Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de kabinetsreactie resultaten Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs (Kamerstuk 31288-931)
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 967 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 6 juli 2022
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over de brief van 11 november 2021 over de kabinetsreactie resultaten
Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs (Kamerstuk
31 288, nr. 931).
De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 29 juni
2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Vraag 1
Waarom is het onderzoek over middelengebruik niet uitgezet op mbo1-instellingen? Bent u voornemens om dit te doen?
Antwoord 1
De landelijke monitor middelengebruik van studenten in het hoger onderwijs is opgenomen
in het Nationaal Preventieakkoord en komt voort uit de wens om overmatig alcohol-
en middelengebruik terug te dringen onder studenten. De monitor biedt inzicht in de
problematiek. Eerder waren er geen cijfers bekend voor deze specifieke doelgroep.
Het middelengebruik onder mbo-studenten tussen de 16 en 18 jaar wordt sinds 2015 gemonitord,
de laatste monitor is over 2019 uitgevoerd2. Ook wordt in het mbo structureel aandacht besteed aan een gezonde leefstijl met
bijvoorbeeld de lessen Vitaal Burgerschap en de online tool Testjeleefstijl via de
Gezonde School-aanpak.
Vraag 2
Zijn er cijfers over middelengebruik onder mbo-studenten tijdens de coronapandemie?
Antwoord 2
Drugspreventie heeft tijdens de coronacrisis in het bijzonder de aandacht gehad, daarom
is er een extra onderzoek gedaan naar middelengebruik tijdens de eerste lockdown en
de fase van de versoepelingen. Over dit onderzoek onder personen van 16 tot en met
35 jaar is uw Kamer reeds vorig jaar geïnformeerd3. Het Trimbos-instituut publiceert binnenkort een factsheet over de monitor middelengebruik
van mbo- en hbo-studenten van 16 tot en met 18 jaar. Deze factsheet is gebaseerd op
een onderzoek dat eind 2021 is gedaan. Daarnaast heeft het RIVM dit voorjaar een onderzoek
gepubliceerd over de impact van corona op welzijn van mbo-studenten. De uitkomsten
van dit onderzoek zijn gezamenlijk met het actieplan mentale gezondheid met de Tweede
Kamer gedeeld4.
Vraag 3
Heeft u een overzicht van de wachttijden per onderwijsinstelling om terecht te kunnen
bij de studentenpsycholoog?
Antwoord 3
Alle universiteiten bieden laagdrempelige psychologische begeleiding aan. Er is geen
algemene lijst van wachttijden per instellingen, maar bij alle instellingen kunnen
studenten gemiddeld tussen 1 tot 4 weken terecht. Traditioneel is er tussen november
en maart een grotere vraag naar hulp bij de studentpsychologen. De meeste instellingen
zorgen er in die periode door middel van spreekuren voor dat studenten zo snel mogelijk
op de juiste plek komen. Een knelpunt voor de zwaardere problematiek is nog steeds
dat de wachtlijsten voor hulp in de specialistische GGZ erg lang zijn. Het is daarom
steeds lastiger om studenten snel door te verwijzen.
Vraag 4
Kunt u toelichten wat het effect is van de NPO5-middelen op de beschikbaarheid van de studentenpsychologen?
Antwoord 4
Universiteiten hebben het thema studentenwelzijn gekozen als een van de prioriteiten
voor de NPO-middelen. Instellingen zetten deze middelen onder andere in op meer ondersteuning
(88%), meer contactmomenten (88%) en extra faciliteiten (63%). Dit gebeurt onder andere
door een uitbreiding van de personele bezetting, waaronder studentpsychologen, studentdecanen
en studieadviseurs. Studenten kunnen op die manier sneller terecht bij een studentpsycholoog
met een vraag. Daarnaast zetten instellingen ook in op een preventievere aanpak, door
Wellbeing Weeks, community building en workshops en cursussen. Op die manier worden
studenten ook op andere manieren geholpen met vraagstukken rondom mentale gezondheid
dan enkel de studentpsychologen.
Vraag 5
Welke gerichte acties lopen er op dit moment voor het voorkomen van problematisch
alcoholgebruik en risicovol middelengebruik onder studenten?
Antwoord 5
Door het Trimbos-instituut is een stevig netwerk opgebouwd waarmee ondersteuning wordt
geboden door kennis en advies, daarnaast worden inspiratiedagen en trainingen georganiseerd.
De Universiteiten van Nederland en Vereniging Hogescholen hebben een handreiking «Studie
& Alcoholpreventie» gemaakt. Zij verwachten dat de hogescholen en universiteiten dit
studiejaar hiermee allemaal hun beleid hebben aangescherpt. Daarnaast wordt aan studenten
die lid worden van studentenverenigingen een e-learning over verantwoord alcoholgebruik
aangeboden. De Landelijke Kamer van Verenigingen stimuleert samen met Nederlandse
Brouwers dat studentenverenigingen beleid maken voor verantwoord alcoholgebruik en
bijvoorbeeld actief alcoholvrij bier aanbieden.
Wat betreft oneigenlijk gebruik van geneesmiddelen onder studenten heeft uw Kamer
eind vorig jaar een plan van aanpak6 ontvangen voor de komende tijd.
Vraag 6
Op welke manier kunnen instellingen op dit moment hulp bieden als het gaat om risicovol
middelengebruik?
Antwoord 6
De studentenmonitor laat zien dat er grote verschillen zijn in de studentenpopulatie
wat betreft het middelengebruik. Onderwijsinstellingen kunnen door vroegsignalering
en tijdig doorverwijzen de studenten helpen bij risicovol middelengebruik. Handvatten
voor instellingen bij het formuleren van beleid wat betreft signaleren en doorverwijzen
zijn beschreven in de «Verkenning effectief alcoholbeleid op het hoger onderwijs».
Vragen 7 en 32
Op welke manier wilt u onderzoeken welke elementen in het onderwijssysteem, zoals
de duur van het studiejaar, de tentaminering, de financiering en het BSA7, bijdragen aan de hoge druk en stress en hoe dit verminderd kan worden?
Geeft de monitor nu al aanleiding om achterliggende oorzaken van stress onder studenten
aan te pakken, bijvoorbeeld door afschaffen van het BSA of door tentaminering na vakanties?
Antwoord 7 en 32
In het rapport van de monitor bevelen de onderzoekers aan om een vervolgonderzoek
te doen naar de oorzaken van stress en prestatiedruk. Deze oorzaken komen namelijk
niet helder uit het onderzoek van de monitor. Samen met VWS gaan we verkennen hoe
we meer inzicht kunnen krijgen in de achterliggende oorzaken van stress en prestatiedruk.
We willen studenten rust en ruimte bieden en voorkomen dat ze opgejaagd worden door
het systeem. In de komende periode verkennen we daarom met de betrokken partijen de
uitvoering van de maatregel over het bindend studieadvies uit het Coalitieakkoord.
Vraag 8
Op welke manier denkt u dat de wachtlijsten in de jeugdzorg en de GGZ8 effect hebben op het mentale welzijn en het middelengebruik van studenten?
Antwoord 8
De inzet is om te zorgen dat studenten geen problematisch middelengebruik ontwikkelen,
en hen daar anders helpen van af te brengen. Om te zorgen dat studenten die hulp nodig
hebben dat ook kunnen krijgen werkt het kabinet hard aan het terugdringen van de wachtlijsten
in de GGZ en jeugdzorg.
Vraag 9
Wat gaat u doen met de aanbeveling uit de monitor om de prestatiedruk te verminderen?
Antwoord 9
Het coalitieakkoord bevat een aantal afspraken, zoals ten aanzien van het bindend
studieadvies en studiefinanciering, waarmee de prestatiedruk bij studenten kan worden
verminderd. Ook start dit jaar (op basis van aanbevelingen uit de Monitor Mentale
Gezondheid en Middelengebruik Studenten, november 2021) een verdiepend onderzoek naar
de achterliggende oorzaken van prestatiedruk en stress bij studenten.
Vraag 10
Waaruit blijkt volgens u dat de mentale problemen bij studenten niet alleen zijn ontstaan
door corona?
Antwoord 10
De monitor waarnaar u in vraag 9 verwijst, laat zien dat er al vóór de coronacrisis
bezorgdheid bestond over de mentale gezondheid van studenten. Dat is ook de reden
geweest voor het opzetten van de monitor, waarvan de uitvoering door de coronamaatregelen
werd vertraagd.
Vraag 11
Hoe representatief is de monitor voor de gehele studentenpopulatie? Wat wijst op die
representativiteit?
Antwoord 11
Het vragenlijstonderzoek had een respons van 11,7%, wat een gemiddelde respons is
voor dit type onderzoek onder studenten. Om de representativiteit van de uitkomsten
zo goed mogelijk te borgen heeft weging plaatsgevonden op diverse achtergrondkenmerken
van studenten die verband houden met mentale gezondheid en middelengebruik, te weten
leeftijd, geslacht, opleidingsvorm, en herkomst (Nederlandse student zonder migratieachtergrond,
Nederlandse student met migratieachtergrond en internationale student). Daarnaast
is gewogen voor ondervertegenwoordiging van studenten van onderwijsinstellingen die
niet aan het onderzoek hebben deelgenomen, waarbij het ging om de kenmerken leeftijd,
geslacht, de omvang van de onderwijsinstelling (aantal ingeschreven studenten) en
of het al dan niet een specifieke instelling betrof (wetenschappelijk onderwijs: technische
universiteit of niet; hoger beroepsonderwijs: Hogeschool voor de Kunsten of niet).
Echter, niet kan worden uitgesloten dat het lage responspercentage tot enige vertekening
van de resultaten heeft geleid en dat daardoor niet gecorrigeerd kon worden door middel
van weging. Zo kan het zijn dat verhoudingsgewijs meer studenten met psychische klachten
(en dan vooral de grote groep die milde
tot matige klachten heeft) de vragenlijst hebben ingevuld. Als een dergelijke bias
is opgetreden, kan dit hebben bijgedragen aan de uitkomst van een negatiever beeld
van de mentale gezondheid dan er in de algemene studentenpopulatie daadwerkelijk is.
Dit valt nooit helemaal uit te sluiten, maar niettemin zijn wij van mening dat dit
onderzoek zeer zorgvuldig is uitgevoerd.
Vragen 12, 24, 27 en 43
Heeft u de Monitor Mentale Gezondheid ook besproken met onderwijsinstellingen? Zo
ja, wat is er uit die gesprekken gekomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een actuele stand van zaken geven van de voortgang van de gesprekken die worden
gevoerd en andere stappen die worden gezet ter uitvoering van de aanbevelingen uit
de monitor?
Wat wordt de insteek van het gesprek dat wordt gevoerd met hogescholen en universiteiten?
Wordt het een gesprek met de individuele hogescholen en universiteiten of met overkoepelende
organen? Wat voor uitkomst van het gesprek verwacht u? Op welke termijn gaat dit gesprek
plaatsvinden?
Welke stappen worden op dit moment door u gezet om tot een
integrale aanpak voor het versterken van het mentale welzijn van studenten te komen?
Antwoord 12, 24, 27 en 43
Zoals we hebben aangegeven in de Kamerbrief9 over de resultaten van de Monitor Mentale Gezondheid en Middelengebruik in november
2021, gaan we voortvarend aan de slag met de aanbevelingen van de onderzoekers. Wij
voeren op dit moment gesprekken met de koepels van de hoger onderwijsinstellingen,
studenten en experts. Deze gesprekken zijn erop gericht om te komen tot een integrale
aanpak mentale gezondheid in het hoger onderwijs. Over de voortgang van de gesprekken
informeer ik u graag na de zomer (mede naar aanleiding van de motie van het lid Wassenberg
c.s.) (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 59).
Vraag 13
In hoeverre dragen instellingen bij aan de problemen die in de Monitor Mentale Gezondheid
naar voren komen?
Antwoord 13
De problemen die studenten ervaren zijn niet aan een factor toe te schrijven en ook
voor de oplossing zal moeten worden gekeken naar het onderwijssysteem in het geheel.
Vraag 14
Welke elementen van het onderwijssysteem dragen bij aan de problemen die in de Monitor
Mentale Gezondheid naar voren komen?
Antwoord 14
Zie antwoord 13.
Vraag 15 en 25
Welke middelen maakt OCW10 op dit moment beschikbaar voor de aanpak van de mentale problemen onder studenten?
Hoe groot is het deel van de financiële middelen van het NPO dat ten goede komt aan
het verbeteren van de mentale gezondheid van studenten? Hoeveel komt ten goede aan
ondersteunend personeel dat zich richt op mentale gezondheid, zoals studieadviseurs
of mentoren?
Antwoord 15 en 25
De Minister van OCW en de sectorraden (MBO Raad, VH, UNL en NFU) hebben over de invulling
van de zogenoemde corona-enveloppe in mbo en ho in mei jongstleden een bestuursakkoord
bereikt. In dit akkoord is afgesproken dat alle maatregelen die instellingen nemen,
focussen op extra begeleiding en ondersteuning van studenten met mentale- en studievoortgangsproblemen,
die studenten hebben opgelopen door het (gedeeltelijke) verlies van de mogelijkheid
om fysiek onderwijs te volgen. De additionele middelen NPO via een opslag in de lumpsum
bedragen per sector
In mln. €
2021
2022
Mbo
Inhaal- en ondersteuningsonderwijs, begeleiding studenten, extra ondersteuning in
de klas, aanpakken stageproblematiek, aanpak jeugdwerkloosheid en het aanbieden van
devices in het mbo
54
170
Totaal mbo
54
170
Hbo
Inhaal- en ondersteuningsonderwijs, begeleiding studenten, extra ondersteuning in
de klas en aanpak stageproblematiek.
89
127
Studievertraging en uitval in lerarenopleidingen als gevolg van stagetekorten beperken.
34,2
34,2
Totaal hbo
123,2
161,2
Wo
Inhaal- en ondersteuningsonderwijs, begeleiding studenten, extra ondersteuning in
de klas en coschappen medische opleidingen.
40
36
Studievertraging en uitval in lerarenopleidingen als gevolg van stagetekorten beperken.
3,8
3,8
Totaal wo
43,8
39,8
Partijen beogen met de in dit bestuursakkoord vastgelegde afspraken een kader te geven
voor inspanningen die er op gericht zijn de momenteel opgedane vertragingen en achterstanden
in brede zin, zoveel als mogelijk is tegen eind 2022 weggewerkt te hebben. Uiteraard
zal hierbij rekening worden gehouden met de (on)mogelijkheden die partijen tegenkomen
vanwege de toekomstige en onbekende corona-ontwikkelingen.
Vraag 16
Klopt het dat de auteurs publiekelijk hebben toegegeven dat bias een rol kan spelen
omdat verhoudingsgewijs meer studenten met psychische klachten de vragenlijst hebben
ingevuld?
Antwoord 16
De auteurs hebben, zoals gebruikelijk in wetenschappelijke rapportages, in de slotbeschouwing
van beide deelrapporten een methodologische reflectie geschreven. In deelrapport I
wordt onder meer aangegeven dat niet uitgesloten kan worden dat verhoudingsgewijs
meer studenten met psychische klachten (en dan vooral de grote groep die milde tot
matige klachten heeft) de vragenlijst hebben ingevuld. Als een dergelijke bias mogelijk
heeft opgetreden, kan dit hebben bijgedragen aan het vinden van een negatiever beeld
van de mentale gezondheid dan dat er in de algemene studentenpopulatie daadwerkelijk
is. Daarnaast hebben de auteurs voor een artikel11 van het Hoger Onderwijs Persbureau een uitgebreide toelichting geschreven op de mogelijke
bias en de betekenis hiervan voor de representativiteit van het onderzoek.
