Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 100 XVI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2021
Nr. 7
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 8 juni 20222
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 25 mei 2022 voorgelegd aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en voor Langdurige Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Bij brief van 7 juni 2022 zijn ze door de ministers van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en voor Langdurige Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Vraag 1
Hoe hoog waren de kosten voor de verpleeghuiszorg (artikel 3 Langdurige zorg en ondersteuning)?
Antwoord:
Wij hebben de vraag geïnterpreteerd als wat de totale uitgaven zijn aan verpleeghuiszorg
binnen artikel 3 van de begroting van VWS (en dus niet de zorguitgaven zelf, die vanaf
het Uitgavenplafond Zorg worden bekostigd). Voor het instrument subsidies is deze
opsplitsing goed te maken. Van de gerealiseerde subsidies op het terrein van de langdurige
zorg is € 29 miljoen van de € 159 miljoen exclusief besteed voor de ouderenzorg. Het
overige deel van de subsidies is besteed aan andere sectoren binnen de langdurige
zorg en Wlz-brede onderwerpen. Voor de instrumenten opdrachten, bekostiging en bijdragen
aan ZBO’s/RWT’s is deze opsplitsing niet exact te maken, omdat deze een Wlz-breed
karakter hebben. Wanneer deze naar rato worden toegerekend aan verpleeghuiszorg gaat
het om ca. € 6 miljard binnen het instrument bekostiging, € 16 miljoen binnen het
instrument opdrachten en € 77 miljoen binnen het instrument bijdragen aan ZBO’s/RWT’s.
In totaal komen de uitgaven aan verpleeghuiszorg binnen artikel 3 van de begroting
van VWS dan uit op € 6,2 miljard.
Vraag 2
Welk deel van de kosten voor de verpleeghuiszorg bestond uit de normatieve huisvestingscomponent?
Zowel absoluut als relatief?
Antwoord:
Uit de meest recente CBS-cijfers (over 2020) blijkt dat de kosten voor huisvesting
(afschrijving, huur en financiële lasten) in de verpleeg- en thuiszorg € 1.648 mln.
waren op een totale bedrijfslast van € 19.716 mln. Dat is 7,7% van de totale lasten.
https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/202…–2020/3-financiele-kengetallen (tabellen 3.3.1.a en 3.3.1.b)
Vraag 3
Hoeveel van de verplichtingen en uitgaven waarvoor in 2021 bij het indienen van de
verschillende incidentele suppletoire begrotingen een beroep is gedaan op artikel
2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, hebben in 2021 daadwerkelijk tot
verplichtingen en uitgaven geleid? Kunt u in uw antwoord aangeven op welk moment de
verplichtingen en uitgaven in een incidentele suppletoire begroting zijn gemeld, en
op welk moment dit daadwerkelijk tot verplichtingen en uitgaven heeft geleid?
Antwoord:
Op hoofdlijnen is in het VWS-jaarverslag inzichtelijk gemaakt in hoeverre er bijstellingen
hebben plaatsgevonden in de verplichtingen en uitgaven. Voor de verplichtingen gaat
het om € 9,9 miljard realisatie ten opzichte van € 10,1 miljard begroot en voor de
uitgaven betreft het in de realisatie € 8,2 miljard versus € 10,7 miljard begroot.
Voor een meer gespecificeerd overzicht verwijs ik u naar Bijlage 5: Overzicht coronasteunmaatregelen
in het Jaarverslag.
Vraag 4
Kunt u, mede in het licht van het veelvuldig gebruik van de spoedclausule van artikel
2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 in 2021, nader toelichten waarom
de verplichtingen en uitgaven opgenomen onder artikel 1 in 2021 bij de Slotwet met
respectievelijk 5,4 miljard euro en 2,5 miljard euro neerwaarts zijn bijgesteld?
