Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over staatsdeelnemingen (o.a. Kamerstukken 28165-368)
28 165 Deelnemingenbeleid rijksoverheid
31 789
Staatsdeelnemingen Fortis en ABN AMRO
29 232
Air France – KLM
Nr. 372
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 september 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën over de brieven van 28 februari
2022, 19 april 2022, 16 mei 2022, 23 juni 2022 en 30 juni 2022 inzake staatsdeelnemingen
(Kamerstuk 28 165, nrs. 368 en 369; Kamerstuk 31 789, nr. 107 en Kamerstuk 29 232, nrs. 54 en 55).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 juli 2022 aan de Minister en Staatssecretaris van
Financiën voorgelegd. Bij brief van 7 september 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Schukkink
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
1. Inleiding
Met interesse hebben wij kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties
zijn gesteld voor het schriftelijk overleg staatsdeelnemingen. Hieronder vindt u de
beantwoording van de vragen. De vragen uit de hoofdstukken 2 t/m 8 worden beantwoord
door de Minister van Financiën. Dit betreft de vragen over de nieuwe Nota Deelnemingenbeleid
en vragen over het MVO-beleid, TenneT, Gasunie, KLM, Schiphol, NS/Abellio en NLFI.
De vragen uit hoofdstuk 9 over de kansspelaanbieders worden beantwoord door de Staatssecretaris
van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst. In de beantwoording wordt de volgorde
van het verslag aangehouden.
2. Contouren Nota Deelnemingenbeleid/MVO-beleid.
De leden van D66 vragen of kan worden toegelicht wat de verschillen zijn in de positieve
impact op mens, maatschappij en milieu van bedrijven waarin de Staat een aandeelhouder
ten opzichte van vergelijkbare bedrijven waarin de Staat geen aandelen bezit. De leden
van D66 vragen ook naar de verschillen in het MVO-beleid (maatschappelijk verantwoord
ondernemen) tussen banken waarbij de Staat aandelen bezit (ABN AMRO, de Volksbank)
en banken waarbij dat niet het geval is (ING, Rabobank, et cetera).
Deelnemingen onderscheiden zich allereerst doordat zij een publiek belang borgen.
Publieke belangen zijn maatschappelijke zaken waarvan de maatschappij ze belangrijk
vindt, waarbij overheidsingrijpen nodig is om ze te borgen en wet- en regelgeving
niet volstaat. Deelnemingen zetten zich bijvoorbeeld in voor de bereikbaarheid van
Nederland, de leveringszekerheid van energie en de concurrentiekracht van de Nederlandse
economie. Deelnemingen waarin de staat aandelen houdt leveren daardoor per definitie
via hun kerntaken een positieve bijdrage aan de maatschappij. Bij vergelijkbare bedrijven
waarin de staat geen aandelen bezit is dat geen gegeven.
Daarnaast wil ik dat deelnemingen zich onderscheiden doordat ze een voorbeeldrol pakken
ten aanzien van MVO, waarbij de positieve impact op mens, maatschappij en milieu in
de regel groter is dan voor vergelijkbare bedrijven geldt. In de Nota Deelnemingenbeleid
rijksoverheid 2022 (hierna: Nota 2022) (Kamerstuk 28 165, nr. 370) is beschreven dat deelnemingen door middel van een analyse hun positie ten aanzien
van voorlopers op MVO-gebied in hun sector zichtbaar maken. Dit onderzoek zal inzichtelijk
maken of deelnemingen inderdaad een voorbeeldrol pakken en wat eventuele verschillen
zijn ten aanzien van hun impact op mens, maatschappij en milieu t.o.v. vergelijkbare
bedrijven waar de staat geen aandeelhouder in is. Hierover zal ik rapporteren in het
Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen.
Bij ABN AMRO en de Volksbank voert NLFI het aandeelhouderschap uit. Net als de staat
bij de reguliere staatsdeelnemingen voert NLFI een dialoog met beide banken over hun
MVO-beleid. Ik zal NLFI in overweging geven of bovengenoemd onderzoek ook voor de
tijdelijke financiële instellingen meerwaarde heeft en uitgevoerd kan worden zodat
inzichtelijk kan worden gemaakt hoe ABN AMRO en de Volksbank ten opzichte van hun
peers presteren.
De leden van D66 vragen daarnaast op welke manieren het actief aandeelhouderschap
van de Staat op het gebied van het MVO-beleid sinds de vorige Nota Deelnemingenbeleid
uit 2013 concreet vorm heeft gekregen.
In de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 (hierna: Nota 2013) (Kamerstuk 28 165, nr. 165) kwam het begrip «maatschappelijk verantwoord ondernemen» niet voor. In 2020 is een
eerste aanzet voor het MVO-beleid gegeven. In dit beleid heeft de staat als aandeelhouder
concrete verwachtingen geformuleerd ten aanzien van MVO. Van deelnemingen wordt verwacht
dat zij een voorbeeldrol vervullen in hun sector ten aanzien van MVO en verschillende
standaarden en raamwerken implementeren.
Daarnaast vraagt de staat deelnemingen ambitieuze MVO-doelstellingen te formuleren.
Daarover wordt gerapporteerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Met de
ingang van dit beleid is de focus van de staat als aandeelhouder verbreed en meer
op MVO-aspecten komen te liggen. In de Nota 2022 is dit MVO-beleid verder doorontwikkeld.
In de Nota 2022 is uitgewerkt dat de staat als aandeelhouder meer aandacht heeft voor
MVO-aspecten in de reguliere aandeelhoudersbevoegdheden zoals de consultatie van de
strategie en het beoordelen van investeringen. Daarnaast is nieuw ten opzichte van
2020 dat de staat onderzoek zal doen naar het ambitieniveau, de uitvoering en de behaalde
resultaten ten aanzien van MVO aan de hand van een vergelijking met peers. Ook is
de Science Based Targets Initiative (SBTi) geïntroduceerd in het beleid. Met behulp
van het SBTi zullen de deelnemingen een wetenschappelijk onderbouwd reductiedoel stellen
in lijn met het Akkoord van Parijs. De verwachte aansluiting bij de United Nations
Global Compact (uit het beleid van 2020) is daarentegen komen te vervallen. Een belangrijke
afweging hierbij was dat het MVO-beleid uitvoerbaar en overzichtelijk moet blijven.
De SBTi is meer onderscheidend dan de United Nations Global Compact ten opzichte van
de overige richtlijnen die deelnemingen dienen te implementeren, zoals de United Nations
Guiding Principles on Business and Humans Rights en de OESO-richtlijnen. Als aandeelhouder
zie ik nog steeds toegevoegde waarde in vrijwillige aansluiting bij de United Nations
Global Compact, maar het is om bovengenoemde redenen geen vereiste meer vanuit het
beleid. Concluderend, de staat als aandeelhouder heeft nu meer oog voor MVO-aspecten
dan in 2013. Het thema staat regelmatig op de agenda in reguliere gesprekken tussen
de staat als aandeelhouder en de deelnemingen, waar dat in 2013 nog niet het geval
was.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke manier Nederland, als aandeelhouder
van KLM, invloed heeft uitgeoefend om het belang van spoedige terugbetaling van ticketgelden
aan gedupeerde reizigers van het faillissement van D-Reizen te benadrukken.
Begin juli van dit jaar heb ik kennisgemaakt met de nieuwe CEO van KLM. Hierbij was
ook de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aanwezig. Wij hebben in dat gesprek
aandacht gevraagd voor deze kwestie en gevraagd of KLM nogmaals naar de positie van
de gedupeerde reizigers wil kijken. Vanuit KLM is aangegeven dat het een lastige kwestie
is, omdat KLM de ticketgelden heeft terugbetaald aan D-Reizen en dat KLM dus dubbel
zou vergoeden indien ze ook de gedupeerde reizigers de ticketgelden zouden terugbetalen.
Tijdens het gesprek heeft KLM wel aangegeven er nogmaals naar te zullen kijken. Samen
met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat blijf ik aandacht vragen voor deze
kwestie.
Voorts vragen de leden van D66 of de Minister kan toelichten op welke manier het kabinet
invloed uitoefent op een staatsdeelneming om het MVO-beleid op het gewenste niveau
te krijgen.
De staat stimuleert en stuurt deelnemingen op diverse manieren. De staat gaat met
de deelnemingen het gesprek aan over MVO, bijvoorbeeld over de MVO-doelstellingen
en de invulling van de strategie. Daarnaast gaat de staat met de deelnemingen onderzoek
doen naar het ambitieniveau, de uitvoering en de behaalde resultaten ten aanzien van
MVO aan de hand van een vergelijking met peers. Dit onderzoek is een belangrijke methode om meer inzicht te krijgen in het ambitieniveau
en daar op te kunnen sturen. Tot slot rapporteert de staat in het Jaarverslag Beheer
Staatsdeelnemingen over de voortgang op de MVO-doelstellingen en de resultaten van
het peeronderzoek. De verwachting is dat er van rapportage, en door bespreking daarvan met
uw Kamer, eveneens een stimulerende en sturende werking uitgaat.
Voor het stimuleren van het behalen van emissiereductiedoelstellingen, verwacht de
staat dat deelnemingen zich aansluiten bij het Science Based Targets initiative (SBTi).
De leden van de D66-fractie vragen op basis van welke criteria het aandeelhouderschap
en de omvang van het aandeel van de Staat is beoordeeld bij de huidige staatsdeelnemingen.
In de Nota 2013 staan vier criteria die het kabinet gebruikte om te toetsen of een
deelneming wordt aangegaan:
1. Nationaal publiek belang. Leidend is dat er sprake dient te zijn van een publiek belang
op rijksniveau, dat niet louter met andere instrumenten zoals wet- en regelgeving,
toezicht, subsidies of heffingen geborgd kan worden.
2. Welomschreven beleidsdoelstelling. Het publieke belang dient te zijn vertaald in een
welomschreven beleidsdoelstelling, bij voorkeur vastgelegd in wet- en regelgeving.
3. Rendement. Een staatsdeelneming moet als vennootschap in staat zijn om een rendement
te behalen op zijn producten of diensten, passend bij de risico’s die met de ondernemingsactiviteiten
gepaard gaan en waarbij de continuïteit van de onderneming wordt gewaarborgd.
4. Periodieke toetsing. Periodieke toetsing van het aandeelhouderschap in deelnemingen
gedurende het aandeelhouderschap moet uitwijzen of de geformuleerde beleidsdoelstelling
wordt behaald.
Uit de Beleidsdoorlichting Deelnemingenbeleid 20201 bleek dat de criteria «nationaal publiek belang» en «rendement» in de praktijk het
zwaarst werden gewogen. De overige twee criteria («welomschreven beleidsdoelstelling»
en «periodieke toetsing») waren vooral een uitvloeisel van de twee eerdergenoemde
criteria. Over de omvang van het aandeel zijn geen overwegingen in de Nota 2013 opgenomen,
dit is maatwerk. Uit de Beleidsdoorlichting blijkt dat voor het bepalen van de omvang
primair wordt gekeken naar welke omvang van het aandeel voldoende is om het publieke
belang te kunnen borgen. Factoren die verder in de afweging worden meegenomen zijn
onder meer: de functie van het bedrijf in de Nederlandse maatschappij en economie,
welke mate van risico gepaard gaat met de deelname en of het een reeds bestaand dan
wel op te richten onderneming betreft.
In de Nota 2022 is een nieuw afwegingskader opgenomen. Daarbij is ook aandacht voor
de omvang van het aandeel, de duur van het aandeelhouderschap en welk departement
de rol van aandeelhouder vervult.
Het beloningsbeleid van een staatsdeelneming moet ook volgens de leden van de D66-fractie
een balans zijn tussen het aantrekken van deskundig personeel en soberheid vanwege
het publieke karakter. Daarom vragen deze leden naar het aantal bestuurders van een
staatsdeelneming dat meer verdient dan de meestverdienende ambtenaar van het departement
waar de deelneming onder valt. Hoe weegt het kabinet deze beloningsverschillen?
In 2021 hebben 47 bestuurders werkzaam bij veertien staatsdeelnemingen en zes beleidsdeelnemingen
meer verdiend dan de meestverdienende ambtenaar van het departement waar de deelneming
onder valt.2 Deze beloningsverschillen zijn de uitkomst van het door de staat gehanteerde beloningsbeleid
voor bestuurders van staatsdeelnemingen.
Het beloningsbeleid moet deelnemingen in staat stellen om gekwalificeerde en deskundige
bestuurders en commissarissen aan te trekken. In de periode 2015–2021 is het beloningsbeleid
voor bestuurders van de staatsdeelnemingen herijkt.3 Daarbij is de volgende systematiek als hulpmiddel gebruikt: allereerst is de maximale
beloning bepaald door te kijken naar welk deel van de activiteiten overwegend binnen
publieke kaders en welk deel van de activiteiten overwegend binnen private kaders
plaatsvindt. Vervolgens is voor het publieke deel de Wet normering topinkomens als
referentie gebruikt en voor het private deel (maximaal) de mediaan van een private
peergroup met vergelijkbare bedrijven.
De herijkingen hebben geleid tot een matiging van maximale beloningen en in sommige
gevallen tot een gelijkblijvende beloning. Het kabinet vindt de huidige beloningsniveaus
passend en is van mening dat de herijking van het beloningsbeleid voor de raden van
bestuur de afgelopen periode voor de staatsdeelnemingen tot de gewenste uitkomst heeft
geleid: beloningsmaxima die deelnemingen in staat stellen geschikte bestuurders te
vinden en die maatschappelijk verantwoord zijn.
De leden van de SP-fractie vragen een totaaloverzicht van de structurele werkzaamheden
die door staatsdeelnemingen worden uitbesteed. Ook vragen zij of NS zijn schoonmaakwerkzaamheden
heeft geregeld via uitzendbureaus en welke arbeidsvoorwaarden gelden voor de schoonmakers
die de treinen en gebouwen van NS schoonmaken, en of schoonmakers in vaste dienst
zouden moeten komen van NS. Deze leden vragen of ik hun opvatting deel dat het uitbesteden
van structureel werk aan onderaannemers ongewenst is en dat structurele werkzaamheden
moeten worden beloond met vaste contracten tegen een leefbaar uurloon van 15 euro.
Tot slot vragen de leden om een overzicht van de beroepsgroepen die direct of indirect
werkzaam zijn voor staatsdeelnemingen waarvoor een uurloon van minimaal 15 euro nog
geen realiteit is.
De keuze voor het al dan niet uitbesteden van werkzaamheden is een bedrijfsmatige
afweging, waar het bestuur van de deelneming verantwoordelijk voor is. Als aandeelhouder
beschik ik niet over informatie over welke werkzaamheden deelnemingen zelf uitvoeren
of uitbesteden. Dat geldt eveneens voor het uurloon van het eigen en ingehuurde personeel
van de deelnemingen. Dit betreft bovendien vaak (bedrijfs)vertrouwelijke informatie.
Binnen de mogelijkheden die ik als aandeelhouder heb, vraag ik echter van de deelnemingen
een voorbeeldrol te vervullen op het gebied van MVO. Binnen MVO komen onder andere
aspecten terug die zich richten op goed werkgeverschap richting werknemers.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de huidige deelnemingen binnen het
afwegingskader voor het aangaan en afstoten van deelnemingen vallen.
Het kabinet gaat het afwegingskader gebruiken om af te wegen of voor het borgen van
een publiek belang aandeelhouderschap door de staat het juiste instrument is. Dat
afwegingskader wordt toegepast voor zowel het aangaan als afstoten van deelnemingen.
Voor iedere deelneming in de huidige portefeuille wordt minimaal een keer per zeven
jaar geëvalueerd of het aandeelhouderschap van de staat nog van toegevoegde waarde
is voor het borgen van het publiek belang. Uit die evaluaties moet blijken of de deelneming
nog past binnen het afwegingskader. De evaluaties zal ik jaarlijks met uw Kamer delen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of ik voornemens ben nieuwe staatsdeelnemingen
aan te gaan en het aantal staatsdeelnemingen te doen stijgen en zo ja, aan welke terreinen
ik hierbij denk. Ook constateren zij dat de nieuwe Nota een breuk met het verleden
is. Zij vragen per deelneming toe te lichten op welke manier de strategische agenda
verandert en wat de implicatie van de Nota is.
De Nota 2022 continueert het beleid om terughoudend te zijn bij het aangaan van deelnemingen.
Voor een dergelijk ingrijpende vorm van overheidsingrijpen moeten aantoonbaar dringende
redenen zijn. Dat wordt per situatie bekeken, aan de hand van het afwegingskader aangaan
en afstoten van een deelneming. De Nota bevat dan ook geen algemene lijn om het aantal
deelnemingen toe of af te laten nemen.
De strategische agenda per deelneming verandert niet per definitie door de Nota 2022.
De strategie van de onderneming is immers een verantwoordelijkheid van de deelneming
zelf. Wat wel verandert door de Nota, is de mate van betrokkenheid die ik als aandeelhouder
heb bij de strategie. Meer dan voorheen, wil ik betrokken zijn bij de strategie van
deelnemingen om er zorg voor te dragen dat de koers die de onderneming kiest in lijn
is met het publieke belang. Daartoe dient de strategie financieel goed onderbouwd
te zijn en aandacht te besteden aan een maatschappelijk verantwoorde uitvoering daarvan.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat de overheid op het gebied van de energietransitie
en klimaatdoelstellingen sturender zou moeten optreden en het instrument staatsdeelnemingen
daarvoor volledig zou moeten inzetten. Zij vragen of ik dit standpunt deel en hoe
ik dit in de praktijk wil brengen.
De energietransitie en klimaatdoelstellingen zijn belangrijke speerpunten voor dit
kabinet. De energie- en klimaattransitie wordt specifiek genoemd als ontwikkeling
in de Nota 2022, omdat deze ontwikkeling nu al zichtbaar effect heeft op het deelnemingenbeleid.
Zo neemt het aantal investeringen door deelnemingen als TenneT en Gasunie steeds verder
toe om de energietransitie te kunnen realiseren. Het inzetten van het aandeelhouderschap
van de staat kan een mogelijkheid zijn om bij te dragen aan de energietransitie en
klimaatdoelstellingen. Het kabinet zal per situatie bekijken in hoeverre aandeelhouderschap
het juiste instrument is om het publieke belang te borgen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of het actieve aandeelhouderschap
anders is dan in de afgelopen jaren, en zo ja, wat dit in de praktijk betekent.
Het actieve aandeelhouderschap is op onderdelen aangescherpt, waarbij het publieke
belang nog centraler komt te staan. Ik vraag veel van de deelnemingen, binnen de mogelijkheden
die ik als aandeelhouder heb. Dat vind ik ook terecht, want het gaat hier om bedrijven
die van groot belang zijn voor ons land. Daar heb ik me uiteraard wel te verhouden
tot de vennootschapsrechtelijke kaders. De aanscherping van het actieve aandeelhouderschap
is onder andere terug te zien bij de strategie van deelnemingen: als aandeelhouder
wil ik daar nauwer bij betrokken worden en zal ik de deelnemingen meegeven welke aspecten
de staat van belang vindt in de strategie voor de betreffende deelneming. Ook verwacht
ik van deelnemingen een voorbeeldrol, bijvoorbeeld ten aanzien van MVO en brede diversiteit.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister het ermee is eens
dat de SDG’s alleen kunnen werken als ze allemaal tegelijk in acht worden genomen?
En zo ja, of de Minister bereid is om een integraal MVO-beeld verplicht te stellen
in rapportages, om greenwashing tegen te gaan.
De staat verwacht van de deelnemingen dat ze in de hele breedte van de bedrijfsvoering
hoge MVO-standaarden hanteren. Steeds meer deelnemingen rapporteren ook over een waardecreatiemodel,
waarin vele verschillende MVO-aspecten samenkomen. Gezien de komst van de Corporate
Sustainability Reporting Directive (CSRD), toekomstige nationale IMVO-wetgeving en
de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), vind ik het op dit moment
niet wenselijk om vanuit het aandeelhouderschap losstaande rapportage-eisen aan deelnemingen
op te leggen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen in het kader van MVO rapportage
naar de term «deelnemingen». Worden hier nog steeds alleen de staatsdeelnemingen bedoeld
of betekent dit dat het MVO-rapportagebeleid vanaf het volgende jaarverslag ook geldt
voor beleidsdeelnemingen?
In de Nota 2022 is beschreven dat de staat als aandeelhouder rapporteert over MVO
in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Dit geldt voor zowel staats- als beleidsdeelnemingen.
Als aandeelhouder van staatsdeelnemingen zie ik toe op de uitvoering van het beleid
voor zover het staatdeelnemingen betreft. Voor beleidsdeelnemingen geldt dat deze
verantwoordelijkheid is belegd bij de beleidsverantwoordelijke Minister. Ik zal de
departementen die aandeelhouder zijn van de beleidsdeelnemingen verzoeken om over
MVO dezelfde informatie aan te leveren voor het jaarverslag als staatsdeelnemingen.
3. TenneT
De leden van de VVD-fractie constateren dat voor Nederland en Duitsland sprake is
van voorgenomen investeringen ter omvang van 60 miljard euro en dat voor de realisatie
van de energietransitie een investering van 90 miljard euro nodig zou zijn. Zij vragen
toe te lichten hoe deze benodigde investeringsomvang is berekend en welk deel van
de reeds aangekondigde investeringen in Nederland en welk deel in Duitsland is gepland.
De leden van de SGP-fractie vragen welke rol het kabinet voor zichzelf als aandeelhouder
van TenneT ziet om de geconstateerde discrepantie op te lossen.
Het klopt dat TenneT verwacht in de periode 2022–2031 minimaal € 60 miljard te kunnen
investeren in het Nederlandse en Duitse elektriciteitsnet, terwijl TenneT tegelijkertijd
heeft berekend dat de projecten voortkomend uit de politieke ambities tot 2030 tot
investeringen van ongeveer € 90 miljard zouden leiden. Dit laatst bedrag (€ 90 miljard)
is door TenneT berekend op basis van een zogenaamde bottom-up analyse van de benodigde investeringen gebaseerd op onder meer het Ontwerpinvesteringsplan
Net op Land 2022–2031, het Duitse Netzentwicklungsplan 2035 en de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030. De investeringsagenda van TenneT bestaat
voor circa 40% uit investeringen in Nederland en voor circa 60% uit investeringen
in Duitsland.
Zoals bekend4, komt de gesignaleerde discrepantie voort uit het feit dat TenneT als gevolg van
politieke klimaatambities het aantal projecten dat het moet realiseren ieder jaar
ziet toenemen, terwijl het tijdsbestek waarbinnen deze projecten moeten worden opgeleverd,
verkort wordt. Vanwege de lange doorlooptijden van vergunningentrajecten en de huidige
schaarste op de arbeidsmarkt voor technisch personeel en de grondstoffenmarkt, zorgt
de energietransitie voor een enorme opgave voor de TenneT-organisatie en de achterliggende
keten van aannemers, leveranciers en andere industriële dienstverleners.
Uiteraard spant TenneT zich dagelijks in om een zo groot mogelijk aantal investeringen
binnen het gewenste tijdpad uit te kunnen voeren. Het aantrekken van personeel en
de beschikbaarheid van grondstoffen is dan ook een terugkerend onderwerp in mijn reguliere
gesprekken met het bestuur van de onderneming. Daarnaast treft de Minister van Klimaat
en Energie verschillende maatregelen om de TenneT en de andere netbeheerders te faciliteren
in een snelle ruimtelijke inpassing van de energie-infrastructuur. Zo is er bijvoorbeeld
fors geïnvesteerd in de vergroting van de slagkracht van de Rijkscoördinatieregeling.
Tegelijkertijd is de realiteit ook dat de discrepantie waarschijnlijk niet geheel
weggenomen kan worden. Daarom heb ik de onderneming gevraagd de dialoog te intensiveren
met de beleidsverantwoordelijke ministeries in Nederland en Duitsland over de potentiële
consequenties en risico’s hiervan voor de algehele doorloop van de energietransitie.
Zo spreekt de Minister voor Klimaat en Energie momenteel met o.a. TenneT over een
algemeen prioriteringskader voor projecten in het kader van de energietransitie.
De leden van de VVD-fractie vragen toe te lichten of met de voorgenomen investeringen
de huidige overbelasting in het elektriciteitsnet in Brabant en Limburg wordt weggenomen
en welke risico’s voor nieuwe overbelasting er nog zijn.
TenneT investeert fors in het elektriciteitsnet in Noord-Brabant en Limburg en zal
dit de komende jaren ook blijven doen. Daarnaast voert TenneT momenteel een congestiemanagementonderzoek
uit voor deze provincies, waarvan de resultaten in september verwacht worden. Door
het toepassen van congestiemanagement kunnen pieken in de vraag naar transportcapaciteit
tegen een vergoeding worden verlaagd waardoor er meer ruimte ontstaat op het desbetreffende
net en daarmee enige verlichting kan worden geboden. Helaas verwacht het kabinet dat
ondanks deze acties de situatie van transport schaarste voorlopig nog zal blijven
bestaan en ook in meerdere andere delen van Nederland zal optreden. Er lopen reeds
voor andere regio’s congestiemanagement onderzoeken. Naast de definitieve oplossing
voor de transport schaarste via een groot uitbreidingsinvesteringsprogramma van TenneT
en de regionale netbeheerders wordt in de tussentijd gewerkt aan het slimmer en optimaler
gebruik van het bestaande net zoals toepassing en verbetering van congestiemanagement
en andere maatregelen. De mate waarin dit verlichting kan bieden verschilt per deelgebied.
De leden van de VVD-fractie vragen toe te lichten wat de status is van de gesprekken
met de Duitse overheid over eigenvermogensbehoefte voor het Duitse deel van TenneT.
Op 19 april 2022 heb ik uw Kamer gemeld dat ik nog in gesprek met TenneT ben over
de hoogte van de kapitaalbehoefte voor de Nederlandse en Duitse activiteiten en heb
ik toegezegd uw Kamer daar in de zomer nader over te informeren. Ook zou ik u informeren
over de voortgang rond de gesprekken over de invulling van de eigen vermogen behoefte
voor het Duitse deel van TenneT.
De gesprekken over de laatste inschattingen van de kapitaalbehoefte van het Duitse
deel van TenneT lopen nog. Parallel daaraan voert de Nederlandse staat verkennende
gesprekken met de Duitse staat over de invulling van de Duitse kapitaalbehoefte. Zodra
de gesprekken concreet worden, zal ik uw kamer daarover nader informeren.
Voor wat betreft de kapitaalbehoefte van het Nederlandse deel van TenneT heeft TenneT
inmiddels al wel haar inschattingen van de kapitaalbehoefte geactualiseerd. Zoals
ook de vorige keren het geval was, is hierbij het uitgangspunt geweest dat TenneT
haar A-/A3 credit rating behoudt. De Nederlandse staat heeft de inschattingen van TenneT laten toetsen door
een externe adviseur. Uit deze nieuwe inschattingen volgt dat de kapitaalbehoefte
voor het Nederlandse deel van TenneT fors is gestegen van € 4,25 mld. voor de periode
2021 tot en met 20305 naar € 9,3 mld. voor de periode 2022 tot en met 2031.
De stijging van de 10-jaars kapitaalbehoefte van de Nederlandse activiteiten heeft
verschillende oorzaken. Uit de gevalideerde berekeningen van TenneT blijkt dat een
groot deel van de stijging wordt veroorzaakt door de inpassing van meerdere, nieuwe
projecten die volgen uit het coalitieakkoord, zoals bijvoorbeeld de aansluiting van
extra windenergie op zee. Daarnaast leiden ook de gestegen prijzen tot een toename
van de vermogensbehoefte. Daarentegen heeft de nieuwe (tarief)reguleringssystematiek
van de ACM voor de periode 2022–2026 juist een licht dempend effect op de kapitaalbehoefte
gehad.
