Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 036 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met het verbeteren van de bestrijding van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 7 september 2022
1. Algemeen
1.1. Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
Justitie en Veiligheid over dit wetsvoorstel. Het verheugt mij dat de leden van de
in het verslag aan het woord zijnde fracties ten aanzien daarvan een positieve houding
aannemen. De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen
van het wetsvoorstel. Dat geldt ook voor de leden van de CDA-fractie. De leden van
de D66-fractie onderschrijven het doel van het wetsvoorstel: maatregelen treffen tegen
de omvangrijke markt van vraag naar en aanbod van wederrechtelijk verkregen goederen
die door middel van heling in stand wordt gehouden. De leden van de SP-fractie hebben
met interesse kennisgenomen van het voornemen van de regering duidelijker en effectiever
paal en perk te stellen aan heling, witwassen en de daaraan ten grondslag liggende
vermogensdelicten en staan welwillend tegenover het wetsvoorstel. Een effectieve (digitale)
bestrijding van deze delicten kan volgens deze leden een goede bijdrage leveren aan
bijvoorbeeld het terugdringen van de georganiseerde criminaliteit. Ook de leden van
de Volt-fractie hebben tot slot met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij begrijpen de behoefte om door middel van het wetsvoorstel drie reeds bestaande
verplichtingen landelijk te uniformeren en digitaliseren. Dat kan volgens hen de effectiviteit
van de maatregelen vergroten.
De positieve houding van de leden van de aan het woord zijnde fracties over dit wetsvoorstel
neemt echter niet weg dat zij op een aantal onderdelen de behoefte hebben gevoeld
om de regering een aantal vragen voor te leggen en een aantal opmerkingen te maken.
Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om hierna de gestelde vragen te beantwoorden
en op de gemaakte opmerkingen te reageren.
1.2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een inschatting kan geven van het
aantal vermogensdelicten dat jaarlijks waarschijnlijk niet zou worden gepleegd als
er niet tot nauwelijks mogelijkheden waren voor criminelen om gestolen goederen door
te verkopen.
In het pre-coronajaar 2019 zijn 473.010 vermogensdelicten gepleegd waarvan aangifte
is gedaan (Criminaliteit en Rechtshandhaving 2020: Ontwikkelingen en samenhangen,
tabel 4.1)1. Volgens opgave van de politie waren er in datzelfde jaar bij vermogensdelicten 398.002
vormen van buit betrokken. Als geld als buit buiten beschouwing gelaten wordt, blijven
380.537 ontvreemde goederen over. Niet al deze goederen vallen onder de reikwijdte
van de registratieplicht die in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht (hierna:
Sr) is neergelegd. Wanneer ook de goederen buiten beschouwing blijven die niet in
het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket ─ de algemene
maatregel van bestuur die ter uitwerking van dat artikel en artikel 437ter Sr is opgesteld
─ zijn aangewezen, blijven er 328.249 ontvreemde goederen over die onder de registratieplicht
vallen. Als het voor criminelen niet tot nauwelijks mogelijk zou zijn om ontvreemde
goederen door te verkopen die onder de werking van de registratieplicht vallen, zou
volgens deze cijfers in 2019 82% van de buit bij vermogensdelicten voorkomen kunnen
worden. In deze berekening zijn uiteraard niet de ontvreemde goederen meegenomen waarvan
geen aangifte is gedaan.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel door een ambtsvoorganger
van de Minister in februari 2017 is aangekondigd. Het streven was er destijds op gericht
om het wetsvoorstel in de tweede helft van 2017 bij de Kamer aanhangig te maken. Deze
leden vragen of kan worden toegelicht waarom dusdanige vertraging in het wetgevingsproces
is opgetreden dat het wetsvoorstel pas in februari 2022 is ingediend. Welke stappen
zijn in de tussentijd gezet om de aanpak van heling te verbeteren?
Voor de latere aanbieding van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer heeft een samenstel
van factoren een rol gespeeld. De eerste factor is het beslag dat andere wetgevingstrajecten,
zoals het nieuwe Wetboek van Strafvordering, op de beperkte wetgevingscapaciteit van
het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft gelegd, waardoor het noodzakelijk
was om andere wetgevingstrajecten, zoals het onderhavige wetsvoorstel, minder voortvarend
op te pakken. Een andere factor die voor vertraging heeft gezorgd is de tijd die bepaalde
stappen in de wetgevingsprocedure hebben gekost. Zo had de Autoriteit persoonsgegevens,
eveneens vanwege beperkte capaciteit, iets meer dan vijf maanden nodig om haar advies
over het concept van dit wetsvoorstel uit te brengen. Ook is een belangrijke reden
voor de latere aanbieding van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer dat tegelijk met
de voorbereiding van het wetsvoorstel aan de totstandkoming van de hiervoor genoemde
algemene maatregel van bestuur is gewerkt. Die twee regelingen hangen namelijk onlosmakelijk
met elkaar samen en daarom werd het noodzakelijk geoordeeld dat op het moment van
aanbieding van het wetsvoorstel in de daarbij horende memorie van toelichting helderheid
kon worden gegeven over de inhoud van die algemene maatregel van bestuur. Met het
opstellen van het ontwerp van die regeling was de nodige tijd gemoeid, mede vanwege
de afstemming met de politie en de betrokken brancheorganisaties.
Het vorenstaande betekent niet dat de verbetering van de aanpak van de heling heeft
stilgelegen. Zo is in de tussentijd gewerkt aan het technisch verfijnen van het Digitaal
opkopersloket (hierna: DOL) en het Digitaal opkopersregister (hierna: DOR) en de verdere
implementatie van die voorzieningen op lokaal niveau en is het communicatiemateriaal
doorontwikkeld. In dit verband verwijs ik ook naar mijn brief van 14 maart jl.2
1.2.1. Digitaal opkopersregister (DOR) (inkoopregister ex artikel 437, eerste lid,
onder a, Sr)
De leden van de D66-fractie achten het wenselijk dat het parlement zeggenschap heeft
over de specifieke categorieën registratieplichtige goederen die bij algemene maatregel
van bestuur aangewezen zullen worden. Zij vragen waarom hiervan is afgezien en welke
mogelijkheden de regering ziet om deze zeggenschap te bewerkstelligen.
Parallel aan de totstandkoming van dit wetsvoorstel is ter uitwerking van de daarin
aangepaste artikelen 437 en 437ter Sr het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister
en Digitaal opkopersloket opgesteld. Voor die werkwijze is gekozen zodat in de memorie
van toelichting bij dit wetsvoorstel helderheid kon worden geboden over de categorieën
van gebruikte of ongeregelde goederen ten aanzien waarvan voor opkopers van en handelaren
in die goederen een registratieplicht zal gelden en de Tweede Kamer de mogelijkheid
heeft zich daarover uit te spreken en met mij van gedachten te wisselen en die informatie
te betrekken bij haar oordeel over het wetsvoorstel. Met datzelfde doel wordt in aanvulling
op die informatie bij deze nota naar aanleiding van het verslag de versie van het
hiervoor genoemde ontwerpbesluit3 gevoegd die eerder dit jaar voor advies aan de betrokken organisaties is voorgelegd
en in internetconsultatie is gegaan. Gelet daarop en op de terughoudendheid die in
Aanwijzing 2.35 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt bepleit voor verdergaande
zeggenschap van het parlement in de vorm van formele betrokkenheid via bijvoorbeeld
een voorhangprocedure, acht ik deze betrokkenheid afdoende. Die Aanwijzing vraagt
namelijk om bij voorkeur te vermijden dat in een wetsvoorstel wordt vastgelegd dat
het parlement formeel ─ via een wettelijk vastgelegde procedure ─ bij een ter uitwerking
daarvan tot stand te brengen algemene maatregel van bestuur wordt betrokken, en de
betrokkenheid van die Kamers te beperken tot controle met behulp van de normale parlementaire
instrumenten, zoals het stellen van vragen of het aannemen van een motie. Ik zie geen
bijzondere redenen om daar in het onderhavige geval van af te wijken, zeker ook omdat
de aanwijzing van de categorieën van gebruikte of ongeregelde goederen geen nieuwigheid
is, maar een voortzetting is van en een aanvulling vormt op artikel 1 van het thans
geldende besluit dat ter uitvoering van het huidige artikel 437, eerste lid, onder
a, van het Wetboek van Strafrecht tot stand is gekomen.4 Want sinds jaar en dag worden de gebruikte en ongeregelde goederen waarvoor de registratieplicht
geldt al bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zonder dat de beide Kamers
formeel betrokken zijn en dat heeft nooit tot onverkwikkelijke zaken geleid.
De leden van de D66-fractie hebben daarnaast zorgen over de categorieën goederen die
bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gaan worden. In de memorie van toelichting
lezen zij dat het gaat om diefstalgevoelige goederen die nog enige waarde in het economisch
verkeer hebben. Het zal concreet gaan om goederen voor vervoer, goederen met een stekker,
goederen van waarde (sieraden, kunst en antiek) en diefstalgevoelige metalen. Zij
vragen of de regering kan uitleggen waarom witgoed hiervan wordt uitgezonderd aangezien
het daarbij ook gaat om goederen die diefstalgevoelig zijn, economische waarde hebben
en voorzien zijn van een stekker.
Met de term «witgoed» wordt in de memorie van toelichting gedoeld op de grote, van
oorsprong altijd witkleurige apparaten voor het huishouden, zoals de wasmachine, droger,
vaatwasser en koelkast. Vanwege hun omvang zijn zij, afgezien van een mogelijke ladingdiefstal,
minder vatbaar voor diefstal. In artikel 2 van het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister
en Digitaal opkopersloket zijn zij daarom niet als goederen aangewezen waarvoor de
registratieplicht geldt. Wel is daarin voorgesteld de kleine elektrische apparaten
voor het huishouden, de keuken en de persoonlijke verzorging aan te wijzen, die hoewel
deze apparaten niet standaard wit van kleur zijn, soms ook klein witgoed worden genoemd
en regelmatig object van winkeldiefstal zijn.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over wat de genoemde categorieën betekenen
voor kringloopwinkels en de kunst- en antieksector. De regering zegt dat veel door
de kringloopwinkels ingezamelde goederen buiten de registratieplicht zullen vallen,
maar dat neemt niet weg dat volgens deze leden de administratielasten voor kringloopwinkels
groot blijven voor de goederen die wel geregistreerd moeten worden. Bovendien komen
mensen vaak met hele dozen spullen waarin nog geen onderscheid is gemaakt tussen goederen
die wel registratieplichtig zijn en die dat niet zijn. Medewerkers zullen die schifting
moeten maken en dat kost veel tijd. Niet alleen voor medewerkers, maar volgens deze
leden ook voor mensen die spullen komen brengen. Deze leden vrezen dat dit ertoe kan
leiden dat dit het werken voor kringloopwinkels, die nu al kampen met een tekort aan
werknemers, minder aantrekkelijk maakt en het een drempel opwerpt voor mensen om spullen
te komen brengen. Dat zouden deze leden onwenselijk vinden, omdat kringloopwinkels
een belangrijke rol spelen in de levens-duurverlenging van goederen, wat een belangrijk
aspect is van de circulaire economie. Zij vragen of de regering kan aangeven hoe zij
de hierboven besproken drempels voor medewerkers en mensen die spullen komen brengen,
voorkomt. Daarnaast vragen zij hoe de regering de risico’s weegt die deze leden hebben
aangedragen tegen de kansen die er in de kringloopsector zijn op heling. In andere
woorden, hoe apprecieert de regering de proportionaliteit van het middel ten opzichte
van het doel van de wet?
Op kringloopwinkels rust op dit moment al de registratieverplichting uit artikel 437,
eerste lid, onder a, Sr. Dat betekent dat zij, afhankelijk van de gemeente waarin
zij hun beroep of bedrijf uitoefenen, verplicht zijn om in een gewaarmerkt papieren
inkoopregister of in het DOR de goederen die in artikel 1 van het huidige besluit
dat ter uitvoering van het huidige artikel 437, eerste lid, onder a, Sr tot stand
is gekomen, te noteren als zij die hebben verworven, alsmede de in artikel 2 van dat
besluit opgesomde gegevens. In dat opzicht wijzigt het bij dit wetsvoorstel aangepaste
artikel 437, eerste lid, onder a, Sr voor hen niets. Wat wel voor hen verandert, is
dat zij bijvoorbeeld de verplicht te registreren diefstalgevoelige goederen en de
voorgeschreven gegevens over die goederen, alleen nog maar in het DOR mogen verwerken
en dus niet meer in een papieren register. Voor die kringloopwinkels die nog niet
met het DOR werken, levert dat een voordeel op omdat dat register zeer gebruiksvriendelijk
is en gegevens daarin sneller en eenvoudiger kunnen worden verwerkt dan in de papieren
versie van het inkoopregister.
Een andere verandering en verbetering voor kringloopwinkels is dat zij op grond van
artikel 2, eerste lid, van het eerder aangehaalde ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister
en Digitaal opkopersloket dat onder meer ter uitwerking van het aangepaste artikel
437, eerste lid, onder a, Sr tot stand gekomen is, nog maar een beperkt aantal goederen
dienen te registreren, zoals kleine huishoudelijke apparaten met een stekker, terwijl
zij dat volgens artikel 1 van het huidige uitvoeringsbesluit voor alle gebruikte en
ongeregelde goederen dienen te doen. Het is van belang dat de registratieverplichting
ten aanzien van die goederen niet afhangt van de aard van het bedrijf, maar van de
soort goederen dat een bedrijf opkoopt of verhandelt. Het feit dat voor een deel van
diefstalgevoelige goederen een registratieplicht voor kringloopwinkels geldt, neemt
niet weg dat het overgrote deel van de door die winkels ingezamelde goederen buiten
de registratieplicht valt ─ denk onder meer aan meubilair, spelletjes, wasmachines
en kleding ─ en dat, voor zover die goederen wel onder het bereik daarvan vallen,
veel van de verplicht te registreren goederen niet of nauwelijks aan hen te koop worden
aangeboden. Denk aan kunst, sieraden, vaartuigen, dure fietsen, mobieltjes, tablets
en computers.
Verder is het thans al gebruikelijk dat goederen die bij de kringloopwinkels ingeleverd
worden, op hun bruikbaarheid gesorteerd worden. Goederen die geschikt zijn voor de
verkoop, gaan naar de winkel. Niet-verkoopbare goederen worden na het scheiden van
materialen (papier, metalen, plastic, kunststof etc.) opgeslagen in containers en,
met de rest van het afval, als afval afgevoerd. Hoewel het sorteren van goederen dus
nu al gemeengoed in kringloopwinkels is, acht ik het uiteraard van belang dat zowel
voor hen als voor de burgers geen obstakels worden opgeworpen om hun bijdrage te leveren
aan de circulaire economie en dat aan hen geen lasten worden opgelegd die niet noodzakelijk
zijn in het licht van het doel van de registratieplicht: het voorkomen en opsporen
van heling, witwassen en de vermogensdelicten die daaraan ten grondslag liggen. Daarmee
is bij het bepalen van de inhoud van het wetsvoorstel en het hiervoor genoemde ontwerpbesluit,
zoals hiervoor is toegelicht, ook rekening gehouden. Vertegenwoordigers van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid en de politie hebben in dat kader diverse overleggen met
de Branchevereniging Kringloopbedrijven Nederland (BKN) en de Koninklijke Vereniging
voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD) gevoerd om te bezien in hoeverre tegemoet
gekomen kan worden aan de door kringloopwinkels geuite zorgen over de administratieve
lasten die volgens hen uit dit wetsvoorstel en het ontwerpbesluit zouden voortvloeien.
Die overleggen hebben tot de volgende oplossing en verlichting van de administratieve
lasten voor kringloopwinkels geleid. Uitgangspunt is en blijft dat de aangewezen categorieën
van goederen die tegen betaling aan een kringloopwinkel aangeboden worden, onverkort
onder de registratieplicht blijven vallen. Voorkomen dient immers te worden dat via
de kringloop alsnog een afzetkanaal gecreëerd wordt voor gestolen goederen en dat
deze zonder registratie bij deze kringloopwinkels aangeboden kunnen worden. Voor goederen
die om niet bij een kringloopwinkel aangeboden worden, is de kans aanzienlijk kleiner
dat die van een vermogensdelict afkomstig zijn, maar ook ten aanzien van die goederen
is het mogelijk dat zij een criminele herkomst hebben, zonder dat degenen die die
goederen om niet aan een kringloopwinkel aanbieden, zich daarvan bewust zijn. Het
is niet wenselijk dat die goederen via die weg alsnog in het economisch verkeer worden
gebracht. Vandaar dat voor gratis aangeboden goederen een beperkte registratieplicht
wordt voorgesteld die inhoudt dat de bij BKN aangesloten kringloopbedrijven (die maximaal
voor 10% goederen tegen betaling verwerven) in het geval van gratis verworven goederen
alleen de unieke, van een serienummer voorziene goederen die in het ontwerp-Besluit
Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket aangewezen zijn, hoeven te registreren,
maar niet de identificerende persoonsgegevens van de aanbieder, zoals op grond van
het voorgestelde artikel 437, eerste lid, onder b, Sr voorgeschreven is. Zij hoeven
de aanbieders van die goederen ook niet een identiteitsbewijs te laten overleggen,
zoals op grond van dat artikelonderdeel verplicht is. Op die manier kunnen deze goederen
in het geval van diefstal of een ander vermogensdelict wel uit het economisch verkeer
gehaald worden en zo mogelijk aan de rechtmatige eigenaar terugbezorgd worden, terwijl
de kringloopwinkels waaraan de gratis goederen zijn aangeboden, geen onnodige administratieve
lasten hebben. Omdat het niet de verwachting is dat degene die het goed gratis inlevert
bij de kringloop, een bewuste heler of steler is, kan de registratie van de identificerende
persoonsgegevens en het overleggen van het identiteitsbewijs achterwege blijven. Voor
een deel zijn die persoonsgegevens van personen die goederen gratis aanbieden, bij
de kringloop ook onbekend, omdat zij die goederen anoniem bij een milieuwerf of voor
de deur van een kringloopwinkel neerleggen. Het is de bedoeling dat de onderhavige
uitzondering op artikel 437, eerste lid, onder b, Sr die op grond van artikel 437,
tweede lid, Sr bij algemene maatregel van bestuur mogelijk is, in het ontwerp-Besluit
Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket zal worden neergelegd.
Gelet op het vorenstaande ben ik van mening dat de registratieplicht niet belemmerend
zal werken voor de circulaire economie en dat die plicht er ook niet toe zal leiden
dat het werken voor kringloopwinkels minder aantrekkelijk is en een drempel opwerpt
voor burgers om spullen naar die winkels te brengen.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie hoe goed het DOR is toegesneden op artikelen
die geen serienummer kennen. Deze leden vrezen dat het verplicht uploaden van een
foto en het opnemen van een goede omschrijving van die goederen in het DOR, grote
administratieve lasten oplevert voor kopers en handelaren van kunst en antiek, die
niet opwegen tegen de effectiviteit van deze maatregel. Deze leden vragen, indachtig
artikel 3.1. Comptabiliteitswet, een onderbouwing te geven van de doeltreffendheid
en doelmatigheid van deze maatregel. Verder vragen zij in het verlengde daarvan of
het mogelijk is in een financiële drempelwaarde te voorzien voor goederen die geregistreerd
dienen te worden. Zij vragen waarom, ondanks dat verschillende brancheorganisaties
daarvoor hebben gepleit, daar niet toe is overgegaan.
Op opkopers van en handelaren in kunst- en antieke voorwerpen is op dit moment al
de registratieplicht van toepassing. Afhankelijk in welke gemeente zij zijn gevestigd,
zijn zij immers nu al op grond van het huidige artikel 437, eerste lid, onder a, Sr
in samenhang met artikel 1, eerste lid, van het eerder aangehaalde besluit dat ter
uitvoering van het huidige artikel 437, eerste lid, onder a, Sr tot stand is gekomen,
verplicht om hetzij in een gewaarmerkt papieren register hetzij in het DOR ten aanzien
van kunst- en antieke voorwerpen5 de in dat besluit voorgeschreven gegevens te noteren. Tot die gegevens behoren een
omschrijving van het goed, daaronder begrepen ─ voor zover dat mogelijk is ─ soort,
merk en nummer van het goed (zie artikel 2, tweede lid, onder c, van dat besluit).
Op dit moment is het nog niet voorgeschreven een of meer foto’s van kunst- en antieke
voorwerpen in een bestand te verwerken, maar het is in de kunst- en antiekbranche
nu wel al gebruikelijk dat van veel van die voorwerpen foto’s worden gemaakt, bijvoorbeeld
om deze op te nemen in een catalogus, op de eigen website of aan te bieden via een
veiling. Zoals het nemen en verwerken van foto’s voor die doelen doeltreffend is,
is het dat ook voor de bestrijding van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag
liggende vermogensdelicten. De foto’s die in het DOR zijn opgeslagen bieden de politie
in combinatie met de andere kenmerken die van een kunst- of antiek voorwerp in dat
bestand moeten worden geregistreerd, de mogelijkheid om vast te stellen of dat voorwerp
wederrechtelijk verkregen is en zo ja, actie te ondernemen. Beeldherkenning is een
niet meer weg te denken instrument in de bestrijding van gestolen kunst- en antieke
voorwerpen en een adequaat instrument om de opkopers van en handelaren in die voorwerpen
en de mensen die die voorwerpen aan hen hebben aangeboden, strafrechtelijk aan te
pakken. In dit verband kan ook gewezen worden de app ID Art van Interpol, die via
beeldherkenning de mogelijkheid biedt een diefstalcheck te doen op aangeboden kunst.
Het maken en het uploaden van een of meer foto’s van de kunst- of antieke voorwerpen
die in artikel 2, eerste lid, onder e, van het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister
en Digitaal opkopersloket zijn aangewezen zal voor die opkopers en handelaren die
nu nog niet voor de hiervoor genoemde doeleinden foto’s maken, een administratieve
lastenverzwaring opleveren. Maar daar staat tegenover dat het DOR een zeer arbeidsvriendelijk
systeem is waarin gegevens zoals foto’s snel en eenvoudig kunnen worden geüpload.
Bovendien worden de kunst- en antieke voorwerpen straks beperkt tot specifieke cultuurgoederen
en vervalt de registratieplicht voor het overgrote deel van de goederen die door de
handelaren in antiek verworven worden. Voor een opsomming van die goederen wordt verwezen
naar artikel 2, eerste lid, onder e, van het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister
en Digitaal opkopersloket. Voor die opkopers en handelaren die in kunst- en antieke
voorwerpen handelen die niet in die opsomming zijn opgenomen, zal dit betekenen dat
hun registratielast komt te vervallen.
Er is niet voor gekozen om in het ontwerpbesluit een financiële drempelwaarde voor
kunst- en antieke voorwerpen te hanteren omdat daardoor het risico bestaat dat helers
en stelers een dergelijk voorwerp precies onder die drempelwaarde gaan aanbieden,
opdat handelaren dat voorwerp buiten het DOR en hun boekhouding kunnen houden en hun
identiteit verborgen blijft. Daarnaast levert een financiële drempelwaarde problemen
op bij de handhaving van de registratieplicht. Het is voor een controleur lastig in
te schatten of goederen onder of boven de drempelwaarde uitkomen. Hij heeft geen bevoegdheid
om zomaar in de financiële administratie na te gaan voor welk bedrag het voorwerp
is ingekocht en heeft ook niet de expertise om te kunnen beoordelen of dat bedrag
in verhouding staat tot de werkelijke waarde van het voorwerp. Bovendien geldt voor
de in artikel 2, eerste lid, onder e, van het hiervoor genoemde ontwerpbesluit aangewezen
cultuurgoederen dat de drempelwaardes die de Europose Unie hanteert, heel hoog zijn
en geen rekening houden met de mogelijkheid dat goedkopere cultuurgoederen het doelwit
kunnen zijn van diefstal en inbraken. Bij schilderijen ligt de drempelwaarde bijvoorbeeld
op € 150.000 en voor beeldhouwwerken, die populair zijn bij koperdieven, op € 30.000.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het huidige systeem reeds effectief
is en of met regelmaat hits met de database van Stop heling worden geconstateerd.
Het huidige DOR en de koppeling van dat bestand aan de databestand Stop Heling acht
ik effectief. Dat baseer ik allereerst op het feit dat het aantal diefstalchecks in
de database van Stop Heling fors is: 277.858 in januari 2022, 275.969 in februari
2022, 275.691 in maart 2022, 212.132 in april 2022. Burgers en bedrijven willen blijkbaar
voorkomen dat ze gestolen spullen kopen. Daarnaast geeft het DOR regelmatig notificaties
als gevolg van hits met gestolen goederen in Stop Heling zodra opkopers en handelaren
goederen in het DOR invoeren. Het aantal (full) hits dat de politie ontvangt, schommelt
gemiddeld rond de 2.000 per trimester (eerste trimester van 2022: 1.984), terwijl,
zoals de leden van de CDA-fractie ook opmerken, nu nog niet in alle gemeenten het
DOR als inkoopregister verplicht is gesteld en dus niet alle opkopers en handelaren
daarop aangesloten zijn. In de berekening van het aantal hits zijn niet de gevallen
meegerekend waarin de politie zelf een niet-uniek ontvreemd goed via het DOR heeft
getraceerd, bijvoorbeeld een gestolen sieraad. De politie houdt die gevallen namelijk
niet afzonderlijk bij.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie in hoeveel gemeenten nu al op basis van een
APV een verplichting rust op inkopers om van het DOR gebruik te maken. Deze vraag
hangt samen met de passage in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel waarin
is vermeld dat met ingang van 3 januari 2020 er in 307 gemeenten 6.182 opkopers op
het DOR aangesloten zijn, maar dat dat niet betekent dat al die gemeenten het gebruik
van het DOR in de APV of door middel van een aanwijzingsbesluit verplicht hebben gesteld.
Uit een inventarisatie, uitgevoerd over de periode mei tot en met juli 2022, komt
naar voren dat het percentage gemeenten dat het DOR verplicht heeft gesteld, per provincie
sterk verschilt en varieert van 33% in Drenthe tot 76% in Overijssel en 75% in Zuid-Holland.
In totaal hebben 194 van de 344 gemeenten (56%) op enigerlei wijze het DOR verplicht
gesteld. Het meest gangbaar is het uitvaardigen van een aanwijzingsbesluit (146 gemeenten),
gevolgd door opname in de APV (24 gemeenten). Bij nog eens 18 gemeenten is op de website
aangegeven dat het gebruik van het DOR verplicht is, waarbij driemaal ook een gewaarmerkt
papieren register toegelaten is, zonder dat dit in de APV is vastgelegd of een aanwijzingsbesluit
gevonden kon worden. Ten slotte hebben 6 van de 194 gemeenten in hun beleidsregels
voor de helingbestrijding vastgelegd dat het gebruik van het DOR verplicht is.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie of, indien op basis van de database Stop
heling en het DOR een hit wordt geconstateerd, wie tot actie overgaat en in hoeverre
hier mankracht voor is. De politie kampt immers met personeelstekorten en delicten
zoals heling staan wellicht niet bovenaan haar prioriteitenlijst. Verder vragen deze
leden zich af of door middel van dit wetsvoorstel daadwerkelijk de pakkans van diegenen
die zich schuldig maken aan deze delicten, wordt vergroot.
Op dit moment zijn geen cijfers beschikbaar over de mate waarin hits tot opvolging
door de politie leiden. Het wordt wel wenselijk geacht om de afhandeling daarvan vanaf
het moment dat een notificatiemelding bij de politie binnenkomt en binnen de betreffende
politie-eenheid uitgezet wordt, beter inzichtelijk te maken. Meer algemeen kan wel
aangegeven worden dat het aantal onderzoekdossiers heling in het eerste trimester
van 2022 op 2.126 ligt.
De praktijk toont aan dat in de gemeenten waar de aansluiting op en het gebruik van
het DOR al is voorgeschreven, heling, witwassen en daaraan ten grondslag liggende
vermogensdelicten effectiever en efficiënter kunnen worden bestreden. De pakkans van
de heler, witwasser en de pleger van vermogensdelicten neemt toe6 en de gelegenheid om te helen of wit te wassen neemt af. Dat komt omdat het DOR,
anders dan de papieren versie van het inkoopregister, gekoppeld is aan de database
van Stop Heling. Daarmee heeft de politie een instrument in handen om automatisch
serienummers of andere unieke kenmerken van in Stop Heling geregistreerde goederen
te laten vergelijken met goederen die opkopers en handelaren hebben verworven en bij
een hit direct in actie te komen. En dat is bij wederrechtelijk verkregen goederen
van belang om te voorkomen dat die goederen alweer in handen van een ander zijn gekomen
en daardoor uit het zicht verdwijnen en niet aan de rechtmatige eigenaar teruggegeven
kunnen worden. Dankzij deze geautomatiseerde opsporing loopt bovendien de heler of
steler eerder tegen de lamp, aangezien zijn persoonsgegevens bij de verwerving van
het goed door de opkoper of handelaar geregistreerd dienen te worden. Verder is het
voor de politie in geval van het DOR eenvoudiger om op eigen instigatie na te gaan
of een of meer goederen die bij een opkoper of handelaar in voorraad zijn, als gestolen
of verloren geregistreerd staan. De politie kan dat door middel van het DOR ook op
afstand digitaal doen. De kans bestaat daardoor dat een opkoper of handelaar die te
kwader trouw is, sneller tegen de lamp loopt als hij gestolen spullen koopt dan een
opkoper of handelaar die niet van het DOR gebruikmaakt.
De leden van de CDA-fractie vragen zich bovendien af hoe kan worden geconstateerd
dat een (professionele) opkoper niet voldoet aan de registratieplicht. Gaat de politie
op basis van het register van de Kamer van Koophandel (KvK) bij bedrijven langs om
te controleren of zij voldoen aan de registratieplicht of is een andere instantie
daartoe aangewezen? In hoeverre worden professionele opkopers die niet voldoen aan
deze (nu nog gemeentelijke) plicht, nu al op basis van de APV’s vervolgd en bestraft?
Immers, enkel en alleen als daar nu al resultaten uit voortvloeien, is deze wijziging
volgens deze leden daadwerkelijk efficiënt en effectief in de aanpak van ondermijning.
Iedere opkoper van of handelaar in gebruikte en ongeregelde goederen dient zich op
grond van artikel 437ter, tweede lid, Sr bij de gemeente te melden waar die zijn beroep
of bedrijf uitoefent. Door die meldplicht heeft die gemeente een actueel overzicht
van de opkopers en handelaren die zich binnen haar grondgebied bevinden. Als dit wetsvoorstel
tot wet is verheven en in werking getreden is, zal een melding van een opkoper of
handelaar in alle gemeenten uitsluitend digitaal in het DOL mogen worden gedaan. Ook
latere wijzigingen in relevante gegevens over zijn onderneming, zoals de naam en het
adres, en de beëindiging van de onderneming dient de opkoper of handelaar op dezelfde
manier, dus via het DOL aan de gemeente door te geven waar hij zijn beroep of bedrijf
uitoefent. Om de opkopers en handelaren te laten voldoen aan de meldplicht, dienen
gemeenten te inventariseren welke opkopers en handelaren zich binnen hun grenzen bevinden.
Hiervoor kunnen ze gebruikmaken van de lijsten van de Kamer van Koophandel die gratis
via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) beschikbaar zijn.
De opsporingsambtenaren van de politie hebben geen toegang tot het DOL en zien pas
in het DOR welke opkopers en handelaren in aanmerking komen voor controle op de registratieplicht.
In het DOR staat wel een icoontje dat aangeeft dat de opkoper of handelaar zich via
het DOL bij de gemeente gemeld heeft. De politie hoeft dus niet, zoals de leden van
de CDA-fractie zich afvragen, met de lijsten van de Kamer van Koophandel langs de
opkopers en handelaren te gaan. Daarbij komt dat een opkoper of handelaar pas ─ automatisch
─ toegang tot zijn of haar account op het DOR krijgt, als die zich via het DOL heeft
gemeld.
Als tijdens een controle blijkt dat een opkoper of handelaar niet aan zijn registratieverplichtingen
voldoet die op grond van de artikelen 437 en 437ter Sr in verbinding met de artikelen
5 en 8 van het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket
op hem van toepassing zijn, kan afhankelijk van de ernst van de overtreding een waarschuwing
of een sanctie volgen. Dat kan een strafrechtelijke of een bestuursrechtelijke sanctie
zijn. In de praktijk worden die ook opgelegd. Er is echter geen zicht op het aantal
strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties dat jaarlijks voor overtreding van
de artikelen 437 en 437ter Sr wordt opgelegd, omdat deze zowel door de politie als
door de buitengewone opsporingsambtenaren in hun eigen systemen worden vastgelegd,
waarbij de buitengewone opsporingsambtenaren bovendien geen centraal landelijk registratiesysteem
gebruiken. Onlangs is het Digitaal Opkopers Controlesysteem (DOC) gelanceerd, waarin
de politieambtenaren en de buitengewone opsporingsambtenaren hun controleresultaten
kunnen vastleggen en wederzijds kunnen inzien. Het DOC is een eenvoudig systeem waarin
de controleresultaten alleen op hoofdlijnen worden weergegeven door de datum van de
controle, het type gepleegde strafbare feiten en de strafrechtelijke of bestuursrechtelijke
sancties aan te kruisen zonder verder inhoudelijke informatie te verstrekken. Het
DOC is op verzoek van enkele politie-eenheden ontwikkeld en het gebruik is facultatief,
maar kan op termijn inzicht bieden in de aantallen opgelegde sancties in gemeenten
en eenheden waar het DOC gebruikt wordt.
Daarnaast heeft de leden van de CDA-fractie net als de regering een noodkreet vanuit
de BOVAG bereikt. In die noodkreet wordt aandacht gevraagd voor de gevolgen voor ondernemers
van dit wetsvoorstel. Inmiddels is het weliswaar zo dat bij de BOVAG als organisatie
aangesloten handelaren in auto’s op basis van artikel 437, tweede lid, Sr bij algemene
maatregel van bestuur kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot registratie.
Voor niet aangesloten handelaren blijft de inhoud van deze noodkreet echter onverkort
gelden: hoge administratieve lasten en een zeer gering effect. Ook is het de vraag
of, indien je de organisatie uitsluit, juridisch gezien ook alle niet aangesloten
leden van deze verplichting uitsluit. Deze leden vragen of de regering hierop een
toelichting kan geven.
De veronderstelling dat de bij de BOVAG aangesloten handelaren van de registratieplicht
in het DOR uit artikel 437 Sr vrijgesteld kunnen worden, is een misvatting. Dat artikel
biedt namelijk geen grondslag om deze opkopers en handelaren in bepaalde gevallen
van de registratieplicht vrij te stellen. Die plicht geldt met andere woorden onverkort
voor alle handelaren in auto’s, ongeacht of zij wel of niet bij een organisatie als
de BOVAG zijn aangesloten. Die plicht vloeit voort uit het feit dat auto’s, en ook
bepaalde diefstalgevoelige onderdelen daarvan, zoals airbags, navigatiesystemen en
katalysatoren, in artikel 2, onder g, van het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister
en Digitaal opkopersloket aangewezen zijn als goederen die onder de registratieplicht
vallen. Ook op grond van artikel 1 van het huidige uitvoeringsbesluit ex artikel 437
Sr zijn auto’s als registratieplichtige gebruikte en ongeregelde goederen aangewezen.
Uit de reactie van de BOVAG op het concept van dit wetsvoorstel komt overigens niet
naar voren dat de bond tegen een registratieplicht van auto’s in zijn algemeenheid
is, maar wel dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de registratieplicht in
het DOR niet zal gelden voor gekentekende voertuigen omdat die geen toegevoegde waarde
zou hebben naast de verplichte registratie van deze voertuigen in het kentekenregister
van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). In de memorie van toelichting is in
de toelichting op artikel 437, eerste lid, onder het kopje «Verzoeken tot vrijstelling
van registratie van goederen in het DOR» gemotiveerd aangegeven waarom het wel nodig
is auto’s in beide systemen te registreren. Door het beschikbaar stellen van een webservice
tussen het kassa- of het bedrijfsadministratiesysteem van de desbetreffende autohandelaar
en het DOR worden de voor de registratieplicht benodigde gegevens automatisch in het
DOR overgezet waardoor die handelaar die gegevens maar één keer, namelijk alleen in
zijn eigen reguliere bedrijfsadministratie, hoeft te registreren. Die handelaar hoeft
in zijn bedrijfsadministratiesysteem alleen de prijs waarvoor de auto is verkregen
en de identificerende persoonsgegevens van de aanbieder van dat voertuig aan de al
voor dat kentekenregister beschikbare gegevens toe te voegen. Hierdoor leidt de verplichting
tot registratie van auto’s voor de betrokken autohandelaren maar tot een beperkte
lastenverzwaring. Als een demontagebedrijf een voertuig inkoopt, hoeft dat bedrijf
in aanvulling daarop slechts die onderdelen in het DOR in te voeren die hergebruikt
worden en vanwege hun diefstalgevoeligheid onder de registratieplicht vallen.
De leden van de SP-fractie vragen in welke andere (EU)-landen ook gewerkt wordt met
een DOR. Verder vragen zij zich af of de Nederlandse politie een seintje krijgt als
goederen die onderwerp van heling zijn in het buitenland opduiken. Tot slot vragen
zij of de regering bereid is om in ieder geval binnen de EU te pleiten voor een uniform
systeem zodat heling niet slechts van Nederland naar andere landen verplaatst, maar
echt kan worden aangepakt?
In andere (EU-)landen is incidenteel sprake van een registratieplicht van goederen
die gevoelig zijn om wederrechtelijk te worden verkregen, bijvoorbeeld door diefstal
of oplichting, maar een met Nederland vergelijkbaar digitaal inkoopregister zoals
het DOR is elders niet geïntroduceerd. Er is dan ook geen sprake van dat de Nederlandse
politie via een buitenlands digitaal inkoopregister signalen kan krijgen dat over
de grens gestolen spullen zijn aangetroffen. Wel bestaat voor specifieke goederen
de mogelijkheid tot internationale diefstalsignalering zoals via het (Nationaal) Schengen
Informatiesysteem (N)SIS). De afgelopen jaren heeft Nederland diverse geïnteresseerde
Europese landen over onze aanpak van heling geïnformeerd, waaronder België, Denemarken,
Groot-Brittannië en Oostenrijk. De aanpak is tevens bij Europol gepresenteerd. Voor
het European Crime Prevention Network (EUCPN) heeft Nederland onlangs input geleverd
voor een nog op te leveren studie naar helingaanpak in Europees verband. Ten slotte
heeft Nederland op 20 mei 2022 in Brussel voor het Permanent Comité operationele samenwerking
op het gebied van de binnenlandse veiligheid (COSI) een presentatie gegeven over de
Nederlandse helingaanpak, waarbij ook het vraagstuk van een Europese gedigitaliseerde
registratie ten behoeve van de illegale handel in cultuurgoederen aan de orde kwam.
De leden van de Volt-fractie vragen net als de Autoriteit persoonsgegevens (AP) of
het noodzakelijk is een landelijk en digitaal register in te stellen. Gelet op het
feit dat in de memorie van toelichting is geschreven dat dat register geen centrale
database is, vragen zij of kan worden toegelicht hoe de registers dan wel technisch
zijn ingericht. Zijn er verschillende databases bij de afzonderlijke gemeenten met
een uniforme uitstraling of wordt er via verschillende portals, met accounts, toegang
verschaft tot een centrale database, zo vragen zij zich af.
Het DOL en het DOR zijn voorzieningen die landelijk zullen werken, dat wil zeggen
dat alle opkopers van en handelaren in de aangewezen categorieën van gebruikte en
ongeregelde goederen in heel Nederland via die voorzieningen aan hun meldplicht op
basis van artikel 437ter, tweede lid, Sr en hun registratieplicht uit artikel 437,
eerste lid, Sr moeten voldoen. Een andere voorziening, bijvoorbeeld een schrift waarin
zij met de pen de ingekochte goederen verwerken, is niet toegestaan. Iedere opkoper
of handelaar meldt zich in het deel van het DOL dat bestemd is voor de gemeente waarin
die zijn beroep of bedrijf uitoefent en heeft in het DOR zijn eigen account ofwel
inkoopregister waarin die de verkregen goederen registreert. Een opkoper of handelaar
doet dat dus niet centraal, in de zin, dat andere opkopers en handelaren kunnen zien
in welke gemeente die zich heeft gemeld en welke goederen en gegevens die heeft verwerkt.
Andersom kan een opkoper of handelaar ook niet inzien welke goederen en gegevens de
andere opkopers en handelaren hebben vastgelegd of in welke gemeente zij zich hebben
gemeld. In die zin is er geen sprake van één landelijk of centraal register waarin
alle opkopers en handelaren gezamenlijk registreren. Daarvoor is gekozen om te waarborgen
dat er geen willekeurige inmenging in het persoonlijke leven van burgers kan plaatsvinden.
Opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, en
de buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering
die belast zijn met de opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in de artikelen
437 en 437ter Sr hebben daarentegen wel landelijk toegang tot alle individuele accounts
of inkoopregisters die de opkopers en handelaren in het DOR hebben. Zij hebben die
toegang alleen maar voor zover zij die toegang nodig hebben voor een goede vervulling
van hun taak. Toegang tot het DOL hebben alleen de gemeenteambtenaren die belast zijn
met de controle op de naleving van de meldplicht, eveneens voor zover dat voor de
uitvoering van hun taak nodig is. Politieambtenaren hebben geen toegang tot het DOL.
1.2.2. Bewaartermijn van gebruikte en ongeregelde goederen (artikel 437, eerste lid,
onder f, Sr)
De leden van de D66-fractie lezen dat er door dit wetsvoorstel voor iedere opkoper
of handelaar een verplichting komt om gebruikte of ongeregelde goederen die hij verworven
heeft, gedurende een uniform bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde termijn
van vijf werkdagen te bewaren voordat hij die goederen weer van de hand kan doen.
Deze verplichte bewaartermijn varieert nu in verschillende gemeenten van drie tot
veertien dagen. Deze leden constateren dat de regering voor deze nieuwe regeling kiest,
omdat uit een enquête onder gemeenten blijkt dat gemeenten in meerderheid de voorkeur
hebben voor één landelijk uniforme bewaartermijn. Deze leden vragen de regering of
in deze enquête ook is gevraagd welke bewaartermijn daarbij de voorkeur van gemeenten
heeft, en zo ja, in hoeverre de vijfdagentermijn overeenkomt of afwijkt van deze voorkeur.
In de enquête is niet gevraagd welke bewaartermijn de voorkeur heeft van de gemeenten
die aangaven deze verplichting landelijk geregeld te willen zien. Wel is gevraagd
hoeveel dagen de bewaartermijn bedraagt die gemeenten in hun APV hebben opgenomen.
Het gemiddelde daarvan lag op 4,6 dagen. De termijn van vijf werkdagen komt daarmee
nagenoeg overeen met de termijn die de gemeenten gemiddeld in hun APV hanteren. Uit
de praktijk is gebleken dat een dergelijke termijn voor de politie in beginsel voldoende
is om op meldingen van burgers en treffers tussen het DOR en Stop Heling te reageren.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre in de enquête is gevraagd, en
later door de regering is overwogen, de bewaartermijn slechts per categorie goederen
landelijk uniform te maken. Zij stellen deze vraag omdat zij zich kunnen voorstellen
dat het ene goed zich meer leent voor snelle doorverkoop dan het andere goed en de
bewaartermijn daar ook op afgesteld moet zijn.
In de enquête is niet gevraagd naar de wenselijkheid om een landelijke bewaartermijn
per categorie goederen vast te stellen en evenmin is dit door de regering overwogen.
Niet alleen het economisch belang van de opkoper of handelaar om het verkregen goed
weer snel te kunnen verhandelen is bij het bepalen van de omvang van de bewaartermijn
leidend geweest, maar ook het opsporingsbelang en het belang van slachtoffers van
vermogensdelicten en een goede balans tussen die verschillende belangen. Opsporingsambtenaren
hebben tijd nodig om de registratieplicht te kunnen handhaven en een opsporingsonderzoek
te kunnen uitvoeren als een treffer is ontstaan tussen een goed dat in het DOR is
geregistreerd en een goed dat in Stop Heling is opgenomen, en het goed aan de rechtmatige
eigenaar te kunnen teruggeven.
Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie dat artikel 437, eerste lid, onder i,
Sr de mogelijkheid biedt de opkoper of handelaar met een last te dwingen een goed
gedurende in totaal negentien dagen te bewaren. Dat is een forse uitbreiding van de
beoogde vijfdagentermijn. Deze leden vragen de regering op basis van welke criteria
de in artikel 437, eerste lid, onder g, Sr genoemde opsporingsambtenaren bepalen wanneer
zij besluiten tot het opleggen van de verlengde bewaartermijn en hoe voorkomen kan
worden dat van deze mogelijkheid tot uitbreiding te vaak gebruik wordt gemaakt.
Tot het verlengen van de bewaartermijn van vijf werkdagen waarbinnen een verkregen
goed niet mag worden doorverkocht, met een termijn van maximaal veertien dagen door
middel van oplegging van een schriftelijke last kan een opsporingsambtenaar besluiten
als er na een treffer tussen het DOR en Stop Heling meer tijd nodig is voor onderzoek
om vast te stellen of het daadwerkelijk om bijvoorbeeld een gestolen goed gaat en
indien dat het geval is, het goed in beslag te nemen. Die situatie kan zich bijvoorbeeld
ook voordoen als de persoon die het goed heeft aangeboden of de prijs waarvoor het
gekocht is, aanleiding geeft tot het vermoeden dat het goed door misdrijf is verkregen.
Het verlengen van de bewaartermijn via de oplegging van een last geeft de opsporingsambtenaar
ook in dat geval extra tijd voor onderzoek met het doel vast te stellen of de aanbieder
of een handlanger van hem het goed inderdaad door misdrijf heeft verkregen. Een manier
om dat te bepalen is door contact met het slachtoffer op te nemen dat in verband met
de diefstal van het goed eerder aangifte heeft gedaan.
De politie geeft aan dat de maximale termijn van veertien dagen meestal niet nodig
is en dat het goed zodra dat mogelijk is, vrijgegeven wordt of, als dat vanuit strafvorderlijk
belang nodig is, inbeslaggenomen wordt. Deze informatie en het feit dat van de kant
van de opkopers en handelaren het Ministerie van Justitie en Veiligheid, voor zover
bekend is, geen signalen hebben bereikt dat opsporingsambtenaren onnodig de termijn
van vijf werkdagen verlengen, leid ik af dat opsporingsambtenaren van de huidige bevoegdheid
op grond van het thans geldende artikel 437, eerste lid, onder f, Sr, om een last
op te leggen, niet oneigenlijk gebruikmaken en dat straks ook niet op basis van artikel
437, eerste lid, onder i, Sr zullen doen.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie waarom de bewaartermijn per algemene maatregel
van bestuur wordt vastgesteld en niet in de wet wordt opgenomen als toch al vaststaat
dat deze op vijf dagen gezet zal worden. Deze leden achten het wenselijk dat het parlement
ook inspraak krijgt in de bewaartermijn. Zij vragen of de regering hierop kan reflecteren
en daarbij ook kan ingaan op het opnemen van een voorhangprocedure bij het vaststellen
van de algemene maatregel van bestuur.
Naar aanleiding van deze vragen van de leden van de D66-fractie is het niveau waarop
de bewaartermijn wordt neergelegd, nog eens tegen het licht gehouden. Die heroverweging
heeft ertoe geleid dat de bewaartermijn van vijf werkdagen door middel van de bij
deze nota naar aanleiding van het verslag horende nota van wijziging in artikel 437,
eerste lid, onder f, Sr wordt vastgelegd. Omdat deze termijn niet op het bewaren van
alle goederen van toepassing zal zijn, zoals ook in paragraaf 2 van de memorie van
toelichting bij de toelichting op artikel 437, eerste lid, onder f is uitgelegd, is
in die nota van wijziging eveneens een nieuw derde lid aan artikel 437 Sr toegevoegd
waarin voor voertuigen waarvoor op grond van artikel 47 van de Wegenverkeerswet 1994
een verplichting tot kentekenregistratie geldt, in een uitzondering is voorzien op
de regel dat een gebruikt of ongeregeld goed gedurende vijf werkdagen ongeschonden
dient te blijven en niet (door)verkocht mag worden. Deze systematiek sluit aan op
artikel 437, eerste lid, onder i, Sr waarin de maximale termijn waarmee de bewaartermijn
van vijf werkdagen door middel van een schriftelijke last kan worden verlengd, eveneens
op het niveau van de wet is vastgelegd.
In reactie op een eerder gestelde vraag van de leden van de D66-fractie heb ik besloten
het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket bij deze nota
naar aanleiding van het verslag mee te zenden. Met behulp daarvan en de (achtergrond)informatie
die in het kader van de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel over de onderwerpen
die daarin zijn uitgewerkt en de mogelijkheid van de Kamer om daarover met de regering
in discussie te treden door daarover bijvoorbeeld nadere vragen te stellen, zoals
de leden van de D66-fractie ook in het verslag bij dit wetsvoorstel doen, heeft de
Kamer naar mijn mening afdoende inspraakmogelijkheden. Zoals ik ook, in reactie op
een soortgelijke vraag van de leden van de D66-fractie in paragraaf 1.2.1 heb opgemerkt,
dient op grond van Aanwijzing 2.35 van de Aanwijzingen voor de regelgeving bij voorkeur
te worden vermeden dat in een wetsvoorstel wordt vastgelegd dat het parlement formeel
─ via een wettelijk vastgelegde procedure ─ bij een ter uitwerking daarvan tot stand
te brengen algemene maatregel van bestuur wordt betrokken. Ik zie geen bijzondere
redenen om daarvan af te wijken.
De leden van de CDA-fractie hebben opgemerkt dat de termijn waarbinnen het goed ongeschonden
dient te blijven en niet (door)verkocht mag worden, bij algemene maatregel van bestuur
op vijf werkdagen zal worden gesteld en dat die termijn overeenkomt met de termijn
die de VNG in artikel 2.68, onder d, van de door haar uitgegeven model-APV heeft bepaald.
Uit de praktijk is gebleken dat een dergelijke termijn voor de politie met een eventuele
verlenging met veertien dagen voldoende is om op meldingen van burgers en treffers
tussen het DOR en Stop Heling te reageren. Deze leden vragen zich af of die termijn
nog wel voldoende is als het aantal meldingen bij een landelijke dekking zeer aanzienlijk
zal toenemen.
Alvorens antwoord te geven op deze vraag maak ik graag van de gelegenheid gebruik
om een omissie in de memorie van toelichting te herstellen. Na de consultatiefase
van het wetsvoorstel heeft de VNG er in een overleg op gewezen dat de bewaartermijn
in de model-APV gesteld is op drie dagen. Bij de verwerking van de adviezen in de
memorie van toelichting is echter verzuimd deze door de VNG doorgegeven correctie
door te voeren, waarvoor excuus.
Het is inderdaad te verwachten dat het aantal treffers tussen het DOR en Stop Heling
zal toenemen als het DOR voor alle opkopers van en handelaren in de aangewezen categorieën
van gebruikte of ongeregelde goederen het verplichte bestand wordt om de door hen
verkregen goederen te registreren. Ook mag verwacht worden dat de opkopers en handelaren
die nu nog niet met het DOR werken, vaker bij de politie een melding zullen doen van
een vermoeden dat aan hen een wederrechtelijk verkregen goed wordt aangeboden. In
die gemeenten waarin opkopers en handelaren nu al verplicht zijn om hun goederen via
het DOR te verwerken, blijkt dat de termijn van vijf werkdagen met de mogelijkheid
van een verlenging tot maximaal veertien dagen voor de politie voldoende is om die
treffers en meldingen af te doen. Er is daarom vooralsnog geen reden om te veronderstellen
dat die termijn na landelijke implementatie van het DOR niet toereikend is.
1.2.3. Digitaal opkopersloket (artikel 437ter, tweede lid, Sr)
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de effectiviteit van het voorstel,
omdat het wetsvoorstel enkel betrekking heeft op de fysieke verkoop van goederen,
terwijl het (ver)kopen van tweedehands goederen tegenwoordig steeds meer online gebeurt,
bijvoorbeeld via Marktplaats. Deze en andere verkoopsites vallen echter buiten de
registratieplicht van het DOL. Zij vragen of de regering hierop kan reflecteren.
Verkoopsites vallen inderdaad niet onder de meldplicht via het DOL Zij zijn zelf immers
geen opkoper of handelaar, want zij verwerven zelf geen gebruikte en ongeregelde goederen
en hebben die ook niet voorhanden. Dit laat overigens onverlet dat professionele opkopers
en handelaren die actief zijn op deze verkoopsites zich aan de meldplicht via het
DOL en de registratieplicht in het DOR dienen te houden. Hiernaast moet bedacht worden
dat de aanpak van heling breder is dan de landelijke introductie van het DOL en DOR.
Zowel bij de fysieke handel als bij de handel via internet wordt potentiële kopers
aangeraden altijd voorafgaand aan de koop van diefstalgevoelige goederen een diefstalcheck
te doen via Stop Heling. In de toekomst komt daar de mogelijkheid bij om afbeeldingen
van waardevolle niet-unieke goederen die te koop aangeboden worden, te uploaden en
te controleren of die goederen van diefstal afkomstig zijn.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie hoe de regering de effectiviteit van het
verplicht registreren van gegevens in het DOR beoordeelt als gestolen goederen over
de grens worden verkocht. Buitenlandse registratiesystemen zijn niet verbonden met
Stop Heling. Deze leden vragen zich af of dit wetsvoorstel illegale verkoop naar het
buitenland zo niet in de hand werkt.
Veel stelers en helers willen snel contant geld verdienen. In dat licht is het niet
te verwachten dat zij in groten getale naar het buitenland zullen reizen om de door
hen wederrechtelijk verkregen goederen te gelde te maken. In de grensgebieden is dit
risico op verplaatsingseffecten echter wel aanwezig, maar geen reden om dan maar af
te zien van dit wetsvoorstel. Eerder vormt dat risico reden om met de politie in die
gebieden goed samen te werken om heling en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten
daar zoveel mogelijk te voorkomen en te bestrijden. In Europees verband gebeurt dat
via Europol en European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (Empact)-programma’s.
Op operationeel niveau werkt de politie grensoverschrijdend samen via de Internationale
rechtshulpcentra en het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de derde verplichting die in het wetsvoorstel
is opgenomen, verband houdt met de introductie van het DOL. Uit een enquête onder
gemeenten bleek in 2016 dat 31% van de respondenten een fysieke of digitale voorziening
voor de meldplicht had getroffen. Deze leden willen graag weten wat nu de stand van
zaken is en of de overgang van gemeentelijke, bij APV geregelde, registratie van opkopers
naar landelijke registratie een operatie is die veel pijnpunten gaat kennen. Zij vragen
zich af of gemeenten voor deze overgang klaar zijn en of de nu bij de gemeenten al
aanwezige registraties naar de landelijke registratie overgezet gaan worden en of
alle ondernemers zich opnieuw dienen te registeren.
Met een zorgvuldig implementatietraject bij de gemeenten, gestut door landelijke ondersteuning,
zal de overgang naar het DOL naar verwachting geen pijnpunten opleveren. Die verwachting
is gebaseerd op het feit dat inmiddels 139 gemeenten op het gebruik van het DOL zijn
overgestapt (er zijn daarnaast 15 aanvragen voor een aansluiting op dat systeem in
behandeling) en zich bij deze overstap geen struikelblokken hebben voorgedaan. Als
de opkopers en handelaren zich eerder ter vervulling van hun meldplicht fysiek of
digitaal bij de gemeente gemeld hebben, zullen zij hun gegevens nogmaals via het DOL
moeten registreren. Alleen langs die route komen zij namelijk geautomatiseerd in aanmerking
voor een account op het DOR. Als de opkoper of handelaar al van het DOR gebruikmaakt,
maar nog niet in het DOL ingeschreven is, kan hij dat alsnog doen met het mailadres
waarmee hij zich ooit eerder heeft aangemeld voor het DOR. De hernieuwde vervulling
van de meldplicht heeft als voordeel dat de gegevens van de opkopers en handelaren
waar nodig geactualiseerd kunnen worden. Door het gebruik van het DOL kan de opkoper
of handelaar naderhand zijn gegevens ook zelf eenvoudig actueel houden.
1.3. Adviezen naar aanleiding van het wetsvoorstel
1.3.1. Formele advisering
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het advies van het College van
procureurs-generaal (hierna: het College) bij het ontwerp van het wetsvoorstel. Het
College heeft een aantal vragen gesteld over de opzet van dit wetsvoorstel en gevraagd
of een specifieke wet, analoog aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren
van terrorisme teneinde de bestrijding van heling te verbeteren, niet de voorkeur
verdient boven de oplossing die de regering heeft gekozen met het onderhavige wetsvoorstel.
Deze leden vragen of het klopt dat, zoals het College in zijn advies veronderstelt,
het handelen in strijd met enige bepaling van de nieuwe algemene maatregel van bestuur
door middel van het voorgestelde artikel 437 Sr strafbaar wordt gesteld.
Het is juist dat overtreding van de uitwerking van bepaalde bestanddelen van de in
artikel 437 Sr opgenomen strafbaarstellingen in het op basis van dat artikel tot stand
gekomen ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket strafbaar
is. Zo is een opkoper of handelaar op grond van artikel 437, eerste lid, onder a,
Sr strafbaar als deze niet de gegevens uit artikel 5, eerste lid, van dat ontwerpbesluit
in het DOR registreert. Die systematiek is overigens niet nieuw want die geldt nu
ook al op grond van het huidige artikel 437 Sr en het eerder aangehaalde uitvoeringsbesluit
dat ter uitwerking van dat artikel tot stand gekomen is.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het advies van het College over
het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket naar de Kamer
kan sturen. Zij vragen daarnaast of met de publicatie van het ontwerpbesluit de zorgen
van het College over de constructie van het onderhavige wetsvoorstel zijn weggenomen.
Naar aanleiding van deze vragen van de leden van de VVD-fractie is het advies van
het College over het ontwerpbesluit als bijlage7 bij deze nota naar aanleiding van het verslag gevoegd. Dat advies is een zogeheten
blanco advies. Met andere woorden: het College heeft geen aanleiding gezien om wensen
ten aanzien van of bedenkingen tegen het ontwerpbesluit kenbaar te maken. Daaruit
leid ik af dat met het ontwerpbesluit de zorgen van het College over de opzet van
het wetsvoorstel zijn weggenomen.
De leden van de VVD-fractie hebben eveneens kennisgenomen van de inbreng van de Metaal
Recycling Federatie (MRF) bij de voorbereiding van het wetsvoorstel. Deze leden vragen
of de regering kan ingaan op de geuite zorgen van de MRF over de effectieve uitvoerbaarheid
van het wetsvoorstel. Zij vragen of de regering kan toelichten waarom het niet mogelijk
is, zoals de MRF heeft bepleit, de bewaartermijn tot drie dagen te verkorten.
Van alle organisaties die hebben gereageerd, is alleen de MRF er voorstander van om
de termijn waarin een opkoper of handelaar een aangewezen goed dient te bewaren, voordat
hij het kan verkopen, te beperken tot drie werkdagen. Dat voorstel is niet overgenomen
omdat die termijn, zoals ook in paragraaf 1.2.2 van de memorie van toelichting is
toegelicht, de politie onvoldoende tijd biedt om een aangifte van een gestolen goed
te verwerken, te reageren op een melding dat een gestolen goed door een opkoper of
handelaar in het DOR is geregistreerd, een onderzoek te starten om na te gaan of het
daadwerkelijk om gestolen goed gaat en, indien dat het geval is, het goed in beslag
te nemen. Het is dan ook niet voor niets dat de gemeenten in hun APV gemiddeld een
bewaartermijn van bijna vijf werkdagen hanteren met uitschieters tot wel veertien
dagen. Overigens geldt de bewaartermijn alleen voor de diefstalgevoelige metalen die
onder de registratieplicht vallen en die bovendien nog enige economische waarde hebben.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, van het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister
en Digitaal opkopersloket heeft een goed geen economische waarde als zij als afval
om niet aan een opkoper of handelaar worden aangeboden en door die opkoper of handelaar
worden ingezameld om te worden vernietigd.
Als diefstalgevoelige metalen zijn in het ontwerpbesluit voorwerpen van koper, koperlegering,
overige metalen, legeringen en metalloïden (zie artikel 2, eerste lid, onder f) aangewezen.
De voorwerpen van overige metalen betreffen: dakbedekking en -afwatering, dak- en
kozijnlood, grafornamenten, industriële afsluiters, kunstobjecten, katalysatoren,
lithiumaccu’s, religieuze objecten, rijplaten en straatobjecten (zie artikel 2, derde
lid, van het ontwerpbesluit). Andere voorwerpen die niet in de categorie «overige
metalen» zijn opgesomd, mogen dus direct weer verkocht worden. Dat levert voor de
metaalbranche een vermindering van de administratieve lasten op ten opzichte van de
huidige situatie waarin alle metalen, ongeacht of zij wel of niet nog enige economische
waarde hebben, gedurende een door de gemeente in de APV neergelegde termijn bewaard
dienen te worden (zie artikel 1 van het eerder aangehaalde uitvoeringsbesluit). Die
termijn is in een enkele gemeente nu veertien dagen. Een uniforme termijn van vijf
werkdagen vormt ook in dat licht voor opkopers en handelaren in de metaalbranche een
verbetering. Daarnaast is het in die branche niet ongebruikelijk dat metalen gedurende
een aantal dagen in aparte bakken verzameld worden voordat deze vervoerd worden of
dat metalen langer worden bewaard, als de dagwaarde van een specifieke metaalsoort
laag staat.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie welke alternatieven zijn overwogen om de
lastenverzwaring die door dit wetsvoorstel zal ontstaan, voor deze sector te mitigeren.
In reactie op de vorige vraag is toegelicht op welke manieren de lasten voor de metaalbranche
zijn verlicht. In aanvulling daarop geldt dat de lasten voor opkopers en handelaren
uit die branche eveneens worden verlicht indien zij in een gemeente hun beroep of
bedrijf uitoefenen, waar het nu nog niet is voorgeschreven om via het DOL aan de meldplicht
te voldoen en de aangewezen metalen voorwerpen in het DOR in te schrijven. Die voorzieningen
zijn in verhouding tot een fysiek gemeentelijk meldloket en een gewaarmerkt papieren
register veel arbeidsvriendelijker en werken kosten- en capaciteitsbesparend, zoals
ook in paragraaf 1.6.2 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is toegelicht.
De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel niet voor advies is voorgelegd
aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Deze leden achten dat echter wel wenselijk
nu een veelgehoorde zorg van betrokkenen bij dit wetsvoorstel is dat de regeldruk
en administratieve lasten toenemen. Tegen die achtergrond vragen deze leden of de
regering het wetsvoorstel aan de ATR voor advies kan voorleggen.
Het is ongebruikelijk dat strafbaarstellingen en de uitwerking daarvan in lagere regelgeving
aan het ATR worden voorgelegd. Ik zie geen reden om in het onderhavige geval daarvan
af te wijken. De belangrijkste reden daarvoor is dat dit wetsvoorstel in de kern er
alleen maar in voorziet dat alle opkopers van en handelaren in aangewezen categorieën
gebruikte en ongeregelde goederen de op hen al rustende verplichtingen overal in Nederland
op dezelfde digitale manier dienen te voldoen. Voor het nakomen van hun meldplicht
mogen zij nu nog in een deel van de gemeenten gebruikmaken van een fysiek loket (huidig
artikel 437ter, tweede lid, Sr), terwijl zij op grond van dit wetsvoorstel altijd
verplicht zijn om zich op digitale wijze via het DOL te melden in de gemeente waar
zij hun beroep of bedrijf uitoefenen (artikel 437ter, tweede lid, Sr in verbinding
met artikel 7, eerste lid, van het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister en Digitaal
opkopersloket). Daarnaast mogen zij nu nog in een deel van de gemeenten de door hen
verkregen goederen die als registratieplichtig zijn aangewezen, in een gewaarmerkte
papieren versie van het opkopersregister registeren (huidig artikel 437, eerste lid,
onder a, Sr in verbinding met artikel 2, tweede lid, van het huidige uitvoeringsbesluit).
Op grond van dit wetsvoorstel mogen zij dat, ongeacht in welke gemeente zij hun beroep
of bedrijf uitoefenen, alleen maar in hun eigen account in de digitale variant van
het opkopersregister ─ het DOR ─ doen (artikel 437, eerste lid, onder a, Sr in verbinding
met artikel 4, eerste lid, van het ontwerpbesluit). Die twee voorzieningen (het DOL
en het DOR) zijn in verhouding tot een fysiek gemeentelijk meldloket en een gewaarmerkt
papieren register veel arbeidsvriendelijker en werken kosten- en capaciteitsbesparend,
zoals ook in paragraaf 1.6.2 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is
toegelicht. Overigens is in het kader van de totstandkoming van dit wetsvoorstel en
van het daarop gebaseerde ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket
regelmatig overleg met de brancheorganisaties gevoerd, met name ook over de gevolgen
voor de regeldruk en de administratieve lasten voor de opkopers en handelaren in die
branches. Met de volgende brancheorganisaties is overlegd: sieraden: Federatie Goud
en Zilver; voertuigen en onderdelen: BOVAG, Focwa, Stiba en VACO; kunst en antiek:
de Koninklijke Vereeniging van Handelaren in Oude Kunst in Nederland (Koninklijke
VHOK), de Federatie van Taxateurs Makelaars en Veilinghouders (Federatie TMV), Nederlandse
Galerie Associatie (NGA), Catawiki, Artilaw, de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren
(NVvA) en Considerati; metaal: de MRF, individuele metaalopkopers en Transport en
Logistiek Nederland; kringloop: Branchevereniging Kringloopbedrijven Nederland (BKN)
en de Koninklijke Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD). Daarnaast
wordt op meer metaniveau contact onderhouden met overkoepelende organisaties als VNO-NCW/MKB
Nederland en het Verbond van Verzekeraars.
De leden van de D66-fractie lezen dat toegang tot het DOR alleen is voorbehouden aan
politieambtenaren voor wie toegang voor de uitvoering van hun taak noodzakelijk is
en dat deze politieambtenaren alleen per opkoper of handelaar het DOR kunnen inzien.
Deze leden vragen of dat voldoende waarborgen zijn om misbruik van het DOR te voorkomen
en hoe het toezicht hierop geregeld is. In het bijzonder vragen deze leden hoe toezicht
gehouden wordt op het criterium «voor zover dat voor de uitvoering van hun taak noodzakelijk
is».
Anders dan de leden van de D66-fractie veronderstellen, is het DOR zowel voor de opsporingsambtenaren
bij de politie als voor de buitengewone opsporingsambtenaren die belast zijn met de
opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in de artikelen 437 en 437ter Sr, toegankelijk.
Voor het verkrijgen van toegang dienen zij bij het functioneel beheer DOR van de politie
een account aan te vragen. Die aanvraag verloopt via de leidinggevende van de opsporingsambtenaar
en een autorisatietool. Als een opsporingsambtenaar aan wie toegang is verleend, wordt
ontslagen of zijn functie wijzigt en hij in die functie geen toegang meer nodig heeft
voor de uitvoering van zijn taak, krijgt het functioneel beheer DOR automatisch bericht
en wordt zijn DOR-account opgeheven.
Voor de buitengewone opsporingsambtenaren is de toegang gekoppeld aan hun zogeheten
boa-akte. Als de akte verloopt of een buitengewoon opsporingsambtenaar andere werkzaamheden
gaat verrichten, wordt zijn toegang tot het DOR ingetrokken. De toegang is daarmee
gekoppeld aan de uitvoering van zijn taak. In artikel 6, derde lid, van het ontwerp-Besluit
Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket is verder geregeld dat een opsporingsambtenaar
iedere keer als hij toegang tot het DOR heeft gehad, daarvan aantekening dient te
houden zodat later bijvoorbeeld kan worden nagegaan of hij die toegang nodig had voor
een goede vervulling van zijn taak en derhalve rechtmatig was.
De leden van de CDA-fractie zien vooralsnog geen samenvattend oordeel (dictum) over
de regeldruk die samenhangt met deze op handen zijnde wijziging. Als gevolg hiervan
is nog onvoldoende inzicht geboden in het toetsingskader zoals de behandelaars van
het ATR dat hanteren, te weten:
– Nut en noodzaak: is er een taak voor de overheid en is wetgeving het meest aangewezen
instrument?
– Zijn minder belastende alternatieven mogelijk?
– Is gekozen voor een uitvoeringswijze die werkbaar is voor de doelgroepen die de wetgeving
moeten naleven?
– Zijn de gevolgen voor de regeldruk volledig en juist in beeld gebracht?
Het is juist dat de memorie van toelichting geen aparte paragraaf bevat waarin op
de vragen uit het toetsingskader van het ATR een antwoord is gegeven. Dat komt omdat
strafbaarstellingen, zoals die in de artikelen 437 en 437ter zijn voorzien, niet aan
het ATR ter toetsing hoeven te worden voorgelegd. Dat neemt niet weg dat in de memorie
van toelichting wel, hetzij direct, hetzij indirect, op deze vragen is ingegaan. Hierna
volgt voor de leden van de CDA-fractie een samenvatting daarvan.
Dit wetsvoorstel voorziet in de kern erin dat alle opkopers van en handelaren in aangewezen
categorieën gebruikte en ongeregelde goederen aan de al voor hen geldende meld- en
registratieverplichting overal in Nederland op dezelfde digitale manier dienen te
voldoen. Voor het nakomen van hun meldplicht mogen zij nu nog in een deel van de gemeenten
gebruikmaken van een fysiek loket (huidig artikel 437ter, tweede lid, Sr), terwijl
zij op grond van dit wetsvoorstel altijd verplicht zijn om zich op digitale wijze
via het DOL te melden in de gemeente waar zij hun beroep of bedrijf uitoefenen (artikel
437ter, tweede lid, Sr in verbinding met artikel 7, eerste lid, van het ontwerpbesluit).
Op basis van de APV of een gemeentelijk aanwijzingsbesluit DOR mogen de huidige bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen opkopers en handelaren nu nog in een deel
van de gemeenten de door hen verkregen gebruikte en ongeregelde goederen, in een gewaarmerkte
papieren versie van het opkopersregister registreren (huidig artikel 437, eerste lid,
onder a, Sr in verbinding met artikel 2, tweede lid, van het eerder aangehaalde uitvoeringsbesluit).
Op grond van dit wetsvoorstel mogen zij dat, ongeacht in welke gemeente zij hun beroep
of bedrijf uitoefenen, alleen maar in hun eigen account in de digitale variant van
het opkopersregister ─ het DOR ─ doen (artikel 437, eerste lid, onder a, Sr in verbinding
met artikel 4, eerste lid, van het ontwerpbesluit).
De landelijke invoering van het DOL en het DOR heeft, evenals de huidige, hiervoor
beschreven voorgeschreven wijze van melden en registreren, tot doel om heling, witwassen
en de daarna ten grondslag liggende vermogensdelicten te bestrijden. Dat is sinds
jaar en dag een taak van de overheid. Dat komt onder meer tot uitdrukking in het al
in 1886 in het Wetboek van Strafrecht neergelegde artikel 437 Sr. De wijzigingen die
in dit wetsvoorstel ten aanzien van dat artikel en artikel 437ter Sr zijn voorgesteld,
zijn niet alleen in het belang van het hiervoor genoemde doel, maar zijn ook een belangrijk
instrument in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit en ondermijning. Via het
DOR kan de politie bijvoorbeeld zicht krijgen op mobiele bendes die bij opkopers verspreid
over het land de door hen ontvreemde goederen aanbieden. In de dagelijkse praktijk
van controles op de naleving van de registratieplicht komen bovendien situaties aan
het licht waarin opkopers en handelaren zich niet alleen schuldig maken aan het inkopen
van gestolen spullen, maar ook als faciliteerder voor de georganiseerde criminaliteit,
zoals drugshandel, wapenbezit en mensenhandel, opereren. De controle op de registratieplicht
uit artikel 437 Sr wordt daarom door een aantal gemeenten meegenomen in de aanpak
van ondermijning.
Het DOL en het DOR zijn op dit moment de meest geëigende instrumenten om aan de meldplicht
en de registratieplicht te voldoen. Niet alleen voor de politie en de gemeenten waarin
de opkopers van en handelaren in de aangewezen categorieën gebruikte en ongeregelde
goederen hun beroep en bedrijf uitoefenen, leveren het DOL en het DOR voordelen op
─ voor meer uitleg daarover wordt verwezen naar onder meer de paragrafen 1.2.1 tot
en met 1.2.3 van de memorie van toelichting ─, maar ook voor die opkopers en handelaren
zelf. Die voorzieningen zijn, zoals in paragraaf 1.6.2 van de memorie van toelichting
is toegelicht, voor hen veel arbeidsvriendelijker, vergen voor het verwerken van gegevens
minder capaciteit en leiden tot minder kosten. Het is echter niet te verwachten dat
alle opkopers en handelaren van het DOR gebruik zullen maken, als zij daartoe niet
wettelijk verplicht worden. Bovendien is de verwachting gerechtvaardigd dat het nog
jaren gaat duren voordat alle gemeenten het gebruik van het DOL en het DOR in hun
APV of via een aanwijzingsbesluit hebben voorgeschreven. Vandaar dat nu in dit wetsvoorstel
wordt voorgesteld het DOL en het DOR verplicht te gebruiken zodat aan het ongelijke
speelveld voor de opkopers van en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen
een einde komt en het voor opkopers en handelaren die te kwader trouw zijn, evenals
voor helers en stelers, geen soelaas meer biedt om uit te wijken naar een andere gemeente.
Daarnaast geldt dat op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)
een wettelijke grondslag is vereist voor het verwerken van gegevens. Dit alles maakt
dat dit wetsvoorstel het meest geschikte instrument is om het doel te bereiken.
Bij het vormgeven van de uitvoering is regelmatig overlegd met de betrokken brancheorganisaties,
maar soms ook met bevlogen individuele opkopers en handelaren die graag meedenken
met technische oplossingen voor specifieke aspecten in hun praktijk. Met de input
uit die overleggen is bij de opstelling van dit wetsvoorstel en het ontwerp-Besluit
Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket zoveel mogelijk rekening gehouden.
Voor wat betreft de regeldruk: de meld- en registratieplicht behoren, zoals hiervoor
uiteengezet is, tot de al bestaande wettelijke verplichtingen, en ook het in acht
nemen van de bewaartermijn voor de geregistreerde goederen, voor zover gemeenten die
in hun APV opgenomen hebben. Door de categorieën van gebruikte of ongeregelde goederen
die worden aangewezen te beperken tot die goederen die gevoelig zijn om wederrechtelijk
te worden verkregen (bijvoorbeeld door diefstal, oplichting of fraude) en nog enige
waarde in het economisch verkeer hebben en ten aanzien waarvan een meer dan normale
kans bestaat dat zij na het plegen van heling, witwassen of een daaraan ten grondslag
liggend vermogensdelict, kunnen worden opgespoord, zal de registratielast in een aantal
sectoren als gevolg van dit wetsvoorstel en het daarop gebaseerde ontwerpbesluit verminderen,
zoals in de memorie van toelichting ook is aangegeven. Dat is bijvoorbeeld het geval
in de metaalbranche. Nu nog moeten opkopers en handelaren uit die branche van alle
metalen in een gewaarmerkt papieren register of het door de gemeente voorgeschreven
DOR de voorgeschreven gegevens en de identificerende persoonsgegevens van de aanbieders
daarvan noteren (zie het huidige artikel 437, eerste lid, onder b, Sr in verbinding
met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, van het huidige, eerder aangehaalde
uitvoeringsbesluit). Op grond van het hiervoor genoemde ontwerpbesluit hoeven zij
dat alleen te doen ten aanzien van de voorwerpen van koper, koperlegering, legeringen
en metalloïden en enkele specifieke voorwerpen van overige metalen (zie artikel 2,
eerste lid, onder f, van het ontwerpbesluit). De voorwerpen van overige metalen betreffen:
dakbedekking en -afwatering, dak- en kozijnlood, grafornamenten, industriële afsluiters,
kunstobjecten, katalysatoren, lithiumaccu’s, religieuze objecten, rijplaten en straatobjecten
(zie artikel 2, derde lid, van het ontwerpbesluit). Andere voorwerpen die niet in
de categorie «overige metalen» zijn opgesomd, vallen dus buiten de registratieplicht.
Dat levert voor de metaalbranche een vermindering van de administratieve lasten op
ten opzichte van de huidige situatie. Wel moeten zij aan iedere aanbieder vragen een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter
inzage te overleggen met het doel te controleren ─ en dus niet alleen meer als de
opkoper of handelaar de koopprijs van koper en koperlegeringen in contant geld voldoet
(zie artikel 2, eerste lid, en tweede lid, onder f, van het huidige uitvoeringsbesluit)
─ of de aanbieder degene is die hij zegt te zijn. Ook zijn zij verplicht het nummer
van dat bewijs en het type identiteitsbewijs in het DOR te verwerken. Met die verplichting
wordt aangesloten bij de wetsgeschiedenis waarin er al van een dergelijke identificatieplicht
wordt uitgegaan8 en de bestaande praktijk waarin opkopers en handelaren aanbieders van gebruikte of
ongeregelde goederen al veelvuldig vragen om zich te identificeren om het risico te
verminderen dat die aanbieders relatief gemakkelijk onjuiste identificerende persoonsgegevens
kunnen opgeven en er fouten in het opkopersregister ontstaan waardoor eventuele malafide
aanbieders naderhand niet meer kunnen worden getraceerd.
De vermindering van de administratieve lasten geldt ook voor de kunst- en antiekbranche.
Nu moeten opkopers en handelaren uit die branche van alle kunst- en antieke voorwerpen
(zie artikel 1 van het eerder aangehaalde uitvoeringsbesluit) de voorgeschreven gegevens
en de identificerende persoonsgegevens van de aanbieders daarvan noteren; straks alleen
nog maar van specifieke cultuurgoederen (zie artikel 2, eerste lid, onder e, van het
ontwerpbesluit). Ook voor de niet-commerciële kringloopwinkels worden de administratieve
lasten minder. Zoals in paragraaf 1.2.1 van deze nota naar aanleiding van het verslag,
naar aanleiding van een vraag van de leden van de D66-fractie is aangegeven, hoeven
zij als een van de aangewezen categorieën van goederen bij hen om niet wordt aangeboden
niet langer de identificerende persoonsgegevens van de aanbieder te noteren en hem
ook niet te vragen om een identiteitsbewijs over te leggen. In het ontwerp-Besluit
Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket zal deze uitzonderingspositie
op artikel 437, eerste lid, onder b, Sr worden neergelegd.
Tegenover deze reductie van de administratieve lasten voor bepaalde opkopers en handelaren
staat dat een aantal opkopers en handelaren straks verplicht zullen zijn goederen
te registreren waarvoor nu nog geen registratieplicht geldt. Dat komt omdat aan de
goederen ten aanzien waarvan het de bedoeling is dat die als registratieplichtig worden
aangewezen, een aantal categorieën van goederen zijn toegevoegd (vergelijk artikel
1 van het huidige uitvoeringsbesluit met artikel 2 van het ontwerpbesluit), zoals
het ontwerpbesluit), zoals muziekapparatuur en -instrumenten, elektrisch gereedschap
en (kleine) elektrische apparaten voor het huishouden, de keuken en de persoonlijke
verzorging. De reden voor de toevoeging van die goederen is dat uit de praktijk is
gebleken dat die gevoelig zijn om wederrechtelijk te worden verkregen (bijvoorbeeld
door diefstal, oplichting of fraude) en dat er opkopers en handelaren zijn die die
goederen vervolgens te kwader trouw inkopen. Door die goederen als registratieplichtig
aan te wijzen, neemt de kans toe dat stelers en helers sneller tegen de lamp lopen
en kunnen worden vervolgd en berecht en dat de afzetmarkt van op illegale wijze verkregen
goederen wordt verkleind. Dat is ook in het belang van de slachtoffers van de onderhavige
delicten. Wat de aanwijzing van die goederen voor gevolgen heeft voor de administratie,
de capaciteit en de financiën van de betreffende opkopers en handelaren, is in paragraaf
1.6.2 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel beschreven. Graag verwijs
ik kortheidshalve daarnaar.
Volgens de leden van de CDA-fractie blijkt het terugbrengen van het aantal regels
voor bedrijven en burgers lastiger dan gedacht. Graag zouden zij meer informatie tegemoetzien
inzake de invloed op de regeldruk van de voorgestelde wijzigingen, inclusief de bijbehorende
kosten.
In reactie op de vorige vraag van deze leden ben ik ingegaan op de regeldruk. Op de
financiële consequenties die uit dit wetsvoorstel voortvloeien verwijs ik graag naar
paragraaf 1.6.2 van de memorie van toelichting waarin daarop uitgebreid is ingegaan.
De leden van de SP-fractie constateren dat een groot aantal zaken niet in deze wet,
maar per algemene maatregel van bestuur zal worden geregeld. Onder andere de instelling
van het DOR en DOL, de categorieën van gebruikte of ongeregelde goederen, maar ook
de precieze wijze van werken van het DOR en DOL. Waarom kiest de regering voor deze
wijze van wetgeving, zo vragen deze leden zich af.
Met de voorgestelde vormgeving is aangesloten bij de huidige wijze van regeling van
dit onderwerp. Overeenkomstig het legaliteitsbeginsel zijn de strafbaarstellingen
en alle wezenlijke elementen die daar onderdeel van uitmaken in het Wetboek van Strafrecht
neergelegd en worden, naar analogie van het huidige artikel 437 Sr, bepaalde bestanddelen
van die strafbaarstellingen die meer uitvoeringstechnisch van aard zijn, bij algemene
maatregel van bestuur uitgewerkt. Als destijds en nu niet voor die constructie zou
zijn gekozen, zouden die strafbaarstellingen onleesbaar worden en niet passen binnen
de systematiek van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien heeft de constructie van
een algemene maatregel van bestuur het voordeel dat sneller op nieuwe diefstaltrends
ingespeeld kan worden dan wanneer de categorieën van goederen in artikel 437 Sr aangewezen
zouden worden. Andersom geldt dat als een aangewezen categorie van goederen niet meer
aantrekkelijk voor dieven blijkt te zijn, bijvoorbeeld door een betere beveiliging,
die categorie relatief snel uit de lijst met aangewezen goederen geschrapt kan worden
hetgeen in het belang van de opkopers en handelaren in die branche is.
De regering geeft aan, zo lezen de leden van de SP-fractie, dat alleen de MRF heeft
aangegeven niet met de vijfdaagse bewaartermijn voor goederen uit de voeten te kunnen
en dat de regering daarom geen reden ziet van die vijfdagentermijn af te zien. Deze
leden vragen waarom er geen mogelijkheid is van die termijn af te wijken als door
een branche wordt onderbouwd dat een dergelijke bewaartermijn tot wezenlijke problemen
zal leiden.
De leden van de VVD-fractie hebben in deze paragraaf een soortgelijke vraag gesteld.
Graag verwijs ik de leden van de SP-fractie dan ook kortheidshalve naar de reactie
die ik op die vraag heb gegeven.
1.4. Verhouding tot de grond- en mensenrechten en de Algemene verordening gegevensbescherming
1.4.2. Toets aan de Algemene verordening gegevensbescherming
De leden van de D66-fractie willen opmerken dat de gegevens die in het DOR geregistreerd
moeten worden erg privacygevoelig zijn. Het DOR moet beschermd worden tegen lekken,
digitale inbraken en gebruikers die informatie doorgeven aan de onderwereld. Zij vragen
hoe dit gerealiseerd wordt.
Niet alle gegevens die in het DOR geregistreerd moeten worden, zijn privacygevoelig.
Dat geldt naar mijn mening alleen voor de identificerende persoonsgegevens van de
aanbieders van de goederen die in dat bestand verwerkt moeten worden. De volgende
maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat gegevens weglekken of aan de onderwereld
kunnen worden doorgesluisd en dat in het DOR kan worden ingebroken. In de eerste plaats
staan de gegevens in het DOR in een beveiligde en ge-encrypte omgeving. Toegang tot
het DOR verloopt daarnaast via Multifactor Authenticatie (MFA) met een extra code
via e-mail of de mobiele telefoon. In de derde plaats wordt jaarlijks een zogeheten
penetration test uitgevoerd. Bij een penetration test of pentest wordt een security
specialist ingezet die vanuit de optiek van een hacker alle mogelijke middelen en
beschikbare informatie gebruikt om na te gaan of, en zo ja hoe ver een hacker kan
binnendringen in een systeem. Deze test is time-boxed, hetgeen betekent dat het binnen
een afgebakende tijd wordt uitgevoerd. En ten slotte is het systeem beveiligd met
een SSL-certificaat dat de A+ rating heeft. Dat is de hoogst haalbare categorie in
het ratingsysteem (zie https://www.ssllabs.com).
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat een gevolg van de voorgestelde wijzigingen
is dat veel meer data verwerkt zullen worden. Waar opkopers nu nog papieren plaatselijke
registraties erop nahouden, die slechts ter plaatse kunnen worden ingezien, zal het
straks zo zijn dat de data van alle opkopers en handelaren van gebruikte en ongeregelde
goederen op afstand voor bevoegde ambtenaren raadpleegbaar zullen zijn. Deze leden
vragen of de regering uiteen kan zetten in hoeverre dit proportioneel is.
De opkopers en handelaren die momenteel nog met een papieren registratie werken in
plaats van met het DOR, dienen nu vergelijkbare gegevens te noteren als op het moment
dat dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden en het gebruik
van het DOR landelijk verplicht is gesteld. Het is dus niet zo, zoals de leden van
de SP-fractie veronderstellen, dat die opkopers en handelaren in dat laatste geval
veel meer data moeten registreren. Ook nu rust op hen namelijk de plicht om, naast
de datum van aankoop, de verkoopprijs en een omschrijving van het goed, de identificerende
persoonsgegevens van degene te registreren die het goed bij hen aanbiedt in het geval
dat dat goed behoort tot de aangewezen categorieën goederen (zie artikel 2, tweede
lid, onder e, van het huidige uitvoeringsbesluit). Zij moeten daar straks alleen in
alle gevallen het nummer van het overgelegde identiteitsbewijs als bedoeld in artikel
1 van de Wet op de identificatieplicht en het type identiteitsbewijs aan toevoegen.
Die gegevens hoeven zij nu alleen te noteren als zij een opkoper van of handelaar
in koper en koperlegeringen zijn en de koopprijs van die metalen in contant geld voldoen
(zie artikel 2, eerste lid, en tweede lid, onder f, van het huidige uitvoeringsbesluit).
Voor opkopers en handelaren die nu nog de gegevens over hun ingekochte goederen en
de identificerende persoonsgegevens in een papieren registratie verwerken, wijzigt
als zij verplicht worden om ─ uniform ─ het DOR te gebruiken, straks alleen de vorm
van de registratie. Zij moeten die gegevens dan digitaal registreren en die digitale
registratie ─ het DOR ─ is, anders dan de papieren registratie, aan de politiedatabase
Stop Heling gekoppeld. Via die koppeling is het eenvoudiger dan bij de papieren registratie
het geval is, om te achterhalen of een aangeboden goed wederrechtelijk is verkregen
en via het DOR vast te stellen wie de aanbieder van dat goed is geweest. Dat is het
gevolg van het feit dat wanneer een goed in Stop Heling is geregistreerd en qua kenmerken
overeenkomt met een goed in het DOR, de politie automatisch een melding ontvangt en
een opsporingsambtenaar aan wie toegang tot het DOR is verleend, in dat bestand kan
zien wie als aanbieder van het goed staat genoteerd.
De digitale toegang tot het DOR en de mogelijkheid om dat bestand op afstand te raadplegen,
acht ik proportioneel. Naar mijn mening staat de beperking van de bescherming van
de persoonlijke levenssfeer van de aanbieders van de goederen ten aanzien waarvan
een registratieplicht geldt, in verhouding tot het beoogde doel van de digitale toegang
tot het DOR: het voorkomen en bestrijden van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag
liggende vermogensmisdrijven. De eerste reden daarvoor is dat de bevoegde opsporingsambtenaren
in het DOR dezelfde gegevens kunnen inzien als in een papieren registratie. In het
ene geval geschiedt de inzage in het inkoopregister echter ─ fysiek ─ ter plaatse
en in het andere geval grotendeels digitaal op afstand, maar materieel maakt dat geen
verschil. Wel draagt digitale inzage in het inkoopregister bij aan een betere handhaving
van de registratieplicht, omdat de controleurs daardoor op afstand de naleving door
de opkopers en handelaren kunnen controleren. Als bijvoorbeeld eerder een waarschuwing
is gegeven aan een handelaar die regelmatig ten aanzien van het noteren van de persoonsgegevens
van de aanbieders van gebruikte en ongeregelde goederen in gebreke blijft, kan de
controleur op afstand zien of die handelaar de naleving van zijn registratieplicht
verbeterd heeft. In de tweede plaats komt de digitale inzage in het DOR als gevolg
van de koppeling van dat register aan Stop Heling ten goede aan de opsporing. Als
er in het DOR een gestolen goed wordt ingeschreven, dat naar aanleiding van een aangifte
eerder al in Stop Heling was opgenomen, ontstaat er een treffer en gaat daarvan automatisch
een notificatie naar de politie. En ook zonder dat sprake is van een notificatiemelding,
bijvoorbeeld omdat het gestolen goed een sieraad is dat niet voorzien is van een serienummer
en daardoor nu nog geen match met de database van Stop Heling kan opleveren, kan de
politie bij een aangifte direct in het DOR nagaan of dat goed door een opkoper of
handelaar ingekocht is en zo ja, onderzoeken of die opkoper of handelaar op dat moment
wist of redelijkerwijs kon weten dat het van een vermogensdelict afkomstig was en
wie de aanbieder van dat goed is geweest en zo mogelijk het goed aan de rechtmatige
eigenaar teruggeven. Daardoor kan de politie effectiever en efficiënter optreden dan
in geval van een papieren registratie die niet aan Stop Heling gekoppeld is. Als in
dat laatste geval bij de politie aangifte van een gestolen goed gedaan is, moet zij
bij alle opkopers en handelaren langsgaan om te achterhalen of dat goed door een van
hen is gekocht. Dat is niet bevorderlijk voor de slagkracht van de opsporing en werkt
ook niet in het voordeel van het voorkomen en bestrijden van heling, witwassen en
de daaraan ten grondslag liggende vermogensmisdrijven. In de derde plaats kan de politie
bij een aangifte van fietsdiefstal direct bij de op DOR aangesloten Fietsdepots checken
of een fiets weggesleept is. Als dat het geval is, kan de eigenaar van de fiets zijn
fiets ophalen en kan de politie het opnemen van een aangifte worden bespaard.
Verder geldt dat door digitale inzage in het DOR, anders dan in geval van het ter
plaatse inzien van een papieren registratie, verdachte patronen kunnen worden blootgelegd,
bijvoorbeeld als een particulier iedere week 10 kilo gouden sieraden bij verschillende
handelaren aanbiedt of mobiele bendes door het hele land gestolen spullen aanbieden.
Met een papieren register zijn dergelijke verbanden minder eenvoudig te leggen.
De leden van de SP-fractie vragen verder hoeveel geld naar schatting nu bijvoorbeeld
in heling omgaat en hoeveel procent van de totale transacties goederen betreffen die
door heling in het circuit zijn gekomen.
Het is lastig een betrouwbare schatting te geven van de financiële omvang van de helingmarkt.
In een ouder onderzoek «Helingpraktijken onder de loep. Impressies van helingcircuits
in Nederland» uit 20069 is getracht een schatting daarover te maken. In deze berekening is de omvang van
de schade door vermogenscriminaliteit als uitgangspunt genomen. Van de geschatte schade
van 9 miljard euro bij burgers, bedrijven en instellingen bestaat een niet nader te
bepalen deel uit de waarde van gestolen goederen en van dat deel vormt een niet nader
te bepalen deel de waarde van deze goederen in het helingcircuit. Naar schatting lagen
de helingprijzen toentertijd rond de twintig tot veertig procent van de formele marktwaarde.
Het onderzoek constateerde dat de helingmarkt hoewel de omvang daarvan onbekend is,
mogelijk één tot enkele miljarden kan bedragen.
Het totale aantal transacties van de gebruikte en ongeregelde goederen die in het
huidige uitvoeringsbesluit zijn aangewezen, is onbekend. Hierdoor is het niet mogelijk
dit aantal af te zetten tegen het aantal goederen dat door heling in het circuit is
gekomen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de regering
om de bewaartermijn voor de verwerking van persoonsgegevens in het DOR op vier jaar
te stellen. Deze leden vragen of onderbouwd kan worden waarom voor deze vier jaar
wordt gekozen en waarom niet met een bewaartermijn van een of twee jaar kan worden
volstaan.
Het doel van het verwerken van de identificerende persoonsgegevens is dat in geval
van een treffer tussen het DOR en Stop Heling van een daarin verwerkt goed of indien
op andere wijze, bijvoorbeeld naar aanleiding van een tip tijdens een opsporingsonderzoek,
blijkt dat een opkoper of handelaar een wederrechtelijk verkregen goed voorhanden
heeft of heeft gehad en dat inmiddels heeft verkocht, achterhaald kan worden wie de
aanbieder van dat goed is geweest en zo nodig strafrechtelijk kan worden opgetreden;
tegen de aanbieder wegens bijvoorbeeld diefstal en/of tegen de opkoper of handelaar
wegens heling. Ook kunnen die gegevens onder meer van pas komen voor het bewijs van
overtreding van artikel 437, eerste lid, onder b, Sr als blijkt dat de opkoper of
handelaar bijvoorbeeld de identificerende persoonsgegevens van een ander dan de steler
heeft genoteerd om zo de steler en zichzelf buiten schot te houden of de registratieplicht
niet (volledig) heeft nageleefd. Maar een persoon op wie een verdenking van een strafbaar
feit rust, kan alleen maar worden vervolgd zolang het strafbare feit niet is verjaard.
Na het verstrijken van de verjaringstermijn is het met andere woorden niet langer
noodzakelijk om de verwerkte persoonsgegevens te bewaren want die persoonsgegevens
dienen geen opsporingsdoel meer. Op grond van artikel 70, eerste lid, onder 1°, Sr
is voor overtreding van artikel 437, eerste lid, Sr op grond waarvan de verplichting
geldt om de bij algemene maatregel van bestuur voorgeschreven gegevens en de op grond
van onderdeel b voorgeschreven persoonsgegevens in het DOR te verwerken, een verjaringstermijn
van in beginsel drie jaar van toepassing. Tegelijk gelden voor een groot deel van
de strafbare feiten die het DOR ingevolge artikel 437, eerste lid, onder a, Sr beoogt
te voorkomen en bestrijden (zoals eerder beschreven: de misdrijven, omschreven in
de artikelen 416 tot en met 417bis (heling) en 420bis tot en met 420quater.1 Sr (witwassen),
en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten) langere verjaringstermijnen:
twaalf jaar voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie
jaren is gesteld (die termijn geldt bijvoorbeeld voor opzetheling, bedoeld in artikel
417 Sr) en twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld (die termijn is op witwassen als bedoeld in artikel 420ter, eerste
lid, Sr van toepassing). Voor die termijnen kan worden verwezen naar artikel 70, eerste
lid, onder 3° en 4°, Sr. Er had voor kunnen worden gekozen om de in het DOR verwerkte
(persoons)gegevens overeenkomstig de langste verjaringstermijn te bewaren, maar die
termijn acht ik in het licht van artikel 5, eerste lid, onder e, van de AVG vanuit
het belang van de opsporing en van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
van de aanbieders van de aangewezen gebruikte en ongeregelde goederen disproportioneel,
maar een bewaartermijn van een of twee jaar, zoals de leden van de SP-fractie suggereren,
is daarentegen veel te kort. Een bewaartermijn van vier jaar is hier adequaat omdat
de praktijk laat zien dat binnen die termijn het overgrote deel van de zaken tot een
goed einde wordt gebracht. Door die vierjaarstermijn zijn naar mijn mening het belang
van de opsporing en vervolging van strafbare feiten ─ niet alleen bij de controle
op naleving van de registratieplicht maar ook in het geval van een opsporingsonderzoek
naar heling, witwassen of een daaraan ten grondslag liggende vermogensdelict, waaronder
in het kader van een cold case ─ en het belang van de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van de betrokken aanbieders van goederen goed in balans.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of de regering bereid is de bewaartermijn
van de persoonsgegevens in het DOR eventueel los te koppelen van de bewaartermijn
van de objectgegevens in het DOR.
Om de hiernavolgende redenen ben ik niet bereid die bewaartermijnen los te koppelen.
Het verwerken van de identificerende persoonsgegevens van de aanbieders van de goederen
die opkopers en handelaren in het DOR dienen te registreren, is cruciaal om te kunnen
vaststellen wie het ontvreemde goed heeft aangeboden en om een opsporingsonderzoek
tegen die persoon te kunnen starten en die persoon zo nodig te kunnen vervolgen. Indien
de persoonsgegevens van de aanbieders korter zouden worden bewaard dan de gegevens
over de goederen en de bewaartermijn van die persoonsgegevens al is verstreken op
het moment dat een zoekslag in het DOR wordt gedaan, zou het DOR om die reden zijn
waarde voor de opsporing en vervolging van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag
liggende vermogensdelicten verliezen. En dat het DOR tezamen met Stop Heling van waarde
is, blijkt uit de ongeveer 6.000 matches die in 2020 tussen het DOR en Stop Heling
hebben plaatsgevonden in de gemeenten waar opkopers en handelaren al met het DOR werken.
Overigens is nu ook al de verplichte verwerking van de persoonsgegevens in de papieren
registraties van belang. Als een opsporingsambtenaar op dit moment tijdens een fysieke
controle ontdekt dat een opkoper of handelaar gestolen of op andere wijze wederrechtelijk
verkregen goederen voorhanden heeft, heeft die opsporingsambtenaar immers de persoonsgegevens
van de aanbieders van die goederen nodig om actie tegen hen te kunnen ondernemen en
te voorkomen dat zij de strafrechtelijke dans ontspringen. Zonder die persoonsgegevens
is het onmogelijk om de afzetmarkt van die goederen een halt toe te roepen.
De leden van de Volt-fractie hebben opgemerkt dat op pagina 18 van de memorie van
toelichting wordt aangegeven dat de opkopers en handelaren volledig verantwoordelijk
zijn voor de juistheid en volledigheid van de door hen verwerkte gegevens. Deze leden
vragen zich af of voor de verwerking van welke persoonsgegevens zij als verwerkingsverantwoordelijk
worden gezien. Op welke momenten delen zij gegevens met andere verwerkingsverantwoordelijken
en wie zijn dit? Hoe worden betrokkenen geïnformeerd over eventuele doorgifte van
hun persoonsgegevens? Is de Minister van Justitie en Veiligheid op enig moment verwerker
of verwerkingsverantwoordelijke ten aanzien van bepaalde gegevens?
De opkopers en handelaren zijn uitsluitend verwerkingsverantwoordelijke voor hun eigen
account in het DOR. Zoals dat bij of krachtens de artikelen 437, eerste lid, onder
a en b, Sr is voorgeschreven, dragen zij er zorg voor dat de identificerende persoonsgegevens
van degenen van wie zij die goederen verwerven, in het DOR worden verwerkt, en dat
die gegevens juist en volledig zijn. Het betreft de volgende persoonsgegevens: naam,
voornamen, geboortedatum, adres en type en nummer van het identiteitsbewijs. Zij delen
die gegevens niet met andere verwerkingsverantwoordelijken. Daarvoor bestaat geen
noodzaak en ook geen wettelijke grondslag. Van doorgifte van persoonsgegevens is geen
sprake.
Als verwerkingsverantwoordelijke zijn de opkopers en handelaren op basis van de AVG
verplicht de aanbieders van gebruikte en ongeregelde goederen te informeren over de
verwerking van persoonsgegevens en de doeleinden van die verwerking. Zij kunnen hierbij
gebruikmaken van informatiemateriaal dat ze gratis bij het Ministerie van Justitie
en Veiligheid kunnen bestellen, zoals een folder voor de klanten en een sticker voor
de voordeur of op de kassa.
De Minister van Justitie en Veiligheid is verwerkingsverantwoordelijke voor het totale
DOR.10 Die Minister draagt ervoor zorg dat iedere opkoper of handelaar zijn eigen account
in het DOR krijgt en in het kader daarvan worden de persoonsgegevens van die opkoper
of handelaar in het DOR verwerkt. Feitelijk voert de politie deze taak namens de Minister
in het kader van haar functie als functioneel en technisch beheerder van het DOR uit.
Voorts merken de leden van de Volt-fractie op dat de regering aangeeft niet voor de
lange verjaringstermijn van twintig jaar te hebben gekozen teneinde tegemoet te komen
aan de belangen van de betrokkene en de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.
Dat motiveert nog niet waarom wel is gekozen voor het vasthouden aan de bewaartermijn
van vier jaar (de verjaringstermijn van het delict) en waarom dat geen onnodige inbreuk
maakt op de rechten van betrokkenen (recht op bescherming persoonsgegevens en persoonlijke
levenssfeer). Deze leden vragen of de regering dit kan toelichten en ook op welk moment
bewaartermijnen kunnen worden verlengd.
Hiervoor hebben leden van de SP-fractie eveneens gevraagd of onderbouwd kan worden
waarom voor een bewaartermijn van vier jaar is gekozen. Graag verwijs ik de leden
van de Volt-fractie kortheidshalve naar de reactie op die vraag. In aanvulling daarop
merk ik op dat die bewaartermijn niet kan worden verlengd. Die termijn geldt eenmalig,
dat wil zeggen dat de identificerende persoonsgegevens van degene van wie een opkoper
of handelaar een goed heeft gekocht, vier jaar nadat die persoonsgegevens in het DOR
zijn verwerkt, dienen te worden vernietigd. Na het verstrijken van die termijn kunnen
en mogen zij dus niet meer worden gebruikt.
De leden van de Volt-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe door de uitvoerders
en de Minister van Justitie en Veiligheid zelf zal worden toegezien op de naleving
van alle verplichtingen uit de AVG en of alle betrokken partijen voldoende zijn geïnformeerd.
De Minister van Justitie en Veiligheid is verwerkingsverantwoordelijke voor het DOL
en DOR als geheel en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de naleving van de
daaruit voortvloeiende AVG-verplichtingen. Zo dient de Minister een register van verwerkingsactiviteiten
bij te houden, passende beveiligingsmaatregelen te treffen met het oog op de bescherming
van de persoonsgegevens en medewerking te verlenen aan een verzoek van de Autoriteit
persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van zijn taken.
De opkopers en handelaren zijn voor de naleving van de AVG-verplichtingen verantwoordelijk voor zover het de verwerking van persoonsgegevens in hun eigen
account in het DOR betreft. Onder die verplichtingen valt ook dat zij de aanbieders
van goederen dienen te informeren over hun registratieplicht. Zij kunnen hiervoor
onder meer gebruikmaken van de flyer voor klanten, die ze gratis bij het ministerie
kunnen bestellen.
Op 31 mei 2018 heeft het ministerie een factsheet DOR en AVG opgesteld en verstuurd
naar alle opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen die van het
DOR gebruikmaken. In de factsheet wordt op de specifieke AVG-verplichtingen gewezen
die op hen rusten als verwerkingsverantwoordelijken voor hun eigen account in het
DOR. De factsheet is in het eigen DOR-account van de opkoper of handelaar, onder de
pagina Documenten, opgenomen. In het kader van de landelijke implementatie van het
DOR zal aan de AVG-verplichtingen die voor de opkopers en handelaren met het DOR samenhangen,
aandacht worden besteed, opdat ook de opkopers en handelaren die nu nog niet de identificerende
persoonsgegevens van de aanbieders van de door hen ingekochte goederen in het DOR
verwerken, weten aan welke verplichtingen zij zich dienen te houden.
De leden van de Volt-fractie hebben tot slot de vraag voor welke doeleinden de geregistreerde
gegevens gebruikt zullen worden en of deze doelen voldoende in de wet zelf zijn omschreven.
Onder meer de politie heeft aangegeven de gegevens ook goed te kunnen gebruiken in
de strijd tegen georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Het wetsvoorstel omschrijft
niet duidelijk dat de verwerkte persoonsgegevens daarvoor mogen worden gebruikt. Dat
levert in de toekomst mogelijk problemen op. Deze leden vragen hoe de regering daarover
oordeelt.
Het doel van de verwerking van de (persoons)gegevens in het DOR is in artikel 437,
eerste lid, onder a, Sr verwoord: het voorkomen en bestrijden van de misdrijven, omschreven
in de artikelen 416 tot en met 417bis Sr ─ het betreft hier de misdrijven opzet-,
schuld- en gewoonteheling ─ en de artikelen 420bis tot en met 420quater.1 Sr ─ dat
zijn de witwasmisdrijven ─, alsmede de aan deze misdrijven ten grondslag liggende
vermogensdelicten. De politie kan die gegevens in het kader van de bestrijding van
de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit gebruiken, omdat de aanpak van die
vormen van criminaliteit er ook aan bijdraagt heling, witwassen en vermogensdelicten
te voorkomen en bestrijden. Zo is het toegestaan dat de politie via het DOR zicht
probeert te krijgen op mobiele bendes die bij opkopers en handelaren, verspreid over
het land, ontvreemde goederen aanbieden.
1.5. Verhouding tot het Unierecht, in het bijzonder de Dienstenrichtlijn
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel blijft in de ogen van de leden van
de Volt-fractie summier over de impact die dit voorstel heeft op de Unierechtelijke
vrije verkeersrechten, met name het recht op vrij verkeer van goederen en diensten.
Zij vragen daarom of de regering kan toelichten en onderbouwen waarom het wetsvoorstel
geen inbreuk maakt op deze rechten, en zo nee, waarom deze inbreuk gerechtvaardigd
is.
Het in het wetsvoorstel verplicht gestelde gebruik van het DOL en het DOR voor iedere
opkoper en handelaar in een of meer van de aangewezen categorieën gebruikte en ongeregelde
goederen levert, zoals ook in paragraaf 1.5 van de memorie van toelichting is aangegeven,
geen beperking van de vrije vestiging van dienstverrichters in de lidstaten en voor
het vrije verkeer van diensten tussen lidstaten op. Wel worden bij of krachtens dit
wetsvoorstel eisen gesteld aan deze dienstenactiviteiten. Die zijn gerechtvaardigd,
omdat zij nodig zijn vanwege een dwingende reden van algemeen belang, namelijk het
voorkomen en bestrijden van heling, witwassen en de aan deze strafbare feiten ten
grondslag liggende vermogensdelicten en niet om te belemmeren dat opkopers en handelaren
uit andere lidstaten hun diensten in Nederland kunnen aanbieden. Opkopers en handelaren
uit die lidstaten kunnen hier hun diensten verrichten, mits zij, net als de in Nederland
gevestigde opkopers en handelaren, aan de in dit wetsvoorstel gestelde eisen voldoen.
Die eisen zijn zowel direct als indirect non-discriminatoir, zijn gerechtvaardigd
vanwege de openbare orde en de openbare veiligheid en zijn evenredig. Op dit moment
zijn er al opkopers en handelaren uit andere lidstaten die op het DOR zijn aangesloten.
Voor het overige verwijs ik naar paragraaf 1.5 van de memorie van toelichting.
1.6. Financiële en organisatorische consequenties van het wetsvoorstel
1.6.1. Algemene financiële en organisatorische consequenties
De leden van de VVD-fractie delen de stelling die wordt beschreven in de memorie van
toelichting dat voor een goede werking van het DOL, het DOR en de app Stop Heling
communicatie van groot belang is. Deze leden verzoeken de regering in te gaan op de
wijze waarop de communicatie over dit wetsvoorstel naar burgers en verschillende sectoren
wordt vormgegeven.
Bij de communicatie over dit wetsvoorstel en breder de helingaanpak worden vijf doelgroepen
onderscheiden: de burgers, de opkopers en handelaren, de gemeenten, de politie en
het openbaar ministerie. Afhankelijk van de doelgroep wordt de communicatiestrategie
bepaald. Bij de burgers ligt de nadruk in de eerste plaats op de registratie van waardevolle
eigendommen. Zij worden via flyers en websites aangemoedigd hun waardevolle bezittingen
via de app van Stop Heling vast te leggen. Na diefstal hebben zij dan alle gegevens,
waaronder de unieke nummers en eventuele foto’s van de gestolen goederen, voor het
doen van aangifte bij de hand. Een tweede speerpunt in de communicatie met burgers
is het uitvoeren van een diefstalcheck in Stop Heling voorafgaand aan de aanschaf
van een tweedehands goed. Met het oog daarop zijn sinds 2015 jaarlijks campagnes gehouden.
De meest recente campagne was in de periode van 18 juli tot en met 14 augustus 2022.
Ook in de nabije toekomst zal door een campagne op het belang van een diefstalcheck
worden gewezen. Over de verplichting die op een opkoper of handelaar rust om de identificerende
persoonsgegevens van een burger in het DOR te registreren bij het verwerven van gebruikte
of ongeregelde goederen, wordt de aanbieder van dat goed via die opkoper of handelaar
geïnformeerd die daarvoor onder meer van de flyer gebruik kan maken die het Ministerie
van Justitie en Veiligheid voor dat doel gratis ter beschikking heeft gesteld.
Opkopers en handelaren die nog niet met het DOR werken, dienen uiteraard goed geïnformeerd
te worden over het in dit wetsvoorstel verplicht gestelde gebruik van het DOR, zoals
dat nu ook al gebeurt als een opkoper of handelaar tot het gebruik van het DOR overgaat.
Voor dat doel is onder meer een e-cursus in het leven geroepen die in het DOR opgenomen
is en zij gratis kunnen volgen.
Bij de ketenpartners, te weten de gemeenten, de politie en ─ in mindere mate ─ het
openbaar ministerie richt de communicatie zich op het brede scala van de lokale implementatie
van het DOL en DOR, het uitvoeren van controles tot en met de notificatiemeldingen
en het gebruik van het DOR voor de opsporing. De communicatie loopt langs verschillende
kanalen. Voor de politie vormt haar eigen website Agora een belangrijk informatiepunt.
Voor gemeenten is dat het webdossier heling op de site van het CCV. Ook in het DOR-account
voor de controleurs is informatie opgenomen. Dit najaar staat een helingmiddag op
het programma, waar gemeenten, politieambtenaren en buitengewone opsporingsambtenaren
zich kunnen informeren over de aanpak.
In de brief van 14 maart 2022 van de Minister van Justitie en Veiligheid over de aanbevelingen
uit het rapport «Focus op heling»11 constateert zij dat het lastig blijft burgers tot het gebruik van de app Stop Heling
te bewegen. De leden van de VVD-fractie vragen welke oplossingen de regering ziet
om dat wel te bewerkstelligen.
Voor het uitvoeren van de diefstalcheck wordt goed gebruik gemaakt van de app Stop
Heling (aantal zoekvragen tweede trimester 2021: 25.270 voor de android-versie en
27.820 via de iPhone-versie). De app Stop Heling biedt burgers naast het doen van
een diefstalcheck ook de mogelijkheid om hun waardevolle (niet gestolen) spullen te
registreren. Deze informatie is alleen voor henzelf zichtbaar. De lijst met eigendommen
kan ook als pdf-bestand geëxporteerd worden en naar het eigen e-mailadres verstuurd
worden of in de eigen cloud opgeslagen worden. Als een van de geregistreerde eigendommen
naderhand gestolen wordt, zijn alle benodigde gegevens, inclusief het serienummer
en geüploade foto’s, direct bij de hand voor de aangifte bij de politie, zodat de
informatie over het gestolen goed meteen in de database van Stop Heling opgenomen
kan worden en potentiële kopers bij een diefstalcheck gewaarschuwd zijn dat het een
gestolen goed betreft.
Het is echter inderdaad lastig om burgers te bewegen hun waardevolle, niet-gestolen
eigendommen via de app Stop Heling te registreren. In de jaarlijkse Stop Heling-campagnes,
tijdens European Focus Day tegen woninginbraken en op websites blijft het Ministerie
van Justitie en Veiligheid hiervoor aandacht vragen. Ook een grote verzekeraar besteedt
hier aandacht aan. Zoals ik in mijn eerdergenoemde brief van 14 maart 2022 heb opgemerkt,
wordt in het kader van de implementatie van de aanbevelingen uit het rapport «Focus
op heling» onderzocht of het mogelijk is om de unieke kenmerken van waardevolle nieuwe
goederen eerder vast te leggen. Hierbij wordt gedacht aan het moment waarop de winkelier
die goederen aan de klant verkoopt. Die informatie zou de klant vervolgens per e-mail
van de verkoper kunnen ontvangen en in zijn administratie bewaren of direct in de
app van Stop Heling kunnen opslaan, als extra service van de ondernemer aan de klant.
Een andere mogelijkheid die wordt onderzocht, is dat de fabrikanten de unieke kenmerken
van aangeschafte waardevolle goederen opslaan en na diefstal op verzoek van de klant
doorgeven. Deze mogelijkheid is geïnspireerd door het nu gangbare gebruik dat fabrikanten
van apparaten een korting of een ander voordeel aan een klant geven als deze zich
na de aanschaf van een nieuw product bij hen laat registreren. Een mooi voorbeeld
hiervan is het initiatief van Stichting Aanpak Fiets- en E-bikediefstal (SAFE) om
te komen tot een fietsregister waarin onder meer een aantal grote fietsfabrikanten
op basis van blockchain gegevens over de fiets verwerken, zoals het merk, type en
framenummer daarvan, zodat die informatie na een eventuele diefstal van de fiets beschikbaar
is. Een derde en laatste optie die wordt bekeken, is om de informatie over de registratie
van waardevolle eigendommen op te nemen in de inbraakmap die de politie aan slachtoffers
uitreikt. Na een inbraak staan mensen namelijk het meest open voor het treffen van
preventieve maatregelen.
De leden van de VVD-fractie vragen of er een implementatieprogramma voor het wetsvoorstel
komt waarbij burgers, opkopers en handelaren uitgebreid en vroegtijdig over de gevolgen
van dit wetsvoorstel worden geïnformeerd.
Er ligt een implementatietraject voor drie verschillende doelgroepen in het verschiet.
Dat traject zal zich in de eerste plaats op de gemeenten richten omdat zij zijn belast
met het houden van toezicht op de naleving van de plicht van opkopers en handelaren
om zich via het DOL te melden bij de gemeente waar zij hun beroep of bedrijf uitoefenen.
Bij de opzet van het implementatietraject voor deze doelgroep, wordt met het CCV en
de VNG samengewerkt. De tweede doelgroep van het implementatietraject zijn de opkopers
en handelaren. Dit traject wordt mede vormgegeven in samenwerking met de brancheorganisaties.
De derde en laatste doelgroep is de politie. Het is de bedoeling dat zij over de gevolgen
van het wetsvoorstel zal worden geïnformeerd en zich op de implementatie zal voorbereiden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering voornemens is gemeenten te helpen
bij het bereiken van de handelaren en opkopers die digitale vaardigheden missen. Zij
vragen zich af of er een telefoonnummer beschikbaar wordt gesteld voor handelaren
en opkopers die vragen hebben over de nieuwe wet.
Er is nu al een helpdesk voor opkopers en handelaren, waarbij zij afhankelijk van
hun vragen terecht kunnen bij de gemeente, het CCV, of de technische helpdesk of de
helpdesk van functioneel beheer van de politie. Bij vragen over dit wetsvoorstel kunnen
zij zich ook tot het Ministerie van Justitie en Veiligheid wenden, ten behoeve waarvan
een centraal e-mailadres beschikbaar is.
In de hiervoor genoemde brief van 14 maart 2022 beschrijft de Minister dat de mogelijkheid
wordt onderzocht unieke kenmerken direct bij de verkoop van nieuwe waardevolle goederen
vast te leggen. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de uitkomsten van dit onderzoek
verwacht worden.
Met de Federatie Goud en Zilver zijn afspraken gemaakt om deze aanpak in een pilot
bij een aantal juweliers te beproeven. Als gevolg van de beperkende maatregelen ten
tijde van de coronacrisis is er vertraging ontstaan in de start van deze pilot. De
verwachting is nu dat de pilot in 2023 van start zal gaan.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat, ongeacht welke vorm van registratie gehanteerd
wordt, het opsporen van heling en witwassen alleen succesvol kan zijn wanneer er voldoende
capaciteit voor toezicht is. Het is deze leden na het lezen van het wetsvoorstel niet
duidelijk geworden wat de regering op dit vlak precies wil doen. Gaat de regering
meer geld vrijmaken voor meer toezicht? Zo ja, hoeveel en hoe gaat dat extra toezicht
vorm krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het beschikbaar stellen van capaciteit voor de controle op de naleving van de registratieplicht
is steeds een lokale aangelegenheid. De beslissing daarover hangt af van het feit
of het zwaartepunt van de controle ligt bij de politieambtenaren, de buitengewone
opsporingsambtenaren van de gemeenten of een combinatie van beide functionarissen.
Het is niet de bedoeling dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid geld vrijmaakt
voor extra toezicht. Wel wordt momenteel in opdracht van dat ministerie een rekentool
ontwikkeld op basis waarvan de politie en de gemeenten hun capaciteitsinzet kunnen
berekenen en plannen, rekening houdend met het aantal opkopers en handelaren binnen
de gemeentegrenzen. Overigens onderschrijf ik dat controle op de naleving van de registratieplicht
belangrijk is voor een succesvolle aanpak van heling en witwassen, en ook van de daaraan
ten grondslag liggende vermogensdelicten. Vanwege de digitale vorm van het DOR kan
die controle ook op afstand uitgevoerd worden, hetgeen naar verwachting tot een besparing
van de capaciteit en tijd van de betrokken ambtenaren zal leiden.
De leden van de Volt-fractie merken op dat het verruimen en digitaliseren van de registraties
tot een aanzienlijke vergroting van de elektronische en geautomatiseerde verwerking
van persoonsgegevens leidt. Zij vragen zich af of in de afweging van de financiële
en organisatorische consequenties van het wetsvoorstel voldoende rekening is gehouden
met de impact die het gaat hebben op de IT-omgeving van de uitvoerders en andere actoren.
Daarnaast vragen zij of vanuit de overheid erop wordt toegezien dat voldoende veilige
digitale middelen worden gebruikt en welke verantwoordelijkheid de regering hierin
neemt. Tot slot vragen zij zich in dit kader af of uitvoerders geconsulteerd zijn
zodat zij, mocht de wet worden aangenomen, voldoende voorbereid zijn en in staat worden
gesteld de wet uit te voeren.
De impact van dit wetsvoorstel op de ICT-omgeving van de uitvoerders acht ik gering.
Gemeenten moeten een digitale link op hun gemeentelijke website plaatsen. Voor elk
van de overige uitvoerders en actoren geldt dat ze alleen maar hoeven in te loggen
in het DOL en het DOR. Voor de beveiliging van die twee voorzieningen verwijs ik kortheidshalve
naar de reactie die ik in paragraaf 1.4.2 van deze nota naar aanleiding van het verslag
heb gegeven op een vraag van de leden van de D66-fractie over de maatregelen die zijn
getroffen tegen het risico op lekken, digitale inbraken en het doorspelen van informatie
aan de onderwereld. Als verwerkingsverantwoordelijke staat de Minister van Justitie
en Veiligheid in voor de veiligheid van het DOL en het DOR. Indien dit wetsvoorstel
tot wet zal zijn verheven, zal er voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wet
een implementatietraject zijn waarin de opkopers en handelaren per branche, de gemeenten
en de politie uitgebreid over de inhoud en de gevolgen daarvan geïnformeerd zullen
worden, zodat ook als zij nu nog niet met het DOL en DOR werken, straks goed voorbereid
en in staat gesteld zijn om de wet adequaat uit te voeren.
1.6.3. De financiële en organisatorische consequenties voor de controle en handhaving
De leden van de VVD-fractie merken op dat voor opkopers en handelaren die van het
DOR gebruikmaken en te goeder trouw een gestolen goed opgekocht hebben dat in beslag
is genomen, de mogelijkheid bestaat om centraal via de Stichting SODA (Serviceorganisatie
Directe Aansprakelijkstelling) een civiele claim voor de directe en indirecte schade
te laten indienen tegen de heler of witwasser. Blijkens het jaarverslag van de Stichting
die de SODA beheert, waren er in 2020 in totaal 143 opkopers en handelaren bij de
SODA aangesloten en is in totaal slechts negen keer gebruikgemaakt van deze mogelijkheid.
Dit terwijl er op 1 januari 2020 in totaal 6.182 opkopers waren die op het DOR aangesloten
waren. Deze leden vragen of de regering kan verklaren waarom zo weinig opkopers en
handelaren op de SODA zijn aangesloten en slechts sporadisch van SODA voor het laten
indienen van een claim tegen een heler of witwasser gebruik wordt gemaakt. Ook zijn
deze leden benieuwd of de regering extra maatregelen en voorlichting overweegt om
te bewerkstelligen dat SODA vaker wordt ingezet.
Met de leden van de VVD-fractie onderschrijf ik het belang dat bonafide opkopers en
handelaren bij wie een uit misdrijf verkregen goed in beslag genomen wordt, via SODA
een civiele vordering tegen de aanbieder van dat goed kunnen indienen en voor de door
hen geleden schade optimaal gecompenseerd worden. Via een flyer worden opkopers en
handelaren gewezen op de mogelijkheid om van de SODA-aanpak gebruik te maken en zich
bij die stichting aan te sluiten. Om de drempels verder te slechten om via de SODA
een vordering te laten doen, beschikt het DOR over een technische voorziening waardoor
een opkoper of handelaar meteen samen met de politie een «aangifte heling» kan invullen
en die bij de politie kan indienen. Als de politie heeft vastgesteld dat de opkoper
of handelaar het inbeslaggenomen goed waarover deze aangifte heeft gedaan, te goeder
trouw heeft verworven, kan de opkoper of handelaar de SODA langs digitale weg verzoeken
een civiele vordering in te stellen. Hoewel het aantal claims via de SODA enige verbetering
laat zien ─ tot medio mei staat de teller voor 2022 op 14 zaken ─ zijn extra maatregelen
nodig om opkopers en handelaren te stimuleren om zich bij die stichting aan te sluiten.
Bij die maatregelen kan in de eerste plaats worden gedacht aan het verbeteren van
het proces om de geleden schade vergoed te krijgen. Het komt nu voor dat de aanbieder
van het gestolen goed, weigert de schade te betalen, omdat hij niet weet dat hij verdachte
is van heling en de civiele vordering voor hem uit de lucht komt vallen. Door bij
de civiele vordering door te verwijzen naar de politieambtenaar die de aangifte heling
heeft opgemaakt, kan hem meer duidelijkheid geboden worden over het gepleegde feit
waarvan hij verdacht wordt. Daarnaast zal in het kader van de communicatie over de
landelijke implementatie van dit wetsvoorstel de SODA-aanpak extra onder de aandacht
van de opkopers en handelaren worden gebracht.
De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de zorgen die zijn ontstaan in de
kunst- en antiekbranche. Zij vragen of de regering een reactie kan geven op het artikel
in NRC «Paniek in kunst en antiek: de verplichte digitale registratie is onbegonnen
werk» in het katern over kunst en antiek van 25 maart 2022. Zij vragen of de regering
hierbij specifiek kan ingaan op de in dat artikel geuite zorgen over de uitvoerbaarheid
van het wetsvoorstel, over een te grote verzwaring van de werklast in deze sector
en over de geuite zorgen over de beveiliging van het DOR en het DOL.
Zoals in het artikel tot uitdrukking komt zijn de opkopers van en handelaren in kunst
en antiek via een aanwijzingsbesluit van de gemeente Amsterdam blijkbaar al sinds
2 november 2016 verplicht de door hen op- en ingekochte gebruikte en ongeregelde goederen
in het DOR te registreren en hebben zij ruim vijf jaar de tijd gehad om dat te doen
voordat tot handhaving is overgegaan. Die verplichting geldt met andere woorden al
ver voor de totstandkoming van dit wetsvoorstel en is dan ook niet daaraan te wijten.
Datzelfde geldt voor de voorraad goederen die die opkopers en handelaren nog in het
DOR moeten registreren. De achterstand die zij daarin hebben opgelopen, is evenmin
het gevolg van dit wetsvoorstel. Wel leidt dit wetsvoorstel ertoe dat de in Amsterdam
en in andere gemeenten geldende plicht tot registratie van kunst en antiek en van
andere aangewezen categorieën van goederen in het DOR wordt gecodificeerd en dat die
registratieplicht in de gemeenten die die nog niet kennen, wordt geïntroduceerd.
Tegelijkertijd zal dit wetsvoorstel voor de opkopers en handelaren in de kunst- en
antiekbranche, zoals ook in reactie op een vraag van de leden van de CDA-fractie in
paragraaf 1.3.1 van deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, een verbetering
opleveren. Nu moeten opkopers en handelaren uit die branche van alle kunst- en antieke
voorwerpen (zie artikel 1 van het eerder aangehaalde uitvoeringsbesluit) de voorgeschreven
gegevens en de identificerende persoonsgegevens van de aanbieders daarvan noteren;
straks alleen nog maar van specifieke diefstalgevoelige cultuurgoederen (zie artikel
2, eerste lid, onder e, van het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister en Digitaal
opkopersloket). Die wijziging zal hun administratieve registratielast sterk verlagen.
Ik deel dan ook niet de in het NRC-artikel gepresenteerde voorstelling van zaken,
waarin gerept wordt van het in de toekomst verplicht moeten registreren van onder
meer «elk fotolijstje», «elk kopje», «kristallen kroonluchter» en «oude stoelen en
schemerlampen». Deze goederen moeten nu inderdaad geregistreerd worden, maar op grond
van het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket straks
niet meer. Die wijziging pleit dus juist in het voordeel van dit wetsvoorstel in plaats
van in zijn nadeel, zoals in het artikel wordt gedaan.
Verder deel ik de in het artikel geuite mening dat het onwenselijk is dat de persoonsgegevens
van degene aan wie een opkoper of handelaar een cultuurgoed heeft doorverkocht, in
een verkoopregister genoteerd dienen te worden. Zoals in paragraaf 2 van de memorie
van toelichting bij dit wetsvoorstel in de toelichting op artikel 437ter Sr uiteengezet
is, hebben gemeenten zich bij de opname van de verplichting tot het instellen en bijhouden
van een verkoopregister laten leiden door artikel 2.67, eerste lid, van de model-APV
van de VNG. Vanuit het perspectief van de opsporing is het echter niet nodig en gerechtvaardigd
om handelaren en opkopers in alle gemeenten landelijk te dwingen om in een register
bij te houden aan wie zij welk goed hebben doorverkocht en hen met de daaraan klevende
administratieve lasten te belasten, en ontbreekt om die reden ook de noodzaak om een
beperking op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken kopers te maken. Specifiek
vanuit de kunst- en antiekbranche zijn in het verleden grote bezwaren tegen een verkoopregister
geuit, omdat kopers van kunst en antiek liever anoniem blijven. Die branche zal het
waarschijnlijk dan ook toejuichen dat vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid
met de VNG wordt overlegd over het schrappen van het voorschrift uit de model-APV
dat de naam en het adres van degene aan wie het goed is verkocht, in een register
dient te worden genoteerd. De verwachting is dat als de VNG het verkoopregister uit
de model-APV schrapt, de meeste gemeenten dit voorbeeld zullen volgen.
Voor de maatregelen die zijn getroffen om het DOR adequaat te beveiligen verwijs ik
de leden van de VVD-fractie kortheidshalve naar de reactie die ik in paragraaf 1.4.2
van deze nota naar aanleiding van het verslag heb gegeven op een vraag van de leden
van de D66-fractie over de getroffen maatregelen tegen het risico op lekken, digitale
inbraken en het doorspelen van informatie aan de onderwereld.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan reflecteren op de stelling
in het hierboven aangehaalde NRC-artikel dat onderhavig wetsvoorstel geen verbetering
zal brengen om heling op online verkoopsites zoals Marktplaats en Ebay tegen te gaan.
In dat licht vragen zij tot slot waarom ervoor is gekozen deze verkoopsites buiten
de registratieplicht te houden.
Verkoopsites vallen inderdaad niet onder de registratieplicht via het DOR. Zij zijn
zelf immers geen opkoper of handelaar, want zij verwerven zelf geen gebruikte en ongeregelde
goederen en heb die ook niet voorhanden. Dit laat overigens onverlet dat professionele
opkopers en handelaren die actief zijn op deze verkoopsites zich aan de registratieplicht
via het DOR, evenals aan de meldplicht via het DOL dienen te houden. Door het team
Kunst en Antiek Criminaliteit van de Landelijke Eenheid wordt aangegeven dat een landelijk
DOL en DOR juist behulpzaam zijn bij de aanpak van illegale online handel in cultuurgoederen.
Online handelaren worden, als blijkt dat zij zich niet aan hun registratie- en meldplicht
houden, verplicht zich alsnog via het DOL te melden en hun goederen in het DOR te
registeren waardoor zij uit hun anonimiteit worden gehaald.
II. ARTIKELEN
Artikel I, onder B
Artikel 437, eerste lid, Sr
Over de kunsthandel hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen. Is het DOR
wel toegerust op een enorm aanbod van ongenummerde cultuurgoederen? Is een registratienummer
verplicht in het DOR? Zo ja, hoe moeten ongenummerde cultuurgoederen dan geregistreerd
worden?
Het DOR is toegerust op het aanbod van ongenummerde cultuurgoederen. De registratie
van het unieke nummer van een aangewezen categorie van goederen is alleen verplicht
voor die goederen die over een dergelijk nummer beschikken. Denk bijvoorbeeld aan
het framenummer van een fiets, het kenteken van een auto, het Imei-nummer van een
telefoon of het unieke nummer van audio-, foto-, film-, radio- en videoapparatuur.
Voor goederen die een dergelijk nummer ontberen, geldt uiteraard niet de verplichting
om het unieke nummer te registreren. Wel moet van deze goederen in het DOR een nauwkeurige
omschrijving van die goederen worden gegeven en een of meer foto’s worden opgeslagen
waarop die goederen goed duidelijk herkenbaar zijn.
Registratie in het DOR verloopt via zogeheten tegels die vooraf gedefinieerd zijn.
Hierdoor is de terminologie voor zowel de opkopers en handelaren als voor de opsporingsambtenaren
uniform en wordt voorkomen dat een opkoper of handelaar een ingekocht werk bijvoorbeeld
als «schilderstuk» registreert, terwijl de politie op zoek is naar een schilderij.
Voor het registreren van een dergelijk werk klikt de handelaar op de tegel «schilderij»
in het DOR.
Over de kunsthandel hebben de leden van de SP-fractie daarnaast de vragen: Moeten
kunsthandelaren bij doorverkoop van goederen ook namen en adressen van hun klanten
registeren? Klopt het dat Marktplaats en ander verkoopsites buiten de registratieplicht
vallen, terwijl op dat soort sites juist relatief veel sprake is van heling? Wat gaat
de regering daaraan doen?
De leden van de VVD-fractie hebben aan het einde van paragraaf 1.6.3 van deze nota
naar aanleiding van het verslag soortgelijke vragen gesteld. Voor het antwoord op
hun vragen verwijs ik de leden van de SP-fractie kortheidshalve dan ook naar de reactie
op de vragen van de leden van de VVD-fractie.
Artikel 437, eerste lid, onder a, Sr
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat bij de consultatie van het wetsvoorstel
een aantal verzoeken zijn ingediend door organisaties tot vrijstelling van registratie
in het DOR. Specifiek lezen deze leden dat de BOVAG heeft verzocht tot een vrijstelling,
omdat het RDW-register volgens de BOVAG al zodanig is vormgegeven dat de verkoop van
gestolen voertuigen in Nederland niet mogelijk is en de voordelen die registratie
in het DOR biedt voor de aanpak van heling niet opwegen tegen de extra administratieve
lastendruk die verplichte registratie voor ondernemers met zich brengt. Tegen die
achtergrond vragen deze leden welke voor- en nadelen een verplichte registratie in
het DOR naast het RDW-register heeft en hoe de regering voornemens is de extra administratieve
lastendruk voor het midden- en kleinbedrijf te mitigeren.
Ondanks dat het RDW-kentekenregister de inkoop van gestolen gekentekende voertuigen
beoogt te verhinderen, worden er in Nederland wel voertuigen gestolen. Deels vinden
deze hun weg naar het buitenland of worden voor criminele doeleinden ingezet, bijvoorbeeld
als vluchtauto of voor het uitvoeren van ram- en plofkraken. Maar voor een deel vinden
zij ook hun weg naar malafide handelaren, die ze strippen en omkatten. Voor de werkwijze
en de impact van deze (georganiseerde) voertuigcriminaliteit verwijs ik graag naar
het recente onderzoek «Strip- en omkatfabrieken» van Beke12 in opdracht van Politie en Wetenschap.
Het voordeel van een verplichte registratie van gekentekende voertuigen in het DOR
naast een registratie van die voertuigen in het RDW-kentekenregister is in de eerste plaats dat aan de hand van die registratie op een later
moment de diefstal-gevoelige onderdelen, zoals het navigatiesysteem, de airbags en
het motorblok, naar dat gestolen voertuig kunnen worden herleid. Die onderdelen moeten
als zij los aan een opkoper of handelaar worden aangeboden, eveneens in het DOR worden
geregistreerd. Die mogelijkheid kent het RDW-kentekenregister niet.
Een tweede voordeel van het registreren van gekentekende voertuigen in het DOR, is
dat in het RDW-kentekenregister niet alle gegevens worden geregistreerd die wel in
het DOR moeten worden genoteerd. Het RDW beperkt de registratie namelijk tot het overschrijven
van de tenaamgestelde en dat is niet per definitie dezelfde persoon als de aanbieder
van het voertuig en noteert ook niet de in- en verkoopprijs. De identificerende persoonsgegevens
van de aanbieder moeten, evenals de in- en verkoopprijs, wel in het DOR worden geregistreerd.
Een inkoopprijs die te mooi is om waar te zijn, kan namelijk een aanwijzing zijn voor
heling of witwassen. Als de aanbieder niet de kentekenhouder is, is het in geval van
diefstal van belang te weten wie hij is. Ook is het nodig om over de identificerende
persoonsgegevens van de aanbieder te beschikken in het geval dat de aangifte van diefstal
van het voertuig op een later moment plaatsvindt dan het moment van doorverkoop.
Een derde punt dat in het voordeel pleit voor een registratieplicht ten aanzien van
gekentekende voertuigen in het DOR is dat opsporingsambtenaren daardoor beter hun
taak kunnen uitvoeren. Door middel van het DOR kan namelijk een overzicht van de bedrijfsvoorraad
van de opkoper of handelaar worden verkregen, terwijl het RDW-kentekenregister dat
overzicht niet biedt. In dat register kan alleen maar voertuig voor voertuig worden
nagegaan op wiens naam het voertuig staat. Vooral bij bedrijfsbezoeken van opsporingsambtenaren
in het kader van de aanpak van heling, witwassen en ondermijning is het van belang
in één oogopslag een overzicht te hebben van de aanwezige voertuigen in de bedrijfsvoorraad,
zodat voertuigen die in dat overzicht ontbreken maar wel op het terrein van de handelaar
staan, aan een nader onderzoek onderworpen kunnen worden. Van gestolen voertuigen
mag verwacht worden dat ze bij voorkeur buiten het DOR gehouden worden en evenmin
via het RDW-kentekenregister overgeschreven worden. Malafide voertuighandelaren nemen
het over het algemeen niet zo nauw met hun wettelijke verplichtingen. Controles op
de registratieplicht kunnen, ook als er zich op dat moment geen gestolen voertuigen
op hun terrein bevinden, een extra middel vormen om deze handelaren in het vizier
te houden. Ook biedt het kentekenregister geen mogelijkheid om zicht te verkrijgen
op verdachte patronen. Het DOR kan die verdachte patronen wel zichtbaar maken.
Een verplichte registratie van gekentekende voertuigen in het DOR naast inschrijving
van die voertuigen in het RDW-kentekenregister leidt voor de betrokken bedrijven overigens
nauwelijks tot lastenverzwaring omdat door de voorgenomen realisatie van de webservice
tussen het huidige kassasysteem van die bedrijven, dat al voor de registratie in het
RDW-kentekenregister wordt gebruikt, en het DOR alleen de prijs waarvoor het voertuig
is verkregen en de identificerende persoonsgegevens van de aanbieder aan de al voor
dat kentekenregister beschikbare gegevens dienen te worden toegevoegd. De overige
van belang zijnde gegevens worden namelijk geautomatiseerd uit het kassasysteem of
de bedrijfsadministratie in het DOR overgezet.
De leden van de VVD-fractie vragen verder of het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR) ook over het wetsvoorstel is geconsulteerd en zo ja, wat het advies van het
ATR is.
Over het wetsvoorstel is geen advies aan het ATR gevraagd. Voor de reden daarvoor
verwijs ik naar mijn reactie die ik in paragraaf 1.3.1 van deze nota naar aanleiding
van het verslag op een vergelijkbare vraag van de leden van de D66-fractie heb gegeven.
De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de verplichte registratie van voertuigonderdelen
welke mogelijkheden consumenten in de praktijk hebben om te controleren welke kenmerken
of nummers bepaalde voertuigonderdelen hebben en hoe zij in de praktijk kunnen nagaan
in hoeverre auto-onderdelen over een uniek kenmerk beschikken.
Het is voor consumenten vaak lastig om te achterhalen of een bepaald onderdeel een
uniek kenmerk heeft, louter vanwege het feit dat veel onderdelen zich aan de binnenkant
van het voertuig bevinden, zoals de airbag. Voor de onderdelen die met weinig moeite
of met het blote oog zichtbaar zijn, zoals de audioapparatuur, kan een consument op
dat specifieke onderdeel nagaan of het over een (uniek) kenmerk of nummer beschikt.
In de database van Stop Heling staan de kenmerken en nummers van onderdelen voor zover
die naar aanleiding van een aangifte daarin zijn opgenomen. Daarnaast heeft Stop Heling
een koppeling met het Vermiste Onderdelen Register (VOR) van het Verzekeringsbureau
Voertuigcriminaliteit (VbV). Op die manier kan worden nagaan of nummers of kenmerken
van gestolen voertuigonderdelen met aangeboden voertuigonderdelen corresponderen.
Overigens kan de consument in geval van twijfel of een onderdeel origineel of van
misdrijf afkomstig is, zich het beste vervoegen tot een autodealer, omdat die de kennis
heeft om te bepalen of bepaalde onderdelen in een voertuig origineel zijn of niet.
De leden van de SP-fractie vragen of verduidelijkt kan worden waarom de DOR-registratie
voor alle inkoop geldt en niet slechts beperkt wordt tot de contante inkoop van particulieren
van bepaalde diefstalgevoelige en herkenbare metalen en objecten, zoals kunstwerken.
De verplichte registratie in het DOR geldt zowel voor de handel tegen contante betaling
als voor de girale afrekening van deze transacties, ongeacht wie de aanbieder is.
Op het eerste gezicht lijkt de handel in ontvreemde goederen vooral aan de orde bij
contante betalingen aan particuliere aanbieders. Helers en stelers willen immers snel
geld zien. Een beperking van de registratieplicht tot contante betalingen aan particulieren
biedt echter te veel mogelijkheden om de identiteit van de malafide aanbieder verborgen
te houden. Kwaadwillenden zullen hun diefstalgevoelige goederen dan niet meer tegen
contante betaling aanbieden, om op die manier te omzeilen dat hun identificerende
persoonsgegevens in het DOR worden genoteerd. En als zij wel hun goederen tegen contante
betaling aanbieden, zullen zij dat namens een al dan niet gefingeerd bedrijf kunnen
doen zodat zij ook dan buiten schot blijven. Het is daarom van belang dat zowel in
geval van uitbetaling in contant geld als via bancaire overmaking hun identificerende
persoonsgegevens in het DOR worden genoteerd, zodat het hen zo lastig mogelijk wordt
gemaakt. Verder zou in geval de registratieplicht beperkt zou worden tot de contant
aanbetaalde goederen, het voor de handhavers veel tijd vergen om na te gaan welk deel
van de aanwezige voorraad door een opkoper of handelaar tegen contante betaling gekocht
is en dus onder de registratieplicht valt en welk deel niet. Zij zouden bij twijfel
de bankgegevens moeten controleren, waarover ze pas kunnen beschikken, als daarvoor
een vordering op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering is gedaan.
Al met al biedt de beperking van de registratieplicht te veel mogelijkheden om ontvreemde
goederen bij opkopers en handelaren te slijten en buiten het zicht van de opsporing
te houden en bemoeilijkt het een efficiënte handhaving, al onderken ik dat ook zonder
die beperking het systeem nooit helemaal sluitend zal zijn, omdat kwaadwillenden altijd
weer manieren vinden om de registratie te omzeilen. Daarom is het van belang dat daar
goed zicht op wordt gehouden en daarnaar adequaat wordt gehandeld.
De leden van de SP-fractie vragen tevens een verhelderend antwoord op de vraag van
wie straks persoonsgegevens in het DOR verwerkt zullen worden. Zij vragen tot slot
of het klopt dat bijvoorbeeld ook de persoonsgegevens van (beroeps)chauffeurs, die
schroot afleveren bij het bedrijf dat het schroot recyclet, in het DOR moeten worden
geregistreerd en zo ja, wat de toegevoegde waarde daarvan is.
Op grond van het in dit wetsvoorstel voorgestelde artikel 437, eerste lid, onder b,
Sr moeten opkopers van en handelaren in de aangewezen categorieën van goederen straks
het type en het nummer van het door de aanbieder van een of meer van die goederen
overgelegde identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht
en de in dat bewijs vastgelegde identificerende persoonsgegevens in het DOR registreren.
Die registratieplicht is niet helemaal nieuw. Ook nu al moeten opkopers van en handelaren
in de aangewezen categorieën van goederen in een gewaarmerkt papieren register of
het door de gemeente voorgeschreven DOR de identificerende persoonsgegevens van de
aanbieders van die goederen noteren (zie het huidige artikel 437, eerste lid, onder
b, Sr in verbinding met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, van het huidige,
eerder aangehaalde uitvoeringsbesluit).
Het voorgaande betekent dat wanneer een chauffeur al dan niet in opdracht van een
bedrijf metalen bij een opkoper of handelaar aanbiedt de hiervoor vermelde persoonsgegevens
in het DOR geregistreerd dienen te worden. Die chauffeur is immers degene die het
metaal aanbiedt. Het DOR biedt daarnaast de mogelijkheid om op vrijwillige basis de
gegevens van het bedrijf te noteren. Indien een chauffeur om niet schroot bij een
opkoper of handelaar inlevert met het doel dat te recyclen, hoeven zijn persoonsgegevens
niet in het DOR verwerkt te worden. Dat vloeit voort uit artikel 437, eerste lid,
Sr op grond waarvan aangewezen goederen nog enige waarde in het economisch verkeer
moeten hebben, willen zij onder de registratieplicht vallen. Die waarde hebben zij
volgens artikel 2, vierde lid, van het ontwerp-Besluit Digitaal opkopersregister en
Digitaal opkopersloket niet als zij als afval om niet aan een opkoper of handelaar
worden aangeboden en door die opkoper of handelaar worden ingezameld om te worden
vernietigd. Met dat artikellid is beoogd dat datzelfde geldt als goederen, zoals schroot,
om niet worden aangeboden om te worden gerecycled. Voor de duidelijkheid zal het begrip
«recyclen» aan artikel 2, vierde lid, van het ontwerpbesluit worden toegevoegd.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yesilgöz-Zegerius
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.