Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 137 Wijziging van de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15 in verband met de Wet implementatie EETS-richtlijn en enkele technische aanpassingen
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
De Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15 (hierna: de Wet TTH) geeft
het kader voor het heffen van tol voor de Blankenburgverbinding en de ViA15. Op 19 oktober
2021 is de Wet implementatie EETS-richtlijn in werking getreden waarmee Richtlijn
(EU) 2019/520 (hierna: EETS-richtlijn)1 is geïmplementeerd. De implementatiewet is van toepassing op elektronische tolheffingssystemen,
onder andere systemen die registreren met automatische nummerplaatherkenning (ANPR).
Omdat voor de tolheffing op de Blankenburgverbinding en de ViA15 wordt uitgegaan van
automatische nummerplaatherkenning zal de Wet TTH ook op deze implementatiewet aangepast
moeten worden. Omdat geen sprake is van implementatiewetgeving geldt de termijn van
19 oktober 2021 niet. Daarnaast moet de wet worden aangepast naar aanleiding van een
uitspraak van de Hoge Raad over het gebruik van technische hulpmiddelen voor de registratie
van motorrijtuigen.2 Verder wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook enkele technische wijzigingen
door te voeren die van belang zijn voor een goede uitvoering van de Wet TTH.
2. Hoofdlijnen wetsvoorstel
2.1 Aanleiding
De Wet TTH is in 2015 tot stand gekomen. In 2019 is de EETS-richtlijn van kracht geworden
en die is geïmplementeerd via de Wet implementatie EETS-richtlijn. De EETS-richtlijn
heeft tot doel de interoperabiliteit tussen elektronische tolheffingssystemen voor
wegverkeer te waarborgen. Daarnaast faciliteert de richtlijn grensoverschrijdende
uitwisseling van voertuigregistratiegegevens over voertuigen en de eigenaren of houders
daarvan waarvoor in de Unie geen wegentol is betaald.
Nieuw is onder andere dat die richtlijn (en de Wet implementatie EETS-richtlijn) ook
van toepassing is op registratie via ANPR. De huidige Wet TTH gaat uit van een tolsysteem
gebaseerd op free flow waarbij de registratie van de passages door de tolheffer plaatsvindt
met ANPR-systemen (automatische nummerplaatherkenning). De Wet TTH zal daarom aangepast
moeten worden op de Wet implementatie EETS-richtlijn. Verder zal naar aanleiding van
de uitspraak van de Hoge Raad inzake het gebruik van technische hulpmiddelen voor
registratie van motorrijtuigen een grondslag in de Wet TTH moeten worden opgenomen
voor het gebruik van camera’s.
De huidige Wet TTH gaat uit van een tolsysteem waarbij betaling via een account of
via een eenmalige betaling aan de Minister plaatsvindt. In het onderhavige wetsvoorstel
is uitgewerkt hoe een betaling via een «gebruikersaccount», oftewel een dienstverleningsovereenkomst,
met een dienstaanbieder plaatsvindt. In het wetsvoorstel is de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat de tolheffer. De Minister registreert passages van motorrijtuigen. Vervolgens
kan er via een dienstaanbieder worden betaald. De kentekenhouder (houder) kan daarvoor
een overeenkomst sluiten met een dienstaanbieder en het verschuldigde toltarief aan
de dienstaanbieder betalen. De dienstaanbieder voldoet het verschuldigde toltarief
aan de Minister.
Voor de registratie, de betaling, het toezicht op de naleving en de handhaving worden
persoonsgegevens verwerkt door de Minister, toezichthouder en dienstaanbieder. In
de huidige wet zijn bepalingen over gegevensbescherming opgenomen. Uit de Wet implementatie
EETS-richtlijn vloeit voort dat moet worden aangewezen wie de tolheffer is. Daarnaast
worden in het wetsvoorstel regels gesteld over het betalen van de tol via een dienstaanbieder.
De EETS-richtlijn maakt de grensoverschrijdende uitwisseling van voertuigregistratiegegevens
mogelijk van motorrijtuigen en de eigenaren of houders daarvan waarvoor in de Unie
geen wegentol is betaald. Dat maakt het mogelijk om de naam, adres en woonplaats (hierna:
NAW-gegevens) op te vragen voor kentekens die zijn uitgegeven binnen een lidstaat
zodat een boete opgestuurd kan worden naar de houder. Dat bevordert een effectieve
handhaving van betaling van wegentol.
Daarnaast worden er als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad over het gebruik
van ANPR regels gesteld over het gebruik van technische hulpmiddelen voor de registratie
van de passages en over het verwerken van persoonsgegevens van houders.
Voor de afstemming op de Wet implementatie EETS-richtlijn regelt het onderhavige wetsvoorstel
de rechtsbescherming voor houders die betalen op grond van een dienstverleningsovereenkomst
(zie paragraaf 2.5). Dit regime komt naast het regime voor rechtsbescherming voor
houders die kiezen voor een eenmalige betaling.
2.2 Registratie van de tol
Voor iedere passage op een wegvak waar tol wordt geheven (Blankenburgverbinding en
ViA15) is het toltarief verschuldigd. Het uitgangspunt is dat passerende motorrijtuigen
worden geregistreerd op basis van kentekenherkenning (ANPR). Het motorrijtuig hoeft
daarvoor niet te stoppen of snelheid te verminderen (free flow techniek). Passerende
motorrijtuigen worden gefotografeerd. Aanvullend kan in voorkomend geval gebruik worden
gemaakt van DSRC (Dedicated Short Range Communication) om de boordapparatuur uit te lezen als die aanwezig is. De beeldopnames, het kenteken,
de locatie, het tijdstip van de passage en – voor zover van toepassing – de benodigde
informatie uit de boordapparatuur wordt vervolgens opgeslagen in een gegevensbestand.
Aan de hand van de registratie van de kentekengegevens kan de tol in rekening worden
gebracht. Omdat de kentekengegevens kwalificeren als persoonsgegevens zijn bij het
opnemen van een grondslag voor technische hulpmiddelen voor registratie in het wetsvoorstel
tegelijkertijd de bepalingen met betrekking tot het gebruik van persoonsgegevens tegen
het licht gehouden (zie paragraaf 2.4).
2.3 Betaling van de tol
De Wet TTH bevat de mogelijkheid om de tol rechtstreeks te betalen aan de Minister.
Door de afstemming van de Wet TTH op de Wet implementatie EETS-richtlijn wordt ook
een wettelijke regeling opgenomen voor het kunnen betalen van de tol via een dienstaanbieder
op grond van een tussen die dienstaanbieder en de houder te sluiten overeenkomst.
In het wetsvoorstel is een nieuwe paragraaf 2.2.2 opgenomen waarin worden regels gesteld
over het betalen op grond van een dienstverleningsovereenkomst met een dienstaanbieder.
Als een dienstaanbieder een overeenkomst sluit met de houder van een voertuig, dan
geeft de dienstaanbieder dit onmiddellijk door aan de Minister. Dat geldt ook voor
het geval een overeenkomst wordt beëindigd, opgeschort of de opschorting wordt beëindigd.
Op deze manier weet de Minister of er een dienstaanbieder garant staat voor de afdracht
van de tolgelden aan de tolheffer over de geregistreerde passage(s) van zijn klant(en).
De Minister geeft dagelijks via elektronische weg de passages door aan de dienstaanbieder
voor kentekens waarvan een geldende dienstverleningsovereenkomst bekend is. De passages
zijn gespecificeerd naar wegvak en tijdvak. Voor de geregistreerde passages is betaling
verschuldigd. De dienstaanbieder betaalt het verschuldigde toltarief aan de Minister
binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn ongeacht of de betreffende houder
de tolgelden al dan niet of niet tijdig aan de dienstaanbieder betaalt. De houder
krijgt een factuur van de dienstaanbieder voor het bedrag dat hij moet betalen. Het
door de houder te betalen toltarief wordt door de tolheffer berekend aan de hand van
het aantal passages op bij in het tolbesluit aangewezen wegvakken.
Voor een goede en betrouwbare werking van de betaling stelt dit wetsvoorstel eisen
aan de inhoud van de dienstverleningsovereenkomst, zoals de betalingstermijn en eisen
aan de factuur. Ook dient de dienstaanbieder in de dienstverleningsovereenkomst aan
te geven hoe de klantrelatie beheerd wordt en hoe het beveiligings- en privacybeleid
uitgevoerd wordt. Onderdeel van de klantrelatie is de verplichting om een procedure
voor klachtenafhandeling te hebben. Daarnaast kan de dienstaanbieder de houder de
verplichting opleggen zekerheid te stellen voor de betaling.
De invordering vindt plaats via het privaatrecht, zowel in de verhouding tussen de
dienstaanbieder en de houder als in de verhouding tussen de dienstaanbieder en de
Minister vanwege het uitgangspunt in de huidige Wet TTH dat het toltarief van rechtswege
verschuldigd is en niet per beschikking wordt vastgesteld. In paragraaf 2.5 (rechtsbescherming)
wordt hier nader op ingegaan.
Het voorgaande geldt zowel voor betaling via een dienstverleningsovereenkomst met
een EETS-aanbieder, een ETS-aanbieder of de hoofddienstaanbieder. Hierna wordt toegelicht
waarom het wetsvoorstel het mogelijk maakt om, naast een EETS-aanbieder, ook te betalen
via een dienstverleningsovereenkomst met een zgn. ETS-aanbieder of een hoofddienstaanbieder.
ETS-aanbieders
Om het betalen van tol zo eenvoudig en kostenefficiënt mogelijk te maken wordt met
dit wetsvoorstel beoogd zoveel als mogelijk in te zetten op betaling van tolgelden
via EETS- of ETS (Electronic Toll Service)-aanbieders. De ETS-aanbieders zijn private
entiteiten die op nationaal niveau toldiensten kunnen aanbieden aan hun klanten. Gedacht
kan worden aan al bestaande dienstverleners in de mobiliteitssector die voor hun klanten
services verlenen rondom de betaling van brandstof, tol of parkeergelden. Deze mogelijkheid
kan aantrekkelijk zijn voor gebruikers die al een account hebben bij zo’n dienstverlener.
Die dienstverleners kunnen opereren als ETS-dienstaanbieder door de tol voor hun klanten
af te dragen aan de Minister indien zij – net als EETS-aanbieders – voldoen aan de
door de tolheffer in de EETS-gebiedsverklaring vermelde toelatingseisen. Een verschil
met EETS-aanbieders is dat ETS-aanbieders niet aan de interoperabiliteitseisen van
de Wet implementatie EETS-richtlijn hoeven te voldoen omdat een ETS-aanbieder zijn
diensten alleen in de tolgebieden ViA15 en de Blankenburgverbinding mag aanbieden,
en dus niet – in tegenstelling tot EETS-aanbieders – zijn diensten ook in andere landen
moet aanbieden. De artikelen van de EETS-richtlijn die de interoperabiliteit tussen
elektronische tolheffingssystemen voor wegverkeer beogen te bevorderen zijn daarom
voor ETS-aanbieders niet relevant.
Hoofddienstaanbieder
EETS- en ETS-aanbieders zijn niet verplicht om met iedereen die zich aanmeldt een
dienstverleningsovereenkomst te sluiten. Ook is het de vraag of voldoende EETS- of
ETS-aanbieder hun diensten zullen aanbieden voor alle houders. Om het mogelijk te
maken dat houders altijd de mogelijkheid hebben om te betalen via een overeenkomst
vindt de regering het wenselijk dat er een hoofddienstaanbieder (HDA) komt, die specifieke
verplichtingen heeft en zijn diensten vanaf de start van de tolheffing aanbiedt. Hij
verleent die diensten kosteloos voor klanten. Een belangrijke verplichting die aan
de hoofddienstaanbieder is gesteld is dat hij alle houders moet accepteren die met
hem een dienstverleningsovereenkomst wensen te sluiten voor de betaling van de tol.
Vanwege deze verplichting krijgt hij op grond van de Wet implementatie EETS-richtlijn
een hogere vergoeding dan een EETS- of ETS-aanbieder.
2.4 Bescherming persoonsgegevens
Bij het operationeel worden van de Wet TTH zullen persoonsgegevens worden verwerkt,
zowel door overheidsinstanties als door private dienstaanbieders die een rol hebben
in de gegevensverstrekking in de keten. Het systeem is zo ontworpen dat er niet meer
gegevens worden verzameld dan nodig is voor de uitvoering van het systeem. Ook zullen
de gegevens niet langer worden bewaard dan nodig is. Hiervoor is een Privacy Impact
Assessment (PIA) opgesteld (zie paragraaf 5.3 waarin de conclusies van de PIA zijn
opgenomen). Het doel van de gegevensverwerking is ervoor te zorgen dat het aantal
passages geregistreerd kan worden, het verschuldigde toltarief betaald en geïnd kan
worden, dat toezicht gehouden kan worden op de tijdige betaling van het toltarief
en dat de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet kan plaatsvinden.
Het wetsvoorstel bevat verschillende grondslagen voor gegevensverwerking voor bovengenoemde
verwerkingsdoelen. Ook geeft het wetsvoorstel verder invulling aan de bestaande juridische
kaders door het benoemen van gegevensstromen en verwerkingsverantwoordelijken.
In dit wetsvoorstel zijn specifieke grondslagen opgenomen voor het registreren van
persoonsgegevens met technische hulpmiddelen. Het gaat hierbij om locatiegebonden
wegkantapparatuur. Bij het operationeel worden van de tijdelijke tolheffing zullen
persoonsgegevens middels een ANPR-systeem verwerkt worden. Dit systeem verwerkt automatisch
gegevens van passerende voertuigen. Deze specifieke grondslagen zijn noodzakelijk
omdat de Hoge Raad in eerdergenoemd arrest heeft geoordeeld dat het verzamelen, vastleggen,
bewerken, bewaren en gebruiken van de ANPR-gegevens een voldoende precieze wettelijke
grondslag behoeft. Met het opnemen van de specifieke grondslag in dit wetsvoorstel
wordt de Wet TTH in lijn gebracht met het arrest. Omdat er nog geen registratie en
andere gegevensverwerking op grond van de huidige Wet TTH heeft plaatsgevonden, heeft
dit geen gevolgen gehad voor de bescherming van persoonsgegevens.
Voorafgaand aan het operationeel worden van de tolheffing, wordt de hiervoor genoemde
wegkantapparatuur getest. Hiermee wordt beoogd de apparatuur zo accuraat mogelijk
af te stellen, om daarmee foutieve registraties tijdens de fase van tolheffing zo
veel mogelijk te beperken. Hiervoor zijn representatieve testomstandigheden nodig.
Dat wil bijvoorbeeld zeggen: een aanzienlijk verkeersvolume, een diversiteit aan kentekens
en testen in verschillende weersomstandigheden. Omdat de tolheffing gaat plaatsvinden
op nog aan te leggen wegvakken, is een dergelijke representatieve test van de wegkantapparatuur
niet mogelijk op de Blankenburgverbinding of de ViA15. Het wetsvoorstel biedt derhalve
een grondslag om de wegkantapparatuur gedurende een periode van twee jaar op een ander
wegvak te kunnen testen. Hierbij wordt opgemerkt dat het slechts gaat om het testen
van de apparatuur waarbij zo min mogelijk gegevensverwerking zal plaatsvinden en dat
deze gegevens voor een zo kort mogelijke periode en uitsluitend voor testdoeleinden
worden bewaard. Ook wordt opgemerkt dat niet voorzien is dat gedurende de periode
van twee jaar continu wordt getest. Een kortere looptijd wordt verwacht. Er is echter
gekozen voor de periode van twee jaar om de leverancier van de wegkantapparatuur in
de gelegenheid te stellen een test in te richten, met daarin bijvoorbeeld wisselende
afstelling van de apparatuur alsook te kunnen testen in variërende (winterse) weersomstandigheden.
Tot slot wordt volledigheidshalve opgemerkt dat op het wegvak waar een test plaatsvindt,
geen tol wordt geheven en de gegevens niet verder worden verwerkt voor andere doeleinden.
Naast deze grondslagen biedt het wetsvoorstel een grondslag voor de verwerking van
persoonsgegevens door de Minister en wordt met dit wetsvoorstel geregeld dat de toezichthouder
en dienstaanbieders bevoegd zijn om persoonsgegevens te verwerken. Ook hiervoor geldt
dat persoonsgegevens alleen mogen worden gebruikt voor het doel van de genoemde uitoefening
van taken en bevoegdheden. Daarnaast worden bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur nadere regels gesteld voor de verwerking van persoonsgegevens met technische
hulpmiddelen door de Minister. Hierbij kan gedacht worden aan regels over de kenbaarheid
van de inzet van technische hulpmiddelen, waaronder camera’s.
Het wetsvoorstel bevat voor de Minister en voor de dienstaanbieder bepalingen die
ervoor zorgen dat gegevens niet langer worden bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor
ze worden gebruikt. Zo worden de geregistreerde gegevens verwijderd als de betaling
binnen de termijn is voldaan, tenzij betaling plaatsvindt op grond van een dienstverleningsovereenkomst.
In dat geval worden de persoonsgegevens niet langer bewaard dan nodig voor de dienstverlening.
Daarnaast bewaart de Minister de gegevens voor de constatering van overtredingen door
houders niet langer dan de termijn waarin een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Na deze termijn worden alleen de gegevens bewaard op grond waarvan een bestuurlijke
boete is opgelegd. Deze gegevens worden bewaard tot een onherroepelijke bestuurlijke
boete is betaald. Het is nodig om de gegevens voor deze periode te bewaren om te zorgen
dat de houder aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd de gegevens waarop de boete
is gebaseerd, kan opvragen.
De bepalingen in dit wetsvoorstel laten andere wettelijke bewaartermijnen onverlet.
Dat wil zeggen dat als gegevens op grond van andere wettelijke voorschriften langer
bewaard moeten worden, die gegevens in verband met die bewaartermijnen niet verwijderd
kunnen worden.
Het wetsvoorstel past op deze manier binnen de kaders van de Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG) en de hierboven genoemde
uitspraak van de Hoge Raad. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de motie Hachchi.3
2.4.1 Verwerking persoonsgegevens door de Minister
De Minister is verwerkingsverantwoordelijk voor de heffing en invordering van het
toltarief alsmede het opleggen en invorderen van een bestuurlijke boete. Onder de
heffing en invordering valt ook de (automatische) registratie van de passages op de
wegvakken waar tol wordt geheven waarbij het kenteken, de locatie, de datum en het
tijdstip van vastlegging en de beeldopnames van het motorrijtuig worden verwerkt,
als ook de controle of de dienstaanbieder het juiste tarief volledig heeft afgedragen.
Als er geen dienstverleningsovereenkomst is gesloten dan is het regime voor de zogenoemde
eenmalige betaling van toepassing. Als er niet op tijd wordt betaald, wordt door de
Minister een aanmaning verzonden als de NAW-gegevens achterhaald kunnen worden. Als
daarna niet binnen de bij ministeriële regeling vastgestelde termijn betaald is, dan
is er sprake van een overtreding. De Minister stelt op automatische wijze vast of
daar sprake van is.
2.4.2 Verwerking persoonsgegevens door de dienstaanbieder
Het wetsvoorstel bevat een grondslag voor verwerking van gegevens door de dienstaanbieder.
De dienstaanbieder zal, als verwerkingsverantwoordelijke, persoonsgegevens van zijn
klant verwerken, als de houder een dienstverleningsovereenkomst met de dienstaanbieder
heeft. In het kader van de rechtsbescherming van de houder (zie paragraaf 2.5) kan
de dienstaanbieder ook inzage krijgen in de desbetreffende beeldopnames bij de Minister
en deze verwerken. Deze persoonsgegevens kunnen maximaal drie maanden bewaard worden
door de Minister. Dat betekent dat de dienstaanbieder de desbetreffende beeldopnames
binnen drie maanden moet opvragen als een houder een passage betwist. De dienstaanbieder
kan deze persoonsgegevens vervolgens bewaren totdat het geschil tussen de houder en
dienstaanbieder is beslecht.
2.4.3 Verwerking persoonsgegevens door de toezichthouder
Het wetsvoorstel bevat een grondslag voor verwerking van gegevens door de toezichthouder.
De toezichthouder zal, als verwerkingsverantwoordelijke, persoonsgegevens van houders
verwerken bij het toezicht op de naleving. De toezichthouder heeft de bevoegdheid
tot het doen stilhouden van een voertuig als een boete niet kan worden verstuurd of
als er openstaande boetes zijn. Voor deze taak worden persoonsgegevens – zoals het
kenteken – verwerkt.
2.5 Rechtsbescherming en handhaving
Rechtsbescherming en handhaving bij betaling zonder dienstverleningsovereenkomst
In de vigerende Wet TTH is de rechtsbescherming geregeld voor eenmalige betalingen.
De rechtsbescherming is gekoppeld aan de boeteoplegging. Als het toltarief niet tijdig
geheel is betaald, is sprake van een overtreding. Voordat een boete wordt opgelegd
zal, indien de woon- of verblijfplaats van de houder bekend is, eerst een betalingsherinnering
in de vorm van een aanmaning worden verstuurd aan de houder. Tegen de aanmaning staat
geen beroep open (art. 8:4, eerste lid, onderdeel b, Awb). De houder kan dan de verschuldigde
tol alsnog voldoen en voorkomen dat hij een bestuurlijke boete krijgt opgelegd.
Als een betalingsherinnering niet leidt tot een betaling of als de woon- of verblijfplaats
van de houder niet bekend is, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Tegen de
boeteoplegging staat bezwaar en beroep open. In die procedure kan de houder de tolplichtige
passage betwisten. Indien de boete niet tijdig geheel wordt betaald, wordt deze ten
hoogste tweemaal van rechtswege verhoogd. Deze systematiek sluit aan bij de systematiek
van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Voordat de
boete verhoogd wordt moet die echter eerst onherroepelijk zijn. De boete wordt dus
nog niet verhoogd als iemand bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld. Door
de verhogingen krijgen betrokkenen alsnog een kans om de bestuurlijke boete te betalen
voordat ze te maken krijgen met de kostbare en meer ingrijpende stap dat de deurwaarder
kan worden ingeschakeld.
Indien de bestuurlijke boete na de twee aanmaningen tot het betalen van de bestuurlijke
boete en de daarmee gepaarde verhogingen nog niet is betaald, kan een dwangbevel worden
uitgevaardigd voor het totale verschuldigde bedrag. Het dwangbevel vormt de grondslag
waarmee een deurwaarder tot invordering van het verschuldigde bedrag kan overgaan.
Voordat een deurwaarder zal worden ingezet, wordt een persoonsgerichte beoordeling
uitgevoerd met betrekking tot de (on)inbaarheid van de bestuurlijke boete bij de houder.
Als blijkt dat inzet van een deurwaarder niet opportuun is, wordt het incassoproces
beëindigd.
Naast de administratieve handhaving is voorzien in toezicht langs de weg. De Wet TTH
maakt het mogelijk om motorrijtuigen staande te houden en direct een bestuurlijke
boete aan de bestuurder uit te reiken. Het onderhavige wetsvoorstel maakt het ook
mogelijk om houders staande te houden die geregistreerd staan voor het niet voldoen
van een hem eerder opgelegde, onherroepelijke bestuurlijke boete voor een overtreding.
Rechtsbescherming bij betaling met een dienstverleningsovereenkomst
Bij de betaling via een overeenkomst met een dienstaanbieder geldt een ander regime.
De houder kan dan, mits hij een geldende dienstverleningsovereenkomst heeft, geen
boete ontvangen omdat de dienstaanbieder een zelfstandige verplichting heeft om het
door de houder verschuldigde toltarief te betalen aan de Minister. In plaats daarvan
zal de houder zijn klachten over de onjuiste registratie kenbaar moeten maken bij
zijn dienstaanbieder. Om te kunnen controleren of de klacht van de houder terecht
is, heeft de dienstaanbieder inzage in de beeldopnames van de desbetreffende passsage
en zal die voorleggen aan de houder. Mocht de houder de registratie blijven betwisten
dan kan hij over eventuele fouten in de feitenvaststelling (dat wil zeggen de registratie
van de passage) een geschil aanhangig maken bij de burgerlijke rechter. In een situatie
waarin het Europese recht aanleiding geeft tot tussenkomst van private partijen ligt
het niet voor de hand om te voorzien in een stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming
maar in een civielrechtelijke rechtsbescherming.
Met de voorgestelde wijzigingen in dit wetsvoorstel wordt beoogd te voorzien in een
evenwichtige positie van de houder die betaalt op grond van een dienstverleningsovereenkomst
en een houder die geen dienstverleningsovereenkomst heeft. Zo wordt in dit wetsvoorstel
de eis gesteld dat de factuur een termijn moet bevatten zodat duidelijk is over welke
periode de factuur gaat. Dat geeft de houder de mogelijkheid om zijn factuur te controleren
en, als dat nodig is, te betwisten. Verder is voor de dienstverleningsovereenkomst
een procedure voor de afhandeling van klachten voorgeschreven. Hiermee moeten klachten
van de houder door de dienstaanbieder behoorlijk worden afgehandeld. Dat er een mogelijkheid
moet zijn om een klacht in te dienen wordt ook voorgeschreven in de (E)ETS-gebiedsverklaring4 van de tolheffer die in acht moet worden genomen bij de overeenkomst tussen tolheffer
en dienstaanbieder. Deze verplichting zal dus door de dienstaanbieder moeten worden
nagekomen. Als de houder het niet eens is met de factuur, kan hij contact opnemen
met het klantcontactpunt van de dienstaanbieder en kan de dienstaanbieder eventuele
fouten herstellen door bijvoorbeeld de factuur aan te passen. Eventuele geschillen
kunnen aan de kantonrechter (civiel) worden voorgelegd. Gezien deze wijze van rechtsbescherming
is de regering van mening dat een privaatrechtelijke weg voor het invorderen van de
toltarieven voorziet in adequate rechtsbescherming voor de houder. Ook voor de dienstaanbieder
geldt dat indien een houder niet betaalt, de dienstaanbieder een geschil aanhangig
kan maken bij de kantonrechter (civiel). Ook kan hij met inachtneming van het burgerlijk
recht de overeenkomst met de houder opschorten of beëindigen. In geval een overeenkomst
is opgeschort of beëindigd, dan kan het voorkomen dat de houder een aanmaning ontvangt.
In dat geval geldt dezelfde rechtsbescherming als voor een houder bij een betaling
zonder dienstverleningsovereenkomst.
3. Verhouding tot bestaande regelgeving en hoger recht
3.1 Europese regelgeving
EETS-richtlijn
Zoals hierboven beschreven is het onderhavige wetsvoorstel afgestemd op de Wet implementatie
EETS-richtlijn waarmee de EETS-richtlijn is geïmplementeerd.
De Wet implementatie EETS-richtlijn is van toepassing op de Blankenburgverbinding
en de ViA15 omdat daar een elektronisch tolheffingssysteem zal worden toegepast waarbij
registratie plaatsvindt met behulp van ANPR. Op basis van de implementatiewet moet
Nederland overeenkomstig de EETS-richtlijn toegang bieden aan private dienstaanbieders
voor de inning van tolgelden. Gebruikers van de toldienst (de weggebruikers) worden
hiermee beoogd in staat te worden gesteld om met één overeenkomst bij één dienstaanbieder
tol te kunnen betalen in alle toldomeinen waar elektronische tolheffingssystemen worden
gebruikt. Ook is de mogelijkheid gecreëerd om kentekengegevens uit te wisselen tussen
verschillende lidstaten voor de handhaving.5 Met de gegevensuitwisseling kan Nederland in dat geval een boete naar de in een EER-lidstaat
geregistreerde kentekenhouder opsturen. Dit maakt de handhaving effectiever en efficiënter
en leidt tot een gelijk speelveld.
Gedelegeerde verordening (EU) 2020/203 en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/204
De Gedelegeerde verordening (EU) 2020/203 en de Uitvoeringsverordening (EU) 2020/204
bevatten bepalingen waarin verschillende aspecten van de EETS-richtlijn zijn uitgewerkt.
Zo bevat Uitvoeringsverordening (EU) 2020/204 regels voor het opstellen van de EETS-gebiedsverklaring
voor de Blankenburgverbinding en ViA15. Ook bevat die verordening minimumeisen die
aan de factuur van de EETS-aanbieder worden gesteld. Deze zijn in het wetsvoorstel
ook van overeenkomstige toepassing verklaard op de hoofddienstaanbieder en de ETS-aanbieder.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) (Verordening (EU) 2016/679)
Met het opnemen van een grondslag voor technische hulpmiddelen voor het registreren
van motorrijtuigen voor het betalen van tol zijn ook de bepalingen voor privacy tegen
het licht gehouden. De AVG is hiervoor leidend.
Overige Europese regelgeving
In het wetsvoorstel is opgenomen dat voor de betaling door de houder een kwitantie
door de dienstaanbieder verstrekt moet worden. Voor vrachtwagens volgt deze verplichting
ook uit de Eurovignetrichtlijn (artikel 7 undecies, derde lid van Richtlijn 1999/62/EG).6
3.2 Nationale regelgeving
Wet implementatie EETS-richtlijn
Met de Wet implementatie EETS-richtlijn is de EETS-richtlijn geïmplementeerd. Zie
voor een nadere toelichting paragraaf 3.1 over de EETS-richtlijn.
Algemene wet bestuursrecht
Voor het mogelijk maken om via een dienstverleningsovereenkomst de tol te kunnen betalen
is het volgende van belang. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een algemene
regeling voor bestuursrechtelijke geldschulden (titel 4.4 Awb). Het wetsvoorstel maakt
gebruikt van de mogelijkheid van artikel 4:88 Awb om de bestuursrechtelijke geldschuld
zonder beschikking te laten vaststellen. Hoewel het wetsvoorstel een betalingsverplichting
bevat die kwalificeert als bestuursrechtelijke geldschuld, vindt registratie en inning
door private partijen op grond van overeenkomsten plaats. Daarvoor is het nodig om
enkele afdelingen van titel 4.4 Awb buiten toepassing te verklaren. Ook wordt de mogelijkheid
van bezwaar en het instellen van beroep bij de bestuursrechter voor de betalingsverplichting
van de houder aan de dienstaanbieder uitgesloten.
4. Uitvoering en handhaving
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is als tolheffer belast met de uitvoering
van taken en bevoegdheden zoals die zijn opgenomen in de van de Wet TTH Blankenburgverbinding
en ViA15 en de toekomstige taken en bevoegdheden van het onderhavige wetsvoorstel.
De uitvoering van de tolhefferstaken wordt belegd bij de uitvoeringsorganisaties RDW,
RWS, CJIB en ILT. De RDW is daarin gepositioneerd als centrale uitvoerder en zal in
die hoedanigheid het merendeel van de betreffende taken uitvoeren.
Hoewel de RDW een zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid is, waarbij
de gebruikelijke weg is dat taken geattribueerd worden, is vooralsnog voor een mandaatconstructie
gekozen. Dit houdt verband met de wens en noodzaak om tot na de start van de invoering
direct bij te kunnen sturen, mocht dat nodig zijn. Zodra de beginfase van de tolheffing
voorbij is, is het voornemen van de regering om de betreffende taken aan de RDW te
attribueren. De kerntaken van de RDW liggen op het gebied van registratie, informatieverstrekking,
toelating, toezicht en controle en documentafgifte. Naar verwachting worden de taken
van tolheffer, nadat de beginfase voorbij is, sterk uitvoerend van aard en sluiten
zij goed aan bij deze kerntaken van de RDW.
De RDW is een zelfstandig bestuursorgaan dat is ingesteld voor strikt regelgebonden
uitvoering in een groot aantal gevallen, conform artikel 3, eerste lid, onder b, van
de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Er rust een moratorium op regelgebonden
uitvoering als instellingsmotief voor nieuwe zelfstandige bestuursorganen. Omdat de
RDW reeds voor dat moratorium ingesteld is op basis van regelgebonden uitvoering,
kunnen deze taken desalniettemin toch bij de RDW worden belegd.
Het streven van de regering is dat uiterlijk twee jaar na de start van de eerste van
beide toltrajecten de verantwoordelijkheid voor de uitvoering door middel van attributie
bij de RDW is belegd.
5. Gevolgen
5.1 Administratieve lasten voor weggebruikers
Administratieve lasten en inhoudelijke kosten van naleving vormen gezamenlijk de kosten
die samenhangen met regeldruk. Onder administratieve lasten wordt verstaan de regeldruklasten
als gevolg van informatieverplichtingen krachtens wet- en regelgeving van de overheid
voor bedrijven, burgers en beroepsbeoefenaren. Het gaat om het verzamelen, bewerken,
registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie. De wijzigingen die
met dit wetsvoorstel worden beoogd hebben geen noemenswaardige gevolgen voor de administratieve
lasten (regeldruk) omdat bij het onderzoek naar de regeldruk bij de huidige Wet TTH
al is uitgegaan van een tolsysteem waarin zowel eenmalige betalingen als betalingen
op basis van een account (overeenkomst) mogelijk zijn.
Als gevolg van technische wijzigingen in de uitvoering van de ontheffingen en vrijstellingen
van tolheffing die in dit wetsvoorstel worden voorgesteld, ontstaat een beperkte administratieve
last voor houders van motorrijtuigen die in de huidige Wet TTH zijn vrijgesteld van
tolheffing en die als gevolg van dit wetsvoorstel een ontheffing moeten aanvragen.
Dit geldt voor motorrijtuigen die zieken, gewonden of stoffelijke overschotten vervoeren
en voor motorrijtuigen van politie of brandweer omdat de huidige wijze van vrijstellen
van motorrijtuigen technisch niet goed uitvoerbaar is. Niet alle voornoemde motorrijtuigen
in het kentekenregister zijn als zodanig geregistreerd en tevens zijn er motorrijtuigen
die wel als voornoemd geregistreerd zijn, maar niet overeenkomstig de registratie
worden gebruikt. Zo kunnen motorrijtuigen die als ambulance geregistreerd staan gebruikt
worden als bestelbus. Daarom is het noodzakelijk dat voor deze motorrijtuigen ontheffing
wordt aangevraagd.
Voor het kwantificeren van de administratieve lasten is een vergelijking gemaakt met
het aantal ambulances en lijkwagens dat voor de motorrijtuigenbelasting is vrijgesteld
waarvoor een vergelijkbare regeling geldt. Voor de motorrijtuigenbelasting zijn in
heel Nederland 1547 ambulances en 1179 lijkwagens vrijgesteld. Uitgaande van een online-aanvraagprocedure
voor het verkrijgen van een ontheffing voor het betalen van tijdelijke tolheffing
wordt van een tijdslast van 10 minuten per aanvraag verwacht. Als uurtarief wordt
uitgegaan van € 417 in de veronderstelling dat deze aanvragen gedaan worden door administratief medewerkers.
Dit resulteert in een administratieve last van € 10.517,17 voor ambulances en € 8.056,50
voor lijkwagens. Totaal gaat het dan om € 18.573,67 administratieve lasten uitgaande
van de bij de Belastingdienst bekende motorrijtuigen die in het kader van de motorrijtuigenbelasting
een vrijstelling hebben aangevraagd. Een aanzienlijk deel van deze motorrijtuigen
zal echter geen gebruik maken van de heffingsplichtige wegvakken en om die reden zullen
de houders hiervan geen ontheffing aanvragen. Daarmee zullen de administratieve lasten
fors lager zijn dan het hiervoor genoemde bedrag. Voor het aanvragen van de ontheffing
is geen tarief verschuldigd. De wijziging zorgt derhalve voor een zeer beperkte last
omdat het gaat om een beperkt aantal motorrijtuigen.
In de op te stellen algemene maatregel van bestuur wordt de ontheffingsregeling nader
uitgewerkt en wordt nader ingegaan op de administratieve lasten.
5.2 Gevolgen voor bedrijven en het milieu
Omdat voor de Wet TTH al werd uitgegaan van het gebruik van dienstaanbieders voor
de inning van het toltarief leidt dit wetsvoorstel niet tot extra gevolgen voor bedrijven.
Ook zal dit wetsvoorstel niet leiden tot verandering in de verkeersstromen en heeft
het daardoor geen gevolgen voor het milieu.
5.3 Privacy impact assessment
De Wet TTH biedt een wettelijke basis voor het verwerken van persoonsgegevens. Dit
wetsvoorstel biedt een aanvullende wettelijke basis voor het registreren van motorrijtuigen
door middel van technische hulpmiddelen. Die registratie van motorrijtuigen en de
verwerking van persoonsgegevens voor de heffing en invordering is nodig voor de werking
van het systeem van tijdelijke tolheffing. Waar persoonsgegevens worden verwerkt,
gebeurt dit ten behoeve van de proportionaliteit zorgvuldig en worden de gegevens
zo kort mogelijk bewaard. In verband hiermee is een Privacy Impact Assessment (hierna:
PIA) opgesteld.
Voor de uitvoering van een PIA zijn de technische werking en de verschillende datastromen
en gegevensverwerkingen inzichtelijk gemaakt. Het document is opgesteld aan de hand
van het Model «Gegevensbeschermingseffectbeoordeling Rijksdienst». De AVG is van toepassing
op de verwerking van persoonsgegevens die in het kader van tijdelijke tolheffing worden
verzameld. De AVG vereist dat gegevens rechtmatig, zorgvuldig en transparant worden
verwerkt.
In het PIA is bepaald wanneer verwerking van persoonsgegevens in de zin van de AVG
en UAVG aan de orde is. Verder is duidelijk gemaakt dat de voorgestelde verwerking
werkelijk noodzakelijk en ter zake doende is. Ook is vastgesteld dat persoonsgegevens
uitsluitend worden gebruikt voor het doel waarvoor ze verzameld zijn. In het PIA zijn
risico’s beschreven naar aanleiding van de gegevensverwerkingen voor tijdelijke tolheffing.
Naast de risico’s zijn ook mitigerende maatregelen beschreven om de geïdentificeerde
risico’s tot een aanvaardbaar niveau te krijgen. Dit betreft bijvoorbeeld eisen die
aan dienstaanbieders worden gesteld voor de verwerking van persoonsgegevens.
Door het uitvoeren van een PIA en deze regelmatig te actualiseren wordt de bescherming
van persoonsgegevens op een gestructureerde manier onderdeel van de belangenafweging
en de besluitvorming. Het PIA is aangeboden aan de functionaris voor de gegevensbescherming
van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, die toezicht houdt op de verwerking
van persoonsgegevens onder de verantwoordelijkheid van de Minister.
6. Advisering en consultatie
Internetconsultatie
Voor dit wetsvoorstel heeft overeenkomstig het kabinetsbeleid voor internetconsultatie8 geen internetconsultatie plaats gevonden omdat een internetconsultatie niet in betekenende
mate kan leiden tot aanpassing van het wetsvoorstel. Dat geldt zowel voor de afstemming
op de Wet implementatie EETS-richtlijn, de aanpassing als gevolg van de uitspraak
van de Hoge Raad over het gebruik van technische hulpmiddelen voor de registratie
van motorvoertuigen (opnemen van een grondslag voor ANPR) als de overige technische
aanpassingen in de Wet TTH.
Advisering
Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn voorgelegd aan de uitvoeringsorganisaties,
de Autoriteit Persoonsgegevens, het Adviescollege toetsing regeldruk en de Raad voor
de Rechtspraak. Hieronder worden de resultaten van de diverse toetsen kort samengevat.
Autoriteit Persoonsgegevens (AP)
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft advies uitgebracht aangaande twee punten9. Op grond van artikel 4a, vijfde lid, van het conceptwetsvoorstel wordt de aanwezigheid
van een technisch hulpmiddel «op duidelijke wijze kenbaar gemaakt». De AP is van mening
dat het enkel kenbaar maken op een website dat met behulp van een technisch hulpmiddel
gegevens worden verzameld, onvoldoende is. Daarnaast adviseert de AP om in artikel
4a, zesde lid, van het conceptwetsvoorstel tot uitdrukking te brengen dat bij algemene
maatregel van bestuur eveneens regels worden gesteld over de wijze waarop de aanwezigheid
van een technisch hulpmiddel (een camera) kenbaar wordt gemaakt en de voornemens op
dit punt helder in de memorie van toelichting uiteen te zetten.
Naar aanleiding van het advies zijn artikel 4a, vijfde en zesde lid verduidelijkt.
In het vijfde lid is toegevoegd dat ter plaatse kenbaar wordt gemaakt dat door middel
van technische hulpmiddelen gegevens worden verzameld. In het zesde lid is verduidelijkt
dat in de AMvB ook regels worden gesteld ten aanzien van de kenbaarheid van het gebruik
van technische hulpmiddelen en is in de artikelsgewijze toelichting opgenomen dat
voor de uitwerking daarvan wordt aangesloten bij de systematiek van het Uitvoeringsbesluit
motorrijtuigenbelasting 1994.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat artikel 4b (over gegevensverwerking ten behoeve
van het testen van het technisch hulpmiddel) nog niet was opgenomen in de versie van
het wetsvoorstel dat door de AP is getoetst. Indachtig het advies van de AP over artikel
4a, is ook in artikel 4b opgenomen dat er regels worden gesteld over de wijze waarop
de aanwezigheid van een technisch hulpmiddel kenbaar wordt gemaakt.
Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een
formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk
heeft.
Raad voor de Rechtspraak
De Raad voor de Rechtspraak heeft een blanco advies uitgebracht10.
Inspectie voor de leefomgeving en transport (ILT)
Voor de huidige wet TTH heeft ILT destijds een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids-
en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) uitgebracht11. Daarin heeft ILT geconcludeerd dat de inning van niet betaalde boetes onder voorwaarden
en beperkingen uitvoerbaar is.
Voor het onderhavige wetsvoorstel heeft de ILT ook een HUF-toets uitgevoerd. Die toets
ziet alleen op het staande houden van motorrijtuigen bij onherroepelijke openstaande
boetes en het fysiek innen van de boete. Het oordeel van de ILT is dat de wijzigingen
als gevolg van dit wetsvoorstel onder dezelfde voorwaarden en beperkingen uitvoerbaar
en handhaafbaar is.
Daarnaast heeft de ILT aangegeven dat er onduidelijkheid is over de normadressaat
en de wijze waarop handhaving plaatsvindt als de NAW-gegevens van de normadressaat
onbekend zijn. De normadressaat is houder van het voertuig. In artikel 15, vierde
lid, van de Wet TTH is beschreven dat de boete aan de bestuurder van het motorrijtuig
uitgereikt kan worden als geen aanmaning verstuurd kan worden omdat de NAW-gegevens
niet bekend zijn.
Het toezicht op dienstverleners is in de HUF-toets niet meegenomen omdat ILT dat aspect
al eerder heeft meegenomen in het kader van de HUF-toets op de Wet implementatie EETS-richtlijn.
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat heeft een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd12. Het eindoordeel is dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is. In de toets vraagt Rijkswaterstaat
aandacht voor de gelijktijdige openstelling van de Blankenburgverbinding (BBV) en
start van de tolheffing. De regering zet in op een tijdige realisatie van het tolsysteem.
Daarnaast heeft Rijkswaterstaat vragen over de samenloop met het wetsvoorstel vrachtwagenheffing13 voor wat betreft de vrijstellingen en ontheffingen. De regering merkt op dat voor
beide wetsvoorstellen de voertuigvrijstellingen van de Wet op de motorrijtuigenbelasting
1994 model heeft gestaan, met dien verstande dat het wetsvoorstel vrachtwagenheffing
zich beperkt tot vrachtwagens. Dat maakt dat er verschillen zitten in de voertuigen
die een ontheffing kunnen krijgen op grond van deze wijzigingswet TTH respectievelijk
het wetsvoorstel vrachtwagenheffing. Tevens geeft Rijkswaterstaat aan betrokken te
willen zijn bij het opstellen van de ministeriële regeling over de criteria die bepalen
voor welke calamiteiten en beheer- en onderhoudswerkzaamheden de BBV of de ViA15 zijn
vrijgesteld van tol. Rijkswaterstaat wordt betrokken als deze regeling wordt uitgewerkt.
Tot slot geeft Rijkswaterstaat aan dat zij graag in de memorie van toelichting bij
dit wetsvoorstel een korte toelichting wenst op de taken van alle betrokken uitvoeringsorganisaties.
De regering merkt op dat de toelichting daarvoor niet de juiste plaats is maar dat
dit beschreven zal worden in het uitvoeringsplan op grond van artikel 4 van de Wet
TTH.
RDW
RDW heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd14. RDW heeft een aantal inhoudelijke opmerkingen bij het wetsvoorstel alsmede enkele
redactionele voorstellen. RDW geeft aan dat het gecombineerd behandelen van bezwaar
en beroep bij een boete en een voorlopige maatregel, zoals is opgenomen in de huidige
wet, niet mogelijk is. Naar aanleiding hiervan is het eerder voorgestelde artikel
15 van de wet aangepast. Daarnaast stelt de RDW voor om de registratievereisten voor
EETS-aanbieders ook van toepassing te verklaren voor ETS-aanbieders. EETS-aanbieders
en ETS-aanbieders zijn wezenlijk verschillend. Omdat een EETS-aanbieder zijn diensten
in meerdere tolgebieden in de EU en binnen een lidstaat moet aanbieden, is inschrijving
in een register belangrijk. Hierdoor hoeven tolheffers in andere lidstaten de algemene
eisen aan EETS-aanbieders niet meer te controleren. Een ETS-aanbieder mag juist zijn
diensten alleen in de tolgebieden ViA15 en de Blankenburgverbinding aanbieden. Dezelfde
registratievereisten zijn daarom niet noodzakelijk en dus kan worden volstaan met
het opnemen van eisen in de (E)ETS-gebiedsverklaring. Voorts geeft de RDW aan dat
de houder van een voertuig bij het sluiten van een dienstverleningsovereenkomst het
kentekenbewijs overlegt zodat gecontroleerd kan worden wie de houder van het voertuig
is. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de houder een dienstverleningsovereenkomst
kan sluiten. Bij het afsluiten van dienstverleningsovereenkomsten zullen dienstaanbieders
moeten controleren of degene die een overeenkomst wil sluiten gerechtigd is dat te
doen. Tot slot wijst de RDW op de implicaties van de bepaling dat de laatst afgesloten
dienstverleningsovereenkomst belast moet worden indien er meerdere dienstverleningsovereenkomsten
voor een kenteken zijn afgesloten. Omdat het voor kan komen dat een dienstverleningsovereenkomst
weliswaar is afgesloten maar nog niet van kracht is, is in het voorgestelde artikel
8e, tweede lid, Wet TTH verduidelijkt dat de Minister uitgaat van de laatst inwerking
getreden overeenkomst. De redactionele voorstellen van de RDW zijn verwerkt.
CJIB
Het CJIB is gevraagd om aan te geven of de beoogde taken kunnen worden uitgevoerd
en of de juridische basis daarvan op een juiste wijze is gedefinieerd. Het CJIB concludeert
dat de juridische basis voor de beschreven handhavingstaken in het wetsvoorstel voldoende
is om de voor het CJIB beoogde taken uit te voeren15. Het CJIB heeft geen inhoudelijke opmerkingen over het wetsvoorstel.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel A
Eerste lid
Aan artikel 1 van de wet worden enkele definities toegevoegd.
boordapparatuur
De boordapparatuur is de apparatuur waarmee in ieder geval de passages geregistreerd
kunnen worden. De definitie sluit aan bij de definitie van Richtlijn (EU) 2019/520.
dienstaanbieder
De regering streeft naar zoveel mogelijk inning van het toltarief door middel van
een dienstverleningsovereenkomst. Een dienstverleningsovereenkomst kan afgesloten
worden met een EETS-aanbieder, een ETS-aanbieder, of voor zo ver van toepassing, de
hoofddienstaanbieder. EETS-aanbieders leveren ook diensten in andere landen van de
EER en de verwachting is dat houders die ook in andere lidstaten rijden daarmee een
overeenkomst zullen sluiten. ETS-aanbieders zijn lokale dienstaanbieders die diensten
leveren in de tolgebieden Blankenburgverbinding en ViA15. De hoofddienstaanbieder
kan nodig zijn voor de houders die om welke reden dan ook geen overeenkomst met een
EETS-aanbieder of ETS-aanbieder kunnen of willen sluiten.
dienstverleningsovereenkomst
De dienstverleningsovereenkomst is de overeenkomst tussen de dienstaanbieder en de
houder waarmee onder andere geregeld wordt dat de houder het toltarief aan de dienstaanbieder
betaalt en dat de dienstaanbieder zijn diensten aan de houder ter beschikking stelt.
EETS-aanbieder
In artikel 1 van de Wet implementatie EETS-richtlijn is een definitie van de EETS-aanbieder
opgenomen.
ETS-aanbieder
Dit is een dienstaanbieder die houders de mogelijkheid biedt een dienstverleningsovereenkomst
af te sluiten voor de tolgebieden Blankenburgverbinding en de ViA15 (op het moment
dat beide tolgebieden in gebruik zijn). De ETS-aanbieder verschilt van de EETS-aanbieder
doordat de ETS-aanbieder geen interoperabele diensten aanbiedt over de grenzen van
de lidstaat. De interoperabiliteit over de grenzen van de lidstaat wordt geregeld
via EETS-aanbieders.
hoofddienstaanbieder
De hoofddienstaanbieder is een dienstaanbieder, niet zijnde een EETS-aanbieder of
een ETS-aanbieder, die de verplichting heeft om overeenkomsten te sluiten met alle
houders die daarom verzoeken. De hoofddienstaanbieder wordt speciaal door de tolheffer
gecontracteerd.
houder
De houder van een voertuig is de Nederlandse of buitenlandse kentekenhouder. Dit betekent
dat de houder als zodanig in het betreffende register is opgenomen. Deze definitie
is in grote lijnen ontleend aan artikel 1 van de Wet vrachtwagenheffing.
toezichthouder
De definitie voor toezichthouder ontbrak in de Wet TTH. Er is geen inhoudelijke wijziging
beoogd.
Tweede en derde lid
In artikel 1 van de wet wordt de definitie voor euro-emissieklasse en voor Onze Minister
gewijzigd.
euro-emissieklasse
Het begrip euro-emissieklasse is in de Europese regelgeving aangepast. De definitie
voor euro-emissieklasse in de Wet TTH wordt daarmee in overeenstemming gebracht. In
bijlage 0 van de Eurovignetrichtlijn zijn maximum grenswaarden voor de euro-emissieklassen
EURO 0 tot en met EURO V opgenomen. In punt 4 van die bijlage is opgenomen dat toekomstige
uitstootklassen van motorvoertuigen als bepaald in Richtlijn 88/77/EEG en de daaruit
volgende wijzigingen in aanmerking kunnen worden genomen. De nieuwste wijziging is
in Verordening (EU) nr. 595/2009 opgenomen en voor zover relevant, is daarin de nieuwe
maximum grenswaarde voor EURO VI opgenomen. Aangezien het een maximumwaarde betreft,
vallen schonere voertuigen, zoals emissieloze voertuigen, ook onder deze klasse. Dit
is nu ook opgenomen in de definitie in de wet TTH.
Onze Minister
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de definitie van Onze Minister te wijzigen
van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu in Onze Minister van Infrastructuur
en Waterstaat.
Onderdeel B
In onderdeel B wordt een nieuw artikel 4a ingevoegd.
Artikel 4a (registratie door middel van een technisch hulpmiddel)
Eerste en tweede lid
Op grond van het eerste en tweede lid is Onze Minister bevoegd om op of aan de weg
met behulp van een technisch hulpmiddel gegevens van motorrijtuigen vast te leggen
en te verwerken ten behoeve van de inning van het toltarief, de controle op tijdige
betaling en de handhaving. De passage «op of aan de weg» houdt in dat een technisch
hulpmiddel op een vaste plek kan worden ingezet. Door van een technisch hulpmiddel
te spreken, is deze bepaling technologie-neutraal en daarmee toekomstbestendig. In
de huidige toepassing zijn dergelijke technische hulpmiddelen camera’s met kentekenplaatherkenning
en mogelijk DSRC-apparatuur. Het verwerken met behulp van een technisch hulpmiddel
houdt concreet in dat de vastgelegde gegevens worden opgehaald en vervolgens onherstelbaar
worden bewerkt zodanig dat personen onherkenbaar zijn.
De vastgelegde gegevens waar het om gaat zijn het kenteken, de locatie, de datum en
het tijdstip van vastlegging, de beeldopname van het motorrijtuig en voor zover van
toepassing, de benodigde informatie uit de boordapparatuur. Het gaat hierbij dus primair
om het kenteken van het betreffende motorrijtuig, de met de vastlegging van het kenteken
samenhangende gegevens en mogelijk de benodigde informatie uit de boordapparatuur.
Hiermee wordt de informatie bedoeld in bijlage I, onderdeel 1, onder b, van Verordening
(EU) 2020/204. Niet alle informatie in dit onderdeel van de bijlage zal worden verwerkt
door de Minister, maar bijvoorbeeld wel het identificatienummer van de boordapparatuur
en het tijdstip waarop de passage van de boordapparatuur is geconstateerd. Bij algemene
maatregel van bestuur wordt voor zover van toepassing geregeld welke benodigde informatie
uit de boordapparatuur wordt verwerkt door de Minister.
Artikel 77a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en 126jj van het Wetboek
van Strafvordering bevatten vergelijkbare bepalingen voor het gebruik van een technisch
hulpmiddel.
Derde lid
In het derde lid is geregeld wat nog meer onder de inning van het toltarief wordt
verstaan. De gegevens worden verwerkt voor de berekening van de tol en het doorgeven
van het toltarief aan de betreffende dienstaanbieder. Voor EETS-aanbieders is dit
geregeld in artikel 32 Wet implementatie EETS-richtlijn. Voor de ETS-aanbieders en
de hoofddienstaanbieder wordt artikel 32 Wet implementatie EETS-richtlijn van overeenkomstige
toepassing verklaard in artikel 8c en 8d van het wetsvoorstel. Daarnaast kan de informatie
in de accreditatiefase, bedoeld in artikel 12 Wet implementatie EETS-richtlijn, worden
gebruikt voor het controleren van de gegevens bij het eventuele gebruik van DSRC-apparatuur.
Vierde lid
Op grond van het vierde lid kan verwerking van de vastgelegde gegevens voor het doel,
bedoeld in het tweede lid, plaatsvinden door die vastgelegde gegevens geautomatiseerd
te vergelijken met de gegevens die zijn ontvangen ten behoeve van de inning van het
toltarief. Door de geautomatiseerde vergelijking kan door Onze Minister worden gecontroleerd
of een dienstverleningsovereenkomst is gesloten, opgeschort, of beëindigd, en of een
ontheffing of vrijstelling geldt. Concreet betreft deze verwerking de raadpleging
van de vastgelegde gegevens. Dit houdt in dat de vastgelegde gegevens meermaals worden
gefilterd op relevantie door ze geautomatiseerd met behulp van een (goed beveiligd)
technisch systeem te vergelijken met de gegevens ontvangen van de dienstaanbieder.
Bij het ontwerp van het technische systeem wordt rekening gehouden met gegevensbescherming
zodat onder meer alleen persoonsgegevens worden verwerkt die noodzakelijk zijn voor
het specifieke doel van de verwerking. Het raadplegen van de vastgelegde gegevens
is daarmee proportioneel.
Vijfde lid
In het vijfde lid wordt bepaald dat de aanwezigheid van een technisch hulpmiddel ter
plaatse op een duidelijke wijze kenbaar wordt gemaakt. Hierbij kan worden gedacht
aan het (in algemene zin) kenbaar maken door het aan de kant van de weg verschaffen
van informatie over het gebruik van een technisch hulpmiddel waarbij zichtbaar is
dat er gegevens worden vastgelegd.
Zesde lid
In het zesde lid wordt bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
regels worden gesteld over de inzet en het kenbaar maken van een technisch hulpmiddel,
bedoeld in het eerste lid, voor zover van toepassing de benodigde informatie uit de
boordapparatuur die door Onze Minister wordt verwerkt en het aanwijzen en de verwerking
van de vastgelegde gegevens. Onder de regels die worden gesteld over de inzet van
een technisch hulpmiddel kan onder meer worden gedacht aan het opstellen van een waarnemingsplan.
In lijn met de systematiek van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994
wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld wat het te realiseren waarnemingsplan
minimaal moet bevatten.
Onderdeel C
In onderdeel C wordt een nieuw artikel 4b ingevoegd.
Artikel 4b (tijdelijke testomgeving technisch hulpmiddel)
Eerste lid
In artikel 4b, eerste lid, wordt bepaald dat op een ander wegvak dan de Blankenburgverbinding
of de ViA15 een testomgeving gerealiseerd kan worden. Het doel hiervan is dat getest
kan worden of het technisch hulpmiddel, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, geschikt
is voor gebruik. De reden om op een ander wegvak dan Blankenburgverbinding of de ViA15
te testen is dat de tolheffing zal plaatsvinden op nog aan te leggen wegvakken. Het
testen van de wegkantapparatuur moet echter in een vroegtijdig stadium in een representatieve
verkeerssituatie plaatsvinden om te borgen dat de apparatuur bij de start van de tolheffing
zo accuraat mogelijk is afgesteld en foutieve registraties zo veel mogelijk worden
beperkt.
Tweede lid
De gegevens die verwerkt worden voor het testen van het technisch hulpmiddel bestaan
uit de vastgelegde gegevens uit artikel 4a, eerste lid. De vastgelegde gegevens die
zijn opgehaald uit het technisch hulpmiddel worden onderling vergeleken om na te kunnen
gaan of het technisch hulpmiddel deze correct heeft vastgelegd. Voor deze verwerking
gelden de waarborgen die ook voor het gebruik van het technisch hulpmiddel voor de
tolheffing zelf gelden. In het bijzonder zijn, conform de AVG, de kenbaarheid langs
de weg, een zo kort mogelijke bewaartermijn en passende technische en organisatorische
beveiligingsmaatregelen van belang voor de testomgeving.
Derde lid
Voor de inzet en het kenbaar maken van de testomgeving worden regels gesteld bij ministeriële
regeling. Daarnaast wordt het wegvak waar wordt getest bij ministeriele regeling aangewezen.
Onderdeel D
In onderdeel D wordt een nieuw artikel 5a voorgesteld. Het toltarief wordt geïnd door
middel van een elektronisch tolheffingssysteem. Daarop wordt de Wet implementatie
EETS-richtlijn van toepassing. In artikel 1 van de Wet implementatie EETS-richtlijn
is de tolheffer gedefinieerd als een publiek- of privaatrechtelijke entiteit voor
de tolheffing in een bepaald EETS-gebied. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat
is de tolheffer voor de Blankenburgverbinding en de ViA15. Enerzijds is dat als bestuursorgaan
dat de heffing int (artikel 5a, eerste lid). Anderzijds zal de Minister namens de
Staat als tolheffer optreden in de gevallen onder andere waarin de Staat als rechtspersoon
een overeenkomst sluit met een dienstaanbieder (artikel 5a, tweede lid).
Onderdeel E
Dit behelst een technische wijziging van artikel 6 voor vrijstellingen en ontheffing
van het betalen van tol. In de voorbereiding van de uitvoering is gebleken dat de
meeste voertuigen die in aanmerking komen voor een vrijstelling niet langs de weg
als zodanig kunnen worden geïdentificeerd. De houders moeten om deze reden lijsten
met voertuigen aanleveren voor de vrij te stellen voertuigen. Dat maakt het in de
praktijk een ontheffing en geen vrijstelling. Voor de voertuigen waarbij dit het geval
is, is de vrijstelling van rechtswege omgezet in een aan te vragen ontheffing.
In artikel 6, vijfde en zesde lid (nieuw), is een grondslag opgenomen om bij algemene
maatregel van bestuur voorschriften te stellen aan de ontheffing (vijfde lid) en voorwaarden
en beperkingen te verbinden aan de ontheffing (zesde lid). Hiermee wordt aangesloten
bij de systematiek van artikel 72 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.
Onderdeel F
De verplichting om het toltarief te betalen wordt niet bij beschikking vastgesteld,
maar geldt op grond van artikel 7, eerste lid, in samenhang met artikel 4:88, eerste
lid, Awb, van rechtswege. In verband met de rechtszekerheid is de houder toegevoegd
als degene die primair verantwoordelijk is voor het betalen van het toltarief. Mitsdien
is ook de delegatiebepaling overbodig geworden. Indien een ander dan de houder met
een motorrijtuig over het betreffende wegvak rijdt en het motorrijtuig feitelijk ter
beschikking heeft, is op grond van het eerste lid de houder het toltarief verschuldigd.
Dit laat onverlet dat de mogelijkheid bestaat om namens de houder het toltarief te
betalen.
Met de wijziging van artikel 7, tweede lid, wordt beoogd een onderscheid te maken
in de betaling door de houder die geen overeenkomst met een dienstaanbieder heeft
de houder die wel een overeenkomst met een dienstaanbieder heeft. Deze wijziging is
noodzakelijk om een onderscheid te kunnen maken in de betalingen die aan de Minister
of aan een dienstaanbieder geschieden. Bij een dienstaanbieder kan alleen betaald
worden door middel van een dienstverleningsovereenkomst, terwijl aan de Minister kan
worden betaald zonder overeenkomst.
Het oorspronkelijke artikel 7, tweede en derde lid, is verplaatst naar artikel 7b.
Artikel 7, vierde lid, komt te vervallen omdat de delegatiegrondslag uit het eerste
lid is komen te vervallen.
Onderdeel G
Er wordt een nieuwe paragraaf 2.2.1 ingevoegd waarmee de betaling zonder overeenkomst
met een dienstaanbieder wordt geregeld. Dat is een voortzetting van het bestaande
betalingsregime van de huidige Wet tijdelijke tolheffing. Er zijn met deze aanpassing
geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.
Voor de duidelijkheid wordt nog vermeld dat artikel 8 – dat verder ongewijzigd blijft
– ook onderdeel van par. 2.2.1 uit gaat maken.
Artikel 7a (betalen zonder overeenkomst)
Dit artikel is bedoeld om aan te geven dat de volgende paragraaf van toepassing is
als door de houder wordt gekozen voor betaling direct aan de Minister zonder overeenkomst.
Artikel 7b (betalen toltarief aan tolheffer)
Dit betreft een technische wijziging in verband met het betalen zonder overeenkomst.
Artikel 7, tweede en derde lid, is verplaatst naar artikel 7b.
Onderdeel H
Er wordt een paragraaf 2.2.2 ingevoegd waarin de regeling is opgenomen voor het betalen
via een dienstaanbieder op grond van een dienstverleningsovereenkomst.
Artikel 8a (dienstverleningsovereenkomst met een dienstaanbieder)
Dit artikel beperkt de toepasbaarheid van deze paragraaf tot een betaling via een
overeenkomst aan een dienstaanbieder. De dienstaanbieder kan de hoofddienstaanbieder
zijn, een EETS-aanbieder of een ETS-aanbieder.
Artikel 8b (betaling aan een dienstaanbieder)
Eerste lid
De houder krijgt een factuur van de dienstaanbieder voor het bedrag dat hij moet betalen.
Als de houder het bedrag van de factuur betaalt aan de dienstaanbieder, wordt hij
(op grond van artikel 20 van de Wet implementatie EETS-richtlijn die voor de ETS-aanbieder
en hoofddienstaanbieder van overeenkomstige toepassing wordt verklaard in artikel
8c en 8d) geacht te hebben voldaan aan zijn betalingsverplichting aan de Minister.
Degene die de tol moet betalen blijft weliswaar de houder, maar op grond van deze
bepalingen en de dienstverleningsovereenkomst tussen houder en dienstaanbieder, betaalt
de dienstaanbieder het door de houder verschuldigde toltarief aan de Minister (artikel
8e, derde lid). De houder ontvangt van de dienstaanbieder een kwitantie van de betaling
als het bedrag door de dienstaanbieder ontvangen is. Voor motorrijtuigen of een samenstel
van voertuigen, bedoeld of gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg, met
een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg is deze verplichting ontleend aan
artikel 7 undecies, derde lid, Richtlijn 1999/62/EG.
Een houder kan ook via een wederverkoper (een soort tussenpersoon) een dienstverleningsovereenkomst
afsluiten als een dienstaanbieder dat mogelijk heeft gemaakt. Uiteindelijk moet wel
duidelijk zijn dat er een dienstverleningsovereenkomst tussen de dienstaanbieder en
de houder tot stand is gekomen.
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt dat de dienstaanbieder in de dienstverleningsovereenkomst de
houder de verplichting kan opleggen om zekerheid te stellen dat er betaald wordt.
Dit kan bijvoorbeeld door middel van een creditcard of een tankpas.
Derde lid
In het derde lid wordt geregeld welke elementen de dienstverleningsovereenkomst in
ieder geval dient te bevatten. Dit betreft dat de houder een factuur krijgt waarin
het totaalbedrag van de heffing en het aantal passages per dag is opgenomen (onderdeel
a), dat de houder in ieder geval giraal kan betalen (onderdeel b), de betalingstermijn
(onderdeel c) de wijze waarop de klantenrelatie onderhouden wordt door middel van
bijvoorbeeld het inrichten van een klantcontactpunt en de klachtenprocedure (onderdeel
d), de wijze waarop privacy en beveiliging gewaarborgd zijn (onderdeel e) en het door
de dienstaanbieder verstrekken van een kwitantie aan de houder als de houder betaald
heeft (onderdeel f). Als de houder vragen heeft over de factuur van de dienstaanbieder
zal hij zich tot de dienstaanbieder kunnen wenden en eventuele geschillen tussen de
dienstaanbieder en de houder zullen aan de civiele rechter worden voorgelegd.
Artikel 8c (ETS-aanbieder)
Naast de betaling aan een EETS-aanbieder is het mogelijke te betalen aan een ETS-aanbieder.
Voor de ETS-aanbieder gelden alle vereisten die ook voor de EETS-aanbieders gelden
behalve de interoperabiliteitseis in andere lidstaten. De Wet implementatie EETS-richtlijn
is derhalve van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de artikelen die zien
op de interoperabiliteit.
Artikel 8d (verplichtingen van de hoofddienstaanbieder)
Eerste lid
Het wettelijk regime voor de hoofddienstaanbieder en de EETS-aanbieder wordt in beginsel
geregeld in de Wet implementatie EETS-richtlijn. In artikel 1 van die wet is bepaald
dat de hoofddienstaanbieder een dienstaanbieder is met speciale verplichtingen. In
het onderhavige wetsvoorstel wordt bepaald dat de hoofddienstaanbieder als speciale
verplichting heeft dat hij met elke houder die daarom verzoekt, een dienstverleningsovereenkomst
moet sluiten. De hoofddienstaanbieder krijgt daarvoor een andere vergoeding dan EETS-aanbieders
krijgen. Dit volgt uit artikel 23, derde lid, van de Wet implementatie EETS-richtlijn.
Tweede lid
In artikel 32, eerste lid, onder a, van de Wet implementatie EETS-richtlijn worden
EETS-aanbieders verplicht gegevens uit te wisselen met de tolheffer die nodig zijn
voor het berekenen van de tol. In artikel 33 van de Wet implementatie EETS-richtlijn
worden EETS-aanbieders verplicht om met tolheffers samen te werken om vermoedelijke
overtreders van de verplichting om wegentol te betalen te identificeren. De tolheffer
kan bij een vermoeden van niet-betaling van wegentol voertuiggegevens van een houder
opvragen bij de EETS-aanbieder die de houder als klant heeft en de dienstaanbieder
dient deze gegevens onmiddellijk ter beschikking te stellen aan de tolheffer van het
betreffende tolgebied. Het vierde lid bepaalt dat deze verplichtingen van overeenkomstige
toepassing zijn op de hoofddienstaanbieder voor zover een dienstverleningsovereenkomst
is opgeschort.
Derde lid
Een betaling aan de hoofddienstaanbieder geldt als voldoening van de betalingsverplichting
van het toltarief aan de tolheffer. Dit is bij de EETS-aanbieder ook het geval, daarbij
volgt dat direct uit artikel 20 van de Wet implementatie EETS-richtlijn. Met dit lid
is artikel 20 van de Wet implementatie EETS-richtlijn van overeenkomstige toepassing
verklaard op de hoofddienstaanbieder.
Artikel 8e (relatie Onze Minister en dienstaanbieder)
Eerste lid
Voor de Minister is het van belang te weten voor welk motorrijtuig (welk kenteken)
de dienstaanbieder een dienstverleningsovereenkomst heeft gesloten en welke dienstverleningsovereenkomst
is opgeschort, beëindigd of welke opschorting is beëindigd. Als een dergelijk geval
zich voordoet, dient de dienstaanbieder dat onmiddellijk aan de Minister door te geven.
Op die manier is duidelijk voor welke motorrijtuigen de dienstaanbieder moet betalen
of wie nog bij de tolheffer zelf moet betalen.
De dienstaanbieder heeft er ook zelf belang bij om de melding onmiddellijk te doen.
De dienstaanbieder kan via de overeenkomst tussen de Minister en de dienstaanbieder
hierop aangesproken worden waaruit ook mogelijke contractuele sancties zullen voortvloeien.
Beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst kan bijvoorbeeld plaatsvinden door
ontbinding (artikel 6:265 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW)), maar ook als de looptijd
van de dienstverleningsovereenkomst is verstreken. Over de opschorting wordt nog het
volgende opgemerkt. Op grond van artikel 6:262 BW kan de dienstverleningsovereenkomst
tussen dienstaanbieder en de houder worden opgeschort. De dienstaanbieder kan de nakoming
van de dienstverleningsovereenkomst bijvoorbeeld opschorten als de houder van het
motorrijtuig niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen jegens de dienstaanbieder,
zoals die voortvloeit uit de dienstverleningsovereenkomst of, in voorkomend geval,
geen of een ontoereikende zekerheid heeft gesteld voor de betaling.
Als de dienstverleningsovereenkomst wordt opgeschort, wordt na melding aan de Minister
de verplichting voor de dienstaanbieder om aan de Minister te betalen tijdelijk stopgezet.
De opschorting wordt beëindigd op het moment dat alsnog wordt voldaan aan de verplichtingen.
Opschorting kan overigens niet zonder meer plaatsvinden. In geval van gedeeltelijke
of niet behoorlijke nakoming van de dienstverleningsovereenkomst is opschorting slechts
toegelaten, voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt (artikel 6:262 BW). Dit
betekent dat de opschorting niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid mag
worden toegepast en onder omstandigheden kan het zelfs nodig zijn eerst een mededeling
aan de ander te doen.16 Een voorafgaande ingebrekestelling is echter niet vereist.17 Zie voor opschorting verder de artikelen 6:262 e.v. BW.
Tweede lid
De registratie van de passages waarop tolheffing plaatsvindt vindt plaats door de
Minister. De Minister geeft de door hem geregistreerde passages dagelijks door aan
de dienstaanbieder voor de motorrijtuigen waarvoor hij een dienstverleningsovereenkomst
heeft gesloten. Hierdoor weet de dienstaanbieder welk bedrag hij aan de Minister moet
betalen. Als er meerdere overeenkomsten van toepassing zouden kunnen zijn, dan is
alleen de laatste in werking getreden overeenkomst van toepassing. Die overeenkomst
is niet meer van toepassing als die beëindigd is, maar wel van toepassing als die
is opgeschort.
Derde lid
De dienstaanbieder betaalt de door de houders verschuldigde bedragen aan de Minister.
De dienstaanbieder heeft na het ontvangen van de geregistreerde passages van de Minister,
bedoeld in het tweede lid, een bij ministeriële regeling vast te stellen termijn om
te betalen.
Artikel 8f (invordering via privaatrecht)
Het door de houder verschuldigde toltarief is een bestuursrechtelijke geldschuld die
met toepassing van artikel 4:88 Awb zonder beschikking betaald moet worden. Deze geldschuld
vloeit hiermee voort uit een wettelijk voorschrift. Doordat vanwege de Wet implementatie
EETS-richtlijn een mogelijkheid moet bestaan om aan een dienstaanbieder te betalen,
is er een dienstaanbieder tussen de tolheffer (de Minister) en de gebruiker (houder)
gezet. Als gebruik wordt gemaakt van een betaling als bedoeld in de nieuw voorgestelde
paragraaf 2.2.2 van de Wet TTH, vindt de betaling plaats via een overeenkomst tussen
de houder en dienstaanbieder en een overeenkomst tussen de dienstaanbieder en de Minister.
Voor de betaling en de invordering is het daarom nodig om een deel van titel 4.4 Awb
buiten toepassing te verklaren omdat dat anders tot verschillende complicaties zou
leiden.
Op grond van artikel 4:88, tweede lid, Awb moet bepaald worden binnen welke termijn
betaald moet worden. Nu de betaling op grond van overeenkomsten plaatsvindt, wordt
dit artikellid buiten toepassing verklaard. Op grond van artikel 4:88, derde lid,
Awb kan een beschikking worden gevraagd als het bestuursorgaan aan de schuldenaar
moet betalen. Om zeker te stellen dat ook die gevallen onder de privaatrechtelijke
relatie tussen de Minister en de dienstaanbieder dan wel de dienstaanbieder en de
houder vallen wordt ook dit artikellid buiten toepassing verklaard. Artikel 4:94 Awb
voorziet in de mogelijkheid van uitstel van betaling. Ook dit is een onderwerp dat
op grond van de privaatrechtelijke relatie tussen partijen overeen kan worden gekomen
en artikel 4:94 Awb wordt daarom buiten toepassing verklaard.
Zonder verdere uitzonderingen zouden de bepalingen van de afdelingen 4.4.2, 4.4.3
en 4.4.4 Awb van toepassing blijven op de invordering. Die afdelingen zien op de relatie
tussen de Minister en de schuldenaar, maar houden geen rekening met een dienstaanbieder
die daar overeenkomstig de EETS-richtlijn tussen wordt geplaatst waarbij de betaling
en invordering op grond van privaatrechtelijke overeenkomsten kan plaatsvinden. Daarom
worden deze afdelingen ook buiten toepassing verklaard.
De rechtsbescherming voor de houder is als volgt geregeld. Op grond van het voorgestelde
artikel 8b, derde lid, onder c, van de Wet TTH dient de dienstaanbieder een klantenrelatie
te onderhouden door middel van bijvoorbeeld een klantcontactpunt. Als de houder het
niet eens is met de factuur kan hij met het klantcontactpunt van de dienstaanbieder
contact opnemen en kan de dienstaanbieder bijvoorbeeld de factuur aanpassen. Gezien
de overige aspecten is de regering van mening dat een privaatrechtelijke weg voorziet
in adequate rechtsbescherming voor de houder of de dienstaanbieder.
Voor de betaling van de dienstaanbieder aan de Minister zal het naar verwachting om
hoge bedragen gaan omdat het de betaling van alle klanten van de dienstaanbieder betreft.
Mocht er een geschil tussen de Minister en de dienstaanbieder zijn, dan zal dat lopen
via de civiele rechter en is procesvertegenwoordiging verplicht.
Onderdeel I
Er wordt een paragraafopschrift ingevoegd waardoor duidelijk wordt dat de daar op
volgende artikelen gaan over de kwijtschelding van het toltarief.
Onderdeel J
Dit betreft een technische wijziging in verband met het invoegen van paragraaf 2.2.1
en paragraaf 2.2 en hoofdstuk 3 van de Wet TTH.
Onderdeel K
Artikel 10 (verwerking persoonsgegevens door Onze Minister)
Eerste lid
De grondslag voor het nader aanwijzen van de te verwerken persoonsgegevens wordt van
het tweede naar het eerste lid verplaatst. Daarnaast wordt in het eerste lid na «het
innen van het toltarief» de volgende zinsnede toegevoegd «de controle op tijdige betaling
daarvan en de handhaving».
Het innen van het toltarief wordt niet meer uitsluitend door Onze Minister gedaan.
De EETS-aanbieders, ETS-aanbieders en de hoofddienstaanbieder innen ook het toltarief
voor de Minister. Door het eerste lid op deze manier te formuleren is duidelijker
dat Onze Minister verwerkingsverantwoordelijke is voor alle gegevens die worden verwerkt
voor de toebedeelde bevoegdheden.
Derde lid
Dit betreft een technische wijziging in verband met andere wijzigingen in dit artikel
en in andere artikelen van de wet.
Vierde lid
De bewaartermijnen zijn opgenomen in het vierde lid. De bewaartermijnen zijn onderverdeeld
is twee verschillende procedures, namelijk een procedure waarbij wel sprake is van
een geldende dienstverleningsovereenkomst en een procedure waarbij geen sprake is
van een geldende dienstverleningsovereenkomst.
Vierde lid, onderdeel a
Dit onderdeel geldt voor de vastgelegde gegevens en persoonsgegevens die zijn vergeleken
met de ontvangen gegevens van de dienstaanbieders en er sprake is van een geldende
dienstverleningsovereenkomst. Als er sprake is van een geldende dienstverleningsovereenkomst
worden de gegevens in het technische systeem, bedoeld in artikel 4a, vierde lid, niet
langer dan drie maanden bewaard. Gedurende deze termijn kan een houder bij de dienstaanbieder
de gegevens opvragen die uitwijzen dat zijn motorrijtuig op het specifieke moment
aldaar is gesignaleerd. De tolheffer verstrekt de gegevens aan de dienstaanbieder.
De dienstaanbieder kan het verdere contact met zijn klant afhandelen. Na drie maanden
verwijderd de tolheffer de gegevens en kan de dienstaanbieder deze niet meer opvragen.
De dienstaanbieder spreekt met de klant af hoelang de gegevens door de dienstaanbieder
zelf mogen worden bewaard. De voorgestelde bewaartermijn is proportioneel: de gegevens
worden niet langer bewaard dan noodzakelijk is ten opzichte van het doel van de desbetreffende
verwerking.
Vierde lid, onderdeel b
Dit onderdeel geldt voor de vastgelegde gegevens, in het geval er geen sprake is van
een geldende dienstverleningsovereenkomst. De bewaartermijn die geldt voor de houders
die binnen een op grond van artikel 7, tweede lid, onder a, bij ministeriële regeling
te bepalen termijn waarbinnen het toltarief betaald moet zijn, is in de huidige wet
twee maanden. Dit wordt teruggebracht tot 7 werkdagen. Deze termijn wordt proportioneel
geacht als een houder direct aan zijn verplichting tot betalen voldoet.
Als het gaat om de betaling van een aanmaning of bestuurlijke boete moeten de gegevens
worden verwijderd nadat het toltarief na aanmaning of onherroepelijke boete betaald
is of nadat de verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken (artikel 4:104 van de
Awb). Ook worden de gegevens die betrekking hebben op een aanmaning of bestuurlijke
boete bewaard gedurende de termijn dat de bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Daarvoor geldt op grond van artikel 5:45, tweede lid, Awb een verjaringstermijn van
drie jaar.
Vierde lid, onderdeel c
Dit onderdeel geldt voor de vastgelegde gegevens wanneer deze worden gebruikt voor
het technisch hulpmiddel in de testomgeving. De gegevens worden gebruikt om te testen
of het technisch hulpmiddel naar behoren werkt en volgens de gestelde prestatie-eisen.
De gegevens worden niet verder verwerkt voor andere doeleinden. Derhalve is de kortst
mogelijke bewaartermijn van zeven werkdagen van toepassing.
Zesde lid
In het zesde lid wordt geregeld dat de Minister bevoegd is de gegevens bedoeld onder
a, b, c en d te verwerken om een overtreding op geautomatiseerde wijze vast te stellen
en een boete op te leggen. Ten behoeve van deze automatische vaststelling kan de Minister
de gegevens die hij heeft ontvangen van de dienstaanbieder, bedoeld in artikel 32,
eerste lid, onder a, Wet implementatie EETS-richtlijn, de gegevens waaruit blijkt
dat een dienstverleningsovereenkomst is gesloten, opgeschort, of beëindigd, of een
melding is gedaan door de houder bedoeld in artikel 8d, en de gegevens waaruit blijkt
of een ontheffing of vrijstelling (artikel 3) geldt, verwerken. Op grond van het derde
lid onder b, kan de Minister de vastgelegde gegevens verwerken.
Zevende lid
Als de gegevens op grond van andere wetgeving langer bewaard moeten worden dan de
in dit artikel opgenomen termijn, geeft het achtste lid daarvoor de mogelijkheid.
In dat geval moeten de betreffende gegevens niet verwijderd worden.
Onderdeel L
In onderdeel L worden de artikelen 10a en 10b ingevoegd.
Artikel 10a (verwerking persoonsgegevens door de toezichthouder)
Eerste lid
In het eerste lid wordt de toezichthouder aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijke
voor de verwerking van persoonsgegevens die worden gebruikt voor het toezicht op de
naleving en wordt een grondslag gecreëerd om de gegevens die de toezichthouder mag
verwerken te regelen.
Tweede lid
De bewaartermijnen zijn opgenomen in het tweede lid. Als het gaat om de betaling van
een bestuurlijke boete moeten de gegevens worden verwijderd nadat de onherroepelijke
boete betaald is.
Derde lid
Als de gegevens op grond van andere wetgeving langer bewaard moeten worden dan de
in dit artikel opgenomen termijn, geeft het derde lid daarvoor de mogelijkheid. In
dat geval moeten de betreffende gegevens niet verwijderd worden.
Artikel 10b (verwerking persoonsgegevens door de dienstaanbieder)
Eerste lid
Het eerste lid bepaalt dat de dienstaanbieder als verwerkingsverantwoordelijke wordt
aangemerkt voor de verwerking van persoonsgegevens die hij gebruikt in het kader van
de dienstverleningsovereenkomst, de gegevens aan de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat, het verlenen van diensten en het verwerken van persoonsgegevens voor het
sluiten, opschorten en beëindigen van een dienstverleningsovereenkomst tussen de dienstaanbieder
en de houder.
Tweede lid
Op grond van het tweede lid bewaart de dienstaanbieder de persoonsgegevens niet langer
dan voor die diensten nodig is.
Derde lid
Als de gegevens op grond van andere wetgeving langer bewaard moeten worden dan de
in dit artikel opgenomen termijn, geeft het vierde lid daarvoor de mogelijkheid. In
dat geval moeten de betreffende gegevens niet verwijderd worden.
Onderdeel M
Dit betreft een technische wijziging.
Onderdeel N
In artikel 11 vinden technische wijzigingen plaats. Met ingang van 1 juli 2021 is
de Wet Infrastructuurfonds vervangen door de Wet Mobiliteitsfonds.
Onderdeel O
In artikel 12, eerste lid, wordt een technische wijziging doorgevoerd. Deze wijziging
zorgt ervoor dat de artikelen over de bestuurlijke boete alleen van toepassing zijn
bij betaling zonder overeenkomst. Het niet betalen van het toltarief bij het hebben
van een overeenkomst wordt contractueel afgehandeld door de dienstaanbieder omdat
dat een privaatrechtelijke relatie betreft.
Artikel 12, zevende lid, vervalt. Daarin werd de mogelijkheid tot het treffen van
een betalingsregeling als bedoeld in artikel 4:94 Awb uitgesloten voor het betalen
van de boete. Door dit lid te laten vervallen, wordt het treffen van een betalingsregeling
mogelijk gemaakt.
Onderdeel P
De wijzigingen in artikel 15, eerste lid, betreffen technische wijzigingen.
In artikel 15, zesde lid, van de wet is geregeld dat bij het niet-betalen van een
boete bij staandehouding voorlopige maatregelen getroffen kunnen worden. De voorgestelde
wijziging van het zesde lid maakt het ook mogelijk dat er voorlopige maatregelen getroffen
kunnen worden in het geval dat iemand wordt staande gehouden en een openstaande boete
blijkt te hebben die inmiddels onherroepelijk is geworden.
In de voorgestelde wijziging van het zesde lid is opgenomen dat de voorlopige maatregelen
worden getroffen door de Minister in plaats van door de toezichthouder.
De wijziging in artikel 15, achtste lid, is een technische wijziging. De beschikking
voor de bestuurlijke boete is niet van de toezichthouder, maar van de Minister.
Het bezwaar en beroep tegen de bestuurlijke boete richt zich op grond van het achtste
lid ook tegen de voorlopige maatregel. Als alleen een voorlopige maatregel wordt getroffen
voor een inmiddels onherroepelijke boete kan tegen die maatregel rechtstreeks bezwaar
worden gemaakt en eventueel beroep worden ingesteld.
Onderdeel Q
Dit betreft een technische wijziging.
Onderdeel R
Dit betreft een technische wijziging.
Artikel II (wijziging Algemene wet bestuursrecht)
In artikel II wordt artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb gewijzigd. Dit heeft betrekking
op besluiten die uitgesloten zijn van beroep bij de bestuursrechter. De artikelen
4, eerste lid, en 16, eerste lid, waren al uitgesloten van beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 8b, eerste lid, wordt toegevoegd.
Met het toevoegen van artikel 8b wordt beroep bij de bestuursrechter met betrekking
tot de betalingsverplichting van de houder aan de dienstaanbieder uitgesloten. De
invordering van het toltarief via een dienstaanbieder vindt plaats op grond van een
privaatrechtelijke overeenkomst. Beoogd is dat eventuele geschillen daarover kunnen
worden voorgelegd aan de kantonrechter (civiel recht). Met artikel II wordt buiten
twijfel gesteld dat geschillen over de facturen van de dienstaanbieder aan de houder
niet aan de bestuursrechter kunnen worden voorgelegd.
Artikel III
Eerste lid
Inwerkingtreding geschiedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De wet
en de uitvoeringsregels zullen in beginsel op hetzelfde tijdstip in werking treden.
Voor een zorgvuldige inwerkingtreding kan het aangewezen zijn om bepaalde onderdelen
op een later tijdstip in werking te laten treden. Artikel III biedt die mogelijkheid.
Hierbij zal in beginsel worden uitgegaan van inwerkingtreding op de vaste verandermomenten
1 januari of 1 juli (Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
Tweede lid
Artikel I, onderdeel C, betreft een tijdelijke regeling om het testen van het technisch
hulpmiddel op een ander wegvak dan de Blankenburgverbinding of de ViA15 mogelijk te
maken. De regeling waarborgt de beperkte bevoegdheid van de Minister om gegevens te
kunnen verwerken op een andere plaats dan waar tol wordt geheven. De mogelijkheid
om op een ander wegvak te testen vervalt twee jaar na de inwerkingtreding van dit
artikel. Op deze manier wordt de tijdelijkheid gegarandeerd.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Tegen | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Tegen | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Tegen | |
DENK | 3 | Tegen | |
Groep Van Haga | 3 | Tegen | |
JA21 | 3 | Tegen | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BBB | 1 | Tegen | |
BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Tegen | |
Gündogan | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Niet deelgenomen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.