Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie inzake de brief aan de Provincie Utrecht over de taakstelling huisvesting vergunninghouders (Kamerstuk 32847-747)
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 930
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 juli 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 17 mei 2021 met een reactie op verzoek van de commissie inzake de brief aan de
Provincie Utrecht over de taakstelling huisvesting vergunninghouders (Kamerstuk 32 847, nr. 747).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 juni 2021 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 8 juli 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Hagen
Adjunct-griffier van de commissie, Honsbeek
Inleiding
De afgelopen weken is de situatie in de gehele migratieketen (in-, door- en uitstroom)
verder onder druk komen te staan. De acuut verslechterende situatie in de asielopvang
maakt het noodzakelijk dat er tijdelijk een nationale crisisstructuur is ingericht.
Hierin zijn ook de medeoverheden en veiligheidsregio’s betrokken. Over de aanpak die
ons voor ogen staat om de problematiek van asielopvang en huisvesting van vergunninghouders
te verlichten bent u bij brief van 24 juni jl. geïnformeerd (Kamerstuk 32 847, nr. 921).
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van een schriftelijk overleg
van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over uw reactie
op de brief aan de Provincie Utrecht. Ik dank de leden van de VVD-fractie, de SGP-fractie
en de BIJ1-fractie voor hun bijdragen.
Ik ga gaarne in op de gestelde vragen van de leden van de verschillende fracties.
Huisvesting van vergunninghouders
De leden van de VVD-fractie willen weten hoeveel statushouders er op dit moment in
een AZC zitten en in- en uitstromen. Deze leden zien dit antwoord graag opgesplitst.
De leden van de VVD-fractie willen daarom weten hoeveel mensen van deze groep alleenstaande
minderjarigen zijn, hoeveel ouders met kinderen zijn, hoeveel alleenstaand zijn en
hoeveel stellen zonder kinderen zijn.
De leden van de VVD-fractie willen weten hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers en
illegalen er op dit moment in een AZC zitten en in- en uitstromen. Deze leden zien
dit antwoord graag opgesplitst. De leden van de VVD-fractie willen daarom weten hoeveel
mensen van deze groep alleenstaande minderjarigen zijn, hoeveel ouders met kinderen
zijn, hoeveel alleenstaand zijn en hoeveel stellen zonder kinderen zijn.
De leden van de VVD-fractie willen weten hoeveel asielzoekers er op dit moment in
een AZC zitten en in- en uitstromen. Deze leden zien dit antwoord graag opgesplitst.
De leden van de VVD-fractie willen daarom weten hoeveel mensen van deze groep alleenstaande
minderjarigen zijn, hoeveel ouders met kinderen zijn, hoeveel alleenstaand zijn en
hoeveel stellen zonder kinderen zijn.
Op 1 juni 2022 verbleven 41.160 vreemdelingen bij COA. De samenstelling was als volgt1:
– 23.750 vreemdelingen met een lopende asielprocedure; waarvan 1.420 alleenstaande minderjarige
vreemdelingen en 19.170 meerderjarige en 3.160 minderjarige vreemdelingen (niet alleenstaand);
– 14.310 vergunninghouders; waarvan 140 alleenstaande minderjarige vreemdelingen, 9.930
meerderjarige en 4.240 minderjarige vreemdelingen (niet alleenstaand);
– 2.810 uitgeprocedeerde vreemdelingen bij COA; waarvan 30 alleenstaande minderjarige
vreemdelingen, 1.460 meerderjarige en 1.320 minderjarige vreemdelingen (niet alleenstaand);
– 280 overige vreemdelingen, zoals gezinnen met minderjarige kinderen zonder asielachtergrond
of slachtoffers van mensenhandel.
Ik hecht eraan te vermelden dat een steeds groter wordend aandeel van vergunninghouders
langer dan de afgesproken 14 weken na vergunningverlening in de COA-opvang verblijft.
Deze achterblijvende uitstroom legt druk op de opvangcapaciteit van het COA. Voor
asielzoekers wier verblijfsvergunning is afgewezen geldt een 28 dagen vertrektermijn
gedurende welke zij nog onderdak van het COA krijgen. Met andere woorden, het capacitaire
beslag dat deze groep op het COA legt is beperkt in de tijd.
Het aantal gezinnen en stellen is niet uit de geautomatiseerde gegevenssystemen af
te leiden en zou een uitgebreide analyse vragen.
In de maand mei stroomden 4.000 vreemdelingen in bij het COA en 3.540 vreemdelingen
stroomden uit. In de maand mei stroomden 2.550 vergunninghouders uit van het COA naar
een gemeente.2 (Bron: COA, peildatum)
De leden van de VVD-fractie constateren dat voor gemeenten op het gebied van huisvesting
van statushouders de taak(stelling) zwaarder is geworden door het oplopen van het
huizentekort. Deze leden willen weten hoe deze gemeenten extra ondersteund worden.
Is dit enkel met extra geld of ook met ambtelijke bijstand?
Ik ben mij zeer bewust van de grote druk die de taakstelling op gemeenten legt, vanwege
de beperkte (sociale) woningvoorraad en tegelijkertijd de noodzaak om ook andere aandachtsgroepen
zo spoedig mogelijk aan huisvesting te helpen. Daarom heb ik afgelopen najaar een
bedrag van 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het vergroten van het woningaanbod
voor aandachtsgroepen, waarvan 15 miljoen euro is gereserveerd specifiek voor de huisvesting
van statushouders. Uiteindelijk is er € 14,9 miljoen uitgekeerd aan 13 gemeenten door
het hele land, om bijna 800 (tijdelijke) woonruimtes voor statushouders te realiseren,
in combinatie met 600 woonruimtes voor andere aandachtsgroepen. Voorwaarde voor de
regeling was dat de eerste woningen in 2022 worden opgeleverd, en uiterlijk 2023 het
hele project moet zijn afgerond. De nieuwe regeling aandachtsgroepen van 37 miljoen
gaat in september open, wij kijken naar de mogelijkheid om dit te vervroegen naar
1 augustus.
Daarnaast is een aantal ondersteuningsmaatregelen uitgewerkt waarmee op de korte en
middellange termijn meer vergunninghouders en/of andere aandachtsgroepen gehuisvest
kunnen worden:
– Hotel- en accommodatieregeling: Met deze regeling kunnen gemeenten vergunninghouders tijdelijk onderbrengen met
een vergoeding vanuit het Rijk, in afwachting van definitieve huisvesting. Recentelijk
is de hotel- en accommodatieregeling (hierna: HAR) aangepast. De periode voor aanvragen
is met 3 maanden verlengd en de HAR is voor meerdere doelgroepen toegankelijk gemaakt.
Een plaatsing in de HAR telt direct mee voor de taakstelling. Voor het aanvragen van
de HAR en voor meer informatie kunnen gemeenten terecht op http://www.coa.nl/nl/hotel-en-accommodatieregeling-har.
– Tussenvoorzieningen: realisatie van nieuwe (regionale) tussenvoorzieningen in flexwoningen of getransformeerde
panden biedt de mogelijkheid om vergunninghouders, andere aandachtsgroepen en spoedzoekers
te huisvesten zonder dat de druk op de volkshuisvesting wordt vergroot. Er is een
handreiking voor tussenvoorzieningen en ook de handreiking voor regionale tussenvoorzieningen wordt gepubliceerd. In een
regionale tussenvoorziening kunnen vergunninghouders uit verschillende gemeenten worden
ondergebracht. Daarbij is ook menging met andere doelgroepen mogelijk. In de handreiking
worden ook rekenvoorbeelden gegeven van het tussen gemeenten verrekenen van kosten
in het sociaal domein.
– Rijksvastgoedbedrijf (RVB): Het RVB helpt bij de realisatie van wooneenheden voor vergunninghouders en andere
aandachtsgroepen, ongeacht of dit Rijksbezit is of niet. De ondersteuning varieert
van het inzetten van kennis en expertise tot het ter beschikking stellen van gebouwen
en gronden.
– Taskforce versnelling tijdelijke huisvesting: Gewerkt wordt aan ondersteuning voor gemeenten bij extra transformatie van gebouwen
naar woningen en het realiseren van meer flexwoningen. Het gaat onder andere om het
bij elkaar brengen van vraag en aanbod van locaties en bouwcapaciteit, het uitwerken
van haalbaarheidsstudies en business cases, hulp bij vergunningverleningstrajecten
en ondersteuning van gemeenten bij besluitvorming en uitvoering. Dit kan ook benut
worden voor de huisvesting van aandachtsgroepen.
– Ketenbrede ondersteuningsstructuur: Er wordt gewerkt aan een ketenbrede en integrale ondersteuningsstructuur voor de
opvang van asielzoekers en de huisvesting van vergunninghouders en bijbehorende integratievraagstukken.
Gemeenten kunnen dan bij een centraal punt met al hun vragen over deze onderwerpen
terecht.
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe ervoor gezorgd gaat worden dat de voorspelling
voor het aantal te huisvesten statushouders beter gaat worden en dat het aantal te
huisvesten statushouders stabieler gaat worden.
Graag wil ik vooraf opmerken dat het prognosticeren van de instroom naar Nederland
een complex proces is, waarbij rekening gehouden moet worden met een veelvoud aan
externe factoren. Bij het maken van de prognose van het aantal te huisvesten statushouders
wordt rekening gehouden met de tot op dat moment bekende omstandigheden en inzichten.
Wanneer onvoorzien meer of minder asielzoekers naar Nederland komen, dan is dat niet
altijd meegenomen in de prognoses. De instroom van nareizigers is bijvoorbeeld door
de Covid-19 pandemie lange tijd veel lager geweest dan vooraf geprognosticeerd. Kortom,
een zekere mate van onzekerheid is inherent aan een prognose.
Wat betreft de wijze waarop de voorspelling van het aantal te huisvesten vergunninghouders
tot stand komt, kan ik zeggen dat deze wordt gebaseerd op de uitkomsten van de concept
Meerjaren Productie Prognose (MPP). Het daadwerkelijk aantal te huisvesten vergunninghouders
is afhankelijk van de instroom van asielzoekers, nareizigers en hervestigers in Nederland
en van de gerealiseerde inwilligingscijfers van de IND.
Tussen april 2020 en juni 2021 is hard gewerkt door de Taskforce IND om de achterstanden
weg te werken en het IND-proces te optimaliseren. Hiermee werkt de IND aan het vergroten
van de voorspelbaarheid, waardoor ze betrouwbaarder zullen worden in hun prognoses.
Bij de MPP wordt continue bekeken welke aanscherpingen er gedaan kunnen worden aan
de prognose. Ik wil benadrukken dat het Ministerie van JenV verantwoordelijk is voor
de MPP en de werkwijze van de IND.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de Minister de extra ondersteuning voor de
verhoogde taakstelling huisvesting vergunningshouders voor zich ziet. Is zij van mening
dat de forse stijging van de taakstelling ook extra ondersteuning van het Rijk vraagt?
Er is extra inzet benodigd om gemeenten te ondersteunen in het behalen van de toegenomen
taakstelling. Mede door de druk op de COA-capaciteit wordt deze ondersteuning snel
uitgebouwd om gemeenten te helpen in het versneld huisvesten van statushouders die
aan hun gemeente gekoppeld zijn. Daarbij zetten we onder andere de expertise van de
RVO in vanuit het Expertteam Woningbouw, en ondersteunt ook het RVB gemeenten met
kennis en ervaring; als gevolg van het beheren van de grootste en meest variabele
vastgoedportefeuille van Nederland, beschikt de organisatie over kennis van de gehele
vastgoedketen. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft locaties (gronden en gebouwen) van het
Rijk en van derden geïnventariseerd voor het laten realiseren van flex- en transformatiewoningen
voor vergunninghouders in combinatie met een mix van lokale spoedzoekers. Ook is er
afgelopen najaar een financiële regeling opengesteld om gemeenten te ondersteunen
bij projecten voor huisvesting van aandachtsgroepen, waaronder statushouders. Zie
beantwoording van de VVD-vragen voor toelichting op hoe deze middelen besteed zijn
en verdere ondersteuningsmaatregelen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister in de brief met name ingaat
op de Integrale Handreiking, welke een zo compleet mogelijk overzicht biedt van de
beleidsmatige en financiële mogelijkheden waar gemeenten en provincies een beroep
op kunnen doen, en op het opnieuw beschikbaar stellen van de 50 miljoen euro. Klopt
het dat dit een voorzetting van het beleid in 2020 is, en dat er feitelijk geen extra
ondersteuning vanuit het Rijk is gekomen? Welke extra ondersteuning kan het Rijk bieden
om Utrechtse gemeenten (en wellicht ook andere gemeenten) te helpen bij het realiseren
van de (verhoogde) taakstelling van huisvesting van vergunningshouders?
Het klopt dat het beschikbaar stellen van 50 miljoen euro voor het vergroten van het
woningaanbod voor aandachtsgroepen een voortzetting is van het beleid in 2020. Nieuw
is wel de reservering van 18 miljoen euro specifiek voor de aandachtsgroep statushouders,
waardoor gemeenten gegarandeerd een aanzienlijk deel van de regeling kunnen gebruiken
voor deze doelgroep. Van dit bedrag is een deel beschikbaar gemaakt voor de opdracht
van het RVB die ik in antwoorden op de vragen van de VVD-fractie heb toegelicht, en
14,9 miljoen euro is uitgekeerd aan gemeenten, waaronder ook Utrechtse gemeenten.
Zie beantwoording van de VVD-vragen voor toelichting op hoe deze middelen besteed
zijn en verdere ondersteuningsmaatregelen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er nieuw rijksbeleid lijkt te zijn voor
het regionaal huisvesten van statushouders. Deze leden willen weten hoe de afstemming
met gemeenten en provincies gaat en hoe ervoor gaat worden gezorgd dat regionaal het
huizentekort niet nog meer oploopt.
Er is geen sprake van nieuw Rijksbeleid voor het regionaal huisvesten van vergunninghouders.
Elke gemeente is verantwoordelijk voor de huisvesting van de aan hen toegewezen vergunninghouders.
Gemeenten kunnen onderling wel afspraken maken over de invulling van de taakstelling,
zolang de som van de taakstelling hetzelfde blijft.
Tussenvoorzieningen kunnen wel een regionale functie dienen waar verschillende gemeenten
uit de betreffende regio zich samen inzetten voor de ontwikkeling en het beheer van
één gezamenlijke tussenvoorziening, waarbij de statushouders gelijk meetellen voor
de taakstelling van de gemeente waaraan zij gekoppeld zijn. De gemeenten spannen zich
dan allen in om de statushouders zo snel mogelijk te laten uitstromen naar hun reguliere
woningvoorraad. Een (regionale) tussenvoorziening is een kans om gevluchte mensen
met een verblijfsstatus hun eerste eigen woonruimte te bieden, en tegelijkertijd het
COA te ontlasten.
De leden van de SGP-fractie vinden het onwenselijk dat de hoge taakstelling voor de
huisvesting van vergunninghouders ertoe leidt dat andere (kwetsbare) groepen nog minder
kans maken op een woning op de sociale huurmarkt. Hoe voorkomt de Minister dat de
verhoogde taakstelling hier wel toe leidt?
Gemeenten zijn vrij in de keuze hoe zij aan de taakstelling voldoen. In de praktijk
wordt er veel samengewerkt met corporaties om vergunninghouders te huisvesten. Om
de sociale huurvoorraad te ontzien en de COA-centra te ontlasten, steun ik de ontwikkeling
van zogeheten tussenvoorzieningen, waarmee vergunninghouders tijdelijk kunnen worden
gehuisvest. Ik zie tussenvoorzieningen bovendien ook als potentiële tijdelijke oplossing
voor de huisvesting van andere groepen waarbij het tekort aan woningen reëel is, denk
bijvoorbeeld aan studenten.
Daarnaast ondersteunt de taskforce Versnelling tijdelijke huisvesting gemeenten bij
het realiseren van flexwoningen en het transformeren van gebouwen. Dat doet zij onder
meer door het bij elkaar brengen van vraag en aanbod naar locaties en bouwcapaciteit,
het uitvoeren van haalbaarheidsstudies, ondersteunen bij besluitvormingprocessen en
het doorlopen van vergunningtrajecten. De taskforce richt zich zowel op ontheemden
uit Oekraïne als op andere aandachtgroepen, waaronder vergunninghouders.
Ik vind het van groot belang dat verschillende groepen elkaar niet verdringen op de
lokale woningmarkt. De huisvesting van al deze aandachtsgroepen vraagt om een integrale
benadering. Het programma «Een thuis voor iedereen», dat op 11 mei is gepubliceerd,
heeft als doel te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen
met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning
en begeleiding.
Overigens ondersteunt het kabinet het gemengd huisvesten van verschillende doelgroepen
ook nu al door hier ruimte voor te bieden in financiële regelingen. Bij de regeling
voor huisvesting van statushouders die het Rijk afgelopen najaar heeft opengesteld,
konden gemeenten een subsidieaanvraag doen voor projecten die gemengde bewoning toestond,
met een ondergrens van 33% woningen bestemd voor vergunninghouders.
Het lid van de Fractie BIJ1 betreurt het dat de beantwoording van brieven aan gemeenten
zo’n grote vertraging heeft. Wanneer een gemeente zorgen uit over opgelegde taakstellingen
voor een lopend jaar mag de reactie op deze zorgen geen vier maanden op zich laten
wachten. Het lid vraagt aan de Minister wat ervoor gezorgd heeft dat de beantwoording
zo lang op zich laat wachten en vraagt de Minister binnen veertien dagen de brieven
van gemeenten te beantwoorden.
Ik ben het met u eens dat de snelheid waarmee op formele brieven wordt gereageerd
omhoog kan. Daarnaast ben ik samen met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
voortdurend in gesprek met provincies en gemeenten over de zorgen die er bij de medeoverheden
spelen.
Het lid van de BIJ1-fractie is teleurgesteld dat hier gesproken wordt over een zeer
hoge taakstelling. Het gaat om een noodzakelijke taakstelling die hoog is geworden
door het eerder niet realiseren van taakstellingen en die het gevolg is van gemeentelijk
beleid om juist niet te investeren in sociale huisvesting. Het lid vraagt de Minister
om duidelijk te zijn over de noodzaak van deze taakstelling.
Uiteraard ben ik het met het lid van de BIJ1-fractie eens dat de taakstelling een
noodzakelijk instrument is om nieuwkomers zo snel mogelijk vanuit het COA naar een
eigen woning te begeleiden wanneer zij hun verblijfsvergunning hebben gekregen. Tegelijkertijd
begrijp ik dat de taakstelling een opgave kan vormen voor gemeenten: in sommige gemeenten
wordt er door veel verschillende aandachtsgroepen aanspraak gemaakt op mutaties in
de sociale woningvoorraad, het kan voor gemeenten lastig zijn om de keuze te moeten
maken tussen bijvoorbeeld een pas gescheiden ouder en een vergunninghouder. De taakstelling
wordt ieder half jaar opnieuw bepaald op basis van de prognose van het aantal asielgerelateerde
verblijfsvergunningen dat de IND in deze periode afgeeft. Dit aantal wordt niet beïnvloed
door het sociale woningaanbod. De taakstelling voor 2021 en 2022 is relatief hoog
uitgevallen mede doordat de IND en de Taskforce in 2020 veel meer beslissingen op
asiel hebben genomen, om achterstanden in te lopen. Gemeenten hadden tijd nodig om
het beleid en de werkprocessen aan te passen aan de verhoging van de taakstelling
in 2021. Hierdoor liepen de achterstanden in de eerste helft van 2021 op van 1.640
tot circa 5.500 personen. In de tweede helft van 2021 hebben gemeenten een grote inspanning
geleverd om de achterstanden in te lopen; op 1 januari 2022 was de achterstand 3.728
nog te huisvesten vergunninghouders. Deze achterstand is verder teruggelopen tot 2.733
medio juni.
Het lid van de fractie BIJ1 verwelkomt het aanbod dat aan de gemeenten geboden wordt
om te komen tot zo goed mogelijke huisvesting van vergunninghouders. Er zijn echter
wel zorgen over het desbetreffende aanbod. Het enige concrete voorstel is die van
de tussenvoorziening waar mensen tijdelijk in gehuisvest kunnen worden en daar liggen
grote zorgen. Vergunninghouders hebben veel meegemaakt en hebben, mede met het krijgen
van hun vergunning, recht op goede maar vooral vaste woonruimte. BIJ1 ziet bij gemeenten
vooral de uitdaging om binnen veertien weken woonruimte te vinden in het sociale segment,
omdat wachtlijsten vaak jarenlang zijn. Het lid ziet meerwaarde in het in gebruik
nemen van bedrijfs- en andere leegstaande panden voor sociale bewoning. Ook maakt
dit lid zich zorgen over het tijdelijke en sobere concept dat wordt aangedragen. Daarin
wordt namelijk niet gespecificeerd hoe lang vergunninghouders worden geacht te verblijven
in de tijdelijke tussenvorm, wat het begrip «sober» exact behelst en hoe de term zich
verhoudt tot de woonrechten en het recht op een vast verblijf van vergunningshouders.
Het lid van de BIJ1-fractie heeft de volgende vragen aan de Minister:
– Welke controle zal er zijn op de kwaliteit van deze tussenvormen van huisvesting?
Voor wat betreft de leefkwaliteit van tussenvormen van huisvesting geldt dat flexwoningen/tijdelijke
woningen – net als iedere andere woning – aan het Bouwbesluit moeten voldoen, anders
wordt de omgevingsvergunning niet verleend. Afhankelijk van de exploitatietermijn
is dat het Bouwbesluit voor tijdelijke bouw of het Bouwbesluit voor nieuwbouw (permanente
bouw). Voor alle gevallen geldt dat een (tijdelijk) bouwwerk minimaal aan de voorschriften
in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van het Bouwbesluit moet voldoen. Hier staan onder
andere eisen in t.a.v. de oppervlakte van de woningen, isolatie, lichtinval, brandveiligheid,
vluchtroutes etc. Daarmee wordt dus een minimale woonkwaliteit gegarandeerd.
Naar verwachting zullen de nieuwe tussenvoorzieningen voornamelijk worden gerealiseerd
en beheerd door woningcorporaties. Corporaties zijn verantwoordelijk voor het waarborgen
en controleren van de kwaliteit van hun hele woningvoorraad.
– Is er een termijn verbonden aan hoelang mensen in deze tussenvorm van huisvesting
zullen verblijven?
Aan tussenvoorzieningen waarbij het initiatief vanuit gemeenten komt is geen termijn
verbonden, dit is een lokale afweging. Uiteraard is het streven om mensen zo snel
mogelijk door te laten stromen naar een reguliere huurwoning en dienen gemeenten die
een tussenvoorziening realiseren afspraken te maken over hoe zij zich hiervoor gaan
inspannen. Het zal van het type wooneenheden in de tussenvoorziening en de beschikbare
woningvoorraad in de gemeente afhangen hoe lang een statushouder (al dan niet met
gezinsleden) in de tussenvoorziening blijft wonen.
– Hoeveel mensen die een gemeente moet huisvesten mogen in deze tussenvorm geplaatst
worden?
Dit is een lokale afweging.
– In het licht van onze zorgen met betrekking tot de term «sober huisvesten,» kan de
demissionair Minister verhelderen wat er wordt bedoeld met de term «sober huisvesten»?
Hoe zit het met de rechten van de bewoners wanneer ze in tussenvorm wonen?
In de meeste gevallen zullen de bewoners van de tussenvoorziening een «normaal» (tijdelijk)
huurcontract hebben bij de exploiterende partij, waarin al hun rechten duidelijk staan
vermeld. Deze kunnen niet afwijken van de rechten die in (tijdelijke) huurcontracten
bij reguliere (flex)woningen zijn opgenomen. Het is mij niet duidelijk waar het lid
van de BIJ1-fractie heeft vernomen dat statushouders sober dienen te worden gehuisvest
in een tussenvoorziening. Het is geenszins mijn bedoeling om gemeenten en exploiterende
partijen te motiveren om de woningen bewust sober van aard te laten zijn. Ik gun deze
verblijfsgerechtigde bewoners een zo aangenaam mogelijke tijd in Nederland en dus
ook in de tussenvoorziening. Desalniettemin zie ik dit nog steeds als een tijdelijke
oplossing, het doel blijft om deze mensen zo snel mogelijk door te laten stromen naar
een reguliere woning.
Het lid van de fractie BIJ1 is teleurgesteld over het beschikbare budget voor de huisvesting
van vergunninghouders. Deze mensen hebben alles verloren en moeten alles opnieuw opbouwen.
De steun die de overheid daarin biedt moet rechtvaardig en voldoende zijn.
Het lid heeft de volgende vragen aan de Minister:
– Hoe is dit bedrag berekend en hoe zal dit bedrag besteed mogen worden?
Gemeentes geven aan dat dit bedrag onvoldoende is: wat gebeurt er met deze signalen?
Bij Prinsjesdag 2020 is hierover besloten binnen de brede afweging van de besteding
van beschikbare middelen, in 2021 is besloten om deze incidentele uitgave te herhalen.
Afgelopen najaar heb ik een bedrag van 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het
vergroten van het woningaanbod voor aandachtsgroepen, waarvan 15 miljoen euro specifiek
voor de huisvesting van statushouders. Uw Kamer is inmiddels geïnformeerd over de
toekenning van de aanvragen en ik heb hier tevens in antwoorden op de vragen van de
VVD-fractie nader over uitgeweid. Gemeenten ontvingen gemiddeld een bijdrage van zo’n
€ 11.500 per wooneenheid, en de rijksbijdrage per woning is daarmee hoger dan bij
andere vergelijkbare regelingen.
Het lid van de fractie BIJ1 is teleurgesteld over de ondersteuningsmaatregelen die
geboden worden om meer huisvesting te realiseren. Het lid vraagt de demissionair Minister
waar deze positieve toon vandaan komt terwijl de wachtlijsten voor sociale huurwoningen
alleen maar langer worden in plaats van korter.
Ik ben mij er zeer van bewust dat gemeenten kampen met een grote opgave ten aanzien
van de huisvesting van statushouders en andere aandachtsgroepen, hoofdzakelijk door
het tekort aan sociale huurwoningen. De regeling voor de huisvesting aandachtsgroepen
die afgelopen najaar beschikbaar was en deze zomer weer zal openen helpt gemeenten
projecten van de grond te krijgen, De ondersteuningsmaatregelen helpen gemeenten om
obstakels in het proces weg te nemen, hierover kunt u meer informatie vinden in antwoorden
op de vragen van de VVD-fractie. Daarmee is het tekort aan voldoende woningen voor
deze en andere doelgroepen niet zomaar opgelost. Daarom zet ik mij daarnaast ook in
voor het vergroten van de sociale woningvoorraad. Zo is de verhuurderheffing afgeschaft,
zodat corporaties meer investeringscapaciteit krijgen. De woningbouw wordt door het
kabinet versneld tot rond de 100.000 woningen per jaar, waarvan twee derde betaalbaar.
Ook werk ik onder de overkoepelende Nationale Woon- en Bouwagenda aan verschillende
programma’s om de woonsituatie van alle Nederlanders te verbeteren, waaronder het
programma «Een thuis voor iedereen», waarover de kamer op 11 mei is geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, griffier