Antwoord:
Er zijn veel afzonderlijke mutaties gedaan bij de veegbrief en Slotwet. De belangrijkste
mutaties op de verplichtingen en op de uitgaven betreffen:
– Een bijstelling op de verplichtingen en uitgaven voor de vaccins, omdat aanvankelijk
nog geen rekening was gehouden met een bijdrage vanuit de Europese Commissie. De verplichtingen
en bijbehorende uitgaven waren derhalve lager dan eerder voorzien.
– Er is minder gebruik gemaakt van testen voor toegang in verband met de verschillende
lockdowns en een geringer aantal testen in periodes van lagere besmetting dan geraamd.
Ook dit heeft geleid tot een uiteindelijke lagere realisatie in verplichtingen en
uitgaven.
– Werkgevers hebben minder gebruik gemaakt van de tegemoetkoming voor testen van werknemers.
De verplichtingen zijn naar beneden bijgesteld.
– Er is door Dienst Testen minder uitgegeven en verplicht aan testcapaciteit en kosten
laboratoria.
– Van de garantieregeling voor testen is minder gebruik gemaakt dan aanvankelijk voorzien.
In de bovenstaande voorbeelden is cf. de begroting een overeenkomst c.q. regeling
of goederen ingekocht op het moment dat het kabinet u hierover informeerde. Het belang
om u hierover tijdig te informeren en gebruik te maken van artikel 2.27, tweede lid,
CW was daarmee noodzakelijk. Echter, gedurende het jaar en na afloop van het jaar
zijn de realisaties aangepast. Met name doordat minder gebruik werd gemaakt van het
beleid dan eerder werd verondersteld. In de coronacrisis was het vaststellen van een
adequate raming, gegeven de onzekerheid over het virus zelf, niet eenvoudig en maakte
bijstellingen (en ISB’s) noodzakelijk.
Vraag 5
Kunt u per incidentele suppletoire begroting toelichten welke verplichtingen niet,
zoals eerder verwacht, in 2021 zijn aangegaan maar pas in 2022 (en voor welk bedrag)?
Antwoord:
Zoals aangegeven in de 4e incidentele suppletoire begroting 2022 zijn in 2021 bij
diverse incidentele suppletoire begrotingen verplichtingen opgenomen voor het jaar
2021, waarvan de uitgaven pas in 2022 zouden plaatsvinden. Het betrof voornamelijk
verplichtingen in verband met corona, die zijn opgenomen in artikel 1. Inmiddels is
gebleken dat een deel van de verplichtingen uiteindelijk pas in 2022 zijn of worden
aangegaan. Dit in tegenstelling tot de eerdere verwachting. Dit betekent dat de opgenomen
verplichtingenruimte voor 2021 te hoog was en voor 2022 ontoereikend. Om die reden
is de verplichtingenruimte voor de Programmadirectie Covid-19 en de Dienst Testen
opgehoogd, zodat deze aansluit bij de kasuitgaven die eerder zijn geraamd en opgenomen
in de incidentele suppletoire begrotingen. Het betreft voor PDC19 een ophoging van
€ 1,3 miljard en voor Dienst Testen € 362 miljoen.
In de incidentele suppletoire begrotingen worden totaalbudgetten verwerkt. Op het
moment van indiening is nog niet precies bekend wat de realisatie van de verplichtingen
en uitgaven is. Het betreft een raming waarbinnen het beleid kan worden omgezet in
overeenkomsten en dergelijke. De verwerkte verplichtingenruimte in 2021 vervalt bij
de jaarafsluiting en voor het aangaan van verplichtingen waarvan enkel het kasbudget
in 2022 is geboekt, kan alsnog opnieuw verplichtingenruimte worden aangevraagd. Na
instemming wordt dit verwerkt in een nieuwe incidentele suppletoire begroting. Dat
is, zoals uit het voorafgaande blijkt, gedaan in de 4e incidentele suppletoire begroting
2022.
Vraag 6
Kunt u voor de verschillende verplichtingen en uitgaven die, ondanks het feit dat
er voor die verplichtingen en uitgaven eerder in 2021 een beroep op artikel 2.27,
tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is gedaan, in 2021 nog niet tot verplichtingen
en uitgaven hebben geleid, aangeven vanaf welk moment de verplichtingen en uitgaven
wel zullen worden aangegaan en gedaan? Zo niet, waarom niet?
Antwoord:
In het VWS-jaarverslag zijn de gerealiseerde verplichtingen en uitgaven opgenomen
en een bijstelling gedaan ten opzichte van eerdere ramingen. Verplichtingenruimte
waar nog geen verplichting voor was aangegaan vervalt na dan. Daar waar gebruik is
gemaakt van art. 2.27 tweede lid en een verplichting is komen te vervallen kan dit
verschillende oorzaken hebben. Zo kan het gebruik lager zijn dan geraamd waardoor
verplichtingen- en uitgaven naar beneden zijn bijgesteld in het jaarverslag. Daarnaast
kan het zijn dat bij het uiteindelijk sluiten van een overeenkomst de prijsstelling
anders was dan voorzien. Ook is het voorgekomen dat facturen en overeenkomsten pas
over de jaargrens heen definitief zijn ingediend.
Vraag 7
Kunt u aangeven met welke verhoging van de verplichtingenstand de Kamer rekening dient
te houden in 2022 door het lager uitvallen van deze verplichtingenstand in 2021?
Antwoord:
Bij de jaarafsluiting 2021 wordt een beeld opgemaakt van de daadwerkelijk aangegane
verplichtingen (realisatie). Deze kunnen lager zijn dan de verplichtingenruimte die
beschikbaar was in de begroting. Indien enkel het kasbudget in 2022 via de begroting
beschikbaar is gesteld en de verplichting hiervoor nog niet is aangegaan dan kan alsnog
verplichtingenruimte worden aangevraagd. In 2022 is dit bijvoorbeeld gedaan in de
4e incidentele suppletoire begroting (ISB) voor twee directies met corona gerelateerde
uitgaven. In deze 4e ISB (Kamerstuk 36 025) is de verplichtingenruimte opgehoogd, zodat deze aansluit bij de kasuitgaven die
eerder waren geraamd. Het betrof voor de directie PDC19 een ophoging van € 1,3 miljard
en voor Dienst Testen een verhoging van € 362 miljoen aan verplichtingenruimte.
Afhankelijk van de nog benodigde verplichtingenruimte kan mogelijk in de loop van
2022 nog een of meer verhogingen van verplichtingenruimte plaatsvinden.
Vraag 8
Kunt u toelichten waarom er in de raming nog geen rekening was gehouden met de bijdrage
vanuit de Europese Commissie?
Antwoord:
De contracten waren beperkt toegankelijk gezien de geheimhoudingsplicht. Hierdoor
is aanvankelijk enkel rekening gehouden met de omvang van verplichtingen van de gehele
contractwaarde, exclusief de bijdrage/voorschotten van de Europese Commissie, om te
kunnen voldoen aan betalingsverplichtingen. Nadat bekend was dat de Europese Commissie
een gedeelte op zich had genomen, is dit gecorrigeerd.
Vraag 9
Waarom zijn er minder gemaakte kosten aan de GGD’en? Waar is hiervan de oorzaak?
Antwoord:
De financiering van GGD’en gebeurt op basis van voorschotten voor voorziene kosten.
Dit houdt in dat de GGD een inschatting maakt van de middelen die zij nodig gaan hebben
voor het uitvoeren van hun taken, en deze middelen op voorhand aanvragen bij het Ministerie
van VWS. De hoogte van deze voorschotten is deels gebaseerd op kosten uit het verleden
die inzage geven in het kostenplaatje van de uitvoering van bepaalde taken, en deels
op de verwachte kosten van (nieuw/aangepast) beleid.
Het beleid is, onder andere vanwege de onvoorspelbare gedragingen van het virus, gedurende
het jaar met enige regelmaat aangepast. Het kan daarmee dus voorkomen dat het begrote
bedrag afwijkt van de uiteindelijke uitgaven. In dit geval bedraagt deze afwijking
62 miljoen op een totaal van 1.6 miljard, en is daarmee dus iets lager uitgekomen
dan vooraf verwacht was.
Vraag 10
Kunt u aangeven waarom er geen volledige aanspraak is gemaakt op garanties, waardoor
de lagere uitgaven van 286 miljoen euro kunnen worden verklaard?
Antwoord:
De lagere uitgaven op garanties voor test- en analysecapaciteit kunnen als volgt worden
verklaard:
• Garanties worden alleen uitgekeerd bij een laag volume aan testen bij de laboratoria.
Bij meerdere laboratoria zijn meer testen afgenomen dan de afgesproken garantiegrens,
waardoor er geen sprake was van een garantie.
• Er is een bedrag voor garanties met betrekking tot testmaterialen en testcapaciteit
doorgeschoven naar 2022, omdat de betaling niet in 2021 plaats heeft gevonden.
• Een aantal organisaties hebben geen of een lager garantiebedrag gedeclareerd dan geraamd.
Vraag 11
Hoe hoog was het uitgavenplafond in de wijkverpleging en hoeveel is er uitgegeven?
Antwoord:
Op pagina 194 van het jaarverslag 2021 (Kamerstuk 36 100 XVI, nr. 1) staat dat het beschikbaar kader voor Wijkverpleging in de ontwerpbegroting 2021
€ 3.918,0 mln. bedroeg en de realisatie € 3.396,0 mln. is. Daaruit resulteert een
onderschrijding van € 522 mln.
Vraag 12
Waarom zorgde de subsidieregeling voor ziekenhuizen en huisartsen voor het vaccineren
(entvergoeding) voor 264 miljoen euro lagere uitgaven?
Antwoord:
De inzet van de huisartsen was minder dan voorzien. In de loop van de campagne zijn
de GGD’en steeds meer de doelgroepen gaan vaccineren, die ook door de huisarts geprikt
konden worden. Enerzijds omdat het via die route sneller kon, en anderzijds omdat
het vaccin niet altijd bij de huisarts kon worden opgeslagen vanwege de koelingsvereisten.
De subsidieregeling voor ziekenhuizen werd pas eind 2021 van kracht. Hierdoor komt
een groot deel van de uitgaven richting de ziekenhuizen die in 2021 was voorzien,
pas in dit jaar 2022 te vallen.
Vraag 13
Waarom zijn de uitgaven voor de regeling Bonus zorgprofessionals COVID-19, de regeling
Coronabanen in de zorg (COZO) en het omscholen van zorgpersoneel 105 miljoen euro
lager uitgevallen?
Antwoord:
De middelen zijn lager uitgevallen vanwege een technische mutatie (37,4 mln.), een
verkeerde overboeking (7,5 mln.) en onderuitputting (60,1 mln.).
Bonus zorgprofessionals COVID-19
De uitvoerder van de bonusregeling, Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (hierna:
DUS-I) heeft in 2020 hard gewerkt om alle volledig en tijdig ingediende aanvragen
ten behoeve van de bonus 2020 zo snel mogelijk te beoordelen en de subsidie te verlenen.
Voor het merendeel van de aanvragen is dit gerealiseerd.
Begin 2021 hebben de laatste verleningen (circa 5%) plaatsgevonden van subsidies o.g.v.
de bonusregeling door DUS-i aan zorgaanbieders. Dit betrof een beperkt aantal verleningen
die niet meer voor de jaarwisseling 2020/2021 zijn afgerond als gevolg van onvolledige
aanvragen of specifieke casuïstiek zoals een subsidieaanvraag in geval van faillissement
van de zorgaanbieder.
Bij de vierde incidentele suppletoire begroting 2021 is voor uitbetaling van deze
aanvragen € 64,4 mln. beschikbaar gemaakt in 2021. Hiervan is uiteindelijk een bedrag
van € 27,1 mln. gerealiseerd. Het verschil van € 37,3 miljoen. is hoofdzakelijk veroorzaakt doordat een aantal verleningen (toekenningen)
van subsidieaanvragen niet is gerealiseerd, omdat deze niet voor toewijzing in aanmerking
kwamen.
Bonus PGB
In het voorjaar 2021 is de aanvraagmogelijkheid voor bonus 2020 gerealiseerd voor
budgethouders met een pgb bekostigd uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
(Wmo 2015), Jeugdwet of Wet langdurige zorg (Wlz). De middelen ad € 37,4 miljoen zijn overgeheveld naar een ander budget (technische mutatie). Voor de aanvraagmogelijkheid
ten behoeve van bonus 2020 (hierna: 1e bonus PGB) was een budget van € 126 miljoen beschikbaar. Door eerdere wijzigingen
is het budget bijgesteld en een bedrag van € 85,3 miljoen voor de 1e bonus PGB afgeboekt.
De realisatie 1e bonus PGB van € 28 miljoen heb ik toegelicht in het jaarverslag VWS
2021. Daarmee is € 12,7 miljoen vrijgevallen bij Slotwet. Dit bedrag is teruggevloeid naar de algemene middelen
van de Rijkskas.
Subsidieregeling Coronabanen in de Zorg
De uiteindelijke realisatie is in 2021 lager uit gevallen, omdat een aantal zorgorganisaties
hun aanvraag op een later ogenblik hebben ingetrokken of naar beneden hebben bijgesteld.
Daarnaast voldeed een aantal aanvragen niet aan de voorwaarden van de subsidieregeling.
Ook zijn er minder uitvoeringskosten gemaakt dan op voorhand ingeschat. Bij Slotwet
is het resterende budget van € 8,8 miljoen vrijgevallen.
Omscholen Zorgpersoneel
Abusievelijk is er een verkeerde overboeking van € 7,5 miljoen in het kader van korte scholingsactiviteiten geboekt in 2021. Dit bedrag is
gecorrigeerd bij Slotwet. Daarnaast is er een resterende post in het kader van de
Nationale Zorgreserve vrijgevallen, vanwege een lager dan op voorhand door VWS verwachte
omvang van het benodigde bedrag voor de activiteiten van Stichting Extra ZorgSamen.
Vraag 14
Waaruit bestaat het instrument bekostiging in artikel 3 Langdurige zorg en ondersteuning?
Antwoord:
De bijstelling van de verplichtingen op artikel 3 van € 852 miljoen bestaat voor € 763
miljoen uit de bijstelling van het verplichtingenbudget bij instrument bekostiging
(rijksbijdrage Wlz en BIKK).
De overige € 89 miljoen betreft het saldo van aangegane verplichtingen die voornamelijk
betrekking hebben op uitgaven in latere jaren. Het gaat hier om de instrumenten bijdrage
ZBO, opdrachten en subsidies.
Vraag 15
Waaruit bestaat de 852 miljoen euro extra verplichtingen in artikel 3 Langdurige zorg
en ondersteuning precies?
Antwoord:
Het instrument bekostiging in artikel 3 bestaat uit de bijdrage in de kosten van kortingen
(BIKK) en de bijdrage Wlz.
Vraag 16
Wat is de huidige stand van zaken bij de zorgbonus voor pgb-zorgverleners die via
de Zorgverzekeringswet betaald worden?
Antwoord:
Met mijn brief van 22 april jongstleden1 waarmee ik de Kamervragen van het lid Westerveld (GL) heb beantwoord over de zorgbonus
voor pgb-zorgverleners en de tegemoetkoming voor mantelzorgers, heb ik u geïnformeerd
over de huidige stand van zaken bij de zorgbonus voor pgb-zorgverleners die via de
Zorgverzekeringswet betaald worden.
In die brief heb ik toegelicht dat pgb-zorgverleners die bekostigd worden via de Zorgverzekeringswet
(Zvw) nog niet zijn meegenomen in de eerdere uitwerking van de bonusregeling. In de
brief van 26 oktober 20212 is nader ingegaan op de reden hiervan en de vraagstukken die zich bij de uitwerking
van een regeling voor deze groep zorgprofessionals voordoen. U bent meegenomen in
de constatering dat de uitgangspunten van het Zvw-pgb (leidend principe dat gegevens
van zorgverleners niet kenbaar zijn) en van het subsidierecht (harde voorwaarde is
kenbaarheid ontvanger) elkaar uitsluiten. Een zorgvuldige uitwerking van de mogelijkheden
van een pgb-zorgbonus Zvw kost daardoor tijd.
Doordat circa de helft van de groep zorgprofessionals die werkzaamheden verricht voor
een budgethouder, bekostigd uit de Zvw, niet bekend is bij de Sociale Verzekeringsbank
(SVB) – die budgethouders declareren de kosten voor pgb-Zvw zorg rechtstreeks bij
zorgverzekeraars – spelen er bij de ontwikkeling en uitvoering van de regeling verschillende
vraagstukken op het gebied van privacy. Een deel van die vraagstukken wordt opgelost
door de aanstaande Verzamelwet gegevensbescherming, waarmee ook in de Kaderwet VWS-subsidies
zal worden voorzien in een aanvulling van de grondslag voor gegevensverwerking in
het kader van subsidies. Ik hoop deze zo spoedig mogelijk voor parlementaire behandeling
aan te bieden.
Vraag 17
Waaruit bestaat precies de meevaller van 62 miljoen euro bij artikel 6 Sport en bewegen?
Antwoord:
Het betreft een meevaller van circa € 62 miljoen in de raming van het verplichtingenbudget.
De lagere uitputting op het verplichtingenbudget kan worden verklaard doordat er abusievelijk
administratief een dubbele boeking van het naar voren halen van verplichtingenruimte
is gemaakt. Daardoor is bijna € 31 miljoen aan verplichtingenruimte over. Ook valt
op een COVID-gerelateerd budget € 5 miljoen aan verplichtingruimte vrij voor het uitvoeren
van motie van het lid Heerema (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 44) (compensatie sportbonden). Het daarmee samenhangende uitgavenkader is wel gerealiseerd
en toegevoegd aan het Topsportbudget.
Daarnaast heeft in 2021 op artikel 6 onderbesteding plaatsgevonden op het uitgavenkader.
De hiermee samenhangende verplichtingruimte bedraagt circa € 26 miljoen. Het betreft
minderuitgaven op de COVID-19 gerelateerde budgetten (circa € 17 miljoen), de subsidieregeling
Stimulering Bouw en onderhoud Sportaccommodaties (ruim € 8 miljoen) en daarnaast minderuitgaven
verspreid over de diverse financiële instrumenten (ruim € 1 miljoen).
Vraag 18
Hoeveel fte aan externe inhuur was er in 2021 in totaal bij het Ministerie van VWS?
Welk percentage was dit van het totaal aantal fte?
Antwoord:
Het aantal fte’s externe inhuur wordt binnen VWS niet centraal bijgehouden. Wel heeft
het ministerie in het jaarverslag opgenomen wat van de personele uitgaven is besteed
aan de inhuur van externen. Voor het gehele ministerie (inclusief uitvoeringsorganisaties)
gaat het om 24,6% inclusief de uitvoeringsorganisaties RIVM, CBG en het CIBG. Dit
is een overschrijding van de norm met 14,6%. Voor het kerndepartement is 25,4% van
de personele uitgaven toe te rekenen aan externe inhuur (zie bijlage 3: externe inhuur
in het Jaarverslag). Als gevolg van corona heeft het ministerie te maken gehad met
relatief hoge uitgaven voor externe inhuur.
Ondertekenaars
-
, -
, -
, -
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.