Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken verbeterplan Wet inburgering 2013 en enkele zaken omtrent de Wet inburgering 2021
32 824 Integratiebeleid
Nr. 368
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 augustus 2022
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 15 april 2022 over de stand van zaken verbeterplan Wet inburgering 2013
en enkele zaken omtrent de Wet inburgering 2021 (Kamerstuk 32 824, nr. 359).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 juni 2022 aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 23 augustus 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VDD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
5
II
Antwoord/Reactie van de Minister
6
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
15 april 2022 van de Minister van sociale zaken en werkgelegenheid over de stand van
zaken verbeterplan Wet inburgering 2013 en enkele zaken omtrent de Wet inburgering.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven of er al een uitkomst
is van het onderzoek samen met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), vooruitlopend op
inwerkingtreding van het wetsvoorstel wijziging inburgeringswet 2013 in verband met
overgangsrecht, naar de vraag of kan worden geanticipeerd op een versoepeling rond
de aantoonbaar geleverde inspanningen (AGI)-ontheffing voor moeilijk leerbare jongeren.
Zo nee, wanneer wordt een uitkomst verwacht? Hoe wordt daarbij voorkomen dat een versoepeling
ertoe leidt dat deze kwetsbare jongeren nog minder begeleid worden in het leren van
de Nederlandse taal en daardoor nog minder kans hebben op deelname op de arbeidsmarkt?
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven wanneer er duidelijkheid
komt over de vraag of de verlaging van het benodigde aantal examenpogingen Oriëntatie
Nederlandse arbeidsmarkt (ONA) ten behoeve van verlenging van de inburgeringstermijn
met terugwerkende kracht kan worden doorgevoerd.
Wanneer verwacht het kabinet de beleidsregels op te stellen voor de mogelijkheid van
verlaging of nihilstelling van de boete? Het kabinet spreekt over «na verloop van
tijd», maar kan dit nader geconcretiseerd worden?
Het kabinet schrijft dat de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte
leerweg naar nieuwe informatie toch blijken op te leiden voor minimaal referentieniveau
2F en daarom toch zullen gelden als vrijstellend voor de inburgering. Is dat opleiden
tot 2F werkelijk in alle gevallen zo? Of is het in de praktijk mogelijk om een basisberoepsgerichte
leerweg diploma te halen, dan wel een kaderberoepsgerichte leerweg diploma met vrijstelling
van de talige vakken? Met andere woorden: doet iedereen bij deze opleidingen ook daadwerkelijk
aan het einde examen voor het taalniveau Nederlands op tenminste 2F niveau? Zo nee,
hoe kan in die gevallen worden geborgd dat alsnog wordt opgeleid naar taalniveau B1?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie danken het kabinet voor de brief Stand van zaken verbeterplan
Wet inburgering 2013 (Wi2013) en enkele zaken omtrent de Wet inburgering 2021 (Wi2021)
en hebben hier met interesse kennis van genomen. Deze leden hebben begrip voor het
voornemen deze brief nog te betrekken bij het commissiedebat Inburgering en Integratie
van 20 april jl. (Kamerstuk 32 824, nr. 361) maar zien zich genoodzaakt de behandeling hiervan schriftelijk te doen, omdat de
termijn van ontvangt en behandeling in commissiedebat voor deze leden te kort was
om hier voldoende aandacht aan te besteden. Deze leden hebben daarom nog enkele vragen.
De leden van de fractie van D66 lezen dat er sprake kan zijn van een gehele of gedeeltelijke
kwijtschelding van de lening bij termijnoverschrijding. Deze leden lezen dat de asielstatushouder
hier zelf een aanvraag voor moet indienen. Deze leden vragen hoe ervoor wordt gezorgd
dat men op de hoogte is van dit recht en welke stappen door de asielstatushouder moeten
worden doorlopen om daarvoor in aanmerking te komen. Tevens vragen deze leden op welke
termijn een aanpassing hiervan in de wet verwacht mag worden, zodat kwijtschelding
automatisch kan worden toegekend. De leden van de D66-fractie lezen dat wordt bezien
hoe de asielstatushouders kunnen worden geïnformeerd over de gevolgen voor de bijstand
en/of toeslagen. Deze leden vragen of het klopt dat de lening die uiteindelijk niet
terugbetaald hoeft te worden dan volgens deze systematiek tot het verzamelinkomen
wordt gerekend. Deze leden vragen waarom hiervoor is gekozen in de inburgeringswet
2013 en of dit niet ook zou moeten worden aangepast om onbedoelde inkomenseffecten
voor inburgeraars die succesvol en binnen de termijn inburgeren te voorkomen. De leden
van de D66-fractie vragen tevens wat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State (ABRvS) (ECLI:NL:RVS:2022:1079) voor gevolgen heeft voor het
beleid. De leden van de D66-fractie vragen zich af of de kwijtschelding of gedeeltelijke
kwijtschelding nu ook daadwerkelijk beleid is aangezien het ministerie nog steeds
rechtszaken hierover voert met inburgeringsplichtigen.
De leden van de D66-fractie lezen dat er wederom veel wetgeving is vertraagd waardoor
veel inburgeraars hier nadeel van ondervinden. Deze leden spreken uit zeer teleurgesteld
te zijn hierover. Deze leden lezen dat met DUO wordt onderzocht om, vooruitlopend
op de vertraagde wetgeving, een AGI-ontheffing voor moeilijk leerbare jongeren kan
worden afgegeven. Deze leden onderstrepen het belang hiervan en wijzen op een eerdere
motie die is ingediend ten aanzien van jongeren die praktijkonderwijs volgen. Zij
vragen naar het verwachte tijdpad van deze verkenning en verzoeken hier nog voor het
zomerreces over geïnformeerd te worden. De leden van de D66-fractie lezen tevens dat
de gegevensdeling met gemeente over de Einde Lening Inburgeringsplicht (ELIP-)groep
vertraging oploopt. Deze leden vragen of gegevensdeling met gemeenten zoals dit heeft
plaatsgevonden in het kader van de toeslagenaffaire een mogelijke optie vormt om toch
gegevens over de ELIP-groep met gemeenten te delen. Tevens vragen deze leden of gemeenten
met ELIP-groepen niet geïnformeerd kunnen worden over de omvang van de ELIP-groep
en of die gemeenten niet ook via eigen kanalen mensen kunnen benaderen. Tot slot vragen
deze leden of het kabinet alles op alles zet om de gegevensdeling met gemeenten toch
mogelijk te maken. Is er bijvoorbeeld contact geweest met de Autoriteit Persoonsgegevens
om te zoeken naar een oplossing?
De leden van de D66-fractie lezen dat wordt afgezien van de introductie van een hardheidsclausule
zodat volledig kan worden afgezien van het opleggen van een boete, omdat nihilstelling
al een optie is. Deze leden vragen of de voorwaarden voor het op nihil stellen van
een boete gelijk zijn aan de voorwaarden die eerder waren opgenomen voor de toepassing
van de hardheidsclausule. Zo nee, wat zijn de verschillen? Tevens vragen deze leden
of het opgelegd krijgen van een boete, ook al is deze op nihil gesteld, nog verdere
gevolgen kan hebben. En als deze mogelijkheid al bestaat, hoe vaak is dit dan al voorgekomen?
Deze leden lezen dat beleidsregels zullen worden opgesteld die kunnen worden gehanteerd
bij verlaging of nihilstelling van de boete, en dat hier pas mee wordt gestart als
er sprake is van casuïstiek. Deze leden begrijpen die keuze niet. De leden van de
D66-fractie constateren dat er al een duidelijk doel voor ogen is wat in de wet is
opgenomen. Deze leden vragen waarom in de beleidsregels niet wordt opgenomen naar
welk doel wordt gestreefd en dit later verder wordt ingevuld, zodat niet de eerste
gevallen geconfronteerd worden met een regelvacuüm. Tevens vragen deze leden op welke
wijze beleidsregels worden vormgegeven (besluit/ministeriële regeling/anders).
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat basisberoepsgerichte leerweg
en kaderberoepsgerichte leerweg ook als vrijstellende opleidingen voor de inburgeringsplicht
worden aangemerkt. Deze leden zijn wel teleurgesteld dat dit niet eerder bekend was
voor inburgeraars. Deze leden vragen hoe deze nieuwe informatie onder de aandacht
wordt gebracht bij onderwijsinstellingen en leerlingen, en of de Minister wil terugkoppelen
wat de reacties hierop waren van de onderwijsinstellingen. Zijn er bijvoorbeeld al
leerlingen toch onverhoopt gestopt met de opleiding om aan hun inburgeringsplicht
te voldoen en hebben leerlingen goed begrip van de betekenis van de ontheffing?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de regering voor inburgeringsplichtigen
die onder het regime van de (oude) Wet inburgering (Wi2013) moeten inburgeren enkele
ongewenste hardheden wil wegnemen.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat een aangepaste hardheidsclausule alsnog
is verwijderd voor de Wi2021 (en WI2013) na advies daartoe van de Raad van State.
Met DUO en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is besproken om uitwerking van
de ruimte die er reeds is om een boete te verlagen of op nihil te leggen in beleidsregels
vast te leggen om dit in de praktijk ook te borgen. Deze beleidsregels worden pas
na verloop van tijd opgesteld op basis van casussen; wordt hiermee niet een risico
genomen in de tussentijd? Aan welke termijn denken het kabinet en VNG/DUO? Wanneer
is duidelijk hoe dit het beste gemonitord kan worden?
De leden van de CDA-fractie hebben nog wel een aantal vragen over de te volgen onderwijsroute.
Tijdens het commissiedebat op 20 april 2022 hebben de leden van de CDA-fractie aan
het kabinet gevraagd om de gemeenten tijdig duidelijkheid te geven over de financiering
van de onderwijsroute voor de langere termijn. Het kabinet gaf aan hierop terug te
komen bij de Voorjaarsnota (Kamerstuk 36 120, nr. 1). Deze leden merken op dat in de Voorjaarsnota wel aandacht wordt besteed aan financiering
op de korte termijn, maar dat er nog steeds geen duidelijkheid wordt gegeven over
de financiering op de lange termijn. Gemeenten hebben voor de langere termijn duidelijkheid
nodig om meerjarige contracten af te kunnen sluiten. Kan het kabinet deze duidelijkheid
op korte termijn verschaffen, zodat gemeenten weten waar zij aan toe zijn en hiernaar
kunnen handelen? En kan dat nog voor de zomer?
Ook hebben de leden van de CDA-fractie nog een vraag over een landelijk dekkend aanbod
van de onderwijsroute. Voorkomen moet worden dat inburgeraars die in aanmerking komen
voor de onderwijsroute tussen wal en schip vallen. Kan het kabinet aangeven binnen
welke termijn er daadwerkelijk sprake is van een landelijk dekkend aanbod van de onderwijsroute?
De Minister heeft in het commissiedebat op 20 april aangegeven goed te gaan kijken
naar de kostprijs voor ROC’s die anders zijn dan van de private markt, dit mede naar
aanleiding van vraag van deze leden of er wellicht een verband is tussen de stap van
een aantal ROC’s om een rechtszaak aan te spannen tegen gemeenten inzake de kostprijs
van B1 en zelfredzaamheidsroute (Z-)route en de vragen die gerezen zijn over (lage)
betaling van Nederlands als Tweede Taal (NT2-)docenten via zelfstandige zonder personeel
(ZZP)-constructies in de private markt. De Minister gaf aan dat prijsverschil niet
alleen door salarissen verklaard kan worden. De Minister geeft aan hierop terug te
komen in de voortgangsbrief inzake de onderwijsroute, maar wil de Minister dan ook
op deze thematiek inzake (kostprijs) B1 en Z-route ingaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben
met bijzondere belangstelling kennisgenomen van de brief inzake de stand van zaken
verbeterplan Wet inburgering 2013 en enkele zaken omtrent de Wet inburgering 2021.
Deze leden delen de mening van het kabinet dat verandering van het oude inburgeringsstelsel
noodzakelijk is en zien op belangrijke punten verbeteringen in het verbeterplan. Toch
menen deze leden dat het verbeterplan op onderdelen onvoldoende tegemoetkomt aan de
eerder gesignaleerde tekortkomingen van het oude stelsel.
De leden van de PvdA-fractie en de leden voor de GroenLinks-fractie verwijzen in dit
kader naar de inbreng voor het verslag van het wetsvoorstel wijziging van de Wet inburgering
2021 in verband met aanpassing van het overgangsrecht, waarbij de leden voor de GroenLinks-fractie
vragen hebben gesteld over het verbeterplan. Deze leden kijken uit naar een spoedige
beantwoording van deze vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid aangaande het verbeterplan
Wi2013 en Wi2021. Zij hebben daarover nog een aantal vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de lening bij een verwijtbare termijnoverschrijding
onder voorwaarden gedeeltelijk of geheel kan worden kwijtgescholden. De leden van
de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd hoe en aan de hand waarvan wordt bepaald welk
bedrag de inburgering plichtige moet voldoen en hoe het rechtsgelijkheidsbeginsel
hieromtrent wordt gewaarborgd.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af hoe wordt geborgd dat verlaging
of matiging van boetes zorgvuldig en volgens het principe van rechtsgelijkheid kan
worden uitgevoerd ondanks dat pas na verloop van tijd beleidsregels worden opgesteld.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben eerder hun zorgen geuit over de financiering
van gemeenten voor goede uitvoering van het nieuwe inburgeringsstelsel, en dan met
name de onderwijsroute. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ervan overtuigd
dat deugdelijke uitvoering door gemeenten gerealiseerd kan worden als gemeenten duidelijkheid
hebben aangaande de financiering, met name voor de lange termijn. Met lange termijn
duidelijkheid kunnen gemeenten langjarige contracten afsluiten wat bijdraagt aan een
efficiënt en kwalitatief hoogwaardig inburgeringsstelsel. Deze leden hebben vragen
welke afspraken met gemeenten hierover worden gemaakt en welk perspectief aan gemeenten
wordt geboden, zowel voor de financiering van 2023 als de periode daarna.
II Antwoord/Reactie van de Minister
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven of er al een uitkomst
is van het onderzoek samen met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), vooruitlopend op
inwerkingtreding van het wetsvoorstel wijziging inburgeringswet 2013 in verband met
overgangsrecht, naar de vraag of kan worden geanticipeerd op een versoepeling rond
de aantoonbaar geleverde inspanningen (AGI)-ontheffing voor moeilijk leerbare jongeren.
Zo nee, wanneer wordt een uitkomst verwacht? Hoe wordt daarbij voorkomen dat een versoepeling
ertoe leidt dat deze kwetsbare jongeren nog minder begeleid worden in het leren van
de Nederlandse taal en daardoor nog minder kans hebben op deelname op de arbeidsmarkt?
Antwoord: De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging van het overgangsrecht
is 1 januari 2023. Inmiddels is gebleken dat het beoogde beleid vooruitlopend op formele
inwerkingtreding kan worden toegepast.
Net als de vragensteller is de regering van mening dat een versoepeling er niet toe
moet leiden dat jongeren onvoldoende voorbereid worden om volwaardig te kunnen participeren
in de samenleving. Dat geldt zowel voor de situatie nadat de regeling in werking is
getreden, als de situatie dat er geanticipeerd wordt op de inwerkingtreding. Om in
aanmerking te komen voor de ontheffing moet iemand minimaal 600 uur van een van de
volgende opleidingen voor moeilijk leerbare leerlingen hebben doorlopen: praktijkonderwijs,
voortgezet speciaal onderwijs in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of het
uitstroomprofiel dagbesteding of ISK-onderwijs, gericht op voornoemde onderwijssoorten.
Deze groep verschilt van mensen die op latere leeftijd naar Nederland komen omdat
ze al geruime tijd Nederlands onderwijs hebben gehad en daar is vastgesteld dat ze
over een beperkt leervermogen beschikken.
Deze jongeren kunnen na het volgen van onderwijs op twee manieren worden ontheven
van de inburgeringsplicht. Allereerst via de leerbaarheidstoets waarbij wordt vastgesteld
dat iemand niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen. Een andere
route is minimaal vier keer examenonderdelen te hebben afgelegd en niet hebben behaald.
Via een van deze routes wordt duidelijk dat iemand echt niet in staat is op een A-2
niveau in te burgeren. Daarmee wordt voorkomen dat lichtvaardig van deze ontheffingsgrond
gebruik wordt gemaakt.
Vraag 2. De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven wanneer er
duidelijkheid komt over de vraag of de verlaging van het benodigde aantal examenpogingen
Oriëntatie Nederlandse arbeidsmarkt (ONA) ten behoeve van verlenging van de inburgeringstermijn
met terugwerkende kracht kan worden doorgevoerd.
Antwoord: De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging is 1 januari 2023.
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag van uw Kamer op het wetsvoorstel
aangegeven (Kamerstuk 36 078, nr. 7), is het streven om deze maatregel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 door
te voeren. Of het doorvoeren van deze versoepeling met terugwerkende kracht tot 1 januari
2022 mogelijk is, zal in grote mate afhangen van de uitvoerbaarheid voor DUO. Daarom
is DUO gevraagd om via een uitvoeringstoets in kaart te brengen of zij deze wijziging
met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 kunnen toepassen en hoe. Naar verwachting
zal DUO in de loop van de zomer de uitvoeringstoets opleveren.
Vraag 3. Wanneer verwacht het kabinet de beleidsregels op te stellen voor de mogelijkheid
van verlaging of nihilstelling van de boete? Het kabinet spreekt over «na verloop
van tijd», maar kan dit nader geconcretiseerd worden?
Antwoord: Vanaf het begin van dit jaar is er met DUO, de VNG en Divosa gesproken over
de nadere uitwerking van de mogelijkheid tot nihilstelling. De Wet inburgering 2021
is op 1 januari 2022 in werking getreden. Daarom is het lastig om in te schatten wanneer
er genoeg ervaringen zijn opgedaan om daar beleidsregels voor gemeenten uit te kunnen
destilleren. De eerste inburgeringstermijnen zullen pas in de loop van 2025 gaan aflopen
wat met betrekking tot de beleidsregels van DUO betekent dat er voorlopig nog geen
beleidsregels opgesteld zullen worden. De noodzaak hiervoor is nog niet aanwezig.
Ondertussen zullen we de gemeenten blijven informeren en ondersteunen op dit onderwerp.
In het derde kwartaal van 2022 zal de handreiking «Naleving bij inburgering» van de
VNG geactualiseerd worden met informatie over de uitwerking van de nihilstelling.
Indien er zich voorbeelden in de uitvoeringspraktijk voordoen die bijvoorbeeld aanleiding
geven tot het opstellen van beleidsregels met betrekking tot de nihilstelling, dan
zal ik uw Kamer daarover in de periodieke «uitvoeringsbrief inburgering» informeren.
Vraag 4. Het kabinet schrijft dat de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte
leerweg naar nieuwe informatie toch blijken op te leiden voor minimaal referentieniveau
2F en daarom toch zullen gelden als vrijstellend voor de inburgering. Is dat opleiden
tot 2F werkelijk in alle gevallen zo? Of is het in de praktijk mogelijk om een basisberoepsgerichte
leerweg diploma te halen, dan wel een kaderberoepsgerichte leerweg diploma met vrijstelling
van de talige vakken? Met andere woorden: doet iedereen bij deze opleidingen ook daadwerkelijk
aan het einde examen voor het taalniveau Nederlands op tenminste 2F niveau? Zo nee,
hoe kan in die gevallen worden geborgd dat alsnog wordt opgeleid naar taalniveau B1?
Antwoord: Alle vmbo-leerwegen leiden op tot taalniveau 2F. Dit is het referentieniveau.
Dat betekent dat leerlingen die een diploma behalen van één van deze opleidingen verplicht
examen hebben gedaan op niveau 2F. Dit is een wettelijke eis.
Vraag 5. De leden van de fractie van D66 lezen dat er sprake kan zijn van een gehele
of gedeeltelijke kwijtschelding van de lening bij termijnoverschrijding. Deze leden
lezen dat de asielstatushouder hier zelf een aanvraag voor moet indienen. Deze leden
vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat men op de hoogte is van dit recht en welke stappen
door de asielstatushouder moeten worden doorlopen om daarvoor in aanmerking te komen.
Tevens vragen deze leden op welke termijn een aanpassing hiervan in de wet verwacht
mag worden, zodat kwijtschelding automatisch kan worden toegekend.
Antwoord: Sinds 1 januari 2022 kan de asielstatushouder een aanvraag indienen tot
gedeeltelijke (of gehele) kwijtschelding van de lening na een verwijtbare termijnoverschrijding.
Deze aanvragen worden ingediend bij en behandeld door DUO. DUO beoordeelt de aanvragen
conform artikel 4.16a van de Regeling inburgering. Zodra er sprake is van een verwijtbate
termijnoverschrijding wijst DUO de betrokkene op de mogelijkheid tot het aanvragen
van gedeeltelijke (of gehele) kwijtschelding. De communicatie hieromtrent op de website
van DUO is hierop aangepast; er is een aanvraagformulier ontwikkeld en geplaatst.
Daarnaast wordt in de brief die door DUO wordt verzonden bij een eerste termijnoverschrijding
verwezen naar de mogelijkheid om gedeeltelijke kwijtschelding aan te vragen.
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag van uw Kamer op het wetsvoorstel
aangegeven, is het streven om DUO artikel 4.16a van de Regeling inburgering per 1 januari
2023 standaard voor alle asielstatushouders toe te laten passen, waardoor een aanvraag
daarvoor vanuit de asielstatushouder niet meer nodig is. Waar mogelijk zal DUO gedeeltelijke
kwijtschelding van de lening toepassen op basis van informatie die reeds bekend is.
Daarnaast zal de asielstatushouders door DUO gewezen worden op de mogelijkheid om
(aanvullende) informatie aan te leveren die relevant kan zijn voor de beoordeling
omtrent gedeeltelijke (of gehele) kwijtschelding van de lening.
Vraag 6. De leden van de D66-fractie lezen dat wordt bezien hoe de asielstatushouders
kunnen worden geïnformeerd over de gevolgen voor de bijstand en/of toeslagen. Deze
leden vragen of het klopt dat de lening die uiteindelijk niet terugbetaald hoeft te
worden dan volgens deze systematiek tot het verzamelinkomen wordt gerekend. Deze leden
vragen waarom hiervoor is gekozen in de inburgeringswet 2013 en of dit niet ook zou
moeten worden aangepast om onbedoelde inkomenseffecten voor inburgeraars die succesvol
en binnen de termijn inburgeren te voorkomen.
Antwoord: De lening (de schuld) van asielstatushouder wordt volledig kwijtgescholden
als binnen de inburgeringstermijn of de verlengde termijn aan de inburgeringsplicht
wordt voldaan. Kwijtschelding heeft in die gevallen geen verdere financiële gevolgen
voor de asielstatushouder; de kwijtgescholden lening wordt niet tot het verzamelinkomen
gerekend.
De verwijzing naar de gevolgen van kwijtschelding van de lening voor de bijstand en
toeslagen ziet op de mogelijk situatie waarin de asielstatushouder geld van DUO ontvangt.
Voor 1 januari 2022 moest een asielstatushouder bij een verwijtbare termijnoverschrijding
– ook als deze gering was – de gehele lening terugbetalen. Per 1 januari 2022 is dit
gewijzigd door een aanpassing van artikel 4.16a van de Regeling inburgering. Dit artikel
biedt de mogelijkheid om na een verwijtbare termijnoverschrijding onder voorwaarden
toch de lening gedeeltelijk (of geheel) kwijt te schelden. Bij de berekening van de
kwijtschelding wordt gekeken naar de oorspronkelijke schuld ten tijde van de termijnoverschrijding.
De regeling is van toepassing op nieuwe gevallen en asielstatushouders die momenteel
hun lening nog aan het terugbetalen zijn. Omdat de regeling per 1 januari 2022 in
werking is getreden kan dit voor asielstatushouders die toen al bezig waren met terugbetaling
van de lening, ertoe leiden dat iemand – rekening houdend met de kwijtschelding –
al te veel van de lening heeft terugbetaald. Het te veel betaalde bedrag wordt terugbetaald
aan de asielstatushouder.
Het is in dat geval niet uitgesloten dat dit gevolgen heeft voor eventuele toeslagen
en bijstand die een asielstatushouder ontvangt. Wat betreft eventuele toeslagen is
dat het geval wanneer het vermogen van de asielstatushouder door teruggave van het
bedrag boven de vermogensgrenzen uitstijgt. De verwachting is dat dit in de praktijk
slechts in incidentele gevallen zal voorkomen, en dat de gevolgen hiervan beperkt
zullen zijn, omdat het om beperkte bedragen gaat en de vermogensgrenzen voor de toeslagen
hoog liggen.
Wat betreft eventuele bijstand die een asielstatushouder ontvangt, ligt de grens voor
vrijgesteld vermogen lager, waardoor een terugbetaling van teveel betaalde lening
aan de asielstatushouder sneller kan leiden tot het onderbreken van de bijstandsverlening.
Daar staat tegenover dat de kans groot is dat asielstatushouders die in de bijstand
zitten na een draagkrachttoets weinig tot niets maandelijks van de schuld hoeven af
te lossen, waardoor in die gevallen nog niet veel van de lening is afgelost. In die
gevallen is er ook geen sprake van grote bedragen die aan de asielstatushouder worden
terugbetaald. In de gevallen waar sprake is van terugbetaling van te veel afgeloste
lening aan de asielstatushouder, zal betrokkene tijdig op de hoogte worden gebracht
van de mogelijke gevolgen. Op basis van de casussen die naar voren komen zal samen
met DUO worden bezien hoe dit nader vorm te geven.
Vraag 7. De leden van de D66-fractie vragen tevens wat de uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (ECLI:NL:RVS:2022:1079) voor gevolgen
heeft voor het beleid. De leden van de D66-fractie vragen zich af of de kwijtschelding
of gedeeltelijke kwijtschelding nu ook daadwerkelijk beleid is aangezien het ministerie
nog steeds rechtszaken hierover voert met inburgeringsplichtigen.
Antwoord: Per 1 januari 2022 is het nieuwe beleid in werking getreden. Op dit moment
lopen er nog meerdere juridische procedures over terugbetaling van de lening. Uitgangspunt
van de regering is dat deze zaken zoveel mogelijk worden afgedaan in lijn met de per
1 januari 2022 vastgelegde criteria tot gedeeltelijke kwijtschelding van de lening
in artikel 4.16a van de Regeling inburgering. Dit betekent dat in sommige gevallen
lopende zaken worden ingetrokken of niet in hoger beroep wordt gegaan en dat in andere
gevallen de procedure wordt voortgezet. Ook de afhandeling van bezwaarschriften over
kwijtschelding van de lening vindt plaats aan de hand van de criteria in de regeling.
Vraag 8. De leden van de D66-fractie lezen dat er wederom veel wetgeving is vertraagd
waardoor veel inburgeraars hier nadeel van ondervinden. Deze leden spreken uit zeer
teleurgesteld te zijn hierover. Deze leden lezen dat met DUO wordt onderzocht om,
vooruitlopend op de vertraagde wetgeving, een AGI-ontheffing voor moeilijk leerbare
jongeren kan worden afgegeven. Deze leden onderstrepen het belang hiervan en wijzen
op een eerdere motie die is ingediend ten aanzien van jongeren die praktijkonderwijs
volgen. Zij vragen naar het verwachte tijdpad van deze verkenning en verzoeken hier
nog voor het zomerreces over geïnformeerd te worden.
Antwoord: De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging van het overgangsrecht
is 1 januari 2023. Zoals in reactie op vraag 1 hierboven al aangegeven, inmiddels
is gebleken dat het beoogde beleid vooruitlopend op formele inwerkingtreding kan worden
toegepast.
Vraag 9. De leden van de D66-fractie lezen tevens dat de gegevensdeling met gemeente
over de Einde Lening Inburgeringsplicht (ELIP-)groep vertraging oploopt. Deze leden
vragen of gegevensdeling met gemeenten zoals dit heeft plaatsgevonden in het kader
van de toeslagenaffaire een mogelijke optie vormt om toch gegevens over de ELIP-groep
met gemeenten te delen. Tevens vragen deze leden of gemeenten met ELIP-groepen niet
geïnformeerd kunnen worden over de omvang van de ELIP-groep en of die gemeenten niet
ook via eigen kanalen mensen kunnen benaderen. Tot slot vragen deze leden of het kabinet
alles op alles zet om de gegevensdeling met gemeenten toch mogelijk te maken. Is er
bijvoorbeeld contact geweest met de Autoriteit Persoonsgegevens om te zoeken naar
een oplossing?
Antwoord: Het is helaas niet mogelijk om vooruitlopend op de wettelijke grondslag
gegevens direct uit te wisselen met gemeenten, nu de Algemene verordening gegevensbescherming
een duidelijke en nauwkeurige wettelijke grondslag voor de uitwisseling van persoonsgegevens
vereist, en de toepassing ervan voorspelbaar moet zijn voor degenen op wie de gegevensverwerking
van toepassing is. Om die reden kan er voor deze gegevensverstrekking ook geen gebruik
gemaakt worden van een wettelijke grondslag uit een ander domein. Gemeenten zullen
tot 1 januari 2023 moeten werken via de huidige wijze van gegevensdeling, waarbij
DUO de inburgeraar voorziet van de benodigde gegevens en de inburgeraar vervolgens
vraagt zich hiermee te melden bij de gemeente. In kennissessies van onder meer Divosa
worden gemeenten uitgenodigd ervaringen in het bereiken van de ELIP-groep te delen.
Gemeenten met veel ervaring in het begeleiden van personen uit de ELIP-groep deelden
in recente sessies goede manieren om met de inzet van verschillende kanalen toch de
ELIP-groep te bereiken. Ik ben voornemens om in afstemming met de VNG en Divosa te
kijken hoe het huidige proces in de tussenliggende periode tot de inwerkingtreding
van het wetsvoorstel kan worden verbeterd door bijvoorbeeld het uitwisselen van goede
voorbeelden en geleerde lessen.
Het is bovendien mogelijk om op geaggregeerd niveau (aantal ELIP’s per gemeente) gegevens
te delen met gemeenten en deze gegevens zijn voor gemeenten al beschikbaar. Voor de
decentralisatie-uitkering ten behoeve van de ondersteuning van ELIP’s ontvangen gemeenten
jaarlijks een bedrag, waarbij de verdeling over gemeenten is gebaseerd op het aantal
ELIP’s dat woonachtig is in hun gemeente per 1 januari. Deze bedragen staan voor 2022
vermeld in de meicirculaire Gemeentefonds 2022.
Vanzelfsprekend vindt de regering het ook belangrijk dat de gegevensdeling tussen
DUO en gemeenten zo snel mogelijk geregeld wordt. Op dit moment ligt er een wetsvoorstel
in uw Kamer dat gegevensdeling met de gemeenten mogelijk maakt. De verwachting is
dat dit per 1 januari 2023 gerealiseerd kan worden.
Vraag 10. De leden van de D66-fractie lezen dat wordt afgezien van de introductie
van een hardheidsclausule zodat volledig kan worden afgezien van het opleggen van
een boete, omdat nihilstelling al een optie is. Deze leden vragen of de voorwaarden
voor het op nihil stellen van een boete gelijk zijn aan de voorwaarden die eerder
waren opgenomen voor de toepassing van de hardheidsclausule. Zo nee, wat zijn de verschillen?
Tevens vragen deze leden of het opgelegd krijgen van een boete, ook al is deze op
nihil gesteld, nog verdere gevolgen kan hebben. En als deze mogelijkheid al bestaat,
hoe vaak is dit dan al voorgekomen?
Antwoord: De nihilstelling kan inderdaad toegepast worden in gevallen waar anders
de hardheidsclausule toegepast had kunnen worden. Het gaat in beide situaties immers
om bijzondere c.q. uitzonderingsgevallen. Het opleggen van een boete die op nihil
gesteld wordt heeft geen verdere gevolgen voor de inburgeraar. Voor zover op dit moment
bekend is deze mogelijkheid nog niet toegepast onder de Wi2021. Dit is logisch, omdat
het zwaartepunt van de handhaving in het kader van de Wi2021 – met uitzondering van
handhaving vanwege het niet verschijnen bij of onvoldoende meewerken aan de brede
intake – later in het inburgeringsproces ligt, terwijl de eerste inburgeraars onder
de Wi2021 net gestart zijn met hun inburgeringstraject onder deze wet.
Vraag 11. Deze leden lezen dat beleidsregels zullen worden opgesteld die kunnen worden
gehanteerd bij verlaging of nihilstelling van de boete, en dat hier pas mee wordt
gestart als er sprake is van casuïstiek. Deze leden begrijpen die keuze niet. De leden
van de D66-fractie constateren dat er al een duidelijk doel voor ogen is wat in de
wet is opgenomen. Deze leden vragen waarom in de beleidsregels niet wordt opgenomen
naar welk doel wordt gestreefd en dit later verder wordt ingevuld, zodat niet de eerste
gevallen geconfronteerd worden met een regelvacuüm. Tevens vragen deze leden op welke
wijze beleidsregels worden vormgegeven (besluit/ministeriële regeling/anders).
Antwoord: De Wi2021, in combinatie met verschillende bepalingen uit de Algemene wet
Bestuursrecht (Awb), bevat reeds voldoende mogelijkheden om de evenredigheid bij boeteoplegging
te waarborgen én in voorkomende gevallen de boete op nul vast te stellen: ook zonder
dat er sprake is van een in een beleidsregel neergelegde lijn kan er al gebruik gemaakt
worden van de mogelijkheid tot nihilstelling. In de Wi2021 zijn er specifieke regels
omtrent het opleggen van boetes, inclusief meewegen van de mate van verwijtbaarheid
bij bepalen van de hoogte van boetes. Daarom acht de regering de kans dat een regelvacuüm
zal ontstaan klein.
De beleidsregels worden niet verwerkt in een algemene maatregel van bestuur of een
ministeriële regeling (algemeen verbindend voorschrift). Onder beleidsregel wordt
verstaan een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend
voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg
van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan
(art. 1:3 Awb). In artikel 4:81 van de Awb is geregeld wie bevoegd is of kan worden
tot het vaststellen van beleidsregels. Dat is het bestuursorgaan met betrekking tot
een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende dan wel door hem
gedelegeerde bevoegdheid, in dit geval DUO en de gemeenten.
Vraag 12. De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat basisberoepsgerichte
leerweg en kaderberoepsgerichte leerweg ook als vrijstellende opleidingen voor de
inburgeringsplicht worden aangemerkt. Deze leden zijn wel teleurgesteld dat dit niet
eerder bekend was voor inburgeraars. Deze leden vragen hoe deze nieuwe informatie
onder de aandacht wordt gebracht bij onderwijsinstellingen en leerlingen, en of de
Minister wil terugkoppelen wat de reacties hierop waren van de onderwijsinstellingen.
Zijn er bijvoorbeeld al leerlingen toch onverhoopt gestopt met de opleiding om aan
hun inburgeringsplicht te voldoen en hebben leerlingen goed begrip van de betekenis
van de ontheffing?
Antwoord: Er zijn verschillende nieuwsberichten over dit onderwerp uitgegaan naar
onder andere onderwijsinstellingen. Verder is er een Q&A beschikbaar gesteld hierover
op de website van Divosa en zal er een aantal webinars plaatsvinden voor onderwijsinstellingen
waarin dit (o.a. vanuit het Ministerie van SZW) extra onder de aandacht wordt gebracht
en wordt toegelicht. Uit de eerste reacties van de onderwijsinstellingen bleek dat
zij over het algemeen blij zijn dat de opleidingen weer vrijstellend worden. Er zijn
tot nu toe nog geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat leerlingen zijn gestopt
met hun opleiding. Dit heeft waarschijnlijk ook te maken met het feit dat het proces
van de inburgeringsplicht een tijd heeft stilgelegen naar aanleiding van een complicatie
(zie ook de brief aan uw Kamer «Overgangsrecht Wet inburgering 2021» d.d. 26 januari
2022).
Vraag 13. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat een aangepaste hardheidsclausule
alsnog is verwijderd voor de Wi2021 (en Wi2013) na advies daartoe van de Raad van
State. Met DUO en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is besproken om uitwerking
van de ruimte die er reeds is om een boete te verlagen of op nihil te leggen in beleidsregels
vast te leggen om dit in de praktijk ook te borgen. Deze beleidsregels worden pas
na verloop van tijd opgesteld op basis van casussen; wordt hiermee niet een risico
genomen in de tussentijd? Aan welke termijn denken het kabinet en VNG/DUO? Wanneer
is duidelijk hoe dit het beste gemonitord kan worden?
Antwoord: Met betrekking tot het eerste gedeelte van uw vraag, verwijs ik u graag
naar het antwoord op vraag nummer 3. Met betrekking tot de vraag over de monitoring
kan ik u het volgende melden. Tijdens de uitwerking van de nihilstelling zal gekeken
worden hoe dit het beste kan worden gemonitord. In het kader daarvan, zullen zowel
gemeenten als DUO in ieder geval periodiek informatie aanleveren bij het CBS over
de hoogte van boetes. Daarnaast worden signalen over de uitvoering van het stelsel
en de knelpunten daarbij ook op andere manieren opgehaald. Hiertoe worden op zowel
uitvoerend lokaal en regionaal, als op landelijk niveau structuren ingericht. Binnen
deze structuren is ruimte om signalen af te geven over alle mogelijk uitvoeringskwesties,
waaronder ook handhaving.
Vraag 14. De leden van de CDA-fractie hebben nog wel een aantal vragen over de te
volgen onderwijsroute. Tijdens het commissiedebat op 20 april 2022 hebben de leden
van de CDA-fractie aan het kabinet gevraagd om de gemeenten tijdig duidelijkheid te
geven over de financiering van de onderwijsroute voor de langere termijn. Het kabinet
gaf aan hierop terug te komen bij de Voorjaarsnota. Deze leden merken op dat in de
Voorjaarsnota wel aandacht wordt besteed aan financiering op de korte termijn, maar
dat er nog steeds geen duidelijkheid wordt gegeven over de financiering op de lange
termijn. Gemeenten hebben voor de langere termijn duidelijkheid nodig om meerjarige
contracten af te kunnen sluiten. Kan het kabinet deze duidelijkheid op korte termijn
verschaffen, zodat gemeenten weten waar zij aan toe zijn en hiernaar kunnen handelen?
En kan dat nog voor de zomer?
Antwoord: In het commissiedebat Inburgering en Integratie van 20 april jl. is toegezegd
voor de zomer duidelijkheid te geven over de financiering van de onderwijsroute na
2023. Ik heb besloten om aanvullend budget van € 35 mln. beschikbaar te stellen aan
gemeenten voor de overbruggingsfase tot en met 2025. Dit is aanvullend op het budget
van € 24 mln. dat eerder is aangekondigd. Met deze middelen kunnen gemeenten gedurende
de overbruggingsperiode aan hun wettelijke aanbodplicht onder de Wi2021 voldoen.
De looptijd van het overbruggingsbudget is van 2023 tot en met 2025 en parallel aan
dit proces vindt de uitwerking van een voorstel voor de toekomst van de onderwijsroute
plaats. Voor details verwijs ik naar mijn recente Kamerbrief Stand van zaken onderwijsroute
inburgering, dd. 29 juni 2022 (Kamerstuk 32 824, nr. 364).
Vraag 15. Ook hebben de leden van de CDA-fractie nog een vraag over een landelijk
dekkend aanbod van de onderwijsroute. Voorkomen moet worden dat inburgeraars die in
aanmerking komen voor de onderwijsroute tussen wal en schip vallen. Kan het kabinet
aangeven binnen welke termijn er daadwerkelijk sprake is van een landelijk dekkend
aanbod van de onderwijsroute?
Antwoord: Uit een inventarisatie door Divosa blijkt dat de Onderwijsroute in 20% van
de regio’s is gecontracteerd. In 80% van de regio’s is de Onderwijsroute niet gecontracteerd.
Van deze laatste regio’s is bij 79% het inkoopproces weer opgestart nadat er incidenteel
extra geld is vrijgekomen. 21% Wacht op meerjarige financiële duidelijkheid. De verwachting
is dat het inkoopproces in andere regio’s, nu er meer duidelijkheid is over het financiële
kader, eveneens kan worden afgerond zodat er sprake is van een meer dekkend aanbod
van de onderwijsroute.
Vraag 16. De Minister heeft in het commissiedebat op 20 april aangegeven goed te gaan
kijken naar de kostprijs voor ROC’s die anders zijn dan van de private markt, dit
mede naar aanleiding van vraag van deze leden of er wellicht een verband is tussen
de stap van een aantal ROC’s om een rechtszaak aan te spannen tegen gemeenten inzake
de kostprijs van B1 en zelfredzaamheidsroute (Z-)route en de vragen die gerezen zijn
over (lage) betaling van Nederlands als Tweede Taal (NT2-)docenten via zelfstandige
zonder personeel (ZZP)-constructies in de private markt. De Minister gaf aan dat prijsverschil
niet alleen door salarissen verklaard kan worden. De Minister geeft aan hierop terug
te komen in de voortgangsbrief inzake de onderwijsroute, maar wil de Minister dan
ook op deze thematiek inzake (kostprijs) B1 en Z-route ingaan?
Antwoord: In deze vraag worden een aantal verschillende kwesties aangestipt. Hierbij
geef ik aan hoe ik de Kamer over deze diverse kwesties informeer. In de recente Uitvoeringsbrief
inburgering ben ik ingegaan op de arbeidsvoorwaarden van NT2 docenten die in de private
markt voor inburgeringsonderwijs werkzaam zijn in loondienst of als zzp’er.
Verder wil ik met de marktmonitor inzicht krijgen in de werking en ontwikkeling van
de inburgeringsmarkt. De marktmonitor gaat niet alleen het gemeentelijk segment voor
asielstatushouders in het kader van de Wet inburgering 2021 volgen, maar ook het segment
voor gezinsmigranten in het kader van de Wet inburgering 2021 en het segment voor
asiel- en gezinsmigranten in het kader van de Wet inburgering 2013. Hierbij wordt
voor elk van de drie leerroutes onder meer gekeken naar de beschikbaarheid en de kwaliteit
van het aanbod en naar de prijzen die de aanbieders in rekening brengen. Ook wordt
het risico op een race naar de bodem gemonitord; naast prijzen en kwaliteit van het
aanbod zullen daarvoor ook de financiële positie van aanbieders, de arbeidsvoorwaarden
van docenten en begeleiders en het toetreden tot en het terugtrekken van aanbieders
uit de markt gevolgd worden. Er zijn vijf rapportages voorzien voor deze marktmonitor,
waarvan de eerste rapportage is gepland in het najaar van dit jaar en de tweede in
de eerste helft van 2023. De andere rapportages verschijnen in 2025, 2026 en 2027.
Alle rapportages worden vanzelfsprekend met de Tweede Kamer gedeeld.
Tot slot is de Kamer over de stand van zaken rondom de onderwijsroute geïnformeerd
middels een aparte Kamerbrief.
Vraag 17. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de lening bij een verwijtbare
termijnoverschrijding onder voorwaarden gedeeltelijk of geheel kan worden kwijtgescholden.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd hoe en aan de hand waarvan wordt
bepaald welk bedrag de inburgering plichtige moet voldoen en hoe het rechtsgelijkheidsbeginsel
hieromtrent wordt gewaarborgd.
Antwoord: Sinds 1 januari 2022 kan de asielstatushouder een aanvraag indienen tot
gedeeltelijke (of gehele) kwijtschelding van de lening na een verwijtbare termijnoverschrijding.1 DUO beoordeelt de aanvragen conform artikel 4.16a van de Regeling inburgering. Daarin
wordt gesteld dat gedeeltelijke (of gehele) kwijtschelding na een verwijtbare termijnoverschrijding
onder voorwaarden mogelijk is. Bij de vaststelling van de hoogte van de kwijtschelding
van de schuld wordt gekeken naar de mate van verwijtbaarheid – onder andere hoeveel
examenonderdeel nog niet zijn behaald binnen de termijn – en binnen hoeveel maanden
alsnog is voldaan aan de inburgeringsplicht (of iemand daarvan ontheven of vrijgesteld
is). De hoogte van de kwijtschelding van de schuld wordt vastgesteld aan de hand van
een staffel, opgenomen in bijlage 19 bij de Regeling inburgering. In bijzondere omstandigheden
kan ten gunste van de asielstatushouder worden afgeweken van de voorwaarden of kan
de terugbetalingsplicht teniet worden gedaan. DUO beoordeelt de aanvragen dus in eerste
instantie aan de hand van kwantificeerbare gegevens, waardoor de rechtsgelijkheid
wordt gewaarborgd. Ten gunste van de asielstatushouder kan van deze criteria worden
afgeweken waardoor DUO maatwerk kan leveren als de omstandigheden daartoe aanleiding
geven.
Vraag 18. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af hoe wordt geborgd dat
verlaging of matiging van boetes zorgvuldig en volgens het principe van rechtsgelijkheid
kan worden uitgevoerd ondanks dat pas na verloop van tijd beleidsregels worden opgesteld.
Antwoord: Zoals in het antwoord op vraag 11 aangegeven, biedt de Wi2021 in combinatie
met verschillende bepalingen uit de Awb, voldoende mogelijkheden om de evenredigheid
bij boeteoplegging te waarborgen én in voorkomende gevallen de boete op nul vast te
stellen. In de Wi2021 zijn er specifieke regels omtrent het opleggen van boetes, inclusief
het meewegen van de mate van verwijtbaarheid bij bepalen van de hoogte van boetes.
Daarom is het kabinet van mening dat het zorgvuldigheids- en rechtsgelijkheidsbeginsel
al goed geborgd zijn.
Vraag 19. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben eerder hun zorgen geuit over
de financiering van gemeenten voor goede uitvoering van het nieuwe inburgeringsstelsel,
en dan met name de onderwijsroute. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ervan
overtuigd dat deugdelijke uitvoering door gemeenten gerealiseerd kan worden als gemeenten
duidelijkheid hebben aangaande de financiering, met name voor de lange termijn. Met
lange termijn duidelijkheid kunnen gemeenten langjarige contracten afsluiten wat bijdraagt
aan een efficiënt en kwalitatief hoogwaardig inburgeringsstelsel. Deze leden hebben
vragen welke afspraken met gemeenten hierover worden gemaakt en welk perspectief aan
gemeenten wordt geboden, zowel voor de financiering van 2023 als de periode daarna.
Antwoord: In het commissiedebat Inburgering en Integratie van 20 april jl. is toegezegd
voor de zomer duidelijkheid te geven over de financiering van de onderwijsroute na
2023. Ik heb besloten om aanvullend budget van € 35 mln. beschikbaar te stellen aan
gemeenten voor de overbruggingsfase tot en met 2025. Dit is aanvullend op het budget
van € 24 mln. dat eerder is aangekondigd. Met deze middelen kunnen gemeenten gedurende
de overbruggingsperiode aan hun wettelijke aanbodplicht onder de Wi2021 voldoen.
De looptijd van het overbruggingsbudget is van 2023 tot en met 2025 en parallel aan
dit proces vindt de uitwerking van een voorstel voor de toekomst van de onderwijsroute
plaats. De tijd voor de structurele uitwerking is nodig om tot een gewogen en gefundeerd
voorstel te komen voor de wijze waarop de toegang tot onderwijs voor inburgeraars
in de toekomst het beste kan worden georganiseerd. Voor details verwijs ik naar mijn
recente Kamerbrief over dit onderwerp.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier