Initiatiefnota : Initiatiefnota
36 139 Initiatiefnota van het lid Podt over «Meedoen vanaf dag één»
Nr. 2
INITIATIEFNOTA
Inhoudsopgave
Beslispunten
1
1.
Inleiding
2
1.1
Waarom deze nota?
3
2.
Achtergrond van het probleem: de asielketen
4
2.1.
Situatie bij de IND
4
2.2.
Situatie bij het COA
5
2.3
De Basisregistratie personen
6
3.
Problematiek: Wat is het effect op asielzoekers?
7
3.1.
Geen mogelijkheden tot werk
7
3.2
Werk dat niet loont
8
3.3
Geen aanbod van goede taalles
8
3.4
Geen toegang tot onderwijs
9
3.5
Geen contact met de samenleving
9
4.
Beslispunten en voorstellen
10
4.1
Aan het werk, met werk dat loont
10
4.2
Onderwijs
11
4.3
Toegang tot goed taalonderwijs
12
4.4
Integratiebevordering
13
4.5
(Mede)zeggenschap
14
4.6
Snel een vergunning
14
Financiële paragraaf
15
Beslispunten
In deze nota worden tien voorstellen gedaan om ervoor te zorgen dat kansrijke asielzoekers
meteen beginnen met taal, scholing en werk. Dit leidt tot de volgende beslispunten
die de initiatiefnemer aan de Kamer voorlegt:
1. Een verzoek te doen aan het kabinet de vroege inschrijving in de BRP een expliciet
doel te maken en de hiervoor noodzakelijke processen in samenwerking met de relevante
partijen te verbeteren.
2. Een verzoek te doen aan het kabinet de beperkingen op werk voor asielzoekers te verkleinen
door de volgende (wettelijke) beperkingen aan te passen:
• Toetreding tot de arbeidsmarkt als de asielprocedure in kwestie langer loopt dan 1
maand, in plaats van de huidige 6 maanden.
• De duur van de Tewerkstellingsvergunning (TWV) van 24 weken naar 46 weken te verlengen.
3. Een verzoek te doen aan het kabinet te onderzoeken of het mogelijk is asielzoekers
een groter deel van hun salaris te laten behouden.
4. Een verzoek te doen aan het kabinet om met de Vereniging Hogescholen en de Vereniging
van Universiteiten (VSNU) de invoering te bespreken van een Maastricht-model voor
collegegeld, waardoor kansrijke asielzoekers die over de relevante vooropleiding beschikken
bij hogescholen en universiteiten kunnen studeren tegen het wettelijke tarief voor
collegegelden.
5. Een verzoek te doen aan het kabinet de financiële middelen beschikbaar voor NT2-docenten
te ontschotten zodat er door zo veel mogelijk kansrijke asielzoekers optimaal gebruik
kan worden gemaakt van de taallessen door NT2-docenten.
6. Een verzoek te doen aan het kabinet zich in te zetten om NT2 taalonderwijs toegankelijk
maken voor kansrijke asielzoekers op alle locaties, inclusief noodopvanglocaties en
te monitoren hoeveel kansrijke asielzoekers NT2 onderwijs (kunnen) volgen.
7. Een verzoek te doen aan het kabinet in overleg te treden met het COA over het investeren
in asielzoekerscentra met open deuren en contact met de wijk.
8. Een verzoek te doen aan het kabinet in samenwerking met het COA te onderzoeken hoe
medezeggenschap van asielzoekers in azc’s kan worden opgezet.
9 Een verzoek te doen aan het kabinet te onderzoeken wat het effect is geweest op de
integratie van Oekraïners van de grotere autonomie van Oekraïners die zij in hun eerste
periode in Nederland hadden om hiervan lessen te leren voor alle asielzoekers
10. Een verzoek te doen aan het kabinet gebruik te maken van de lessen die zijn opgedaan
in de vergunningsverlening van Afghaanse evacuees.
1. Inleiding
«De tijd in het asielzoekerscentrum was de meest beroerde tijd van mijn leven», vertelde een Russische LHBTI-vluchteling bij een serie gesprekken ter voorbereiding
op deze initiatiefnota.
«Ik wil aan het werk. Ik wil naar school. Ik wil iets doen. Maar zonder burgerservicenummer
besta je eigenlijk niet in Nederland», vertelde een Turkse vluchteling die al bijna een jaar wachtte op de start van de
asielprocedure.
Deze initiatiefnota gaat over deze mensen: asielzoekers die vaak lang moeten wachten
op de uitkomst van hun procedure. En die in de tussentijd eigenlijk weinig kunnen.
Dat terwijl het zo goed zou zijn voor hen, en voor Nederland, als ze alvast mee konden
doen.
In de eerste maanden van 2022 was er met de inval van Rusland in Oekraïne opnieuw
veel aandacht voor vluchtelingen. Die aandacht gaat nog steeds vooral naar de opvang
van mensen. Dat is logisch, omdat we als maatschappij voor een enorme opgave staan.
Maar de komst van weer een nieuwe groep vluchtelingen maakt ook duidelijk hoe belangrijk
het is dat we mensen die hier zijn meer perspectief geven. Bovendien geeft de soms
andere benadering van Oekraïense vluchtelingen stof tot nadenken: wat kunnen we bijvoorbeeld
leren van een benadering die vluchtelingen vanaf de start kansen geeft om te werken?
Meedoen vanaf dag één is belangrijker dan ooit.
1.1 Waarom deze nota?
Het is duidelijk dat het Nederlandse asielstelsel het moeilijk heeft en sinds de piek
in aanvragen in 2015 achter de feiten aanloopt. Hoewel de Taskforce bij de Immigratie-
en naturalisatiedienst (IND) die in 2020 en 2021 aan de slag was veel achterstanden
heeft ingelopen, wachten veel nieuwkomers in een asielzoekerscentrum (azc) nog steeds
lang. De laatste maanden van 2021 lag de wachttijd voor mensen in de verlengde procedure
op iets meer dan een jaar1, maar dit kan oplopen tot meerdere jaren bij een ingewikkelde procedure. En al die
tijd staat hun leven goeddeels stil. Dat is frustrerend voor asielzoekers met een
grote kans op asiel die mee willen doen: de Nederlandse taal leren, onderwijs volgen,
aan het werk. Het is ook een probleem voor Nederland: vluchtelingen die lang stil
hebben gezeten, integreren moeilijker. Dat blijkt ook uit onderzoek:
«In the Netherlands, asylum seekers must stay in asylum centres pending a decision
on their asylum request. [...]. In order not to create false hope, asylum seekers
are discouraged from integrating in Dutch society as long as the asylum procedure
is in process. This approach is revealed in several aspects of asylum accommodation.
First, the centres are often situated outside municipalities, which serves as an obstacle
to active participation in the local community. One is free to move outside the asylum
centre but still needs to report regularly.
Second, asylum seekers have only limited access to the (formal) labour market (in
2008 this was expanded from 12 weeks to 24 weeks a year), and no access to education
or social security. During the asylum procedure, their basic needs are provided for
by the state (based on «bed, water and bread» and € 43 per adult person per week).
Last, all aspects of life are conducted in the same place and all activities are tightly
scheduled and controlled. As daily activities take place in the immediate company
of a large group of others, privacy and autonomy are limited (De Haan & Althof,2002).
We argue that a lengthy stay in such an environment, where social interactions with
the outside world are limited and personal development is restrained, hinders refugees»
ability to (re)gain the resources they need to integrate in the labour market once
their asylum request has been granted. Having a job is vital with a view to obtaining
material resources, but also to developing social networks and language skills (social
and cultural resources) (Jahoda, 1982). [...] De Vroome and Van Tubergen (2010) showed
that especially human capital (i.e., Dutch language proficiency, host country education
and work experience in the Netherlands) is negatively affected by a lengthy stay in
asylum centres, which in turn hampers socio-economic integration.»2
Wat de initiatiefnemer betreft moet het anders. Aan het werk, naar school en Nederlands
leren. Vanaf dag één. Dat helpt asielzoekers, want velen willen niets liever dan de
handen uit de mouwen steken en werken aan een toekomst. Ook helpt het de Nederlandse
samenleving omdat de kracht, kunde en mogelijkheden van deze nieuwkomers vanaf de
start worden benut.
De kansen zijn er. Voor vluchtelingen én voor Nederland. Er zijn al veel goede voorbeelden.
Bij Plan Einstein in Utrecht volgen asielzoekers en omwonenden van het azc samen cursussen
en stelt de gemeente hen in staat ook iets mee te krijgen van het culturele stadsleven.
In Maastricht is de drempel om te studeren voor asielzoekers lager doordat zij kunnen
studeren tegen wettelijk tarief in plaats van instellingstarief. Deze voorbeelden
laten zien dat het ook anders kan.
In deze initiatiefnota beschrijft de initiatiefnemer de achtergrond van het probleem,
laat zien hoe dat asielzoekers die iets van hun tijd in de wachtkamer willen maken
worden belemmerd en tevens doet de initiatiefnemer voorstellen voor het veranderen
van deze situatie. Uiteindelijk wil de initiatiefnemer dat er voor asielzoekers meer
te doen is dan maanden of zelfs jaren gebruik maken van een tot op de draad versleten
pingpongtafel.
Regelmatig debatteert de Tweede Kamer over de vraag óf en hoeveel vluchtelingen we
zouden moeten verwelkomen. Daar gaat deze initiatiefnota niet over. Het is een feit
dat vele asielzoekers – die niet uit de «veilige landen» komen – soms zeer lange tijd
doorbrengen in asielzoekerscentra. Een aanzienlijk deel van deze mensen mag uiteindelijk
in Nederland blijven. Zo stond het inwilligingspercentage van Syrische aanvragen in
september 2021 op 84%.3 Dit zijn nieuwkomers met grote kansen op een verblijfsvergunning: kansrijke asielzoekers.
Natuurlijk is er ook een groep asielzoekers die uiteindelijk niet mag blijven, maar
waar je toekomst ook ligt: stilzitten is nooit goed. Laten we zorgen dat juist kansrijke
asielzoekers zo goed mogelijk zijn voorbereid op langer verblijf in Nederland en zo
snel mogelijk aan hun inburgering kunnen beginnen. Het verlies van tijd en nut is
een gemiste kans voor de integratie van velen van deze nieuwkomers die uiteindelijk
tóch gaan beginnen aan hun inburgeringstraject en nieuwe leven in Nederland. En voor
onze samenleving zelf, die zo niet kan profiteren van wat mensen te bieden hebben.
In deze nota wordt gesproken over «kansrijke asielzoekers». Hiermee wordt gerefereerd aan de kans op een verblijfsvergunning. Aan het begin
van de asielprocedure wordt een inschatting gemaakt hoe kansrijk een asielzoeker in
dit opzicht is. Dat hangt vaak samen met bijvoorbeeld het land van herkomst
2. Achtergrond van het probleem: de asielketen
2.1. Situatie bij de IND
Een deel van de problemen van de Nederlandse opvang- en asielketen zit bij de besliscapaciteit
van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De afgelopen jaren hebben we duidelijk
kunnen zien hoe de keten soms met horten en stoten reageert op pieken en dalen in
het aantal asielzoekers dat naar Nederland komt. Ondanks dat de Taskforce binnen de
IND in 2020 en 2021 een groot deel van de achterstanden heeft weggewerkt4, verwacht de IND dat wanneer de verhoogde instroom ten opzichte van de prognoses
aanhoudt in 2022, de achterstanden weer zullen oplopen.5
Hoe lang de wachttijden zijn, verschilt erg per persoon en afkomst, maar ook per moment.
De wettelijke beslistermijn van de IND om te bepalen of iemand met recht voor langere
tijd in Nederland mag verblijven is zes maanden. Aan het einde van 2021 gold dat mensen
met een grotere kans op asiel in de algemene asielprocedure (het reguliere proces
waarin wordt gekeken of iemand een verblijfsvergunning asiel krijgt) vijf a zes maanden
wachtten op een beslissing – mensen in de verlengde asielprocedure (voor meer gecompliceerde
zaken) ongeveer een jaar.6 Maar in tijden van meer krapte bij de IND kan dit oplopen tot een jaar of anderhalf
jaar.
De kern is dat er altijd sprake zal zijn van pieken en dalen in de instroom. Belangrijk
is dat de uitvoeringsorganisaties in de asielketen, zoals de IND, hier voldoende op
zijn ingericht. In het coalitieakkoord is afgesproken dat er structureel extra geld
bijkomt om de asielketen (financieel) stabieler te maken. Het helemaal voorkomen van
wachttijden zal waarschijnlijk nooit lukken, maar juist daarom is het zo belangrijk
dat ook de wachttijd wordt benut om kansrijke asielzoekers mee te laten doen.
2.2. Situatie bij het COA
Waar de IND de taak heeft om vergunningen wel of niet te verlenen, is het Centraal
Orgaan opvang Asielzoekers (COA) verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van
asielzoekers in Nederland. Hier valt van alles onder, van onderdak tot veiligheid
en van toekomstperspectief tot noodzakelijke levensmiddelen.7 Sinds 2008 is het COA ook verantwoordelijk voor het voorbereiden van statushouders
op hun inburgering en het leven in Nederland.8 Asielzoekers die nog in de procedure zitten vallen niet onder dit programma.
In het coalitieakkoord van Rutte IV is afgesproken:
«Kansrijke asielzoekers krijgen vanaf dag één les in de Nederlandse taal en we maken
het makkelijker (vrijwilligers)werk te verrichten.»
Of kansrijke asielzoekers inderdaad taalles krijgen is vaak met name afhankelijk van
de plaats waar zij verblijven. Op dit moment zijn er in grote lijnen drie mogelijkheden:
• De formele Proces Opvang Locaties (POLs) in Ter Apel, Budel, Wageningen of Gilze zijn
locaties in de buurt van de IND waar asielzoekers de algemene asielprocedure doorlopen.9 Op deze locaties krijgen kansrijke asielzoekers een kort programma (in totaal 24
lesuren) met formeel taalonderwijs door NT2 docenten (docenten gespecialiseerd in
Nederlands als tweede taal).
• Reguliere asielzoekerscentra, waar (kansrijke) asielzoekers hun verlengde asielprocedure
afwachten. Op deze locaties is geen formeel taalonderwijs, maar soms wel informeel
taalonderwijs door vrijwilligers. Doordat asielzoekers vaak wisselen van locatie en
informeel taalonderwijs geen vaste methode of structuur kent, is het vaak lastig de
taal goed te leren.
• Noodopvanglocaties, die worden opgezet als de druk op de asielopvang zo hoog is dat
reguliere asielopvang niet meer voldoet. Op deze locaties zitten asielzoekers in alle
fasen van hun asielproces. Door de aard van deze opvang zijn er vaak weinig mogelijkheden
voor taalonderwijs en andere activiteiten.
Voor alle asielzoekers geldt dat zij «op papier» ongeveer zes maanden tot maximaal
iets meer dan een jaar op een POL of asielzoekerscentrum verblijven, omdat een besluit
over een asielaanvraag wettelijk binnen zes maanden genomen hoort te zijn of onder
bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld een verlengde asielprocedure met meer onderzoek)
binnen maximaal 15 maanden.* In november 2021 was de gemiddelde behandeltijd voor een reguliere asielprocedure
(spoor 4) 19 weken en voor een verlengde procedure meer dan een jaar (56 weken)11. In de praktijk fluctueren de tijden flink, afhankelijk van de drukte bij de IND,
het beleid (bepaalde groepen asielzoekers krijgen soms voorrang) en de omstandigheden
van de asielzoeker (het benodigde onderzoek bijvoorbeeld).
Noodopvanglocaties zijn eigenlijk helemaal niet geschikt voor lang verblijf, maar
ook hier kan de verblijfsduur flink oplopen. Het aanbod op verschillende locaties
is zeker met het oog op vroege integratie eigenlijk niet berekend op dit lange verblijf.
Voor veel asielzoekers is hun verblijf vaak behoorlijk uitzichtloos. Er bestaat namelijk
ook geen indicatie voor wanneer de wachttijd erop zit. Het is als wachten op een vlucht
zonder vertrektijd, of in de wachtkamer van een huisarts waarvan je niet weet of die
überhaupt wel komt.
Kansrijke asielzoekers die nog niet in procedure zijn komen niet in aanmerking voor
het aanbod van het COA gericht op vroege integratie en participatie in Nederland.
Het COA mag hen niet hetzelfde pakket aanbieden als statushouders met een verblijfsstatus.
Voor kansrijke asielzoekers op noodopvanglocaties geldt sowieso dat er geen aanbod
is voor taalonderwijs.
2.3 De Basisregistratie personen
Een Burgerservicenummer (BSN) is cruciaal in het dagelijks leven. Zonder BSN kun je
namelijk niet bankieren en ook geen salaris gestort krijgen. Het is dus ook een voorwaarde
om te kunnen werken. Al in september 2017 is het Besluit Basisregistratie personen
aangepast zodat asielzoekers waarvan de identiteit en nationaliteit voldoende kan
worden vastgesteld, gedurende de algemene asielprocedure al ingeschreven kunnen worden
in de Basisregistratie Personen (BRP). Asielzoekers kunnen bij vergunningverlening
of na een half jaar verblijf als asielzoeker ingeschreven worden. De bedoeling is
dat dit ook eerder kan mits de IND de identiteit voldoende kan vaststellen en de asielzoeker
naar verwachting langer dan 4 maanden in Nederland zal verblijven. Dat wil dus zeggen
dat kansrijke asielzoekers over het algemeen al direct na vaststelling van hun identiteit
ook een BSN kunnen krijgen. Dit gebeurt in een zogenaamde «BRP straat» waarvan er
in Nederland vijf zijn: in Haarlemmermeer, Ter Apel, Budel, Zevenaar en Den Bosch.
Hier wordt in een samenwerking van de betreffende gemeente met de IND de inschrijving
in de BRP geregeld en krijgen asielzoekers hun verblijfsdocument (een W-document).
Het COA is verantwoordelijk voor het in de gaten houden of iemand in de azc's of noodopvang
een vergunning krijgt of over zijn zes maandentermijn heen gaat, zodat die persoon
naar een BRP-straat kan. In dat geval gaan vaak meerdere asielzoekers per locatie
met een bus naar de BRP-straat.
In de praktijk krijgen veel asielzoekers hun BSN niet of heel erg laat door achterstanden
in de BRP-straten. Daardoor kunnen zij onder meer niet aan het werk.
3. Problematiek: Wat is het effect op asielzoekers?
De afgelopen jaren moesten asielzoekers soms een jaar of (veel) langer wachten voor
ze uiteindelijk het eerste gesprek over hun asielaanvraag met de IND konden voeren.
Hoewel er de komende tijd veel wordt geïnvesteerd in de keten zal wachttijd niet altijd
vermijdbaar zijn. Voor de asielzoeker betekent het wachten veel stress. Vaak is zij
of hij de eerste van een familie die naar Nederland komt en maakt diegene zich veel
zorgen over achtergebleven partner en kinderen. Naast de stress komt de onzekerheid
over en soms de uitzichtloosheid van de verblijfsprocedure. Niet zelden leidt dit
bij mensen tot psychische klachten.
Het enige dat deze wachtperiode invulling kan geven zijn activiteiten in en rond het
azc. Werk, onderwijs of contact met de Nederlandse samenleving is vaak onmogelijk
of ingewikkeld en formeel taalonderwijs wordt dus maar sporadisch aangeboden. Hieronder
geven we aan op welke terreinen deze beperkingen zich voordoen.
3.1. Geen mogelijkheden tot werk
Veel asielzoekers willen werken. Door het ontbreken van een status en een BSN zijn
er vrijwel geen mogelijkheden om betaald aan het werk te gaan. Ook voor asielzoekers
met een BSN zijn de mogelijkheden beperkt. Wettelijk gezien hebben asielzoekers vanaf
de zevende maand in de asielprocedure het recht om betaald werk te verrichten. Ze
kunnen na het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning (TWV) 24 weken per jaar
aan de slag gaan bij een werkgever. Hierbij moeten ze 75% van hun salaris afstaan
en is het maximum aan inkomsten vastgesteld op 224 euro per maand.8 Het niet bezitten van een BSN maakt werken in de praktijk onmogelijk. Zonder BSN
kan geen bankrekening geopend worden bij een Nederlandse bank en is ook geen legale
salarisbetaling mogelijk.
Het niet beschikken over een BSN blokkeert het hebben van werk en het openen van een
bankrekening. Zoals hierboven beschreven hebben asielzoekers onder voorwaarden recht
op een BSN, maar in de praktijk duurt dit vaak zeer lang of lukt het helemaal niet.
Werk
Het azc in het Friese Balk huist veel asielzoekers in uitzichtloze situaties. Zo ook
Elani. Een Iraanse vrouw van begin dertig. Voordat ze naar Nederland kwam werkte ze
als boekhouder bij een reisbureau en een sportschool. Ze geeft aan dat ze al langer
dan een jaar wacht op haar BSN en status: «Wachten maakt me moedeloos. Ik wil iets doen. In het azc waren er eerst nog wel vrijwilligersklussen
die ik kon oppakken, zoals letten op de kinderen in de peuterspeelzaal, helpen in
de keuken of helpen in de tuin. Maar als die baantjes al bezet zijn is er verder niets.»
Elani ging in de zuidwesthoek van Friesland op zoek naar een lokale werkgever die
haar misschien werk kon geven. Zo kwam ze uit bij watersportcentrum de Ûlepanne, een
zeilschool die zich toelegt op zeilles en groepsaccommodatie. Een seizoensbedrijf
als de Ûlepanne heeft altijd veel arbeid in de zomer nodig en kon Elani in principe
ook goed gebruiken. Toen bleek dat ze geen BSN had en het dus onmogelijk werd om haar
salaris over te maken, zag zeilschooleigenaar Peter Keus ervan af. «Er waren allemaal papieren hindernissen waardoor het vrijwel onmogelijk werd voor
asielzoekers om bij ons aan de slag te gaan. Maar het zou voor ons wel een uitkomst
zijn. Net als het oude boerenbedrijf hebben we in de zomer veel handen nodig en asielzoekers
spreken vaak zowel een mondje Engels als Nederlands, dus kunnen prima met toeristen
uit de voeten. In een kleine gemeenschap als Balk staan asielzoekers er zonder werk
echt buiten. Ze komen maar met weinig mensen in aanraking, ik denk dat het bij mijn
bedrijf een interessante dynamiek zou geven. Ik werk ook veel met studenten, die zouden
ze met open armen ontvangen.»
3.2 Werk dat niet loont
Asielzoekers die meer dan een half jaar in Nederland zijn, met succes een BSN hebben
verkregen én werken moeten nog steeds verreweg het grootste deel van hun inkomen direct
inleveren. Zij mogen maximaal slechts 224 euro per maand zelf houden.13 Bovendien mogen ze maximaal 24 weken per jaar aan de slag.14 Dit maakt het voor zowel werkgever als werkende asielzoeker moeilijker om de stap
naar betaald werk te zetten.
Het is logisch dat werkende asielzoekers het grootste deel van hun inkomsten afdragen,
aangezien in kost en inwoning voorzien wordt door het COA. Ook is het verstandig de
verdiensten (ruim) onder het nettominimumloon te laten, zodat er geen sprake is van
verdringing op de arbeidsmarkt, of een reden om naar Nederland te komen.15 De afdracht van driekwart van het inkomen- zo blijft uiteindelijk minder dan 50 euro
per week over – is echter heel groot en biedt voor asielzoekers geen echte prikkel
om aan de slag te gaan.
In Nederland zitten werkgevers momenteel te springen om arbeidskrachten in veel verschillende
sectoren. Van alle ondernemers heeft nu 30 procent te maken met een personeelstekort.
Volgens de conjunctuurenquête van het CBS blijft in Nederland een situatie bestaan
van een structureel tekort aan personeel.16 Kortom: ook de Nederlandse economie en bedrijven kunnen werkende asielzoekers goed
gebruiken.
Hoe het anders kan: Duitsland
In Duitsland is de belastingafdracht voor asielzoekers hetzelfde als voor Duitsers.
Als asielzoekers werken dienen ze zelf in levensonderhoud te voorzien, behalve als
ze onder een maandelijks bedrag van 200 euro komen, dan springt de Duitse staat bij.
Ook de arbeidsmarkt is in Duitsland een stuk toegankelijker, nieuwkomers krijgen meteen
een ID-nummer (vergelijkbaar met het Nederlandse BSN). Hiermee worden ze geregistreerd
bij de belastingdienst en kunnen ze salaris uitgekeerd krijgen. Bij het vinden van
een baan worden ze geholpen door lokale uitzendbureaus van de Duitse staat. Hierbij
wordt een «prioriteitstest» uitgevoerd en gekeken of er niet een Duitse of EU-burger
geregistreerd staat die op zoek is naar deze baan. Deze prioriteitscheck mag twee
weken duren. Komt er in deze periode geen tegenbericht, dan wordt de werkvergunning
automatisch verleend.
3.3 Geen aanbod van goede taalles
Nederlands leren
Mohammad al Amin is een jonge Syriër die nu 22 maanden in Nederland is. Toen hij op
de vlucht sloeg was hij net afgestudeerd in natuurkunde aan de universiteit van Aleppo.
Hij vertelt dat hij aan het begin heel veel energie en motivatie had. Hij was zeer
dankbaar voor de opvang in Nederland en wilde graag de taal leren. In het azc in Apeldoorn
meldde hij zich direct aan voor de taalles: «Als je iets wilt in Nederland, moet je wel de taal leren. Ik meldde me aan, en daarna
duurde het 7 maanden voordat ik mocht beginnen. Dat was dan één keer per week een
taalles in een grote, diverse groep. Er zaten hoogopgeleiden en analfabeten in de
groep. De docent was een vrijwilliger. Volgens het COA had ik geen recht op een professionele
NT2-docent die op hoger niveau les gaf.»
De rijksoverheid heeft met het COA duidelijke afspraken gemaakt over taallessen. Vanaf
het moment dat iemand een verblijfsvergunning krijgt, kan diegene beginnen met inburgeren.
Voor wie dat nog niet mogelijk is – bijvoorbeeld omdat ze nog niet in de gemeente
zijn waar ze straks gaan wonen en inburgeren – is er budget bij het COA voor het programma
«voorbereiding op inburgering». Hierbij worden taallessen aangeboden door gecertificeerde
NT2-docenten. Ook kansrijke asielzoekers krijgen (normaal gesproken) taallessen door
NT2-docenten aangeboden op de POLs. Helaas zitten er veel kansrijke asielzoekers,
soms ook lange tijd, in reguliere asielzoekerscentra en in de noodopvang. Zoals hierboven
uitgelegd zijn zij daar, ook als ze zeer gemotiveerd zijn, afhankelijk van taalvrijwilligers
of hun zelflerend vermogen.
3.4 Geen toegang tot onderwijs
Voor veel – zo niet de meeste – volwassen asielzoekers is aansluiting op het Nederlandse
onderwijs nu niet direct aan de orde. Zeker asielzoekers die Engels noch Nederlands
spreken hebben hiertoe weinig kansen. De laatste jaren zijn veel mensen naar Nederland
gevlucht die hoger opgeleid of student zijn en graag zichzelf in Nederland willen
(bij)scholen, om zo met een Nederlandse graad de arbeidsmarkt op te kunnen. Van de
Syrische asielzoekers in Nederland heeft een vijfde een diploma in het hoger onderwijs,
en 87% heeft een schooldiploma.17
Als nieuwkomer heb je in Nederland pas recht op een lening bij DUO als je een verblijfsvergunning
hebt. Dit betekent dat je voor hogescholen en universiteiten valt onder de regeling
voor niet-EU/EER-studenten en het instellingstarief in plaats van het wettelijke tarief
betaalt. Vaak is dit een verschil van meer dan 10.000 euro.18
Er zijn voorbeelden van individuele asielzoekers die er in slagen een plek op een
universiteit te vinden voor het (meer haalbare) wettelijke tarief. Verreweg de meeste
mensen lukt dit niet, zij kunnen pas met een studie starten wanneer de verblijfsvergunning
op zak is – waardoor kostbare tijd verloren gaat.
3.5 Geen contact met de samenleving
Het klassieke beeld van een asielzoekerscentrum (azc) is een gebouw in een verre uithoek,
vaak met een slagboom voor de deur, waar je niet zomaar binnenkomt. Hoewel lang niet
alle azc’s er in de praktijk (nog) zo uitzien is het ook maar zelden dat het plekken
zijn die makkelijk toegankelijk zijn voor buurtbewoners. Dat doet wat met asielzoekers
én de mensen die bij het centrum in de buurt wonen.
Veel asielzoekers verlangen naar normaal contact met Nederlanders. Door dit soort
contact kun je de taal oefenen, wat leren van de Nederlandse samenleving (al vóór
de vergunningsverlening) en kun je bouwen aan een netwerk van mensen om je heen. Zo’n
netwerk maakt dat mensen op den duur ook minder afhankelijk zijn van formele hulpverlening.
Voor omwonenden geldt vaak dat onbekend, onbemind maakt: juist door contact met asielzoekers
krijgen mensen een beter beeld van de mensen in het centrum. De laatste jaren gebeuren
in een aantal gemeenten al mooie dingen: daar worden in asielzoekerscentra faciliteiten
geopend of activiteiten en cursussen georganiseerd die ook toegankelijk zijn voor
omwonenden, zoals cursussen ondernemerschap of een buurthuis-achtige functie waar
je kan binnenlopen voor een kop koffie. Een plek dus waar je als buurt ook iets aan
hebt. Contact tussen samenleving en inwoners is nog lang niet op alle locaties de
norm. Daarmee gaan kansen op vroege integratie en meer draagvlak in gemeenten verloren.
4. Beslispunten en voorstellen
4.1 Aan hetwerk, met werk dat loont
Zodra een volwassen asielzoeker een verblijfsstatus krijgt en zich vestigt in een
gemeente, is alles erop gericht hem of haar uit de afhankelijkheid van een uitkering
te halen. Dat is terecht: werk is de beste manier om zelfstandig in Nederland te kunnen
leven en te integreren. Toch geldt voor mensen die nu een status krijgen dat ze eigenlijk
al langdurig werkloos zijn: tijdens de asielprocedure werkt immers vrijwel niemand.
Over het effect van langdurige werkloosheid onder Nederlanders schreef het CPB in
2015: «Terwijl werkloosheid vaak een tijdelijk verschijnsel is in de overgang naar een nieuwe
baan, is langdurige werkloosheid zowel voor betrokkenen als voor de samenleving een
probleem. Werkloosheid maakt mensen ongelukkig, vooral als dit lang duurt. Zelfs niet-werklozen
zijn minder gelukkig naarmate de werkloosheid in een land hoger is. De maatschappij
draagt de kosten van werkloosheid in de vorm van hogere sociale zekerheidsuitgaven
en minder belastinginkomsten.»
19
De omschrijving van het effect van langdurige werkloosheid op de mentale gezondheid
van mensen klopt precies met wat (voormalige) asielzoekers aangeven in de interviews
die voor deze nota zijn afgenomen: het stilzitten maakt mensen moedeloos. Het is aannemelijk
dat wat voor de bredere arbeidsmarkt geldt, des te meer geldt voor nieuwkomers. Door
een taalachterstand en culturele uitdagingen is de brug die naar de arbeidsmarkt geslagen
moet worden veel groter voor statushouders dan voor de gemiddelde Nederlander. Langere
tijd moeten stilzitten maakt die afstand alleen maar groter. In de meeste gevallen
hebben nieuwkomers in Nederland lange tijd geen betaald werk gehad.
Zoals beschreven liggen er veel mogelijkheden om asielzoekers meer te activeren. Wat
de initiatiefnemer betreft kunnen we deze mogelijkheden benutten zowel binnen de huidige
wettelijke kaders als door deze kaders aan te passen aan het doel om asielzoekers
sneller en meer te activeren.
1. Een verzoek te doen aan het kabinet de vroege inschrijving in de BRP een expliciet
doel te maken en de hiervoor noodzakelijke processen in samenwerking met de relevante
partijen te verbeteren.
Snelle inschrijving van kansrijke asielzoekers is essentieel. Niet alleen omdat dit
het mogelijk maakt dat asielzoekers snel(ler) aan het werk kunnen, een inschrijving
zorgt ook dat asielzoekers zich na het krijgen van een verblijfsvergunning bijvoorbeeld
snel kunnen inschrijven voor een huis.
Het voorkomen van vertraging in de toekomst moet meer prioriteit krijgen bij alle
betrokken partijen. Dat wil zeggen: voldoende capaciteit, nauwe samenwerking en afstemming
over processen die van invloed zijn op de inschrijving in de BRP – denk hierbij aan
het vroegtijdig bespreken met gemeenten als er processen binnen de IND veranderen.
Door het inschrijven tegen het einde van of direct na de algemene asielprocedure te
laten plaatsvinden (maar in elk geval voor een asielzoeker naar een azc vertrekt)
wordt de logistiek van het «rondbussen» van mensen ook voorkomen.
2. Een verzoek te doen aan het kabinet
de beperkingen op werk voor asielzoekers te verkleinen door de volgende (wettelijke)
beperkingen aan te passen:
• Toetreding tot de arbeidsmarkt als de asielprocedure in kwestie langer loopt dan 1
maand, in plaats van de huidige 6 maanden.
• De duur van de Tewerkstellingsvergunning (TWV) van 24 weken naar 46 weken te verlengen.
Door na één maand de mogelijkheid te openen voor het verrichten van betaald werk zijn
er veel meer mogelijkheden voor asielzoekers om zich in te zetten en te ontwikkelen.
Door de eerdere afdracht aan het COA dragen zij ook sneller zelf bij aan het asielsysteem.
Daarnaast vervangen we de beperking op maximaal 24 weken per jaar door een beperking
op 46 weken. Dit past bij het recente advies van de Landsadvocaat ten aanzien van
deze 24-weken eis en de Europese Opvangrichtlijn:
«...Dat betekent dat de 24-weken-eis de toegang tot de arbeidsmarkt in de praktijk
niet onmogelijk of uiterst moeilijk mag maken. [...] De 24-weken-eis heeft [...] tot
gevolg dat de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers voor het grootste deel
van het jaar in het geheel onmogelijk is, hetgeen aldus bezien in strijd lijkt met
het doeltreffendheidsbeginstel [van de opvangrichtlijn]»20
Op deze manier krijgen enerzijds werkgevers meer mogelijkheden om asielzoekers in
dienst te nemen en anderzijds krijgen asielzoekers kansen om mee te draaien in de
Nederlandse maatschappij en het Nederlandse bedrijfsleven.
3. Een verzoek te doen aan het kabinet te onderzoeken of het mogelijk is asielzoekers
een groter deel van hun salaris te laten behouden.
Op deze manier brengen we ons systeem meer in lijn met het Duitse model, waar werk
voor asielzoekers gezien wordt als goede manier om mensen voor te bereiden op inburgering
in Duitsland.
Voor dit onderzoek zou een pilot kunnen plaatsvinden waarin wordt gekeken wat de effecten
zijn op de (lokale) arbeidsmarkt, de vroege integratie van kansrijke asielzoekers
en onder welke voorwaarden dit model ook op grotere schaal kan werken.
4.2 Onderwijs
Veel jongvolwassen asielzoekers staan te springen om op een ROC, Hogeschool of Universiteit
een studie te beginnen of voort te zetten. Het voorbeeld van de Universiteit Maastricht
spreekt aan – hier wordt sinds enkele jaren een uitzondering gemaakt op het instellingstarief
voor mensen met een Vreemdelingen Identiteitsbewijs (W-document). Zij betalen een
instellingstarief ter hoogte van het wettelijk tarief – evenveel als een Nederlandse
student dus. Overigens kan dit nog altijd een flinke financiële barrière vormen, deze
studenten hebben immers ook geen recht op studiefinanciering, maar de universiteit
vindt hiervoor, vaak in samenwerking met de stichting vluchtelingstudenten (UAF) wel
een oplossing.
4. Een verzoek te doen aan het kabinet om met de Vereniging Hogescholen en de Vereniging
van Universiteiten (VSNU) de invoering te bespreken van een Maastricht-model voor
collegegeld, waardoor kansrijke asielzoekers die over de relevante vooropleiding beschikken
bij hogescholen en universiteiten kunnen studeren tegen het wettelijke tarief voor
collegegelden.
Dit vormt een potentiële kostenpost voor universiteiten en hogescholen, maar deze
zal tegelijk zeer beperkt van omvang zijn. Ervaringen uit Maastricht leren dat dit
de afgelopen jaren steeds ging om ongeveer 5 studenten op jaarbasis. Ook kan afgesproken
worden met de hogescholen en universiteiten dat het moet gaan om asielzoekers die
reeds voldoende het Engels of Nederlands beheersen om de betreffende studie te kunnen
starten zonder meer intensieve begeleiding dan voor reguliere studenten benodigd is.
Zodra een asielzoeker eenmaal een verblijfsstatus heeft kan aanspraak worden gemaakt
op studiefinanciering. We vragen het kabinet te overwegen om in het geval van statushouders
die reeds studeren bij een Nederlandse instelling het collegegeldkrediet met terugwerkende
kracht aan te laten vragen, indien dit bedoeld is om in het wettelijk collegegeld
te voorzien van studiejaren die reeds voltooid zijn.
4.3 Toegang tot goed taalonderwijs
Taal is dè springplank naar integratie, dus het goed regelen van zo goed mogelijk
taalonderwijs, zo vroeg mogelijk na aankomst in Nederland is essentieel. De afgelopen
jaren zijn er stappen gezet om asielzoekers eerder toegang te geven tot lessen in
de Nederlandse taal. Maar de toegang tot NT2 taalonderwijs voor alle kansrijke asielzoekers
is zeker nog niet overal geborgd.
5. Een verzoek te doen aan het kabinet de financiële middelen beschikbaar voor NT2-docenten
te ontschotten zodat er door zo veel mogelijk kansrijke asielzoekers optimaal gebruik
kan worden gemaakt van de taallessen door NT2-docenten.
De middelen verstrekt aan het COA ten behoeve van voorinburgering kunnen momenteel
exclusief ingezet worden voor statushouders. Dit terwijl op asielzoekerscentra en
noodopvanglocaties veel kansrijke asielzoekers verblijven die ook graag van dit aanbod
gebruik willen maken. Zij kunnen pas gebruikmaken van NT2 lessen als zij doorstromen
naar een POL of wanneer zij een verblijfsvergunning krijgen. Het maakt het voor het
COA moeilijk om de belofte van taalles vanaf dag één waar te maken. De oplossing is
hier het COA zélf te laten bepalen hoe en waar de middelen worden ingezet, waarbij
de vraag of de asielprocedure reeds gestart is geen verschil hoeft te maken. De Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een reactie op de reeds in november
2020 ingediende motie Paternotte/Peters21 om dit te bewerkstelligen laten weten dat het terugdringen van de wachttijden bij
het IND hier de oplossing voor het probleem is, in plaats van het verbreden van de
mogelijkheden van het COA. De ontwikkelingen sinds de indiening later echter zien
dat er altijd pieken en dalen zijn in instroom en wachttijden. Het is daarom aan te
bevelen om het COA meer regie te geven over de inzet van de beschikbare middelen.
6. Een verzoek te doen aan het kabinet
zich in te zetten om NT2 taalonderwijs toegankelijk te maken voor kansrijke asielzoekers
op alle locaties, inclusief noodopvanglocaties en te monitoren hoeveel kansrijke asielzoekers
NT2 onderwijs (kunnen) volgen.
Ook voor kansrijke asielzoekers die niet in een POL wonen moet NT2 onderwijs toegankelijk
zijn om te zorgen dat zij zo snel en goed mogelijk de Nederlandse taal leren. Het
voorstel onder 4.3.1 kan helpen NT2 taalonderwijs toegankelijk te maken voor meer
kansrijke asielzoekers, maar voor asielzoekers op noodopvanglocaties is meer nodig,
bijvoorbeeld door gebruik te maken van digitale middelen of NT2 docenten die op oproepbasis
beschikbaar zijn op tijdelijke COA-locaties. Om het doel (zo veel mogelijk kansrijke
asielzoekers hebben toegang tot NT2 taalonderwijs) te monitoren vragen wij het kabinet
te rapporteren aan de Tweede Kamer over het aantal kansrijke asielzoekers die NT2-taalonderwijs
kunnen volgen en het aantal dat deze lessen ook daadwerkelijk volgt.
4.4 Integratiebevordering
7. Een verzoek te doen aan het kabinet
in overleg te treden met het COA over het investeren in asielzoekerscentra met open
deuren en contact met de wijk
Op dit moment ligt de eerste focus op het realiseren van voldoende opvangplekken.
De komende jaren zullen er (met de gelden uit het coalitieakkoord) echter ook nieuwe,
permanente locaties bijkomen. Waar mogelijk moeten deze locaties niet gesloten zijn,
maar open deuren hebben voor omwonenden, zoals eerder aanbevolen door de ACVZ.22 Op die manier hebben asielzoekers de kans om vanaf dag één contact te hebben met
Nederlanders, de Nederlandse taal te oefenen en te werken aan een netwerk. Bovendien
geeft het buurtbewoners de kans om te zien wat er gaande is in een azc en om gebruik
te maken van faciliteiten of deel te nemen aan activiteiten. «Open deuren» slaat in
dit geval op:
1) Het fysieke gebouw – zo veel mogelijk locaties met minimaal één open ruimte die eenvoudig
toegankelijk is voor omwonenden.
2) Het beheer van het gebouw – dat niet slechts gericht moet zijn op beveiliging, maar
op een open houding naar de omgeving. Dit wordt in beleid en uitvoering mogelijk gemaakt.
3) De mogelijkheden in het gebouw – door in het gebouw activiteiten te organiseren die
geschikt zijn en beschikbaar zijn voor zowel asielzoekers als omwonenden. Op deze
manier kunnen mensen kennis maken met en profiteren van het feit dat er een asielzoekerscentrum
in hun buurt aanwezig is. Dit maakt het ook voor gemeenten aantrekkelijker om ruimte
te maken voor een azc binnen de gemeentegrenzen.
Op veel plaatsen is, vaak in samenwerking met gemeenten, de afgelopen jaren ervaring
opgedaan met dit soort azcs. De ervaringen daar leren ons wat ervoor nodig is om vanaf
de start contact tussen asielzoekers en omwonenden te faciliteren ten behoeve van
integratie én draagvlak.23 Bovenstaande maatregelen passen ook goed bij de plannen voor de Flexibele Asielketen,
waarin sprake is van azcs waarin op flexibele basis ook wordt samengeleefd met andere
woningzoekenden.
4.5 (Mede)zeggenschap
8. Een verzoek te doen aan het kabinet
in samenwerking met het COA te onderzoeken hoe medezeggenschap van asielzoekers in
azcs kan worden opgezet.
In gesprekken met (voormalig) asielzoekers komt het onderwerp «agency» – het hebben
van een stem – vaak prominent naar boven. Voor veel asielzoekers is de periode in
een asielzoekerscentrum juist zo frustrerend omdat ze hun capaciteiten niet kunnen
gebruiken en niet kunnen meepraten of meebeslissen over hun omgeving.
Nederland is één van de oudste democratieën ter wereld, en dat sijpelt door in de
hele samenleving. Van Verenigingen van Eigenaars tot waterschapsverkiezingen; in Nederland
wordt burgers vaak gevraagd om hun inbreng. In het kader van participatie en vroege
integratie stelt de initiatiefnemer voor asielzoekers een bepaalde mate van medezeggenschap
te geven over hun eigen woonplaats. Op eigen initiatief worden er door asielzoekers
al wel zaken georganiseerd, zoals een filmavond of het inrichten van een bibliotheekje.
Dit is nog vrij summier. Een actievere en meer zelfbewuste bewonersgroep in azc’s
zorgt voor meer participatie en initiatief, iets wat ontzettend belangrijk is in deze
fase net voordat iemand de Nederlandse samenleving in gaat «ritsen». Daarom zou de
initiatiefnemer dit graag stimuleren en willen onderzoeken of het mogelijk en wenselijk
is om per azc een bewonersraad in het leven te roepen.
9. Een verzoek te doen aan het kabinet te onderzoeken wat het effect is geweest op
de integratie van Oekraïners van de grotere autonomie van Oekraïners die zij in hun
eerste periode in Nederland hadden om hiervan lessen te leren voor alle asielzoekers.
Oekraïense vluchtelingen vragen, anders dan reguliere asielzoekers, geen asiel aan.
Doordat zij onder de Europese opvangrichtlijn vallen en visumvrij kunnen reizen, hebben
zij bovendien de eerste periode bepaalde mogelijkheden die asielzoekers niet hebben:
zij kunnen vanaf de start van hun verblijf werken, vrij reizen en (binnen bepaalde
grenzen) zelf kiezen waar ze wonen. Ze hebben, kortom, meer zeggenschap over hun leven,
meer autonomie. Dit heeft vermoedelijk impact op de manier waarop zij hun leven in
Nederland inrichten en wellicht ook op hun mogelijkheden om mee te doen in de samenleving.
Het zou goed zijn van deze andere manier van werken te leren.
4.6 Snel een vergunning
Vanzelfsprekend blijft de eerste inzet: zo snel mogelijk een verblijfsvergunning.
Met een verblijfsvergunning kunnen mensen sowieso deelnemen aan de voorinburgering
en wordt werk en studie oppakken ook veel eenvoudiger. Het extra structurele geld
voor de asielketen zal daarom ook een groot verschil kunnen maken. Tegelijk is het
goed te kijken wat er nog meer gedaan kan worden om de vergunningsverlening aan kansrijke
asielzoekers te versnellen.
10. Een verzoek te doen aan het kabinet gebruik te maken van de lessen die zijn opgedaan
in de vergunningsverlening van Afghaanse evacuees
Sinds augustus 2021 zijn Afghaanse evacuees opgevangen op verschillende noodopvanglocaties
in onder meer Harskamp, Heumensoord en Huis ter Heide. Op deze locaties werd door
de IND een «straat» opgezet waar al het papierwerk gerelateerd aan verblijf in één
keer werd gedaan. Zo kregen de evacuees vrijwel direct aan de start van hun verblijf
een vergunning. Ze hoefden daarvoor niet speciaal enkele dagen naar Ter Apel, maar
«Ter Apel» kwam naar hen. Het zorgde voor veel rust bij de evacuees, maar ook voor
veel mogelijkheden: hoewel veel mensen nog wachten op huisvesting, hebben veel van
hen inmiddels een studie opgepakt, zijn hard bezig met het leren van Nederlands en
sommigen zijn ook aan het werk. Het zou goed zijn van deze praktische aanpak te leren
en de komende tijd op kleine schaal te experimenteren met deze aanpak op andere locaties
met kansrijke asielzoekers.
Financiële paragraaf
Bovenstaande voorstellen leiden tot beperkte herprioritering van middelen binnen de
departementale begrotingen, waarbij zowel effecten zullen optreden aan de inkomstenkant
(door grotere afdrachten aan het COA) als aan de kostenzijde. In het Coalitieakkoord
van Rutte-IV is sprake van extra structurele gelden voor de asielketen die kunnen
worden gebruikt voor enkele van de genoemde investeringen.
• Het voorstel over investeringen in de asiellocaties (4.3.1.) bestaat deels in investeringen
in het vastgoed van het COA, passend bij de genoemde investeringen in de asielketen
en in het programma Flexibele Asielketen. Daarnaast gaat het om activiteiten die vaak
georganiseerd worden in samenwerking met gemeenten en lokale partners – het is goed
om hier in de begroting van het COA enige ruimte voor te hebben.
• Het voorstel over het wettelijk tarief voor collegegeld (4.2.1) zal (deels) ten laste
komen van de universiteiten die hieraan meedoen.24 De ervaringen in Maastricht leren dat het om ongeveer 5 studenten op jaarbasis zal
gaan en dat hier in de praktijk vaak oplossingen worden gevonden in samenwerking met
bijvoorbeeld UAF (Stichting Vluchtelingstudenten).
• De voorstellen over de NT2 taallessen geven in eerste instantie meer vrijheid aan
het COA om deze financiële middelen zo in te zetten dat ze ten goede komen van zo
veel mogelijk asielzoekers. Dat kan bijvoorbeeld door op opvanglocaties meer asielzoekers
per docent aan de lessen te laten deelnemen en door te investeren in digitale oplossingen.
Vanzelfsprekend kan dat niet oneindig zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit.
Door het bereiken van meer mensen een expliciet doel te maken en ook te monitoren
hoeveel mensen daadwerkelijk les krijgen kan meer zicht worden gekregen op wat wellicht
nog meer nodig is.
Podt
Indieners
-
Indiener
Anne-Marijke Podt, Kamerlid