De hierboven genoemde omvang van de kapitaalbehoefte van het Nederlandse deel betreft
een schatting van TenneT. Externe ontwikkelingen, zoals prijsstijgingen, beleidskeuzes
of andere beslissingen kunnen grote impact hebben op deze schattingen, zeker op de
langere termijn. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om beleidsbeslissingen op het gebied
van de energietransitie, energiewetgeving of nieuwe regulering van de ACM. Dit geldt
overigens ook voor de Duitse kapitaalbehoefte, die TenneT momenteel nog actualiseert.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de ingeschatte jaarlijkse eigen
vermogen behoefte voor het Nederlandse deel van TenneT voor komende jaren.
Periode
2022
2023
2024
2025
Bedrag (in mln. euro)
1.230
1.822
556
1.414
Ik zal uw Kamer bij Miljoenennota nader informeren over de budgettaire verwerking
van de stijging van de eigen vermogen behoefte van TenneT voor de Nederlandse activiteiten
voor de komende jaren.
4. Gasunie
Ten aanzien van Gasunie vragen de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting
op de huidige capaciteit van LNG-terminals en vragen zij wat de reeds geplande uitbreiding
is en welke uitbreiding nodig is om onafhankelijkheid van Russisch gas te verzekeren
en welke investeringen hiervoor nodig zijn.
De huidige LNG-importcapaciteit is 12 miljard m3 (bcm) gas per jaar, deze capaciteit is volledig gerealiseerd bij de GATE-terminal
op de Maasvlakte. Op 22 april 2022 heeft de Minister voor Klimaat en Energie kenbaar
gemaakt dat Gasunie alles in werk zal stellen om de capaciteit van deze terminal nog
dit jaar te verhogen naar een maximum van 16 bcm per jaar bij een volledige jaarinzet.
Deze additionele 4 bcm zal dit najaar beschikbaar zijn.
Tegelijkertijd werkt Gasunie aan de realisatie van een nieuwe, tijdelijke LNG-terminal
in de Eemshaven. Dit najaar zal in de Eemshaven voor een periode van vijf jaar 8 bcm
aan nieuwe LNG-importcapaciteit worden gerealiseerd, met behulp van twee drijvende
LNG-installaties. De volledige importcapaciteit van deze installaties is inmiddels
gecontracteerd door marktpartijen. De twee drijvende installaties zullen begin september
aanmeren, waarna de werkzaamheden starten om deze te koppelen aan het netwerk van
Gasunie.
De totale Nederlandse LNG-importcapaciteit komt daarmee eind dit jaar op 24 bcm per
jaar, een verdubbeling van de huidige capaciteit. Ter vergelijking: de totale Nederlandse
gasbehoefte is circa 41 bcm per jaar. De 24 bcm wordt overigens niet volledig in Nederland
afgenomen. Een gedeelte wordt geëxporteerd naar andere Europese landen. Zodoende levert
de uitbreiding van de LNG-importcapaciteit een bijdrage aan de leveringszekerheid
van heel Europa.
Zoals de Minister voor Klimaat en Energie op 21 juli 20226 heeft aangegeven in de Kamerbrief over Nord Stream 1 is de verwachting dat de Nederlandse
leveringszekerheid de komende tijd niet in gevaar komt. Eén van de aannames die hieraan
ten grondslag ligt is dat de volledige 24 bcm LNG-importcapaciteit wordt benut. De
uitbreiding van de LNG-capaciteit speelt dus een belangrijke rol in het onafhankelijk
worden van Russisch gas.
Tegelijkertijd is belangrijk om te noemen dat de onafhankelijkheid van Russisch gas
niet verzekerd kan worden enkel door het uitbreiden van de LNG-importcapaciteit. Er
dient vervolgens ook genoeg aanbod en aanvoer te zijn van LNG. Daarnaast is het belangrijk
om dit vraagstuk in breder perspectief te zien. Nederland is onderdeel van een geïntegreerde
Noordwest-Europese energiemarkt. Nederland heeft er baat bij dat de leveringszekerheid
in omringende landen eveneens geborgd wordt, onder andere vanwege economische effecten
in het geval van afschakeling en Europese solidariteitsafspraken in het geval van
zeer omvangrijke gastekorten.
5. KLM en Schiphol
De leden van de VVD-fractie vragen of het gesprek met de nieuwe CEO van KLM over de
naleving en afwikkeling van het steunpakket reeds heeft plaatsgevonden en wat hiervan
de uitkomsten waren.
Begin juli van dit jaar heb ik kennisgemaakt met de nieuwe CEO van KLM. Hierbij was
ook de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aanwezig. In dit gesprek heb ik benadrukt
dat KLM de gemaakte afspraken moet nakomen. KLM heeft aangegeven dat de gewijzigde
omstandigheden (zoals de krappe arbeidsmarkt) tot knelpunten in de naleving van de
meer bedrijfseconomische steunvoorwaarden leidt. KLM zal dit de komende tijd met een
onderbouwing inzichtelijk maken.
Uitgangspunt blijft, zowel voor de Nederlandse staat als KLM, dat de afspraken worden
nageleefd en dat daarmee een verbetering van de concurrentiepositie noodzakelijk blijft.
In het licht van dit uitgangspunt zullen de door KLM aangevoerde knelpunten worden
bezien.
De leden van de VVD-fractie vragen of ik in gesprek ben met Schiphol over de vraag
hoe de chaotische toestanden op de luchthaven van de afgelopen maanden structureel
worden opgelost en voorkomen.
Samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat ben ik doorlopend in gesprek
met de onderneming. In deze gesprekken sturen wij aan op een evaluatie van de ontstane
problemen die uiteindelijk zal moeten leiden tot een structurele oplossing.7 In lijn met de motie van het lid Alkaya8 heb ik Schiphol opgeroepen ook het in- en uitbestedingsvraagstuk te bekijken.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de staatsagent heeft geconcludeerd dat KLM niet
op koers ligt op het gebied van structurele kostenreductie en de arbeidsvoorwaardelijke
bijdrage en nog geen maatregel heeft genomen die facilitering van mogelijke belastingontwijking
beëindigd. De leden van de PVV-fractie willen concreet weten welke specifieke verbeteringen
we kunnen verwachten en op welke termijn deze zullen plaatsvinden.
Het is aan KLM om de komende periode de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn
om te voldoen aan bovengenoemde steunmaatregelen en daaraan verdere invulling te geven.
De staatsagent houdt daar namens de Nederlandse staat toezicht op. De staatsagent
zal na de zomer met een nieuwe rapportage komen. In de tussentijd zal het kabinet
bij KLM blijven aandringen op naleving van de steunvoorwaarden. Eventuele knelpunten
in de naleving van de steunvoorwaarden die door KLM worden aangevoerd zullen met KLM
worden besproken.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de eerdergenoemde steunvoorwaarden opwegen
tegen het gegeven dat ze eventueel negatief kunnen uitpakken voor het herstelvermogen
van KLM?
Uitgangspunt voor zowel de Nederlandse staat als KLM is dat KLM de voorwaarden naleeft.
KLM heeft evenwel aangegeven in de naleving van bepaalde steunvoorwaarden (bijvoorbeeld
inzake de arbeidsvoorwaardelijke bijdrage door de arbeidsmarktkrapte) knelpunten te
ervaren. KLM is gevraagd om deze knelpunten te onderbouwen en inzichtelijk te maken.
Deze knelpunten zullen vervolgens worden besproken.
Voorts willen de leden van de PVV-fractie weten waarom operationeel directeur René
de Groot onlangs is vertrokken bij KLM en door wie hij zal worden vervangen. Daarnaast
vragen de leden van de PVV-fractie hoe de Minister het gegeven beoordeelt dat een
tweede topman in een week tijd bij KLM is vertrokken.
De operationeel directeur was sinds 1990 werkzaam bij KLM en heeft bekend gemaakt
graag een nieuwe uitdaging aan te willen gaan en zijn carrière voort te willen zetten
bij British Airways. Dit is een besluit van de bestuurder zelf geweest. Het is de
taak van de raad van commissarissen van KLM om een opvolger te vinden. Per 1 september
jl. is Maarten Stienen de nieuwe operationeel directeur van KLM.
De leden van de SP-fractie zijn erg benieuwd hoe de Minister uitvoering gaat geven
aan de motie van het lid Alkaya (Kamerstuk 36 108, nr. 9) die de overheid oproept om zich als aandeelhouder in te spannen voor betere arbeidsvoorwaarden
bij KLM.
Het is primair aan de deelnemingen, waaronder KLM, om de arbeidsvoorwaarden binnen
de organisatie op een acceptabele wijze vorm te geven. Zoals aangegeven in de Kamerbrief
over de Nota 2022 zal ik evenwel, in lijn met de motie Alkaya, de deelnemingen hier
nadrukkelijk op blijven bevragen en verwacht ik ook hier van deelnemingen een voorbeeldrol.
Specifiek inzake KLM heeft het Ministerie van Financiën de afgelopen periode in verschillende
gesprekken met KLM benadrukt dat binnen de voorwaarden zoals die zijn afgesproken
in het steunpakket en het uitgangspunt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten
dragen, er ruimte is voor de verhoging van de lonen van bepaalde doelgroepen.
Onlangs heeft KLM met de vakbonden een nieuwe CAO voor het grondpersoneel afgesproken
waarin betere arbeidsvoorwaarden en een salarisverhoging zijn afgesproken. Daarbij
is voor het grondpersoneel in de minst verdienende functiegroepen een aanvullende
verhoging overeengekomen.
De leden van de SP-fractie stellen dat krimp op Schiphol niet dient te worden opgevangen
met rijksbijdragen die regionale luchthavens stimuleren. Zij vragen vanuit die optiek
of de Schiphol Group voornemens is om te investeren in Maastricht Aachen Airport.
Schiphol en Maastricht Aachen Airport (MAA) verkennen na het positieve besluit van
de Provincie Limburg nog altijd de mogelijkheden voor een intensievere samenwerking
tussen beide luchthavens. Een van de scenario’s die beide partijen bespreken is een
samenwerking in onder andere de exploitatie, commercie en vastgoedontwikkeling, maar
ook een participatie in MAA ligt op tafel. Voor een deelname heeft Schiphol verschillende
voorwaarden met MAA en de Provincie Limburg gedeeld, waaronder het vereiste van een
sluitende business case. Naar aanleiding van het besluit van de provinciale staten
van Limburg om MAA open te houden, past MAA momenteel haar business case aan. Op basis
daarvan, zal Schiphol beoordelen of een investering in de Limburgse luchthaven opportuun
is.
Overigens is de verkenning in december 2021 gestart op initiatief van MAA en staat
deze dus geheel los van het kabinetsbesluit om het aantal vliegbewegingen op Schiphol
te reduceren. Voor de volledigheid merk ik bovendien op dat ik een eventuele investering
van Schiphol in een regionale luchthaven niet als een rijksbijdrage zie. Schiphol
is zelf verantwoordelijk voor dit soort financiële beslissingen. Als aandeelhouder
sta ik hierbij op afstand. Enkel indien de samenwerking tussen Schiphol en MAA leidt
tot een investering die de drempelwaarde van EUR 200 miljoen overstijgt dient Schiphol
goedkeuring aan haar aandeelhouders te vragen.
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat de reductie-eisen ten aanzien van
beloningen die vanuit de overheid zijn gesteld aan KLM-medewerkers met de ILO-uitspraak
onrechtmatig zijn en daarmee niet gesneden had mogen worden in geldende CAO’s. Deze
leden vragen daarnaast of het klopt of KLM daarmee haar verantwoordelijkheid als werkgever
niet is nagekomen en zo ja, wat ga ik doen om deze fout te herstellen en hoe ik vanuit
die optiek aankijk tegen het loonoffer van KLM-medewerkers om aan de bezuinigingseis
van 15 procent te voldoen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de derde rapportage van de staatsagent, is
het kabinet van mening dat er geen sprake is geweest van zelfstandig opgelegde maatregelen
vanuit de Nederlandse staat.9 In het kader van de benodigde kostenreductie en de verbetering van de concurrentiepositie
heeft het kabinet aangegeven dat een substantiële bijdrage van het personeel nodig
zal zijn langs het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Er
is een voorstel gedaan op welke manier, en conform dit principe, hier nadere invulling
aan kan worden gegeven door KLM in overleg met de betrokken vakbonden. Het is daarnaast
aan KLM om invulling te geven aan de structurele kostenreductievereiste.
De Nederlandse staat is het met de aanbeveling van de ILO eens dat de maatregel niet
langer dient te duren dan strikt noodzakelijk is. Het steunpakket voldoet hieraan,
omdat de voorwaarden die zijn overeengekomen met KLM juridisch van kracht blijven
tot de steun is afbetaald en beëindigd. Het ILO-rapport heeft geen juridische gevolgen
voor de geldigheid van deze voorwaarde
De leden van de SGP-fractie vragen of het klopt dat de middelen die KLM uit het steunpakket
gebruikt heeft volledig terugbetaald zijn. De leden van de GroenLinks-fractie en de
SGP-fractie vragen wat de terugbetaling van de steun door KLM betekent voor de voortzetting
van het steunpakket aan KLM en aan welke voorwaarden nog voldaan moeten worden en
voor welke termijn?
Het steunpakket voor KLM bestaat uit een directe lening van maximaal EUR 1,0 miljard
en een garantie van 90% op een kredietfaciliteit van banken aan KLM van maximaal EUR
2,4 miljard. Het klopt dat de middelen die KLM uit het steunpakket heeft gebruikt,
respectievelijk EUR 277 miljoen onder de directe lening en EUR 665 miljoen onder de
kredietfaciliteit, volledig terugbetaald zijn. KLM kan op dit moment nog beschikken
over een directe lening van maximaal EUR 723 miljoen en een kredietfaciliteit van
banken van 1,735 miljard.
Het steunpakket is daarmee kleiner geworden, maar nog steeds van kracht. Daarmee zijn
ook de voorwaarden zoals die zijn gesteld aan het steunpakket en het toezicht daarop
door de staatsagent van kracht. In zijn derde rapportage heeft de staatsagent uitgebreid
gerapporteerd over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan.10 Het gaat daarbij zowel om bedrijfseconomische en financiële voorwaarden als om luchtvaart
gerelateerde voorwaarden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er nog geen meerjarenplan is dat
voldoet aan de voorwaarde van structurele kostenreductie.
Het is aan KLM om de gestelde steunvoorwaarden na te leven en daaraan invulling te
geven. Dit geldt ook voor de vereiste structurele kostenreductie. De staatsagent heeft
geconstateerd dat KLM een voortvarende start heeft gemaakt met de naleving van deze
voorwaarde, maar dat de doorgevoerde kostenreducties niet structureel zijn.
KLM heeft aangegeven dat zij in september een meerjarenplan zullen opstellen, waarin
KLM deze constatering van de staatsagent wil adresseren. KLM zal daarbij de staatsagent
betrekken. De staatsagent zal in zijn vierde rapportage rapporteren over de uitkomsten
van dit meerjarenplan, voor zover niet bedrijfsvertrouwelijk.
6. Nederlandse Spoorwegen/Abellio
Naar aanleiding van de brief over de toekomst van Abellio vragen de leden van de D66-fractie
wat de strategie van andere staatsdeelnemingen op het gebied van activiteiten in het
buitenland is en wat de toegevoegde waarde voor de Nederlandse samenleving is anders
dan financieel rendement van buitenlandse activiteiten door staatsdeelnemingen die
sinds 2013 hebben plaatsgevonden? En op welke manier krijgt de toegevoegde waarde
van activiteiten in het buitenland door een staatsdeelneming een plaats in het afwegingskader
deelnemingenbeleid?
De strategie van staatsdeelnemingen geeft de visie van het bestuur weer op de langetermijnkoers
van de onderneming en de huidige en toekomstige activiteiten. De buitenlandse activiteiten
van staatsdeelnemingen kunnen op verschillende manieren (in)direct bijdragen aan het
te borgen publieke belang, een aantal voorbeelden hiervan zijn:
• De activiteiten van Gasunie in Duitsland dragen bij aan een goed functionerende Europese
gasmarkt en leveringszekerheid in Nederland. Het belang hiervan voor Nederland neemt
verder toe door de gefaseerde beëindiging van de productie in Groningen;
• De activiteiten van TenneT in Duitsland hebben bijgedragen aan markt- en systeemintegratie
in Europa. Daardoor is de leveringszekerheid en betaalbaarheid van elektriciteit in
Nederland verbeterd. Daarnaast leiden kennisoverdracht, standaardisatie en schaalvoordelen
binnen TenneT tot voordelen bij investeringsprojecten in Nederland.
• De bijdrage van de internationale activiteiten van Schiphol aan de Nederlandse publieke
belangen is hoofdzakelijk indirect, via financieel rendement. Het rendement op deze
investeringen levert een bijdrage aan het bekostigen van investeringen op de luchthaven
in Nederland, waar Schiphol te maken heeft met een grote investeringsagenda. Daarnaast
zijn er leereffecten van dit soort activiteiten, welke positieve impact kunnen hebben
op de activiteiten in Nederland. Zo kan Schiphol bijvoorbeeld op kleinere schaal innovaties
testen alvorens deze op Amsterdam Airport Schiphol in gebruik worden genomen.
De Nota 2022 bevat een kader dat inzicht geeft in hoe ik naar branchevreemde of buitenlandse
activiteiten kijk. De bijdrage aan de publieke belangen staat daarbij centraal.
Leden van PVV-fractie vragen allereerst naar een update als het gaat om de heroverweging
van de positie van NS in het Verenigd Koninkrijk.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten of NS de activiteiten in het Verenigd
Koninkrijk moet afbouwen van de Minister, mede gelet op het gegeven dat zij in de
Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2022 stelt dat «activiteiten die alleen een
winstoogmerk hebben en niet ondersteunend zijn aan de publieke belangen of gelieerd
zijn aan de Nederlandse kernactiviteiten, in principe niet op de goedkeuring van de
aandeelhouder kunnen rekenen.»
Leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij inmiddels kan mededelen wat haar
voorgenomen koerswijziging betekent voor de verdere activiteiten van Abellio in het
Verenigd Koninkrijk?
Hoewel deze activiteiten vooralsnog winstgevend zijn, vrezen deze leden voor de toekomst
een soortgelijk scenario als in Duitsland heeft plaatsgevonden. Deelt de Minister
deze zorgen en zo ja, welke stappen worden ondernomen om ook de activiteiten in het
Verenigd Koninkrijk af te bouwen en alle beschikbare inzet en capaciteit te richten
op het Nederlandse openbaar vervoer?
Zoals in de Nota 2022 is aangegeven is de staat als aandeelhouder bij buitenlandse
activiteiten kritischer dan bij kernactiviteiten, omdat deze activiteiten verder af
staan van het door de deelneming primair te borgen publieke belang. Het publieke belang
dat NS dient te borgen is het bereikbaar houden van Nederland via het hoofdrailnet.
Daarnaast heeft NS in haar strategie aangegeven dat de buitenlandse activiteiten van
NS moeten bijdragen aan het belang van de Nederlandse reiziger (door bijvoorbeeld
het uitvoeren en verbeteren van grensoverschrijdend vervoer). Het uitvoeren van binnenlands
vervoer in het Verenigd Koninkrijk is niet in het directe belang van de Nederlandse
reiziger en ondersteunt daarom niet het publieke belang van NS noch de strategie van
NS. NS heeft haar aanwezigheid in het Verenigd Koninkrijk daarom heroverwogen en besloten
om Abellio UK te verkopen aan het zittende management. Ik heb deze verkoop goedgekeurd,
omdat dit past binnen de strategie van NS en de kaders van de Nota 2022.
De leden van de PVV-fractie willen weten welke andere staatsdeelnemingen hun activiteiten
in het buitenland kunnen/moeten afbouwen gezien de lijn in de nieuwe nota dat «activiteiten
met alleen een winstoogmerk en niet ondersteunend zijn aan de publieke belangen niet
op goedkeuring van de aandeelhouder kunnen rekenen»?
In de Nota 2022 is een kader opgenomen hoe ik naar branchevreemde en buitenlandse
activiteiten kijk, in de Nota 2022 «brede activiteiten» genoemd. Dit kader geldt voor
nieuwe activiteiten en investeringen van deelnemingen. Voor bestaande activiteiten
is het kader bedoeld om richting te geven tijdens het strategietraject en gesprekken
tussen de aandeelhouder en de deelneming.
De leden van de PVV-fractie willen tevens weten waarom NS niet haar activiteiten in
Duitsland gaat stopzetten, gelet op het gegeven dat Abellio daar jarenlang verlies
heeft gedraaid.
Vanwege de financiële situatie in Duitsland heeft NS vorig jaar besloten een voorlopige
insolventieprocedure te starten. Uw Kamer is via een brief op 28 februari 202211 geïnformeerd over de uitkomsten van deze insolventieprocedure. Uit de insolventieprocedure
volgt een afgeslankt Abellio Duitsland dat zich zal focussen op het grensoverschrijdende
verkeer tussen Nederland en Duitsland, waarmee ook Nederlandse reizigers gebaat zijn.
Deze activiteiten passen daarmee binnen de strategie van NS en binnen het kader van
de Nota 2022.
Leden van de SP-fractie stellen dat boven op het forse verlies van 265 miljoen nog
komen de kosten voor het beëindigen van de afgesloten concessies en de kosten van
een mogelijk verlies vanuit de insolventieprocedure. Kan de Minister inmiddels aangeven
wat de totale kostenpost van het Duitse avontuur van Abellio is geweest?
De afwikkeling van de herstructurering loopt op dit moment nog, hierdoor kan ik nog
geen definitief inzicht in de totale kosten geven. Zodra dit beschikbaar is zal ik
u hierover informeren, zoals aangegeven in mijn brief van 28 februari 2022.
De leden van de SP-fractie willen weten of de Minister de opvatting van deze leden
deelt dat de geleden verliezen met gemeenschapsgelden zeer nuttig ingezet hadden kunnen
worden voor het stimuleren van het Nederlandse treinvervoer en het aantrekken van
voldoende medewerkers in deze sector?
De leden van de SP-fractie stellen dat het voor medewerkers van NS wrang moet zijn
om te constateren dat Abellio ook in Duitsland aanloopt tegen grote personeelstekorten.
Te meer daar NS-medewerkers momenteel een enorm gebrek aan collega’s ervaren, terwijl
er vorig jaar door NS nog werd besloten tot een krimp van 2300 banen. Naast de uitval
van treindiensten zorgt het personeelsgebrek voor een hoge werkdruk onder de in dienst
zijnde medewerkers. Deelt de Minister die opvatting?
In mijn antwoord op deze vragen ga ik tevens in op de resultaten van de aangenomen
motie van het lid Alkaya c.s.12 van 3 februari 2022. In deze motie wordt verzocht om te onderzoeken of de huidige
voorziene krimp in het totaal aantal medewerkers als gevolg van tegenvallende financiële
resultaten vanwege COVID-19 invloed kan hebben op de beschikbaarheid van de beoogde
dienstverlening.
COVID-19 heeft grote financiële gevolgen voor NS. Om terug te kunnen keren naar een
gezonde financiële positie heeft NS een besparingsprogramma opgesteld. Hierbij zet
NS onder andere in op het bevorderen van digitalisering, innovatie, verduurzaming
en flexibiliteit. Bij rijdend personeel (machinisten en hoofdconducteurs) voorziet
NS in de toekomst een groei van het benodigde personeelsbestand, als gevolg van het
verwachte aantrekken van vervoer post-COVID. Bij het rijdend personeel is daarom geen
krimp in personeel voorzien bij het besparingsprogramma, maar zet NS juist alle zeilen
bij om het natuurlijke verloop de komende jaren op te vangen en het personeelsbestand
zelfs uit te breiden. De banen die structureel verdwijnen bij NS betreffen vooral
arbeidsplaatsen bij ondersteunende processen en indirecte functies. Het verkleinen
van de organisatie wordt in belangrijke mate ingevuld op basis van natuurlijk verloop
in de komende jaren. NS heeft een sociaal plan opgesteld en medewerkers worden van
werk naar werk begeleid binnen of buiten NS. Er is sprake van werkgelegenheidsgarantie.
NS heeft aangegeven geen overhaaste besluiten te nemen en kijkt goed naar eventuele
effecten op de continuïteit van de publieke dienstverlening.
Het rijdend personeel is dus geen onderdeel van de voorziene krimp van 2.300 medewerkers.
Desondanks heeft NS recent enkele treindiensten moeten afschalen. De oorzaken hiervan
zijn echter niet de financiële resultaten vanwege COVID-19 of de verliezen van Abellio
Duitsland. NS heeft mij laten weten dat zij voorbereid was op een uitstroom aan collega’s
door onder andere (vervroegd) pensioen en vertrekregelingen en had de wervingscampagne
hierop aangepast. De enorme krapte op de arbeidsmarkt na COVID-19 was echter groter
dan verwacht, met als gevolg dat de aanwas van nieuwe medewerkers achterblijft. De
combinatie van een hoog ziekteverzuim en de krapte op de arbeidsmarkt zorgt momenteel
voor een tekort aan machinisten en hoofdconducteurs, waardoor NS enkele treinen moet
afschalen.13 Ik begrijp van NS dat deze krapte zorgt voor een hoge werkdruk bij het huidige personeel
van NS. Alleen al om die reden vind ik deze situatie ongewenst. NS heeft een taskforce
opgericht om naar korte en lange termijn oplossingen te zoeken voor de personeelskrapte.
Bovendien is de wervingscampagne geïntensiveerd op verschillende mediakanalen. Ook
gaat NS in Nederland rond met een treinsimulator om mensen te enthousiasmeren voor
werken bij NS en is de aandraagbonus verhoogd. Gelijktijdig probeert NS de uitstroom
van personeel op de plekken waar personeelskrapte is te vertragen en parttimecontracten
uit te breiden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben
NS gevraagd om ons periodiek op de hoogte te houden van de ontwikkelingen.
Leden van de SP-fractie vragen wat de afbouw van Abellio in Duitsland voor de aldaar
in dienst zijnde medewerkers betekent?
Voor de concessies die Abellio Duitsland behoudt, geldt dat het personeel in dienst
blijft van Abellio. Voor de overgedragen concessies is het personeel overgegaan naar
de nieuwe uitvoerder van de concessie. Ik heb van NS begrepen dat deze overgang soepel
is verlopen en dat negatieve gevolgen voor het personeel zoveel mogelijk zijn beperkt.
Verder zijn deze leden benieuwd op basis van welke informatie en drijfveren werd besloten
om Abellio zich te laten begeven op de Duitse OV-markt. Kan de Minister een totaaloverzicht
verschaffen van de motieven die hieraan ten grondslag hebben gelegen?
De buitenlandse activiteiten van NS dienden oorspronkelijk drie doelen: earn, learn
and prepare. Het was destijds belangrijk dat NS zich kon voorbereiden op een geliberaliseerde
spoormarkt, zodat NS in de toekomst eventuele aanbestedingen in Nederland goed kon
voorbereiden. Sinds 2003 is NS met Abellio actief in het Verenigd Koninkrijk en sinds
2008 in Duitsland. De beoogde liberalisering van de spoormarkt in Europa zette echter
onvoldoende door, waardoor NS in 2017 haar strategie heeft aangescherpt. De buitenlandse
activiteiten van NS moeten sindsdien bijdragen aan het belang van de Nederlandse reiziger
door betere internationale verbindingen en grensoverschrijdend verkeer (ook in het
kader van duurzaamheid) en een positief financieel resultaat.
Leden van de SP-fractie vragen de Minister om de toezegging dat vanaf dit moment niet
meer wordt afgeweken van het voornemen om de taken van Abellio te beperken tot het
stimuleren van grensoverschrijdend vervoer en betere verbindingen naar grote Duitse
steden, in plaats van te pogen onderdeel uit te maken van de binnenlandse Duitse vervoersmarkt?
Abellio is in de afgelopen jaren zeer ingrijpend veranderd. Het Britse deel wordt
verkocht en in Duitsland is afscheid genomen van een groot aantal concessies. Het
overgebleven Abellio zal zich richten op het verbeteren van grensoverschrijdende verbindingen
en de verbinding met grote (Duitse) steden. Hiervoor zal Abellio samenwerken met NS
International waar dit regionale grensoverschrijdende verbindingen betreft.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarom of de Minister kan aangeven of Abellio
wat de Minister betreft nog bestaansrecht heeft, en zo ja, waarom.
Daarnaast vragen deze leden of de Minister concreet kan benoemen welke voordelen het
bestaan van Abellio heeft voor Nederlandse reizigers? Op welke manieren draagt Abellio
bij aan betere informatievoorziening en het makkelijker boeken van een treinreis naar
Duitsland?
Door het voortbestaan van Abellio in de Duitse markt streeft NS ernaar «voet aan de
grond» te houden in Duitsland. Hierdoor kan Abellio/NS in de toekomst meedingen in
aanbestedingen rondom grensoverschrijdend verkeer. NS zet zich in om het reizen naar
Duitsland voor reizigers aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door op de site van
NS International te wijzen op meer dan 1.800 Duitse bestemmingen, in te zetten op
het faciliteren van het gebruik van de OV-chipkaart in Duitsland en goede en uitgebreide
dienstregeling- en boekingsinformatie te geven aan de Nederlandse reizigers.
7. UCN
In de context van de vermeende toevallige verkoop door het Verenigd Koninkrijk van
haar aandeel in UCN, vragen enkele leden naar de mogelijkheden voor permanente staatsdeelnemingen
om als niet-permanente staatsdeelneming te worden geclassificeerd als een andere aandeelhouder,
zoals een decentrale overheid, besluit haar aandeel te verkopen.
In de Nota 2013 werd de categorie niet-permanente deelnemingen voor het eerst gehanteerd.
Voor deelnemingen in die categorie (Holland Casino, Nederlandse Loterij en UCN) zag
het toenmalige kabinet in principe geen toegevoegde waarde (meer) van het aandeelhouderschap
van de staat. Bijna tien jaar later zijn deze drie deelnemingen echter nog steeds
deelnemingen. Dit zorgt voor onduidelijkheid en creëert een uitzonderingspositie voor
deze deelnemingen bij het uitvoeren van het deelnemingenbeleid. Om onduidelijkheid
over de status van deze deelnemingen te voorkomen, is het onderscheid permanent en
niet-permanent in de Nota 2022 opgeheven: een deelneming is een reguliere deelneming,
tot het moment dat de deelneming daadwerkelijk is afgestoten. Dat betekent dat voor
alle reguliere deelnemingen het deelnemingenbeleid van toepassing is.
8. ABN AMRO/Volksbank
De leden van de PVV-fractie vragen voorts naar een update van de berichtgeving over
de mogelijke overname van ABN AMRO door BNP Paribas. Hoe gaat de Minister voorkomen
dat we ABN AMRO straks verkwanselen aan de Fransen, zoals we dat hebben gedaan bij
KLM?
De vaste commissie voor Financiën heeft mij eerder verzocht de Tweede Kamer te informeren
naar aanleiding van de berichtgeving over de interesse van BNP Paribas in ABN AMRO.
In reactie hierop heb ik op 29 juni 2022 de Tweede Kamer geïnformeerd dat ik een vertrouwelijke
brief ter inzage heb gelegd bij de commissiegriffier.14
Ik kan geen publieke mededelingen doen over de specifieke overwegingen rond de verkoop
van het belang in ABN AMRO. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, wordt in
algemene zin de timing van verkooptransacties bepaald op basis van verschillende factoren
zoals de ontwikkeling van de aandelenprijs, open en gesloten periodes, interesse bij
investeerders en de marktomstandigheden.15 NLFI weegt deze factoren voordat zij mij adviseert om (eventueel) aandelen te verkopen.
Als een strategische koper een voorstel doet voor de overname van het staatsbelang
in ABN AMRO dan zal een brede belangenafweging plaatsvinden waarin onder meer gekeken
wordt naar de impact op de diversiteit van de financiële sector. Dit is voor het Ministerie
van Financiën als beleidsmaker voor de financiële sector een belangrijk aandachtspunt.
Dit criterium is ook bij de verkenning van de toekomstopties voor de Volksbank aan
bod gekomen.16
Aanvullend hierop kan ABN AMRO, in geval van ongewenst aandeelhoudersactivisme, terugvallen
op twee mechanismen die bedoeld zijn om het belang van de onderneming te borgen:
• Vóór de beursgang van ABN AMRO in 2015 is een Stichting Administratiekantoor Continuïteit
ABN AMRO Bank (STAK AAB) opgericht om de zelfstandigheid, de continuïteit en identiteit
van ABN AMRO te beschermen. Worden die zelfstandigheid, continuïteit of identiteit
bedreigd, dan kan STAK AAB de volmacht van de certificaathouders om te stemmen beperken,
uitsluiten of herroepen.17 Bij een dergelijk besluit staat het belang van ABN AMRO voorop. STAK AAB let daarbij
ook steeds op de belangen van andere stakeholders zoals de klanten, spaarders, depositohouders,
aandeelhouders en werknemers van ABN AMRO en op de belangen van de samenleving.18
• Beursvennootschappen, zoals ABN AMRO, hebben sinds vorig jaar de mogelijkheid om 250
dagen bedenktijd in te roepen in geval van een (aangekondigd) (vijandige) overnamebod
dat naar het oordeel van het bestuur wezenlijk in strijd is met het belang van de
vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
Daarnaast geldt dat toestemming van de ECB vereist is middels een verklaring van geen
bezwaar (vvgb) voordat een onderneming of persoon een bank mag overnemen. Naast de
Europese vereiste voor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) kent de Nederlandse
wet een aanvullend nationaal vvgb-vereiste als een bank bepaalde activiteiten wil
ondernemen zoals een fusie of overname met een andere bank.19Hierbij toetst de toezichthouder onder andere of sprake is van een ongewenste ontwikkeling
in de financiële sector. Naast de beoordeling door de prudentiële toezichthouders,
spelen mededingingsautoriteiten een rol bij de goedkeuring van fusies en overnames.
Hun taak is het om marktmacht en overmatige concentratie tegen te gaan.
Kan de Minister de Kamer garanderen dat ABN AMRO nooit in handen zal komen van een
buitenlandse partij?
Voor de volledigheid: ABN AMRO is een beursgenoteerde onderneming en deels reeds in
handen van buitenlandse aandeelhouders. In het vervolg van dit antwoord veronderstel
ik dat met deze vraag gedoeld wordt op een volledige overname.
Voor een volledige overname is het van belang dat de geïnteresseerde koper alle of
bijna alle aandeelhouders overtuigt om de aandelen te verkopen. Indien een buitenlandse
koper zich aandient, dan zal de staat het voorstel beoordelen en een brede belangenafweging
maken. Hier kan een positieve beoordeling uit volgen. ABN AMRO vervult weliswaar een
voor de Nederlandse economie cruciale functie, maar die kan ook door volledig private
(buitenlandse) partijen worden vervuld. Hierbij is van belang dat sinds de financiële
crisis het prudentiële raamwerk, het toezicht en resolutie binnen de Unie verder zijn
versterkt en geharmoniseerd. Indien de staat het voorstel negatief beoordeelt dan
wordt een volledige overname voorkomen.
De verdere afbouw van het staatsbelang in ABN AMRO kan uiteindelijk leiden tot de
volledige afbouw van het staatsbelang in ABN AMRO. Ook daarna kan interesse van een
buitenlandse partij in ABN AMRO ontstaan. In dat geval wordt het belang van ABN AMRO
geborgd door de, hiervoor beschreven, STAK AAB en de wettelijke bedenktijd voor beursvennootschappen.
De leden van de PVV-fractie willen verder weten of de Minister voordelen ziet in een
fusie tussen ABN AMRO en De Volksbank. Zou een fusie ABN AMRO een beter renderende
bank maken en is de Minister bereid deze optie nader te onderzoeken?
In de verkenning naar de toekomstopties van de Volksbank is reeds ingegaan op de verkoop
van de Volksbank aan een strategische koper.20 Het Nederlandse bankenlandschap bevat vier grootbanken: ING, Rabobank, ABN AMRO en
de Volksbank. Deze vier banken hebben gezamenlijk een marktaandeel van ruim 80%. Daarmee
is de Nederlandse bankensector, ook in internationaal perspectief, zeer geconcentreerd.
Wanneer er interesse zou bestaan van Nederlandse banken voor een binnenlandse consolidatie
zal door de toezichthouder(s), de Europese Commissie en/of de ACM, beoordeeld moeten
worden of een dergelijke transactie voldoet aan de mededingingsregels. Een fusie tussen
ABN AMRO en de Volksbank zal naar verwachting de diversiteit van de sector negatief
beïnvloeden waar dit het aantal spelers en keuzemogelijkheden betreft. Diversiteit
is voor het Ministerie van Financiën als beleidsmaker voor de financiële sector een
belangrijk aandachtspunt.
Vanuit financieel perspectief zou het bijzondere geval waarin ABN AMRO en de Volksbank
fuseren voor de staat positief zijn. Het is namelijk de verwachting dat er synergievoordelen
gerealiseerd kunnen worden vanwege de overlap in activiteiten tussen beide banken.
Een deel van het synergievoordeel zal zich in dat geval kunnen vertalen in een hogere
verkoopprijs van de Volksbank en het resterende synergievoordeel vertaalt zich in
een hogere beurskoers waar de staat als grootaandeelhouder van ABN AMRO mede van profiteert.
Hierbij is het wel goed om te beseffen dat de synergievoordelen ontstaan doordat er
overlap zit in de activiteiten van beide banken. Een fusie van beide banken kan dus
ook negatieve gevolgen hebben voor het aantal bankkantoren en banen in deze sector.
De leden van de PVV-fractie willen voorts weten wanneer de staat zijn belang van 56,3
procent in ABN AMRO naar de beurs zal brengen. Waarom zijn de resterende aandelen
van ABN AMRO nog steeds niet naar de beurs gebracht?
Ik kan geen publieke mededelingen doen over de specifieke overwegingen rond de verkoop
van het belang in ABN AMRO. Mijn voorganger heeft in het vertrouwelijke deel van het
schriftelijk overleg van 16 december 2021 toegelicht welke ontwikkelingen de afgelopen
jaren hebben plaatsgevonden en wat de redenen waren dat er geen nadere afbouw heeft
plaatsgevonden.
Ik heb in het Commissiedebat Staatsdeelnemingen van 26 januari 2022 (Kamerstuk 28 165, nr. 367) het voornemen van het kabinet uitgesproken om de afbouw van het staatsbelang in
ABN AMRO te hernemen. Ik heb destijds aangegeven NLFI gevraagd te hebben om opnieuw
te kijken naar de afbouwstrategie en de voorwaarden te beoordelen waaronder een afbouw
kan plaatsvinden. In mijn vertrouwelijke brief van 29 juni 2022 heb ik de huidige
stand van zaken nader toegelicht.
Ten aanzien van de Volksbank blijven de leden van de PVV-fractie vragen wanneer de
Volksbank zal worden omgevormd tot een MKB-bank.
De Volksbank heeft vorig jaar haar nieuwe strategie gepresenteerd. Onderdeel van deze
nieuwe strategie is dat de bank inzet op groei door het verder vergroten van de maatschappelijke
impact. De Volksbank heeft aangegeven zich hierbij expliciet op het kleine MKB te
richten, waarbij het de dienstverlening aan klein-zakelijke ondernemers uitbreidt.
NLFI en ik hebben, in lijn met de ACM-maatregelen in verband met het belang van dat
NLFI namens de staat houdt in zowel ABN AMRO als de Volksbank, overigens geen betrokkenheid
bij de strategie van de Volksbank. De Volksbank bepaalt zelfstandig het strategisch-commerciële
beleid.
9. Nederlandse Loterij en Holland Casino
Leden van de ChristenUnie-fractie vragen de het kabinet om een specificatie van de
reclame-uitgaven die door deze staatsdeelnemingen zijn gedaan.
In boekjaar 2021 hebben Holland Casino (HC) en Nederlandse Loterij (NLO) respectievelijk
€ 23 miljoen en € 77 miljoen aan marketingkosten gemaakt. Een specificatie van de
marketingkosten op niveau van reclame-uitgaven is concurrentiegevoelige- en bedrijfsvertrouwelijke
informatie die niet gedeeld kan worden.
Onderzoekbureau Nielsen houdt gegevens bij van de bruto mediabestedingen van de grootste
online kansspelaanbieders. Volgens Nielsen hebben Holland Casino Online en TOTO in
de periode oktober 2021 tot juli 2022 in totaal respectievelijk € 16,2 miljoen en
€ 15,3 miljoen uitgegeven.
Ook vragen deze leden om een specificatie van de uitgaven die de staat doet in het
kader van gokpreventie?
Het voorkomen van kansspelverslaving is een belangrijke pijler van het kansspelbeleid.
Aanbieders van risicovolle kansspelen hebben hierin een grote verantwoordelijkheid
om in te grijpen wanneer iemand risicovol speelgedrag vertoont. Hiervoor maken zij
onder andere IT-kosten om spelers met risicovol speelgedrag te kunnen identificeren.
Bovendien hebben de kansspelaanbieders medewerkers in dienst genomen om contactmomenten
met deze spelers te faciliteren. Daarnaast dragen aanbieders ook bij aan het verslavingspreventiefonds.
Uit dit fonds wordt het aanbieden van anonieme hulp, het Loket Kansspel en onderzoek
op het gebied van (voorkomen van) kansspelverslaving betaald. Overigens worden kosten
van de behandeling van een kansspelverslaving, als er een ggz-diagnose is, vergoed
vanuit de Zorgverzekeringswet.
Leden van de ChristenUnie-fractie vragen of deze uitgavenposten in de ogen van het
kabinet met elkaar in het reine zijn te brengen
Tussen het uitvoeren van het kansspelbeleid, het aanbieden van een voldoende attractief
spelaanbod (kanalisatie) en het zorgen voor financiële continuïteit van de onderneming
in een markt met sterke concurrentie zit onmiskenbaar spanning. Door het openstellen
van de markt voor online kansspelen hebben HC en NLO hun marketinguitgaven verhoogd
om in de nieuwe online markt een substantiële positie te verkrijgen. HC en NLO blijven
hierdoor ook bij het toetreden van concurrerende partijen in staat hun belangrijke
maatschappelijke opdracht als verantwoord aanbieder en uitvoerder van het kansspelbeleid
te kunnen vervullen. Door de reclameactiviteiten kunnen zij ook onlinespelers wijzen
op hun aanbod van vertrouwde kwaliteit in de nieuwe, open markt. Ik doe een blijvend
beroep op de maatschappelijke rol van beide organisaties en ik verwacht van HC en
NLO dat zij initiatief op dit onderwerp blijven tonen en een voorbeeldfunctie vervullen.
Daarnaast heeft het kabinet op 8 juli 2022 besloten over een aanpassing van het Besluit
werving, reclame en verslavingspreventie. Door dit wijzigingsbesluit, dat ter consultatie
voorligt, mogen aanbieders van risicovolle online kansspelen per 1 januari 2023 geen
ongerichte reclame meer maken voor hun gokaanbod. Per 1 januari 2025 zal alle sponsoring
van onder andere programma’s, evenementen en sport niet meer toegestaan zijn. Door
dit wijzigingsbesluit worden reclame-uitgaven voor risicovolle online kansspelen aan
banden gelegd. Hierdoor zullen naar verwachting ook de reclame-uitingen van NLO en
HC significant dalen.
Hiernaast vragen deze leden hoe de uitspraken van Minister voor Langdurige Zorg en
Sport over de onwenselijkheid van de sponsoring van voetbalclubs door gokbedrijven
zich verhouden tot het reclamebeleid van de staatsdeelnemingen Nederlandse Loterij
en Holland Casino.
In het hierboven genoemde conceptbesluit voor verbod voor reclame-uitingen voor risicovolle
kansspelen geldt er voor sportsponsoring een uitstel van 2 jaar. Per 1 januari 2025
mag conform dit concept besluit ook sponsoring op sportlocaties en shirtsponsoring
niet meer plaatsvinden. Met de fasering wordt de sportsector in de gelegenheid gebracht
om alternatieve sponsoren te vinden.
In aanvulling hierop vragen deze leden van de ChristenUnie-fractie het kabinet om
een schets van de financiële implicaties van een eventuele afbouw van het staatsaandeel
in deze gokbedrijven.
Als aandeelhouder ontvangt de Nederlandse staat jaarlijks dividend (afdracht) van
NLO en HC. Voor NLO geldt een wettelijk afdracht percentage (63% van de totale afdracht)
en voor HC is de hoogte van het dividend afhankelijk van verschillende financiële
indicatoren. Het afbouwen van het belang in NLO en HC zou financiële implicaties hebben
op dit jaarlijkse dividend. Een verkooptransactie zou leiden tot eenmalige financiële
baten voor de staat. De hoogte hiervan is niet onderzocht aangezien een dergelijke
verkoop momenteel niet aan de orde is.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom het aanbieden van kansspelen een zaak van
publiek belang is? Tevens vragen deze of het kabinet kan ingaan op de tegenstelling
tussen enerzijds de stimulering van kansspelen door het kabinet middels deze staatsdeelnemingen
en anderzijds de wens tot het tegengaan van kansspelverslaving. Wordt kansspelverslaving
niet juist gevoed door het stimuleren van kansspelen?
Het aanbieden van kansspelen is een zaak van publiek belang omdat het toeziet op het
kanaliseren van de vraag naar een betrouwbaar en gecontroleerd legaal aanbod van kansspelen,
het beschermen van de consument en het tegengaan van kansspelverslaving, en het tegengaan
van fraude en andere vormen van criminaliteit.
De stimulering van kansspelen bij de staatsdeelnemingen heeft als doel om de bestaande
vraag naar kansspelen te kanaliseren door te voorzien in een verantwoord, betrouwbaar,
en legaal aanbod.
Deze leden van de SGP-fractie vragen of het kabinet ook cijfers kan delen over de
stijging of daling van het aantal gokreclames tussen nu en de periode voor de opening
van de markt?
De Kansspelautoriteit monitort onder andere de ontwikkelingen op het gebied van reclame
voor kansspelen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft in zijn brief van 21 april
2022 aangegeven dat vanaf januari 2022 een lichte daling zichtbaar was van het aantal
reclame-uitingen. Gegeven de afspraken die de sector heeft gemaakt voor zelfregulering
is de verwachting dat ook in de afgelopen maanden de daling verder is doorgezet. In
het najaar verwacht de Minister voor Rechtsbescherming nieuwe cijfers met uw Kamer
te delen.
Leden van de SGP-fractie vragen of en hoe het kabinet zich gaat inzetten voor een
verdere daling?
Met het aangekondigde wijzigingsbesluit over het verbod voor reclame-uitingen voor
risicovolle kansspelen gaat het kabinet de mogelijkheden voor gokreclames van de online
kansspelaanbieders significant beperken. Naar verwachting is dat per 1 januari 2025
helemaal niet meer mogelijk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier