Verslag van een notaoverleg : Verslag van een notaoverleg, gehouden op 13 juni 2022, over de initiatiefnota van het lid Van den Berg over “Mondzorg: een goed begin is het halve werk”
35 882 Initiatiefnota van het lid Van den Berg over «Mondzorg: een goed begin is het halve werk»
Nr. 10
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Vastgesteld 21 juni 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 13 juni 2022 overleg
gevoerd met de heer Kuipers, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over:
– de initiatiefnota van het lid Van den Berg «Mondzorg: een goed begin is het halve
werk» (Kamerstuk 35 882, nr. 2);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 18 oktober 2021
inzake reactie op verzoek commissie inzake de initiatiefnota van het lid Van den Berg
«Mondzorg: een goed begin is het halve werk» (Kamerstuk 35 882, nr. 3).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Smals
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Kuzu
Griffier: Heller
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Van den Berg, Van den Hil, Kuzu, Sahla
en Werner,
en de heer Kuipers, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Aanvang 14.30 uur.
De voorzitter:
Een goede middag allemaal! Het is 14.30 uur en we zijn vandaag bij elkaar gekomen
in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport om de initiatiefnota
van het lid Van den Berg over mondzorg te bespreken: «Mondzorg: een goed begin is
het halve werk». Ik bedank uiteraard de initiatiefnemer voor haar initiatief.
Ik heet de Minister en de ondersteuning van harte welkom, evenals de ondersteuning
van de CDA-fractie uiteraard en de commissieleden. Dat zijn mevrouw Van den Hil van
de fractie van de VVD, mevrouw Werner van de fractie van het CDA en mevrouw Sahla
van de fractie van D66. Van harte welkom ook aan de kijkers op de publieke tribune
en de kijkers thuis.
Er is een spreektijdenverdeling, waarbij de fractie van de VVD veertien minuten heeft,
D66 elf en het CDA acht minuten. Ik zal als laatste namens de fractie van DENK ook
het woord voeren en het voorzitterschap dan tijdelijk overdragen aan mevrouw Van den
Hil, die ik hierbij graag het woord geef voor haar bijdrage. Mevrouw Van den Hil.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Allereerst wil ik de initiatiefneemster en haar team hartelijk
danken voor het werk dat zij hebben gestoken in de nota waar wij vandaag over spreken.
Haar stuk triggerde mij al op een positieve manier nog voordat ik lid werd van de
Tweede Kamer. Ik vind het mooi dat zij haar kiezen niet op elkaar gehouden heeft,
maar haar tanden zet in een onderwerp – mondzorg – dat zeer belangrijk is. Met als
portefeuille arbeidsmarkt en opleiding in de zorg ben ik zelf dingen gaan uitzoeken,
gesprekken gaan voeren en heb ik veel nagedacht over wat me nu opvalt als ik naar
de mondzorg in Nederland kijk. Daarbij kwamen de volgende zaken naar voren.
Allereerst is er een groot tekort aan tandartsen in Nederland, waarbij er ook grote
verschillen zijn tussen de regio's. Daarnaast worden er al enige tijd minder tandartsen
opgeleid dan het Capaciteitsorgaan adviseert. Ook de taakherschikking komt niet goed
van de grond, hoewel hiermee bij de raming van het aantal op te leiden tandartsen
wel rekening gehouden is. Mondhygiënisten werken met nog andere mondzorgberoepen en
tandartsen samen, maar tot op heden is het niet zo dat zij op grote schaal zelfstandig
zaken oppakken. Dit zit ’m in de beroepsgroepen zelf, die niet voortvarend te werk
gaan, maar men loopt soms ook op tegen regeltjes die maken dat het niet mogelijk is.
Dat heb ik in de praktijk in de verpleeghuiszorg gezien, waarbij een mondhygiënist
prima de eerste screening kan doen, maar de tandarts uiteindelijk ook altijd nog in
consult moest komen.
Tot slot heb ik gezien dat er op dit moment 2.670 buitenlandse tandartsen werkzaam
zijn in Nederland. Zij zijn BIG-geregistreerd en hebben veelal een opleiding van vijf
jaar in het buitenland genoten. Het feit dat zij BIG-geregistreerd zijn, geeft aan
dat men tevreden is over de opleiding die zij genoten hebben en dat men dus vertrouwen
heeft in de kwaliteit die zij leveren. Waarom is in Nederland de opleiding dan nog
vrij recent van vijf jaar naar zes jaar verlengd?
Voorzitter. Dan ga ik met deze reflectie in het achterhoofd nu over naar de beantwoording
van de punten die in de nota genoemd zijn, aangevuld met een aantal zojuist al benoemde
opmerkingen.
Om te beginnen stelt de initiatiefneemster dat er meer onderzoek nodig is naar het
belang van goede mondzorg, omdat de kennis en bewustwording dan groter zijn. Ik ben
van mening dat er al veel onderzoek wordt verricht en ís verricht naar dit onderwerp.
Kan de initiatiefneemster uiteenzetten welke toegevoegde waarde zo'n onderzoek heeft
bij wat er allemaal al gebeurt en wordt onderzocht? Kan er daarnaast ook op andere
manieren bewustzijn worden gecreëerd bij families over het belang van mondgezondheid?
De initiatiefneemster benoemt dit zelf eigenlijk ook al. Ze vraagt namelijk of zorgverzekeraars
niet een rol hebben in dit vraagstuk. Uit de brief van de Minister maak ik op dat
zorgverzekeraars in de praktijk hun verantwoordelijkheid vaak al nemen, en ouders
en hun kinderen actief proberen te informeren. Dit juich ik natuurlijk van harte toe.
Het is goed dat het veld zijn verantwoordelijkheid neemt.
Voorzitter. Ook is het goed dat er aandacht is voor goede mondzorg voor kinderen.
De initiatiefneemster benoemt bijvoorbeeld kinderdagverblijven en scholen, iets waar
ik me zeker in kan vinden. Ik ben het verder eens met de initiatiefneemster dat gemeenten
een voortrekkersrol hebben op dit gebied. Mijns inziens kunnen gemeenten zelf het
beste bepalen hoe ze die rol vervullen. Zoals de Minister ook aangaf, zijn er al veel
goede lokale initiatieven. Wij moeten vanuit Den Haag gemeenten vooral de ruimte blijven
bieden om dit soort initiatieven te laten bloeien. Is de initiatiefneemster het hiermee
eens?
Tot slot doet de initiatiefneemster twee voorstellen om de mondzorgketen als geheel
te versterken: het opleiden van meer tandartsen en het voor tandartsen aantrekkelijker
maken om zich in bepaalde regio's te vestigen. Dat is iets waarover collega Van den
Berg en ik al een aantal keer vragen hebben gesteld en waarin we samen hebben opgetrokken.
Ook de provincie Zeeland, de regio Rotterdam-Rijnmond en de KNMT hebben hiervoor zowel
bij het Ministerie van VWS als bij het Ministerie van OCW aandacht gevraagd.
Voorzitter. Wat betreft de goede regionale spreiding van tandartsen ben ik blij met
het antwoord op schriftelijke vragen van de VVD en het CDA. Hierin zegt de Minister
toe met het Capaciteitsorgaan in gesprek te gaan over het verbeteren van de regionale
spreiding van opleidingscapaciteit. Hoe beschouwt de initiatiefneemster deze toezegging?
Is dit voldoende voor haar? En hoe is de Minister van plan om deze toezegging in te
vullen? Hoe zal hij het Capaciteitsorgaan ertoe aanzetten om regionale tekorten op
te lossen? Hoe worden wij als Kamer hierover geïnformeerd, vraag ik de Minister.
Ik wil in deze context ook aandacht vragen voor de tekorten aan vrijwillige patiënten
waar veel mondzorgopleidingen mee kampen. Een betere regionale spreiding kan ook helpen,
omdat er dan in meerdere regio's vrijwilligers gewonnen kunnen worden. Dit geldt trouwens
ook voor tekorten aan opleiders, waar sommige opleidingen mee kampen. Is het daarnaast
een idee om gezinnen die een drempel ervaren om naar de tandarts te gaan, in algemene
zin te betrekken bij mondzorgopleidingen, zo vraag ik de Minister. Op deze manier
wordt mondzorg ook weer een stukje toegankelijker voor iedereen en is er meer aandacht
voor.
Het is bekend dat voor het opleiden van tandartsen de laatste jaren niet altijd de
ramingen van het Capaciteitsorgaan opgevolgd zijn. De ontstane tekorten hebben ertoe
geleid dat op dit moment in Nederland 20% van het totaalaantal tandartsen uit het
buitenland komt. In sommige regio's loopt dit percentage zelfs op tot 40%. De Minister
geeft in de beantwoording van schriftelijke vragen aan dat het ook hem zorgen baart
dat een groot gedeelte van de tandartsen uit het buitenland komt en dat we er in Nederland
onvoldoende in slagen om de instroom van tandartsen op peil te houden. Ik wil dan
ook aan de Minister vragen of er al gesprekken lopen over het extra opleiden van tandartsen
en of hij kan toezeggen dat hij zich hard zal maken voor het extra opleiden. Met andere
woorden, wat is de stand van zaken met betrekking tot dit probleem?
Voorzitter. Dan wil ik hier nog een tweetal punten naar voren brengen. Allereerst
wil ik de initiatiefneemster vragen welke rol zij ziet voor taakherschikking. Mondhygiënisten
kunnen vaak veel taken uitvoeren en de tandarts op die manier verder ontlasten. Ze
moeten alleen wel het vertrouwen krijgen om dit te doen. Hoe kan taakherschikking
volgens de initiatiefneemster beter worden gestimuleerd? Hoe ziet de Minister dit
voor zich? Hoe gaat hij het veld stimuleren om voortvarend met de uitbreiding van
taakherschikking aan de slag te gaan?
Tot slot wil ik aan de Minister vragen of het mogelijk is om de tandartsopleiding
eventueel te verkorten naar vijf jaar. Er zijn hier tenslotte veel BIG-geregistreerde
tandartsen uit het buitenland die bijna allen een opleiding van vijf jaar hebben gevolgd.
Dit valt lastig te rijmen met een zes jaar durende opleiding voor Nederlandse tandartsen.
Is de Minister dat met mij eens? De opleiding was in Nederland overigens ook vijf
jaar, maar is in 2007 omgezet naar zes jaar.
Voorzitter. Genoeg vragen aan de initiatiefneemster en de Minister waarop ik het antwoord
met spanning, zij het niet met klapperende tanden, afwacht.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Hil. Het woord is aan mevrouw Werner namens de fractie
van het CDA.
Mevrouw Werner (CDA):
Dank, voorzitter. Vanmiddag praten wij met de Minister en de initiatiefneemster over
de initiatiefnota van mijn collega Joba van den Berg, Een goed begin is het halve
werk, een prachtige titel. U begrijpt dat ik het een mooie nota vind, met goede voorstellen.
Ik wil haar daarvoor dan ook hartelijk bedanken, en natuurlijk ook Rutger erg bedankt
hiervoor. Het is zeer relevant dat wij als Kamer met de Minister eens uitgebreider
praten over mondzorg, zowel voor volwassenen als ook voor kinderen. Ik begrijp heel
goed dat mijn collega dit onderwerp hoger op de agenda wil hebben.
Voorzitter. De Minister geeft in zijn brief aan, als reactie op deze initiatiefnota,
dat er al heel veel gebeurt om de algehele mondzorg te verbeteren, om kinderen en
volwassenen naar de tandarts te krijgen, ook door de zorgverzekeraars, en aan onderzoek
naar de effecten van mondzorg op de volksgezondheid. Dat is mooi, maar de vraag vandaag
is: is het wel voldoende?
De initiatiefneemster somt een aantal zaken op waarom ouders/verzorgenden niet met
hun kinderen naar de tandarts gaan. Hierbij vraag ik me ook af in hoeverre het te
maken kan hebben met angst voor de tandarts. Is bijvoorbeeld bekend of ouders die
zelf angst voor de tandarts hebben, dit overbrengen op hun kinderen? Angst is natuurlijk
een slechte raadgever. Kan de Minister hier eens nader onderzoek naar doen? Of kan
hij dit meenemen in de monitor Mondgezondheid? Ik weet dat er speciale angsttandartsen
zijn, maar gewone tandartsen moeten natuurlijk ook zo laagdrempelig mogelijk zijn,
zodat iedereen ernaartoe durft te gaan. Hoe kijkt de initiatiefneemster hier eigenlijk
zelf tegen aan? Is zij dit ook tegengekomen?
De Minister stelt als reactie op beslispunt 3 dat in het Besluit publieke gezondheid
op hoofdlijnen staat beschreven waaruit het basistakenpakket voor de jeugdgezondheidszorg
bestaat. Dit betekent dat aan jeugdigen tot 14 jaar voorlichting, advies, instructie
en begeleiding gegeven moet worden over gebit en gebitsverzorging, ter ondersteuning
van hun ouders en verzorgenden. Maar dat het in de wet staat betekent natuurlijk niet
dat het voldoende gebeurt, en daar gaat het vandaag volgens mij over. Wat kunnen of
moeten we meer doen? Vinden wij het met elkaar belangrijk genoeg dat hier meer aandacht
voor komt bij bijvoorbeeld het consultatiebureau?
Zorgverzekeraar Menzis concludeert bijvoorbeeld dat een brief sturen helpt, zie ook
de motie-Raemakers/Van den Berg, maar dat dit niet voldoende is. Menzis is nu samen
met gemeenten in overleg om de aandacht voor mondzorg op de consultatiebureaus te
vergroten en te onderzoeken hoe zij de toeleiding naar de mondzorg kunnen verbeteren.
Het CDA denkt dat het goed is dat wij dit soort zaken landelijk gaan uitrollen, om
alle kinderen hiervan te laten profiteren, zeker omdat kinderen uit wijken met een
lage sociaaleconomische status structureel minder vaak naar de tandarts gaan. Graag
een reactie van de Minister of hij hiertoe bereid is. En wat vindt de initiatiefneemster
van dit voorstel?
Voorzitter. In de brief van oktober stelde de toenmalige Minister dat hij de beslissing
over de uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen overlaat aan een nieuw kabinet.
Het treft dat wij hier vandaag met het nieuwe kabinet aan tafel zitten, in de persoon
van Minister Kuipers, en dat ik de vraag opnieuw kan stellen. Waarom is het advies
van het Capaciteitsorgaan nog niet overgenomen? Het advies van het Capaciteitsorgaan
over verruiming van de tandartsopleiding met 100 extra plaatsen per jaar, bron 2020,
is niet nieuw maar het is nog nooit zo duidelijk geweest. De opleiding duurt namelijk
zes jaar en het duurt nog even voordat ze afgestudeerd zijn. In dit verband is er
nog de aangehouden motie-Van den Berg om te onderzoeken of de opleiding voor tandartsen
verkort zou kunnen worden. Mijn collega van de VVD had het hier ook al over. Hoe staat
het hiermee? Kan de Minister in overleg gaan met zijn collega van OCW om bij de volgende
begroting het aantal opleidingsplaatsen voor tandartsen uit te breiden?
We weten hoe belangrijk het is om eerstelijnszorg in de regio beschikbaar te houden,
niet alleen huisartsenzorg maar natuurlijk ook tandartsenzorg. Het houdt de regio
leefbaar. Daarom moet het aantrekkelijk worden voor tandartsen om zich juist te vestigen
in de regio, in de krimpgebieden. Aan welke concrete acties denkt de initiatiefneemster
op dit punt? Hoe maken we het aantrekkelijk voor pas afgestudeerde tandartsen om bijvoorbeeld
naar Dokkum of naar Vrouwenpolder, in het mooie Zeeland, te verhuizen, en daar een
praktijk te starten of over te nemen? Hoe zou de Minister dit kunnen bevorderen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Werner. Het woord is aan mevrouw Sahla van de fractie van D66.
Mevrouw Sahla (D66):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik de indiener danken voor haar initiatiefnota.
Mondzorg is een uiterst belangrijk onderwerp, waar onze partijen elkaar al vaak in
hebben kunnen vinden. Het is dan ook geen verrassing dat mijn partij verheugd is met
deze nota.
Dan nu de inhoud. We zeggen het vaak: voorkomen is beter dan genezen. En dat is ook
zo bij mondzorg. De allerbeste mondzorg is mondzorg die niet plaats hoeft te vinden.
De meeste gaatjes kun je voorkomen door gezond te eten en door goed je tanden te poetsen.
Daar moeten we dan ook keihard op inzetten. Gelukkig maken we al stappen. Met het
Preventieakkoord werken we aan verregaande plannen om de samenleving gezonder te maken.
Zo noem ik bijvoorbeeld de suikertaks; zo'n suikertaks is namelijk ook goed voor de
tanden. Frisdrank zorgt voor gaatjes, en nog veel meer bij kinderen dan bij volwassenen.
Maar preventie is ook meer dan gezond eten. Preventie gaat over onderwijs: onderwijs
over tandenpoetsen, uitleggen hoe je moet poetsen. Vooral aan kinderen; jong geleerd
is immers oud gedaan.
Voorzitter. We weten allemaal dat elektronisch tandenpoetsen beter is dan een gewone
tandenborstel. Zijn er programma's om kinderen uit achterstandswijken ook toegang
te geven tot elektrische tandenborstels?
En het stomme is: veel kinderen gaan niet naar de tandarts, wel een op de vijf. Hele
groepen kinderen die in hun jeugd nooit naar de tandarts zijn geweest. De meeste kinderen
uit de rijkere wijken gaan vaak wel. Het zijn dus vooral kinderen uit armere wijken
die niet naar de tandarts gaan; in sommige wijken zelfs meer dan een derde. Dat vind
ik krom, heel krom. Kindmondzorg is namelijk voor gezinnen al gratis, en dat is maar
goed ook. Ik kan dit verschil dan ook niet uitleggen. En het is niet zo dat dit een
nieuw probleem is. We weten al jaren dat bepaalde groepen van de samenleving niet
gebruikmaken van gratis mondzorg voor kinderen. De overheid is hier ook al jaren mee
bezig. Als raadslid in Den Haag heb ik dit ook vaak langs zien komen. Toch is het
effect tot nu toe maar mondjesmaat. Ik vind het niet kunnen dat je aan het gebit van
een kind al kan zien of het in een rijke of arme buurt opgroeit. Een slecht gebit
zorgt namelijk voor een heel leven met extra pijn, ongemak en ook kosten. In mijn
Nederland staat kansengelijkheid centraal. In mijn Nederland heeft ieder kind recht
op een gezond gebit, recht op goede voorlichting en recht op sterke tanden.
Voorzitter. Ik vraag me dan ook af: moeten we niet een stap verder gaan dan deze nota?
Als die kinderen niet naar de tandarts komen, dan moet de tandarts misschien wel naar
de kinderen toe komen. De jeugdarts komt al naar de basis- en middelbare school toe.
Iedere scholier wordt een paar keer gezien door de jeugdarts, om te kijken of alles
goed gaat; een vinger aan de pols. Als het nodig is, kunnen vervolgstappen worden
ondernomen, en kunnen scholieren de hulp krijgen die ze nodig hebben. Waarom komt
de tandarts niet ook langs op scholen? Dan kan de mondhygiënist in de klas aandacht
besteden aan goede mondzorg en kan de tandarts controleren of de tanden nog in orde
zijn. Met een schooltandarts zorgen we ervoor dat elk kind in zicht komt bij de tandarts.
Recent zien we gelukkig dat steeds meer basisschoolkinderen naar de tandarts gaan.
Maar het tandartsbezoek onder middelbare scholieren nam juist af. Daarnaast gaan veel
te weinig kinderen onder de 4 naar de tandarts, terwijl dit vanaf 2,5 juist ook heel
belangrijk is. Daarom stellen wij voor om de schooltandarts te herintroduceren, op
de voorschool, de basisschool en de middelbare school. Hoe denkt de indiener daarover?
Als de schooltandarts dan vindt dat er moet worden behandeld, kunnen de kinderen opgehaald
worden van school en weer worden teruggebracht. Als de tandarts wil dat de ouders
meekomen, kunnen die ook worden uitgenodigd voor uitleg of iets dergelijks.
En voorzitter, het zal u niet verrassen, maar de schooltandarts past wat mij betreft
enorm goed binnen het D66-plan voor brede scholen en de rijke schooldag. Een school
waar je het beste onderwijs krijgt, met gezond schooleten, met veel sport en cultuur,
maar ook met bijvoorbeeld een schooltandarts. Ik zal dan ook een motie indienen. U
kent mijn partij als eentje die graag vooruitkijkt. Terugkijken naar het verleden
is daar vaak niet een onderdeel van, maar soms wel, zoals nu. De schooltandarts is
namelijk geen nieuw idee, maar eentje dat al stamt uit 1904. Aan de indiener wil ik
vragen hoe zij denkt over de schooltandarts.
En dit mooie idee werkt in de praktijk al goed. In mijn stad Den Haag, maar ook in
onder andere Utrecht, Amsterdam, Den Bosch en een aantal andere steden gebeurt dit
al, vooral in de zwakkere wijken, waar de nood het hoogst is. Ik vraag dan ook aan
de Minister waar deze initiatieven allemaal plaatsvinden, en hoe effectief deze initiatieven
zijn. Dit is een van de vele goede voorbeelden die er zijn. Een ander mooi voorbeeld
is dat van de verzekeraar – daar refereerde mijn collega net al aan – die brieven
stuurt naar ouders van wie de kinderen niet naar de tandarts gaan. 40% van die kinderen
ging vervolgens alsnog naar de tandarts.
Voorzitter. We moeten zorgen dat we een goed overzicht krijgen van al deze ideeën.
We moeten best practices verzamelen, die onderzoeken op effectiviteit en verspreiden
onder verzekeraars, GGD's en CJG's. Wil de Minister zich in navolging van de Ronde
Tafel Mondzorg inspannen om te komen tot een dergelijk overzicht, met speciale aandacht
voor de schooltandarts?
Ik wil de Minister tot slot vragen naar de staat van het eerder toegezegde actieplan
Nederland naar een mondgezonde generatie.
Voorzitter ...
De voorzitter:
Voordat u doorgaat, heeft mevrouw Werner een vraag.
Mevrouw Werner (CDA):
Nee, ze kan wel doorgaan, voorzitter. Ik stel mijn vraag aan het einde wel.
De voorzitter:
Maakt u dan uw bijdrage maar af, mevrouw Sahla.
Mevrouw Sahla (D66):
Voorzitter. Als deze initiatieven echt effect hebben, zal de werkdruk van de tandarts
toenemen. Kunnen wij al die extra mondzorg wel aan? Zijn er wel genoeg tandartsen?
Volgens het Capaciteitsorgaan in ieder geval niet; mijn collega's hebben dat net ook
al benoemd. Er moeten 100 tandartsplekken per jaar bij, zeggen zij. Ook volgens ons
is dat nodig. Zo las ik dat van alle tandartsen die vorig jaar begonnen zijn ruim
40% uit het buitenland kwam, uit landen als Duitsland en Spanje. Hoewel mijn partij,
zoals u weet, normaal geen problemen heeft met arbeidsmigratie, kan het toch niet
zo zijn dat wij voor onze zorg zo enorm afhankelijk zijn van andere landen?
Voorzitter. De opleidingen onderstrepen ook de noodzaak van 100 extra tandartsplekken.
Ik begrijp dat er momenteel al vergevorderde gesprekken zijn met de vier partijen
over waar die 100 plekken dan heen zouden moeten gaan. Het is goed dat opleidingen
hun verantwoordelijkheid pakken. Ik vraag de Minister dan ook naar de status van deze
plannen: wanneer zijn deze af en kunnen deze worden gedeeld met de Kamer? Maar extra
tandartsen opleiden kost ook veel geld. Is de Minister al in gesprek met de Minister
van Onderwijs om dat te regelen?
Voorzitter. Het tekort aan tandartsen is in sommige gebieden nog groter dan in andere
gebieden. Het kan niet zo zijn dat de toegang tot zorg in sommige regio's veel slechter
is dan in andere regio's. Het is alleen een moeilijk probleem. Ik vraag me dan ook
af wat de beste manier is om dit probleem op te lossen. In de nota lees ik dat ook
niet terug. Kan de initiatiefnemer met concrete voorbeelden komen over hoe we specifiek
die regionale tekorten kunnen aanpakken?
Tot slot, voorzitter. Ik wil de indiener nogmaals danken voor het schrijven van haar
nota. Goede mondzorg is een belangrijk onderwerp waar we met z'n allen in de Tweede
Kamer niet vaak genoeg over praten. We moeten ervoor zorgen dat onze kinderen opgroeien
met een gezond gebit, maar toch zien we dat veel kinderen niet naar de tandarts gaan.
Laten we dus de tandarts naar de kinderen brengen: terug naar de schooltandarts. Met
de hulp van de mondhygiënist en controle door de tandarts kunnen we tandproblemen
bij kinderen voorkomen. En voorkomen is beter dan genezen. Ik hoop dus ook dat de
Minister het met ons eens is dat we meer moeten doen om de tandgezondheid van onze
kinderen te verbeteren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Sahla. Uw bijdrage heeft mevrouw Werner getriggerd om u een vraag
te stellen.
Mevrouw Werner (CDA):
Ik ben gek op goede ideeën. U had ergens een heel mooi idee. U zei – ik moet natuurlijk
via u spreken, voorzitter, maar daar kan ik maar niet aan wennen – dat het gaat om
de toegang tot elektrische tandenborstels. Ik zou graag willen weten hoe u dat voor
zich ziet.
Mevrouw Sahla (D66):
Het was eigenlijk een vraag aan de Minister. Ik vroeg me af hoe de Minister hierover
denkt en of hij daar ideeën over heeft. Als dit eventueel mogelijk is, zou ik me zo
kunnen voorstellen om met Stichting Leergeld kinderen uit bepaalde wijken toegang
te verlenen tot elektrische tandenborstels, zoals in sommige gemeenten al gebeurt.
Mevrouw Werner (CDA):
Ik vroeg me of mevrouw Sahla weet wat de percentages zijn als het gaat om kinderen
die geen gebruikmaken van elektrische tandenborstels. Gaat dat om veel kinderen of
om vrij weinig?
Mevrouw Sahla (D66):
Nee, ik heb geen percentages. Mijn zorg is vooral dat kinderen goed gebruikmaken van
de mondzorg die we hebben. Het gaat dus ook om voorlichting. Ik weet dat bij voorlichting
vaak een elektrische tandenborstel wordt aanbevolen. Misschien is het dan goed om
te kijken of we die toegang ook kunnen verlenen.
Mevrouw Werner (CDA):
Het is natuurlijk een heel mooi idee. Het is ook zeker waar dat elektrische tandenborstels
beter werken dan de schrobbers, zoals mijn zoontje altijd zegt. Ik ben dus ook benieuwd
naar de antwoorden van de Minister.
De voorzitter:
Ik draag het voorzitterschap over aan mevrouw Van den Hil, zodat ik mijn bijdrage
kan leveren namens de fractie van DENK.
Voorzitter: Van den Hil
De voorzitter:
Dank u wel. Een hele eer. Ik geef meneer Kuzu het woord.
De heer Kuzu (DENK):
Dank u wel, voorzitter. Slechte mondverzorging kan leiden tot diabetes, hart- en vaatziekten,
reuma, alzheimer, dementie, parkinson en nog veel meer ziekten. Dat blijkt uit maar
liefst 3.300 publicaties over het verband tussen parodontale aandoeningen en systemische
ziektes die de afgelopen tien jaar in PubMed zijn getoond. Toch lijkt de noodzaak
tot goede mondzorg in de Kamer niet altijd de erkenning te krijgen die die verdient.
Daarom dank ik de initiatiefnemer voor haar initiatief.
We hebben wel een aantal kansen laten liggen. Vorig jaar, tijdens de begroting, heeft
mijn fractie een amendement ingediend om mondzorg aan te bieden aan de mensen voor
wie mondzorg op korte termijn cruciaal is voor hun levenskwaliteit en algemene gezondheid.
Helaas werd dit amendement door de meerderheid van de Kamer verworpen. Een ander voorbeeld.
Vorige week hadden wij het hier in de Kamer over medische preventie. Er stonden 30
onderwerpen op de agenda, maar geen enkele ging over mondzorg. Ik steek de hand in
eigen boezem: daar hadden we zelf ook voor kunnen zorgen. De opkomst van vandaag,
met slechts vier politieke partijen van de twintig fracties in de Kamer, geeft ook
wel aan dat mondzorg meer aandacht moet krijgen.
Voorzitter. Ik ga in op de inhoud van de initiatiefnota. Wij zijn het in principe
eens met alle voorstellen die in de initiatiefnota zijn gedaan. We hebben echter wel
een paar aanvullingen voor de initiatiefnemer. Bij de voorbereiding op dit debat leerde
ik dat veel nieuwe verpleeghuisbewoners nog steeds matige tot slechte mondhygiëne
kennen en eigenlijk behandeld zouden moeten worden. Wat DENK betreft wordt er daarom
een voorstel aan de nota toegevoegd dat zich specifiek richt op ouderen in de verpleegzorg,
zodat zij ook adequate mondzorg krijgen.
Laten we ook de thuiswonende ouderen die bijvoorbeeld door een taalbarrière moeilijk
te bereiken zijn, niet vergeten. Er is momenteel een publiekscampagne om thuiswonende
ouderen voor te lichten over het belang van dagelijkse mondverzorging. Hoe staat het
met de ouderen die de taal niet beheersen? Wat kunnen we nog meer doen om deze mensen
te bereiken en te stimuleren? Ik vraag me af of de initiatiefneemster daar ook ideeën
over heeft. Anders stel ik die vragen gewoon aan de Minister.
Voorzitter, tot slot. DENK heeft graag dat mondzorg in het Nationaal Preventieakkoord
wordt opgenomen. Ik zou de initiatiefneemster willen vragen om dit voorstel toe te
voegen aan haar nota.
Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Kuzu, dank u wel. Ik heb zelf nog even een interruptie. Ik benoemde zelf ook
de verpleeghuiszorg. Daarvoor ligt een heel protocol. Binnen zes weken moet een nieuw
opgenomen cliënt gezien worden door een tandarts. Mijn ervaring uit de praktijk is
dat dit ook prima een mondhygiënist kan zijn. Is meneer Kuzu het met mij eens dat
we eerst moeten bekijken hoe we dit op een goede manier vormgeven? Want volgens mij
is er dus al iets.
De heer Kuzu (DENK):
Ik ken het protocol. Maar wanneer we kijken naar dat protocol en de uitvoering, zie
je dat daar wel een discrepantie tussen bestaat. Ik ben het eens met het voorstel
van de VVD dat we echt beter moeten kijken naar de taakherschikking. Daarbij is het
leidende principe voor ons wel dat zaken die echt door de tandarts gezien moeten worden,
door de tandarts gezien blijven worden. Maar een eerste oriëntatie zou vanwege de
snelheid uitstekend gedaan kunnen worden door mondhygiënisten.
Voorzitter: Kuzu
De voorzitter:
De initiatiefneemster heeft mij gevraagd om tien minuten te schorsen, dus wij hervatten
deze vergadering om 15.05 uur.
De vergadering wordt van 14.57 uur tot 15.05 uur geschorst.
De voorzitter:
We zijn toegekomen aan de beantwoording van de zijde van de initiatiefneemster en
de Minister. Als eerste geef ik het woord aan de initiatiefneemster, mevrouw Van den
Berg. Aan u het woord.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Op de eerste plaats wil ik graag mijn dank uitspreken aan
Rutger Stafleu, die er vandaag ook weer bij zit, maar ook aan Monique Senne; zij kan
er vandaag niet bij zijn maar ook zij heeft veel gedaan bij de voorbereiding van de
nota. Natuurlijk ook dank aan de collega's die hier vandaag aanwezig zijn.
Tevens wil ik deze gelegenheid aangrijpen voor het volgende. Kort na de publicatie
van de nota kreeg ik het bericht dat ik één bronvermelding niet goed heb gedaan, wat
ik nu dus even wil corrigeren, zodat het ook in het verslag komt te staan. De infographic,
zijnde figuur 2 op bladzijde 7, is afkomstig van het Zilveren Kruis. Bij dezen.
Voorzitter. Ik heb gepleit voor een gaatjesvrije generatie. Als we zorgen dat we net
als een rookvrije generatie ook een gaatjesvrije generatie krijgen, betekent dat dat
men op oudere leeftijd veel minder kosten, pijn en ellende heeft. De Minister is niet
ingegaan op al onze voorstellen, maar ik ben wel blij dat het RIVM intussen een monitor
heeft ontworpen waarmee mondzorg ook gemonitord gaat worden en dat het Capaciteitsorgaan
ook naar de regionale beelden gaat kijken, gelet op het grote verschil tussen de regio's
wat betreft het aantal tandartsen.
Dan zal ik nu in volgorde van de fracties de vragen beantwoorden. Mevrouw Van den
Hil wist woorden als «kiezen op elkaar», «tanden zetten in» en «tandenknarsend» allemaal
keurig te verwerken in haar inbreng. Veel dank. Hoewel het geen vraag aan mij was,
wil ik wel alle steun geven aan haar vraag aan de Minister over het verkorten van
de opleiding. Samen met D66 hadden wij daar in het najaar al een motie over ingediend.
Wij denken zeker – daar zal ik straks ook nog op terugkomen – dat als er ook gewerkt
wordt aan stageplaatsen tijdens de opleiding, die opleiding alleen daarom al korter
kan, waarbij men meteen ook potentieel veel meer binding heeft met een regio. Ook
de taakherschikking waar mevrouw Van den Hil over spreekt, achten wij heel belangrijk
om tot goede mondzorg te komen.
Mevrouw Van den Hil heeft gevraagd waarom wij vinden dat er meer onderzoek nodig is.
Ik denk niet zozeer dat er meer onderzoek nodig is op het gebied van bewustzijnsvergroting,
maar blijkbaar zijn er nog wel veel vraagtekens te plaatsen bij in hoeverre mondzorg
de directe oorzaak is van ziektes als diabetes, reuma, suikerziekte, obesitas et cetera.
Dus op dat gebied zou het volgens mij helpen om nog wat meer te doen. Gelukkig hebben
de zorgverzekeringen inmiddels ook initiatieven genomen om ouders van kinderen erover
te informeren dat, hoewel de zorg uiteindelijk allemaal met ons belastinggeld wordt
betaald, kinderen in ieder geval zonder kosten voor ouders naar de tandarts of de
mondhygiënist kunnen.
Mevrouw Van den Hil heeft verder gevraagd of de gemeentes niet zelf moeten kunnen
bepalen hoe ze het inrichten in plaats van voor te stellen dat de Minister daar wat
aan zou moeten doen. Ik zou het wel fijn vinden als de Minister wat meer zou stimuleren
dat goede initiatieven worden uitgewisseld en ook worden opgeschaald. Niet iedereen
hoeft het wiel opnieuw uit te vinden. Het gaat erom dat gemeentes van elkaar kunnen
leren.
Mevrouw Van den Hil heeft ook gevraagd of de toezegging voldoende is dat de Minister
ook gaat kijken naar de regionale spreiding. Ik ben enorm verheugd over die toezegging.
In de nota heb ik op dat punt ook een staatje opgenomen. Waar zitten veel tandartsen?
Dat is in de regio Amsterdam, de regio Groningen en de regio Nijmegen, oftewel daar
waar ze worden opgeleid. Het hele gebied van Zuidwest-Nederland zit in die zin in
de problemen, maar bijvoorbeeld ook gebieden in Drenthe hebben er onder te lijden.
Dus ik ben blij met die toezegging. Ik denk wel dat daaraan gekoppeld zou moeten worden
dat er ook gekeken wordt naar de stageplaatsen, zodat mensen een regio kunnen leren
kennen.
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hil heeft een vraag.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
«Kijken» is altijd wel mooi, maar als je ergens naar kijkt, hoef je er nog niets mee
te doen. Dat is een beetje meer mijn drang erachter. Dan kan ik mooi zeggen: praatjes
vullen geen gaatjes. In dit geval is alleen maar zeggen dat je ernaar gaat kijken,
voor de VVD niet voldoende.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dat kan ik alleen maar met mevrouw Van den Hil eens zijn. Dat is voor het CDA ook
niet voldoende. Het geeft in ieder geval wel inzicht in waar die tekorten zich voordoen,
maar dat je wat aan die tekorten zou moeten doen, staat wat ons betreft buiten kijf.
In combinatie met de vraag hoe je de opleiding kan verkorten, kan het extra mogelijkheden
bieden.
Mevrouw Van den Hil had verschillende vragen voor de Minister, maar er waren er ook
aan mij gericht. Welke rol heeft taakherschikking? Ik denk dat we daar in het algemeen
veel meer gebruik van moeten maken, niet alleen bij mondzorg, maar ook op andere gebieden.
Dat kan veel meer soelaas en ruimte bieden.
Voorzitter. Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Werner van het CDA. Zij vroeg als
eerste of ik de angst voor de tandarts ben tegengekomen. Ik heb daar geen cijfers
van, maar in gesprekken met tandartsen en anderen heb ik dat inderdaad meegekregen:
sommige kinderen gaan niet naar de tandarts omdat hun ouders daar als kind een keer
een traumatische ervaring mee hebben gehad of heel veel pijn hebben gehad en dat hun
kinderen niet willen aandoen. Er zijn aparte tandartsen die kunnen werken met mensen
die heel erg angstig zijn, maar dan moet je wel eerst zorgen dat zo'n kind een keer
meegenomen is naar de tandarts om dat gesprek te voeren.
Mevrouw Werner vroeg ook: moet er niet meer aandacht komen voor jongeren tot 14 jaar?
Menzis is nu in overleg met gemeentes om dat verder te stimuleren. Ik zou het erg
fijn vinden als dat veel meer landelijk wordt uitgerold, zodat niet iedereen apart
initiatieven neemt. Steal with pride, zeggen de Engelsen al; kopieer gewoon met een
beetje trots wat een ander al heeft bedacht. In die zin kan dat veel eenduidiger worden
toegepast.
Dan de opleidingsplaatsen. Dat heb ik net ook aan mevrouw Van den Hil aangegeven.
Het Capaciteitsorgaan heeft het over 100 plekken extra. Ik denk echt dat daar snel
mee gestart moet worden, gezien de uitstroom van tandartsen die gaat plaatsvinden.
Nu al komt een op de vijf tandartsen uit het buitenland, maar zij vertrekken vaak
weer wanneer het fiscale expatregime stopt. Ik ben oprecht benieuwd naar hoe het overleg
met OCW loopt; graag hoor ik de reactie van de Minister.
Dan heeft mevrouw Werner nog gesproken over het belang van eerstelijnszorg. Eerstelijnszorg
– en ik zou zeggen: ook basistweedelijnszorg – is enorm belangrijk voor de leefbaarheid
van een regio. Welke acties komen er? Ten eerste. Goed dat in ieder geval in beeld
wordt gebracht wat de verschillen tussen regio's zijn. In sommige regio's moet er
meer geïnvesteerd worden dan in andere regio's. Ten tweede. Wij denken dat zo'n stage
kan helpen om de regio te leren kennen. In onze nota hebben wij ook gewezen op een
opleiding in Zuidwest-Nederland; dan kun je een betere spreiding van opleidingsplaatsen
krijgen over heel Nederland.
Voorzitter. Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Sahla van D66. Zij sprak over de
schooltandarts: moeten we die niet herintroduceren? In armere wijken gaat soms een
derde van de kinderen niet naar de tandarts, zoals mevrouw Sahla zei. Rotterdam-Zuid
is daar een heel goed voorbeeld van. Dat kunt u zien in de infographic die ik heb
toegevoegd. Veel te veel mensen daar gaan niet naar de tandarts, niet alleen jongeren,
maar helaas ook volwassenen. Mevrouw Sahla zegt dat het al gebeurt in Utrecht, Den
Haag en Den Bosch. Wat mij betreft is dat dan zo'n voorbeeld waarvan ik hoop dat de
Minister het gaat opschalen en stimuleren, zodat niet iedereen zelf hoeft te bedenken
wat hij kan doen, maar dit soort goede voorbeelden kan overnemen. Best practices,
de goede voorbeelden, moeten beter worden verzameld en moeten misschien met een indringende
suggestie worden meegegeven aan alle gemeentes.
Mevrouw Sahla heeft gevraagd naar het actieplan Op weg naar een mondgezonde generatie,
van de rondetafel. We zien dat daar in ieder geval heel veel punten in staan die met
name de gemeentes kunnen oppakken, dus ik hoop dat de Minister daar nog verder op
gaat reageren.
Dan heeft mevrouw Sahla nog gevraagd welke concrete punten moeten worden opgepakt.
Ik denk dat echt moet worden gestart met het aantal opleidingsplaatsen. Het tweede
zijn de stageplekken. Het derde is het geheel toepassen van de mogelijkheden van taakherschikking
die er nu zijn. Het vierde punt is een opleiding in de regio Zuidwest-Nederland.
Voorzitter, dan kom ik bij uw eigen vragen namens DENK. Ik ben natuurlijk zeer verheugd
dat DENK het eens is met alle voorstellen die in de nota worden genoemd. DENK vraagt
met name hoe het zit met de verpleeghuisbewoners. Ik denk dat mevrouw Van den Hil
daar tussentijds al een reactie op gaf. Voor verpleeghuisbewoners is er dus een stuk
mondzorg, maar als er een tekort aan tandartsen is, kan dat ook daar heel makkelijk
niet gebeuren, ook al hebben mensen er recht op. Een van de eerste werkbezoeken die
ik heb gebracht, was aan mondhygiënisten en tandartsen. Zij lieten ook wat foto's
zien van mensen die altijd een verzorgd gebit hadden gehad, maar bij wie het door
ouderdom en doordat er geen steun meer was in het verpleeghuis helemaal niet goed
ging.
DENK vraagt terecht aandacht voor taalbarrières. Gemeenten hebben ook een taak om
goede, begrijpelijke voorlichting te geven aan ouderen in het algemeen.
DENK vroeg ook nog of de mondzorg moet worden toegevoegd aan het Nationaal Preventieakkoord.
Het Preventieakkoord is nu gericht op roken, obesitas en overmatig alcoholgebruik.
Als deze onderwerpen goed worden opgepakt, heeft dat ook al een positief effect op
de mondzorg. Ik noem obesitas. We praten over de suikertaks. Als je minder suiker
gebruikt en gezonder gaat eten, heeft dat ook een goed effect op mondzorg. Ik denk
dus dat dit indirect al is opgenomen in het Preventieakkoord, maar misschien zou er
nog wat meer aandacht aan kunnen worden gegeven als belangrijk nevendoel. Ten aanzien
van de verpleeghuisbewoners moet veel meer gebruik worden gemaakt van de taakherschikkingsmogelijkheden,
zoals mevrouw Van den Hil ook al aangaf.
Voorzitter, tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Berg, voor deze efficiënte beantwoording. Ik geef het
woord graag aan de Minister voor de antwoorden die hij kan geven op de vragen van
de commissieleden.
Minister Kuipers:
Dank u wel, voorzitter. Ik wil graag beginnen met een dankwoord aan mevrouw Van den
Berg en haar ondersteuning. Met haar initiatiefnota «Mondzorg: een goed begin is het
halve werk» vraagt zij terecht aandacht voor een aantal belangrijke thema's in de
mondzorg. Zoals zojuist al voorbijgekomen is in het debat, is mondzorg regelmatig
ten onrechte eigenlijk een onderschoven kind in de gezondheidszorg. Om redenen die
uzelf heeft aangegeven, is het van jongs af aan wel degelijk een belangrijk onderdeel
van onze gezondheidszorg en heeft het ook belangrijke implicaties voor allerlei andere
vormen van preventie en zorg, zoals zeer uitvoerig onderzoek heeft aangetoond. Ook
dank ik de Kamer voor het agenderen van het overleg. Ik heb begrepen dat het lang
geleden is dat er een apart overleg was over mondzorg.
Voordat ik inga op de door uw Kamer gestelde vragen, komt er een korte introductie
van mijn kant. Allereerst wil ik onderstrepen dat mondgezondheid bijdraagt aan algemene
gezondheid. Een gezonde mond is niet alleen belangrijk voor het dagelijks functioneren;
er wordt ook steeds meer duidelijk over de relatie tussen mondgezondheid en algehele
gezondheid. Het is bijvoorbeeld bekend dat als iemand ontstekingen in de mond heeft,
het inregelen van diabetesmedicatie niet goed gaat. Zo zijn er tal van andere voorbeelden.
Ik zie dat beroepsgroepen die verantwoordelijk zijn voor de gezondheidszorg in Nederland
dat ook voelen. Terugkijkend op de afgelopen covidperiode zie ik dat de mondzorg deze
uitdaging goed heeft opgevangen. Zo heeft de sector al vroeg in de coronacrisis een
leidraad ontwikkeld voor veilige zorgverlening in coronatijd. Deze leidraad is door
andere sectoren en landen veelvuldig als voorbeeld gebruikt. De sector is dus volwassen
en zelfstandig, maar ook de overheid heeft een belangrijke rol in de mondzorg. Ter
illustratie: met een experiment taakherschikking waarbij een geregistreerde mondhygiënist
meer zelfstandig mag doen, kijken we of we de mondzorg in de toekomst slimmer kunnen
organiseren. Ik wil vanuit mijn rol als Minister ook bijdragen aan een betere mondgezondheid
en mondgezondheidszorg.
Het is belangrijk om in de komende jaren ook groepen mensen te bereiken die nu niet
jaarlijks naar de tandarts of de mondhygiënist gaan. Daarvoor lopen verschillende
trajecten, die ook uitgelicht zijn in de brief aan uw Kamer. Omdat mensen binnen deze
groepen veel uiteenlopende redenen hebben om de mondzorg te mijden, is gericht beleid
noodzakelijk. Ik vind het mooi om te zien – dat is zojuist ook al een aantal keren
gememoreerd – dat zorgverzekeraars al veel initiatieven zijn gestart om bijvoorbeeld
meer kinderen naar een mondzorgverlener te krijgen.
Passende zorg begint daarbij ook bij goede preventie. Het allerbelangrijkste voor
een gezonde mond is niet de zorg van de professionele mondzorgverlener, maar dagelijkse
verzorging. Twee keer per dag je tanden poetsen is een laagdrempelige en effectieve
vorm van preventie. In het coalitieakkoord is veel aandacht voor de rol van preventie
en zowel mijn collega de Staatssecretaris als ik wil daarbij nadrukkelijk ook naar
mondgezondheid kijken. Ik ben het dan ook met mevrouw Van den Berg eens dat voldoende
menskracht in de mondzorg van belang is. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
is primair aan zet wanneer het gaat om opleidingscapaciteit, ook de opleidingscapaciteit
voor tandartsen. Ik spreek met hem over de mogelijkheden om deze capaciteit uit te
breiden en te optimaliseren. Daarbij moet breed gekeken worden naar de mogelijkheden
om voldoende menskracht te hebben in de mondzorg, waaronder taakherschikking, het
eventueel verkorten van de opleiding, meer praktijkervaring en spreiding van opleidingscapaciteit,
waaronder stageplaatsen zoals mevrouw Van den Berg net aangaf.
Tot slot wil ik stilstaan bij het belang van kennis om goed beleid te kunnen maken.
Uit de initiatiefnota van mevrouw Van den Berg blijkt dat zij net als ik van mening
is dat gericht beleid nodig is om tot een betere mondgezondheid te komen. Daarom zijn
we bezig met het opstarten van een monitor mondgezondheid. Deze monitor moet helpen
om beleid op maat te maken, ook voor specifieke groepen. Ik zie het als een belangrijke
invulling van het eerste voorstel uit de initiatiefnota.
Dat brengt mij bij de beantwoording van de vragen. Die zijn opgesplitst in een aantal
kopjes. Allereerst de focus op opleidingen, dan op jeugd, dan op preventie en dan
overig.
Voorzitter. Ik begin met de opleidingen en de opleidingscapaciteit. Er was een vraag
van mevrouw Sahla, maar volgens mij ook van anderen, over het in gesprek gaan met
het Capaciteitsorgaan over het opleiden van tandartsen. Hoe is de Minister van plan
om zorg te dragen voor een regionale spreiding en om het capaciteitstekort op te vangen?
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd? Ik gaf al aan dat ik in nauw overleg ben met mijn
collega van OCW over het vergroten van de instroom van nieuwe tandartsen, zoals het
Capaciteitsorgaan al enige tijd nadrukkelijk adviseert. Het Capaciteitsorgaan zal
in het komende advies, eind 2022, niet alleen opnieuw aandacht besteden aan de benodigde
instroom, maar ook aan de verdeling van tandartsen en het tandartsenbezoek over regio's.
Na het verschijnen van het advies van het Capaciteitsorgaan zal het kabinet daarover
een standpunt innemen en dit aan de Kamer sturen. Ik denk dat we voorzichtig al enige
voorspelling kunnen doen. Gezien het feit dat het in de afgelopen periode niet gelukt
is om gevolg te geven aan het laatste advies van het Capaciteitsorgaan, houd ik er
logischerwijs sterk rekening mee dat het Capaciteitsorgaan opnieuw zal benadrukken
dat de instroom in de opleiding uitgebreid moet worden.
Voorzitter. Dan was er een vraag van mevrouw Werner: baart het de Minister zorgen
dat tandartsen uit het buitenland komen, dat er te weinig in Nederland worden opgeleid
en lopen er al extra gesprekken? Ik gaf al even aan dat die gesprekken lopen. Op dit
moment is er helaas geen budget begroot voor de verhoging van het aantal universitaire
opleidingsplaatsen van tandartsen. Het Capaciteitsorgaan heeft, zoals u weet, eerder
geadviseerd om de instroom uit te breiden van 259 naar 359 per jaar, dus 100 erbij.
Een oplossingsrichting kan zijn om de opleiding te verkorten van zes naar vijf jaar,
zoals besproken. Mevrouw Van den Hil heeft dat ook aangegeven. Dit zou financiële
ruimte kunnen opleveren en bovendien tandartsen sneller op de markt kunnen brengen
om vervolgens in Nederland aan de slag te gaan. Daarmee snijdt het mes aan twee kanten.
Dat is nadrukkelijk een onderwerp van gesprek met mijn collega. Zoals bekend zit het
opvolgen van een advies van het Capaciteitsorgaan en de capaciteit en de instroom
in de universitaire opleiding tandheelkunde bij mijn collega in de portefeuille. Hij
moet er dus een invulling aan geven, maar het advies is klip-en-klaar. Dat betekent
van mijn kant dat we dit nadrukkelijk op de agenda moeten zetten en moeten onderzoeken
wat de mogelijkheden zijn.
Ik deel daarbij de constatering van uw Kamerleden – ik geloof dat mevrouw Van den
Hil dit benoemde – dat Nederlandse tandartsen werken met collega's uit het buitenland.
Het is ondertussen een aanzienlijk aantal – u noemde het grote aantal – dat een vijfjarige
opleiding achter de rug heeft. Ik heb niet de details over de precieze vergelijking
van de invulling en het curriculum op beide plekken, maar ik denk dat het punt hiermee
heel duidelijk is. Als er in het buitenland in vijf jaar opgeleid kan worden voor
een tandarts die vervolgens in Nederland BIG-geregistreerd aan de gang is, dan is
dat ook een uitdaging voor de Nederlandse opleidingen en voor ons. Het is een onderwerp
van gesprek.
Voorzitter. Andere oplossingen zijn ook genoemd. Dat is wel degelijk veel meer werk
maken van de taakherschikking en kijken naar de eventueel belemmerende regels die
er daarin zijn. Ik weet dat ook mondhygiënisten hier actief mee zijn en een grote
bereidheid hebben om taken over te nemen. Zoals gezegd zal het Capaciteitsorgaan eind
van dit jaar aandacht besteden aan de verdeling en de benodigde instroom. Ik kom daar
dan graag op terug.
Dat adresseert ook gelijk de vraag van mevrouw Van den Hil. Is de Minister het met
haar eens dat een verkorting van de opleiding een oplossing kan bieden? Het antwoord
is ja. Nogmaals, dat zeg ik zonder dat ik een precieze vergelijking kan maken en zonder
dat ik exact inzicht heb in het Nederlandse curriculum en wat er destijds bij de verschuiving
van vijf naar zes jaar hier precies met het curriculum is gebeurd. Dat zit namelijk
bij mijn collega. Ik geef nadrukkelijk een richtinggevend antwoord op een dossier,
waarbij ik heel duidelijk moet zeggen: dit zit bij mijn collega en het is niet mijn
portefeuille. Maar het punt dat er een tekort is en dat wij van alles in gang moeten
zetten om te onderzoeken op welke manieren wij de instroom kunnen vergroten en iets
aan het tekort kunnen doen, zal evident zijn.
Mevrouw Van den Hil vroeg tevens naar het tekort aan vrijwilligers die zich bij opleidingen
willen laten behandelen. Betere regionale spreiding kan daarvoor helpen. Dat geldt
ook voor een tekort aan opleiders. Ik kan me inderdaad voorstellen dat een evenwichtige
spreiding van tandartsenopleidingen een bijdrage kan leveren aan het aantrekken van
potentiële vrijwilligers en ook opleiders. OCW heeft een vastgesteld proces voor het
eventueel openen van een nieuwe faculteit. Er is overleg tussen OCW, de drie bestaande
tandartsenopleidingen en het Erasmus MC hierover. Het is aan de opleidingen en het
werkveld om te bepalen of een nieuwe opleiding gestart moet worden. U begrijpt dat
ik alleen al vanwege mijn vorige functie dit graag absoluut totaal bij OCW wil laten.
Hoe men het doet en waar men het doet, is aan OCW. Het enige wat ik moet aangeven,
is dat ik het belangrijk vind dat we de capaciteit uitbreiden en daarmee gevolg geven
aan het advies van het Capaciteitsorgaan.
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hil heeft een vraag voor u.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
Ik ben allereerst natuurlijk blij met de toezegging die gedaan is en ook blij dat
er overleg is. Maar ik zit sinds 31 maart 2021 in de Kamer en sinds die tijd wordt
er al overlegd, dus ik vraag me af hoelang we nog overleggen. Ik kan natuurlijk allemaal
beeldspraak gebruiken, «hoelang overleggen we nog voordat onze tanden eruit gevallen
zijn?», maar dat gaan we maar niet doen. Maar ik wil daar wel heel graag een concreet
tijdpad voor hebben. Anders blijf ik namelijk Kamervragen stellen, die ook weer zoveel
euro per Kamervraag kosten, en dat vind ik eigenlijk zonde.
Minister Kuipers:
Ik vind het lastig om hier aan de ene kant inhoudelijk een antwoord te geven op het
terrein van een collega. Ik gaf al nadrukkelijk aan: ik loop hier absoluut niet voor
weg, maar ik wil ook niet spreken namens een collega en daarmee een collega in de
wielen rijden. Wat ik hier kan toezeggen, is dat ik mijn collega, Minister Dijkgraaf
van OCW, nadrukkelijk overbreng dat deze vraag door uw Kamer gesteld is en dat ik
de vraag ook begrijp. Vervolgens komen we erop terug. Anders geef ik een invulling
die ik even niet moet geven.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
Dat snap ik ook, maar ik hoop dat u ook begrijpt dat nog langer praten op een gegeven
moment... Het is ja of nee, denk ik dan. Ik snap dat u vanuit uw achtergrond bij het
Erasmus MC daar niks over kan zeggen. Ik ben zelf Zeeuwse, dus iedereen kan wel invullen
waar mijn voorkeur naar uitgaat.
Minister Kuipers:
Laat ik aangeven dat ik weet dat, zoals net in de discussie benoemd, het vinden van
een tandarts en daarmee de toegang tot mondzorg voor veel mensen in Nederland gewoon
een probleem is. Ik weet ook dat de verdeling van tandartsen in ons land en daarmee
de problemen die er zijn met de toegang ook onevenredig verdeeld zijn. Het begint
bij de constatering dat we structureel te weinig mensen opleiden. Daar moeten we wat
aan doen. Als het bieden van stageplekken of het veranderen van de verdeling over
het land ook iets bijdraagt, kan dat alleen maar verder helpen.
Voorzitter. Mevrouw Werner vroeg om in de regio de eerstelijnszorg te behouden. Hoe
aantrekkelijk maakt de Minister het om naar de regio te verhuizen? Oplossingen voor
regionale spreiding neem ik graag mee in de gesprekken met OCW over de opleidingen.
Daar koppel ik direct aan: niet de primaire opleidingen alleen, maar ook, wat ik uw
Kamer ook hoorde zeggen, stageplaatsen en opleiders.
Voorzitter. Mevrouw Sahla vroeg: kan de Minister met concrete voorbeelden komen van
hoe we de regionale tekorten specifiek kunnen aanpakken? Er zijn tal van voorbeelden
beschikbaar. Als ik daar verder op in moet gaan, kan ik dat zo nodig ook schriftelijk
doen. Een deel betreft initiatieven van zorgverzekeraars. Mevrouw Sahla noemde zelf
al andere voorbeelden. Er zijn er veel. Het voorbeeld van Zeeland werd genoemd. Bij
regionale zorgpartijen en de regionale overheid is nadrukkelijk bekend dat er verschillen
zijn. Men wil ook dat daar wat aan gebeurt. Ik zag vorige week een oproep vanuit de
Zeeuwse overheid om zorg te dragen voor instroom van meer mondzorgverleners in de
regio – om heel bekende en erkende redenen.
Dat brengt mij bij het onderdeel jeugd, voorzitter. Mevrouw Werner vroeg of bekend
is dat ouders die zelf angst hebben voor de tandarts, dit overbrengen op hun kinderen.
Kunnen we dit meenemen in een monitor? Laat ik vooropstellen dat er ontzettend veel
bekend is over angst voor de tandarts en vermijding als gevolg daarvan. In de meest
recente analyse van de Patiëntenfederatie Nederland is onderzoek gedaan onder mensen
die in de afgelopen periode geen tandarts hebben bezocht. Dat ging om volwassenen.
Bij 28% van de volwassenen was angst de primaire reden die werd opgegeven. Dat is
dus echt een belangrijke factor. Mij is niet bekend welke effecten dit heeft op het
bezoek aan een mondzorgverlener door de kinderen van deze ouders. Dit specifieke punt
wil ik van harte laten onderzoeken. Ik ken de gegevens niet.
Mevrouw Werner (CDA):
Dan is het natuurlijk hartstikke mooi om dat toch een keer te laten onderzoeken, denk
ik. Welke effecten heeft dat? Helpt het om kinderen naar de tandarts te krijgen? Dank
voor deze toezegging.
De voorzitter:
Het staat genoteerd op het lijstje van toezeggingen. De Minister.
Minister Kuipers:
Ja.
Voorzitter. Dan waren er de volgende vragen. Weet de Minister waar de initiatieven
rondom de schooltandarts plaatsvinden en hoe effectief deze zijn? Wil de Minister
zich in navolging van de rondetafel over mondzorg inspannen om te komen tot een dergelijk
overzicht van best practices met speciale aandacht voor de schooltandarts? Wat is
de staat van het actieplan «Nederland naar een mondgezonde generatie»? De partijen
die deelnemen aan de Ronde Tafel Mondzorg Jeugd leveren voor de zomer, dus heel binnenkort,
dat actieplan «Nederland naar een mondgezonde generatie» op. Zij hebben besproken
hoe mondzorg voor de jeugd verbeterd kan worden en hebben daarbij ook gekeken hoe
kinderen met een hoog risico op slechte mondgezondheid bereikt kunnen worden en beter
bereikt kunnen worden. In dat actieplan worden oplossingsrichtingen en verbeteracties
opgenomen. Dit plan en mijn reactie daarop zal ik aansluitend, dus rond de zomer,
met u delen.
Voorzitter. Dan was er een aantal vragen met betrekking tot preventie. Allereerst
was er de vraag naar meer aandacht voor mondgezondheid bij het consultatiebureau en
om die aandacht ook landelijk uit te rollen. Dat is een idee en een suggestie die
ik van harte omarm en waar ik met de jgz over in gesprek wil gaan.
Dan was er een vraag van mevrouw Sahla. Zijn er programma's om kinderen elektrische
tandenborstels aan te bieden? Ik ben niet op de hoogte van een dergelijk programma.
Het is naar mijn mening voor nu ook niet aan mij om een dergelijk programma te initiëren.
Ik kan zeker vragen wat er op dit terrein gebeurt bij de verzekeraars en wat hun activiteiten
op dit punt zijn.
Dan was er nog de vraag waarom tandartsen niet langsgaan op scholen. Dat gebeurt in
sommige regio's wel. Er zijn verschillende manieren om kinderen naar de tandarts te
krijgen. Dat rapport dat ik zojuist noemde, «Nederland naar een mondgezonde generatie»,
zal daar naar mijn idee ook duidelijke suggesties voor opleveren. Daarmee kunnen we
zien welke best practices landelijk uitgerold kunnen worden. Laat ik er wel direct
bij zeggen dat, zeker in sommige regio's ... We hebben het al gehad over het grote
tekort aan tandartsen. We hebben het ook gehad over de mogelijkheid dat taakherschikking
en het overnemen door anderen hier ook een rol kan spelen. Ik wil dat ook graag in
gedachten houden als hier op dit terrein specifieke acties zijn. Ik weet niet of dat
specifiek een tandarts moet zijn, of dat het bijvoorbeeld ook door een mondhygiëniste
kan gebeuren.
Voorzitter. Dat adresseert dan ook gelijk de vraag over het wel of niet herintroduceren
van de schooltandarts op opvang en scholen.
Voorzitter. U vroeg zelf of mondgezondheid toegevoegd kan worden aan het Nationaal
Preventieakkoord. Deze vraag leid ik graag door naar mijn collega, de Staatssecretaris
van VWS. Ik sluit me ook aan bij het antwoord van mevrouw Van den Berg dat een aantal
elementen uit het Preventieakkoord indirect al bijdraagt aan de mondgezondheid. Maar
die mondgezondheid zelf – u hoorde mij in de inleiding ook – kan hier wel nadrukkelijk
ook bij opgenomen worden, gezien de hele brede impact die dit heeft.
Voorzitter. In aansluiting daarop vroeg mevrouw Van den Hil: kan de Minister ingaan
op het niet voldoende van de grond komen van de taakherschikking? De taakherschikking
is een belangrijk instrument om in te spelen op de veranderende en stijgende zorgvraag.
Dat kan ook voor de mondzorg een belangrijke bouwsteen zijn om voldoende capaciteit
te realiseren. Ook als we wel in staat zijn om conform het advies van het Capaciteitsorgaan
de instroom in de opleiding voor tandartsen uit te breiden, is er namelijk nog steeds
behoefte aan meer mensen. Alleen al het grote aantal mensen dat we nu iedere keer
laten instromen uit het buitenland geeft dat aan. We zoeken het dus ook echt in taakherschikking.
In 2020 is het experiment geregistreerd mondhygiënist gestart. Dat loopt. Ik moet
even zoeken naar de specifieke data op dit terrein. Terwijl ik blader, zal ik even
zeggen dat de eindrapportage over dat specifieke traject eind 2023 opgeleverd kan
worden. Dan zal ik uw Kamer informeren over de resultaten. Er zijn bij dit traject
ondertussen 663 mondhygiënisten geregistreerd. Dat is de situatie nu. Er wordt naar
gestreefd om deze zomer al ten minste 20% respons op te halen bij een tussenmeting.
De voorzitter:
Over dit onderwerp heeft mevrouw Van den Hil een vraag voor u.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
Het is mooi dat de Minister erkent dat taakherschikking belangrijk is. Hij zei alleen
ook dat het is vanwege de stijgende zorgvraag. Ik zou het wat breder willen trekken,
want ik denk dat het ook gaat om het aantrekkelijk houden van het beroep. Zoals mevrouw
Van den Berg ook al aangaf, geldt dat in de breedte. Ik vind het mooi dat we onze
zorgprofessionals enthousiast houden en dat we ze ook kansen bieden om zich te ontwikkelen.
In dat kader is pas nog die wet over professionele zeggenschap aangenomen. Is de Minister
het met me eens dat taakherschikking ook daarin een belangrijke rol speelt?
Minister Kuipers:
Ja, daar ben ik het zeer mee eens. In dat experiment gaat het ook om het zelfstandig
verrichten van bepaalde voorbehouden handelingen. Dan moet u bijvoorbeeld denken aan
het injecteren, het behandelen van primaire caviteiten, zoals dat mooi heet, en ook
het indiceren, maken en beoordelen van röntgenfoto's in het kader van mondonderzoek.
Dat zijn een aantal aspecten die kunnen helpen bij het aanzienlijk verbreden van de
capaciteit in de mondzorg. Ze kunnen ook helpen bij het verbreden van het vak en het
aantrekken van nieuwe mensen daarheen.
De voorzitter:
U kunt doorgaan met de beantwoording, Minister.
Minister Kuipers:
Dit waren... O nee, excuus, er was nog uw vraag ten aanzien van thuiswonende ouderen:
hoe staat het met de ouderen die de taal niet beheersen en hoe kunnen we de mondzorg
bevorderen? U weet dat dit specifiek in de portefeuille van mijn collega valt, van
de Minister voor Langdurige Zorg en Sport. Ik zal haar vragen of zij bereid is om
in het woonzorgakkoord ook een specifiek plan van aanpak op te nemen voor mondzorg
voor ouderen. Met name de samenwerking tussen zorgverleners in de eerste lijn is dan
buitengewoon belangrijk. Dan kan het ook belangrijk zijn om daar zo nodig tolken voor
in te zetten.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Ik heb in de tussentijd ook nog opgezocht wat «caviteit» betekent. Dat schijnt een
holte in een tand te zijn.
Minister Kuipers:
Ja, dat gaat om het vullen van gaatjes.
De voorzitter:
Dank, Minister, voor de beantwoording. Ik neem aan dat er behoefte is aan een tweede
termijn. Ja, uiteraard is daar behoefte aan. Mevrouw Van den Hil.
Mevrouw Van den Hil (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil nogmaals met name de initiatiefneemster bedanken en
ook haar ondersteuning, want die moeten we vooral niet vergeten. Die heeft namelijk
veel werk te verrichten. Natuurlijk bedank ik ook de Minister en diens ondersteuning.
Ik denk dat het goed is dat we eindelijk een keer echt een apart debat over mondzorg
gevoerd hebben. Ik dank de Minister maar ook de initiatiefneemster voor de toezeggingen,
eigenlijk over het begrip voor elkaar. Met name taakherschikking vind ik altijd heel
belangrijk om tot een totaalplan te kunnen komen. Ik heb de Minister wel een aantal
dingen horen benoemen over spreiding en duur van de opleiding, ook in toezeggingen.
Toch wil ik nu twee moties indienen. Ik kan ze altijd nog aanhouden, maar ze zijn
meer een steuntje in de rug voor de Minister. Dan kunnen we kijken of dit behulpzaam
zal zijn.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het Capaciteitsorgaan sinds de eerste capaciteitsraming van mondzorg
in 2009 adviseert om meer tandartsen op te leiden;
constaterende dat in de komende tien jaar 36,5% van de tandartsen met pensioen zal
gaan;
constaterende dat de Nederlandse mondzorg in toenemende mate afhankelijk is geworden
van tandartsen die zijn opgeleid in het buitenland;
constaterende dat er grote regionale verschillen bestaan in de toegankelijkheid van
mondzorg wegens regionale tekorten aan tandartsen;
verzoekt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap in gesprek te gaan over mogelijkheden tot uitbreiding van de
opleidingscapaciteit van de studie tandheelkunde en daarbij het belang van een evenwichtige
regionale spreiding van tandartsen in acht te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hil, Werner en Sahla.
Zij krijgt nr. 4 (35 882).
Mevrouw Van den Hil (VVD):
En dan de tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat tot en met 2007 de tandheelkundeopleiding vijf jaar duurde;
overwegende dat tandartsen die zijn opgeleid in landen zoals Spanje, Polen en Letland
op basis van een vijfjarige opleiding een BIG-registratie verkrijgen en in Nederland
hun vak kunnen uitvoeren;
overwegende dat een verkorte opleiding de instroom van nieuwe tandartsen versnelt;
verzoekt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in gesprek te gaan met
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de mogelijkheid om de opleiding
tandheelkunde te verkorten naar vijf jaar,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hil.
Zij krijgt nr. 5 (35 882).
Dank u wel, mevrouw Van den Hil. U kunt de moties overhandigen aan onze immer zorgzame
bodes. Dank daarvoor. Ik geef het woord aan mevrouw Werner voor haar tweede termijn.
Mevrouw Werner (CDA):
Dank, voorzitter. Natuurlijk wil ik ook de initiatiefneemster Joba van den Berg ontzettend
bedanken voor deze initiatiefnota, die ze, samen met Rutger natuurlijk, gemaakt heeft.
Daar zit inderdaad ontzettend veel werk in. Daar weet ik alles van, want vaak zijn
ze ook als laatste weg op de fractie omdat ze hier druk mee bezig zijn. Dus heel goed
gedaan. Natuurlijk ook bedankt voor de beantwoording van de Minister.
Ik heb een hele mooie motie, al zeg ik het zelf, namelijk de volgende.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat slechte mondgezondheid voor veel gezondheidsproblemen zorgt en de
problematiek van mensen met sociale problemen en kwetsbare doelgroepen kan verergeren;
overwegende dat een deel van de volwassen Nederlanders echter om financiële redenen
niet naar de tandarts gaat;
verzoekt de regering om binnen de maatwerkoplossingen voor mondzorg voor minima ook
te onderzoeken wat de kosten zouden zijn als mondzorg gratis aangeboden zou worden
door studenten tandheelkunde;
verzoekt hierbij ook te betrekken hoe stageplekken voor studenten tandheelkunde kunnen
worden ingevoerd zodat er veel meer praktijkervaring wordt opgedaan tijdens de opleiding;
verzoekt de regering de Kamer hierover voor oktober 2022 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Werner en Sahla.
Zij krijgt nr. 6 (35 882).
Een creatieve motie. Dank u wel, mevrouw Werner. Het woord is aan mevrouw Sahla.
Mevrouw Sahla (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ook namens mijn fractie wederom dank aan mevrouw Van den Berg
voor de initiatiefnota. En dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen.
Het is ook fijn dat de Minister aangeeft met de verzekeringen in gesprek te willen
gaan over de elektrische tandenborstel. Dat is heel belangrijk, juist ook omdat de
kinderen die eventueel gelukkig wel de weg weten te vinden naar de tandarts, soms
ook het advies krijgen om een elektrische tandenborstel te gebruiken en daar dan soms
gewoon thuis het geld niet voor is. We zien dat kinderen die graag willen fietsen
in sommige gemeenten ook een fiets, een device, kunnen krijgen. Het zou fijn zijn
als, misschien in overleg met de Minister die over het armoedebeleid gaat, hier misschien
nog ruimte voor gevonden kan worden, als de verzekeringen natuurlijk bevestigen dat
hier behoefte aan is.
Ook ik heb een motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het voor kinderen essentieel is regelmatig naar de tandarts te gaan
om ervoor te zorgen dat het kind opgroeit met een gezond gebit;
constaterende dat een op de vijf kinderen niet naar de tandarts gaat voor controles,
waarbij in wijken met een lagere sociaaleconomische status soms meer dan een derde
niet naar de tandarts gaat;
constaterende dat het onvoldoende laten controleren van het gebit op jonge leeftijd
veel maatschappelijke kosten met zich meebrengt op de lange termijn;
overwegende dat mondzorg voor kinderen bijna altijd binnen de basisverzekering valt;
overwegende dat in delen van het land waar de schooltandarts actief is, veel meer
kinderen naar de tandarts gaan;
verzoekt het kabinet om samen met de maatschappelijke partners, zoals het CJG, de
GGD, scholen en tandartsorganisaties, te onderzoeken op welke manieren het tandartsbezoek
van kinderen verhoogd kan worden, waarbij er wordt gekeken naar de effectiviteit van
de maatregelen en met speciale aandacht voor de schooltandarts, met het doel om deze
«best practices» vervolgens te verspreiden onder de relevante partners,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Sahla en Werner.
Zij krijgt nr. 7 (35 882).
Mevrouw Sahla (D66):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Sahla. Dan draag ik het voorzitterschap weer over aan mevrouw
Van den Hil, zodat ik mijn bijdrage kan doen.
Voorzitter: Van den Hil
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan meneer Kuzu.
De heer Kuzu (DENK):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank uiteraard de initiatiefneemster voor haar initiatief.
Het belang van mondzorg kan niet voldoende onderstreept worden. Ik denk dat het ook
aan ons, aan Kamerleden, is om dit onderwerp vaker op de agenda te krijgen, want er
valt nog een hele wereld te winnen. Ik dank uiteraard ook de Minister voor de antwoorden
die hij heeft gegeven in zijn termijn.
Ik ben al ingegaan op moeilijk bereikbare groepen waar het gaat om de publiekscampagne.
Ik hoorde net dat gemeenten daar een rol in hebben, maar we hebben op dit moment een
rijksvoorlichtingscampagne voor kwetsbare ouderen.
Daarom deze motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er momenteel een publiekscampagne bestaat om thuiswonende ouderen
voor te lichten over het belang van dagelijkse mondverzorging;
overwegende dat Nederland een grote groep ouderen kent die de Nederlandse taal niet
(volledig) beheerst en dus slecht te bereiken is met de publiekscampagne;
verzoekt de regering om een onderdeel aan de publiekscampagne toe te voegen dat zich
richt op het bereiken van deze moeilijk te bereiken groep ouderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu.
Zij krijgt nr. 8 (35 882).
De heer Kuzu (DENK):
De Minister heeft in zijn beantwoording ook de factsheet aangehaald van de Patiëntenfederatie.
We hebben het gehad over angst voor de tandarts. Die wordt veroorzaakt doordat mensen
gewoon bang zijn om naar de tandarts te gaan, maar voor een deel gaat het ook over
mensen die het financieel niet zo breed hebben en dáárdoor angst hebben om naar de
tandarts te gaan. Daarom de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat mensen met betalingsachterstanden en mensen met schulden minder
snel gebruikmaken van mondzorg;
overwegende dat mondzorg een grote rol speelt in hart- en vaatziekten: de doodsoorzaak
nummer één onder vrouwen en doodsoorzaak nummer één in de westerse cultuur;
overwegende dat mond- en keelholtekanker, twee van de meest voorkomende kankersoorten,
verband houden met een slechte mondhygiëne;
verzoekt de regering om in samenspraak met gemeenten en zorgverzekeraars onderzoek
te doen naar mogelijkheden om mensen met schulden en/of betalingsachterstanden alsnog
enige vorm van mondzorg te kunnen bieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu.
Zij krijgt nr. 9 (35 882).
De heer Kuzu (DENK):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het voorzitterschap weer over.
Voorzitter: Kuzu
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Hil. Ik kijk naar de initiatiefneemster en de Minister.
Zij geven met handgebaren aan dat ze vijf minuten de tijd nodig hebben om zich voor
te bereiden. Ik schors de vergadering dus tot 15.55 uur.
De vergadering wordt van 15.53 uur tot 15.56 uur geschorst.
De voorzitter:
We zijn toegekomen aan de tweede termijn en ik geef als eerste het woord aan de initiatiefneemster,
mevrouw Van den Berg.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Er waren geen vragen meer aan mij gesteld, maar ik wil toch
even nogmaals de collega's danken en ook Rutger en Monique voor alle ondersteuning.
Ik vond het erg fijn dat we vandaag dit debat konden hebben. Ik ben ook verheugd over
de toezegging die de Minister al heeft gedaan aan collega Werner om naar aanleiding
van het onderzoek van de Patiëntenfederatie nader te bekijken waar die angst bij kinderen
vandaan komt. Ik ben ook zeer verheugd dat de Minister niet alleen gaat kijken naar
het aantal opleidingsplaatsen, samen met zijn collega van OCW, maar ook gaat kijken
of de opleiding korter kan en met name ook waar de opleiding gegeven moet worden.
Mevrouw Van den Hil noemde al Zeeland. Ik zeg: niet alleen Zeeland, maar heel Zuidwest-Nederland
heeft daar echt een probleem. Het is ook fijn dat de Minister al wel is gestart met
de monitor voor mondzorg. Die is namelijk intussen door het RIVM ontwikkeld, zag ik.
Het is ook fijn dat van de zomer de Ronde Tafel Jeugd met de plannen komt. Dus daarvoor
ook veel dank.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Berg. Het woord is aan de Minister.
Minister Kuipers:
Dank u wel, voorzitter. Ik dank nogmaals mevrouw Van den Berg en haar ondersteuning
en ook de Kamer voor deze discussie, gezien het belang van de mondzorg. Er waren geen
aanvullende vragen. Ik heb nog één aanvullende opmerking naar aanleiding van de inbreng
in de tweede termijn van mevrouw Sahla over het ter beschikking stellen van elektrische
tandenborstels onder de aandacht brengen van de verzekeraars. U maakte daarna vrij
gemakkelijk het bruggetje van het zo nodig beschikbaar stellen van aanvullend budget
daarvoor. U realiseert zich, voorzitter, dat dat niet de toezegging is die ik gedaan
heb; het ligt voor nu ook niet op tafel. Ik wil graag vragen wat ze op dit terrein
doen en van daaruit de discussie voeren.
Dan ten aanzien van de moties. De motie op stuk nr. 4 richt zich op meer studenten
tandheelkunde, de aanpak van regionale tekorten en het verzoek om in gesprek te gaan
met de Minister van OCW. Die motie krijgt van harte oordeel Kamer. Ik verwijs naar
de discussie die wij zojuist al gehad hebben.
Hetzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 5 ten aanzien van het in gesprek gaan met
de Minister van OCW over de mogelijkheid om de opleiding tandheelkunde te verkorten
naar vijf jaar.
Ook de motie op stuk nr. 6 krijgt oordeel Kamer. Als we dit kunnen bezien binnen maatwerk
voor minima en dus ook zoeken naar lokale oplossingen, kan ik deze motie van harte
oordeel Kamer geven.
De motie op stuk nr. 7 gaat over het verhogen van tandartsbezoek van kinderen. Ook
deze motie krijgt oordeel Kamer. Ik verwijs daarvoor even naar het debat dat we zojuist
voerden en de informatie die ik al gaf ten aanzien van de Ronde Tafel Mondzorg Jeugd
en het aankomende actieplan Op weg naar een mondgezonde generatie.
De motie op stuk nr. 8 gaat over een publiekscampagne voor thuiswonenden en het focussen
op moeilijk te bereiken doelgroepen. Ook deze motie krijgt gaarne en van harte oordeel
Kamer.
Tot slot geldt oordeel Kamer ook voor de motie op stuk nr. 9 over mensen met schulden.
Dit nemen we al mee in maatwerk voor minima. Ik bespreek dit met de Minister voor
Armoedebestrijding.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, Minister, ook voor uw gulle bui vandaag, want alle moties krijgen oordeel
Kamer. Ik dank uiteraard de initiatiefneemster en de Minister voor hun antwoorden
in tweede termijn. We hebben een aantal toezeggingen genoteerd die ik even met u wil
nalopen.
– De Minister gaat onderzoeken welk effect angst voor tandartsbezoek van ouders heeft
op kinderen. Dat is een toezegging aan mevrouw Werner.
– De Minister deelt enkele regionale voorbeelden rondom opleidingsplaatsen. Dat is een
toezegging aan mevrouw Sahla.
– Na ontvangst van het advies van het Capaciteitsorgaan eind van dit jaar deelt het
kabinet zijn standpunt hierover met de Kamer. Dit is eigenlijk een toezegging aan
alle commissieleden.
Ik kijk even naar de commissieleden. Zijn zij content met deze toezeggingen? Is het
ook uitvoerbaar door de Minister? Ik zie aan beide kanten instemmend geknik.
Dan ben ik aan het einde van deze vergadering gekomen. Uiteraard dank aan de initiatiefneemster
plus ondersteuning en de Minister plus ondersteuning. Ik dank de commissieleden voor
hun bijdragen, de bodes voor hun goede zorgen en ook de kijkers op de publieke tribune
en de kijkers thuis. Als laatste kijk ik naar onze griffier: heel erg bedankt!
Ik sluit hierbij de vergadering en wens u nog een fijne namiddag.
Sluiting 16.01 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.