Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 093 Regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169) en Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177) (Wet uitvoering markttoezichtverordening)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 17 juni 2022
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I. ALGEMEEN
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben daarover nog enkele vragen aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel
en hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel. Zij hebben daarover
nog enkele vragen. De leden verzoeken de regering in te gaan op de subsidiariteits-
en proportionaliteitstoets ten aanzien van de voorstellen van de Europese Commissie
die dit wetsvoorstel behelst.
1. DOEL EN AANLEIDING
De leden van de CDA-fractie sluiten zich aan bij het doel van het wetsvoorstel, namelijk
het waarborgen van de hoge Europese kwaliteitseisen. Om hoge Europese kwaliteitseisen
te kunnen waarborgen, dienen de kwaliteitseisen ook controleerbaar te zijn. De Europese
Unie (EU) heeft met een interne markt van 500 miljoen consumenten een sterke positie
op de wereldmarkt. Daarom hebben de leden met belangstelling kennisgenomen dat de
uitvoering in toezicht verbreedt wordt. Een strengere eis van de kwaliteit van tal
van producten samen met een «recht op reparatie» kunnen we zorgen voor een hogere
kwaliteit van onze producten.
2. DE NIEUWE MARKTTOEZICHTVERORDENING
2.1 Aanleiding
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Commissie vindt dat er te veel onveilige
en illegale producten op de markt zijn en dat er ook te veel producten zijn die niet
of slechts gedeeltelijk onder geharmoniseerde veiligheidsvoorschriften van de Europese
Unie (EU) voor producten vallen. In hoeverre geldt dit naar het oordeel van de regering
ook voor de Nederlandse markt? In hoeverre blijkt dit ook uit recent onderzoek hierover?
2.2 Inhoud
2.2.1 Samenwerking lidstaten en overeenkomsten met derde landen
De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de mogelijkheid om bewijsmateriaal
van een markttoezichthouder uit een andere lidstaat te gebruiken in de praktijk zal
betekenen, zowel het gebruik van bewijsmateriaal, afkomstig uit andere lidstaten van
de Europese Unie, in Nederland en Nederlands bewijsmateriaal in andere lidstaten.
Deze leden vragen de regering welke voor- en nadelen hieruit voortkomen, welke risico’s
dit met zich meebrengt en welke kansen dit biedt.
3. INHOUD WETSVOORSTEL
3.1 Verplichtingen marktdeelnemers
De leden van de SGP-fractie lezen dat een nieuwe marktdeelnemer wordt geïntroduceerd,
te weten de fulfilmentdienstverlener. Hoe worden de desbetreffende natuurlijke personen
of rechtspersonen hierover geïnformeerd, mede gelet op de consequenties die dit wetsvoorstel
voor hen behelst?
3.2 Bevoegdheden markttoezichtautoriteiten
3.2.1 Nieuwe bevoegdheden
3.2.1.1 Betreden van woningen
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het wetsvoorstel een aanpassing gedaan wordt
met betrekking tot de regelgeving omtrent het betreden van woningen wanneer een marktdeelnemer
zijn bedrijfsvoering onderneemt vanuit zijn woning. Dit kan tornen aan privacy. Privacy
is een individueel recht, maar heeft ook een maatschappelijke waarde. Daarom moet
er tegelijkertijd ook voldoende ruimte behouden blijven om te voorkomen dat privacyregels
noodzakelijke maatregelen om onze veiligheid en gezondheid te beschermen in de weg
staan. Kan de regering, het voorgaande in beschouwing genomen, schetsen hoe dit er
in de praktijk uit gaat zien? Hoe wordt de controle op de markttoezichthouders gewaarborgd?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat op dit moment in artikel 5:15 van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb) bepaald is dat de toezichthouder niet bevoegd is een woning
te betreden zonder toestemming van de bewoner. De regering wil de bevoegdheid van
de toezichthouder op dit punt uitbreiden door middel van onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op nut en noodzaak van deze
wijziging, aangezien dit een vergaande maatregel lijkt. In hoeverre vormt de huidige
formulering van de wet op dit punt een probleem voor de toezichthouder? Over hoeveel
gevallen op jaarbasis gaat het, waarbij de toezichthouder de toegang tot een woning
wordt geweigerd waardoor het werk van de toezichthouder wordt gehinderd? Om welke
reden is ervoor gekozen aan te sluiten bij de algemene regeling van de Algemene wet
op het binnentreden (Awbi) in plaats van in bijzondere wet te voorzien in een specifieke,
afwijkende, regeling?
De leden van de SGP-fractie lezen dat er nu voor is gekozen de rechter-commissaris,
in plaats van de burgemeester, de bevoegdheid te geven een machtiging te verlenen
tot binnentreden bij een woning zonder toestemming van de bewoner. Kan de regering
hiervoor een dragende motivering geven? Hoe wordt omgegaan met de suggestie van de
Afdeling Advisering van de Raad van State om een afwegingskader uit te werken voor
dergelijke situaties?
4. ADVISERING EN TOETSING
4.1 Algemeen
De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij voornemens is een algemene regeling
op te nemen in de Algemene Wet Bestuursrecht voor de nieuwe toezichtbevoegdheden die
dit wetsvoorstel bevat. Indien dit het geval is, vragen deze leden op welke termijn
de regering van plan is dit te doen en vragen de leden de regering om deze termijn
te onderbouwen. Indien dit niet het geval is, vragen deze leden de regering dit toe
te lichten. Indien de regering, zoals eerder aan de Afdeling Advisering van de Raad
van State, antwoordt dat een algemene regeling op dit moment verkend wordt, vragen
deze leden waarom deze verkenning niet is afgerond voordat de Tweede Kamer de mogelijkheid
krijgt de regering op dit onderwerp te bevragen. Voorts vragen deze leden de regering,
indien zij uiteindelijk afziet van het opnemen van een algemene regeling in de Algemene
Wet Bestuursrecht voor de nieuwe toezichtbevoegdheden, dit besluit per brief toe te
lichten.
4.2 Advisering
De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de overweging geweest is om het
advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State inzake het voorzien in voorafgaande
toetsing voor het verkrijgen van productmonsters onder valse identiteit in de wind
te slaan. Deze leden vragen de regering of er reden is te geloven dat er een discrepantie
bestaat tussen goedkeuring van het gebruik van dergelijke bevoegdheden in voorafgaande
toetsing en toetsing achteraf. Indien dit het geval is, welke discrepanties voorziet
de regering en welke maatregelen neemt zij om voorafgaand te voorkomen dat acties
worden genomen die achteraf niet geschikt blijken? Indien dit niet het geval is, waarom
is de regering dan niet voornemens om toetsing vooraf plaats te laten vinden? Voorts
vragen deze leden te reflecteren op het huidig functioneren van het in het bestuursrecht
geldende uitgangspunt dat bestuursorganen zelf afwegen of de inzet van een bevoegdheid
in een voorliggend geval proportioneel is, specifiek wanneer dit zich toespitst op
het intentioneel misleiden van burgers en bedrijven door de overheid. In welke mate
worden dergelijke acties door rechterlijke toetsing achteraf onvoldoende proportioneel
geacht?
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.D. van Dijke, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.