Vraag 17
Studenten ervaren vaak steun uit hun studentenvereniging, maar die hebben steeds vaker
geen plaats. Afgewezen worden voor een huis of vereniging heeft grote impact op eerstejaars
en is tijdens corona vaker voorgekomen. Is het effect hiervan onderzocht?
Antwoord 17
Het effect hiervan is niet onderzocht.
Vraag 18
Wat zijn de verwachte resultaten van een dergelijk onderzoek buiten de coronapandemie?
Antwoord 18
Het is mogelijk dat de percentages studenten die psychische klachten hebben of risicovolle
middelen gebruiken lager liggen na de pandemie, of dat de ernst van de psychische
problemen of het middelengebruik afgenomen is. Dit zal moeten blijken uit vervolgmetingen
van de monitor.
Vraag 19
Zijn er cijfers bekend van studenten die daadwerkelijk suïcide hebben gepleegd?
Antwoord 19
Laten we voorop stellen dat elke suïcide die plaatsvindt er een te veel is. Het is
erg verontrustend dat dit onder jongeren lijkt toe te nemen.
Voor wat betreft de daadwerkelijke cijfers publiceert het CBS jaarlijks suïcidecijfers,
en maakt daarbij onderscheid naar geslacht en leeftijd. Bij de leeftijd wordt onderscheid
gemaakt in de categorieën van 10 tot 20 jaar en van 20 tot 30 jaar waar studenten
ook onderdeel van uitmaken. Bij deze jongeren wordt geen uitsplitsing gemaakt naar
werkend of studerend. Dit wordt niet meegenomen in de officiële cijfers.
De Commissie Actuele Nederlandse Suïcideregistratie (CANS) publiceert maandelijks
een analyse van de meest recente suïcidecijfers. De meest recente cijfers laten een
toename zien in de groep jongvolwassenen12. Dat is uiteraard zorgwekkend. Uit navraag blijkt dat niet te achterhalen is hoeveel
hiervan studenten zijn.
Universiteiten van Nederland(UNL, voorheen VSNU) geeft aan dat instellingen omwille
van privacywetgeving geen gedetailleerde gegevens over de doodsoorzaak van studenten
bijhouden. Wel hebben de meeste instellingen in algemene zin een beeld over het aantal
fatale suïcide gevallen. Voor het collegejaar 2020/2021 zou het per instelling gaan
om minder dan 5 gevallen. Dit geeft een idee, maar het is belangrijk te benadrukken
dat dit geen compleet beeld is.
De Vereniging Hogescholen licht toe dat, op basis van de ervaringen van 14 zowel grote
als kleinere hogescholen, het beeld ontstaat dat het aantal suïcides niet wordt geregistreerd.
Van acht studenten is bekend dat zij suïcide pleegden. Van hen is bekend dat er twee
wel in beeld waren en één niet. Bij twee grote hogescholen komt het (incidenteel)
voor, deze aantallen zijn onbekend. Enkele hogescholen geven aan (ernstige) suïcidaliteit
te monitoren en daarbij samen te werken met de huisarts/ crisisdienst, omdat dit steeds
vaker voorkomt. Ook wordt preventief en met handelwijze/protocol gewerkt.
Vraag 20
Zijn er cijfers van verloren levensjaren met betrekking tot studenten als gevolg van
de coronamaatregelen?
Antwoord 20
Nee, deze cijfers zijn er niet.
Vraag 21
Zijn er ook cijfers voorhanden van het psychisch welbevinden van Nederlandse studenten
die in het buitenland studeren?
Antwoord 21
Er is nog geen onderzoek voorhanden met betrekking tot het psychisch welbevinden van
Nederlandse studenten die in het buitenland studeren.
In 2021 heeft Nuffic onderzoek gedaan naar de impact van COVID-19 op de ervaringen
van Nederlandse studenten die in het buitenland een studie of stage-ervaring hebben
opgedaan13. Daarin is welbevinden niet heel expliciet uitgevraagd maar geeft het wel een beeld
over de ervaringen van Nederlandse studenten die naar het buitenland zijn geweest.
Vraag 22
Is er gekeken naar de situatie in andere Europese landen? Is er gekeken of het daar
net zo slecht gesteld is en of zij eventuele oplossingen hebben?
Antwoord 22
In Nederland is geen vergelijkend onderzoek gedaan naar het psychisch welzijn van
Nederlandse studenten versus die van buitenlandse studenten. Wel is, mede op aandringen
van Nederland en daarnaast met name Frankrijk, in het kader van Eurostudent 814 afgesproken mentaal welzijn op te nemen in de Europese studentensurvey die in Nederland
door Researchned wordt afgenomen in 2022. Het jaar van afname verschilt in de deelnemende
landen; resultaten vergelijken kan daarom in de loop van 2024.
In 2020 is wel door de Universiteit van Ljubljana (Slovenië) onderzoek gedaan naar
de impact van de pandemie op studenten in verschillende landen15. Dit onderzoek laat zien dat ook in andere landen het psychisch welbevinden van studenten
aandacht nodig heeft, al zijn er duidelijke verschillen. De verschillen zijn met name
het gevolg van veranderingen in dagelijkse routines en de ontvangen sociale ondersteuning
tijdens deze uitdagende tijden.
Vraag 23
Kunt u inzichtelijk maken welke concrete stappen er reeds zijn gezet ter uitvoering
van de motie van het lid Wassenberg c.s.?
Antwoord vraag 23
Zie antwoord vraag 12.
Vraag 24
Kunt u een actuele stand van zaken geven van de voortgang van de gesprekken die worden
gevoerd en andere stappen die worden gezet ter uitvoering van de aanbevelingen uit
de monitor?
Antwoord 24
Zie antwoord vraag 12.
Vraag 25
Hoe groot is het deel van de financiële middelen van het NPO dat ten goede komt aan
het verbeteren van de mentale gezondheid van studenten? Hoeveel komt ten goede aan
ondersteunend personeel dat zich richt op mentale gezondheid, zoals studieadviseurs
of mentoren?
Antwoord 25
Zie antwoord vraag 15.
Vraag 26
In hoeverre is er zicht op de besteding door hogescholen en universiteiten van de
gelden van het NPO in het kader van mentaal welbevinden?
Antwoord 26
Op verzoek van de Tweede Kamer zal gedurende de looptijd van het programma twee keer
per jaar worden gerapporteerd over de voortgang van het programma. Bureau Berenschot
doet hiertoe onderzoek naar de implementatie van het programma en de besteding van
de gelden. In het najaar en voorjaar rapporteren we over het programma. De eerste
rapportage voor primair, voortgezet, middelbaar beroeps- en hoger onderwijs is in
het najaar van 2021 verschenen16. De tweede voortgangsrapportage over de besteding van de NPO middelen is gesplitst
naar funderend onderwijs enerzijds en mbo en ho anderzijds en zijn beiden onlangs
gedeeld met de Tweede Kamer17. Ook de besteding van de NPO-gelden in het kader van mentaal welbevinden zal in deze
rapportages steeds in kaart worden gebracht.
Eind 2023 wordt afgesloten met een evaluatie van het programma, ook om te leren van
het proces en de kwaliteit van het onderwijs duurzaam te verbeteren.
Vraag 27
Wat wordt de insteek van het gesprek dat wordt gevoerd met hogescholen en universiteiten?
Wordt het een gesprek met de individuele hogescholen en universiteiten of met overkoepelende
organen? Wat voor uitkomst van het gesprek verwacht u? Op welke termijn gaat dit gesprek
plaatsvinden?
Antwoord 27
Zie antwoord vraag 12.
Vraag 28
Hoe zijn internationale studenten vanuit de Nederlandse overheid het beste te benaderen
teneinde hun mentale gezondheid te verbeteren, aangezien zij vaker een verminderde
mentale gezondheid ervaren?
Hoe kunnen zij nog beter op de hoogte raken van de mogelijkheden tot zorg?
Antwoord 28
Bij de ontwikkeling van een integrale aanpak mentale gezondheid nemen we internationale
studenten uiteraard mee. Zij behoeven een specifieke aanpak, zo blijkt uit de resultaten
van de monitor.
Vraag 29
Hoe worden de uitkomsten en aanbevelingen van beide onderzoeken meegenomen in het
Nationaal Preventieakkoord Mentale Gezondheid?
Antwoord 29
De aanpak op mentale gezondheid is gericht op de gehele Nederlandse bevolking, waarin
jongeren en studenten worden aangemerkt als groep om in het bijzonder aandacht voor
te hebben. OCW werkt hierin goed samen met VWS zodat de werkzaamheden en ontwikkelingen
op het gebied van mentale gezondheid elkaar versterken.
Vraag 30
Wordt er gewerkt aan een integrale aanpak voor het versterken van het welbevinden
van studenten, zoals de onderzoekers ook aanbevelen? Hoe kijkt u aan tegen het door
de onderzoekers aanbevolen Step Change Model dat in Engeland wordt gebruikt?
Antwoord 30
Ja, we zijn in gesprek met de vertegenwoordigers van de onderwijsinstellingen, studentenbonden
en experts over het realiseren van een integrale aanpak. De voorbeelden vanuit het
buitenland, zoals het Step Change Model en de aanpak zoals die in Canada en Australië
zijn ontwikkeld nemen wij mee als voorbeeld. We staan erg positief tegenover de hiervoor
genoemde aanpakken.
Vraag 31
Waarom is in het onderzoek over middelengebruik niet onderzocht of en hoeveel studenten
gokken? Is het mogelijk om gokgebruik onder studenten in het vervolgonderzoek mee
te nemen?
Antwoord 31
De monitor middelengebruik richt zich op alcoholgebruik, drugsgebruik en oneigenlijk
geneesmiddelengebruik. Samen met het deel over mentale gezondheid is het reeds een
grote monitor met uitgebreide vragenlijst. Op dit moment ligt het niet voor de hand
deze monitor nog verder uit te breiden met gokken.
Vraag 32
Geeft de monitor nu al aanleiding om achterliggende oorzaken van stress onder studenten
aan te pakken, bijvoorbeeld door afschaffen van het BSA of door tentaminering na vakanties?
Antwoord 32
Zie antwoord vraag 7.
Vraag 33
Hoe kunt u ouders van studenten die net uit huis gaan, benaderen in voorlichtingsaanbod
over middelengebruik- en preventie, zoals de onderzoekers aanbevelen?
Antwoord 33
Dit is een onderdeel van ons gesprek met de onderwijsinstellingen en de onderzoekers,
volgens het proces dat als antwoord op vraag 12 is geschetst.
Vraag 34
Is het programma Helder op school, dat nu al wordt gebruikt op lagere scholen en middelbare
scholen, in aangepaste vorm geschikt voor het hoger onderwijs?
Antwoord 34
Het programma Helder op School is gericht op po, vo en mbo. De achterliggende concepten
van het programma zijn echter ook van toepassing op studenten aan het hoger onderwijs.
De inzichten van Helder op School worden dan ook gebruikt voor het vormgeven van de
aanpak in het hoger onderwijs.
Vraag 35
Welk effect heeft de 15% van de ondervraagden die ouder dan 25 jaar is, gehad op de
uitslagen in het onderzoek?
Antwoord 35
De bevindingen laten verschillen zien tussen leeftijdsgroepen. Hierbij laten vooral
de studenten van 30 jaar en ouder een ander beeld zien, en niet de studenten van 26
tot 29 jaar. Zo zien we dat de studenten van 30 jaar en ouder significant minder psychische
klachten en een significant betere mentale gezondheid ervaren dan de studenten van
16 t/m 21 jaar. Het gaat hierbij om betekenisvolle verschillen in termen van effectgrootte.
Aangezien de leeftijdsgroep 30 jaar en ouder slechts 5,8% van de totale studiepopulatie
omvat, zullen hun «positievere» uitkomsten in geringe mate de totale uitkomsten hebben
beïnvloed.
Vraag 36
Hoeveel procent van de ondervraagden die studievertraging hebben opgelopen, heeft
deze studievertraging opgelopen tegen hun zin in?
Antwoord 36
Dit was geen onderzoeksvraag, deze vraag kunnen we niet beantwoorden vanuit de monitor.
Vraag 37
Hoeveel procent van de ondervraagden die veel stress hebben ervaren door hun studie,
zat tijdens het invullen van de enquête in hun tentamenperiode of net daarna?
Antwoord 37
Hoewel dit niet met zekerheid te zeggen is, is het zeer onwaarschijnlijk dat de dataverzameling
plaatsvond tijdens tentamenperiodes, omdat hier vooraf in de planning bewust rekening
mee is gehouden. In maart, april en mei zijn doorgaans geen periodes van toetsing.
Daarnaast konden instellingen hier zelf invloed op uitoefenen door binnen de door
ons gestelde weken van dataverzameling zelf een startmoment te kiezen.
Vraag 38
Vanuit wie ervaren de ondervraagden die aangeven een prestatiedruk vanuit anderen
te ervaren, die prestatiedruk?
Antwoord 38
Deze vraag kan op basis van de monitor niet worden beantwoord. OCW en VWS gaan samen
verkennen hoe we meer inzicht kunnen krijgen in de achterliggende oorzaken van stress
en prestatiedruk.
Vraag 39
Hebben de ondervraagden prestatiedruk ervaren vanuit de onderwijsinstelling?
Antwoord 39
Zie antwoord vraag 38.
Vraag 40
Wat is de reden dat een deel van de ondervraagden binnen de onderwijsinstelling geen
hulp heeft ontvangen, terwijl zij hier wel naar hebben gezocht?
Antwoord 40
Op basis van de vragen uit de monitor kan hier geen eenduidig antwoord op worden gegeven.
Wel geven de instellingen een tweetal mogelijke verklaring.
1. Er kan een mismatch tussen wat de student zoekt en op welke manier informatie beschikbaar
is. Daardoor wordt beschikbare informatie niet of moeilijk gevonden door studenten.
2. De instelling was niet de juiste plek voor de informatie, omdat wij niet de juiste
instantie zijn (denk aan zwaardere problematiek of hele specialistische informatie).
Vraag 41
Hoeveel procent van de ondervraagden die online hebben gezocht naar informatie of
hulp voor psychische klachten, heeft werkelijk wat met de informatie gedaan en die
hulp uiteindelijk gekregen?
Antwoord 41
Hier kunnen we op basis van de monitor geen antwoord op geven. Hier is niet naar gevraagd.
Vraag 42
Kan de basisbeurs eerder dan 2024/2025 heringevoerd worden, aangezien de huidige generatie
studenten de studieschuld als één van de grote oorzaken van stress ervaart en deze
generatie waarschijnlijk al is afgestudeerd in 2024, terwijl zij wel de grootste last
van de coronamaatregelen ondervond?
Antwoord 42
In het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77) is vastgelegd dat per studiejaar 2023/2024 de basisbeurs opnieuw wordt ingevoerd.
Dit is het vroegste moment om te kunnen komen tot een gedegen wetswijziging en om
DUO de benodigde tijd te geven de uitvoering hiervan voldoende voor te bereiden. In
het coalitieakkoord is tevens 1 miljard euro extra beschikbaar gesteld voor studenten
voor wie geen basisbeurs beschikbaar is geweest. Als tegemoetkoming voor de maatregelen
als gevolg van corona is er een tegemoetkomingsregeling voor de studenten die studievertraging
hebben opgelopen. Ook is vanwege corona voor een groot deel van de studenten het cursus-,
les- en collegegeld voor studiejaar 2021–2022 gehalveerd.
Vraag 43
Welke stappen worden op dit moment door u gezet om tot een
integrale aanpak voor het versterken van het mentale welzijn van studenten te komen?
Antwoord 43
Zie antwoord vraag 12.
Vraag 44
Klopt het dat uit diverse onderzoeken blijkt dat FOMO18 een grote stressbron is voor jongeren en dat social media dit mogelijk maakt? FOMO
wordt één keer genoemd in de inleiding en verder niet meer. Heeft het onderzoek dit
element veronachtzaamd of is het onderzoek hiernaar in andere woorden?
Antwoord 44
FOMO als apart concept heeft geen deel uitgemaakt van het onderzoek, echter er is
wel gevraagd naar stress als gevolg van socialmediagebruik. Het bleek dat een klein
deel van de studenten (circa 6%) veel of heel veel stress ervaart als gevolg van sociale
media gebruik.
Vraag 45
Is de 12% van de respondenten die aangeeft zich als lhbtq+ te identificeren, representatief
voor de gehele studentenpopulatie?
Antwoord 45
Referentiecijfers hierover bij studenten zijn niet bekend.
Opgemerkt dient te worden dat (daarnaast) 5,7% van de respondenten aangaf geen antwoord
te willen geven op de vraag of men zichzelf identificeerde als LHBTQ+, of het antwoord
niet weet.
Vraag 46
Klopt het dat slechts 11,7% van de 250.000 benaderde studenten de vragenlijsten heeft
ingevuld?
Antwoord 46
Dat klopt. In totaal hebben bijna 30.000 studenten de vragenlijst ingevuld.
Vraag 47
Hoe verklaart u dat 31% van de studenten met mentale klachten hiervoor wel hulp heeft
gezocht binnen de onderwijsinstelling, maar geen hulp heeft ontvangen?
Antwoord 47
Het gaat om 31% van de studenten die in de afgelopen 12 maanden geen behoefte hadden
aan hulp of advies van iemand binnen de instelling, maar wel van hulp en advies van
buiten de instelling en die dit ook daadwerkelijk buiten de instelling hebben ontvangen
(zie kopje 9.3 van de monitor).
Een kwart (26%) van alle studenten geeft aan in de afgelopen 12 maanden vanwege psychische
klachten wel behoefte te hebben gehad aan hulp of advies vanwege psychische klachten
van iemand binnen de eigen onderwijsinstelling. Bijna 18% heeft ook daadwerkelijk
hulp of advies ontvangen, terwijl bijna 8% hier wel naar heeft gezocht heeft, maar
niet heeft ontvangen (onvervulde hulpbehoefte). De onvervulde hulpbehoefte van deze
relatief kleine groep kan aan meerdere oorzaken te wijten zijn. Zo kan het liggen
aan de zorgvraag en dat de behandeling hiervan niet in het expertisegebied van de
instelling ligt, of het feit dat studentpsychologen studenten moeilijker kunnen doorverwijzen
naar de juiste instantie (GGZ / jeugdzorg). Dat betekent dat studenten langer bij
een studentpsycholoog blijven en studenten en het langer duurt voordat zij de juiste
begeleiding ontvangen.
Vraag 48
Welke drempels ervaren studenten die wel last hebben van aanwezige psychische klachten,
maar hierbij geen hulp of advies zoeken?
Antwoord 48
Op basis van de monitor kan hier geen antwoord op worden gegeven omdat hier niet naar
is gevraagd.
Vraag 49
Vanuit ander onderzoek zijn er aanwijzingen voor het onvoldoende signaleren en herkennen
van psychische klachten vanwege onderontwikkelde mentale gezondheidsvaardigheden,
waaronder ook hulp vragen als vaardigheid. Hoe kunnen deze vaardigheden worden ontwikkeld?
Antwoord 49
Deze vaardigheden kunnen verder ontwikkeld worden door ze te verankeren in een preventieve
integrale aanpak voor hoger onderwijs zoals we die kennen in de vorm van het programma
Welbevinden op School in het po, vo en mbo. Het gaat om de bevordering van zelfreflectie,
veerkracht, positieve mentale gezondheid, openheid en hulpzoekend gedrag. Een mooi
internationaal voorbeeld is te vinden in de aanpak van Mental Health Literacy (voorheen:
Teen Mental Health) in Canada19.
Vraag 50
Voor internationale studenten met een hulpbehoefte blijkt de drempel voor het ontvangen
van hulp of advies binnen een instelling hoger dan voor Nederlandse studenten zonder
migratieachtergrond met een hulpbehoefte. Hoe verklaart u dat? Bent u voornemens om
voor internationale studenten specifieker beleid te maken?
Antwoord 50
Het is niet verwonderlijk dat internationale studenten in Nederland moeilijker hun
weg vinden dan Nederlandse studenten. Nederlanders weten doorgaans ook beter hun weg
in eigen land te vinden dan in het buitenland. Dat neemt niet weg dat instellingen
actief werk maken van het benaderen, informeren en ondersteunen van internationale
studenten. Deels lopen internationale studenten tegen vergelijkbare problemen aan
als Nederlandse studenten. Door onbekendheid met de situatie in Nederland zijn deze
problemen voor internationale studenten moeilijker op te lossen dan voor Nederlandse
studenten. Deels lopen internationale studenten aan tegen andere problemen dan Nederlandse
studenten, bijvoorbeeld discriminatie bij het zoeken van huisvesting. De ondersteuning
van internationale studenten is aan de instellingen. Ik ben daarom niet voornemens
specifieker beleid voor deze doelgroep te maken. Wel stimuleer ik de instellingen
actief om extra aandacht te besteden aan de ondersteuning van deze doelgroep.
Vraag 51
Hoe wilt u uitvoering geven aan het advies in deelrapport I om meer specifieke aandacht
voor het welzijn van studenten te hebben in het publieke mentale gezondheidsbeleid?
Antwoord 51
De komende tijd spreekt de Staatssecretaris van VWS met jongeren, experts, gemeenten
en andere bewindspersonen over een passende aanpak op mentale gezondheid. Daarin richt
hij zich vooral op jongeren/jongvolwassenen, werkenden en personen in kwetsbare situaties.
Bij de aanpak gericht op jongeren/jongvolwassenen, waar studenten deel vanuit maken,
trekken wij samen verder in op. De Tweede Kamer is hierover onlangs geïnformeerd20. Tot slot is in de beleidsbrief Hoger Onderwijs en Wetenschap verder ingaan op de
concrete maatregelen die de Minister van OCW zal nemen ten aanzien van studentenwelzijn
in het hoger onderwijs21.
Vraag 52
Waarom is het gebruik van andere soorten harddrugs, naast xtc, niet meegenomen in
het onderzoek? Heeft u cijfers van het gebruik van andere soorten harddrugs onder
studenten?
Antwoord 52
De cijfers over het gebruik van verschillende soorten drugs onder studenten zijn te
vinden op pagina 39 van deelrapport II over middelengebruik van studenten in het hoger
onderwijs22.
Vraag 53
Waarom is ervoor gekozen om risicovol gamegedrag mee te nemen in het onderzoek, maar
niet andere gedragingen die ook risicovol kunnen zijn?
Antwoord 53
Problematisch gamen lijkt, in tegenstellingen tot andere risicovolle gedragingen,
specifiek onder studenten vaker voor te komen. Bijna de helft van de studenten gamet,
daarvan laat 8% risicovol gamegedrag zien.
Vraag 54
Is het overmatig alcoholgebruik en xtc-gebruik toegenomen door corona?
Antwoord 54
Het percentage overmatig alcoholgebruik ligt erg hoog, maar vermoedelijk was het alcoholgebruik
onder studenten vóór het begin van de coronacrisis hoger. De onderzoekers geven aan
dat (tijdelijke) sluiting van studentenverenigingen, horeca- en uitgaansgelegenheden
en festivals een mogelijk effect kunnen hebben gehad. Wat betreft xtc-gebruik geeft
de grootste groep (54%) aan dat hun gebruik niet veranderd is. Een aanzienlijk deel
(33%) is minder gaan gebruiken, en een klein deel (13%) zegt meer xtc te gebruiken.
Uit het eerder verschenen onderzoek naar het uitgaansgedrag en middelengebruik tijdens
twee tijdperiodes van de coronapandemie kwam naar voren dat tijdens de lockdowns ongeveer
de helft van de uitgaanders die xtc gebruikt minder gebruikte, 29,6% evenveel xtc
gebruikte en 19,7% meer gebruikte. Mogelijk dat door het verschil in doelgroepen van
beide studies de resultaten verschillen. Tijdens de versoepelingen na de eerste lockdown
werd xtc (62,8%) door het grootste aandeel gebruikers op minder dagen dan in 2019
gebruikt. Het aandeel gebruikers dat tijdens de versoepelingen op minder dagen gebruikte
dan in 2019 was voor alcohol en xtc nog groter dan tijdens de lockdown23. Hoe het xtc-gebruik zich ontwikkelt nu er geen coronamaatregelen meer gelden voor
het uitgaansleven zal nog moeten blijken.
Vraag 55
Hoe verklaart u dat deelnemende studenten aan deze studie gemiddeld een wat hogere
studieschuld lijken te hebben dan in de algemene studentenpopulatie het geval is?
Antwoord 55
Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de bevindingen van de monitor zijn gebaseerd
op zelfrapportage: een inschatting van de huidige en verwachte schuld. Deze zou hierdoor
kunnen afwijken van de feitelijke studieschuld.
Voor de Monitor Mentale gezondheid en middelengebruik zijn ruim 28 duizend studenten
bevraagd. Door de precieze verhoudingen in de steekproef kunnen er afwijkingen zijn
in de hoogte van de totale studieschuld van de totale groep studenten. In vergelijking
met de Monitor Beleidsmaatregelen 2020–202124 valt op dat in de Monitor Mentale gezondheid en middelengebruik meer studenten aangeven
geen studieschuld te hebben (42% tegenover 27% in het laatste cohort van de Monitor
Beleidsmaatregelen). De verdeling in hoogte van de studieschuld van studenten met
studieschuld lijkt in beide monitoren sterk op elkaar. Volgens cijfers van het CBS
was in 2020 de gemiddelde studieschuld 15,2 duizend euro25.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier