd voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of
die gebruik maken van minder milieubelastende visserijtechnieken om duurzame vissers
te belonen.
Daarom heb ik het voornemen om een nieuwe methode te ontwikkelen voor de toebedeling
van vangstmogelijkheden voor bepaalde duur op basis van objectieve criteria. Daarbij
zal ik ook kijken naar de criteria die op grond van artikel 17 van het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid in acht moeten worden genomen. Ik kom daarmee mede tegemoet aan het
recente verzoek van het Europees Parlement aan de lidstaten om bij de toewijzing van
vangstmogelijkheden vissers te stimuleren om gebruik te maken van de meest duurzame
en milieuvriendelijke visserijpraktijken, vangstmethoden en innovaties op visserijgebied7.
Voorafgaand aan de publicatie van de saneringsregeling is er geen afstemming met de
sector geweest over het voornemen om het contingentstelsel te herzien. Dit is gedaan
omdat vooroverleg over dit onderdeel van de saneringsregeling zou kunnen leiden tot
handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is. De afgelopen jaren is er
met regelmaat (hoog)ambtelijk gesproken over de inhoud van de saneringsregeling. Daarbij
is het vervallen van contingenten niet aan de orde geweest. De sector is op de dag
van publicatie8 van de inhoud van de saneringsregeling op de hoogte gesteld door mijn voorganger.
Sindsdien heeft er tweemaal een bestuurlijk overleg onder voorzitterschap van de toenmalige
Minister van LNV plaatsgevonden om hier nader over in gesprek te gaan. Daarbij is
uitgebreid gesproken over met name wat het effect van deze voorwaarde van de saneringsregeling
is. De sector heeft zich in deze overleggen kritisch uitgelaten over de koppeling
tussen de herziening van het contingentenstelsel en deze saneringsregeling. Hierbij
heeft de sector aangegeven dat zij bij het vervallen van contingenten graag een compensatie
gebaseerd op de hoeveelheid te vervallen rechten wil zien. Zoals ik reeds heb aangegeven
in de brief van 22 juli 2022 is mijn insteek om in de herziening van het contingentenstelsel
positieve prikkels in te bouwen voor verdere verduurzaming van de sector. Bij het
uitwerken van deze herziening zal ik alle noodzakelijke zorgvuldigheid betrachten
en ruimte nemen voor afstemming met de sector, deskundigen en andere belanghebbenden.
Om dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen neem ik hiervoor dan ook tot 2025
de tijd. In deze periode zal ik regelmatig bestuurlijk in overleg treden met de visserijsector
en hen intensief betreffen bij dit traject. De vanwege sanering vervallen contingenten
zullen via de Biesheuvelgroepen (Producentenorganisaties) worden herverdeeld over
de resterende actieve visserijsector. Ik wil graag meedenken met de sector over hoe
deze herverdeling kan worden vormgegeven.
Het wijzigen van de regeling zou betekenen dat de staatssteunprocedure waarschijnlijk
opnieuw moet worden doorlopen. De deadline voor het uitbetalen van de gelden uit de
Brexit Adjustment Reserve is 31 december 2023. Binnen deze deadline is geen ruimte
voor het wijzigen, laten goedkeuren en uitvoeren van de regeling.
Deelt de Minister de angst van deze leden dat door het alleen publiceren en openstellen
van de saneringsregeling, zonder perspectief voor de blijvers en met het nog uitblijven
van de stilligregeling en de liquiditeitenregeling, er veel meer vissers zullen stoppen
dan nodig? Wanneer kunnen de vissers die door willen gaan rekenen op financiële steun?
Hoe staat het in dit kader met de uitvoering van de motie van gewijzigde het lid Grinwis
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1448) over de overbruggingsregeling voor tijdelijke steun aan de visserijsector? Kunnen
de (kotter)vissers deze maand deze broodnodige steun tegemoet zien?
Antwoord
Momenteel wordt ter uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Grinwis (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1448) en zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. (Handelingen II 2021/22,
nr. 105, Tweeminutendebat Visserij en tuinbouw) onderzocht op welke termijn een eventuele
overbruggingsregeling kan worden opengesteld. Het spijt mij dat ik u hier nog niet
over heb kunnen informeren, en ik span mij in dit zo spoedig mogelijk alsnog te doen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie zijn positief over het opnemen van vezelgewassen in de
ecoregeling, als opvolging van de gewijzigde motie van het lid Bisschop (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1449). Kan de Minister aangeven op welke wijze hij deze vezelgewassen in de ecoregeling
wil opnemen en waarderen?
Antwoord
Er is een nieuwe activiteit toegevoegd. Op de website van de RVO9 staan de voorwaarden van de activiteit omschreven, evenals de punten- en waardetoekenning.
Als volgt:
Vezelgewas
U teelt een vezel voor een vruchtbare bodem en een betere biodiversiteit. Uw percelen
zijn zichtbaar bedekt.
Punten/ha
Klimaat
Bodem en lucht
Water
Landschap
Biodiversiteit
4
4
4
2
3
Waarde/ha
Groep 1
Groep 2
€ 129
€ 298
Vezelhennep, -vlas, en miscanthus staan op de gewassenlijst voor deze eco-activiteit.
De leden van de SGP-fractie constateren dat met de tweede praktijkproef op basis van
het nieuwe scenario weliswaar meer bedrijven mee kunnen doen met de ecoregeling, maar
dat nog steeds bijna de helft af moet haken. De onderzoekers geven aan dat ten opzichte
van het eerdere scenario verschillende combinaties tussen gewascodes en eco-activiteiten
niet meer mogelijk zijn. Kan de Minister dit toelichten?
Antwoord
In de tweede praktijktoets werd gewerkt met conceptgewassenlijsten. Deze waren nog
niet getoetst bij wetenschappers. In het WUR/CLM-rapport dat mijn voorganger met uw
Kamer gedeeld heeft (Kamerstuk 28 625, nr. 339), kunt u de wetenschappelijke adviezen over de aanpassingen vinden.
Verder waren niet alle voorwaarden van de eco-activiteiten op dat moment volledig
uitgekristalliseerd (ook om eventuele input uit de tweede praktijktoets mee te kunnen
nemen).
De onderzoekers geven verder aan dat de puntentoekenning voor biodiversiteit de belangrijkste
knop is waaraan gedraaid kan worden om de deelname verder te verhogen. De onderzoekers
schrijven dat het deelname verhogend kan werken als voor langjarig grasland, kruidenrijk
grasland en biologische bestrijding meer punten voor biodiversiteit worden toegekend.
Blijft de Minister in overleg met de sector, in het bijzonder ook de akkerbouw, om
te kijken hoe de deelname aan de ecoregeling verder verhoogd kan worden?
Antwoord
Ik blijf hierover zeker met de sector in gesprek.
De leden van de SGP-fractie constateren dat telers vanwege de droogte en beregeningsverboden
net als in 2018 in de knel komen met de voorwaarden voor vanggewassen in het kader
van de ecologische aandachtsgebieden. Komt de Europese Commissie opnieuw met een vrijstellingsregeling?
Zet de Minister zich hiervoor in? Of kunnen telers een beroep doen op de regeling
voor overmacht?
Antwoord
Ik heb mij ingezet voor een EU-brede vrijstelling voor vanggewassen i.v.m. de droogte.
Die EU-brede vrijstelling komt er niet. Telers die in de knel komen kunnen inderdaad
een beroep doen op overmacht.
Vanwege de langdurig aanhoudende extreme droogte heb ik besloten de voorschotbetalingsregeling
in het kader van het GLB, zoals die afgelopen juli was opengesteld vanwege Oekraïne,
opnieuw onder dezelfde voorwaarden voor boeren open te stellen om liquiditeitsproblemen
in de sector zoveel mogelijk te voorkomen. Ook nu zal het voorschot weer circa 80%
van de directe inkomenssteun van het GLB (basis- en vergroeningspremie) bedragen.
Boeren die reeds vanwege Oekraïne een voorschot hebben aangevraagd en ontvangen, kunnen
niet nog een keer een voorschot aanvragen. Boeren die nog geen voorschot hadden aangevraagd,
kunnen dit dus nu alsnog doen. Zij kunnen hiervoor een aanvraag indienen bij RVO in
de periode van 5 tot en met
26 september. De uitbetaling van het voorschot zal in september en (eerste helft)
oktober plaatsvinden. Daarnaast kunnen boeren die vanwege de aanhoudende droogte problemen
ondervinden met het inzaaien van een vanggewas in voorkomend geval bij RVO een beroep
doen op overmacht.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat Frankrijk en Spanje een oproep hebben
gedaan aan andere lidstaten en de Europese Commissie om samen te werken aan een plan
om de afhankelijkheid van Rusland op het gebied van energie, maar ook van meststoffen
te verminderen. Wil de Minister zich aansluiten bij de oproep om ook een gezamenlijk
plan met betrekking tot meststoffen op te stellen? Wil de Minister deze kans benutten
om ruimte te krijgen voor de aanwending van dierlijke meststoffen als kunstmestvervanger?
Antwoord
Nederland streeft naar de EU-brede oplossing om de afhankelijkheid van energie en
meststoffen uit Rusland af te bouwen. De specifieke oproep van Frankrijk en Spanje
om een maximum gasprijs in te voeren, ondersteunt het Nederlandse Kabinet niet. Overigens
staat dit ook niet geagendeerd voor de komende Landbouw- en Visserijraad. Nederland
blijft zich, juist ook in de context van deze discussie, zeer nadrukkelijk inzetten
voor het toestaan van hergebruik van lokaal beschikbare grondstoffen als hoogwaardige
meststoffen, aangezien de afhankelijkheid van fossiele grondstoffen en meststoffen
uit derde landen hiermee kan worden beperkt.
Dit past in het streven dat de Europese Commissie in haar Green Deal en Farm-to-Fork-strategie
heeft beschreven. Ook zet het kabinet zich constant en intensief in voor kunstmestvervanging
door dierlijke mest in Europees Verband, ook met nadere lidstaten. De EU-Commissie
moet hiervoor ook naar haar eigen wetgeving durven kijken en het onderscheid tussen
het gebruik van kunstmest en hoogwaardige meststoffen uit herwonnen bron wegnemen.
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de saneringsregeling voor de
kottervisserij en de voorgenomen herziening van het contingentenstelsel. Deze leden
zijn geschrokken van de gang van zaken en vragen de Minister dringend om opnieuw in
overleg te gaan met de visserijsector. De Minister heeft ervoor gekozen om tegelijk
met de sanering van de kotters ook de contingenten in te nemen, maar hiervoor geen
vergoeding te verstrekken. Deze vangstrechten hebben vaak grote investeringen gevergd.
Het betekent dat bij sanering van een even grote kotter de ondernemer die maar een
klein quotum hoeft in te leveren evenveel saneringssubsidie krijgt als de ondernemer
die een groot quotum in moet leveren. Het komt neer op onteigening van vermogen zonder
compensatie. Vindt de Minister dit rechtvaardig? Is de veronderstelling juist dat
het innemen van contingenten geen Europese verplichting is en dat andere lidstaten
deze voorwaarde niet in hun saneringsregeling hebben opgenomen? Ondernemers voelen
zich nu met de rug tegen de muur staan. Wil de Minister de betreffende voorwaarde
laten vervallen, dan wel een vergoeding verstrekken voor het innemen van deze contingenten?
Antwoord
Van de door u geschetste onteigening van vermogen zonder compensatie is geen sprake.
De saneringsregeling is op vrijwillige basis en ondernemers worden dus niet verplicht
om deel te namen aan deze regeling. Daarnaast zijn contingenten in het verleden door
de overheid gratis verstrekt aan visserijondernemers. In het onderling verhandelen
van deze contingenten tussen vissers heeft de overheid geen rol gespeeld. Het klopt
dat de voorwaarde dat contingenten komen te vervallen bij sanering geen Europese verplichting
is en dat andere lidstaten kunnen kiezen voor een andere invulling van de saneringsregeling.
Ik vind het niet wenselijk om de betreffende voorwaarde te laten vallen. Het wijzigen
van de regeling zou bovendien betekenen dat de staatssteunprocedure waarschijnlijk
opnieuw moet worden doorlopen.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de visserijsector totaal verrast was
door de hiervoor genoemde voorwaarde, omdat de voorwaarde tijdens overleggen tussen
het ministerie en de sector niet naar voren is gebracht. Dat geldt eveneens voor de
wijziging van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij. Deze leden hebben begrepen dat met
de sector afgesproken was dat later gesproken zou worden over de criteria voor uitdeling
van vervallen contingenten in de komende jaren, terwijl kort daarna de genoemde wijziging
van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij werd gepubliceerd waarin wel een mechanisme
voor beheer van vervallen contingenten is opgenomen. Deze leden horen graag of op
deze wijze met de sector is gecommuniceerd. Zo ja, waarom? Hoe gaat de Minister zorgen
voor transparantie en herstel van vertrouwen?
Antwoord
Ik begrijp goed dat de sector verrast was door de hiervoor genoemde voorwaarde. Er
is expliciet gekozen om deze voorwaarde en de wijze van verdeling van contingenten
niet actief met de sector te communiceren voordat de saneringsregeling gepubliceerd
werd. Dit is gedaan omdat vooroverleg over dit onderdeel van de saneringsregeling
zou kunnen leiden tot handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de voorgestelde wijziging van de Uitvoeringsregeling
Zeevisserij met een uitgewerkt systeem van beheer van ingenomen contingenten en wezenlijke
aanpassingen ten opzichte van het huidige stelsel (invoering verhandelbare- en niet
verhandelbare contingenten en nieuwe verantwoordelijkheden voor producentenorganisaties)
wringt met de boodschap richting de Kamer dat het systeem van beheer van ingenomen
contingenten nog uitgewerkt moet worden in nadrukkelijke samenwerking met de sector.
Waarom heeft de Minister het overleg met de sector niet afgewacht? Welke varianten
voor het genoemde beheersysteem hebben op tafel gelegen? Is de Minister bereid om
het voorgestelde beheersysteem te heroverwegen en eerst het overleg met de sector
af te ronden?
Antwoord
Het stelsel zoals dat door de wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij die
op 31 augustus 2022 is gepubliceerd10 en is ingevoerd, is tijdelijk. Het zorgt ervoor dat de vangstmogelijkheden uit vervallen
contingenten ook in de tussenliggende periode tot 2025 benut kunnen worden. Deze zullen
in gebruik worden gegeven aan de Biesheuvelgroepen waartoe het gesaneerde vaartuig
behoorde. De groepen kunnen deze contingenten vervolgens te beschikking stellen aan
hun leden. Voor de herziening van het contingentenstelsel wil ik graag in overleg
met de sector om ook hun ideeën maar zeker ook kennis van de sector te gebruiken om
tot een duurzaam systeem voor de toekomst te komen.
De leden van de SGP-fractie horen graag waar de door de Kamer gevraagde overbruggingsregeling
voor tijdelijke steun aan de visserijsector in verband met de hoge brandstofprijzen
blijft. Wat is de stand van zaken?
Antwoord
Momenteel wordt ter uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Grinwis (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1448) en de toezegging zoals gedaan tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. onderzocht
op welke termijn een eventuele overbruggingsregeling kan worden opengesteld. Het spijt
mij dat ik u hier nog niet over heb kunnen informeren, en ik span mij in dit zo spoedig
mogelijk alsnog te doen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB heeft kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele
Landbouw- en Visserijraad en heeft daarbij nog enkele vragen.
Verzekeren van voedselzekerheid – de rol van EU landbouw en voedselindustrie in duurzame
mondiale voedselproductie.
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat de Nederlandse en Europese bijdrage aan
de wereldwijde voedselzekerheid zeer groot is. In de brief van 31 augustus over de
geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad is vermeld dat de wereldwijde
voedselzekerheid maar beperkt afhankelijk is van de Europese en Nederlandse bijdrage.
Kan de Minister onderbouwen waarop deze constatering is gebaseerd? Verder wordt er
aangegeven dat het kabinet trots is op onze Nederlandse, innovatieve land-, tuinbouw-
en visserijsector en heeft als doel om de Nederlandse kennis en kunde in te blijven
zetten om de productie en productiviteit te verhogen in andere landen. Dit lid is
dit ook van mening maar vraagt in hoeverre dit realistisch is met de huidige vooruitzichten
voor de Nederlandse agrarische sector. Dit lid is van mening dat het belangrijk is
om in sommige fundamentele zaken zelfvoorzienend te zijn, voedsel is er hier een van.
Dit lid vraagt wat het standpunt is van de Europese Commissie over de mogelijke verlaging
van de agrarische productie in Nederland. Zou de Minister tijdens deze Landbouw- en
Visserijraad kunnen bespreken wat de gevolgen zijn voor de voedselzekerheid als de
productie van voedsel in lidstaten af gaat nemen door natuurlijke en/of politieke
omstandigheden?
Antwoord
De EU als geheel is een belangrijke voedselproducent en netto exporteur van voedsel,
waarmee mede een bijdrage wordt geleverd aan de voedselzekerheid in de EU en wereldwijd.
Desondanks gaat de meeste export van landbouwgoederen uit Nederland naar onze buurlanden
(ca 70%). Circa 30% wordt afgezet op de wereldmarkt. Daarmee is de bijdrage die Nederland
levert aan het voeden van de wereld in fysieke hoeveelheden beperkt. De Nederlandse
agrarische kennis (kennisinstellingen) en kunde (bedrijfsleven) staan internationaal
in hoog aanzien. Juist deze kennis en kunde kan, in het licht van de mondiale uitdagingen
en de voedselzekerheid, andere landen ondersteunen om zichzelf beter te kunnen voeden.
Nederland zal zich daar actief voor blijven inzetten. Deze internationale bijdrage
heeft geen gevolg voor de wijze waarop Nederland zichzelf kan voeden of middels export
onze buurlanden in de EU.
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat Nederland een belangrijke rol speelt
in het vergaren en delen van kennis over de productie van agrarische producten. Aangezien
de wereldbevolking blijft groeien is het ook belangrijk dat dit blijft gebeuren. Op
dit moment is Nederland een van de landen met een hoge productiviteit per bepaalde
eenheid. Is de Minister het met dit lid eens dat de hoge productiviteit in Nederland
minder belastend is voor het milieu ten opzichte van landen met een lagere productiviteit?
Kan de Minister aangeven wat zijn standpunt is over het behouden van de agrarische
sector zodat er kennis vergaard kan blijven worden waarmee Nederland een grote bijdrage
kan leveren aan de mondiale voedselzekerheid?
Antwoord:
Nederland produceert zeer efficiënt per kg product, maar de belasting van het milieu
per hectare door het gebruik van inputs (mineralen, gewasbescherming, geneesmiddelen,
e.d.) is juist hoog. Het stikstofoverschot per hectare is in Nederland het hoogst
van alle EU-landen. Nederland heeft heel veel kennis en kunde in huis om meer binnen
de grenzen van de aarde te kunnen produceren. En deze kennis kunnen en zullen we ook
internationaal blijven inzetten in het licht de VN duurzame ontwikkelingsagenda en
de voedselzekerheid.
Verslag van de Landbouw- en visserijraad op 18 juli 2022
Het lid van de BBB-fractie leest in de brief met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad
op 18 juli jongstleden dat is vermeld dat veel lidstaten hun zorgen uiten over (de
inhoud van) het huidige voorstel om het gebruik van chemische pesticiden en gevaarlijke
pesticiden terug te dringen (50% in 2030); gewasbeschermingsmiddelen daarbij alleen
als laatste mogelijkheid in te zetten; én het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
in bepaalde (gevoelige) gebieden, waaronder natuurgebieden en urbane publieke ruimte,
te verbieden. Dit lid heeft ook zorgen over dit voorstel, zeker op het gebied van
voedselzekerheid en de concurrentiepositie ten opzichte van landen buiten de Europese
Unie. Op welke manier is de Europese Commissie van plan om ervoor te zorgen dat deze
zorgen geen werkelijkheid worden, aangezien er nog weinig goede alternatieven zijn
voor de huidige gewasbeschermingsmiddelen?
Zoals verwoord in de BNC-fiche over het voorstel van de Europese Commissie tot een
verordening over duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3472), ziet de Commissie risico’s voor de concurrentiepositie door hogere kosten en minder
opbrengsten, maar geeft ook aan dat lidstaten volgens het voorstel GLB-middelen mogen
inzetten om telers tegemoet te komen. Voor de ontwikkeling van alternatieven verwijst
de Commissie naar haar inzet op het gebied van kennis, onderzoek en training en naar
de recente ontwerpverordeningen om de risicobeoordeling voor werkzame stoffen op basis
van micro-organismen te verbeteren. Dat zou de goedkeuring en toelating van deze categorie
stoffen, als alternatief voor de chemische gewasbeschermingsmiddelen, kunnen versnellen.
De Commissie voorziet vooralsnog geen problemen voor de voedselzekerheid maar heeft
wel aangegeven dit goed te volgen en zo nodig aanpassingen te overwegen.
Sanering kottervisserij
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de openstelling van de saneringsregeling
en is blij dat er een mogelijkheid is voor vissers die willen saneren. Echter zijn
er ook vissers die niet willen saneren. Momenteel zijn er nog steeds veel kotters
die langs de kant liggen omdat het te duur is om te gaan vissen, mede door de hoge
brandstofprijzen, wat ervoor zorgt dat vissers in een moeilijke financiële situatie
terecht komen. Is de Minister bereid om deze vissers op zeer korte termijn steun te
bieden door middel van Europese steunmaatregelen, zodat er geen verplichte sanering
ontstaat voor vissers die niet mee willen doen aan de saneringsregeling?
Antwoord
Momenteel wordt ter uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Grinwis (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1448) en de toezegging uit het tweeminutendebat van 7 juli jl. onderzocht op welke termijn
een eventuele overbruggingsregeling kan worden opengesteld. Het spijt mij dat ik u
hier nog niet over heb kunnen informeren, en ik span mij in dit zo spoedig mogelijk
alsnog te doen.
Zoals ook aangegeven in de brief van 1 juli jl. (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 210) zullen de komende jaren middelen beschikbaar zijn om bij te dragen aan een duurzame
visserijsector. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de liquiditeitsregeling en stilligregeling
in kader van het Brexit Adjustment Fund.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit a.i., C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier