Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 163 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de termijn van de omkering van de bewijslast voor consumentenkoop van levende dieren (Aanpassingswet bewijslasttermijn consumentenkoop levende dieren)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Met dit wetsvoorstel wordt een wijziging doorgevoerd in titel 1 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) om uitvoering te geven aan de motie van het lid Meijer
van de Eerste Kamer1, aangenomen op 19 april 2022, inzake de duur van de bewijslastomkering voor levende
dieren (hierna: motie Meijer). De voorgestelde wijziging betreft een aanpassing van
artikel 7:18a BW door daar een derde lid aan toe te voegen waardoor voor een consumentenkoop
van levende dieren een termijn voor de omkering van de bewijslast ten aanzien van
na de koop gebleken gebreken gaat gelden van zes maanden in plaats van een jaar, zoals
voor andere goederen. Daarnaast is in overgangsrecht voorzien.
Nut en noodzaak van het voorstel
Dit voorstel verandert de keuze die in de Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen
en levering digitale inhoud2 (hierna: Implementatiewet) is gemaakt ten aanzien van de termijn van omkering van
de bewijslast in geval van consumentenverkoop van levende dieren. Het gaat om het
bewijsvermoeden dat elk conformiteitsgebrek dat binnen een termijn van een jaar vanaf
de levering van de goederen aan het licht komt, geacht wordt ten tijde van de levering
al te hebben bestaan, tenzij anders wordt aangetoond of tenzij dit vermoeden onverenigbaar
is met de aard van de goederen of met de aard van het conformiteitsgebrek. Levende
dieren vallen ook onder genoemde regels van consumentenbescherming van de richtlijn
verkoop goederen. Door de implementatie van die richtlijn is de voordien bestaande
termijn van omkering van de bewijslast verlengd van zes maanden naar een jaar. Deze
keuze is in de memorie van toelichting op de Implementatiewet met meerdere argumenten
onderbouwd3:
– een kortere termijn verslechtert de rechtspositie van de consument die een levend
dier koopt;
– het is in het belang van dierenwelzijn en dierengezondheid dat de regels van de richtlijn
verkoop goederen ook gelden voor levende dieren;
– strengere aansprakelijkheidsregels kunnen eraan bijdragen dat professionele fokkers
meer voorzorgsmaatregelen nemen om ziektes en gebreken bij dieren te voorkomen;
– bovendien draagt een uniforme termijn van één jaar voor alle producten – goederen
(waaronder levende dieren), digitale inhoud en digitale diensten – bij aan duidelijkheid,
rechtseenheid en rechtsgelijkheid, voor zowel consumenten als verkopers.
Nadien is tijdens de behandeling van de Implementatiewet in het parlement bij verschillende
gelegenheden uitvoerig stilgestaan bij de overwegingen omtrent de duur van de bewijslasttermijn
in geval van levende dieren en de wenselijkheid om deze termijn op zes maanden te
stellen. Omdat deze keuze ook verdedigbaar is, wordt hieronder ingegaan op de argumenten
voor deze keuze.
Het is van belang om een goede balans te treffen tussen de bescherming van de positie
van de consument enerzijds en de redelijke belangen van de verkoper anderzijds. Op
grond van de regels die golden vóór 27 april 2022 lag de bewijslast de eerste zes
maanden bij de verkoper en dat werkte voor levende dieren goed. De wetgeving laat
ruimte aan de verkoper om aan te tonen dat het vermoeden niet strookt met de aard
van het goed of het gebrek. Ook laat het aan de verkoper de ruimte om aan te kunnen
tonen dat een levend dier op het moment van levering aan de consument voldeed aan
de verwachtingen die de consument daaraan mocht verbinden. Door de termijn van de
omkering van de bewijslast voor consumentenkoop van levende dieren weer zes maanden
te maken, is er voor de verkoper op zichzelf nog steeds een prikkel om een dier goed
te verzorgen zodat ziekten en gebreken bij dieren kunnen worden voorkomen en er voor
te zorgen dat een dier bij aflevering in goede gezondheid verkeert. Een verkoper is
en blijft verplicht om een dier te verkopen waarvan het welzijn en de gezondheid op
orde is. Vanuit het perspectief van de verkoper bezien, is de gehanteerde termijn
van zes maanden minder belastend. Daar komt bij dat de ervaring leert dat de meest
voorkomende problemen bij veel verkochte huisdieren zich niet vaak in de periode van
zes tot twaalf maanden na aflevering openbaren, maar juist in de eerste periode. Daarnaast
geldt dat de wijze waarop een consument omgaat met een levend dier cruciaal is voor
de toestand van het dier en dat de verkoper daar geen invloed op heeft. Ook enkele
andere EU-lidstaten blijven een termijn van zes maanden voor de bewijslastomkering
van levende dieren behouden.
Om een goede balans te behouden tussen de bescherming van de positie van de consument
enerzijds en de verplichtingen voor verkopers anderzijds, is het alles overziend en
bij nadere beschouwing wenselijk om de termijn voor consumentenkoop van levende dieren
weer terug te brengen naar zes maanden. Er is – in overeenstemming met de tekst van
de aangenomen motie – nadrukkelijk gekozen om de termijn van de omkering van de bewijslast
voor alle levende dieren te laten gelden. Dat bevordert de eenvoud en de duidelijkheid
van de regeling en voorkomt bovendien de complexe situatie waarbij voor verschillende
diersoorten een andere termijn zou gelden.
Hierna schetst paragraaf 2 de context en de inhoud van het wetsvoorstel. Paragraaf
3 gaat in op de verhouding tot het Europees recht en paragraaf 4 op het overgangsrecht.
Paragraaf 5 benoemt de consultatie, de uitvoering, het toezicht, het doenvermogen,
de regeldruk en de financiële gevolgen voor de rijksbegroting.
2. De context en inhoud van het wetsvoorstel
Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud
Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan de motie Meijer ten aanzien van de Implementatiewet
richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud4 (hierna: Implementatiewet). Deze Implementatiewet implementeert de Europese richtlijnen
verkoop goederen en levering digitale inhoud. De richtlijn verkoop goederen (hierna
ook: richtlijn) heeft betrekking op koopovereenkomsten waarbij tastbare goederen (roerende
zaken) tegen betaling van een prijs in geld worden geleverd aan een consument. De
richtlijn legt gemeenschappelijke regels vast over met name de conformiteit van goederen,
garanties, rechtsmiddelen en de wijze waarop deze kunnen worden uitgeoefend. De omkering
van de bewijslast gedurende een bepaalde termijn maakt deel hiervan uit.5 Zoals hiervoor aangegeven, is door de implementatie van die richtlijn de voordien
bestaande termijn van omkering van de bewijslast verlengd van zes maanden naar een
jaar. Artikel 3 van de richtlijn verkoop goederen laat lidstaten de ruimte om overeenkomsten
van de werkingssfeer van die richtlijn uit te sluiten wanneer zij betrekking hebben
op de verkoop van levende dieren.6 In de Implementatiewet was er niet voor gekozen om gebruik te maken van deze beleidsoptie.
Nadere achtergrond: termijn omkering bewijslast bij consumentenkoop
Of de zaak aan de overeenkomst beantwoordt, moet worden beoordeeld naar het moment
van aflevering. Als op een later tijdstip blijkt dat de zaak afwijkt van hetgeen is
overeengekomen, kan het voor de koper lastig zijn om te bewijzen dat deze afwijking
reeds bestond op het moment van aflevering. Dit zal vooral lastig zijn als de verkoper
het erop houdt dat de afwijking het gevolg is van een onverantwoord gebruik. Volgens
de gewone bewijsregels, dus zonder omkering van de bewijslast, moet de koper bewijzen
dat de geleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt. Het is daarbij overeenkomstig
de risicoverdeling van de artikelen 7:10 en 7:11 BW in beginsel aan de koper om te
bewijzen dat het gebrek al op het moment van de aflevering bestond. Manifesteert het
gebrek zich binnen één jaar na aflevering, dan is de bewijslast bij een consumentenkoop
op grond van het nu geldende artikel 7:18a lid 2 BW omgedraaid en wordt vermoed dat
het gebrek al bestond op het moment van aflevering, tenzij de verkoper bewijst dat
het gebrek op dat moment nog niet bestond. Het Hof van Justitie van de Europese Unie
heeft in het arrest Faber7 duidelijk gemaakt dat het daarbij om het bewijs van het tegendeel gaat: de verkoper
kan er niet mee volstaan te bewijzen dat het gebrek ook kan zijn ontstaan door bepaalde
gedragingen van de koper, maar hij moet bewijzen dat die gedragingen ook daadwerkelijk
de oorzaak zijn geweest van het later gebleken gebrek.
Ingevolge de richtlijn verkoop goederen is de periode gedurende welke de bewijslast
is omgedraaid verlengd tot één jaar na aflevering. Dit is geregeld in artikel 7:18a
lid 2 BW. Gedurende een periode van één jaar hoeft de consument uitsluitend aan te
tonen dat het goed niet conform is, zonder ook te moeten bewijzen dat het conformiteitsgebrek
feitelijk bestond op het moment van levering. Om de vordering van de consument te
weerleggen moet de verkoper bewijzen dat het conformiteitsgebrek niet bestond op dat
tijdstip. Een voorbeeld is een conformiteitsgebrek als gevolg van onjuist of onverantwoord
gebruik van de zaak door de consument of van een externe oorzaak die plaatsvond nadat
de zaken aan de consument werden geleverd. Voorts kan in sommige gevallen het vermoeden
dat het conformiteitsgebrek bij levering bestond, onverenigbaar zijn met de aard van
de zaken of de aard van het conformiteitsgebrek. Dit laatste kan het geval zijn voor
zaken die door hun aard slechter worden, bijvoorbeeld bederfelijke producten zoals
bloemen, of voor eenmalig gebruik bestemde zaken.
Nadere achtergrond: parlementaire behandeling Implementatiewet
Tijdens de mondelinge behandeling van het voorstel voor de Implementatiewet in de
Tweede Kamer is gesproken over de termijn van de omkering van de bewijslast bij de
koop van levende dieren. Daarbij kwam aan de orde dat bij een levend dier de wijze
waarop iemand omgaat met het dier cruciaal is. Vanuit verschillende fracties van de
Tweede Kamer werd in dat verband opgemerkt dat levende dieren gedurende hun hele leven
onderhevig zijn aan een voortdurende ontwikkeling en verandering van hun lichamelijke
gezondheidstoestand, die zowel wordt beïnvloed door de natuurlijke aanleg van het
dier als door de wijze waarop het wordt gehouden. De wijze van behandeling en van
huisvesting hebben bij levende dieren een groter effect op de toestand van het dier
dan het gebruik en de locatie hebben op de toestand van andere (niet-levende) producten.
Door verschillende fracties is daarbij aangevoerd dat de verkoper geen invloed heeft
op hoe een consumentkoper van een levend dier gebruik maakt. Daarbij werden voorbeelden
genoemd van een paard dat rugklachten krijgt doordat het verkeerd bereden wordt en
een hamster die gezondheidsproblemen krijgt doordat die in een heel klein donker hokje
wordt gestopt met nauwelijks bewegingsruimte.8 Er is door verschillende fracties in de Tweede Kamer betoogd dat een termijn van
zes maanden van omkering van de bewijslast in geval van levende dieren de juiste balans
vormt tussen de belangen van enerzijds koper en anderzijds consument. Tevens is inmiddels
gebleken dat sommige andere EU-lidstaten levende dieren hebben uitgesloten van de
werking van de richtlijn of hiertoe voornemens zijn.9 Het amendement van het lid Ellian – waarin werd voorgesteld voor levende dieren een
termijn van zes maanden, waarvoor het bewijsvermoeden geldt, te handhaven – is door
de Tweede Kamer verworpen.10
Tijdens de behandeling van het voorstel voor de Implementatiewet in de Eerste Kamer
is door fracties in deze Kamer naar voren gebracht dat de in de Implementatiewet opgenomen
regeling van de duur van de bewijslastomkering, voor zover deze betrekking had op levende dieren geen goede balans oplevert
tussen de belangen van de (consumenten)koper en de verkoper van levende dieren. Daarbij
is bovendien aangevoerd dat een termijn voor de omkering van de bewijslast van zes
maanden geen vermindering hoeft te betekenen van de prikkel voor professionele fokkers
om voldoende voorzorgsmaatregelen te nemen om ziekten en gebreken bij dieren te voorkomen.
De Eerste Kamer heeft vervolgens de motie Meijer aangenomen. In deze motie wordt de
regering – kort gezegd – verzocht om de bewijslasttermijn voor levende dieren terug
te brengen naar zes maanden. Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer en in de brief
van de Minister voor Rechtsbescherming van 14 april 2022 aan de Eerste Kamer11 is namens de regering toegezegd dat bij aanvaarding van de motie, op korte termijn
een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend wordt dat voorziet in een wijziging
van het Burgerlijk Wetboek zoals dat luidt na invoering van de Implementatiewet. Onderhavig
wetsvoorstel voert deze motie, alsmede de gedane toezegging, uit.
Consumentenkoop van levende dieren in andere EU-lidstaten
Inmiddels is bekend dat Italië, Finland, Zweden en Ierland een termijn van een jaar
hanteren voor de bewijslastomkering van consumentenkoop van levende dieren. Frankrijk
en Spanje hebben levende dieren helemaal uitgesloten van de werking van de richtlijn
en hanteren daarvoor een apart regime. België is, evenals Oostenrijk, voornemens de
door Frankrijk en Spanje gekozen weg te volgen. Duitsland blijft een termijn van zes
maanden hanteren voor de omkering van de bewijslast bij een consumentenkoop van levende
dieren en Denemarken is voornemens is om dat ook op deze wijze te doen. De nu voorgestelde
wijziging sluit aan bij de in Duitsland gekozen regeling om de verkoop van levende
dieren uit te sluiten van het toepassingsbereik van de richtlijn voor zover het de
omkering van de bewijslast betreft.
3. Verhouding tot Europees recht
De Implementatiewet is op 27 april 2022 in werking getreden.12 Dat betekent dat daarmee is voldaan aan de verplichting voor Nederland om de richtlijn
verkoop goederen om te zetten in nationaal recht. De richtlijn heeft als doelstelling
het niveau van consumentenbescherming te verhogen en verkopers van tastbare goederen
een gelijk speelveld te bieden, door harmonisatie van verschillende regels op het
terrein van het consumentenrecht.13 Het is niet toegestaan om regels te stellen die afwijken van de richtlijn (volledige
harmonisatie), maar er is ten aanzien van de keuzes die de richtlijn biedt geen verbod
of beperking voor lidstaten opgenomen, bijvoorbeeld in de vorm van een non-regressieclausule.14 Het thans voorliggende wetsvoorstel maakt gebruik van de optie die artikel 3, lid
5, onderdeel b, van de richtlijn biedt om levende dieren van de reikwijdte van die
richtlijn uit te zonderen. Daarmee vallen consumentenkoopregels voor levende dieren
buiten de reikwijdte van de richtlijn en weer onder de bevoegdheid van de Nederlandse
wetgever om regels over te stellen. Er is binnen de reikwijdte van de richtlijn geen
verbod opgenomen om bepaalde regels niet toe te mogen passen op levende dieren.15 De richtlijn verzet zich vanzelfsprekend niet tegen het van toepassing verklaren
van regels van de richtlijn op onderwerpen die zich buiten de reikwijdte van de richtlijn
bevinden. Nederland heeft daarom de bevoegdheid om de regels die gelden voor consumentenkoop
toe te passen op levende dieren, met uitzondering van de termijn van omkering van
de bewijslast. Daarvoor wordt een termijn gekozen van zes maanden.16 Hoewel alle regels van consumentenkoop van levende dieren nu strikt genomen onder
het nationale recht vallen, ligt het in de rede om omwille van de hanteerbaarheid
van de regels en vanuit het oogpunt van consumentenbescherming, deze regels op dezelfde
wijze toe te passen als de overige regels inzake consumentenkoop die een Europese
oorsprong hebben.17 De gemaakte keuze zal aan de Europese Commissie worden genotificeerd.
Het is het voornemen om de nieuwe bewijslasttermijn voor levende dieren ook toe te
passen op lopende overeenkomsten. Dat roept mogelijk vragen op in de verhouding met
artikel 1, eerste protocol, van het EVRM en artikel 17 van het Handvest van de Grondrechten
van de Europese Unie, waarin bescherming van eigendom is geregeld. Het gaat bij de
termijn van omkering van de bewijslast om de bewijspositie van consumenten jegens
de verkoper tijdens een juridische procedure en niet om een materieel recht waarop
een consument aanspraak heeft. Dat laatste is immers het recht op een levend dier
zonder gebreken en dat recht blijft ongewijzigd. Daarmee is naar de opvatting van
de regering met louter de omkering van de bewijslast geen sprake van een «assertable right» in de zin van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens18 en daarmee geen eigendom in de zin van voornoemde artikelen.
4. Overgangsrecht
Zoals aangegeven in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Eerste
Kamer19 van 14 april 2022 is ten aanzien van het overgangsrecht het streven om onnodige verschillen
in de bewijslasttermijnen voor levende dieren zo veel mogelijk te beperken. Daarbij
is aangegeven zo veel mogelijk te werken met één termijn van zes maanden van omkering
van de bewijslast voor levende dieren, met inachtneming van de gerechtvaardigde belangen
van zowel de consument als de verkoper, waaronder belangen van rechtszekerheid. De
regering onderkent dat dit voor de consument die een levend dier koopt ná 26 april
2022 nadelig kan uitpakken. Op die consumentenkoopovereenkomst is immers, zolang deze
aanpassingswet niet in werking treedt, het thans geldende recht van toepassing en
geldt een termijn van een jaar voor de omkering van de bewijslast. Het wetsvoorstel
beoogt ook voor de consumentenkoop van levende dieren van deze consumenten de termijn
van de bewijslastomkering te verkorten van een jaar naar zes maanden. Toch kiest de
regering ervoor om ook voor die gevallen te gaan werken met een termijn van zes maanden,
met een bescherming voor consumenten indien het wetsvoorstel later intreedt dan zes
maanden na 27 april 2022.
Het voordeel van grotendeels onmiddellijke werking van het voorstel is navenant: de
praktijk hoeft maar met één termijn te werken ten aanzien van de omkering van de bewijslast
voor levende dieren, namelijk een periode van zes maanden. Dit geeft duidelijkheid
en vereenvoudigt in aanzienlijke mate de uitvoering in de praktijk. Ook vanuit het
perspectief van rechtsgelijkheid is dit het beste. De situatie wordt voorkomen dat
een consumentkoper die voor de inwerkingtreding van de aanpassingswet een levend dier
koopt, gebruik kan maken van een bewijslastomkering van een jaar, terwijl consumentkopers
die één dag na de inwerkingtreding een dier kopen direct worden geconfronteerd met
een termijn van zes maanden. Onmiddellijke werking van de bewijspositie sluit tevens
aan bij de beginselen van het overgangsrecht van het Burgerlijk Wetboek, zoals neergelegd
in de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek.20 De daar genoemde bewijsvermoedens hebben betrekking op alle bewijsvermoedens en niet
uitsluitend op die ten aanzien van consumenten.21
Als dit wetsvoorstel tijdig, dat wil zeggen binnen een half jaar ná 27 april 2022,
in werking treedt, is de termijn van een jaar bewijslastomkering tijdig komen te vervallen
en vervangen door zes maanden. De termijn van bewijslastomkering is dan, voor zover
het betreft de consumentenkoop van levende dieren, weer terug bij de situatie zoals
die was vóór 27 april 2022. Voor deze oplossing is gekozen gelet op de voor de te
implementeren richtlijnen geldende implementatietermijn. Tijdens de parlementaire
behandeling van de Implementatiewet is ook heel nadrukkelijk naar voren gekomen dat
het hanteren van twee regimes naast elkaar niet wenselijk is. Ook aan die wens wordt
tegemoetgekomen door onmiddellijke werking van deze wet.
Alles afwegende wordt een overgangsregel voorgesteld waarbij is voorzien in onmiddellijke
inwerkingtreding van de aanpassing van de bewijslasttermijn tot zes maanden, zowel
voor nieuwe als voor lopende consumenten koopovereenkomsten van levende dieren. Daarbij
is de inzet erop gericht het voorliggende wetsvoorstel in te voeren binnen zes maanden
na de inwerkingtreding van de Implementatiewet. Indien de voorliggende aanpassingswet
onverhoopt later dan zes maanden na de inwerkingtreding van de Implementatiewet in
werking treedt, is voorzien in een waarborg ter bescherming van consumenten. De bewijslasttermijn
eindigt dan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze aanpassingswet, waarbij
de door de consument ontleende bescherming niet vervalt voor feiten die zich voor
inwerkingtreding hebben voorgedaan. Daarmee worden de gerechtvaardigde verwachtingen
en belangen van de consument beschermd.
In het persbericht bij de inwerkingtreding van de Implementatiewet, alsmede in voorlichting
via onder meer rijksoverheid.nl is reeds aangekondigd dat voor levende dieren een
wetsvoorstel zal worden ingediend met als strekking de duur van de omkering van de
bewijslast voor levende dieren aan te passen, met als streven dat er met één termijn
van zes maanden omkering van de bewijslast wordt gewerkt.22 Daarmee is de wijziging voorzienbaar (geweest) voor consumenten die bij de inwerkingtreding
van de Implementatiewet tot de aankoop van een levend dier zijn overgegaan.
Met genoemd systeem van overgangsrecht is voorzien in een voorzienbare regel, die
– in het algemeen belang van goed uitvoerbare wetgeving – een redelijke balans vormt
tussen de belangen van de verkoper, consumentkoper en de samenleving bij uitvoerbare
wetgeving.
5. Consultatie, uitvoering, toezicht, handhaving, doenvermogen, regeldruk en financiële
gevolgen voor de rijksbegroting
Er is niet voorzien in separate consultatie van dit wetsvoorstel, ook niet voor een
korte termijn, vanwege de noodzaak om met spoed de door de Eerste Kamer gewenste aanpassing
te realiseren en voor het zomerreces een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen.
Bovendien is het onderwerp «termijn van omkering van de bewijslast voor levende dieren»
reeds aan bod geweest tijdens de consultatie van de Implementatiewet.23 Enkele organisaties hebben hier ook op gereageerd. Zo hebben onder meer VNO-NCW/MKB-Nederland
en Detailhandel Nederland opgemerkt dat een termijn van zes maanden bewijslastomkering
zou moeten blijven bestaan voor levende dieren. De door het aanpassingswetsvoorstel
voorgestelde wijziging ligt in deze lijn.
De voorgestelde wijziging is ook voor burgers goed uitlegbaar en toepasbaar in het
kader van doenvermogen. Zij hoeven immers de eerste zes maanden bij een gebrekkig
levend dier niet aan te tonen dat dit gebrek er al was bij de aflevering van het dier.
Dat is naar huidig recht ook al zo. Bij het aankondigen van de inwerkingtreding van
de Implementatiewet zijn de belangrijkste wijzigingen in het consumentenrecht gecommuniceerd.
Verder zal ten aanzien van de inperking van de termijn van omkering van de bewijslast
voor dieren worden gecommuniceerd dat het voornemen is om deze tot zes maanden te
gaan beperken, zodat consumenten hier ook rekening mee kunnen houden wanneer zij een
levend dier kopen.
De verwachting is dat deze wetswijziging niet veel zal veranderen voor de uitvoering
en handhaving door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Dit wetsvoorstel gaat daarom
uit van de reeds eerder verrichte uitvoerings- en handhavingstoets ten aanzien van
de Implementatiewet van de ACM.24 Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de
regeldruk voor de burgers en het bedrijfsleven heeft. Ten slotte brengt dit voorstel
geen administratieve lasten met zich, omdat niet wordt voorzien in wettelijke informatieverplichtingen
jegens de overheid. Er zijn geen gevolgen voor de Rijksbegroting.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
ARTIKEL I
Dit artikel wijzigt artikel 7:18a BW overeenkomstig de motie Meijer in de lijn van
het amendement Ellian.25
ARTIKEL II
Bijgaande bepaling voorziet in overgangsrecht. Zoals toegelicht in het algemene gedeelte,
is om redenen van duidelijkheid, uitvoerbaarheid en rechtsgelijkheid zo veel mogelijk
voorzien in onmiddellijke inwerkingtreding. De termijn van omkering van de bewijslast
van zes maanden wordt op zowel nieuwe als voor de inwerkingtreding van deze wet gesloten
consumentenovereenkomsten van levende dieren toegepast. Daarbij geldt een belangrijke
uitzondering: indien dit aanpassingswetsvoorstel onverhoopt in werking treedt op een
tijdstip later dan zes maanden na inwerkingtreding van de Implementatiewet, is voorzien
in een waarborg voor de consument, namelijk dat de bescherming eerst eindigt op het
moment van inwerkingtreding van de aanpassingswet en niet terugwerkt ten aanzien van
feiten die zich eerder, voor inwerkingtreding van de aanpassingswet, hebben voorgedaan.
Een voorbeeld kan dit illustreren.
De Implementatiewet is op 27 april 2022 in werking getreden. Een consument koopt op
1 juni 2022 een levend dier van een handelaar. De aanpassingswet treedt op 27 november
2022 in werking, dus na 7 maanden na inwerkingtreding van de Implementatiewet. De
consument kan zich dan nog steeds op de omkering van de bewijslast beroepen in de
periode 1 november tot en met 26 november, ook na inwerkingtreding van de aanpassingswet.
Bemerkt de consument op 10 november 2022 een gebrek bij het dier, dan kan hij zich
nog steeds op de omkering van de bewijslast beroepen, ook indien na 27 november 2022
hij de handelaar aanschrijft of een geschil aanhangig gemaakt bij de rechtbank. Doorslaggevend
in deze is of de feiten waarmee het gebrek zich manifesteert zich voor de inwerkingtreding hebben voorgedaan.
Wordt in het bovenstaande voorbeeld de consument op 10 december 2022 geconfronteerd
met een gebrek, dan kan hij dit uiteraard ingevolge artikel 7:17 BW aankaarten bij
de handelaar. Hij kan zich, vanwege de inwerkingtreding van de aanpassingswet, echter
niet meer beroepen op de omkering van de bewijslast van artikel 7:18a lid 2 BW.
ARTIKEL III
Deze bepaling voorziet in een overgangsbepaling voor handhaving door de ACM, voor
het geval de aanpassingswet onverhoopt later dan zes maanden na inwerkingtreding van
de Implementatiewet in werking treedt. Indien de ACM op grond van artikel 8.4 Wet
handhaving consumentenbescherming en artikel 7:18a BW handhavend optreedt ten aanzien
van een verkoper van levende dieren, bijvoorbeeld in de vorm van het opleggen van
een dwangsom, dan vervalt deze bevoegdheid niet bij inwerkingtreding van de aanpassingswet.
Dit is van belang in het geval de aanpassingswet onverhoopt later dan zes maanden
na inwerkingtreding van de Implementatiewet in werking treedt. In zo’n geval loopt
de omkering van de bewijslast door, tot het moment van inwerkingtreding van de wet
en kan de termijn dus feitelijk langer duren van zes maanden. Hieraan moet een verkoper
zich houden. Gebeurt dit niet, dan kan de ACM handhavend optreden, voor zover deze
overtreding voor inwerkingtreding van de aanpassingswet heeft plaatsgevonden.
Een voorbeeld kan het voorgaande verduidelijken. De Implementatiewet is op 27 april
2022 in werking getreden. Een consument koopt op 1 juni 2022 een levend dier van een
handelaar. De aanpassingswet treedt op 27 november 2022 in werking, dus na 7 maanden
na inwerkingtreding van de Implementatiewet. De ACM stelt op 15 november 2022 vast
dat verkoper X zich niet aan de wet houdt. In dit geval kan de ACM handhavend optreden,
ook na inwerkingtreding van de aanpassingswet. Doorslaggevend in dezen is of de overtreding
is vastgesteld voor de inwerkingtreding van de aanpassingswet.
Het voorgaande geldt voor herstelsancties en niet voor bestraffende sancties, zoals
de bestuurlijke boete. Daarvoor geldt dat voor de overtreder de meest gunstige bepaling
zal worden toegepast (artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang
met artikel 1, tweede lid, Wetboek van Strafrecht).
ARTIKEL IV
Deze bepaling voorziet in inwerkingtreding. Voorzien is in inwerkingtreding bij koninklijk
besluit. Dit zal plaatsvinden zo spoedig mogelijk nadat het voorstel tot wet is verheven.
Voorzien wordt een afwijking van het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen
in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd,
daar het een toezegging betreft aan de Eerste Kamer om dit wetsvoorstel voor het zomerreces
bij de Tweede Kamer in te dienen, zodat de wet, indien beide Kamers instemmen, zo
spoedig mogelijk in werking kan treden.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Stemmingsuitslagen
Verworpen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Tegen |
GroenLinks-PvdA | 25 | Tegen |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Tegen |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Voor |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.