Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen over het Jaarverslag Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2021 (Kamerstuk 36100-XVI-1)
36 100 XVI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2021
Nr. 10 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 8 juni 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Langdurige
Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de
brief van 18 mei 2022 inzake over het Jaarverslag Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport 2021 (Kamerstuk 36 100 XVI, nr. 1)
De Ministers en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 7 juni
2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Vraag 1
Hoeveel geld heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2021 uitgegeven
aan transgenderzorg (zowel hormonale als chirurgische behandelingen)?
Antwoord:
De vergoeding van transgenderzorg vindt grotendeels plaats vanuit de Zorgverzekeringswet.
Die kosten komen niet ten laste van de begroting van het Ministerie van VWS.
Vanuit de begroting heeft VWS in 2021 wel subsidies verstrekt in het kader van de
Subsidieregeling Borstprothesen Transvrouwen. Het gaat om een totaalbedrag van € 451.940,00.
Dit betreft het totaal van de verstrekte subsidies, exclusief de kosten die VWS heeft
gemaakt voor de uitvoering van deze Subsidieregeling.
Vraag 2
Is u bekend hoeveel zorgverzekeraars in 2021 uitgaven aan transgenderzorg (zowel hormonale
als chirurgische behandelingen)?
Antwoord:
Ik heb geen zicht op het totaalbedrag dat jaarlijks aan transgenderzorg wordt besteed.
De zorg wordt gedeclareerd en geregistreerd met behulp van dbc-zorgproducten, die
zijn gebaseerd op de behandeling die iemand ontvangt, niet op diens identiteit.
Vraag 3
Hoeveel geld gaf het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de jaren
2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 uit aan transgenderzorg (graag uitsplitsen per jaar)?
Antwoord:
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1, vindt de vergoeding van transgenderzorg
grotendeels plaats vanuit de Zorgverzekeringswet. Die kosten komen niet ten laste
van de begroting van het Ministerie van VWS. Daarnaast zijn vanuit het Ministerie
van VWS echter nog verschillende subsidies en opdrachten verstrekt om de transgenderzorg
te verbeteren en toekomstbestendig te maken. Deze subsidies en opdrachten hebben onder
andere betrekking op het werk van de kwartiermaker transgenderzorg, de uitvoering
van de Subsidieregeling borstprothesen transvrouwen, het faciliteren van Genderpraatjes,
de inzet van ervaringsdeskundigheid, het opstellen van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg
Somatisch en de onderzoeken die momenteel lopen vanuit ZonMw. VWS heeft hieraan in
de jaren 2017 tot en met 2021 het volgende uitgegeven: circa € 75.000 (2017), € 40.000
(2018), € 1.100.000 (2019), € 1.250.000 (2020), € 1.000.000 (2021).
Vraag 4
Hoeveel 24/7 Spoedeisende Hulp (SEH)-posten, SEH-artsen, IC-bedden, IC-verpleegkundigen,
intensivisten, ambulances en ambulancemedewerkers had Nederland tien jaar geleden,
vijf jaar geleden en hoeveel hebben we er nu?
Antwoord:
Aantal SEH’s 24/7
2011: 99*
2017: 89
2022: 80
* Cijfers van en voor 2014 zijn niet één-op-één vergelijkbaar met cijfers na 2014
omdat de manier van uitvragen verschillend is. Er werd bijvoorbeeld minder specifiek
onderscheid gemaakt tussen 24/7 en dag/avond openstelling. Van 2012 zijn geen gegevens
bekend.
Bron: RIVM bereikbaarheidsanalyse SEH en acute verloskunde
Toelichting: De SEH-capaciteit (aantal bedden) is in de afgelopen jaren niet gedaald,
maar licht gestegen (van 1.304 in 2018 naar 1.330 in 2022).
Aantal werkzame (=geregistreerde) SEH-artsen
1-1-2012: 252
1-1-2017: 511
1-1-2022: 648, met op dit moment nog 118 in de opleiding, dus die komen de komende
jaren de arbeidsmarkt op.
Bron: navraag bij Capaciteitsorgaan
Aantal IC-bedden
Cijfers over het gemiddelde aantal IC-bedden in 2012 heb ik niet tot mijn beschikking.
In 2017 waren er volgens de gegevens, afkomstig van de jaarverslagen van Stichting
NICE (www.stichting-nice.nl), gemiddeld 1.209 IC-bedden qua materiaal en fysieke infrastructuur beschikbaar.
Op basis van het geactualiseerde Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk
Acute Zorg (LNAZ) (https://www.lnaz.nl/cms/files/211101_actualisatie_opschalingsplan_covid…), geeft het LNAZ aan hoeveel IC-bedden er landelijk beschikbaar en opgeschaald moeten
zijn. Momenteel zijn er 1.008 IC-bedden operationeel (dd. 24-05-2022). Indien nodig
kan er volgens het Opschalingsplan COVID-19 tot 1.350 IC-bedden worden opgeschaald.
Aantal werkzame IC-verpleegkundigen
2013: 5.738
2016: 5.220
2020: 4.977
Bronnen:
2013: Landelijke rapportage Ziekenhuisopleidingen 2014 van het Capaciteitsorgaan.
2016: Capaciteitsplan 2016, Deelrapport 8, FZO beroepen.
2020: persbericht van het Capaciteitsorgaan, augustus 2021 (https://capaciteitsorgaan.nl/persbericht-10-06-2021-capaciteitsorgaan-p…)
Aantal werkzame (=geregistreerde) intensivisten
Het Capaciteitsorgaan laat weten dat er op basis van gegevens van de NVIC in 2017
690 intensivisten werkzaam waren. Op dit moment zijn dat er ruim 900.
Aantal ambulances
2011: 711
2016: 780
2021: 900
Bron: Sectorkompas Ambulancezorg, Ambulancezorg Nederland (AZN)
Aantal ambulancemedewerkers
2010: 5.209 medewerkers, verdeeld over 4.761 fte
2015: 5.730 medewerkers, verdeeld over 5.202 fte
2020: 6.541 medewerkers, verdeeld over 5.871 fte
Bron: Sectorkompas Ambulancezorg, Ambulancezorg Nederland (AZN)
Vraag 5
Hoeveel huisartsen, tandartsen, medisch specialisten en klinische bedden hebben we
in Nederland per 1.000 inwoners en hoeveel hebben de overige Europese Unie (EU)-landen?
Antwoord:
De OECD rapporteert de volgende aantallen per 1000 inwoners voor de EU-landen plus
het Verenigd Koninkrijk in onderstaande tabel. Een belangrijke kanttekening daarbij
is dat internationale definities kunnen afwijken van de Nederlandse definities en
dat voor het aantal tandartsen internationaal twee definities worden gebruikt. Daarmee
zijn de cijfers niet zonder meer vergelijkbaar.
Tabel: Density per 1000 population, 2020 or nearest year (from 2018)
General practitioners
Specialist medical practitioners
Practising dentists
Dentists licensed to practice
Hospital beds
Austria
0,75
2,97
0,58
7,2
Belgium
1,17
1,95
0,76
1,11
5,6
Czech Republic
0,69
3,24
0,73
6,6
Denmark
1,81
0,72
1,43
2,6
Estonia
0,72
2,64
0,98
1,39
4,5
Finland
1,08
3,4
France
0,87
1,77
0,63
5,8
Germany
0,72
3,39
0,85
1,21
7,9
Greece
0,35
5,04
1,26
4,2
Hungary
0,46
2,74
0,73
1,08
6,9
Iceland
0,6
2,27
0,8
1,21
2,8
Ireland
0,87
1,59
0,66
2,9
Italy
0,71
3,15
0,86
1,05
3,2
Latvia
0,72
2,55
0,71
0,94
5,4
Lithuania
0,91
3,54
0,95
1,37
6,4
Netherlands
0,89
2
0,55
0,59
3,1
Norway
0,87
2,15
0,91
1,43
3,5
Poland
6,2
Portugal
2,64
2,62
1,06
3,5
Slovenia
0,6
0,72
5,8
Spain
0,92
2,49
0,82
4,4
Sweden
0,64
2,6
0,81
1,76
3
Switzerland
2,26
0,41
2,1
United Kingdom
0,77
2,68
0,54
4,6
Bron: https://stats.oecd.org/ en https://www.oecd-ilibrary.org/social-issues-migration-health/hospital-b…
Vraag 6
Wat is op dit moment de gemiddelde wachttijd voor iemand die op een behandeling wacht?
Is dit hoger of lager dan in 2020?
Antwoord:
De gemiddelde wachttijd voor de 47 behandelingen waar de NZa een uitvraag naar doet,
is momenteel 8,4 weken1. In augustus 2021 is de nieuwe wachttijdregeling ingegaan. Dit betekent dat de huidige
cijfers niet vergeleken kunnen worden met de cijfers over 2020.
Vraag 7
Hoeveel behandelingen met betrekking tot inhaalzorg zijn uiteindelijk uitgevoerd door
ziekenhuizen en hoeveel door zelfstandige klinieken? Kan hier nog vooruitgang geboekt
worden?
Antwoord:
Het is niet op individueel patiëntniveau te classificeren hoeveel uitgestelde zorg
er geleverd is omdat er per individuele patiënt niet apart bijgehouden wordt of het
gaat om uitgestelde zorg of om reguliere zorg. Wel monitort de NZa de werkvoorraad
van de ziekenhuizen. Uit de monitor «Toegankelijkheid van Zorg» van de NZa (30 mei
jl.)2 komt naar voren dat de werkvoorraad van de ziekenhuizen in april 2022 niet is afgenomen.
De productie in de ziekenhuizen ging in april 2022 richting het niveau van 2019. Dit
betekent dat het ziekenhuizen is gelukt na de laatste Covid-golf hun productie fors
op te schalen, maar dat nog geen sprake is van een echte inhaalslag. Verder blijkt
uit de monitor dat zelfstandige klinieken begin 2022 circa 30% meer patiënten hebben
gezien dan in dezelfde periode in 2019.
Om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk van de uitgestelde zorg zo snel mogelijk ingehaald
kan worden, zal de NZa extra acties inzetten op vier onderdelen van het kader uitgestelde
zorg. Het gaat om de volgende punten:
1. Versterking datapositie: De NZa bekijkt op dit moment hoe zij goed zicht kunnen blijven
houden op de werkvoorraad. Daarnaast doet de NZa een uitvraag bij de zelfstandige
klinieken om zicht te krijgen op hoeveel extra zorg zij met bestaande capaciteit zouden
kunnen leveren.
2. Goed wachttijdenmanagement: partijen in de regio moeten hierin goed samenwerken.
3. Sturing door zorgverzekeraars: om te beoordelen of zorgverzekeraars aan hun zorgplicht
voldoen, zet de NZa een onderzoek op naar de mate waarin zorgverzekeraars met hun
zorginkoop inzetten op het wegwerken van wachtlijsten in de medisch specialistische
zorg.
4. Zorgbemiddeling: samen met zorgverzekeraars en de Patiëntenfederatie Nederland zal
de mogelijkheid van zorgbemiddeling meer onder de aandacht gebracht worden bij mensen
die wachten op zorg.
Op basis van deze onderdelen kan de NZa de voortgang nog beter monitoren en zo nodig
aanvullende acties afspreken om de werkvoorraden te verlichten.
Vraag 8
Waarom rapporteert het jaarverslag niet over de administratieve lasten, regeldruk
en overhead in de zorg, terwijl het verlagen daarvan een belangrijke beleidsdoelstelling
is?
Antwoord:
Het verlagen van de administratieve lasten in de zorg is inderdaad een belangrijke
beleidsdoelstelling. Op pp. 77 en 78 van het jaarverslag rapporteren wij over het
programma [Ont]Regel de Zorg, de inzet van het kabinet op dit punt.
Vraag 9
Kan er een eenduidige definitie gegeven worden van de administratieve lasten, regeldruk
en/of overhead in de zorg? Wat is kwantitatief de ontwikkeling hiervan over de afgelopen
tien jaar?
Antwoord:
Nee, dat is niet mogelijk. Er zijn verschillende definities te geven van elk van deze
begrippen. Afhankelijk van de gekozen definitie zijn ze bovendien (deels) subjectief,
in de zin dat de ervaren regeldruk of administratieve lasten als gevolg van een specifieke
regel, afspraak of procedure kan verschillen per individu. Dit kan bijvoorbeeld afhangen
van de wijze waarop de regel is geïmplementeerd binnen de zorginstelling waar iemand
werkt, of van de mate waarin iemand thuis is in de ICT-systemen die nodig zijn voor
een bepaalde handeling. Regeldruk in de zorg is een complex en veelomvattend vraagstuk.
Om die reden is er voor zover mij bekend geen eenduidig en objectief beeld beschikbaar
van de ontwikkeling in de afgelopen tien jaar. Wel zijn er verschillende onderzoeken
die herhaaldelijk met dezelfde opzet zijn uitgevoerd. In opdracht van VWS zijn bijvoorbeeld
enkele merkbaarheidsscans uitgevoerd. In de voortgangsrapportage over het programma
[Ont]Regel de Zorg van december 2020 is de toenmalige Minister voor Medische Zorg
en Sport uitgebreid ingegaan op de uitkomsten daarvan (Kamerstuk 29 515, nr. 452). Ook private partijen hebben herhaalde onderzoeken uitgevoerd, bijvoorbeeld de Ontregelmonitor
van VvAA of de Benchmark Care van Berenschot.
Vraag 10
Welke herhaalde kwantitatieve onderzoeken naar administratieve lasten, regeldruk en
overhead worden er gedaan in de zorg en welke zouden daarvan goed te gebruiken zijn
als indicator voor beleidseffectiviteit?
Antwoord:
Voor het eerste deel van de vraag verwijzen wij naar het antwoord op vraag 9. De Minister
voor LZS komt voor de zomer met een vervolg op het programma [Ont]Regel de Zorg. Daarin
gaat zij ook in op de monitoring van de beleidseffectiviteit.
Vraag 11
Hoeveel budgetplafonds zijn het afgelopen jaar ingesteld in de wijkverpleging, geestelijke
gezondheidszorg (ggz) en in de ziekenhuizen? Was dit meer, hetzelfde of minder vergeleken
met voorgaande jaren?
Antwoord:
In de Monitor contractering medisch-specialistische zorg 2020–20213 gaat de NZa in op de vraag welk type financiële afspraak dominant is in de afspraken
met zorgverzekeraars. Het merendeel van de ziekenhuizen (circa 50%) geeft aan dat
een «omzetplafond» met zorgverzekeraars is afgesproken in 2021. Dit was circa 60%
in 2020. Het aantal «aanneemsommen» neemt toe van circa 25% in 2020 tot circa 30%
in 2021; dit kan te maken hebben met de (landelijke) afspraken over de financiële
gevolgen van de coronacrisis. Het aandeel «vrij volume» blijft gelijk (minder dan
10%) en het aandeel «niet bekend» stijgt.
Voor de ggz en wijkverpleging is bekend dat in veel contracten een omzetplafond wordt
afgesproken. De percentages zijn niet bekend.
Vraag 12
Hoe vaak zijn er behandelstops geweest op SEH’s het afgelopen jaar?
Antwoord:
Niet alle ROAZ-regio’s registreren consequent stops of hanteren dezelfde definities.
Van 4 regio’s zijn er betrouwbare, vergelijkbare data over SEH-stops (via Acuut Zorgportaal).
In de 4 regio’s zijn er in 2021 in totaal 2.961 stops geweest. De NZa heeft laten
weten dat er geen stijging gezien wordt in het aantal stops op de SEH en de duur van
de stops. Wel was er invloed van de pandemie: tijdens de lockdowns waren er minder
stops en nam de duur van de stops af.
Vraag 13
Hoeveel winst is er afgelopen jaar gemaakt in de extramurale zorg?
Antwoord:
Ik beschik niet over de precieze informatie die u vraagt. Het jaar 2021 wordt pas
later afgesloten. Het gemiddelde winstpercentage is in deze sector zeer laag. Onderstaande
tabel geeft een overzicht van het bedrijfsresultaat (de bedrijfsopbrengsten minus
de bedrijfslasten, exclusief het saldo van financiële en buitengewone baten en lasten)
van instellingen met minimaal tien werknemers in verschillende zorgsectoren in 2017,
2018 en 2019.
In de Zorgverzekeringswet en Wet langdurige zorg vallen instellingen van intramurale
zorg en delen van de extramurale zorg, zoals de medisch-specialistische zorg, onder
het verbod op winstoogmerk op grond van de Wet toelating zorginstellingen. Zij mogen
geen winst uitkeren. Het positieve resultaat dat zij boeken, kan aangewend worden
voor het aanleggen van reserves, of geherinvesteerd worden in de zorg.
Bedrijfsresultaat per sector (x € 1 miljoen)
2017
2018
2019
20201
Universitair medische centra
350
244
184
160
Algemene ziekenhuizen
547
566
559
592
Categorale ziekenhuizen
31
32
47
28
GGZ met overnachting
144
77
197
130
Gehandicaptenzorg
308
232
190
334
Jeugdzorg met overnachting
36
8
– 9
25
Maatschappelijke opvang (24-uurs)
43
55
– 4
67
Ambulante jeugdzorg
– 3
8
11
7
Verpleeg-, verzorgingshuizen, thuiszorg
504
592
546
707
Bron: CBS Statline
X Noot
1
Voorlopige cijfers.
Vraag 14
Hoeveel particulieren zorginstellingen zijn er afgelopen jaar bijgekomen?
Antwoord:
Hier hebben wij op dit moment geen inzicht in. Deze informatie is opgevraagd bij het
Landelijk Register Zorginstellingen, maar is nog niet door ons ontvangen.
Vraag 15
Hoeveel hedgefondsen zijn er op dit moment actief in de zorg?
Antwoord:
Ik heb geen overzicht van het aantal hedgefondsen dat op dit moment actief is in de
zorg. De NZa brengt wel trends en ontwikkelingen rondom concentraties in de zorg in
beeld met een analyse van al haar besluiten met betrekking tot de zorg specifieke
concentratietoets sinds 2018, maar daarbij wordt niet specifiek naar hedgefondsen
gekeken.
Vraag 16
Zijn de sociaal-economische gezondheidsverschillen toe- of afgenomen het afgelopen
jaar?
Antwoord:
De meest recente beschikbare cijfers over sociaal-economische gezondheidsverschillen
gaan tot het jaar 2020. Uit die cijfers blijkt dat mensen met een lager opleidingsniveau
gemiddeld ruim 4 jaar korter leven en bovendien ruim 14 jaar eerder te maken krijgen
met een slechter ervaren gezondheid dan hoogopgeleiden.4 Cijfers over leefstijl (o.a. roken) en gezondheidstoestand (o.a. ervaren gezondheid
en beperkingen) naar opleidingsniveau over het jaar 2021 komen in het derde en vierde
kwartaal van 2022 beschikbaar. Het algemene beeld is dat de cijfers m.b.t. gezondheidsverschillen
vrij stabiel zijn. De verschillen tussen hoger en lager opgeleiden zijn over de tijd
vrij constant en nemen niet duidelijk toe of af.
Vraag 17
Gebruikt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn of Sport of haar uitvoeringsinstanties
algoritmen bij de uitvoering van het werk? Kunt u een limitatieve lijst geven?
Antwoord:
De toepassing van algoritmen bij VWS en haar uitvoeringsorganisaties is in 2020 in
beeld gebracht ten behoeve van het rapport «Aandacht voor Algoritmes» van de Algemene
Rekenkamer (2021) (Bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 737). Het Ministerie van VWS en haar uitvoeringsinstanties maken, zoals alle overheden,
gebruik van algoritmen bij de uitvoering van het werk. Dit zijn voornamelijk relatief
eenvoudige algoritmen, zoals het geautomatiseerd versturen van antwoordbrieven.
In het kader van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinder-opvangtoeslagen (POK)
zijn er meerdere moties ingediend waarin de koppeling tussen de POK en het beleid
en de regelgeving omtrent algoritmen wordt gemaakt. Deze moties zien toe op het juridisch
kader en methoden om transparantie over de inzet van algoritmen te bevorderen.
Het Ministerie van VWS en haar uitvoeringsorganisaties zijn bij diverse interdepartementale
werkgroepen betrokken voor de normering en toezicht op algoritmen (Beleidsagenda Normering
en Toezicht Algoritmen, hierna: beleidsagenda). Deze beleidsagenda kent een breed
aantal raakvlakken met andere ontwikkelingen (zoals bijvoorbeeld EU-wetgeving, ontwikkeling
instrumentarium voor beleid/toepassing van algoritmen en de transparantie daarover).
Over de voortgang en ontwikkelingen van deze beleidsagenda wordt de Kamer apart door
de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering geïnformeerd.
Vraag 18
Zijn er op ICT-systemen en het verwerken van data binnen het ministerie en/of bij
uitvoeringsinstanties Privacy Impact Analyses (PIA) of Gegevensbeschermingeffectbeoordeling
(GEB) uitgevoerd in 2021? Kunt u deze rapportages naar de Kamer zenden?
Antwoord:
De gegevensbeschermingeffectbeoordeling wordt ook een Data Protection Impact Assessment
(DPIA) genoemd. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport maakt gebruik
van het Model DPIA Rijksdienst. Dit model is gebaseerd op de Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG). Het doel van een DPIA is om vooraf de privacyrisico’s van
een gegevensverwerking in organisaties en van systemen in kaart te brengen, zodat
maatregelen genomen kunnen worden om die risico’s te verkleinen.
Vanwege privacy risico’s van gegevensverwerking in organisaties en systemen, vertrouwelijke
gegevens en de genomen maatregelen worden de DPIA’s niet in hun geheel gedeeld. Uit
inventarisatie blijkt dat in 2021 31 DPIA’s zijn uitgevoerd. Hierbij ontvangt u een
overzicht.
CoronaCheck fieldlabs
CoronaCheck
Corona Toegangsbewijs
Long Covid onderzoek
Vaccinatieregister CIMS selecteren en oproepen
Inzage vaccinaties
EU DCC Corona toegangsbewijzen
IIVAC VIDO VIVO Vocaa
Pienter Corona PICO
CIMs ontsluiting Digital Green Certificate
Vasco
Corona KAT
Wob verzoeken Chatberichten
Wob verzoeken corona
Q-koorts en Covid-19
BI Tooling CIMS
CIMs fase VII
BRBA
Zorg in onderwijstijd
Emply werving en selectie
Vital
GLI
Passyon
Studentenmonitor
Vega
Wonen langs het spoor
Neonatale Hielprik Screening
Arend – antibiotica resistentie bacterien
IBIS Document en record mgt systeem
Risicoverevening
Bureau Opsporing en Boetes
Vraag 19
Hoeveel extern advies is er door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn of Sport
in 2021 ingewonnen?
Antwoord:
De administratieve systemen van VWS zijn – conform rijksbrede voorschriften – niet
zodanig ingericht dat deze vraag kan worden beantwoord. «Extern Advies» vormt geen
aparte uitgavencategorie binnen de administratie en kan door de complexiteit van het
systeem niet volledig en uitputtend worden opgeleverd.
Vraag 20
Wat is de verhouding fte als het gaat om externe krachten, vaste contracten en tijdelijke
contracten op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn of Sport en bij de diensten
van het ministerie?
Antwoord:
VWS als concern (exclusief Zbo’s) telde 5.736 fte in 2021. De verhouding vaste versus
tijdelijke arbeidscontracten was 6 op 1 in 2021. Externe krachten worden niet in fte
geregistreerd. Het is daardoor niet mogelijk de verhouding met externe krachten aan
te geven.
Vraag 21
Welke onderzoeken zijn extern uitgevoerd in 2021 en door wie?
Antwoord:
Op verzoek van uw Kamer wordt vanaf najaar 2015 een overzicht van alle beleidsrelevante
VWS-onderzoeken gepubliceerd op het VWS-deel van de website van de rijksoverheid (www.Rijksoverheid.nl). Conform de toezegging aan uw Kamer wordt vanaf dat moment met terugwerkende kracht
het overzicht gepubliceerd van alle beleidsrelevante onderzoeksrapporten van de concernorganisaties
en kennisinstellingen die vanaf april 2015 zijn verschenen. Omdat VWS deel uitmaakt
van de pilot Open Overheid van het Ministerie van BZK worden in het overzicht ook
alle sinds die datum verschenen rapporten van het door VWS uitgezette opdrachtonderzoek
onder ARVODI-voorwaarden opgenomen. Het totaaloverzicht wordt maandelijks achteraf
geactualiseerd.
Vraag 22
Hoeveel heeft het extern advies het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn of Sport
en/of haar diensten gekost in 2021?
Antwoord:
De administratieve systemen van VWS zijn – conform rijksbrede voorschriften – niet
zodanig ingericht dat deze vraag kan worden beantwoord. «Extern Advies» vormt geen
aparte uitgavencategorie binnen de administratie en kan door de complexiteit van het
systeem niet volledig en uitputtend worden opgeleverd.
Vraag 23
Hoe is de Chief Information Officer (CIO) bij het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn of Sport gepositioneerd?
Antwoord:
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het CIO-stelsel ingericht
conform het Besluit CIO-stelsel Rijksdienst 2021. Naast de CIO op departementaal-niveau
kennen ook de concernonderdelen en de beleidskern een eigen CIO.
De CIO is tevens directeur Informatiebeleid van VWS en is lid van de Bestuursraad
Bedrijfsvoering (BRBV). Indien nodig, heeft de CIO rechtstreeks toegang tot de Bestuursraad
van het departement.
De CIO VWS is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het CIO- stelsel van
het VWS concern. Als directeur Informatiebeleid is zij onder meer verantwoordelijk
voor het bouwen aan een duurzaam informatiestelsel voor de zorg.
Vraag 24
Hoe analyseert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn of Sport zogenaamde «burgersignalen»
die bij publieksvoorlichting binnenkomen?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS beantwoordt vragen van burgers via telefoon, mail, of webcare.
Wanneer er veel vragen binnenkomen over hetzelfde onderwerp, wordt dit aan de beleidscollega’s
doorgeven. Dit signaal kan aanleiding zijn om de informatievoorziening op www.rijksoverheid.nl over het onderwerp aan te passen of een uitlegvideo te maken.
Vraag 25
Krijgt en bespreekt u zelf deze «burgersignalen»?
Antwoord:
Wanneer er aanleiding toe is, dan worden deze signalen aan mij voorgelegd en besproken.
Vraag 26
Hoe bepaalt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn of Sport welke contacten en
afspraken van de bewindspersonen publiek worden gemaakt? Welke handreiking ligt daarvoor
bij de communicatie-afdeling?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS hanteert de uitvoeringsrichtlijn openbare agenda zoals deze
door het kabinet-Rutte III in 2017 is vastgesteld en in 2021, na onder meer gesprekken
met Open State Foundation, is geactualiseerd en door Voorlichtingsraad en SGO is vastgesteld.
Uitgangspunt is dat alle afspraken met externe partijen openbaar worden gemaakt, tenzij
de uitzonderingsgronden van de uitvoeringsrichtlijn van toepassing zijn.
Vraag 27
Welke kosten heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn of Sport gemaakt aan
juridische procedures?
Antwoord:
Naast de juridische procedures waarbij de Landsadvocaat wordt ingeschakeld (zie het
antwoord op vraag 28) kent VWS bestuursrechtelijke procedures in bezwaar en beroep
– die veel inzet vragen van de directie Wetgeving en Juridische Zaken in overleg met
de betrokken dienstonderdelen –, tuchtrechtelijke procedures waarbij de IGJ een rol
speelt en klachtprocedures. Er bestaat binnen VWS geen centraal overzicht van de kosten
die specifiek zijn toegespitst op deze juridische procedures.
Vraag 28
Wat heeft de inzet van de landsadvocaat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
of Sport gekost?
Antwoord:
In 2021 heeft het ministerie (exclusief agentschappen) € 3,5 miljoen uitgegeven aan
de Landsadvocaat.
Vraag 29
Hoeveel geld heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn of Sport uitgegeven
aan extern juridisch advies in zijn algemeenheid?
Antwoord:
In zijn algemeenheid heeft het Ministerie van VWS (exclusief agentschappen) in 2021
€ 6,5 miljoen aan extern juridisch advies uitgegeven.
Vraag 30
Waarom is nergens in het jaarverslag een integraal coronahoofdstuk te vinden, terwijl
hier vorig jaar door enkele Kamerleden om is gevraagd? Waarom is hiervoor niet gekozen?
Bent u zich ervan bewust dat daardoor de informatie is versnipperd over allerlei hoofdstukken
en er geen duidelijke aansluiting kan worden gemaakt met de bevindingen van de Algemene
Rekenkamer? Bent u bereid een integrale coronarapportage 2021 op te stellen, waarin
heel precies aansluiting wordt gezocht bij de bevindingen van de Algemene Rekenkamer?
Antwoord:
Er is vanwege de onzekerheid omtrent het coronavirus in 2020 niet besloten tot het
scheiden van de corona gerelateerde uitgaven door een apart artikel te creëren binnen
de begroting van VWS. Het is immers niet gebruikelijk om voor tijdelijke uitgaven
een nieuw artikel aan te maken. Ik ben mij er ook niet van bewust geweest dat dit
specifieke verzoek is gedaan. Er is wel telkens inzicht geboden door middel van een
tabel in de diverse begrotingsstukken toe te voegen, waar ook verwijzingen naar de
betreffende artikelen zijn opgenomen.
U kunt in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het VWS-jaarverslag cijfermatig aansluiting
vinden op de cijfers die ook de Algemene Rekenkamer gebruikt (pagina 120 van het VWS-jaarverslag
2021). Tevens is hieronder een toelichting opgenomen in categorieën die aansluit bij
het VWS jaarverslag. Uiteraard ben ik bereid, indien u meer toelichting wenst, u deze
te verstrekken. Voor een toelichting op de fouten en onzekerheden (onrechtmatigheden)
omtrent de corona gerelateerde uitgaven wil ik u ook verwijzen naar de recent verstuurde
kamerbrief (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 185) waarin eveneens een toelichting is opgenomen.
Vraag 31
Kan de Kamer via een «plus- en minanalyse» een gedetailleerde/gespecificeerde reconciliatie
ontvangen dat het verschil in de uitgaven in 2021 ten opzichte van 2019 verklaart,
aangezien deze zonder de corona-uitgaven met bij 40 procent zijn gestegen? Kan daarbij
ook worden aangeven waarom de stijging en daling heeft plaatsgevonden? Is een dergelijke
reconciliatie-analyse met een materialiteit per post vanaf 50 miljoen euro haalbaar?
En geldt dit ook voor een vergelijkbare analyse van de verplichtingen die, exclusief
de corona-effecten, gestegen zijn van 21 miljard euro in 2019 naar 25 miljard euro
in 2021? Kan de Kamer een dergelijke analyse ontvangen?
Antwoord:
In onderstaande tabel is de realisatie 2019 en 2021 opgenomen van de totale VWS-uitgaven
en vervolgens per artikel. Hieruit blijkt dat er ten opzichte van 2019 € 15 miljard
meer is gerealiseerd in 2021. Hiervan is € 8,2 miljard corona gerelateerde uitgaven
2021, waaronder uitgaven aan de GGD’en, GGD GHOR, testen voor toegang, vaccinaties,
(zelf)test- en analysecapaciteit. Deze zijn grotendeels uitgevoerd onder artikel 1
en verklaart daar de toename van € 6,8 miljard. De overige corona gerelateerde uitgaven
van € 1,4 miljard zijn verdeeld over de andere begrotingsartikelen, zoals ook is toegelicht
in bijlage 5 van het VWS-jaarverslag. Het resterende bedrag wordt hoofdzakelijk verklaart
op artikel 3 en betreffen een verhoging van de rijksbijdrage voor de Wet langdurige
zorg (Wlz) met € 5,6 miljard en de bijdrage voor de tegemoetkoming in de kosten van
kortingen (BIKK) met ca. € 390 miljoen. Vanwege de stijgende uitgaven in de Wlz en
de afspraak om geen tekort in het fonds langdurige zorg toe te staan is ten opzichte
van 2019 een grotere rijksbijdrage noodzakelijk. Voor de verplichtingen geldt dat
er sprake is van een stijging van € 13,9 miljard ten opzichte van 2019. Dit betreft
wederom met name de verplichtingen die zijn aangegaan voor de beheersing van het coronavirus
en de verhoging van de rijksbijdrage voor de Wet langdurige zorg (Wlz) en de BIKK.
Uitgaven
Art.
Omschrijving
Realisatie x € 1.000
2019
2021
Verschil uitgaven
Uitgaven
Uitgaven
Totaal VWS-begroting
18.023.470
33.112.558
15.089.088
Beleidsartikelen
1
Volksgezondheid
753.344
7.633.717
6.880.373
2
Curatieve zorg
3.112.272
3.476.461
364.189
3
Langdurige zorg en ondersteuning
6.110.787
12.186.970
6.076.183
4
Zorgbreed beleid
1.347.926
2.154.091
806.165
5
Jeugd
90.990
217.167
126.177
6
Sport en bewegen
324.147
685.680
361.533
7
Oorlogsgetroffenen en herinneringen WO II
257.151
225.204
– 31.947
8
Tegemoetkoming specifieke kosten
5.582.755
6.007.175
424.420
0
Niet-beleidsartikelen
9
Algemeen
34.922
33.426
– 1.496
10
Apparaatsuitgaven
409.176
492.661
83.485
11
Nominaal en onvoorzien
0
0
0
Verplichtingen
Art.
Omschrijving
Realisatie x € 1.000
2019
2021
Verschil verplichtingen
verplichtingen
verplichtingen
Totaal VWS-begroting
20.992.045
34.899.950
13.907.905
Beleidsartikelen
1
Volksgezondheid
879.305
6.907.739
6.028.434
2
Curatieve zorg
3.157.588
3.387.494
229.906
3
Langdurige zorg en ondersteuning
8.301.599
14.790.146
6.488.547
4
Zorgbreed beleid
1.885.243
2.152.935
267.692
5
Jeugd
110.658
206.492
95.834
6
Sport en bewegen
365.217
678.620
313.403
7
Oorlogsgetroffenen en herinneringen WO II
252.091
211.985
-40.106
8
Tegemoetkoming specifieke kosten
5.582.755
6.007.175
424.420
Niet-beleidsartikelen
9
Algemeen
46.405
25.343
– 21.062
10
Apparaatsuitgaven
411.184
532.013
120.829
11
Nominaal en onvoorzien
0
0
0
Vraag 32
«Kan de Kamer van de onderstaande zaken een specificatie op «itemniveau» ontvangen,
met een materialiteitondergrens van 10 miljoen euro per item:
• 1514,1 miljoen euro aan fouten in de verplichtingen;
• 115,5 miljoen euro aan fouten en 485,6 miljoen euro aan onzekerheden in de corona-gerelateerde
inkoop dossiers in de verplichtingen;
• 82,1 miljoen euro aan fouten in de staatssteun als onderdeel van de verplichtingen;
• 1955,1 miljoen euro aan fouten en onzekerheden in de uitgaven en ontvangsten;
• 1535,2 miljoen euro aan fouten en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid
en ordelijkheid van de uitgaven en ontvangsten;
• 787,1 miljoen euro aan fouten en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid
van afgerekende voorschotten;
• 1680,8 miljoen euro aan overschrijdingen in de verplichtingen met betrekking tot de
begrotingsartikelen 3,4,7 en 8;
• 494,2 miljoen euro aan overschrijdingen in de uitgaven op begrotingsartikel 8;
• De volledige financiele verantwoording en afrekening met betrekking tot het Landelijk
Consortium Hulpmiddelen (LCH) over 2020/2021/2022?
Kunt u hierbij denken aan het volgende, namelijk dat items met een waarde van minder
dan tien miljoen euro niet apart behoeven te worden gespecificeerd, dat onder «item»
wordt verstaan een contract, een product, een onderneming, een garantie etc., dat
de specificatie per item alle relevante details moet bevatten, namelijk de financiële
omvang van uitgave of verplichting, bedrijf/organisatie/persoon, prestatie/service/product,
gevolgd door proces en huidige status?»
Antwoord:
In onderstaand antwoord wordt per post een toelichting gegeven. De totalen sluiten
niet volledig aan vanwege de gekozen grens van € 10 miljoen.
1) € 1.514,1 miljoen aan fouten in de verplichtingen
Het betreft hier de inkopen met een beroep op dwingende spoed of directe gunning ten
aanzien van de GGD GHOR, laboratoria en aanschaf van zelftesten.
Leverancier
Financiële omvang afgerond in mln euro’s zoals hieronder separaat toegelicht
GGD GHOR
€ 851
Laboratoria
€ 200
Zelftesten
€ 439
GGD GHOR
Met de GGD GHOR zijn acht dienstverleningsovereenkomsten (DVO) gesloten, de zes DVO
groter dan € 10 miljoen worden hierna kort toegelicht. Voor alle geldt dat de overeenkomsten
beëindigd zijn per 31-12-2021. De DVO’s zijn in 2020 aangegaan en in 2021 verlengd.
De overeenkomsten voor de periode juni–december 2020 zijn op basis van dwingende spoed
tot stand gekomen. Bij de verlengingen in 2021 (januari/juli 2021 en juli/december
2021) is de onrechtmatigheid ontstaan. Mede op basis van de aanname dat er geen andere
partij in de markt was die de betreffende opdracht zou kunnen uitvoeren, is door VWS
de opdracht verlengd zonder een marktconsultatie/marktverkenning uit te voeren. Daarmee
is de aanname niet conform de aanbestedingsregels verlengd en daarmee onrechtmatig.
Contract / opdracht
Leverancier
Financiële omvang afgerond in mln euro’s
DVO Bron en contactonderzoek
GGD GHOR
€ 331
De geleverde dienst betreft het realiseren van bron- en contact-onderzoek bij de beheersing
van covid-19. Hiervoor is fte aangetrokken en zijn deze opgeleid om dit te doen conform
het Protocol bron- en contactonderzoek Covid-191 van het RIVM.
DVO Klant en Contact Centrum
GGD GHOR
€ 196
De geleverde dienst betreft het realiseren van een klantcontactcentrum, dat er toe
uitgerust is een ieder die een «corona-test» wenst te ondergaan daarbij te helpen.
DVO Vaccineren
GGD GHOR
€ 256
De geleverde dienst betreft de personele inzet van de programmalijn vaccinatie, het
faciliteren van priklocaties, het faciliteren van toeleiding naar priklocaties en
het ontwikkelen en realisatie van het registratiesysteem en koppeling naar datasystemen
van het RIVM.
DVO CoronIT
GGD GHOR
€ 36
De geleverde dienst betreft de gezamenlijke ontwikkeling, implementatie en ondersteuning
van een proces-ondersteunend ICT-systeem dat gebruikt kan worden voor de uniforme
registratie, planning en uitvoering van en de rapportage over de uit te voeren testprocessen.
DVO Corona organisatie
GGD GHOR
€ 17
De geleverde dienst betreft het realiseren van het uitvoeren van de corona maatregelen
door de landelijke GGD, bestaande uit onder andere het realiseren van coördinatie
en ondersteuning in fte, zodat de regionale GGD'en op hun taakopdracht – bestrijding
van de COVID-19 pandemie – voldoende worden ondersteund en toegerust.
DVO Landelijke teststraten
GGD GHOR
€ 15
De geleverde dienst betreft de realisatie van het Landelijk Serviceloket Testen, dit
betreft o.a. het zorgdragen dat er (XL)testlocaties en medewerkers zijn.
Laboratoria
Met drie hoogvolumelaboratoria zijn in het najaar van 2020 contracten afgesloten welke
in maart 2021 zijn verlengd met dwingende spoed. De laboratoria verzorgen de logistiek
en analyse van afgenomen pcr-testen. De verlengingen zijn onrechtmatig omdat het Ministerie
van VWS conform de Europese aanbestedingsregels tussen het najaar 2020 en het voorjaar
2021 een marktverkenning/ consultatie had moeten uitvoeren en/of een Europese aanbesteding
kunnen starten. De contracten zijn in februari 2022 beëindigd en vervangen door contracten
die wel Europees zijn aanbesteed. Het betreft hier de volgende contracten: Eurofins
(107,5 miljoen) en Synlab Belgium S.L.R. (€ 92 miljoen)
Zelftesten
De aanschaf van zelftesten is in 2021 met een beroep op dwingende spoed tot stand
gekomen. Er is achteraf geconstateerd dat het gebruik van dwingende spoed niet terecht
was. Gedurende de lockdown van de winter 2020/2021 ontstond de behoefte om te kijken
naar mogelijkheden om het onderwijs weer open te stellen. Eerst met pilots, maar die
bleken moeilijk opschaalbaar.
In februari 2021 adviseerde het OMT op basis van de uitgevoerde validatiestudies om
de markttoelating van zelftesten te stimuleren. Het deskundigenpanel Van der Zande
heeft op verzoek advies gegeven over het opschalen van het gebruik van preventief
testen binnen het onderwijs en in bedrijven. Het deskundigenpanel adviseerde om volledig
in te zetten op het gebruik van zelftesten, al dan niet onder een vorm van verbale
begeleiding.
Parallel werd besloten onderwijs veilig te heropenen onder andere door het gebruik
van zelftesten tot aan de zomervakantie 2021. Voor het onderwijs gaat het dan om circa
2,9 miljoen leerlingen/studenten en circa 0,5 miljoen personeelsleden. Er ontstond
daardoor op korte termijn een grote behoefte aan kwalitatief goede zelftesten en het
traject om met ontheffingen zelftesten aan de Nederlandse markt toe te laten was pas
net gestart.
Om snel verzekerd te zijn van kwalitatief goede antigeen zelftesten is er daarom,
vooruitlopend op de ontheffingsprocedure, half maart 2021 gegund aan de 5 partijen
waarmee VWS de raamovereenkomst antigeen sneltesten voor professionele afname had
afgesloten (13 oktober op Tenderned (TN284370)). Het betreft de zakenpartners Siemens,
Roche, Becton Dickenson, Biosynex en Benelux Medical. Bij het komen tot raamovereenkomsten
waren deze sneltesten al uitgebreid gevalideerd, waarmee VWS wist dat deze testen
kwalitatief voldeden. Bij de gunning (voor de zelftesten) is het verkrijgen van een
CE-markering of ontheffing als voorwaarde gesteld. Zonder een CE-markering of ontheffing
mogen deze testen immers niet als zelftest ingezet worden. Het gaat hier om een order
van 46,5 miljoen testen in totaal, voor iedere partij 9,3 miljoen testen.
Omdat in april 2021 bleek dat niet alle hiervoor genoemde vijf partijen tijdig een
ontheffing of CE-certificaat konden verkrijgen, terwijl er wel op korte termijn behoefte
was aan zelftesten ten behoeve van de scholen, zijn bij twee van de hiervoor genoemde
vijf partijen en nog bij een andere partij die inmiddels een ontheffing hadden extra
testen besteld. Het gaat dan om de testen van Roche, Biosynex en Acon. Omdat daarna
bleek dat er nog meer testen nodig zouden zijn, zijn de benodigde zelftesten vervolgens
bij nog twee andere partijen ingekocht aan wie inmiddels een ontheffing was verleend,
waarbij het aantal benodigde testen gelijkelijk is verdeeld onder deze twee partijen.
Na ontvangst van de eerste grote leveringen zelftesten is gestart met de voorbereidingen
voor een Europese aanbesteding. De opdracht voor de aanbesteding is definitief verstrekt
op 21 juli 2021. De aanbesteding is gepubliceerd op 16 september 2021 en begin december
2021 definitief gegund. Er zijn hierbij reguliere termijnen gevolgd.
Omdat de besmettingen in het najaar zo hoog opliepen, ook in het onderwijs, is besloten
tot een extra aankoop onder dwingende spoed van 13 miljoen zelftesten, met een levering
voor begin december 2021. De toepassing van dwingende is onzeker verklaard. Hiervoor
zijn bij alle aanbieders vanuit de aanbesteding die een rechtmatige inschrijving hadden
offerte-aanvragen gedaan en zijn gunningen uitgegaan naar 3 leveranciers die zo snel
konden leveren.
Overzicht aanschaf zelftesten:
Leverancier
Aantal Testen (opdracht)
Financiële omvang afgerond in mln euro’s
Biosynex SWISS SA
9,3 mln
€ 53
Becton Dickinson
9,3 mln
€ 13
Siemens Healthcare Nederland B.V.
9,3 mln
€ 60
Benelux Medical B.V.
9,3 mln
€ 45
Roche Diagnostics Nederland B.V.
9,3 mln
€ 51
Core Supply Group B.V.
8,0 mln
€ 31
Cor Bladt Beheer B.V.
2,5 mln
€ 18
ACON Biotech (Hangzhou) Co., Ltd.
10,6 mln
€ 26
Core Supply Group B.V.
10,32 mln
€ 30
Core Supply Group B.V.
8,9 mln
€ 26
Siemens Healthcare Nederland B.V.
10,32 mln
€ 26
AEnerG Holding B.V.
12,32 mln
€ 23
Mediphos Medical Supplies B.V.
8,32 mln
€ 27
Mediq Nederland B.V.
6,32 mln
€ 10
Totaal
€ 439
2) € 115,5 miljoen aan fouten en € 485,6 miljoen aan onzekerheden in de corona-gerelateerde
inkoop dossiers in de verplichtingen
In onderstaande tabel zijn de leveranciers opgenomen waarbij ten aanzien van de inkoopdossiers
groter dan € 10 miljoen in de controle is geconstateerd dat onder andere de dossiervorming
niet op orde was.
Leverancier
Omschrijving opdracht
Financiële omvang afgerond in mln euro’s
Moderna Spain S.L.
Inkoop van vaccins. Betreft het ontbreken van een schriftelijke bevestiging van het
Ministerie van VWS aan de leverancier voor een vaccin levering.
€ 157
Hamilton Medical Nederland B.V.
Het ter beschikking stellen van apparatuur aan laboratoria en het, via onderaannemers,
op afroep verkopen en leveren van verbruiksartikelen aan laboratoria met een minimaal
gegarandeerd volume.
€ 12
Breathomix B.V.
Het leveren van Spironoses en consumables ten behoeve van het testen op Covid-19.
€ 23
MolG3n
Aanschaf hardware en materialen ten behoeve van inzet Loop-mediated isothermal amplification
(LAMP), een techniek waarmee Covid-19 testen kunnen worden uitgevoerd.
€ 43
EWC Diagnostics Trade B.V.
Het leveren van verbruiksartikelen voor het testen op het Covid-19. Onderdeel van
de opdracht is een afnamegarantie.
€ 24
MolG3n
Het leveren van verbruiksartikelen voor het testen op Covid-19 virus. Onderdeel van
de opdracht is een afnamegarantie.
€ 10
Unie van Waterschappen
Het bemonsteren van de rioolzuiveringsinstallaties zodat de monsters geanalyseerd
kunnen worden op aanwezigheid van het SARS-CoV-2
€ 15
Loveland Events
Opdracht voor de bouw en gebruik van (X)L-testpaviljoens. Tevens mogelijk maken van
de locatie voor het zetten van vaccinaties.
€ 54
3) € 82,1 miljoen aan fouten in de staatssteun als onderdeel van de verplichtingen
Het betreft fouten die zijn toe te rekenen aan staatssteunproblematiek. Het gaat om
twee posten op twee begrotingsartikelen. Op artikel 2, gaat het om de Instellingssubsidie
Stichting Pallas € 45 miljoen. Op artikel 4 betreft het de Stichting RegioPlus Arbeidsmarkt
zorg en welzijn. Hier is geen melding gedaan in het kader van Algemene groepsvrijstellingsverordening
(AGVV) € 22,5 miljoen. De andere vijf items zijn allen kleiner dan € 10,0 mln.
4) € 1.955,1 miljoen aan fouten en onzekerheden in de uitgaven en ontvangsten
Het betreft fouten en onzekerheden op de uitgaven die zijn ontstaan als niet aangetoond
kan worden dat er een factuur is ingediend en betaald wordt conform de gemaakte afspraken
in de overeenkomsten en de levering er is.
Het betreft hier de volgende posten, die in onderstaande tabel zijn opgenomen:
Leverancier
Omschrijving per opdracht
Financiële omvang
Acht hoog volume laboratoria gecontracteerd, te weten: Stichting Saltro, P.G.L. Finance
B.V., Fenelab Consortium, How Are You Diagnostics B.V., Technisch Laboratorium Rotterdam,
Eurofins, U-Diagnostics B.V., Synlab Belgium S.L.R.
Daarnaast zijn er ook 51 micro medische laboratoria gecontracteerd. Dit zijn veelal
laboratoria die gelieerd zijn aan ziekenhuizen en GGD’en
Analyse pcr-19 testen door laboratoria. Oorzaak van de onzekerheid is dat voor de
controle op de aantallen rapportages uit Coron-IT gebruikt worden welke nog niet gevalideerd
zijn.
€ 927
Diversen, zie eerder opgenomen overzicht met leveranciers.
Aanschaf zelftesten, er is geen volledige aantoonbare aansluiting tussen overeenkomst,
levering en factuur.
€ 316
Diversen, er zijn geen individuele personen die € 10 miljoen of meer hebben ontvangen.
Uitbetaling zorgtoeslag, de onzekerheid is voornamelijk gerelateerd aan het fiscaal
partnerschap en het bankrekeningnummer waarbij het onzeker is of er teveel toeslag
is toegekend en een onzekerheid als gevolg van het gebruik van data-analyse bij de
controle.
€ 242
Stichting Open Nederland,
Intravacc
Mölgen,
Breathomix
Voorschoten verstrekt > 0,5 mln. In strijd met comptabele regelgeving.
€ 98
€ 36
€ 33
€ 24
Diversen, er zijn geen individuele bedrijven / organisaties / personen die € 10 miljoen
of meer hebben ontvangen.
Open house regeling snel- en preventief testen.
bedoeld voor het symptomatisch / preventief testen van werknemers waar thuiswerken
of 1,5 meter afstand houden niet mogelijk is.
€ 106
5) € 1.535,2 miljoen aan fouten en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid
en ordelijkheid van de uitgaven en ontvangsten
In onderstaande tabel is een toelichting opgenomen van de fouten en onzekerheden.
Leverancier
Omschrijving opdracht
Financiële omvang in mln euro’s
Diversen, Er zijn acht hoog volume laboratoria gecontracteerd, te weten: Stichting
Saltro, P.G.L. Finance B.V., Fenelab Consortium, How Are You Diagnostics B.V., Technisch
Laboratorium Rotterdam, Eurofins, U-Diagnostics B.V., Synlab Belgium S.L.R.
Daarnaast zijn er ook 51 micro medische laboratoria gecontracteerd. Dit zijn veelal
laboratoria die gelieerd zijn aan ziekenhuizen en GGD’en
Analyse pcr-19 testen door laboratoria. Oorzaak van de onzekerheid is dat voor de
controle op de aantallen rapportages uit Coron-IT gebruikt worden welke niet gevalideerd
zijn.
€ 927
Diversen, zie eerder opgenomen overzicht met leveranciers.
Aanschaf zelftesten, er is geen aantoonbare aansluiting tussen overeenkomst, levering
en factuur.
€ 316
Diversen, er zijn geen individuele bedrijven / organisaties / personen die € 10 miljoen
of meer hebben ontvangen.
Open house regeling snel- en preventief testen.
bedoeld voor het symptomatisch / preventief testen van werknemers waar thuiswerken
of 1,5 meter afstand houden niet mogelijk is.
€ 106
6) € 787,1 miljoen aan fouten en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid
van afgerekende voorschotten
In onderstaande tabel is een toelichting opgenomen van de fouten en onzekerheden van
de afgerekende voorschotten.
Leverancier
Omschrijving opdracht
Financiële omvang in mln euro’s
Diversen, er zijn geen individuele bedrijven / organisaties / personen die € 10 miljoen
of meer hebben ontvangen.
Subsidie Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuiszorg. De onzekerheid wordt veroorzaakt
doordat
er gekozen is een beoordelingsverklaring te vragen in plaats van een controleverklaring.
Dit maakt dat in mindere mate van zekerheid vastgesteld kan
worden of de verleende subsidie terecht verleend is.
€ 193
Diversen, er zijn geen individuele bedrijven / organisaties / personen die € 10 miljoen
of meer hebben ontvangen.
Afrekening subsidieregelingen in de sportsector. De controleerbaarheid van de regeling
leidt tot onzekerheid voor wat betreft de rechtmatigheid van de uitkeringen
€ 172
Stichting Publieke Gezondheid, GGD GHOR
Afrekening verstrekte voorschotten 2020. Afrekening is onzeker omdat de Stichting
over 2020 geen goedkeurende accountantsverklaring bij haar jaarrekening heeft ontvangen.
€ 167
Diversen, er zijn geen individuele personen die € 10 miljoen of meer hebben ontvangen.
Afrekening verstrekte voorschotten zorgtoeslag.
€ 140
7) € 1.680,8 miljoen aan overschrijdingen in de verplichtingen met betrekking tot
de begrotingsartikelen 3,4,7 en 8
De overschrijdingen in de verplichtingen met betrekking tot de begrotingsartikelen
3,4,7 en 8 zijn toegelicht in de memorie van toelichting bij de Slotwet. Voor de volledigheid
is deze toelichting in de onderstaande tabel toegevoegd. Vanuit de Rekenkamer zijn
deze bedragen opgenomen, omdat deze nog autorisatie van het parlement vragen. Ik vind
het belangrijk om te benadrukken dat hier geen sprake is van onrechtmatigheden.
Artikel
Omschrijving
3
De verhoging van de verplichtingen van € 852 miljoen kan voor het grootste deel worden
verklaard door het ophogen van het verplichtingenbudget op het instrument bekostiging
met totaal € 763 miljoen. Deze verhoging hangt samen met het reeds in 2021 vastleggen
van de betalingsverplichting 2022 van de Rijksbijdrage Wlz (verhoogd met € 0,7 miljard)
en de bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK, verhoging met € 62,5 miljoen). Dit
is in de Veegbrief 2021 (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 160) gemeld.
4
De verhoging van de verplichtingen van € 152 miljoen wordt verklaard door de hogere
uitgaven van € 300 miljoen en daarmee samenhangende verplichtingen voor subsidies
Sectorplanplus zoals gemeld in de Veegbrief 2021 (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 160).
7
De hogere verplichtingen van € 182 miljoen komt door een jaarlijks terugkerende inkomensoverdracht
aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het betreft de verplichting aan de Sociale
Verzekeringsbank die de uitvoering voor het Ministerie van VWS jaarlijks verzorgt
voor de uitkering en pensioenen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen WO II.
Hiertoe is eind 2021 de verplichting voor de uitvoering in 2022 aangegaan.
8
De € 494 miljoen hogere verplichtingen zijn te verklaren door de hogere uitgaven aan
de zorgtoeslag.
8) € 494,2 miljoen aan overschrijdingen in de uitgaven op begrotingsartikel
De overschrijdingen in de uitgaven met betrekking tot de begrotingsartikel 8 is toegelicht
in de memorie van toelichting bij de Slotwet. Vanuit de Rekenkamer zijn deze bedragen
opgenomen, omdat deze nog autorisatie van het parlement vragen. Ik vind het belangrijk
om te benadrukken dat hier geen sprake is van onrechtmatigheden.
Artikel
Omschrijving
8
In de Veegbrief 2021 (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 160) is op basis van inschattingen van de belastingdienst toeslagen zowel de uitgavenraming
als de ontvangstenraming voor zorgtoeslag met € 460 miljoen verhoogd. Ten opzichte
van die ramingsbijstelling blijkt de uitgavenrealisatie € 35,8 miljoen hoger te zijn
in de Slotwet.
9) De volledige financiële verantwoording en afrekening met betrekking tot het Landelijk
Consortium Hulpmiddelen (LCH)
De financiële verantwoording en afrekening van Mediq/LCH is nog niet vastgesteld.
De planning is dat dit in het 3e kwartaal 2022 zal gebeuren. Nadat dit is vastgesteld kan ik uw Kamer hierover informeren.
Vraag 33
Klopt het dat een meerjarig inzicht in de ontwikkeling en planning van medewerkers
ontbreekt? Kunt u dit aan de Kamer doen toekomen? Kunt u hierbij met terugwerkende
kracht over de periode van 2015–2021 onderscheid maken in de in- en uitstroom van
medewerkers, ziekteverzuimpercentages etc.? Kunt u hierbij onderscheid maken voor
de functies specialisten/dokters, IC- en MC-verpleegkundigen, operatieassistenten
en verpleegkundigen? Kunt u ook over dezelfde periode inzicht geven over de ontwikkeling
van de bemensbare IC-capaciteit bedden, de capaciteit aan bedden in alle ziekenhuizen
in het algemeen, het aantal bemensbare operatie kamers, inclusief de bezettingsgraad
van deze capaciteiten per jaar?
Antwoord:
Er is een zowel een meerjarig inzicht in de ontwikkeling als de planning van medewerkers.
Beide zijn echter niet opgenomen in het jaarverslag. Via het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt
Zorg en Welzijn (AZW) wordt al jarenlang veel informatie verzameld over de arbeidsmarkt
in de sector Zorg en Welzijn. Hiermee is er een uitgebreid meerjarig inzicht in onder
andere de ontwikkeling van het aantal werknemers, fte, in- en uitstroom in de sector,
ziekteverzuim, in- en uitstroom in de opleidingen. Deze informatie is te vinden op
www.azwstatline.cbs.nl
In onderstaande tabel is het aantal werknemers, in- en uitstroom en het ziekteverzuim
weergegeven in de periode 2015–2021.
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Werknemers1
1.144.900
1.147.400
1.170.900
1.202.800
1.245.900
1.279.100
1.300.000
Instroom2
115.870
120.770
135.820
146.700
156.780
148.390
149.080
Uitstroom2
131.220
118.530
112.430
114.720
113.190
114.790
127.820
Ziekteverzuim3
5,0%
5,1%
5,3%
5,7%
5,7%
6,4%
6,8%
Bron: AZW Statline.
X Noot
1
Peildatum voor het aantal werknemers is 4e kwartaal 2021. Het gaat om seizoensgecorrigeerde aantallen.
X Noot
2
De in- en uitstroom betreft de in- en uitstroom in het 4e kwartaal van elk jaar t.o.v. het 4e kwartaal het jaar daarvoor.
X Noot
3
Het verzuim is het gemiddelde verzuim in een jaar.
Er zijn geen specifieke cijfers over verpleegkundigen en MC-verpleegkundigen. Wel
is er meer bekend over het aantal artsen, IC-verpleegkundigen en operatieassistenten:
– Artsen (inclusief basisartsen):
o 69.482 registraties in het BIG-register in 2018 (bron: BIG register)
o 78.318 registraties in het BIG-register in 2022 (bron: BIG register)
– Geregistreerde artsen met een erkende specialistische vervolgopleiding of een profielopleiding:
o 44.593 registraties bij de RGS in 2016 (bron: RGS)
o 49.416 registraties bij de RGS in 2020 (bron: RGS)
– Medisch specialisten:
o Instroom in het RGS, 2017–2021: 5.968 (bron: RGS)
o Uitstroom uit het RGS, 2017–2021: 3.173 (bron: RGS)
– IC-verpleegkundigen:
o 4.977 IC-verpleegkundigen eind 2020 (bron: PERSBERICHT 26-08-2021 (aangepast); Capaciteitsorgaan publiceert cijfers over aantallen
IC-verpleegkundigen, Anesthesiemedewerkers en Operatieassistenten per 1-1-2021. – Capaciteitsorgaan).
o 5.220 IC-verpleegkundigen in 2016 (bron: Capaciteitsplan 2016, Deelrapport 8, FZO
beroepen)
– Operatieassistenten:
o 5.172 operatieassistenten in 2016 ((bron: Capaciteitsplan 2016, Deelrapport 8, FZO
beroepen)
o 5.156 operatieassistenten in 2020 (bron: Capaciteitsplan 2020–2023, Deelrapport 8,
FZO-beroepen & Ambulanceverpleegkundigen)
Wat de planning van medewerkers betreft bevat AZW ook een jaarlijkse arbeidsmarktprognose.
Deze geeft inzicht geeft in verwachte tekorten op de arbeidsmarkt in de komende tien
jaar voor specifieke beroepen in de sector Zorg en Welzijn. De resultaten van de prognose
zijn te vinden op www.prognosemodelzw.nl. Het Capaciteitsorgaan adviseert aan de overheid en het veld over de jaarlijkse instroom
in erkende medische en tandheelkundige vervolgopleidingen, alsmede voor enkele beroepen
in de ggz, medisch ondersteunende beroepen en specialistisch verpleegkundigen. Daarnaast
adviseert het Capaciteitsorgaan ook over de instroom in enkele initiële opleidingen,
zoals geneeskunde en tandheelkunde. Van al deze opleidingen geeft het Capaciteitsorgaan
aan, wat de benodigde jaarlijkse instroom zou moeten zijn om aan de zorgvraag op langere
termijn te kunnen (blijven) voldoen. De ramingen van het Capaciteitsorgaan verschijnen
voor de meeste opleidingen elke drie jaar, voor enkele kortere opleidingen elke twee
jaar. De opleidende partijen weten zodoende over een reeks van jaren waar zij aan
toe zijn en wat van hen wordt verwacht.
Wat betreft IC-capaciteit wordt in onderstaande tabel het gemiddeld aantal geaccrediteerde
IC-bedden in de ziekenhuizen voor de jaren 2015–2018 weergegeven. Deze gegevens zijn
afkomstig van de jaarverslagen van Stichting NICE (www.stichting-nice.nl).
Jaar
Aantal IC-bedden (NICE)
2015
1.210
2016
1.191
2017
1.209
2018
1.208
Op basis van informatie uit visitatierapporten van de Nederlandse Vereniging voor
Intensive Care (NVIC) en uit jaarverslagen en andere publicaties van ziekenhuizen
is door LNAZ vastgesteld dat er aan het begin van 2020 voor de coronapandemie in Nederland
1150 IC-bedden qua materieel en fysieke infrastructuur beschikbaar waren (Opschalingsplan
Covid-19, LNAZ). De beschikbaarheid en inzet van IC-bedden is afhankelijk van de beschikbaarheid
van zorgprofessionals en de doorgang van de noodzakelijke reguliere zorg.
Verder waren er in 2015 42.600 ziekenhuisbedden en in 2018 waren dit er 39.900. Dit
kerncijfer betreft het aantal bedden in universitaire ziekenhuizen, algemene ziekenhuizen,
categorale ziekenhuizen en revalidatiecentra. Dit is inclusief wiegen voor gezonde
zuigelingen en IC-bedden. Bedden op de afdeling psychiatrie (PAAZ/PUK) zijn niet meegeteld.
Bedden in zelfstandige behandel centra, voor zover niet onderdeel van een ziekenhuisconcern,
zijn ook niet meegeteld. (bron: De Staat van Volksgezondheid en Zorg).
Tot slot zijn mij geen cijfers bekend over het aantal operatiekamers of gegevens over
de bezettingsgraad van de genoemde capaciteiten.
Vraag 34
Is het zo dat de apparaatsuitgaven van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, zoals vermeld in tabel 16,17 en 18, vanaf 2017 een zeer significante stijging
laten zien? Klopt het dat de kosten voor het departement met 53 procent naar 493 miljoen
euro zijn gestegen en de kosten voor de agentschappen, met name door het RIVM, met
67 procent naar 77 miljoen euro? Klopt het dat deze stijgingen al voor de coronacrisis
waren ingezet?
Wat zijn de genormaliseerde uitgavenniveaus voor de apparaatskosten? Met andere woorden,
wat is de projectgebonden dan wel corona-gelieerde component in de uitgaven? Hoe beoordeelt
u of de extreme uitgavenstijgingen gefundeerd zijn en welke output daar tegenover
staat?
Antwoord:
Er is, zoals de tabellen 16 t/m 18 van het Jaarverslag laten zien, inderdaad sprake
van een stijging van de apparaatskosten tussen 2017 en 2021. De apparaatskosten voor
het kerndepartement, de inspectiediensten en Raden laten in deze periode een stijging
zien van 53%. De apparaatskosten van de drie onder eigenaarschap van VWS vallende
agentschappen laten in dezelfde periode een stijging zien van per saldo 68% tot ca.
€ 774 mln. In absolute bedragen is de stijging bij het RIVM het grootste (+ € 257 mln.).
Er is sprake van een jaarlijkse stijging over deze periode, al is het grootste deel
van de stijging met name in de corona-jaren 2020 en 2021 gerealiseerd.
De uitgavenniveaus zonder corona-gerelateerde uitgaven voor de apparaatskosten zijn
niet zonder meer uit de administratie te herleiden. Binnen VWS is sprake van een aantal
specifieke corona-gerelateerde dienstonderdelen, waarvan de apparaatskosten rechtstreeks
aan corona toegerekend kunnen worden. Zo is er budget beschikbaar gesteld voor de
personele invulling bij Dienst Testen. Daarnaast zijn noodzakelijke uitgaven gedaan
voor de ontwikkeling van digitale oplossingen (zoals apps) en in het kader van de
openbaarmaking / afhandeling WOB-verzoeken heeft inhuur plaatsgevonden. Verder is
extra communicatie-inzet gedaan en is personeel ingezet ter voorbereiding van een
parlementaire enquête. Ook is uit de opdrachtverlening aan agentschappen specifieke
corona-opdrachten te achterhalen. Maar voor de overige dienstonderdelen is geen systematisch
onderbouwing aanwezig van de inzet ten behoeve van corona, door bijvoorbeeld een tijdschrijfsysteem.
Voor projectgebonden uitgaven is de wijze van opdrachtverlening bepalend of deze uitgaven
als apparaatsuitgaven, dan wel als programma-uitgaven worden geadministreerd. De personele
uitgaven leiden tot het beleid van het Ministerie van VWS.
De onderbouwing van de uitgaven en de controle op de daadwerkelijke geleverde prestaties
m.b.t. de uitgaven wordt volgens de geldende comptabele regelgeving door VWS geadministreerd.
Hierop wordt in het kader van de jaarrekeningcontrole door de Auditdienst Rijk en
de Algemene Rekenkamer een controle/audit gedaan.
Vraag 35
Klopt het dat de inhuur van externen in de afgelopen jaren zeer sterk is gestegen
bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kunt u uitleggen waarom
de uitgave van 13 miljoen euro aan financiën, administratie en accountancy voldoende
is, gezien de enorme problemen in het financieel beheer? Hoe wordt de output van de
inhuur van externen in zijn algemeenheid gemeten?
Antwoord:
Ja, de inhuur van externen is toegenomen in het afgelopen jaar. Dit wordt met name
verklaard door de werkzaamheden die binnen het Ministerie van VWS en de uitvoeringsdiensten
in het kader van de beheersing van het coronavirus zijn opgepakt. Het betreft externe
inhuur binnen de directies Communicatie, PDC-19, de dienst Testen, de inhuur van WOB-juristen
om te voldoen aan de vele wob-verzoeken, de inhuur voor digitale ondersteuning voor
het coronabeleid en de communicatie rondom het coronavirus. Vanuit de uitvoering was
er ook sprake van extra inhuur, bijvoorbeeld voor DUS-I voor de uitvoering van subsidieregelingen.
Zowel het aantal regelingen was door corona groter, waarvoor vanwege de verwachte
tijdelijke aard is ingehuurd, maar ook de ontwikkeling van het subsidieplatform vroeg
nog inzet van inhuur van externen. De externe inhuur wordt in de financiële administratie
vastgelegd. Er is in 2021 geïnvesteerd in de financiële functie binnen het Ministerie
van VWS met 20 fte, waarvan 16 fte in vaste dienst zijn getreden. De € 13 miljoen
betreft externe inhuur toegekend aan deze categorie voor het gehele Ministerie van
VWS.
Vraag 36
Waarom is die stijging van uitgaven aan het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (zie
tabel 15) zo groot ten opzichte van voorgaande jaren en was dit in voorgaande jaren
zo laag?
Antwoord:
In tabel 15 zijn abusievelijk niet de correcte cijfers voor eerdere jaren (2018 t/m
2020) opgenomen. Conform het Jaarverslag 2020 was de realisatie voor 2020 t.b.v. het
Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) € 5,071 mln. Deze loopt in 2021 terug naar € 4,374 mln.
Dus in plaats van de stijging t.o.v. eerdere jaren is sprake van een daling met ca.
€ 0,7 mln. ten opzichte van 2020. Het betreft hier een bijdrage van lidstaat Nederland
in de huisvestingskosten van het EMA.
Vraag 37
Kunt u de stijging van de uitgaven omtrent de zorgtoeslag specificeren?
Antwoord:
De raming van de uitgaven zorgtoeslag in de VWS-begroting is gebaseerd op inschattingen
van het CPB. Het CPB heeft een model waarin de inkomensverdeling van Nederland wordt
voorspeld. Op basis daarvan schat het CPB in hoeveel recht op zorgtoeslag huishoudens
hebben. De feitelijk uitgekeerde zorgtoeslag komt om een aantal redenen hoger uit
dan de raming in de begroting:
• De zorgtoeslag wordt uitgekeerd als voorschot. Achteraf wordt bezien of het inkomen
van een huishouden hoger of lager is uitgekomen. Bij afwijkingen leidt dat tot een
nabetaling of een terugvordering. Nabetalingen leiden tot hogere uitgaven. Terugvorderingen
leiden tot ontvangsten. In de begroting is geen raming verwerkt van de nabetalingen
en terugvorderingen. In het jaarverslag worden die nabetalingen en terugvorderingen
wel meegenomen. Daarom worden in het jaarverslag zowel hogere uitgaven als (hogere)
ontvangsten gemeld.
• De geraamde uitgaven zorgtoeslag is gebaseerd op de in september 2020 geraamde standaardpremie
(€ 1.700). De uitgekeerde zorgtoeslag is gebaseerd op de standaardpremie die is vastgesteld
nadat verzekeraars hun premie hebben bepaald (€ 1.705). Hierdoor wordt de uitgekeerde
zorgtoeslag hoger dan geraamd. Macro leidt dit tot € 30 miljoen hogere uitgaven zorgtoeslag.
• De gerealiseerde inkomensverdeling wijkt af van de door het CPB geraamde inkomensverdeling.
Hoe groot dit effect is, is onbekend.
De stijging van de zorgtoeslag van 2020 op 2021 heeft als belangrijkste reden de stijging
van de zorgpremie.
Vraag 38
Klopt het dat het RIVM haar apparaatskosten heeft zien stijgen van 355 miljoen euro
in 2017 naar 612 miljoen euro in 2021? Wat is de extra output van het RIVM geweest?
Hoe meet u dat en hoe ziet de genormaliseerde kostenontwikkeling van het RIVM eruit?
Kunt u een toelichting geven over hoe het kan dat ondanks de enorme stijging van omzet
en uitgaven van het RIVM, de operationele kasstroom in 2021 negatief is door een forse
mutatie in het werkkapitaal?
Antwoord:
Naast een groei in het aantal opdrachten en programma’s afgelopen jaren (o.a. stikstof,
pfas) is de belangrijkste reden voor de recente groei van het RIVM de toename van
het opdrachtenpakket (en dus inzet mensen en middelen) als gevolg van de bestrijding
van COVID-19 (onderzoeksprogramma COVID-19, COVID-19 vaccinatieprogramma en de aankoop
van medicijnen). Dit heeft vanaf Q1 2020 gezorgd voor een groei in opdrachten. Voor
deze opdrachten zijn afspraken gemaakt over de output en is een tarief afgesproken.
De kostenontwikkeling kan hierdoor gemeten worden. Tezamen met de indicatoren uit
de jaarrekening is voor VWS af te lezen hoe het RIVM heeft gepresteerd en is dit ook
met de eigenaar VWS besproken.
Het coronavirus heeft een dusdanig majeure impact gehad op Nederland en het RIVM dat
het niet eenvoudig is aan te geven wat een genormaliseerde kostenontwikkeling van
het RIVM zou zijn. Kijkend naar de uurtarieven zie je een indexatie die vergelijkbaar
is met afgelopen jaren.
De sterke stijging van de operationele kasstroom ten opzichte van de begroting 2021
wordt veroorzaakt door de toename van het opdrachtenpakket als gevolg van de bestrijding
van COVID-19 (onderzoeksprogramma COVID-19, COVID-19 vaccinatieprogramma en de aankoop
van medicijnen). De negatieve operationele kasstroom wordt veroorzaakt door een mutatie
in het werkkapitaal. Deze mutatie komt voort uit het uitvoeren van een kassiersfunctie
voor VWS inzake de betalingen van declaraties van pandemielabs en GGD’en voor het
verrichten van COVID-19 testen voor huisartsen en zorginstellingen en uit het aanleggen
van voorraden vaccins voor o.a. inhaalcampagnes waaronder HPV. De omzet en kosten
worden verantwoord op het moment van uitleveren.
Vraag 39
Waar zijn de resterende garanties voor testmaterialen (er zijn voor 137 miljoen euro
aan garanties verleend en voor 274 miljoen euro aan garanties vervallen), uitgesplitst
naar toekenning per verkrijger? Hoe is tot en met april 2022 de ontwikkeling van deze
garanties geweest?
Antwoord:
De resterende, openstaande garanties over het jaar 2021 bedragen € 74,8 miljoen, waarvan
€ 71,2 miljoen voor testmaterialen en bijna € 3,6 miljoen voor hoogvolume laboratoria.
Zie ook de onderstaande tabel. Tot en met april 2022 is € 10,3 miljoen betaald aan
nog openstaande garanties. De garanties van de hoogvolume laboratoria zijn inmiddels
komen te vervallen (€ 3,6 miljoen), omdat er meer testen waren uitgevoerd dan de afgesproken
garantiegrens.
In de nieuwe overeenkomsten zijn geen garanties meer opgenomen voor de hoogvolume
laboratoria. Ditzelfde geldt voor de NAAT-2 contracten.
In miljoenen euro’s
HV labs
€ 3,6
Testmaterialen
€ 71,2
Totaal uit jaarverslag 2021
€ 74,8
Vraag 40
Kunt u aangeven welke vijf onderzoeken uit de opsomming van afgeronde evaluatie- en
overige onderzoeken (zie bijlage 2 van het Jaarverslag) de grootste impact op de zorg
hebben gehad en op welke wijze deze impact is gemeten?
Antwoord:
Alle onderzoeken bevatten belangrijke leerlessen met impact op de beleidsvorming en
-uitvoering. Gezien de verscheidenheid van de onderzoeken is een selectie naar de
grootste impact niet te maken. In het kader van de ontwikkeling van de Strategische
Evaluatieagenda (SEA) van VWS zijn wel een aantal belangrijke thema’s voor houdbare
zorg geaccentueerd. Dit heeft geleid tot de volgende prioriteitstelling voor de SEA
2022–2024: 1) Preventie, gezondheid en aanpak COVID-19, 2) Organisatie, regie en vernieuwing
zorg, 3) Ouderenzorg en 4) Jeugdzorg. Een andere belangrijke ontwikkeling is dat de
aandacht voor evalueren steeds eerder in het beleidsproces van VWS komt te liggen.
Dit blijkt onder andere uit verschillende ex ante en ex durante onderzoeken die de
afgelopen periode zijn uitgevoerd. Dit verstevigt het evalueren als onderdeel van
de beleidscyclus en biedt de mogelijkheid om de beleidsimpact goed te volgen en waar
nodig tussentijds bij te sturen. In zowel de taakopdrachten die aan de Kamer worden
aangeboden voor aanvang van de beleidsevaluaties als eindrapportages wordt per evaluatie
de onderzoeksmethodologie beschreven.
Vraag 41
Kunt u uitvoeriger dan in het Jaarverslag staat de bereikte resultaten, in kwantitatieve
termen en -analyses, toelichten met betrekking tot de aanpak van dakloosheid?
Antwoord:
Voor een uitgebreide omschrijving van de bereikte resultaten verwijs ik u naar de
(Kamerstuk 25 295, nr. 126) van 18 december 2020. Hierin staat toegelicht dat volgens het Centraal Bureau voor
Statistiek (CBS) het aantal dakloze mensen de afgelopen jaren daalde van ruim 39.000
in 2018, tot 36.000 in 2020 en vervolgens tot 32.000 in 2021. Als bijlage bij deze
brief is de rapportage over het eerste half jaar van 2021 van de Monitor dak- en thuisloosheid
opgenomen. Hierin wordt onder andere ingegaan op resultaten met betrekking tot de
verblijfsduur in de maatschappelijke opvang, realisatie van extra woonplekken en de
ombouw van traditionele slaapzalen. Uitvoeriger informatie dan in deze monitor wordt
gepresenteerd, is niet voorhanden.
Vraag 42
Waarom wordt in het Jaarverslag, in vergelijking met het rapport van de Algemene Rekenkamer,
zo weinig aandacht geschonken aan de thema’s Gecombineerde Leefstijl Interventie (GLI)
en zoönose?
Antwoord:
Het Jaarverslag en het rapport van de Algemene Rekenkamer dienen beide verschillende
doelen. Het Jaarverslag is een weergave op hoofdlijnen van de beleidsprioriteiten
en hun resultaten in 2021.
Over de ontwikkelingen met betrekking tot de implementatie van de GLI informeer ik
u nader in mijn voortgangsbrief over het programma «preventie in het zorgstelsel»,
die ik u voor het zomerreces zal doen toekomen.
Ten aanzien van zoönosen is in 2021 gestart met het versterken van het zoönosenbeleid,
onder meer door het instellen van een expertgroep die de Ministers van LNV en VWS
hierop adviseerde. Het resultaat van dit versterkingstraject wordt in de vorm van
een Nationaal actieplan voor de zomer van 2022 aan uw Kamer opgeleverd, en is een
onderdeel van de beleidsagenda Pandemische paraatheid.
Vraag 43
Hoeveel patiëntenstops zijn er geweest in de wijkverpleging afgelopen jaar?
Antwoord:
Uit de Monitor contractering wijkverpleging 2022 van de NZa blijkt dat van de geënquêteerde
aanbieders 23% in 2021 op een bepaald moment in het jaar een cliëntenstop heeft afgegeven
vanwege onvoldoende personeel en/of het (bijna) bereiken van het omzetplafond.
Vraag 44
Kunt u aangeven wat de betrokkenheid is geweest van de Minister van Financiën bij
de begroting en het vaststellen van het jaarverslag van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over 2021?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS is zelf verantwoordelijk voor het opstellen van de relevante
begrotingsstukken, zowel ten aanzien van de begroting als bij het jaarverslag. Het
Ministerie van Financiën is betrokken door middel van de rijksbegrotingsvoorschriften
die zij vaststellen en waarin richtlijnen zijn opgenomen waar de begrotingsstukken
aan moeten voldoen. Daarnaast worden de ramingen en realisatie zoals opgenomen in
de begroting en het jaarverslag afgestemd en vastgesteld in overleg met het Ministerie
van Financiën en vervolgens vastgesteld in de ministerraad. Tot slot lezen zij ook
mee met de beleidsagenda en het beleidsverslag waarin de belangrijke prioriteiten
worden opgenomen en wordt gereflecteerd op het beleid van het departement.
Omdat het Ministerie van Financiën ook de taak heeft om het financieel beheer bij
het Rijk te bevorderen is er het afgelopen jaar veelvuldig contact geweest over de
aanpak van het programma «Verbetering financieel beheer VWS». Daarbij heeft het Ministerie
van Financiën adviezen gegeven. Tevens heeft er specifieke afstemming plaatsgevonden
over de garantieregelingen (en toetsingskaders), aanvragen voor ontheffingen van bankgaranties
cf. de regelgeving en is er contact geweest over de verantwoording rond de zorgbonus
en over de GGD GHOR en voortzetting van hun taken in 2022 en is een medewerker van
Financiën in 2021 tijdelijk gedetacheerd bij VWS om te helpen met de aanpak voor het
materieel beheer.
Vraag 45
Kunt u toelichten hoe het amendement over structurele financiering van organisatie
Zonder Stempel (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 59) is uitgevoerd en met welk resultaat?
Antwoord:
Dit amendement beoogde ervoor te zorgen dat de recent opgebouwde infrastructuur van
de organisatie «Zonder Stempel» kan worden uitgebouwd en de groep LHBTI’s met een
beperking ook de komende jaren kan worden ondersteund.
Het amendement is conform dit doel uitgevoerd. De bestaande organisatie «Zonder stempel»,
een samenwerkingsverband van COC, LFB en Vilans, is gecontinueerd. De activiteiten
van Zonder Stempel betreffen het werven, onderhouden, faciliteren, ondersteunen, coachen,
trainen, aansturen en de empowerment van een netwerk van ambassadeurs. De ambassadeurs
zijn vaak ervaringsdeskundigen en zijn allen op hun eigen manier betrokken bij de
doelgroep. Zij werken in duo’s bestaande uit een persoon met en een persoon zonder
verstandelijke beperking. Als resultaat daarvan kunnen LHBTI’s met een (lichte) verstandelijke
beperking worden ondersteund en treffen zij elkaar op ontmoetingsbijeenkomsten die
door Zonder Stempel worden gefaciliteerd en begeleid.
Vraag 46
Kunt u toelichten hoe het amendement over middelen voor programma's en campagnes voor
mensen die willen stoppen met roken (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 70) is uitgevoerd en met welk resultaat?
Antwoord:
Van de middelen die met het amendement (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 70) zijn vrijgemaakt, is 1 miljoen euro ingezet om programma's en campagnes voor mensen
die willen stoppen met roken op peil te houden. Voor de website Ikstopnu.nl en de
Stoplijn is 0,3 miljoen euro gebruikt om de reguliere inzet te handhaven en ook het
bereik te vergroten. Het bereik samen was in 2021 bijna 1 miljoen unieke bezoekers
en zijn er circa 3500 vragen beantwoord. Er is verder 0,5 miljoen euro extra vrijgemaakt
voor de stoppen-met-rokencampagne PUUR rookvrij. Na de eerste twee campagneflights
was ongeveer de helft van de rokers bekend met de merk «PUUR». Het aandeel rokers
dat vertrouwen heeft in eigen kunnen om te stoppen met roken is gestegen en rokers
hebben vaker hulp gevraagd aan anderen. Ook kon 0,1 miljoen euro extra worden ingezet
op de campagne Stoptober. In 2021 hebben meer dan 50.000 rokers aan Stoptober deelgenomen.
Tot slot is 0,1 miljoen euro ingezet om de Smokefree challenge te kunnen blijven uitvoeren.
Met dit programma worden schoolklassen uit het voortgezet onderwijs uitgedaagd om
met de hele klas een half jaar niet te (beginnen met) roken.5
Vraag 47
Kunt u toelichten hoe het amendement over middelen t.b.v. slachtoffers van vrouwelijke
genitale verminking (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 65) is uitgevoerd en met welk resultaat?
Antwoord:
Indieners van het amendement beogen met het vrijmaken van de middelen een pilot te
laten starten waarbij de slachtoffers van genitale verminking gecompenseerd worden
voor het eigen risico in het geval zijn een hersteloperatie uit het basispakket vergoed
krijgen. Die pilot zou een looptijd van een jaar krijgen en moeten laten zien of deze
compensatie een drempel wegneemt om hulp te zoeken. Sinds de indiening van het amendement
is verkend op welke wijze een juiste uitvoering kan worden gegeven aan het amendement.
Hierbij komen enkele uitvoeringsproblemen naar voren. Momenteel wordt bezien op welke
wijze deze weggenomen of beperkt kunnen worden. Voorafgaand aan het commissiedebat
van 29 juni over de Zorgverzekeringswet/Eigen bijdragen in de zorg zal ik nader ingaan
op de wijze waarop het amendement kan worden uitgevoerd.
Vraag 48
Kunt u toelichten hoe het amendement over middelen voor Roze 50+-ambassadeurs (Kamerstuk
35 570 XVI, nr. 57) is uitgevoerd en met welk resultaat?
Antwoord:
Met dit amendement werd beoogd de positie van LHTBI-ouderen in een zorginstelling
te ondersteunen en werd de verwachting uitgesproken dat de Roze 50+-ambassadeurs voor
2021 voldoende konden worden ondersteund om hun werk volledig voort te zetten.
Het amendement is conform dit doel uitgevoerd. Roze 50+ beschikt over een groot netwerk
van ambassadeurs, dat in 2021 in stand is gebleven. Zij houden zich bezig met het
bereiken en enthousiasmeren van zoveel mogelijk zorginstellingen teneinde deze te
overtuigen van het nut en de noodzaak van de Roze Loper. Het ambassadeursnetwerk wordt
hiervoor regelmatig geschoold/getraind over de Roze Loper en de begeleiding van het
traject naar een Roze Loper Certificaat toe. Door de ambassadeurs en professionals
van Roze 50+ wordt regelmatig voorlichting aan zorg- en welzijnsorganisaties gegeven
over de Roze Loper en over de noodzaak van aandacht voor seksuele- en genderdiversiteit.
Vraag 49
Kunt u toelichten hoe het amendement over middelen voor de Mantelzorglijn (Kamerstuk
35 570 XVI, nr. 58) is uitgevoerd en met welk resultaat?
Antwoord:
Met het amendement Bergkamp (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 58) is de Mantelzorglijn gedurende één kalenderjaar extra ondersteund.
De Mantelzorglijn voorziet in specialisten die mantelzorgers of professionals verder kunnen helpen met vragen die zij hebben aangaande mantelzorg. De medewerkers
hebben specialistische kennis bijvoorbeeld op mantelzorg & wonen, pgb, Wlz, Wmo of
vertegenwoordiging. Mantelzorgers kunnen met de aanwezige kennis en expertise advies
krijgen «over alle beleidsterreinen heen».
De Mantelzorglijn biedt informatie, advies, luisterend oor of gerichte verwijzing
en juridisch advies biedt ondersteuning bij complexe juridische vraagstukken, bemiddeling
of bezwaar.
De extra ondersteuning vanuit het amendement bestaat uit meer personele inzet bij
de mantelzorglijn en uit een aantal aanvullende zaken zoals de mogelijkheid in specifieke
gevallen extra expertise in te huren en ten behoeve van communicatie en productontwikkeling.
De personele inzet is een totaal van 2,4 fte ondersteuning aan de Mantelzorglijn en
voor juridisch advies. De extra financiering vanuit de het amendement eindigt per
30 juni 2022.
Sinds de uitbraak van corona is de Mantelzorglijn goed gevonden en steeg het aantal
mensen dat contact zocht. Te denken valt aan vragen over uitgevallen zorg, vragen
bij de coronaregels voor mantelzorgers, testen en vaccineren, gebruik beschermende
materialen in mantelzorgsituaties, avondklok etc.
Tabel: aantallen contactmomenten met Mantelzorglijn/JA
Jaartal
Aantal contactmomenten met Mantelzorglijn
2016
4.306
2017
3.528
2018
3.371
2019
3.760
2020
6.249
2021
6.398
Vraag 50
Kunt u toelichten hoe het amendement over middelen voor verschillende vormen van mantelzorgondersteuning
(Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 69) is uitgevoerd en met welk resultaat?
Antwoord:
Tijdens de VWS begrotingsbehandeling van 2021 is een amendement ingediend waarmee
10 miljoen euro vrij is gemaakt voor de verdere ondersteuning van mantelzorgers en
mensen met dementie in Nederland. De vormen van ondersteuning waarop inzet met deze
middelen moest worden gepleegd waren het opstellen en onderzoeken van een mantelzorgpaspoort,
het landelijk uitrollen van de mantelzorgtest en tot slot het opzetten van meer ontmoetingscentra
voor mensen met dementie en hun mantelzorgers. Om deze middelen effectief te besteden
en betrokken partijen meer tijd te geven om te komen tot goede besteding, is ervoor
gekozen om de helft van deze middelen (5 miljoen) door te schuiven naar 2022.
• Met de nationale dementiestrategie zetten we ons als Ministerie van VWS, samen met
alle betrokken partners in voor mensen met dementie. Een onderdeel van deze strategie
is de doelstelling «mensen met dementie tellen mee». Van de in 2022 beschikbare middelen
is daarom circa € 2 miljoen besteed aan een ZonMw-programma om te komen tot versterking
van het aanbod voor thuiswonende mensen met dementie.
• Daarnaast wordt er op verschillende manieren geïnvesteerd in een beter toegankelijk
en passender aanbod voor mantelzorgers. In 75 pilots zijn gemeenten aan de slag gegaan
om de toegang tot mantelzorgvoorzieningen te verbeteren, bijvoorbeeld door de toegang
meer te stroomlijnen of te experimenteren met een mantelzorgverklaring (mantelzorgpaspoort).
Een adviesteam ondersteunt deze pilot-gemeenten met het opstellen van plannen en het
doorvoeren van verbeteringen. Ervaringen worden breed gedeeld en geëvalueerd zodat
ook andere gemeenten hiervan kunnen leren.
• Tot slot is geïnvesteerd in de landelijke uitrol van de mantelzorgtest, waarbij mantelzorgers
snel en laagdrempelig worden doorgeleid naar ondersteuning bij hen in de buurt. Via
Mantelzorgtest.nl krijgen mantelzorgers inzicht in de taken die hen zwaar vallen of
energie geven. Daarna worden ze doorverwezen naar passende hulp. De ambitie is om
dit komende twee jaar de applicatie gereed te maken voor landelijke uitrol, samen
met gemeenten.
Vraag 51
Kunt u aangeven welke actieprogramma’s op dit moment lopen, inclusief doorlopende
actieprogramma’s uit de vorige kabinetsperiode, wanneer zij zijn gestart, wanneer
de volgende voortgangsrapportage wordt verwacht en wat de geplande duur van het actieprogramma
is?
Antwoord:
In het overzicht hieronder vindt u de antwoorden op uw vragen. Verschillende actieprogramma’s
uit de vorige kabinetsperiode zijn in 2021 afgerond, worden binnenkort afgerond, zijn
na afronding opgenomen in staand beleid of krijgen een vervolgaanpak. Ook is in het
overzicht aangegeven wanneer de laatste rapportage is verzonden naar de TK.
Lopende actieprogramma’s
Start
laatste rapportage
Volgende rapportage
Geplande duur
1
Actieprogramma «Eén tegen Eenzaamheid»
Maart 2018 (Kamerstuk 29 538, nr. 252)
November 2021 (Kamerstuk 29 538, nr. 330)
December 2022
December 2025
2
Programma Kwaliteit Verpleeghuiszorg. «Thuis in het verpleeghuis»
April 2018 (Kamerstuk 31 765, nr. 318)
Maart 2021 (Kamerstuk 31 765, nr. 546)
–
Het programma is afgerond in 2021.
3
Actieprogramma «Werken in de zorg»
Maart 2018 (Kamerstuk 29 282, nr. 303
November 2020 (Kamerstuk 29 282, nr. 416)
Planning is om in zomer 2022 uitwerking van het nieuw programmaplan Toekomstbestendige
Arbeidsmarkt Zorg & welzijn gereed te hebben.
2022–2025
4
Actieprogramma «Zorg voor de Jeugd»
April 2018 (Kamerstuk 34 880, nr. 3)
December 2021
–
Het programma is afgerond en is opgenomen binnen een bredere zorgaanpak.
5
Programmaplan «Rechtmatige zorg 2018–2021»
April 2018 (Kamerstuk 28 828, nr. 108)
Januari 2021 (Kamerstuk 28 828, nr. 126)
Het programma is afgerond. Er komt nog wel een vervolgaanpak en een hoofdlijnenbrief
gericht op de «aanpak niet-integere zorgbestuurders». Planning is dat deze brief voor
het zomerreces gereed is.
Het programma is afgerond.
6
Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling. «Geweld hoort nergens thuis»
April 2018 (Kamerstukken 28 345, 31 015 en 34 907, nr. 185)
December 2021 (Kamerstuk 28 345, nr. 255)
Geen aparte rapportage. Het programma is per 1 juni 2022 opgegaan in programma Toekomstscenario
kind- en gezinsbescherming
1 juni 2022
7
Actieplan «(Ont)regel de zorg»
Mei 2018 (Kamerstuk 29 515, nr. 424)
December 2020 (Kamerstuk 29 515, nr. 452)
De planning is om programmabrief vervolgaanpak (looptijd 2022–2025) vóór deze zomer
naar uw Kamer te sturen.
Het onder het vorige kabinet gestarte programma is afgerond, het vervolg kent een
looptijd tot 2025
8
Programma «Langer Thuis»
juni 2018 (Kamerstukken 31 765 en 34 104, nr. 326)
November 2021
Februari/maart 2023
Het programma is afgerond.
9
Actieprogramma «Kansrijke Start»
September 2018 (Kamerstuk 32 279, nr. 124)
Februari 2022 (Kamerstuk 32 279, nr. 219)
–
2024/2025 (deze kabinetsperiode)
10
Programma Volwaardig leven. Voor toekomstbestendige gehandicaptenzorg
Oktober 2018 (Kamerstuk 24 170, nr. 179)
Februari 2022 (Kamerstuk 24 170, nr. 253)
–
Het programma is afgerond.
11
Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen!
Juni 2018 (Kamerstuk 24 170, nr. 177)
November 2021 (Kamerstuk 24 170, nr. 251)
Het programma is afgerond. De vervolgaanpak, die met uw Kamer is gedeeld, is erop
gericht dat de mensen die het betreft merkbare verschillen in hun leven ervaren. De
vervolgaanpak geldt in ieder geval voor deze kabinetsperiode.
Het programma is afgerond, maar de vervolgaanpak geldt voor deze kabinetsperiode.
12
Inkoop en aanbesteden Sociaal Domein
Juli 2018 (Kamerstuk 34 477, nr. 38)
December 2020 (Kamerstuk 34 477, nr. 77)
Het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein is eind 2021 beëindigd, omdat de
producten en diensten conform plan zijn opgeleverd. Deze ondersteuning van gemeenten
en aanbieders wordt in 2022 voortgezet. De directe ondersteuning van gemeenten en,
op verzoek van gemeenten indirecte ondersteuning van aanbieders wordt voortgezet door
het Ketenbureau i-sociaal domein. De meer beleidsmatige werkzaamheden van het programma
worden voortgezet door de directies Jeugd en Maatschappelijke Ondersteuning van VWS.
Het programma is afgerond in december 2021.
13
Nationaal Sportakkoord «Sport verenigt Nederland»
Juni 2018 (Kamerstuk 30 234, nr. 185
November 2021
Juni 2022 / November 2022
December 2022
14
Nationaal Preventieakkoord «Naar een gezonder Nederland»
November 2018 (Kamerstuk 32 793, nr. 339)
Juli 2021 (Kamerstuk 32 793, nr. 557)
Juli 2022
De ambities richten zich op situatie in 2040
15
Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren 2019–2021
Maart 2019 (Kamerstuk 29 325, nr. 97)
December 2021 (Kamerstuk 29 325, nr. 130)
Het programma is op gegaan in één structurele aanpak voor de aanpak van dakloosheid.
Het programma is afgerond.
16
Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)
2022
nvt
Juli 2022
Meerjarig
17
Scheiden zonder schade
2018 (Kamerstuk 33 836, nrs. 23 en 25)
22 maart 2022 (Kamerstuk 33 836, nr. 66)
Het programma is afgerond, maar belangrijke onderdelen van het Programma worden o.a.
geborgd in het nieuwe Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
Het programma is afgerond in 2021.
18
Toekomstscenario’s kind- en gezinsbescherming
1 juni 2022
nvt
Najaar 2022
Meerjarig
19
Programma «Een (t)huis, een toekomst (Brede aanpak dakloosheid) 2020–2021
Juli 2020 (Kamerstuk 29 325, nr. 122)
December 2021 (Kamerstuk 29 325, nr. 130)
Het programma is op gegaan in één structurele aanpak voor de aanpak van dakloosheid.
December 2021
Vraag 52
Hoeveel mensen zijn in 2021 uit de zorgverzekering gezet omdat zij niet langer stonden
ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP)?
Antwoord:
Door zorgverzekeraars wordt niet specifiek bijgehouden in hoeveel gevallen de verzekering
wordt beëindigd vanwege een afwijkend adresgegeven. Uitschrijvingen van verzekerden
worden bijgehouden, maar de specifieke grond van de uitschrijving niet.
Vraag 53
Bij hoeveel mensen is sinds 1 januari 2022 voorkomen dat zij op het moment dat zij
dak- of thuisloos werden ook hun zorgverzekering zouden verliezen, doordat zij gemakkelijker
een briefadres konden krijgen?
Antwoord:
Door zorgverzekeraars wordt niet bijgehouden hoeveel mensen een briefadres krijgen.
Dit is het domein van gemeenten.
Vraag 54
Hoeveel mensen zijn sinds 1 januari 2022 op het moment dat zij dak- of thuisloos werden
ook hun zorgverzekering uitgezet?
Antwoord:
Er wordt (door zorgverzekeraars) niet bijgehouden wie uitgeschreven worden op het
moment dat iemand dak- of thuisloos raakt.
Vraag 55
Hoeveel onverzekerden zijn in 2021 door de GGD-GHOR geholpen bij het krijgen van een
zorgverzekering, nadat er een melding over hen was gedaan bij het Meldpunt Onverzekerden
Zorg?
Antwoord:
Dit is het domein van gemeenten. Over 2020 en 2021 zijn geen gegevens bekend.
In 2019 werden er bij het Meldpunt Onverzekerdenzorg 13.264 meldingen van zorg geregistreerd.
Uit ontvangen rapportages van 42 gemeenten en 7 GGD-regio’s blijkt dat in 2019 voor
4.847 onverzekerde personen in 811 gevallen een zorgverzekering werd gesloten. Dat
is bijna 17%.
Vraag 56
Hoeveel meldingen zijn er in totaal gedaan in 2021 bij het Meldpunt Onverzekerden
Zorg? Is hierbij bekend om hoeveel unieke personen het gaat?
Antwoord:
In 2021 zijn er 28.555 meldingen van zorg bij het Meldpunt Onverzekerdenzorg geregistreerd.
Er wordt alleen op aantallen geregistreerd, niet op BSN.
Om hoeveel unieke personen het gaat is dus niet bekend.
Vraag 57
Kan worden aangegeven hoe de overige 15 procent van de compensatie van het eigen risico
wordt gecompenseerd?
Antwoord:
Zorgverzekeraars ontvangen via de risicoverevening een bijdrage uit het Zorgverzekeringsfonds
waarbij rekening is gehouden met de te verwachten zorgkosten en de te verwachten opbrengsten
van het verplicht eigen risico (en nominale premies). Voor 2021 is, met het oog op
de onzekerheden als gevolg van de coronapandemie, besloten om het risico dat de werkelijke
kosten en opbrengsten afwijken van de verwachte kosten en opbrengsten niet volledig
bij de verzekeraars te leggen. Op landelijk niveau wordt het risico voor 85% weggenomen
(dit heet macronacalculatie). Voor de overige 15% blijft het genoemde risico bij verzekeraars.
Uit realisatiecijfers van het Zorginstituut blijkt dat de opbrengsten van het eigen
risico in 2021 lager zullen uitpakken dan geraamd. Door genoemde macronacalculatie
komt 85% van dit verschil tussen raming en realisatie van de opbrengsten van het eigen
risico ten laste van het Zorgverzekeringsfonds in plaats van verzekeraars.
Vraag 58
Hoeveel IC-bedden zijn er momenteel structureel beschikbaar? Hoe heeft dit zich de
afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
Antwoord:
Op basis van het geactualiseerde Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk
Acute Zorg (LNAZ)6, geeft het LNAZ aan hoeveel IC-bedden er landelijk beschikbaar en opgeschaald moeten
zijn. Momenteel zijn er 1.008 IC-bedden operationeel (dd. 24-05-2022). Indien nodig
kan er volgens het Opschalingsplan COVID-19 tot 1.350 IC-bedden worden opgeschaald.
In onderstaande tabel wordt het gemiddeld beschikbare aantal geaccrediteerde IC-bedden
in de ziekenhuizen voor de jaren 2015–2018 weergegeven. Deze gegevens zijn afkomstig
uit de jaarverslagen van Stichting NICE (www.stichting-nice.nl).
Jaar
Aantal IC-bedden (NICE)
2015
1.210
2016
1.191
2017
1.209
2018
1.208
Op basis van informatie uit visitatierapporten van de Nederlandse Vereniging voor
Intensive Care (NVIC) en uit jaarverslagen en andere publicaties van ziekenhuizen
is door LNAZ vastgesteld dat er aan het begin van 2020 voor de coronapandemie in Nederland
1.150 IC-bedden qua materieel en fysieke infrastructuur beschikbaar waren (Opschalingsplan
Covid-19, LNAZ7). De beschikbaarheid, opschaling en inzet van IC-bedden is afhankelijk van de beschikbaarheid
van zorgprofessionals en de doorgang van de noodzakelijke reguliere zorg.
Vraag 59
Hoeveel IC-verpleegkundigen zijn er momenteel? Hoe heeft dit zich de afgelopen vijf
jaar ontwikkeld?
Antwoord:
De meest actuele cijfers van het Capaciteitsorgaan zijn van eind 2020, het aantal
IC-verpleegkundigen was toen 4.977 (bron: Https://capaciteitsorgaan.nl/persbericht-10-06-2021-capaciteitsorgaan-publiceert-cijfers-over-aantallen-ic-verpleegkundigen-anesthesiemedewerkers-en-operatieassistenten-per-1-1-2021/).
In 2016 waren dit er 5.220 (bron: Capaciteitsplan 2016, Deelrapport 8, FZO beroepen)
Vraag 60
Waarom wordt er in beginsel alleen een toelichting gegeven bij een verschil van meer
dan 2,5 miljoen euro en niet bij bijvoorbeeld een bepaalde afwijking in percentage?
Antwoord:
Het betreft de toepassing van het Rijksbegrotingsvoorschrift (Rbv), waarin de toelichtingsgrens
in nominale bedragen is opgenomen en niet in een percentages. De gedachte hier achter
is dat een toelichting gewenst is naarmate de omvang van de verplichting of uitgave
groter is ten opzichte van het totaal.
Overigens geeft het betreffende voorschrift uit de Rbv een hogere grens aan voor de
begroting van VWS dan degene die door het ministerie in de verantwoording zelf wordt
aangehouden. Volgens het voorschrift moet bij een afwijking van € 5 miljoen (binnen
een begrotingsartikel van € 200 miljoen tot € 1 miljard) of € 10 miljoen (binnen een
begrotingsartikel van meer dan € 1 miljard) een toelichting worden gegeven. Bij de
VWS-verantwoording worden binnen alle begrotingsartikelen bij bedragen hoger dan € 2,5 miljoen
een toelichting gegeven, dit om uw Kamer meer inzicht te bieden in wijzigingen in
de begrotingsstukken. Er is daarnaast voor gekozen om bij lagere bedragen, indien
de politieke relevantie daarom vraagt, uw Kamer ook een toelichting te geven.
Vraag 61
Hoe groot was het tekort aan huisartsen en tandartsen vijf jaar geleden, hoe groot
is dat tekort nu en wat is de verwachting van het tekort over vijf jaar wanneer het
beleid niet wijzigt? In welke regio's zijn de tekorten het grootst?
Antwoord:
Huisartsen – in 2019 schatte het Capaciteitsorgaan in dat de «onvervulde vraag» (tekort
aan/langdurige vacatures voor huisartsen op peildatum 1-1-2019) 3 tot 5 procent betrof.
Uitgaande van de 12.766 huisartsen (9.496 fte) die volgens het Capaciteitsplan in
2019 werkzaam waren, was er toen een tekort aan huisartsen van ca. 380–640 personen
(285–475 fte).
Als we de 3 tot 5 procent onvervulde vraag toepassen op het aantal werkzame huisartsen
5 jaar geleden in 2017, namelijk 10.990 personen (CBS-gegevens), dan levert dat een
tekort op van 330–550 personen (ca. 250–418 fte). Volgens de meest recente cijfers
van het CBS waren er eind 2020 11.840 huisartsen werkzaam in praktijken en gezondheidscentra.
Uitgaande van 3 tot 5 procent onvervulde vraag was er in 2020 een tekort van 355–592
personen (ca. 263–438 fte).
Het percentage onvervulde vraag aan huisartsen per peildatum 1 januari 2022 publiceert
het Capaciteitsorgaan in december 2022 in het nieuwe Capaciteitsplan. Uit het rapport
«De arbeidsmarkt van de Nederlandse huisartsenzorg in 2020» door Nivel is op te maken
dat in 2020 de regio’s Drechtsteden, Drenthe, Midden-Gelderland en Noord-Holland Noord
het meest te kampen hadden met tekorten.
Tandartsen – voor de raming van 2019 werd de onvervulde vraag voor tandartsen door
het Capaciteitsorgaan ingeschat op 1%. Het aantal werkzame tandartsen werd geschat
op 8.436 fte. Die schatting van 1% ging dus uit van een tekort van 97 personen ofwel
84 fte.
Cijfers van 5 jaar geleden hierover zijn niet bekend, de voorlaatste raming van de
tandartsen dateert van 2013. Relevant is dat in de jaren 2017–2019 jaarlijks tussen
de 100 en 150 buitenlands gediplomeerde tandartsen aan de slag gingen in Nederland.
De laatste jaren ligt dit nog hoger. Op dit moment zijn nog geen cijfers beschikbaar
over de huidige stand van zaken. Het Capaciteitsorgaan is bezig met de gegevensverzameling
voor de raming die eind dit jaar uitkomt; daarin zal ook de actuele onvervulde vraag
worden meegenomen. Ook is er dan zicht op het mogelijke tekort over 5 jaar en wordt
de regionale spreiding van tandartsen meegenomen.
Vraag 62
Kunt u aangeven welke (media)campagnes om de vaccinatiegraad zo hoog mogelijk te krijgen
het meest succesvol zijn geweest en welke het minst succesvol? Kunt u hier ook lessen
uit trekken?
Antwoord:
In de periode december 2020 t/m maart 2021 is de overheid continue zichtbaar geweest
met diverse (media)campagnes. In eerste instantie zoveel mogelijk specifiek gericht
op de groepen die aan de beurt waren voor een vaccin en zich dus daadwerkelijk konden
laten vaccineren. Vanaf de zomer van 2021 waren de vaccins voor alle leeftijdsgroepen
beschikbaar en werden de campagnes meer specifiek gericht op groepen waar de vaccinatiegraad
achterbleef. Veel campagne-uitingen hadden tot doel om te informeren over actuele
vragen die leefden rondom coronavaccinatie. Andere hadden een meer motiverend karakter.
Om iets te kunnen zeggen over de mate van succes, kan het zinvol zijn te kijken naar
het bereik van deze campagnes. Gezien het miljoenenpubliek van de campagnes zijn deze
allen in dit opzicht succesvol te noemen. De online video-campagne over de boostervaccinatie
is via de inzet op online platformen is bijvoorbeeld zo’n 5.5 miljoen keer bekeken.
Toch zegt bereik niet alles. De campagne specifiek gericht op het informeren van zwangere
vrouwen kende een relatief gezien beperkter bereik van een half miljoen mensen maar
voorzag in een specifieke informatiebehoefte. Een van de lessen die we ook in de toekomst
toe kunnen passen is het inzicht dat meer specifieke en fijnmazige campagnes nodig
blijven om moeilijker bereikbare groepen te bedienen.
Vraag 63
Kan aangegeven worden hoeveel ziekenhuis- en IC-opnames zijn voorkomen door de vaccinatiegraad
van ca. 85,9 procent (bij personen van 18 jaar en ouder)? Kan dit ook aangegeven worden
voor het sterftecijfer?
Antwoord:
Nee, dat kan ik nu niet. Wel kan ik melden dat het RIVM onderzoekt of het mogelijk
is om te komen tot indicatieve cijfers. Ik verwacht voor het eind van het jaar uitsluitsel
hierover. Ik merk hierbij op dat het schatten van deze cijfers vraagt om complexe
berekeningen, die altijd een mate van onzekerheid in zich zullen hebben.
Vraag 64
Kunt u aangeven of u tevreden bent met de uiteindelijk behaalde vaccinatiegraad?
Antwoord:
Ik ben blij dat het grootste deel van de bevolking zich heeft laten vaccineren. Ook
besluiten er nog steeds mensen de booster en/of de herhaalprik te halen. Zo beschermt
iedereen zichzelf zo goed mogelijk tegen ernstige ziekte door COVID-19. Samen met
de betrokken uitvoerende partijen blijf ik me inzetten voor een hogere vaccinatiegraad.
Vraag 65
Wat is de verhouding tussen het aantal positieve tests vanuit het eerste spoor ten
opzichte van het tweede spoor? Heeft het testen voor toegang een significante bijdrage
geleverd aan het opsporen van besmettingen?
Antwoord:
Het percentage positieven bij de GGD ligt structureel hoger dan het percentage positieven
bij SON. In onderstaande tabel heb ik het percentage positieven ook per maand uitgesplitst:
Datum
GGD
SON
2021
13,4%
0,8%
Per maand
2021-01
11,9%
–
2021-02
9,9%
–
2021-03
8,1%
0,3%
2021-04
10,1%
0,2%
2021-05
11,3%
0,2%
2021-06
4,9%
0,1%
2021-07
12,3%
1,1%
2021-08
12,2%
0,3%
2021-09
8,5%
0,2%
2021-10
14,0%
0,3%
2021-11
20,3%
1,2%
2021-12
23,8%
1,4%
Het totale aantal positieve testen bij de GGD bedroeg 2,2 miljoen in 2021, ten opzichte
van 54.000 positieve testen bij SON. Aannemelijk is dat een groot gedeelte van de
54.000 mensen die positief zijn getest bij SON, anders niet waren getest. Door deze
testen konden zij contactbeperkende maatregelen nemen en de verspreiding beperken.
Op individueel niveau levert het testen voor toegang voor de contacten van positief
geteste personen een verlaagd risico op.
Het doel van testen voor toegang en coronatoegangsbewijzen is overigens niet om meer
positieve mensen op te sporen, maar om activiteiten veiliger mogelijk te maken. Het
opsporen van besmettingen is slechts een positief neveneffect.
Vraag 66
Hoeveel gezonde levensjaren zijn er tijdens de coronacrisis verloren gegaan door het
afschalen van de reguliere zorg? Hoeveel levensjaren zijn er gered door de coronazorg
voor coronapatiënten?
Antwoord:
Het is momenteel niet bekend hoeveel gezonde levensjaren verloren zijn gegaan als
gevolg van de impact van corona op de reguliere zorg of hoeveel levensjaren er zijn
gered door de coronazorg. Doordat er te veel variabelen zijn die een rol kunnen spelen,
kan er nog geen betrouwbare inschatting worden gemaakt.
In december 2020 heeft het RIVM wel een inventarisatie van de omvang van het probleem
en een eerste schatting van gezondheidseffecten opgesteld voor de eerste golf. Daarvan
is uw Kamer per brief van 15 december 2020 op de hoogte gesteld8. Eind juni 2022 komen aanvullende resultaten beschikbaar. Het RIVM heeft daarnaast
in augustus 2021 schattingen over verloren levensjaren gepubliceerd, gebaseerd op
de CBS-doodsoorzakenstatistiek, met de cijfers over 2020. Hierbij wordt COVID-19 vergeleken
met andere aandoeningen. Over een paar maanden komt het RIVM met een schatting over
het aantal verloren levensjaren over 2021.
Vraag 67
Hoeveel IC-bedden waren er operationeel tien jaar voor de coronacrisis, vijf jaar
voor de coronacrisis, bij de aanvang van de coronacrisis en hoeveel zijn er nu? Hoeveel
IC-bedden waren operationeel in de zomer van 2020, in de winter van 2020/2021, in
de zomer van 2021 en in de winter 2021/2022?
Antwoord:
Cijfers over het gemiddelde aantal IC-bedden in 2012 heb ik niet tot mijn beschikking.
In 2013 waren er volgens de gegevens afkomstig van de jaarverslagen van Stichting
NICE (www.stichting-nice.nl) gemiddeld 1.208 geaccrediteerde IC-bedden beschikbaar. In 2017 waren er volgens
de Stichting NICE gegevens 1.209 geaccrediteerde IC-bedden beschikbaar.
Op verzoek van de Minister voor Medische Zorg heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg
(LNAZ) in de zomer van 2020 het IC-opschalingsplan opgesteld. Volgens dit plan lag
de IC-capaciteit bij aanvang van de coronacrisis in 2020 op 1.150 IC-bedden, waarvan
1.032 IC-bedden operationeel (direct inzetbaar) waren. In de eerste Covid-golf (voorjaar
2020) is de IC-capaciteit landelijk in heel korte tijd opgeschaald naar 1.700 IC-bedden.
Tijdens de tweede golf in de winter van 2020/2021 is landelijk opgeschaald naar 1.370
IC-bedden. Op het hoogtepunt van de derde golf (eerste week van mei 2021) was er landelijk
tot 1.450 IC-bedden opgeschaald. In de winter van 2021/2022 is op verzoek van het
LNAZ landelijk opgeschaald naar 1.250 IC-bedden. De beschikbaarheid en inzet van IC-bedden
is afhankelijk van de beschikbaarheid van zorgprofessionals en de doorgang van de
noodzakelijke reguliere zorg.
Vraag 68
Hoeveel inhaalzorg is er in 2021 geleverd? Hoeveel inhaalzorg wordt er naar verwachting
in 2022 geleverd? Hoeveel kost de inhaalzorg? Wie gaat de inhaalzorg betalen? Wanneer
zal de inhaalzorg zijn afgerond?
Antwoord:
Zoals ook in de beantwoording van vraag 7 is aangegeven is het niet te zeggen hoeveel
uitgestelde zorg er geleverd is en wanneer de uitgestelde zorg is afgerond. Wel blijkt
uit de monitor «Toegankelijkheid van Zorg» van de NZa (30 mei jl.)9 dat de werkvoorraad van de ziekenhuizen in april 2022 niet is afgenomen. Daarnaast
blijkt uit de monitor dat in april 2022 de totale hoeveelheid geleverde zorg richting
het niveau van 2019 gaat. Dit betekent dat het ziekenhuizen is gelukt na de laatste
Covid-golf hun productie fors op te schalen, maar dat nog geen sprake is van een echte
inhaalslag
Er is in de financiering geen onderscheid te maken tussen reguliere zorg of uitgestelde
zorg. Afspraken over de financiering van de in te halen zorg worden dan ook meegenomen
in de reguliere contractering. Waar het gaat om de medisch specialistische zorg heeft
de Minister van VWS – vanwege de onzekerheid over covid-gerelateerde uitgaven – aangegeven
dat bij een besluit om een eventuele overschrijding van het macrokader 2022 te redresseren,
rekening wordt gehouden met inhaalzorg, nazorg en opleving van de pandemie.
Vraag 69
Kunt u aangeven in hoeverre, door het gewijzigde testbeleid eind 2021, mensen niet
op de hoogte waren van mogelijk contact met een besmet persoon?
Antwoord:
Op 5 november 2021 is BCO (Bron-en Contactopsporing) op maat ingevoerd. (Zie: https://ggdghor.nl/actueel-bericht/bco-op-maat/). Dit hield in dat bij standaard BCO aan de persoon met een positieve test werd gevraagd
om zelf contacten te waarschuwen.
Het testbeleid is op 3 december 2021 nogmaals gewijzigd, zodat bij klachten ook een
zelftest gedaan kan worden. Bij een positieve zelftest werd nog wel bevestiging middels
een test bij de GGD geadviseerd. Het advies om bij een positieve (zelf)test je eigen
contacten te informeren bleef daarbij van kracht. Er is geen informatie verzameld
over de opvolging van deze vraag.
Vraag 70
Zijn er cijfers bekend van het aantal mensen met een positieve zelftest die deze wel
hebben gemeld maar niet hebben gekozen voor een confirmatietest bij de GGD? Zo ja,
kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
Antwoord:
Nee, deze cijfers zijn niet bekend.
Vraag 71
Kunt u aangeven of het responsepercentage van 42,77 procent van de huishoudens die
twee gratis zelftesten hebben besteld in de lijn der verwachting lag? Zo niet, waar
zou dit dan aan kunnen liggen?
Antwoord:
Bij de raming van het aantal benodigde testen is uitgegaan van een bestelling door
25% van de huishoudens. Het resultaat is dus hoger dan dat in eerste instantie gedacht.
Ik ben tevreden met dit responsepercentage. Dat niet een groter deel van de huishoudens
zelftesten heeft besteld heeft mogelijk te maken met het feit dat de zelftesten voor
een groot deel van de bevolking betaalbaar zijn en dat een deel van de bevolking de
zelftesten gratis aangeboden krijgt via andere kanalen.
Vraag 72
Kunt u aangeven wat de cijfers zijn van het ontstaan van de lagere coronabezetting
in 2021, die werd ingezet voor reguliere zorg? Hoeveel zorg is er ingehaald tijdens
lagere coronabezettingen in 2021? Was dit conform uw verwachtingen?
Antwoord:
Op basis van de beschikbare gegevens valt deze vraag niet te beantwoorden. Zie voor
een toelichting het antwoord op vraag 68.
Vraag 73
In welk opzicht heeft de CoronaMelder-app de verspreiding van coronavirus beperkt?
Hoeveel mensen hebben de CoronaMelder-app gedownload en hoeveel hebben deze weer verwijderd?
Antwoord:
Evaluatieonderzoek heeft aangetoond dat CoronaMelder een kleine, maar merkbare toegevoegde
waarde heeft gehad als aanvulling op het reguliere bron- en contactonderzoek en het
voorkomen van verdere verspreiding van het virus. Hierbij zijn meer mensen sneller
gewaarschuwd en opgespoord waarmee ketens van besmettingen zijn doorbroken. Per 22 april
2022 is de inzet van CoronaMelder tijdelijk stopgezet.10 Tot en met 20 april 2022 hadden in totaal 5.871.412 mensen de app gedownload en waren
er 1.948.767 actieve gebruikers van de app. Hoeveel mensen de app verwijderd hebben,
wordt niet bijgehouden. Dit omdat CoronaMelder zo privacy vriendelijk mogelijk is
ingericht.
Vraag 74
Hoe pakte de meerkostenregeling uit voor de opschaling van de IC-bedden? Hoeveel ziekenhuizen
konden de IC-bedden niet opschalen omdat de financiering niet rond kwam? Hoeveel IC-bedden
zijn daardoor verloren gegaan of niet extra gecreëerd?
Antwoord:
Er zijn geen IC-bedden verloren gegaan of niet extra gecreëerd vanwege discussie rondom
de financiering van IC-bedden. Voor de bekostiging van de opschaling van de IC-bedden
heeft het Ministerie van VWS afspraken gemaakt met zorgverzekeraars, waarbij is afgesproken
dat de zorgverzekeraars het deel voor hun rekening zou nemen dat normaliter (pre-COVID-19)
ook bij andersoortige piekmomenten in de reguliere zorg, bijvoorbeeld bij een griepgolf,
gerealiseerd zou kunnen worden door ziekenhuizen. Deze kosten worden door de zorgverzekeraars
als meerkosten COVID-19 verantwoord. Voor de extra uitbreiding in het kader van COVID-19
is daarnaast een subsidieregeling ingericht vanuit het Ministerie van VWS, waar elk
afzonderlijk ziekenhuis dat participeerde in het Opschalingsplan aanspraak op kon
maken. Voor de IC-opschaling is circa € 0,5 miljard vanuit het Ministerie van VWS
ter beschikking gesteld. De subsidieregeling is gebaseerd op het opschalingsplan COVID-19
van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)11 en is op te delen in onderstaande drie fases.
1. 100% structureel beschikbaar maken van de reeds bestaande IC-capaciteit wat zou leiden
tot 1.150 IC-bedden.
2. Het structureel uitbreiden van de IC-capaciteit met 200 IC-bedden (en 400 klinische
bedden) per 1 oktober 2020. Deze extra IC-bedden zijn alleen bestemd voor COVID-19
patiënten die IC-zorg nodig hebben. Totaal 1.350 IC-bedden.
3. Verdere uitbreiding met 350 flexibele IC-bedden (en 700 klinische bedden) per 1 januari
2021 die alleen worden ingezet voor COVID-patiënten in geval van een onverhoopt grote
piek, voor de duur van de pandemie. Totaal 1.700 IC-bedden.
De uitbreiding tot 1.700 IC-bedden werd door het LNAZ en de veldpartijen als ambitieus
gezien; nog hogere opschaling achtte men gegeven de beperkte beschikbaarheid van zorgprofessionals
in combinatie met continueren van de noodzakelijke reguliere zorg niet realistisch.
Vraag 75
Wat zijn de cijfers van de CoronaMelder-app over 2021? Hoeveel mensen hebben er gebruik
van gemaakt en hoeveel tests zijn er hierdoor afgenomen? Hoeveel positieve tests zijn
hieruit voortgekomen?
Antwoord:
In 2021 is CoronaMelder 1.240.683 keer gedownload, wat het totaal aantal downloads
op 31 december 2021 bracht op 5.640.838. Over 2021 heen hebben daarnaast 360.035 mensen
via CoronaMelder hun positieve test gedeeld en daarmee andere gebruikers van de app
gewaarschuwd voor een mogelijke besmetting. In 2021 zijn er in totaal 166.336 testaanvragen
gedaan waar een notificatie aan vooraf ging; daarvan bleken er 13.141 daadwerkelijk
positief. Cijfers over CoronaMelder kunnen nog altijd worden geraadpleegd via het
coronadashboard op coronamelder.nl.
Vraag 76
Hoeveel verpleegkundigen hebben de IC-opleiding voltooid in 2016, 2019, 2020 en 2021?
Hoeveel verpleegkundigen hebben de Basis Acute Zorg (BAZ)-opleiding voltooid in 2016,
2019, 2020 en 2021? Hoeveel zijn er afgehaakt?
Antwoord:
Het aantal verpleegkundigen die de IC-opleiding hebben afgerond: 172 (2016), 339 (2019),
360 (2020) en 335 (2021). En het aantal dat de opleiding niet heeft afgerond is: 69
(2019), 80 (2020) en 11 in 2021 (let op: voorlopig cijfer). Het aantal verpleegkundigen
die de BAZ-opleiding hebben afgerond (deze opleiding is in 2020 opgestart dus er zijn
geen cijfers van 2016 en 2019): 201 (2020) en 270 (2021). En het aantal dat de BAZ
niet heeft afgerond: 38 (2019), 33 (2020) en 2 in 2021 (let op: voorlopig cijfer).
Vraag 77
Hoeveel vacatures waren er voor IC-verpleegkundigen bij aanvang van de coronacrisis
en hoeveel zijn er nu?
Antwoord:
Er is geen totaalbeeld beschikbaar over het aantal vacatures voor de IC verpleegkundigen,
omdat het aantal vacatures naar beroep niet centraal wordt bijgehouden. Wel is bekend
dat er begin 2020 voor 316 fte aan moeilijk vervulbare vacatures voor IC-verpleegkundigen
was (bron: Capaciteitsplan 2020–2023, Deelrapport 8, FZO-beroepen & Ambulanceverpleegkundigen).
Het is niet bekend hoeveel dat nu is.
Vraag 78
Hoe wordt er een structureler karakter gegeven aan de initiatieven om de personeelstekorten
tegen te gaan?
Antwoord:
Voor de aanpak van de uitdagingen op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn heeft het
kabinet bij de begroting van 2021 besloten om hiervoor structureel middelen beschikbaar
te stellen: 80 miljoen euro in 2022 en vanaf 2023 een bedrag van 130 miljoen euro
per jaar. Daarnaast zijn er ook de langlopende instrumenten als bijdragen en subsidies
voor de medische vervolgopleidingen en het Stagefonds. In de hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige
Arbeidsmarkt Zorg12 van 13 mei jongstleden wordt de aanpak geschetst voor de komende jaren. Om de gezondheidszorg
de komende jaren toekomstbestendig te maken en te houden zullen we andere werkvormen
binnen zorg en welzijn moeten gaan realiseren. Werkvormen waarbij regionaal gedeeld
werkgeverschap, zorgverlening door de inzet van werkdruk verlagende technologie en
behoud van zorgmedewerkers centraal staat. We moeten investeren in het voor de zorg
behouden van zorgmedewerkers, leven lang ontwikkelen, het opschalen van technologische
en sociale innovaties en in zeggenschap. Het gaat steeds meer om de ruimte en perspectief
die (nieuwe) professionals hebben om hun baan vorm en zinvolle invulling te geven.
Hier wacht een uitdaging voor werkgevers om actief invulling te geven aan goed en
modern werkgeverschap; voor andere betrokken partijen geldt de uitdaging om werkgevers
daarbij de benodigde ruimte te geven. In de zomer van 2022 ontvangt uw Kamer een uitgewerkt
programmaplan.
Vraag 79
Zijn er uitzonderingen te maken in de opleiding BAZ, zoals bijvoorbeeld bij anesthesiologen,
aangezien die na een korte instructie al op de IC kunnen werken?
Antwoord:
Nu geldt een verpleegkundige basis als instroomeis voor het volgen van de BAZ modules.
Door CZO Flex wordt op dit moment gewerkt aan de aanpassing van de BAZ modules zodat
het ook mogelijk wordt voor andere groepen zonder de verpleegkundige basis om in te
stromen, zoals de anesthesiemedewerkers. Het gaat hier om een specifieke groep anesthesiemedewerkers,
namelijk de groep die in-service is opgeleid. De aanpassing van deze BAZ modules geldt
nadrukkelijk voor verpleegkundige functies en niet om andere beroepsgroepen zoals
artsen.
Vraag 80
Hoeveel (jeugd)zorgverleners zijn er gedurende de coronacrisis bij gekomen en hoeveel
(jeugd)zorgverleners hebben de zorg verlaten?
Antwoord:
De beschikbare cijfers geven per kwartaal aan wat de in- en uitstroom is geweest ten
opzichte van hetzelfde kwartaal een jaar geleden. Het zijn dus steeds jaarcijfers.
Dat betekent dat voor de periode Q1 2020- Q1 2021 bekend is wat de in-en uitstroom
was, maar dat deze cijfers voor Q1 2021- Q1 2022 nog niet bekend zijn. Deze volgen
in augustus van dit jaar.
In onderstaande tabel zijn de cijfers voor de periode Q1 2020- Q1 2021 weergegeven.
Q1 2020-Q1–2021
Instroom
Uitstroom
Zorg en welzijn (smal)
149.270
115.000
Jeugdzorg
4.070
3.250
Bron: AZW Statline.
Vraag 81
Kunt u een nadere toelichting geven waar de 8 miljoen euro en de 13 miljoen euro voor
pandemische paraatheid zijn besteed?
Antwoord:
Om een eerste stap te maken met het verbeteren van pandemische paraatheid heeft het
vorige kabinet in totaal circa € 8 miljoen beschikbaar gesteld in 2021. Heel 2021
stond in het teken van voorbereidende werkzaamheden en opstart van het programma.
Voor de opstartactiviteiten zijn personele uitgaven gedaan. Verder is in 2021 € 2 miljoen
van het beschikbare bedrag uitgegeven aan de opbouw van Future Affordable and Sustainable
Therapies (FAST). FAST is een nieuwe gerichte impuls vanuit de Nederlandse overheid
(Ministeries van VWS en EZK) voor innovatieve therapieontwikkeling. De structurele
bijdrage van € 13 miljoen gaat in vanaf 2023. Deze middelen zijn nog niet uitgegeven.
Vraag 82
Welke taken hebben de actieve zorgreservisten indien zij worden ingezet?
Antwoord:
Zorgreservisten stellen zich beschikbaar op een specifiek activiteitenpakket op basis
van zijn/haar bevoegd- en bekwaamheid. Deze activiteitenpakketten bestaan uit de meest
voorkomende ondersteuningsvragen in ziekenhuizen en verpleeg- en verzorgingstehuizen.
Er zijn vier activiteitenpakketten: «basiszorg en contact met zorgvragers», «meer
verantwoordelijkheid bij de zorg (waar nodig onder supervisie), «verpleegkundige zorg
(BIG-geregistreerd) en «verpleegkundige bewakingszorg (BIG-geregistreerd)». Een uitgebreide
beschrijving van de vier activiteitenpakketten is te vinden op https://wij.nationalezorgreserve.nl/activiteitenpakketten/.
Vraag 83
Waarom is het advies van de Gezondheidsraad om zuigelingen te vaccineren tegen het
rotavirus niet opgevolgd?
Antwoord:
Zoals ik uw Kamer op 23 mei jl. (Kamerstuk 32 793, nr. 607) heb gemeld zijn er geen middelen beschikbaar gesteld voor opname van rotavirusvaccinatie
in het Rijksvaccinatieprogramma. Uit het advies van de Gezondheidsraad blijkt dat
vaccinatie tegen de huidige prijzen niet kosteneffectief is. Ouders kunnen hun kinderen
wel op eigen kosten laten vaccineren tegen rotavirus. Op de website van het RIVM kunnen
ouders hier meer informatie over vinden.
Vraag 84
Wat zijn de tussentijdse resultaten van het aangepaste programma voor de humaan papillomavirus
(HPV)-vaccinatie?
Antwoord:
De JGZ-organisaties zijn dit voorjaar gestart met de uitbreiding van het programma:
zo worden naast meisjes ook jongens gevaccineerd, is de vaccinatieleeftijd verlaagd
naar 10 jaar en vindt tegelijkertijd een inhaalcampagne tot 18 jaar plaats. Er is
veel publiciteit gegenereerd en de campagne is goed ontvangen. Over de start van de
aanvullende HPV-vaccinatie 18- tot en met 26-jarigen is uw Kamer met de voorjaarsnota
en later met een Kamerbrief13 geïnformeerd. Verder heb ik op 22 februari jl. een brief14 over de deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma met uw Kamer gedeeld. Hierin heb
ik goed nieuws gemeld over de HPV-vaccinatie: ongeveer 70% van de meisjes geboren
in 2008 heeft de eerste vaccinatie tegen het HPV-virus gehaald. De opkomst is hiermee
hoger dan een jaar eerder: toen lag de opkomst voor meisjes geboren in 2007 op 64%.
Vraag 85
Wat is de status van het implementeren van het advies van de Gezondheidsraad over
het vaccineren van zuigelingen tegen rotavirus?
Antwoord:
Mijn voorganger heeft het RIVM gevraagd – om vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming –
te starten met het maken van een implementatieplan. Nu er geen structurele financiële
dekking is voor de rotavirusvaccinatie heb ik het RIVM gevraagd om deze voorbereidingen
stop te zetten.
Vraag 86
Kan een overzicht gegeven worden van de vaccinatiegraad per vaccin binnen het Rijksvaccinatieprogramma
van de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
Dit overzicht wordt jaarlijks in juni gegeven in het vaccinatiegraadrapport van het
RIVM15. Ook de Staat voor Volksgezondheid en Zorg16 hanteert kerncijfers uit de rapportage van het RIVM. Uit de cijfers van de afgelopen
vijf jaar blijkt een dalende trend van de vaccinatiegraad in de rapportageperiode
2015–2017, een stabilisatie in 2018 en 2019 en een stijgende trend vanaf 2020. Eind
juni worden de nieuwste vaccinatiegraadcijfers bekend. Uit tussentijdse cijfers van
januari 202217 is bekend dat er een achterstand van 1% is bij de opkomst voor zuigelingenvaccinaties
in 2021, mogelijk als gevolg van uitstel van vaccinaties vanwege COVID-19.
Vraag 87
Kunt u aangeven wat de meest recente stand van zaken is met betrekking tot het aangepaste
programma HPV dat in februari 2022 zou starten?
Antwoord:
De JGZ-organisaties zijn dit voorjaar gestart met de uitbreiding van het programma:
zo worden naast meisjes ook jongens gevaccineerd, is de vaccinatieleeftijd verlaagd
naar 10 jaar en vindt tegelijkertijd een inhaalcampagne tot 18 jaar plaats. Er is
veel publiciteit gegenereerd en de campagne is goed ontvangen. Over de start van de
aanvullende HPV-vaccinatie 18- tot en met 26-jarigen is uw Kamer met de voorjaarsnota
en later met een Kamerbrief18 geïnformeerd. Verder heb ik op 22 februari jl. een brief19 over de deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma met uw Kamer gedeeld. Hierin heb
ik goed nieuws gemeld over de HPV-vaccinatie: ongeveer 70% van de meisjes geboren
in 2008 heeft de eerste vaccinatie tegen het HPV-virus gehaald. De opkomst is hiermee
hoger dan een jaar eerder: toen lag de opkomst voor meisjes geboren in 2007 op 64%.
Vraag 88
Hoeveel afdelingen binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn
bezig met kankerbestrijding?
Antwoord:
Kankerbestrijding is een breed belegd onderwerp binnen het ministerie. Omdat VWS niet
op ziektebasis is georganiseerd, wordt vanuit verschillende directies en afdelingen
gewerkt aan kankerbestrijding. In totaal gaat het om dertien verschillende directies
die in meer en mindere mate in aanraking komen met kankerbestrijding. Denk hierbij
aan verschillende invalshoeken, zoals die vanuit preventie, vroege opsporing, behandeling
(curatieve zorg), geneesmiddelen, nazorg en palliatieve zorg, informatie-uitwisseling
en internationale samenwerking.
Vraag 89
Wat is er aangepast in de werkwijze van het RIVM, zodat bevolkingsonderzoeken in de
toekomst zoveel mogelijk doorgang kunnen vinden?
Antwoord:
Het RIVM heeft samen met de ketenpartners verschillende maatregelen uitgewerkt. Die
kunnen worden ingezet wanneer de reguliere zorg onder zodanige druk komt te staan
dat minder vervolgzorg op de bevolkingsonderzoeken beschikbaar is. De capaciteit in
de vervolgzorg is immers bepalend voor het aantal uitnodigingen dat verstuurd kan
worden voor het bevolkingsonderzoek. Zonder vervolgonderzoek komen de bevolkingsonderzoeken
tijdelijk stil te liggen. Het betreft maatregelen, zoals:
– Korte lijnen met de reguliere zorg om de situatie vanuit de bevolkingsonderzoeken
over het voetlicht te brengen en de beschikbaarheid van (vervolg)zorg nauwkeurig te
monitoren;
– Meer regionale samenwerking zodat getroffen regio’s ontlast kunnen worden en zodat
verschuiving van de uitvoering van de screening naar een nabijgelegen regio of vertraagd
inplannen van screening mogelijk is;
– Cliënten met een afwijkend resultaat kunnen worden verwezen naar regio’s waar wel
voldoende capaciteit voor vervolgzorg beschikbaar is;
– Inzet van taakdifferentiatie, waardoor de beschikbare capaciteit efficiënter kan worden
ingezet;
– Indien noodzakelijk, kan het (beperkt en onder voorwaarden) tijdelijk verlengen van
de uitnodigingsinterval ruimte bieden om de bevolkingsonderzoeken in de lucht te houden;
– Bij het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker kan meer aandacht besteed worden
aan de mogelijkheid tot het gebruik van een zelfafnameset.
De geformuleerde maatregelen geven meer lucht in het systeem, waardoor de bevolkingsonderzoeken
naar kanker in het vervolg ook bij hoge druk zo goed mogelijk doorgang kunnen vinden.
Hierbij worden de ingezette maatregelen afgestemd op de ernst en omvang van een heropleving
van het virus. De kwaliteitskaders blijven gehandhaafd.
Vraag 90
Kan per bevolkingsonderzoek aangegeven worden wat het aantal deelnemers is geweest
de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
De monitors van de bevolkingsonderzoeken naar kanker over het jaar 2021 zijn nog niet
afgerond. De monitors over 2020 zijn met de brief over de ontwikkelingen in de bevolkingsonderzoeken
naar kanker op 17 december 2021 naar de Kamer gestuurd20. Het aantal deelnemers aan de bevolkingsonderzoeken naar baarmoederhalskanker, borstkanker
en darmkanker en de deelnamegraad in de laatste vijf jaren zijn als volgt:
Jaar
Baarmoederhalskanker
Borstkanker
Darmkanker
20201
296.487 (49,7%)2
533.256 (70,4%)
1.331.874 (71,6%)
2019
452.6161 (56,0%)
996.447 (76,0%)
1.573.662 (71,8%)
2018
460.474 (57,6%)
978.833 (76,9%)
1.593.789 (72,9%)
2017
470.412 (57,0%)3
1.029.097 (76,9%)
1.415.025 (73%)
2016
449.586 (60,3%)
1.020.983 (77,3%)
1.063.651 (73%)
X Noot
1
Als gevolg van Covid-19 zijn er in 2020 minder mensen uitgenodigd en hebben minder
mensen deelgenomen.
X Noot
2
In 2022 wordt een veegactie gehouden waarin mensen die vanwege Covid-19 niet hebben
deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker, opnieuw worden uitgenodigd.
X Noot
3
In 2017 is het geheel vernieuwd bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker gestart.
Vraag 91
Wat is de oorzaak van de toename in overgewicht?
Antwoord:
Er is geen eenduidige of enkele oorzaak aan te wijzen voor het ontstaan van overgewicht.
Het Voedingscentrum geeft aan dat er verschillende factoren zijn die kunnen bijdragen
aan het ontstaan van overgewicht. Voorbeelden hiervan zijn de obesogene omgeving,
individuele oorzaken en genetische invloeden. De laatste CBS cijfers geven aan dat
het aantal mensen met overgewicht nu enkele jaren stabiel is rond de 50%.
Vraag 92
Hoe komt het dat, ondanks alle opgesomde maatregelen die mensen op een gezond gewicht
moeten brengen, het overwicht bij jongeren en volwassenen is toegenomen?
Antwoord:
De aanpak van overgewicht vergt een lange adem. De laatste CBS cijfers geven aan dat
het aantal volwassenen met overgewicht nu enkele jaren stabiel is rond de 50%. Het
RIVM verwacht op basis van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning de komende jaren
een groei in het percentage mensen met overgewicht richting 60% in 2040. De inzet
van de aanpak van overgewicht is gericht op het keren van deze opwaartse trend. Volgens
de Leefstijlmonitor uit 2021 heeft ongeveer 16% van de jongeren tussen de 4 en 17
jaar overgewicht, dit percentage is gestegen ten opzichte van het jaar ervoor. Hoewel
overgewicht en obesitas meerdere oorzaken kent, is het aannemelijk dat tijdens de
coronapandemie fasen van minder sporten, gebrek aan vrijetijdsbesteding, veel thuis
zijn en een ongezond voedingspatroon bijdragen aan de stijging van het aantal jongeren
met overgewicht. In de afgelopen twee jaar heeft het kabinet extra ingezet op het
verminderen van overgewicht, ingegeven door de COVID-19 pandemie. Uw Kamer wordt na
de zomer verder geïnformeerd over de aanpak op overgewicht en voeding, inclusief eventuele
aanscherpingen en extra acties.
Vraag 93
Wat zijn de ambities met betrekking tot het aantal JOGG-gemeenten de komende jaren?
Antwoord:
Op dit moment zijn er 203 gemeenten aangesloten bij JOGG. Het is de ambitie dat uiterlijk
in 2030 alle gemeenten een JOGG-gemeente zijn.
Vraag 94
Wat is de rol van sport en bewegen in het steunpakket Sociaal en mentaal welzijn?
Antwoord:
Sport en bewegen wordt in dit pakket ingezet voor de kwetsbare groepen en voor jeugd.
De alliantie «Sporten en bewegen voor iedereen» heeft specifieke activiteiten uitgevoerd
om bijvoorbeeld mensen met een verstandelijke beperking of mensen met een lichamelijke
handicap in beweging te krijgen via de Scoor je PR app van Special Olympics Nederland
of Uniek Sporten Thuis. Daarnaast heeft de Bas van de Goor Foundation zich ingezet
om mensen met diabetes via een app te kunnen bereiken en mee te laten doen aan de
Diabetes challenge. Verder zijn de Summer en Winter Games georganiseerd voor jongeren
door onder andere de Cruyff Foundation en de Krajicek Foundation in samenwerking met
gemeenten en andere lokale partijen.
Vraag 95
In hoeverre wordt er door leerlingen gebruik gemaakt van gezonde opties in schoolkantines?
Antwoord:
Er is geen eenduidig inzicht in of leerlingen gebruik maken van gezonde opties in
schoolkantines. Wetenschappelijk onderzoek laat echter zien dat er een toename van
gezonde aankopen plaatsvindt, als het aanbod en de presentatie wordt ingericht conform
de Richtlijn Eetomgevingen voor Scholen, ook bekend als de Gezonde Schoolkantine.
Het is daarmee bekend dat leerlingen meer gebruik maken van gezonde opties in schoolkantines
naar mate het gezonde aanbod groter is en dit aantrekkelijk wordt aangeboden.
Vraag 96
Hoe is het gesteld in de JOGG-gemeenten waar geen daling heeft plaatsgevonden van
het aantal kinderen met overgewicht? Indien zij geen daling van het aantal kinderen
met overwicht hebben bereikt: wat is daar de verklaring voor?
Antwoord:
De JOGG-aanpak is een integrale aanpak om de fysieke en sociale omgeving waarin de
jeugd opgroeit structureel gezonder te maken. Dit gebeurt in omgevingen waar kinderen
en jongeren veel komen: sport, thuis, school, de buurt, vrije tijd, media en werk.
De aanpak wordt uitgevoerd door een lokaal werknet van bestuurders, professionals
en mensen in de wijk.
Het is nog onvoldoende bekend in welke mate een daling van het aantal kinderen en
jongeren met overgewicht plaatsvindt in een JOGG-gemeente. Gemeenten worden binnen
de JOGG-aanpak gestimuleerd de JOGG-aanpak te evalueren en monitoren. Deze informatie
levert geen eenduidig beeld op. Het RIVM heeft daarom in 2019 onderzocht wat de invloed
van de JOGG-aanpak is op overgewicht bij kinderen en jongeren. In het vierde jaar
na de invoering van de JOGG-aanpak is het aantal kinderen tussen 2 en 19 jaar met
overgewicht 9 procentpunt lager dan het aantal kinderen met overgewicht die niet in
een JOGG buurt wonen. Dit verschil bleek echter niet statistisch significant. Een
verklaring hiervoor is volgens het RIVM dat er meer gegevens over een langere periode
en ook meer JOGG-buurten nodig zijn. Om deze reden start het RIVM dit jaar met een
vervolgonderzoek naar het effect van de JOGG-aanpak op het percentage overgewicht.
Het is de bedoeling dat er zo ontwikkeling op de langere termijn te zien is.
Vraag 97
Welke soort maatregelen worden in de ketenaanpak kinderen met overgewicht en obesitas
zoal gebruikt?
Antwoord:
De zorg voor kinderen met overgewicht en obesitas kenmerkt zich door de aandacht aan
onderliggende en/of additionele problematiek die een rol speelt bij het overgewicht.
De zorg en ondersteuning kan derhalve uit diverse onderdelen bestaan, zowel vanuit
het zorgdomein als het sociale domein. Er is een landelijk model ontwikkeld waar gemeenten
een lokale invulling aan kunnen geven. Een gecombineerde leefstijl interventie (GLI)
kan hier onderdeel van uitmaken. Binnen de ketenaanpak is een goede samenwerking tussen
organisaties en personen die invloed hebben op de lokale aanpak van overgewicht bij
kinderen noodzakelijk. Daarnaast is het belangrijk dat de aanpak aansluit bij gemeentelijke
structuren, ontwikkelingen en verantwoordelijkheden. Professionals die betrokken kunnen
zijn bij de aanpak zijn bijvoorbeeld jeugdverpleegkundigen, diëtisten, fysiotherapeuten,
maatschappelijk werkers, opvoedkundig adviseurs en aanbieders van interventies en
van reguliere voorzieningen. Een centrale zorgcoördinator zorgt voor de coördinatie
en de begeleiding van kind en gezin.
Vraag 98
Waarom duurt het onderzoek naar de uitkomsten van Nutri-Score langer dan verwacht?
Antwoord:
Het evaluatieonderzoek van het Internationale Wetenschappelijk Comité (IWC) is erop
gericht het algoritme van Nutri-Score meer in lijn te brengen met de internationale
voedingsrichtlijnen. Meerdere scenario's van wijziging van het algoritme worden onderzocht
en geëvalueerd. Het IWC betrekt hierbij de meest recente wetenschappelijke kennis
op het gebied van voeding en gezondheid die van invloed kan zijn op de berekening
van het algoritme. Tevens worden de meer dan 70 aandachtspunten voor verbetering van
het algoritme, die door diverse stakeholders zijn ingediend, zoveel mogelijk meegenomen
in het evaluatieonderzoek. Dit onderzoek is dus omvangrijk en complex. Afronding van
het evaluatieonderzoek in december 2021 is daardoor niet mogelijk gebleken. De planning
is dat het IWC het onderzoek voor de zomer van 2022 afrondt.
Vraag 99
Welke resultaten zijn tot nu toe geboekt met het Nationale Sportakkoord?
Antwoord:
Inmiddels nemen 343 gemeenten deel aan de regeling sportakkoorden. De negen gemeenten
die niet deelnemen doen wel mee aan de extra middelen vanuit het steunpakket Sociale
en mentale welzijn en leefstijl gericht op de leefstijlinterventies. De vijf grootste
gemeenten voeren een living lab uit. Zij combineren onderzoek met werkzaamheden uit
de praktijk om tot innovatieve oplossingen te komen voor bijvoorbeeld het in beweging
krijgen van VMBO jongeren. Daarnaast zijn 300 lokale en 58 regionale sportakkoorden
afgesloten. In 16% van de gemeenten zijn het sportakkoord en preventieakkoord samengevoegd
en in 52% van de gemeenten heeft nauwe afstemming tussen beide plaatsgevonden.
Vraag 100
Hoe zal het aantal buurtsportcoaches worden verhoogd door het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport?
Antwoord:
Het is niet nodig om het aantal buurtsportcoaches te verhogen. De ontwikkelingen rond
de inzet van het aantal fte lopen naar verwachting. Het aantal fte buurtsportcoaches
was op 1 september 2021 3.532 fte. De middelen die gemeenten krijgen voor de inzet
van buurtsportcoaches zijn berekend op 3665 fte. Hier zal altijd een licht verschil
in bestaan, omdat er een verloop is van personeel en hierdoor vacatures openstaan.
Daarnaast mogen gemeenten voor de inzet van middelen zelf bepalen welk normbedrag
per fte ze hanteren. Dit is afhankelijk van de kwaliteit en het niveau. Ook hierdoor
kunnen verschillen in het vastgestelde fte en het gerealiseerde aantal fte bestaan.
Vraag 101
Hoeveel buurtsportcoaches worden ingezet in het onderwijs?
Antwoord:
In het onderwijs worden 1.216 buurtsportcoaches ingezet, dit 672 fte. Dit is de groep
buurtsportcoaches die als vakleerkracht Bewegingsonderwijs wordt ingezet.
Vraag 102
Hoeveel buurtsportcoaches worden gedeeltelijk ingezet in het onderwijs?
Antwoord:
Op 1 september 2021 wordt 1.060 fte aan functionarissen ingezet op de combinatie tussen
sport en bewegen en het primair onderwijs. Het gaat hierbij om ongeveer 1.908 aantal
buurtsportcoaches. Dit zijn buurtsportcoaches die gedeeltelijk in het onderwijs worden
ingezet.
Vraag 103
Hoeveel buurtsportcoaches worden betaald uit de CAO van het onderwijs?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS beschikt niet over een overzicht van het aantal buurtsportcoaches
dat uit de CAO Onderwijs betaald wordt. Wel is bekend dat in 26% van de gemeenten
buurtsportcoaches werken die vallen onder de CAO Onderwijs.
Vraag 104
Hoeveel buurtsportcoaches worden betaald uit de CAO van de sport?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS beschikt niet over een overzicht van het aantal buurtsportcoaches
dat uit de CAO Sport betaald wordt. Wel is bekend dat in 52% van de gemeenten buurtsportcoaches
werken die vallen onder de CAO Sport.
Vraag 105
Wat is per leeftijdsgroep de daling in aantallen van de sportdeelname van de Nederlandse
bevolking sinds coronatijd?
Antwoord:
Jaarlijks meet het RIVM, in samenwerking met het CBS, de wekelijkse sportdeelname
onder de Nederlandse bevolking van het afgelopen jaar via de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor.
Sinds de opheffing van de laatste coronamaatregelen is nog geen nieuwe meting geweest
naar sportdeelname. Er zijn wel cijfers bekend over de ontwikkeling in 2021 ten opzichte
van 2020.
Het RIVM en CBS rapporteerden over 2020 en 2021 het volgende aandeel wekelijkse sporters
per leeftijdsgroep:
Leeftijdsgroep
2020
2021
4 t/m 11 jaar
64,5%
60,3%
12 t/m 17 jaar
69,9%
74,3%
18 t/m 64 jaar
56,9%
56,1%
65 jaar en ouder
37,8%
37,3%
Totaal
54,7%
54,0%
Bron: https://www.sportenbewegenincijfers.nl/kernindicatoren/sportdeelname-we…
Voor wat betreft absolute aantallen rapporteerde NOC*NSF op basis van eigen onderzoek
dat het aantal Nederlanders dat in 2021 wekelijks sport, afnam met 800.000 ten opzichte
van 2020. Dit wijkt af van de ontwikkeling die het RIVM/CBS rapporteert. Echter, daarbij
worden geen absolute aantallen berekend.
Nieuwe sportdeelnamecijfers van het RIVM en CBS over 2022 volgen in 2023. Daarnaast
verschijnt in het najaar van 2022 de nieuwe Monitor Sport en Corona van het Mulier
Instituut, waarin wordt ingegaan op de effecten van de coronacrisis op de sportwereld.
Vraag 106
Met hoeveel productcodes wordt er in de (jeugd)zorg gewerkt, uitgesplitst per sector?
Antwoord:
Er worden thans in de jeugdhulp 3800 verschillende productcodes gebruikt, hetgeen
nog niet alles zegt. Gemeenten definiëren veel eigen «producten» met dito verantwoordingseisen
voor een beperkt aantal vormen van dienstverlening. In 1 bericht kunnen declaraties
voor meerdere clienten zitten en deze kunnen via verschillende productcodes worden
gedeclareerd. Die keuze voor een productcode is afhankelijk van wat gemeenten met
hun aanbieders afspreken.
Vraag 107
Wat is de opbrengst van de initiatieven GROZ Eindhoven en GROZ Rotterdam? Hoeveel
geld is daaraan besteed?
Antwoord:
GROZ Eindhoven heeft subsidie ontvangen ter hoogte van 300.000,–. Daarnaast is 300.000,–
aan co-financiering door GROZ Eindhoven zelf opgebracht. Deze subsidie is nog niet
afgerond en loopt tot 4 november 2022.
Groz Rotterdam is een van de nieuwe fieldlabs binnen de transitieagenda Human Capital
van de Topsector Life Science and Health. Resultaten daarvan komen later dit en volgend
jaar. Groz Rotterdam heeft geen financiering vanuit VWS ontvangen.
Groz Eindhoven heeft de afgelopen periode al de nodige opbrengsten behaald.
Zo is Groz Eindhoven actief in 4 verschillende wijken, zijn ruim 2.000 inwoners actief
in het programma rond fysieke fitheid, zijn 8 gemeenten aangesloten en wordt er hard
gewerkt aan een business case, uitgaande van social return on investment. Ook lukt
het steeds beter om verbindingen te leggen tussen de inwoner, de eerste lijn en het
sociaal domein, zodat ook meer uitgegaan kan worden van de wensen en behoeften van
inwoners. Daarnaast wordt actief samengewerkt met hogescholen zoals Fontys en met
bedrijven zoals Van der Valk en Simac. GROZ Eindhoven participeert tevens actief in
een community met andere fieldlabs, waarin van elkaar wordt geleerd en ervaringen
worden uitgewisseld.
Vraag 108
Kan de zorgsector de uitval van personeel door ziekteverzuim goed opvangen? Tegen
welke problemen wordt er hierbij aangelopen, en hoe kunt u de sector ondersteunen?
Antwoord:
Het ziekteverzuim is mede onder invloed van corona de afgelopen jaren gestegen en
blijft daardoor een punt van zorg. Hoewel het ziekteverzuimpercentage in de zorgsector
met 6,8% in 2021 hoger lag dan het gemiddelde van alle bedrijfstakken in Nederland,
bestaan er ook grote verschillen in ziekteverzuim binnen en tussen regio’s en branches
in de zorgsector. Het opvangen van uitval van personeel door ziekte is daardoor voor
alle werkgevers een lastige opgave, maar de mate waarin varieert van werkgever tot
werkgever.
Uit een analyse in het kader van het AZW onderzoeksprogramma blijkt dat de werkbeleving
van medewerkers een belangrijke rol speelt in de aanpak van ziekteverzuim onder medewerkers21. Het gaat onder meer om de ervaring van ongewenst gedrag op de werkvloer en bejegening
door de leidinggevende, maar ook om de mate waarin medewerkers kunnen voldoen aan
de fysieke en psychische eisen van het werk. Het loont daarom voor organisaties om
te investeren in gezond en veilig werk.
Het creëren van een gezonde en veilige werkomgeving is in eerste plaats een taak van
de werkgevers in de zorg. Zoals ik in de Hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt
Zorg heb aangegeven, ben ik voornemens om werkgevers hierbij te ondersteunen door
in te zetten op meer ruimte voor goed werkgeverschap en werkplezier22. De komende maand ga ik met werkgevers, werknemers en andere partijen die hieraan
een bijdrage kunnen leveren in gesprek, met als doel te komen tot een uitgewerkt programmaplan
met maatregelen. Uw Kamer ontvangt dit uitgewerkte plan deze zomer. Overigens betekent
dit niet dat er niet ook nu al het nodige gebeurt om werkgevers te ondersteunen bij
het voorkomen van ziekteverzuim. Er zijn al veel werkgevers die hier actief mee bezig
zijn. Het Actie Leer Netwerk verzamelt en verspreidt goede voorbeelden rond gezond
en veilig werken op haar site.
Vraag 109
Hoe werd er afgelopen jaar invulling gegeven aan de personeelsnorm in verpleeghuizen?
Antwoord:
In de 5e voortgangsrapportage Waardigheid en Trots (Kamerstuk 31 765, nr. 546) is vermeld, dat het aantal werknemers in de verpleeghuiszorg in de periode 2017
tot 3e kwartaal 2020 is gestegen met 25.000 fte (bron Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW)).
De stijging van het aantal werknemers heeft zich in 2021 voortgezet tot circa 29.000
fte. De personeelsontwikkeling in 2021 is sterk beïnvloed door de COVID-situatie.
Vraag 110
Wat betekent het loslaten van de personeelsnorm voor de personele bezetting in verpleeghuizen?
Antwoord:
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het kwaliteitskader van de verpleeghuiszorg
wordt doorontwikkeld. De Minister voor LZS heeft het Zorginstituut de opdracht gegeven
om deze doorontwikkeling te coördineren. Onderdeel van deze doorontwikkeling is het
loslaten van de eerdere interpretatie van de personeelsnorm van het kwaliteitskader
verpleeghuiszorg. Dit biedt meer ruimte om met behulp van inzet van technologie en
innovatie zorg te verlenen. Dit zal meer flexibiliteit geven in de inzet van personeel,
zodat per situatie meer of minder personeel kan worden ingezet en wordt beter aangesloten
bij de veranderende organisatie van zorg.
Vraag 111
Wat heeft het kabinet het afgelopen jaar in gang gezet om meer personeel aan te trekken?
Antwoord:
Om ervoor te zorgen dat er nu en in de toekomst voldoende medewerkers in de zorg zijn
die goed zijn toegerust voor en tevreden zijn met het belangrijke werk dat zij doen,
is in de vorige kabinetsperiode (t/m 2021) uitvoering gegeven aan het actieprogramma
Werken in de Zorg. Het zwaartepunt van de aanpak lag in de regio, de acties richtten
zich met name op het behoud van personeel, verhogen van de instroom en werd gekeken
hoe zorg anders georganiseerd kan worden. Instrumenten die hiervoor werden ingezet
zijn met name Sectorplanplus (voor zorginstellingen voor scholing en behoud van medewerkers),
Sterk in je Werk plus (loopbaanoriëntatie en -begeleiding voor medewerkers), middelen
voor een marktconforme loonontwikkeling in de zorg (via de OVA systematiek) en concrete
ondersteuning vanuit het Actie Leer Netwerk en het Regioteam voor de regio’s.
Via data-driven monitoring maken we inzichtelijk in welke mate de acties helpen om
de opgave effectief aan te pakken. De cijfers zijn online voor iedereen te volgen:
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) maakt voor de kernindicatoren visualisaties
in een online dashboard voor het Actieprogramma Werken in de Zorg23.
In 2021 zijn we bovendien praktische ondersteuning blijven bieden aan het veld bij
de arbeidsmarktgevolgen van COVID-19.
De uitdagingen op de arbeidsmarkt blijven ook de komende periode een van de grootste
uitdagingen waar we voor staan in de zorg. Het kabinet heeft daarom bij de begroting
van 2021 al besloten om structureel middelen beschikbaar te stellen: 80 miljoen euro
in 2022 en vanaf 2023 een bedrag van 130 miljoen euro per jaar. Uw Kamer heeft op
13 mei jongstleden een brief 24 ontvangen waarin de aanpak voor de komende jaren gericht op een toekomstbestendige
arbeidsmarkt in zorg en welzijn op hoofdlijnen wordt geschetst.
Vraag 112
Hoeveel personeel in de (jeugd)zorg is er afgelopen jaar bijgekomen? Kunt u dit uitsplitsen
per sector?
Antwoord:
In de periode Q4 2020- Q4 2021 zijn er 149.080 werknemers de sector ingestroomd. In
onderstaande tabel zijn de aantallen per branche weergegeven.
instroom
Zorg en welzijn (smal)
149.080
Universitair medische centra
7.470
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg
17.330
Geestelijke gezondheidszorg
9.480
Huisartsen en gezondheidscentra
3.280
Overige zorg en welzijn
20.540
Verpleging, verzorging en thuiszorg
56.530
Gehandicaptenzorg
19.900
Jeugdzorg
4.200
Sociaal werk
10.340
Bron: AZW Statline
Vraag 113
Hoeveel zorgverleners zijn er afgelopen jaar gestopt? Kunt u dit uitsplitsen per sector?
Antwoord:
In de periode Q4 2020-Q4 2021 zijn er 127.820 werknemers de sector uitgestroomd. In
onderstaande tabel zijn de aantallen per branche weergegeven.
Zorg en welzijn (smal)
127.820
Universitair medische centra
6.900
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg
17.100
Geestelijke gezondheidszorg
8.400
Huisartsen en gezondheidscentra
2.660
Overige zorg en welzijn
16.840
Verpleging, verzorging en thuiszorg
46.730
Gehandicaptenzorg
16.620
Jeugdzorg
3.760
Sociaal werk
8.820
Vraag 114
Hoe groot is het tekort aan (jeugd)zorgverleners?
Antwoord:
Op basis van het Prognosemodel Zorg en Welzijn25 bedraagt het verwachte personeelstekort in de jeugdzorg in 2022 700 werknemers. In
2031 wordt een tekort van 1.900 werknemers verwacht.
Vraag 115
Wat is het gemiddelde salaris van een (jeugd)zorgverlener? Kunt u dit uitsplitsen
per sector en per type zorgverlener?
Antwoord:
Het gemiddelde bruto jaarsalaris binnen de sector zorg en welzijn (inclusief kinderopvang)
bedroeg in 2020 circa 32.700 euro26 (op basis werkelijk aantal gewerkte uren).
Hieronder is op basis van gegevens van het pensioenfonds Zorg en Welzijn27 een uitsplitsing weergegeven per branche (gehele personeelsbestand) en vervolgens
ook per type zorgverlener. Het betreft het gemiddelde bruto jaarsalaris 2020 afgerond
op honderden euro’s. Dit is op basis van het werkelijk aantal gewerkte uren, dus naast
de hoogte van het uurloon is ook de deeltijdfactor28 van invloed op het gemiddelde per branche en type zorgverlener. De uitsplitsing naar
type zorgverlener is op basis van de uitsplitsing die PFZW maakt. Dit betreft soms
brede categorieën met daarin ook medewerkers met verschillende opleidingsniveaus.
Bij verpleegkundige gaat het bijvoorbeeld zowel om verpleegkundigen met een mbo-opleiding
als om verpleegkundigen met een hbo-opleiding.
Branche
Gehandicaptenzorg
€ 28.300
GGZ
€ 41.500
Huisartsen en gezondheidscentra
€ 28.500
Jeugdzorg
€ 41.000
Sociaal Werk
€ 35.500
Thuiszorg
€ 19.900
Verpleeg- en verzorgingshuizen
€ 24.700
Ziekenhuizen
€ 39.100
Umc's
€ 56.800
Bron: PFZW (behalve voor Umc’s die op basis CBS)
Branche
Type zorgverlener
Gehandicaptenzorg
activiteitenbegeleider
€ 21.700
Gehandicaptenzorg
afdelingsassistent
€ 19.800
Gehandicaptenzorg
ambulant begeleider thuiszorg
€ 26.400
Gehandicaptenzorg
begeleider gehandicaptenzorg
€ 26.200
Gehandicaptenzorg
gedragsdeskundige
€ 46.300
Gehandicaptenzorg
geneeskundig specialist/profielarts
€ 72.600
Gehandicaptenzorg
maatschappelijk werkende
€ 29.800
Gehandicaptenzorg
ondersteunend begeleider gehandicaptenzorg
€ 21.300
Gehandicaptenzorg
persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg
€ 29.600
GGZ
activiteitenbegeleider
€ 30.700
GGZ
agogisch werkende
€ 35.200
GGZ
begeleider psychiatrische zorg
€ 33.800
GGZ
gedragsdeskundige
€ 47.800
GGZ
maatschappelijk werkende
€ 40.800
GGZ
verpleegkundig specialist/gespecialiseerd verpleegkundige
€ 49.300
GGZ
verpleegkundige
€ 41.000
GGZ
zorghulp/afdelingsassistent
€ 24.000
Jeugdzorg
activiteitenbegeleider
€ 36.700
Jeugdzorg
gedragswetenschapper
€ 47.500
Jeugdzorg
jeugdzorgwerker
€ 38.800
Jeugdzorg
verpleegkundige
€ 32.900
Sociaal Werk
activiteitenbegeleider
€ 29.200
Sociaal Werk
maatschappelijk werker
€ 39.200
Sociaal Werk
sociaal cultureel werker
€ 37.100
Sociaal Werk
sociaal pedagogisch werker
€ 29.500
Sociaal Werk
verpleegkundige
€ 39.700
Sociaal Werk
woonbegeleider
€ 36.100
Sociaal Werk
ziekenverzorgende
€ 31.000
Thuiszorg
activiteitenbegeleider
€ 23.800
Thuiszorg
geneeskundig specialist/profielarts
€ 83.100
Thuiszorg
maatschappelijk werkende
€ 36.100
Thuiszorg
verpleegkundige
€ 30.000
Thuiszorg
verzorgende
€ 22.600
Thuiszorg
zorghulp/afdelingsassistent/huishoudelijk medewerker
€ 11.300
Verpleeg- en verzorgingshuizen
activiteitenbegeleider
€ 22.800
Verpleeg- en verzorgingshuizen
geneeskundig specialist/profielarts
€ 86.600
Verpleeg- en verzorgingshuizen
maatschappelijk werkende
€ 34.900
Verpleeg- en verzorgingshuizen
verpleegkundige
€ 32.100
Verpleeg- en verzorgingshuizen
verzorgende
€ 25.800
Verpleeg- en verzorgingshuizen
zorghulp/afdelingsassistent
€ 13.500
Ziekenhuizen
basisarts
€ 57.100
Ziekenhuizen
fysiotherapeut
€ 38.500
Ziekenhuizen
gedragsdeskundige
€ 47.800
Ziekenhuizen
geneeskundig specialist/profielarts
€ 87.800
Ziekenhuizen
maatschappelijk werkende
€ 38.500
Ziekenhuizen
medewerker/leidinggevende polikliniek
€ 25.700
Ziekenhuizen
verpleegkundige
€ 37.400
Ziekenhuizen
zorghulp/afdelingsassistent
€ 18.100
Bron: PFZW
Vraag 116
Welke sectoren van de zorg hebben de zwaarste personeelstekorten, en welke mogelijkheden
heeft u om de personeelstekorten te verlichten?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft het verwachte personeelstekort in 2022 en 2031 per branche
weer, zowel in aantallen als in percentage ten opzichte van de vraag. Het verwachte
tekort in 2022 is met 24.000 werknemers het grootst in de VVT (een tekort van 4,6%).
Het gaat om een tekort van 17.900 werknemers in de verpleeghuiszorg tot 6.100 in de
thuiszorg. Ook in 2031 is het tekort met 67.300 werknemers het grootst in de VVT (10,3%).
Daarnaast wordt in 2031 ook in de ziekenhuizen een groot tekort van 24.400 werknemers
verwacht (9,1%).
Aantallen
Percentage1
2022
2031
Universitair medische centra
2.600
6.500
– 3,0%
– 6,8%
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg
9.900
24.400
– 4,0%
– 9,1%
Geestelijke gezondheidszorg
4.200
9.300
– 4,0%
– 8,5%
Huisartsen en gezondheidscentra
1.600
3.300
– 4,4%
– 7,7%
Overige zorg en welzijn
3.000
10.600
– 2,3%
– 7,2%
Verpleeghuiszorg
17.900
51.900
– 4,9%
– 10,3%
Thuiszorg
6.100
15.400
– 4,0%
– 8,4%
Gehandicaptenzorg
2.100
8.800
– 1,1%
– 4,4%
Jeugdzorg
700
1.900
– 2,1%
– 5,3%
Sociaal werk
600
2.800
– 1,1%
– 5,1%
Totaal
48.600
135.000
– 3,5%
– 8,2%
Bron: ABF Research
X Noot
1
Het tekort gedeeld door de optelsom van de vervulde vraag en het tekort.
Uw Kamer heeft op 13 mei jongstleden de Hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt
Zorg & welzijn29 ontvangen waarin de aanpak voor de komende jaren op hoofdlijnen wordt geschetst.
Deze zomer wordt dit uitgewerkt tot een concreet programmaplan met maatregelen. De
aanpak van de uitdagingen op de arbeidsmarkt vraagt iets van alle partijen. Doel is
dat met een gerichte aanpak de zorg een fijne plek is om te werken en de zorg efficiënter
wordt georganiseerd, zodat er ook op de lange duur, met minder meer mensen voldoende
zorg kan worden verleend. We zullen andere werkvormen binnen zorg en welzijn moeten
gaan realiseren. Werkvormen waarbij regionaal gedeeld werkgeverschap, zorgverlening
door de inzet van werkdruk verlagende technologie en behoud van zorgmedewerkers centraal
staat. De energie moet zich richten op goed werkgeverschap met aandacht voor werkdruk
en de werk-privé-balans, opleidingsmogelijkheden, zeggenschap en aandacht voor cultuursensitieve
aspecten. En zorgopleidingen moeten, gegeven de voorliggende ambitie, flexibel zijn
en aansluiten op het continu veranderende zorglandschap.
In de zomer van 2022 ontvangt uw Kamer een uitgewerkt programmaplan.
Vraag 117
Waarom zijn er geen actuele cijfers met betrekking tot het verwacht personeelstekort?
Waarom is het actuele cijfer van 2020?
Antwoord:
Op 20 januari jl. heb ik uw Kamer in een brief30 geïnformeerd over de nieuwe prognose van het verwachte personeelstekort die ABF Research
in december 2021 heeft opgeleverd. Deze prognose is gemaakt op basis van realisatiecijfers
over 2020 voor wat betreft het zorggebruik en de arbeidsmarkt, omdat realisatiecijfers
over 2021 pas gedurende 2022 beschikbaar komen. Eind van 2022 komt een nieuwe prognose
beschikbaar.
Vraag 118
Waarom is er gekozen voor een eenmalige verhoging van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling
van € 675 miljoen per 2022? Welke zorgverleners in welke zorgsector hebben hier profijt
van gehad?
Antwoord:
Jaarlijks stelt het kabinet de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (de
ova) beschikbaar. Met deze bijdrage wordt een marktconforme loonontwikkeling in de
zorg mogelijk gemaakt. De afgelopen kabinetsperiode 2018–2021 is met de overheidsbijdrage
circa 6 miljard euro aan extra arbeidsvoorwaardenruimte beschikbaar gekomen. Voor
2022 bedraagt de ova ongeveer 1,6 miljard euro. Specifiek voor de middengroepen uit
de loongebouwen van zorg en welzijn heeft het vorige kabinet daar bovenop nog eens
675 miljoen euro beschikbaar gesteld. Het betreft een eenmalige verhoging van de ova,
maar die werkt wel structureel door (het is een extra plak met structureel geld die
erbovenop komt).
Het Ministerie van VWS heeft met een representatieve meerderheid van de werkgevers
binnen zorg en welzijn een overeenkomst gesloten over de aanvulling op de reguliere
ova in 2022. Daarin is ondermeer afgesproken dat werkgevers zich zullen inzetten om
de extra middelen in te zetten voor de middengroepen in het loongebouw (conform SER-advies
«Aan de slag voor de zorg; een actieagenda voor de zorgarbeidsmarkt» (Bijlage bij
Kamerstuk 29 282, nr. 437)). Het is vervolgens aan sociale partners om via cao’s afspraken te maken over de
precieze inzet van deze 675 miljoen euro aan extra arbeidsvoorwaardenruimte. De afgelopen
periode zijn binnen zorg en welzijn veel nieuwe cao’s afgesloten en daarin zie ik
ook dat er afspraken zijn gemaakt over extra beloningen voor werknemers in het midden
van het loongebouw. Denk aan het toevoegen van extra treden aan de salarisschalen
in het midden van het loongebouw bij onder meer de cao ziekenhuizen en de cao gehandicaptenzorg.
Vraag 119
Heeft u een beeld van het aantal studenten die verschillende opleidingen doorlopen,
en hoe zich dit verhoudt tot de tekorten in verschillende beroepsgroepen in de zorgsector?
Antwoord:
VWS stelt jaarlijks plekken beschikbaar voor de vervolgopleidingen waarvan de bekostiging
onder de verantwoordelijkheid van VWS valt. Hierbij dienen de adviezen van het Capaciteitsorgaan
als uitgangspunt. Ultimo december 2020 is de Kamer geïnformeerd over het laatste advies
en de kabinetsreactie daarop.31 Voor het grootste deel van de opleidingen geldt dat de feitelijke instroom in de
opleidingen overeenkomt met de beschikbare aantallen plekken. Van enkele opleidingen
is bekend dat het lastig is om de benodigde instroom in de opleiding te realiseren.
De hiermee samenhangende tekorten doen zich met name voor bij de opleiding tot specialist
ouderengeneeskunde, arts voor verstandelijk gehandicapten, arts maatschappij en gezondheid,
klinisch psycholoog en een groot aantal medisch ondersteunende en verpleegkundige
beroepen (FZO-beroepen). Bij deze laatste categorie opleidingen stelt VWS overigens
geen opleidingsplaatsen beschikbaar, maar een budget waarop instellingen die deze
opleidingen verzorgen een beroep kunnen doen.
Realisatie beschikbare opleidingsplaatsen 2021
Opleiding
Beschikbaar
Gerealiseerd
Specialist ouderengeneeskunde
260
150
Arts voor verstandelijk gehandicapten
27
15
Art maatschappij en gezondheid
190
157
Klinisch psycholoog
185
174
FZO-beroepen
3.930
(advies CO)
2621
Vraag 120
Wat is de stand van zaken van het programma CZO Flex Level en wat zijn de huidige
resultaten? Kan het eventueel worden doorgetrokken naar andere opleidingen?
Antwoord:
In september 2018 is VWS gestart met een subsidie voor het project CZO Flex Level,
waarin de verpleegkundige vervolgopleidingen worden geflexibiliseerd door ze op te
bouwen uit modules (zogenaamde Entrusted Professional Activities: EPA’s). Het project
loopt voorspoedig met het opleveren van bijna alle EPA’s. Met de op handen zijnde
studiepuntentoedeling (CZO Credits) per opleiding en de richtlijnen voor het vrijstellingenbeleid,
is de architectuur van het flexibel en samenhangend opleidingsstelsel rond. Wat nog
rest is het opleveren van de definitieve EPA’s voor het cluster MOO (medisch ondersteunende
opleidingen). De medisch specialistische opleidingen werken ook met EPA’s. Medio 2023
zal het project CZO Flex Level in de afrondende fase komen. Het is goed voor te stellen
dat andere (vervolg) opleidingen deze goede voorbeelden zullen volgen. Initiatief
hiervoor ligt bij het veld. Deze nieuwe manier van opleiden vraagt ook om een andere
manier van bekostigen. VWS verkent daarom met CZO Flex, NVZ, NFU vanaf medio 2022
de mogelijkheden hiervoor en streeft naar een nieuwe bekostiging per 1 jan. 2024.
Vraag 121
Welke concrete resultaten kunnen worden toegeschreven aan de investering van 255 miljoen
euro inzake het aanpakken van wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg?
Antwoord:
Het grootste deel van de middelen is naar de gemeenten gegaan via de Algemene Uitkering
van het Gemeentefonds. Gemeenten hebben de middelen vooral ingezet om budgetplafonds
in 2021 op te heffen of te verruimen. Een aantal gemeenten heeft de middelen ingezet
voor andere maatregelen, bijv. een systeemaanpak of een zorgmakelaar die casusgericht
inspringt.
Een deel van de middelen (€ 3,2 miljoen) is besteed aan een opdracht aan het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd (OZJ). De aanpak van het OZJ bestaat uit:
– zicht krijgen op de omvang van de wachttijden door een analyse van het berichtenverkeer;
– zicht krijgen op onderliggende factoren op regionaal niveau, om deze factoren regionaal
aan te pakken en daar vervolgens in de praktijk van te leren;
– de inzichten in data en onderliggende factoren versterken elkaar (kwantitatief vs.
kwalitatief).
Het OZJ ondersteunt momenteel 2 pilotregio’s en 9 leerexpeditie regio’s. In deze 11
regio’s hebben we achterliggende factoren van wachttijden geanalyseerd. Aan de hand
hiervan zoeken we naar en testen we universele en structurele oplossingen om het symptoom
wachttijden aan te pakken. We ontwikkelen een werkpakket voor alle regio’s. In de
publicatie «Een functionele kijk op wachttijden»32 wordt aangegeven aan welke universele oplossingen men nu al kan denken, bijvoorbeeld:
in- door- en uitstroom, versterken van het gewone leven/ inzet op preventie, inzetten
op betere analyse, vroegsignalering, integrale aanpak (kijk breder dan het kind) Op
deze manier kunnen de regio’s zelf concreet de wachttijden aanpakken. We gaan dit
jaar verder uitbreiden naar andere regio’s.
De aanpak van wachttijden en wachtlijsten zet in op structurele oplossingen om de
oorzaken ervan aan te pakken. Dat is een proces van de lange adem. Wel is in de regio
Rijnmond al het nut gebleken van het diep in de cijfers duiken. Door een administratieve
opschoning van het systeem blijken er om en nabij 140 minder wachtenden te zijn dan
was voorzien.
Vraag 122
Waarom is er geen nulmeting en actuele stand met betrekking tot meedoen van mensen
met een chronische ziekte of levenslange beperking?
Antwoord:
De groep mensen met een beperking of chronische ziekte is zeer uiteenlopend. Het kunnen
meedoen van deze brede groep op alle domeinen van het leven is niet eenvoudig te vatten
in indicatoren. Om de voortgang van het programma Onbeperkt meedoen! te monitoren
heeft het RIVM in opdracht van VWS in 2019, 2020 en 2021 een cijferoverzicht gepubliceerd.
Dit cijferoverzicht biedt een breed scala aan indicatoren aan om weer te geven in
hoeverre mensen met een beperking kunnen meedoen in maatschappij. Voor zo ver beschikbaar
gaat het eerste cijfer over 2015 of 2016, vlak voordat het programma Onbeperkt meedoen!
van start ging. Voor de meest actuele cijfers verwijs ik u graag naar het cijferoverzicht
RIVM Onbeperkt Meedoen 2021 (https://www.rivm.nl/documenten/cijferoverzicht-onbeperkt-meedoen).
Om inzicht te krijgen in ontwikkelingen in de tijd, worden ook cijfers van eerdere
jaren gepresenteerd. Er zijn geen analyses uitgevoerd om vast te stellen of veranderingen
over de tijd statistisch significant zijn.
Vraag 123
Wat zijn de opbrengsten van de 26 miljoen euro extra voor bovenregionale expertisecentra
en de 613 miljoen euro extra aan gemeenten?
Antwoord:
Het resultaat voor de bovenregionale expertisecentra is dat alle acht bovenregionale
expertisenetwerken actief zijn. De expertisenetwerken hebben tot nu toe in meer dan
115 casussen voorzien in consultatie en advies. Ook is er tot nu toe bij 124 vastgelopen
zorgvragen zorg georganiseerd of zijn betrokken partijen geholpen om dit te realiseren.
Het bovenregionale expertisenetwerk brengt ook in beeld voor welke jongeren het in
het gebied nog niet goed lukt om passende hulp te organiseren en waarom dit niet lukt.
Indien er voor groepen jongeren géén passende plek is of ontoereikende zorg, dan ondersteunt
het netwerk de doorontwikkeling van bestaande zorg óf de realisatie van nieuwe voorzieningen.
Zo zijn er inmiddels 48 nieuwe plekken gerealiseerd.
Het kabinet had voor 2021 € 613 miljoen beschikbaar gesteld voor de acute problemen
in de jeugdzorg. De extra middelen zijn onder andere bedoeld om uitbreiding van de
crisiscapaciteit jeugd-ggz mogelijk te maken (€ 50 miljoen), wachttijden aan te pakken(€ 255 miljoen),
de vastgoedtransitie van accommodaties gesloten jeugdhulp en open driemilieusvoorzieningen
(€ 55 miljoen), vereenvoudiging jeugdbeschermingsketen (€ 15 miljoen), tegengaan van
verdringing33 (€ 228 miljoen) en het stimuleren van de POH-Jeugd (€ 10 miljoen).
Het grootste deel van de middelen voor de aanpak van wachttijden is naar de gemeenten
gegaan via de Algemene Uitkering Gemeentefonds. Doordat het budget voor jeugdzorg
onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten valt, hoeven gemeenten hun uitgaven
niet aan het Rijk te verantwoorden. Gemeenten hebben de middelen vooral ingezet om
budgetplafonds in 2021 op te heffen of te verruimen. Een aantal gemeenten heeft de
middelen ingezet voor andere maatregelen, bijv. een systeemaanpak of een zorgmakelaar
die casusgericht inspringt. Een deel van de middelen (€ 3,2 miljoen) is besteed aan
een opdracht aan het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) om inzicht en overzicht
van regionale wachttijden en de daaraan onderliggende oorzaken te creëren.
Verreweg het grootste deel van de middelen voor de uitbreiding van de crisiscapaciteit
jeugd-ggz – ongeveer 80 procent – is door zorgaanbieders aangevraagd voor het bekostigen
van extra zorgcapaciteit, variërend van (licht)ambulant tot klinische zorg. De resterende
20 procent van de middelen is aangevraagd voor activiteiten om crises zo veel als
mogelijk te voorkomen, het intensiveren van bestaande zorgtrajecten om verzwaring
problematiek op te vangen, het versterken van professionals door scholing en consultatie
en het doorontwikkelen van zorg zoals inzet op e-health.
Verder is er in de jaren 2020 en 2021 een totaalbedrag van € 88,5 miljoen middels
een specifieke uitkering beschikbaar gesteld aan coördinerende gemeenten voor de vastgoedtransitie
van accommodaties gesloten jeugdhulp en open driemilieusvoorzieningen. Alle betrokken
gemeenten hebben de middelen inmiddels ontvangen en zijn bezig met het opstellen en
uitvoeren van de plannen in het kader van deze regeling, die beoogt om de vastgoedtransitie
binnen de (gesloten) residentiële jeugdhulp een impuls te geven.
Met de middelen voor de doorbraakaanpak en de pilots vereenvoudiging Jeugdbescherming
is het toekomstscenario opgesteld, zijn zes proeftuinen ingericht en van start gegaan
en zullen in 2022 nog vier proeftuinen starten.
Vraag 124
Wat heeft de 255 miljoen euro voor de aanpak wachttijden in de (gespecialiseerde)
jeugdzorg concreet opgeleverd? Hoeveel jongeren zijn geholpen? Zijn de wachtlijsten
daadwerkelijk geslonken? Zo ja, in welke mate? Is dit genoeg geld om het probleem
aan te pakken?
Antwoord:
Ik heb aan gemeenten extra geld beschikbaar gesteld, zodat zij zelf extra inzet kunnen
plegen op het aanpakken van wachttijden. De besteding van deze middelen is aan gemeenten
zelf. Gemeenten hebben de middelen vooral ingezet om budgetplafonds in 2021 op te
heffen of te verruimen. Een aantal gemeenten heeft de middelen ingezet voor andere
maatregelen, bijv. een systeemaanpak of een zorgmakelaar die casusgericht inspringt.
Een deel van de middelen (€ 3,2 miljoen) is besteed aan een opdracht aan het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd (OZJ). De aanpak van het OZJ bestaat uit:
• zicht krijgen op de omvang van de wachttijden door een analyse van het Berichtenverkeer;
• zicht krijgen op onderliggende factoren op regionaal niveau, om deze factoren regionaal
aan te pakken en daar vervolgens in de praktijk van te leren;
• de inzichten in data en onderliggende factoren versterken elkaar (kwantitatief vs.
kwalitatief).
Het OZJ ondersteunt momenteel twee pilotregio’s en 9 leerexpeditie regio’s. In deze
11 regio’s hebben we achterliggende factoren geanalyseerd. Aan de hand hiervan zoeken
we naar en testen we universele en structurele oplossingen om het symptoom wachttijden
aan te pakken. We ontwikkelen een werkpakket voor alle regio’s. In de publicatie «Een
functionele kijk op wachttijden»34wordt aangegeven aan welke universele oplossingen men nu al kan denken, bijvoorbeeld:
in- door- en uitstroom, versterken gewone leven/inzet op preventie, inzetten op betere
analyse, vroegsignalering, integrale aanpak (kijk breder dan het kind) Op deze manier
kunnen de regio’s zelf concreet de wachttijden aanpakken. We gaan dit jaar verder
uitbreiden naar andere regio’s.
De aanpak van wachttijden en wachtlijsten zet in op structurele oplossingen om de
oorzaken ervan aan te pakken. Dat is een proces van de lange adem. Het is daarom te
vroeg om te kunnen zeggen dat wachttijden al zijn gedaald.
Het is belangrijk de uitkomsten van de aanpak van het OZJ af te wachten. We bezien
daarbij of het nodig is de aanpak wachttijden van het OZJ te verlengen. Daarnaast
ben ik bezig met de Hervormingsagenda die moet leiden tot inhoudelijke verbeteringen
van de jeugdzorg. Deze inhoudelijke verbeteringen zullen daarmee ook behulpzaam zijn
bij het effectief aanpakken van wachttijden.
Vraag 125
Hoeveel bovenregionale expertisecentra zijn inmiddels gestart? Hoe staat het met de
voortgang van deze centra? Bestaan de expertisecentra naast kennisdeling ook uit fysieke
extra plekken voor jongeren? Hoeveel extra plekken zijn er in deze expertisecentra
gecreëerd voor jongeren die hulp nodig hebben?
Antwoord:
Alle acht bovenregionale expertisenetwerken zijn actief. Voor ouders met een hulpvraag
is in eerste instantie het regionale expertteam beschikbaar. Zij schakelen het bovenregionale
expertisenetwerk in wanneer er extra ondersteuning nodig is om een casus op te lossen.
De expertisenetwerken hebben tot nu toe in meer dan 115 casussen voorzien in consultatie
en advies. Dit varieert van de inzet van inhoudelijk experts of ervaringsdeskundigen
tot aan het helpen van een lokaal team waar zij terecht kunnen met hun vraag. Ook
is er tot nu toe bij 124 vastgelopen zorgvragen zorg georganiseerd of zijn betrokken
partijen geholpen om dit te realiseren. De manier waarop dit is gedaan, is zeer divers.
Er wordt vaak een procesregisseur ingezet: iemand die alle betrokken partijen om tafel
brengt en zorgt dat er een passende oplossing gevonden wordt. Ook wordt in sommige
gevallen voorzien in een garantie voor financiering of maatwerkfinanciering.
Het bovenregionale expertisenetwerk brengt ook in beeld voor welke jongeren het in
het gebied nog niet goed lukt om passende hulp te organiseren en waarom dit niet lukt.
Indien er voor groepen jongeren géén passende plek is of ontoereikende zorg, dan ondersteunt
het netwerk de doorontwikkeling van bestaande zorg óf de realisatie van nieuwe voorzieningen.
Zo zijn er inmiddels 48 nieuwe plekken gerealiseerd. Veelal gaat het hierbij om intensief
kleinschalige woonvormen. Ook zijn er (nieuwe) zorgvormen ontwikkeld, zodat zorg beter
aansluit bij de behoefte van de jongere. Echter, uit de analyse van de bovenregionale
expertisenetwerken en de expertteams waarom jongeren geen passende hulp ontvangen,
blijkt ook vaak dat er géén verklarende analyse is gemaakt, samenwerkingen niet goed
verlopen, er te weinig vertrouwen is in elkaars professionaliteit, of jongeren en
hun ouders onvoldoende betrokken worden. Een nieuwe plek creëren is daarmee géén duurzame
oplossing. De bovenregionale expertisenetwerken zetten daarom ook in op leren en verbeteren
met elkaar: door intensiveren en verbeteren van samenwerkingen, het trainen van professionals
in het maken van een verklarende analyse én het gezamenlijk evalueren en leren van
casussen. Dit is van groot belang om te voorkomen dat casuïstiek onnodig escaleert
en het jeugdhulpstelsel en -landschap blijvend te verbeteren.
Vraag 126
In hoeverre zullen de investeringen middels het Jeugdpakket (58,5 miljoen euro) en
het Steunpakket Welzijn en Jeugd (40 miljoen euro) ten aanzien van het sociaal en
mentaal welzijn van jongeren na 2021 verdere doorgang vinden in gemeenten? Kunnen
er voorbeelden worden gegeven in hoe deze subsidies worden besteed?
Antwoord:
Van het totaalbedrag (€ 98,5 miljoen) van de steunpakketten is € 88,5 miljoen naar
gemeenten gegaan. Het kabinet heeft gemeenten opgeroepen om deze middelen direct in
te zetten voor het sociaal en mentaal welzijn van kinderen en jongeren, maar het is
aan gemeenten om te bepalen hoe zij deze middelen inzetten en of ze deze middelen
willen spreiden over meerdere jaren. Het vorige kabinet heeft uw Kamer geïnformeerd
over de opbrengsten van deze steunpakketten middels de brief «Opbrengsten van steunpakket
sociaal en mentaal welzijn» van december 2021 (Kamerstuk 25 295, nr. 1705). In het bij de brief gevoegde onderzoek van Significant Public zijn meerdere voorbeelden
opgenomen zoals «Huis73 in Den Bosch» en «jongerenwerk in Krimpen aan den IJssel»
over de besteding van de middelen.
Vraag 127
Welk concreet doel stelt u aan uzelf in het terugbrengen van de wachtlijsten in de
jeugdzorg? (in cijfers of percentages)
Antwoord:
Omdat de oorzaken van wachttijden regionaal kunnen verschillen, is het niet in landelijke cijfers of
percentages uit te drukken. Ik ben tevreden als:
– er inzicht en overzicht is in regionale wachttijden en daarop gebaseerd ook landelijke
wachttijden,
– de data met gemeenten en aanbieders samen kan worden geduid, waardoor we met elkaar
kunnen sturen op het terugdringen van wachttijden (regionaal en landelijk).
– en daarbij als we de onderliggende factoren van wachttijden kunnen aanpakken. Denk
bijvoorbeeld aan het versterken van de lokale toegang.
Vraag 128
Is bekend of het geld van het Jeugdpakket (€ 58,5 miljoen) en het Steunpakket Welzijn
Jeugd (€ 40 miljoen) effectief zijn besteed? Waren hier voorwaarden aan verbonden?
Is dit te meten?
Antwoord:
Het vorige kabinet heeft uw Kamer geïnformeerd over de opbrengsten van deze steunpakketten
middels de brief «Opbrengsten van steunpakket sociaal en mentaal welzijn» van december
2021 (Kamerstuk 25 295, nr. 1705) en het daarbij bijgevoegde onderzoek van Significant Public. Van het totaalbedrag
(€ 98,5 miljoen) is € 88,5 miljoen naar gemeenten gegaan, waarvan € 73,5 miljoen via
de algemene uitkering en € 15 miljoen via een extra subsidieronde «Perspectief op de Jeugd35» vanuit het programma Maatschappelijke Diensttijd (MDT). Bij de subsidieronde van
MDT waren de gebruikelijke MDT-voorwaarden aangepast vanwege het urgente karakter.
Ten aanzien van de middelen die via de algemene uitkering zijn uitgekeerd zijn geen
voorwaarden verbonden. Aangezien de maatschappelijke urgentie voor handelen groot
was, hebben we met de VNG afgesproken om de middelen snel in te zetten met zo min
mogelijk administratieve lasten. De onderzoekers van Significant Public die naar de
gemeentelijke inzet van de steunpakketten hebben gekeken geven aan dat een effectmeting
bij deze constructie niet mogelijk is zonder omvangrijke inspanningen en administratieve
lasten. Significant Public stelt echter ook: «Onderzoekers hebben mede op basis van
de kwalitatieve analyse sterk de indruk gekregen dat de middelen van het steunpakket
door gemeenten ingezet worden ter bestrijding van de gevolgen van corona voor groepen
die naar het oordeel van gemeenten het meest getroffen zijn. Hierbij lijkt relatief
veel aandacht uit te gaan naar jeugd.»
Vraag 129
Is bekend hoeveel van de 1,314 miljard euro voor gemeenten daadwerkelijk aan jeugdzorg
zal worden besteed? Hoeveel gemeenten hebben het geld ingezet, of hoeveel gemeenten
gaan dit inzetten, voor andere doeleinden?
Antwoord:
Gemeenten ontvangen de extra financiële middelen zoals gebruikelijk via het gemeentefonds.
Gemeenten zijn op basis van de Financiële-verhoudingswet vrij om te bepalen waaraan
ze deze middelen uitgeven op basis van de lokale situatie. Waarbij uiteraard wel geldt
dat zij een jeugdhulpplicht hebben waaraan ze moeten voldoen. Gemeenteraden hebben
hierbij de controlerende taak. Dat is een logisch gevolg van de decentralisatie.
Doordat het budget voor jeugdzorg onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten
valt, hoeven gemeenten hun uitgaven niet aan het Rijk te verantwoorden. Daardoor is
bij het Rijk niet precies bekend wat de uitgaven van gemeenten aan de jeugdzorg zijn.
Wel dienen gemeenten hun begroting- en rekeningcijfers in het Iv3-systeem aan te leveren
bij het CBS, maar daar vallen de uitgaven aan jeugdzorg niet volledig in af te bakenen.
Vraag 130
Wat heeft de 50 miljoen euro voor de aanpak van acute ggz-problematiek concreet opgeleverd?
Hoeveel jongeren zijn geholpen? Op welke manier is de extra zorgcapaciteit vergroot,
zowel klinisch als ambulant, in specifieke cijfers? Is 50 miljoen euro genoeg geld
om het probleem aan te pakken?
Antwoord:
Verreweg het grootste deel van de middelen – ongeveer 80 procent – is door zorgaanbieders
aangevraagd voor het bekostigen van extra zorgcapaciteit, variërend van (licht)ambulant
tot klinische zorg. De resterende 20 procent van de middelen is aangevraagd voor activiteiten
om crises zo veel als mogelijk te voorkomen, het intensiveren van bestaande zorgtrajecten
om verzwaring van problematiek op te vangen, het versterken van professionals door
scholing en consultatie en het doorontwikkelen van zorg zoals inzet op e-health.
Begin dit jaar is door de acht coördinerende gemeenten een uitvraag gedaan naar de
stand van zaken onder alle aanbieders. Hieruit bleek dat veel aanbieders last hebben
van de huidige krapte op de arbeidsmarkt waardoor wervingsprocessen langer duren dan
gehoopt en de betreffende aanbieders de zorgcapaciteit nog niet hebben kunnen uitbreiden
zoals zij voor ogen hadden.
Naar schatting van aanbieders begin dit jaar is ongeveer 100 fte aan capaciteit gerealiseerd
en bekostigd. Daarnaast zijn extra plekken voor acute opname gerealiseerd. Ook zijn
verschillende nieuwe behandelgroepen gestart en intensieve ambulante teams uitgebreid
of gestart. Hierdoor kunnen extra kinderen geholpen worden. Zo gaf begin dit jaar
één aanbieder aan 50 jongeren extra te hebben geholpen. Een andere aanbieder gaf aan
dat de wachttijd was afgenomen met 20 procent en het aantal crisismeldingen gelijk
was gebleven. Tot slot worden consultaties geboden rondom eetstoornissen en zijn diverse
initiatieven rondom wachtlijstondersteuning gestart.
Voor de zomer wordt opnieuw de stand van zaken onder aanbieders uitgevraagd. Na de
zomer zal ik uw Kamer hierover informeren.
Vraag 131
Welke van de 26 maatregelen uit de actieagenda schadelijke praktijken zijn het meest
effectief om vrouwelijke genitale verminking (VGV) eerder en beter in beeld te brengen,
te stoppen en duurzaam op te lossen? Waaruit blijkt dit? Hoeveel rechtszaken zijn
er sinds 2015 gevoerd tegen daders van VGV? Hoeveel veroordelingen zijn er geweest?
Antwoord:
Door de Staatssecretaris van VWS wordt ingezet op het voorkomen van VGV bijvoorbeeld
door het inzetten van gerichte voorlichting en communicatie, de implementatie van
een medische leidraad door de NVOG en de inzet van sleutelpersonen. Jaarlijks worden
150 huiskamergesprekken gevoerd door sleutelpersonen en hiermee worden minimaal 900
ouders die in deze potentiële doelgroep kunnen vallen geïnformeerd over schadelijke
praktijken. De Minister van SZW heeft, in het commissiedebat Inburgering en Integratie
van 20 april 2022 (Kamerstuk 32 824, nr. 361), toegezegd uw Kamer rond de zomer te informeren over de voortgang van de actieagenda
Schadelijke Praktijken.
Op landelijk niveau zijn geen cijfers bekend van het aantal rechtszaken en de veroordelingen.
Het OM registreert niet of er sprake is van VGV, omdat er geen specifieke strafbaarstelling
voor bestaat in het wetboek van Strafrecht. Het OM registreert enkel op delictsartikel
waarbij VGV valt onder de algemene strafbepaling van mishandeling. In maart heeft
de Europese Commissie een richtlijnvoorstel ter bestrijding van geweld tegen vrouwen
en huiselijk geweld ingediend waarin een specifieke strafbaarstelling van VGV wordt
voorgesteld. Dit voorstel wordt op 8 juni aanstaande in het commissiedebat Justitie
en Veiligheid, JBZ-Raad Luxemburg van 9 en 10 juni 2022 (algemeen), behandeld.
Vraag 132
Het was het laatste jaar voor het programma Geweld hoort nergens thuis: wat betekent
dit voor de opgebouwde infrastructuur in 2022?
Antwoord:
De opgebouwde infrastructuur voor de ondersteuning van de regio’s blijft in 2022 behouden.
De regionale projectleiders blijven ondersteuning bieden aan de regio’s om de regionale
aanpak verder te versterken en te borgen. Het gaat dan om het versterken van het lokale
team met deskundigheid over veiligheid, gezamenlijk multidisciplinair werken volgens
de MDA++ aanpak, werken volgens de gedeelde visie van gefaseerd samenwerken aan veiligheid
met bestuurlijk commitment. Hierbij worden de regionale projectleiders ondersteund
vanuit een landelijk programmateam, dat dit jaar geïntegreerd wordt met het programma
Toekomstscenario Kind- en gezinsbescherming. Tevens vindt ondersteuning plaats met
onderzoek en monitoring
Vraag 133
Kan nader toegelicht worden waarom er geen onderscheid meer gemaakt wordt tussen zzp
en instellingen?
Antwoord:
Sinds 2021 is er een Transparantieregeling zorgaanbieders ggz, welke de NZa in staat
stelt om gegevens over de wachttijden op te vragen bij zorgaanbieders en inzichtelijk
te maken. Hierin gelden dezelfde voorwaarden voor registratie van deze cijfers voor
vrijgevestigden en instellingen. Daarbij is afgesproken dat ggz-aanbieders met meer
dan 10 zorgverleners cijfers aanleveren over het aantal mensen dat bij hen op de wachtlijst
staat.
De NZa publiceert maandelijks een Monitor Toegankelijkheid van Zorg, met daarin ook cijfers met betrekking het aantal verwijzingen en de wachttijden
in de ggz (Zvw). Daarnaast publiceert de NZa halfjaarlijks een informatiekaart met
verdiepende informatie over de wachttijden, het aantal wachtenden, en de instroom
in de ggz (Zvw): Informatiekaart Wachttijden ggz 2021 – Nederlandse Zorgautoriteit (overheid.nl) (Bijlage bij Kamerstuk 25 424, nr. 590).
Wachtlijstinformatie over tot cliënten met een Wlz-indicatie wordt maandelijks gepubliceerd
via de zorgcijfersdatabank van het Zorginstituut, zie https://www.zorgcijfersdatabank.nl/toelichting/wachtlijstinformatie/wac….
Vraag 134
Hoeveel ggz-instellingen hebben moeten in sluiten in het afgelopen jaar? Hoeveel in
de afgelopen vijf jaar? Ziet u een toename hiervan? Wat zijn de redenen voor de sluitingen?
Antwoord:
Er is geen overzicht van het totaal aantal sluitingen van (locaties van) ggz-instellingen.
Een voornemen tot sluiting wordt alleen aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gemeld
als deze er mogelijk toe leidt dat de continuïteit van zorg in het geding komt. De
NZa informeert mij dan hierover, conform de vroegsignaleringsafspraken. Ook is dus
niet te zeggen of er sprake is van een toename van het aantal sluitingen van (locaties
van) ggz-instellingen. Wel laten de kerncijfers van de NZa zien dat het totaal aantal
ggz-instellingen in voorgaande jaren niet afgenomen maar toegenomen is36.
Wat betreft de redenen voor sluitingen kan er sprake zijn van financiële en bedrijfsmatige
overwegingen, behandelinhoudelijke overwegingen en/of een gebrek aan personeel waardoor
de veiligheid en kwaliteit van de behandeling onvoldoende geborgd kan worden. Vaak
is er sprake van een samenspel van factoren, dat tot een (voornemen van) sluiting
leidt.
Vraag 135
Welk concreet doel stelt u aan uzelf in het terugbrengen van de wachtlijsten in de
ggz (in cijfers of percentages)?
Antwoord:
Ik, de Minister van LZS, blijf me samen met de partijen uit de landelijke stuurgroep
Toegankelijkheid en Wachttijden ggz inzetten op de bestaande sporen, zoals de transfermechanismen
en de regionale taskforces. Vanaf deze maand is daarbij de regionale doorzettingsmacht
van kracht om mensen te helpen die tussen wal en schip dreigen te vallen. Ook heb
ik recent besloten € 4 miljoen beschikbaar te stellen voor de inzet van versnellers.
Over aanvullende maatregelen en de doelstellingen die hierbij worden gesteld wordt
op dit moment gesproken met de betrokken partijen. Zoals met uw kamer besproken zal
dit moeten leiden tot afspraken in het Integraal Zorgakkoord en een daaraan gekoppelde
toekomstagenda voor de ggz.
Vraag 136
Hoe veilig zijn de gezondheids-apps, waarvan het gebruik mede door corona explosief
is toegenomen? Is regulering en toezicht nodig?
Antwoord:
Veiligheid
Het aantal gezondheidsapps neemt toe. In appstores zijn er internationaal meer dan
500.000 gezondheidsapps beschikbaar. Veilig en betrouwbaar gebruik van gezondheidsapps
is hierbij een belangrijk aandachtspunt. De voormalig Staatssecretaris van VWS heeft
het National eHealth Living Lab (NeLL) gevraagd om in samenwerking met veldpartijen
te komen tot één breed gedragen landelijk toetsingskader voor gezondheidsapps, mede
om meer te weten te komen over de effectiviteit en betrouwbaarheid van gezondheidsapps.
Dit adviesrapport is op 17 december 2021 (Bijlage bij Kamerstuk 27 529, nr. 271) aan de Kamer aangeboden.
Het in het rapport gepresenteerde landelijk toetsingskader heeft als basis de internationale
norm voor toetsing van gezondheidsapps (CEN-ISO). CEN-ISO is een norm voor kwaliteit
en betrouwbaarheid van gezondheidsapps, die op vier aspecten toetst (gezondheid &
veiligheid, gebruikersvriendelijkheid, dataveiligheid en robuustheid). Het landelijk
toetsingskader en de geadviseerde selectie-en filterprocedure zullen via een pilot
het komende jaar worden getoetst op een select aantal apps. Zo kan worden getest hoe
dit in de praktijk werkt en of dit op grotere schaal universeel toepasbaar is. De
resultaten hiervan worden in 2023 met uw Kamer gedeeld.
Daarnaast heeft de voormalig Minister van VWS de Gezondheidsraad gevraagd te komen
tot een kader met criteria voor verantwoorde inzet van gezondheidsapps door de overheid
voor screeningsdoeleinden. Het advies hierover is op 19 oktober 2021 (Kamerstuk 27 529, nr. 269) aan de Kamer aangeboden. Bij de ontwikkeling van eventuele nieuwe gezondheidsapps,
die door de rijksoverheid zullen worden ingezet en/of ontwikkeld, zullen de door de
Gezondheidsraad benoemde aandachtspunten als uitgangpunt worden genomen.
Regulering en toezicht
Het toezicht op het gebruik van gezondheidsapps in de zorg gaat op eenzelfde wijze
als bij andere zorgtoepassingen. De IGJ houdt toezicht op hoe zorg geleverd wordt,
ongeacht hoe die geleverd wordt (bijvoorbeeld op digitale zorg, waaronder het gebruik
van gezondheidsapps). De punten waar de inspectie op let binnen e-health, zijn beschreven
in het toetsingskader «Inzet van e-health door zorgaanbieders». De Wet kwaliteit klachten
en geschillen in de zorg (Wkkgz), is het wettelijk kader voor dit toezicht, samen
met andere wet- en regelgeving. Verzekeraars kijken (aansluitend op Europese ontwikkelingen)
in hoeverre gezondheidsapps voor vergoedingen in aanmerking kunnen komen.
Vraag 137
In hoeveel verpleeghuizen wordt voldaan aan het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg?
Hoe groot is het actuele tekort aan verpleeghuismedewerkers ten opzichte van het Kwaliteitskader
Verpleeghuiszorg?
Antwoord:
Er is geen aparte registratie van verpleeghuizen die voldoen aan het Kwaliteitskader
verpleeghuiszorg. Wel laat de voortgangsrapportage Waardigheid en Trots (Kamerstuk
31 765, nr. 546) dat de kwaliteit aanmerkelijk is toegenomen. Dit uit zich onder andere in een sterke
toename van het aantal medewerkers in de verpleeghuiszorg. In 2021 bedraagt de toename
4.000 fte, waardoor ten opzichte van 2017 de omvang van het aantal medewerkers is
toegenomen met 29.000 fte. Ook de cliënttevredenheid is onverminderd hoog (in 2021:
7,9).
In juni 2022 verschijnt de eindrapportage van de IGJ, waarin de bevindingen van de
IGJ worden weergegeven over de stand van zaken in de V&V-sector.
De bevindingen van de inspectie laten zien dat het de meeste verpleeghuizen lukt om
persoonlijke aandacht te geven aan hun bewoners. De zorgmedewerkers kennen hun persoonlijke
wensen en behoeften, en bieden geborgenheid met respect en begrip. Tegelijkertijd
vormt het inzetten van voldoende of deskundig personeel voor veel aanbieders een grote
uitdaging. Dit kan uiteraard niet los worden gezien van de krapte op de arbeidsmarkt
voor zorgpersoneel en de gevolgen van de coronapandemie. Tot slot concludeert de IGJ
dat het sturen op kwaliteit en veiligheid de komende jaren blijvende aandacht verdient
ondanks de stappen die in de afgelopen jaren zijn gezet. Bijna de helft van de zorgorganisaties
had bij een eerste bezoek niet altijd de kwaliteit van zorg in beeld en stuurde niet
voldoende op de kwaliteit en veiligheid om passend te kunnen verbeteren. De meeste
aanbieders in deze groep lieten een verbetering zien tijdens herbezoeken.
Hoewel er, zoals blijkt uit de rapportages van de IGJ en Waardigheid en Trots, een
omvangrijke beweging voor betere kwaliteit op gang is gekomen, wordt nog derhalve
niet op alle plaatsen de zorg volledig verleend conform het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg.
Overigens is het kwaliteitskader vooral een richtinggevend kader, waarin het continu
leren en verbeteren centraal staat.
Het komende jaar zal het kwaliteitskader worden doorontwikkeld in lijn met de veranderende
maatschappelijke context. Onderdeel van deze doorontwikkeling is het loslaten van
de eerdere interpretatie van de personeelsnorm van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg.
Dit biedt meer ruimte om met behulp van inzet van technologie en innovatie zorg te
verlenen. Dit zal meer flexibiliteit geven in de inzet van personeel.
De vraag over het tekort aan verpleeghuismedewerkers komt aan de orde bij de beantwoording
van vraag 193.
Vraag 138
Wat is de stand van zaken op het gebied van de gemaakte start om te komen tot een
landelijk dekkend netwerk van infrastructuren, generieke functies en aanpalende ICT-voorzieningen?
Antwoord:
VWS stuurt onder meer op een netwerk van landelijk dekkende infrastructuren, de slimme
inzet van generieke functies en het gebruik van (open) API’s. Dit jaar laat VWS onderzoek
doen in hoeverre een grotere publieke rol noodzakelijk is voor de totstandkoming van
die landelijke dekking. Aanbevelingen van de OESO en de onlangs gepubliceerde EU-verordening
voor een Europese gezondheidsruimte ondersteunen dit voornemen (Kamerstuk 27 529, nr. 277).
Op de korte termijn is hoe dan ook de invulling en beschikbaarheid van een aantal
generieke functies nodig. Ook deze helpen in het verbinden en kunnen vinden en gebruiken
van verschillende systemen en infrastructuren. Bijvoorbeeld om toestemmingen van de
patiënt voor het delen van gegevens vast te leggen en in te zien. Een toestemmingsvoorziening
zoals Mitz geeft hier voor een aantal situaties invulling aan. Voor de langere termijn
worden, in opdracht van VWS, NEN-normen ontwikkeld voor vier geprioriteerde generieke
functies te weten: toestemming, lokalisatie, identificatie en authenticatie en wordt
er gewerkt aan een afwegingkader om de precieze rol en sturingsvorm van de overheid
te bepalen.
Vraag 139
Wanneer wordt de volgende evaluatie van het Stagefonds Zorg verwacht?
Antwoord:
De subsidieregeling Stagefonds Zorg II is in 2021 geëvalueerd en tot 1 augustus 2022
beleidsarm verlengd. Ik ben voornemens om de subsidieregeling met vijf jaar te verlengen.
Subsidieregelingen worden om de vijf jaar geëvalueerd, derhalve zal de volgende evaluatie
in 2026 plaatsvinden.
Vraag 140
Waarom zijn er zoveel verschillen tussen regio’s en zelfs binnen regio’s als het gaat
om de Juiste Zorg Op de Juiste Plek (JZOJP)? Hoe kan het dat partijen een verschillende
focus hebben en verschillende doelen? Is het concept JZOJP wel goed omschreven? Zo
ja, waar blijkt dat uit?
Antwoord:
Hoewel er vaak wordt gesproken over «de regio», blijkt o.a. uit eerder onderzoek van
Berenschot dat er geen eenduidige definitie van «de regio» bestaat. Partijen in het
veld werken in verschillende samenstellingen en op verschillende niveaus met elkaar
samen. Bovendien hebben zij te maken met vele formele (of historisch gegroeide) regio-indelingen,
waaronder bijvoorbeeld de zorgkantoor-, GGD-, en ROAZ-regio’s. Binnen de grenzen van
deze regio’s, maar ook over de grenzen van de formele regio-indelingen heen zijn verschillende
regionale samenwerkings- en andere netwerkverbanden actief om de Juiste Zorg op de
Juiste Plek te organiseren.
De essentie van de Juiste Zorg op de Juiste Plek is duurdere zorg voorkomen, zorg
dichter bij mensen thuis verplaatsen en zorg vervangen door andere zorg, zoals e-health.
Dit helpt mensen beter te leven en functioneren met hun ziekte of beperking. De beweging
JZOJP vraagt om een andere organisatie van het zorg- en ondersteuningsaanbod. Op de
vraag hoe dit het beste georganiseerd kan worden, is geen eenduidig antwoord te geven.
Elke regio maar ook elk netwerk kent specifieke uitdagingen die vragen om oplossingen
passend bij de regionale of zorgspecifieke context. Aan de hand van de uitdagingen
en vraagstukken die in de regio (of het netwerk spelen) wordt een beeld opgesteld
en een aanpak geformuleerd. Onderdeel van deze aanpak zijn geprioriteerde doelen.
Deze kunnen afhankelijk van regio, netwerk en opgave dus van elkaar verschillen.
Zoals de website van de JZOJP en de Lerende Evaluatie van het RIVM laten zien zijn
er talrijke goede voorbeelden van het voorkomen, verplaatsen en vervangen van zorg
die aantonen dat het concept JZOJP helpt bij de noodzakelijke innovatie en motivatie
van betrokken partijen. De praktijk om de beweging verder te brengen, is echter ook
weerbarstig. Een volgende stap bij regionale samenwerking vraagt meer dan voorheen
om een integrale benadering, waarbij alle betrokken partijen hun verschillende deelopgaven
kunnen verbinden aan een integrale agenda.
Vraag 141
Wat gaat er gedaan worden om per regio duidelijker te krijgen hoe de verschillen per
regio of zelfs in de regio ondersteund kunnen worden om de JZOJP verder vorm te geven?
Antwoord:
In het coalitieakkoord is hierover afgesproken dat VWS samen met Nederlandse Zorgautoriteit
aan de hand van de juiste zorg op de juiste plek (JZOJP) regiobeelden zal laten opstellen/doorontwikkelen
die kunnen leiden tot een herschikking van het zorglandschap, waarbij een integraal
aanbod en passende zorg over domeinen heen voor iedereen in Nederland, ongeacht woonplaats,
de normen zijn.
Om te zorgen dat de regiobeelden en plannen daadwerkelijk tot stand komen, integraal
en van voldoende kwaliteit zijn, stel ik aanvullende minimumeisen over de inhoud en
opzet. Alle partijen moeten in samenhang hun deelopgaven kunnen verbinden aan een
integrale agenda (dus inclusief sociaal domein, preventie, jeugd en arbeidsmarktvraagstukken).
Ik spreek af welke partijen ten minste deelnemen aan het opstellen van regiobeelden
en over welke onderwerpen de regiobeelden gaan. Hierbij vraag ik om specifieke aandacht
voor die functies die in ieder geval aanwezig moeten zijn of die de komende jaren
extra inzet vanuit het coalitieakkoord vragen, bijvoorbeeld ouderenzorg, acute zorg
en jeugd, alsmede thema’s zoals preventie, innovatie en arbeidsmarkt. De regiobeelden
moeten uiteindelijk ook leiden tot regioaanpakken.
Het gaat echter niet alleen om de regiobeelden zelf, maar ook om de governance van
de samenwerkingsverbanden in de regio. Ook ga ik samen met de NZa, ZiNL en RIVM, de
regio’s beter ondersteunen in de domein overstijgende samenwerkingsverbanden. Die
ondersteuning kan bestaan uit het delen van kennis, aanpassen van kaders waar nodig
en opschalen van goede initiatieven, onder andere ook op het gebied van data en bekostiging.
De regiobeelden en regioaanpakken zullen hierbij behulpzaam zijn.
Vraag 142
Kan nader toegelicht worden waarom de verschillen per regio te groot zijn om de JZOJP
eenduidig verder te brengen?
Antwoord:
Het bieden van de Juiste Zorg op de Juiste Plek waarbij de mens echt centraal staat,
vergt (domeinoverstijgende) samenwerking tussen partijen in de regio.
Regio’s verschillen sterk, zowel in de (combinatie van) uitdagingen waarmee regio’s
geconfronteerd worden, als de (historische, geografische) context waarbinnen deze
samenwerking moet worden vormgegeven. Denk bijvoorbeeld aan het feit dat zorgaanbieders
zoals ziekenhuizen en huisartsen niet overal hetzelfde georganiseerd zijn en dat ook
de mate van burgerparticipatie sterk kan verschillen. Ook gemeenten kunnen heel anders
georganiseerd zijn. De domeinoverstijgende samenwerkingsverbanden rond de Juiste Zorg
op de Juiste Plek zijn dan ook niet in een mal te gieten.
Vraag 143
Welke belemmeringen moeten worden weggenomen om data wel te kunnen delen?
Antwoord:
Het delen van data kan verschillende doeleinden hebben. Ik begrijp de vraagsteller
zo dat het hier gaat om het delen van data voor secundair gebruik, te weten de organisatie
van zorg met het oog op voorkomen, vervangen en verplaatsen van zorg. Het gaat dan
om analyse van data in een bepaald geografisch gebied, waarbij data van aangesloten
zorgaanbieders, CBS en inkopers gebruikt worden om de zorg beter te organiseren.
Er zijn enkele goede voorbeelden van het delen van data met het oog op gebruik zoals
hiervoor beschreven. Grotere organisaties als UMC’s en ondersteunende regionale netwerkorganisaties
beschikken over het algemeen over meer middelen en kennis om een en ander vorm te
geven.
Tegelijkertijd vinden veel partijen het nog lastig om data te delen. De complexiteit
komt niet alleen door verschillende registratiesystemen, verschillende manieren van
registreren, beperkte mogelijkheden binnen ICT-systemen om data te koppelen en uit
systemen te halen, maar ook een gebrek aan kennis en kunde om datasystemen goed in
te richten.
De belangrijkste opgaven zijn derhalve om kennis over de manier waarop deze data kunnen
worden gekoppeld en gebruikt op te bouwen en te verspreiden, de organisatiekracht
van domeinoverstijgende samenwerkingsverbanden in de regio op dit punt te versterken
en medewerkers uit het zorgveld op te leiden om data te koppelen en te gebruiken.
Ten slotte is bij sommige organisaties en samenwerkingsverbanden meer terughoudendheid
over de wettelijke mogelijkheden binnen de privacyregelgeving dan bij andere. Daarom
is het van belang meer duidelijkheid te creëren over de ruimte die er is binnen de
regels die zien op informatie-uitwisseling. Hiertoe kunnen onder andere bestaande
goede ervaringen beter worden gedeeld en actief verspreid.
Vraag 144
Welke inhoudelijke bewegingen hebben de HLA’s voortgebracht? Graag een paar voorbeelden.
Antwoord:
In 2021 heeft adviesbureau SiRM in opdracht van VWS een lerende evaluatie uitgevoerd
naar de Hoofdlijnenakkoorden in de curatieve zorg (Kamerstuk 31 765, nr. 613). De bij de HLA’s betrokken veldpartijen concluderen gezamenlijk dat een HLA een
goed bestuurlijk middel is om veranderingen in de zorg te bewerkstelligen en dat HLa’s,
naast behalen van financiële doelstellingen, bijdragen aan de inhoudelijke bewegingen
in de zorg. Bijvoorbeeld het stimuleren van De Juiste Zorg op de Juiste Plek door
(o.a.) het programma JuMP van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen of het bevorderen
van gepast gebruik via het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik (ZE&GG).
Vraag 145
Hoeveel extra seniorenwoningen zijn er in 2021 bijgekomen en hoeveel zijn er vervangen?
Wat is de verwachting voor 2022?
Antwoord:
Er bestaat geen eenduidige definitie van een seniorenwoning. Hierdoor is het niet
mogelijk aan te geven hoeveel van dergelijke woningen in 2021 en 2022 zijn bijgebouwd
of vervangen. Uit de Monitor geclusterd wonen blijkt dat in 2021 143.802 geclusterde
wooneenheden waren, met gegevens van 86% van de gemeenten. In 2020 waren dit 120.106
wooneenheden in 83% van de gemeenten. Uit de monitor is niet af te leiden hoeveel
wooneenheden er bijgekomen zijn en hoeveel vervangen. Naast een toename van het aantal
gemeenten dat gegevens aanleverde, leverden sommige gemeenten ook verbeterde, meer
volledige informatie aan.
Vraag 146
Hoeveel extra verpleeghuisplekken zijn er in 2021 bijgekomen en hoeveel zijn er vervangen?
Wat is de verwachting voor 2022?
Antwoord:
Zoals ik, de Minister van Langdurige zorg en Sport, u op 13 april 2022 heb laten weten
(Kamerstuk 31 765, nr. 638) is het aantal cliënten in een verpleeghuis tussen medio 2020 en medio 2021 toegenomen
van 122.825 naar 127.340. Deze ontwikkeling is echter sterk beïnvloed door de COVID-periode.
Er is geen landelijke registratie van het aantal vervangen verpleeghuisplekken.
De inzet onder invloed van scheiden van wonen en zorg is om het aantal verpleeghuisplekken
niet verder te laten stijgen (met uitzondering van bouwplannen die al in een vergaand
stadium verkeren). Wel houdt de Minister voor LZS vast aan de bestuurlijke ambities
die in 2021 met de sector zijn uitgesproken om in de komende vijf jaar 25.000 extra
verpleegzorgplekken te realiseren. Deze zullen vooral worden ingevuld via geclusterde
woonvormen (met VPT) of in de thuissituatie.
Begin juli wordt het programma «Wonen en zorg voor ouderen», als onderdeel van het
WOZO-programma, aangeboden aan de Tweede Kamer. Dit programma wordt in samenwerking
met de Minister voor VRO ter hand genomen.
Vraag 147
Hoeveel extra geclusterde woonvormen zijn er in 2022 bijgekomen en hoeveel zijn er
vervangen? Wat is de verwachting voor 2022?
Antwoord:
Uit de monitor geclusterd wonen blijkt dat in 2021 143.802 geclusterde wooneenheden
waren, met gegevens van 86% van de gemeenten. In 2020 waren dit 120.106 wooneenheden
in 83% van de gemeenten. Uit de monitor is niet af te leiden hoeveel wooneenheden
er bijgekomen zijn en hoeveel vervangen. Naast een toename van het aantal gemeenten,
leverden gemeenten deels ook verbeterde, meer volledige informatie aan. In het programma
Wonen en Zorg voor Ouderen, dat voor de zomer naar de Tweede Kamer wordt gestuurd,
wordt ingegaan op de ambities m.b.t. geclusterde woonvormen tot en met 2030.
Vraag 148
Wat betekent de constatering met betrekking tot het programma «Meer inzicht in de
uitkomsten? Wat gaat er nu gebeuren?
Antwoord:
In het lopende programma Uitkomstgerichte Zorg worden uitkomstindicatoren in de medisch-specialistische
zorg ontwikkeld. In de ex durante evaluatie «Meer inzicht in uitkomsten» hebben veldpartijen
aangegeven behoefte te hebben aan een visie op Uitkomstgerichte Zorg die verder reikt
dan de looptijd van het huidige programma. Partijen willen graag een doorlopend gesprek
over hoe de resultaten gaan passen in de praktijk en wat daarvoor nog nodig is. Ik
vind deze stap ook zeer belangrijk en ben met partijen in overleg hoe we de komende
periode de ontwikkelde indicatorensets in de dagelijkse praktijk kunnen implementeren.
Concreet gaat het hierbij om het daadwerkelijk registreren van uitkomstindicatoren
in de instellingen en het uitwisselen van deze uitkomstgegevens met de kwaliteitsregistraties.
Hierdoor kunnen zorgprofessionals de kwaliteit van de door hen geleverde zorg verder
verbeteren. En kunnen uitkomstgegevens het gesprek van patiënt en zorgverlener over
de best passende behandeling (Samen Beslissen) ondersteunen. Ten slotte kunnen uitkomstgegevens
patiënten helpen bij hun keuze voor de best passende behandelaar en zorgverzekeraars
bij de zorginkoop. Ik wil hier met partijen afspraken over maken in het Integraal
Zorgakkoord.
Vraag 149
Waarom ziet de overheid in het actieprogramma Werken in de zorg nog een rol voor zichzelf,
gezien de opmerking op blz. 118 («Het is ongebruikelijk om de arbeidsvoorwaarden of
de arbeidsomstandigheden direct te subsidiëren vanuit de begroting van het Ministerie
van VWS»)?
Antwoord:
Het actieprogramma Werken in de zorg had tot doel om nu en in de toekomst goede zorg
en welzijn te kunnen blijven bieden. Hiervoor is het essentieel dat we voldoende medewerkers
hebben, die goed zijn toegerust voor en tevreden zijn met het belangrijke werk dat
zij doen. Dat vraagt om een actieve invulling door werkgevers, bij voorkeur door afspraken
te maken in de regio. De grote opgave vraagt ook om afspraken en acties op landelijk
niveau. De landelijke partijen in zorg, welzijn en onderwijs spelen namelijk een belangrijke
rol in de wisselwerking tussen de landelijke en regionale ambities. Het stellen van
voorwaarden aan een dergelijke wisselwerking past bij de verantwoordelijkheid van
de overheid. Voor arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden ligt de verantwoordelijkheid
primair bij sociale partners.
Vraag 150
Hoeveel zorginstellingen verkeren in financiële problemen? Zijn er aanwijzingen voor
aanstaande faillissementen?
Antwoord:
In zijn algemeenheid kan ik geen uitspraken doen over zorginstellingen die mogelijk
in financiële problemen verkeren, dit is vertrouwelijke informatie. Elke (communicatie-)uiting
hierover naar buiten, kan er voor zorgen dat de oplossingen voor herstel verder uit
zicht raken.
In het kader van het zogenaamde Early Warning System (EWS), hebben zorgverzekeraars
hun eigen systemen voor monitoring uitgebreid en worden signalen sneller gedeeld met
de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). In werkafspraken tussen de NZa, zorgverzekeraars
en zorgkantoren is vastgelegd op welk moment zorgverzekeraars en zorgkantoren mogelijke
risico’s in ieder geval moeten melden. Het EWS leunt daarnaast niet langer op informatie
van zorgverzekeraars alleen. De NZa houdt zelf de financiële positie van zorgaanbieders
scherper in de gaten dan voorheen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van openbare
informatie uit jaarrekeningen en media-analyses.
Tevens zijn in 2020 werkafspraken gemaakt tussen het Ministerie van VWS en de NZa,
waarbij een uitwisseling van signalen plaatsvindt tussen de NZa en VWS over mogelijke
risico’s op discontinuïteit. Het Ministerie van VWS wordt in een eerder stadium geïnformeerd
over zorgaanbieders waarvan de dreigende discontinuïteit een grote maatschappelijke
impact zou (kunnen) hebben. Dit brengt het Ministerie van VWS in de positie om eventueel
regie te nemen zodra partijen er onderling niet uit dreigen te komen en daarmee de
continuïteit van zorg in gevaar komt. Niet met het doel om een zorgaanbieder koste
wat kost overeind te houden, maar juist om te voorkomen dat een acuut faillissement
leidt tot onverantwoorde risico’s voor de continuïteit, kwaliteit en veiligheid van
de individuele patiënten-/cliëntenzorg.
Vraag 151
Is het onder verscherpte bewaking stellen van vastgoed onderdeel van het early warning
systeem? En in hoeverre zijn de problemen bij Bernhoven boven komen drijven op basis
van dit early warning systeem?
Antwoord:
Het Early Warning System (EWS) in de Zvw en Wlz wordt door alle zorgverzekeraars en
Wlz-uitvoerders vormgegeven om vroegtijdig risico’s voor de continuïteit van zorg
te signaleren. Hierin analyseren zij signalen en gegevens van alle zorgaanbieders
die zij hebben gecontracteerd. In werkafspraken tussen de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa), zorgverzekeraars en zorgkantoren is vastgelegd op welk moment zorgverzekeraars
en zorgkantoren mogelijke risico’s in ieder geval moeten melden. Het EWS leunt bovendien
niet langer op informatie van zorgverzekeraars alleen. De NZa houdt zelf de financiële
positie van zorgaanbieders scherper in de gaten dan voorheen, bijvoorbeeld door gebruik
te maken van openbare informatie uit jaarrekeningen en media-analyses. Het onder verscherpte
bewaking stellen van vastgoed is geen onderdeel van het EWS.
De problemen bij Bernhoven zijn door het EWS bekend geworden en zijn door de preferente
zorgverzekeraar gemeld bij de NZa en het Ministerie van VWS. Zoals gebruikelijk in
dit soort situaties geldt conform het continuïteitsbeleid dat eerst de zorgverzekeraar(s)
aan zet is/zijn om problemen op te lossen.
Vraag 152
Waarom zijn rentederivaten niet geheel verboden?
Antwoord:
In het kader van de financiering van investeringen en de daaraan verbonden renterisico’s
kunnen bepaalde financiële derivaten soms een toegevoegde waarde hebben. Hierdoor
hoort het gebruik van bepaalde financiële derivaten die zijn afgesloten met een solide
financiële onderneming voor het verzekeren tegen opwaartse renterisico’s onder de
juiste voorwaarden niet tot speculatief en risicovol gebruik van financiële derivaten.
In de Regeling financiële derivaten WMG37 is aangegeven onder welke voorwaarden zorgaanbieders gebruik kunnen maken van deze
producten. In deze Regeling staat bijvoorbeeld dat een zorgaanbieder alleen financiële
derivaten mag aantrekken om financiële risico’s bij een stijgende rente op lening(en)
te beheersen en is een limitatieve opsomming van toegestane derivaten opgenomen. Met
deze regeling is aangesloten bij het bestaande Beleidskader derivaten voor het gebruik
van derivaten door (semi-) publieke instellingen en de voorwaarden die de Stichting
Waarborgfonds voor de Zorgsector reeds hanteert voor het gebruik van financiële derivaten
door haar deelnemers.
Vraag 153
Kunt u inzichtelijk maken waar de middelen voor «preventie schadelijke middelengebruik»
aan zijn uitgegeven, wat er is gebeurd met de resterende 1.3 miljoen euro en welke
begrote activiteiten hebben niet plaats gevonden?
Antwoord:
In 2021 zijn de middelen «preventie schadelijk middelengebruik» gebruikt voor subsidies
voor preventie van problematisch alcoholgebruik, drugs en tabak. Trimbos ontvangt
een instellingssubsidie voor deze onderwerpen, zoals voor de Nationale Drug Monitor
(NDM), DIMS (Drugs Informatie en Monitoring Systeem), de infolijnen roken, alcohol
en drugs, tabakspreventie jeugd en interventies om drugsgebruik te voorkomen. Daarnaast
zijn er diverse andere subsidies verstrekt voor onder andere de rookvrije zorg, rookvrije
generatie, Stoptober, IJslandse aanpak en vroegsignalering alcohol.
Er is geen sprake van een resterende € 1,3 mln. Naar verwachting wordt gedoeld op
de lagere realisatie op het budget subsidies preventie schadelijk middelengebruik
van € 1,3 mln. Van deze middelen is echter € 1,1 mln. ten behoeve van het wietexperiment
via een ander budget gerealiseerd. Alleen een klein deel van de voorgenomen activiteiten
alcohol en tabak (€ 0,35 mln.) is niet uitgevoerd. Deze middelen zijn terug gevloeid
naar de schatkist.
Vraag 154
Kunt u inzichtelijk maken waar de middelen voor «gezonde leefstijl en gezond gewicht»
aan zijn uitgegeven, wat er is gebeurd met de resterende 1.25 miljoen euro en welke
begrote activiteiten daardoor niet plaats hebben gevonden?
Antwoord:
In 2021 zijn de middelen voor «gezonde leefstijl en gezond gewicht» besteed aan programma’s
als de Gezonde School, Gezonde Kinderopvang en Gezonde Schoolkantines, maar ook aan
Gezonde Buurten en de JOGG aanpak. Verder komen de subsidies die op het thema overgewicht
zijn verstrekt ook terecht bij diverse aanpakken om zorg en ondersteuning op overgewicht/diabetes
bij kinderen en/of volwassenen effectief aan te pakken. Alle activiteiten zijn uitgevoerd
want er is meer dan oorspronkelijk begroot uitgegeven aan deze thema’s. Er was namelijk
€ 24,9 mln. begroot en de realisatie is € 26,1 mln. Er is derhalve geen sprake van
een resterend bedrag van € 1,25 mln.
Vraag 155
Kan de onderbesteding van totaal 2.55 miljoen euro uit 2021 in 2022 alsnog worden
toegevoegd aan de middelen voor «gezonde leefstijl en gezond gewicht» en «preventie
schadelijk middelengebruik», gezien het belang van preventie?
Antwoord:
Er is geen sprake van een onderbesteding van € 2,55 mln. Voor een nadere toelichting
verwijs ik verder naar de antwoorden op de vragen 153 en 154.
Vraag 156
Kunt u het actie- en onderzoeksprogramma gericht op mitigatie van zowel de effecten
van de pandemie als de effecten van de maatregelen tegen de pandemie nader toelichten?
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek verwachten?
Antwoord:
Dit betreft een meerjarig COVID-19 programma van ZonMw van waaruit een groot aantal
wetenschappelijke projecten van verschillende kennisinstellingen is gefinancierd binnen
de kaders van drie aandachtsgebieden: 1) Behandeling, Diagnostiek en Vaccinatie, 2)
Zorg, Preventie en verspreiding en 3) Maatschappelijke dynamiek. De alinea die hieraan
gewijd is in het jaarverslag (pag. 52) betreft budgetten die in 2021 extra zijn toegevoegd
als intensivering van dit programma. De projecten binnen het programma zijn op verschillende
momenten gestart en hebben verschillende doorlooptijden. Een groot aantal is reeds
afgerond, anderen lopen nog. Het totale programma loopt tot eind 2024. De voortgang
en resultaten van de verschillende projecten zijn toegankelijk via de website van
ZonMw en via wetenschappelijke publicaties. Deze worden niet aan VWS specifiek aangeboden.
Wel ontvangt VWS als opdrachtgever voortgangsrapportages van ZonMw. Daarnaast heeft
ZonMw regelmatig contact met VWS en andere stakeholders, zodat relevante resultaten
tijdig gedeeld kunnen worden zodat beleid en wetenschap hierop snel kunnen anticiperen.
Meer informatie over dit programma, alsmede de rapportages van gefinancierde projecten
kunt u vinden via de website van ZonMw.38
Vraag 157
Waarop baseert u de enorme stijging van de griepprik? Vindt u van 52,6 procent naar
53,7 procent een enorme stijging?
Antwoord:
Tot en met 2017 was er sprake van een jaarlijkse licht dalende deelname aan het Nationaal
Programma Grieppreventie. Sindsdien is er sprake van een stijgende trend. In 2019
was het opkomstpercentage 52,6%. In 2020 was dat 53,7%. Uit de rapportage van het
Nivel blijkt dat binnen de doelgroep voor vaccinatie, zoals gedefinieerd door het
NHG, de vaccinatiegraad in 2020 53,7% is. Voorafgaand aan de vaccinatiecampagne 2020
heeft het NHG de adviezen over de indicatiestelling voor griepvaccinatie echter aangescherpt
en verduidelijkt, met name de aanbeveling voor griepvaccinatie bij een aantal aandoeningen
die kunnen leiden tot verminderde weerstand zonder dat er sprake is van afweerverlagende
medicatie: virus hepatitis, colitis ulcerosa, ziekte van Crohn, reumatische aandoeningen,
sarcoïdose. Als de vaccinatiegraad in de doelgroep berekend wordt voor dezelfde indicatiegroepen
als in 2019, dan zien we zelfs een stijging van 52,6% in 2019 naar 57,3% in 202039.
Vraag 158
Kunt u toelichten waar het grote verschil voor de bijdrage aan medeoverheden vandaan
komt, aangezien sprake is van een verhoging van 1,19 miljard euro ten opzichte van
de begroting?
Antwoord:
In 2021 heeft de GGD taken uitgevoerd op het gebied van testen, traceren en vaccineren.
De uitvoering van deze taken ging gepaard met grote onzekerheid over de invulling,
omvang en duur ervan, waardoor het lastig was om die kosten bij het maken van de begroting
goed te voorspellen. Om de kosten van de GGD adequaat te dekken zijn er daarom meermaals
aanvullende middelen toegevoegd aan mijn begroting via incidentele suppletoire begrotingen.
Vraag 159
Waarom wordt hier gerekend met 75 procent deelname aan de griepprik?
Antwoord:
Vanwege de coronapandemie was de verwachting dat de animo voor de griepvaccinatie
in 2020 en 2021 hoger zou zijn. In 2020 heeft de toenmalige Staatssecretaris, door
de hoge vraag in relatie tot het beschikbare aantal vaccins, gezonde mensen van 60
tot 69 jaar gevraagd om in de eerste instantie niet in te gaan op de uitnodiging voor
de griepprik. Zoals eind 2020 is gedeeld met uw Kamer heeft deze groep later alsnog
de mogelijkheid gekregen om zich te laten vaccineren tegen de griep. Bij de inkoop
van extra vaccins is in 2020 rekening gehouden met een opkomst tot 75% van de doelgroep.
Dit percentage is conform de richtlijn van de WHO.
Met het oog op de onzekerheden rond de ontwikkelingen van de coronapandemie en om
te verzekeren dat iedereen uit de doelgroep die dat wil zich ook kon beschermen tegen
de griep door vaccinatie, zijn voor de vaccinatiecampagne van 2021 wederom vaccins
ingekocht rekening houdend met een opkomstpercentage van 75%.
Vraag 160
Waarom zijn er geen actuelere cijfers (van 2021) over de ongecontracteerde zorg?
Antwoord:
Onderzoek naar het aandeel niet-gecontracteerde zorg is pas haalbaar als het jaar
volledig is afgerond – contracten kunnen ook in de loop van het jaar nog gesloten
worden worden – en (nagenoeg) alle declaraties van het betreffende jaar ingediend
zijn. De declaratiesnelheid wisselt per sector, in de wijkverpleging wordt maandelijks
gefactureerd terwijl in de bekostiging van de ggz die tot en met 2021 loopt geldt
de dbc’s maximaal een jaar open kunnen staan. Per 2022 is de bekostiging van de ggz
gewijzigd waardoor declaraties sneller kunnen worden ingediend. Overigens komt het
overzicht van de niet-gecontracteerde zorg niet automatisch tot stand: daar is apart
onderzoek voor nodig dat doorlooptijd vergt. Na de zomer zal het onderzoek niet-gecontracteerde
wijkverpleging 2021 met de Tweede Kamer gedeeld worden.
Vraag 161
Waarom is de zorg voor illegalen en onverzekerbare vreemdelingen in 2021 zoveel hoger
uitgekomen dan geraamd? Hoeveel illegalen en onverzekerbare vreemdelingen kregen in
2021 zorg?
Antwoord:
De omvang van de uitgaven in 2021 is in lijn met de uitgaven in 2020. De overschrijding
in 2020 werd aanvankelijk niet structureel verondersteld, maar dat lijkt nu wel het
geval. De precieze oorzaken zijn mij niet bekend, omdat – gelet op de doelgroep –
slechts een beperkt aantal gegevens van de gebruikers wordt geregistreerd (zoals geboortejaar
en nationaliteit). Daardoor is het niet goed mogelijk een beeld te krijgen van het
aantal unieke patiënten. De oorzaken kunnen daardoor zowel gelegen zijn in een toename
van het aantal illegalen en onverzekerbare vreemdelingen, als ook dat zorgverleners
steeds beter bekend zijn met de regeling en hier eerder een beroep op doen dan voorheen.
Vraag 162
Kunt u een overzicht geven van de onderschrijdingen/overschrijdingen gedurende de
afgelopen tien jaar op de totale begroting van uw ministerie en afzonderlijk op de
huisartsenzorg, wijkverpleging, ggz, geneesmiddelen en medisch specialistische zorg.
Antwoord:
Het Uitgavenplafond Zorg (UPZ) wordt aan het begin van een nieuwe kabinet vastgesteld40. Om te toetsen of het Uitgavenplafond Zorg overschreden dan wel onderschreden is,
worden de netto zorguitgaven getoetst aan het Uitgavenplafond Zorg.
In de onderstaande tabel 1 is een overzicht opgenomen van de onderschrijding/ overschrijding
van het Uitgavenplafond Zorg van de afgelopen 10 jaar (2012–2021), zoals deze in het
jaarverslag stonden.
Tabel 1: Over- en onderschrijdingen Uitgavenplafond Zorg 2012–2021 (Bedragen x 1 miljard)
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Overschrijding (+) en onderschrijding (–)
0,9
– 1,1
– 2,0
– 0,6
– 1,8
– 2,6
– 1,9
– 1,4
– 1,1
– 0,3
Bron: VWS-jaarverslagen 2012 t/m 2021
Er kan niet exact worden aangegeven welk deel van de overschrijding/ onderschrijding
betrekking heeft op de Zvw, AWBZ/Wlz en begrotingsgefinancierde sectoren. Dit omdat
er geen deelkaders van het Uitgavenplafond Zorg zijn voor de afzonderlijke sectoren.
De bijstellingen van de netto-zorguitgaven per sector zijn wel uitgesplitst opgenomen
in de VWS-jaarverslagen 2012 tot en met 2021. In het jaarverslag is de stand van de
laatste ontwerpbegroting vóór het jaarverslag vergeleken met de stand van het jaarverslag.
Daaruit volgen de bijstellingen.
In onderstaande tabel 2 zijn de bijstellingen van de huisartsen, medisch-specialistische
zorg, ggz, apotheekzorg en de wijkverpleging opgenomen zoals deze de afgelopen 10
jaar (2012–2021) in de jaarverslagen stonden.
Bijstellingen van enkele Zvw sectoren 2012–2021 (Bedragen x € 1 miljoen)
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Huisartsenzorg
Stand ontwerpbegroting
2.105
2.394
2.528
2.671
2.762
2.858
2.999
3.047
3.249
3.426
Stand jaarverslag
2.336
2.397
2.554
2.591
2.644
2.715
2.873
3.073
3.290
3.434
Bijstelling
231
3
25
– 80
– 119
– 143
– 126
26
41
7
Medisch- specialistische zorg
Stand ontwerpbegroting
18.683
19.852
20.528
20.316
21.146
21.336
21.841
22.833
23.762
24.435
Stand jaarverslag
19.070
20.538
20.910
20.353
21.388
21.956
22.610
23.534
24.525
25.843
Bijstelling
387
686
382
37
242
620
769
701
763
1.408
Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg
1
Stand ontwerpbegroting
3.827
4.153
4.334
3.592
3.779
3.808
3.852
3.814
4.018
4.041
Stand jaarverslag
4.000
4.272
4.076
3.587
3.448
3.560
3.674
3.947
4.207
4.299
Bijstelling
173
119
– 258
– 5
– 331
– 248
– 178
132
189
258
Apotheekzorg
Stand ontwerpbegroting
5.391
5.411
5.088
4.717
4.599
4.841
4.969
5.037
4.951
4.853
Stand jaarverslag
4.681
4.323
4.318
4.490
4.640
4.591
4.658
4.849
4.984
4.825
Bijstelling
– 711
– 1.087
– 770
– 226
41
– 249
– 311
– 188
33
– 28
Wijkverpleging
2
Stand ontwerpbegroting
N.v.t
N.v.t
N.v.t
3.079
3.346
3.613
3.778
3.956
4.127
3.918
Stand jaarverslag
N.v.t
N.v.t
N.v.t
3.205
3.237
3.423
3.642
3.577
3.490
3.396
Bijstelling
N.v.t
N.v.t
N.v.t
126
-109
-190
-136
-379
-637
-522
Bron: VWS-jaarverslagen 2012 t/m 2021
X Noot
1
Dit betreft de stand van de ggz in 2021 gecorrigeerd voor de technische boeking van
de schadelastdip ggz van – € 1,247 miljard.
X Noot
2
In het kader van de hervorming langdurige zorg zijn in 2015 middelen overgeheveld
vanuit de Wlz naar de Zvw voor de wijkverpleging.
Vraag 163
Hoe vaak zijn er behandelstops geweest op spoedeisende hulpposten afgelopen jaar?
Antwoord:
Zie ook het antwoord op vraag 12:
Niet alle ROAZ-regio’s registreren consequent stops of hanteren dezelfde definities.
Van 4 regio’s zijn er betrouwbare, vergelijkbare data over SEH-stops (via Acuut Zorgportaal).
In de 4 regio’s zijn er in 2021 in totaal 2.961 stops geweest. De NZa heeft laten
weten dat er geen stijging gezien wordt in het aantal stops op de SEH en de duur van
de stops. Wel was er invloed van de pandemie: tijdens de lockdowns waren er minder
stops en nam de duur van de stops af.
Vraag 164
Hoeveel en welke onderdelen van ziekenhuizen zijn afgelopen jaar gesloten?
Antwoord:
VWS heeft geen algemeen overzicht, anders dan openbare informatie hierover zoals in
de media, over sluitingen van onderdelen van ziekenhuizen. Uit de «Bereikbaarheidsanalyse
SEH's en acute verloskunde 202141» blijkt dat het zorgaanbod van SEH’s en ziekenhuizen met acute verloskunde tussen
mei 2020 en juni 2021 vrijwel niet veranderd is. Het aantal ziekenhuislocaties met
een 24/7-uurs basis-SEH is ten opzichte van het jaar ervoor gelijk gebleven, evenals
het aantal ziekenhuislocaties dat acute verloskunde aanbiedt. Wel heeft één SEH met
beperkte (dag/avond) openstelling tijdelijk haar deuren gesloten, mede vanwege een
tijdelijke afname van het aantal patiënten.
Vraag 165
Hoeveel medisch specialisten zijn er bijgekomen en gestopt sinds het begin van de
coronacrisis?
Antwoord:
Bij de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS) zijn in de periode maart
2020 tot en met maart 2022 2.232 medisch specialisten ingeschreven. In diezelfde periode
zijn 1.153 medisch specialisten uitgeschreven.
Vraag 166
Hoeveel patiënten staan op de wachtlijst voor een operatie en welke type operaties
betreft dit met name?
Antwoord:
De werkvoorraad bestaat uit mensen die bij een ziekenhuis bekend zijn en wachten op
een operatie. Volgens schatting van de NZa42 zitten er momenteel 100.000 tot 120.000 operaties meer in de werkvoorraad dan in
2019. Het gaat hier alleen over de specialismen gynaecologie, heelkunde, oogheelkunde,
orthopedie, plastische chirurgie, thoraxchirurgie en urologie. Deze specialismen omvatten
waarschijnlijk het grootste deel van de uitgestelde zorg.
Vraag 167
Hoeveel budget hebben ziekenhuizen voor opleidingen en aantrekken van personeel? Hoeveel
was dit in voorgaande jaren? In hoeverre hebben ziekenhuizen gebruik gemaakt van dit
budget?
Antwoord:
Hoe groot de bedragen zijn die ziekenhuizen binnen hun begrotingen reserveren voor
het opleiden en aantrekken van personeel is bij VWS niet bekend.
Specifiek gericht op opleidingen is er voor ziekenhuizen de subsidieregeling kwaliteitsimpuls
personeel ziekenhuiszorg. Het budget over 2021 bedroeg 209 miljoen euro. In voorgaande
jaren was het bedrag ook steeds circa 200 miljoen euro.
Daarnaast konden ziekenhuizen voor opleidingsgerelateerde activiteiten in 2021 ook
een beroep doen op SectorplanPlus. Zorgbreed, dus ook voor andere branches, is het
beschikbare budget € 420 mln. over de periode 2017–2022.
Tevens kunnen ziekenhuizen een beroep doen op het Stagefonds Zorg, ofwel de subsidieregeling
Stageplaatsen Zorg II. In 2021 is 237 mln. euro aan subsidie uitbetaald voor stages
gelopen in de schooljaren 2019–2020 en 2020–2021. Voor schooljaar 2020–2021 was 125 mln.
euro beschikbaar. Het Stagefonds Zorg is een tegemoetkoming in de kosten voor het
aanbieden van stages voor bepaalde zorgopleidingen. Voor schooljaar 2020–2021 hebben
de ziekenhuizen meer dan 6.000 fte aan stages gerealiseerd die onder het Stagefonds
Zorg vallen. De bedragen per fte stage lopen uiteen van 1.000 euro tot en met 3.100
euro en hangen af van de zorgopleiding. De ziekenhuizen hebben voor schooljaar 2020–2021
dus maximaal 18,6 mln. euro uit het Stagefonds Zorg ontvangen. Daarnaast kunnen zij
ook aanspraak maken op de subsidieregeling Praktijkleren van het Ministerie van OCW
voor een tegemoetkoming in de begeleidingskosten van BBL-studenten en duaal en deeltijd
studenten van zorgopleidingen.
Ook kunnen ziekenhuizen gebruik maken van de subsidieregeling tot advanced nurse practitioner
en opleiding tot physician assistant wanneer zij deze opleiden. De opleidingen tot
medisch specialist en andere specialisaties van artsen en de medische vervolgopleidingen
voor verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel worden betaald uit de beschikbaarheidbijdragen
uit het premiekader en staan derhalve niet op de begroting van het Ministerie van
VWS. Voor de ziekenhuizen bedraagt de beschikbaarheidbijdragen voor de medische vervolgopleidingen
in 2021 rond de 1,1 miljard euro.
Vraag 168
Kunt u een overzicht geven hoeveel IC’s, SEH’s en verloskunde afdelingen in de afgelopen
tien jaar zijn gesloten?
Antwoord:
IC’s
In de jaarboeken van Stichting NICE is te vinden dat er in 2020 in totaal 81 IC-afdelingen
waren. In 2013 waren er 90 IC-afdelingen.
SEH’s
2011
1
2012
1
2013
1
2014
1
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
Aantal ziekenhuislocaties met SEH
Niet bekend
Niet bekend
Niet bekend
Niet bekend
94
94
94
89
87
83
82
83
Aantal SEH’s 24/7
99
Niet bekend
94
Niet bekend
91
90
89
86
83
80
80
80
Bron: RIVM bereikbaarheidsanalyse SEH en acute verloskunde
X Noot
1
Cijfers tot en met 2014 zijn niet één-op-één vergelijkbaar met cijfers na 2014 omdat
de manier van uitvragen verschillend is. Er werd bijvoorbeeld minder specifiek onderscheid
gemaakt tussen 24/7 en dag/avond openstelling.
De SEH-capaciteit (aantal bedden) is in de afgelopen jaren niet gedaald, zelfs licht
gestegen (van 1.304 in 2018 naar 1.330 in 2022).
Acute verloskunde
2011
1
2012
1
2013
1
2014
1
1
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
Aantal ziekenhuislocaties met 24/7 acute verloskunde
84
Niet bekend
Niet bekend
Niet bekend
84
81
81
80
75
74
75
74
Bron: RIVM bereikbaarheidsanalyse SEH en acute verloskunde
X Noot
1
Cijfers tot en met 2014 zijn niet één-op-één vergelijkbaar met cijfers na 2014 omdat
de manier van uitvragen verschillend is.
Waar het gaat om veranderingen in de acute zorg, dient er te worden gehandeld in lijn
met de Amvb acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, Stb. 2021, nr. 291). Zorgaanbieders dienen daarbij de Inspectie Gezondheidszorg (IGJ) te informeren
en de omgeving en stakeholders te consulteren.
Vraag 169
Kunt u een overzicht geven van de ziekenhuizen die voornemens zijn om bepaalde ziekenhuisvoorzieningen
te sluiten?
Antwoord:
Ik heb geen overzicht van ziekenhuizen die voornemens hebben om bepaalde ziekenhuisvoorzieningen
te sluiten. Waar het gaat om veranderingen in de acute zorg, dient er te worden gehandeld
in lijn met de Amvb acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz)43. Zorgaanbieders dienen daarbij de Inspectie Gezondheidszorg (IGJ) te informeren en
de omgeving en stakeholders te consulteren.
Wanneer er mogelijk sprake is van discontinuïteit van zorg, bijvoorbeeld door financiële
problemen, dan gelden de werkafspraken vanuit het Early Warning Systeem (EWS). In
werkafspraken tussen de NZa, zorgverzekeraars en zorgkantoren is vastgelegd op welk
moment zorgverzekeraars en zorgkantoren mogelijke risico’s in ieder geval moeten melden.
Het EWS leunt niet op informatie van zorgverzekeraars alleen. De NZa houdt ook zelf
de financiële positie van zorgaanbieders scherp in de gaten bijvoorbeeld door gebruik
te maken van openbare informatie uit jaarrekeningen en media-analyses.
Vraag 170
Wat is op dit moment de stand van zaken omtrent de besluitvorming over de eventuele
bouw van een nieuwe reactor voor de productie van de grondstof voor medische radioisotopen?
Wanneer volgt er besluitvorming? Klopt het dat er mede hierdoor 53 miljoen euro beschikbaar
is?
Antwoord:
Het kabinet is voornemens om vóór de zomer een besluit te nemen over het al dan niet
publiekelijk financieren van het PALLAS-project (de bouw van een nieuwe kernreactor
voor de productie van medische isotopen). Tot die tijd wordt het PALLAS-project gefinancierd
onder de voorwaarde dat de kosten worden beheerst en de activiteiten worden getemporiseerd,
zodat er geen onomkeerbare stappen worden gezet, zolang het kabinet nog geen beslissing
heeft genomen. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling dat het project tussentijds
onnodige vertraging oploopt en dat gelet op de ouderdom van de huidige Hoge Flux Reactor
er geen tekorten aan medische isotopen ontstaan. Een deel van de € 53 miljoen (te
weten € 35 miljoen, zie de VWS-begroting 2022) is hiervoor gebruikt in de vorm van
leningen aan PALLAS en SHINE (vestiging nieuwe isotopenfabriek in Veendam). Het overige
deel betreft medicatieoverdracht. Dit bedrag is derhalve niet beschikbaar.
Vraag 171
Kan worden aangegeven hoeveel middelen er sinds 2017 aan personen met verward gedrag
is geïnvesteerd en wat de concrete opbrengsten daarvan zijn?
Antwoord:
In de periode 2017–2021 is er in totaal 137,4 miljoen euro beschikbaar gesteld voor
de aanpak personen met verward gedrag.
Onderdeel hiervan is het actieprogramma «lokale initiatieven voor mensen met verward
gedrag», waarmee ruim 79 miljoen euro is geïnvesteerd in lokale initiatieven. Hiermee
is ingezet op het versterken van regionale samenwerking ten behoeve van zorg en ondersteuning
aan mensen met onbegrepen gedrag. Op 9 mei 2022 is de Kamer geïnformeerd over opbrengsten
van dit actieprogramma44. Zo zijn de afgelopen vijf jaar ruim 800 praktijkprojecten gefinancierd. De evaluatie
laat zien dat de initiatieven hebben bijgedragen aan onder andere de inzet van wijk-ggd’ers
ten behoeve van signalering en ondersteuning van mensen met verward gedrag en meer
zicht op de groep mensen met onbegrepen gedrag. Ondersteund door het actieprogramma
is hiermee lokaal bijna overal een basis gelegd voor een werkende aanpak voor personen
met onbegrepen gedrag. Daarnaast wordt vanuit deze middelen voor personen met verward
gedrag een bijdrage (circa 40 miljoen euro in de periode 2017–2021) geleverd aan de
subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg onverzekerden, omdat personen met verward
gedrag vaak onverzekerd zijn en hiermee de toegang tot zorg wordt gewaarborgd.
Naast deze middelen zijn er premie-uitgaven geweest voor psycholances (totaal circa
13,5 miljoen euro in de periode 2017–2021). Dit zijn «prikkelarme» ambulances die
ervoor kunnen zorgen dat personen met verward gedrag rustiger bij de hulpverlenende
instantie aankomt.
Vraag 172
Waarom worden de middelen voor de niet uitgevoerde mediacampagne voor orgaandonatie
niet doorgeschoven?
Antwoord:
In de GMT-begroting is structureel budget voor donorvoorlichting opgenomen om te kunnen
waarborgen dat ieder jaar voorlichtingsactiviteiten uitgevoerd kunnen worden, indien
hiertoe aanleiding bestaat. De middelen voor de in 2021 niet uitgevoerde mediacampagne
voor orgaandonatie hoeven dus niet naar 2022 doorgeschoven te worden. Er is ook in
2022 voldoende geld begroot om de geplande campagne uit te voeren.
Vraag 173
Wat is de dat de regeling veelbelovende zorg nog niet op stoom is gekomen?
Antwoord:
In 2021 zijn binnen de Subsidieregeling veelbelovende zorg acht subsidies toegekend.
Het totale bedrag aan toegekende subsidies (over de hele looptijd van de betreffende
meerjarige projecten) was € 40,2 miljoen (het subsidieplafond bedraagt € 69 miljoen).
Reden voor deze onderbesteding is dat van de ingediende projectideeën een kleiner
deel dan verwacht heeft geleid tot een subsidieaanvraag en vervolgens tot toekenning
van een subsidie. Projectideeën en aanvragen die niet tot een subsidie hebben geleid,
bleken niet aan de criteria van de regeling te (kunnen) voldoen. Dit komt onder meer
doordat de adviescommissie van mening was dat de beschikbare studiegegevens nog niet
voldoende waren om de veiligheid van de interventie-indicatiecombinatie aan te tonen en/of de werkzaamheid van de interventie-indicatiecombinatie
aannemelijk te maken. Het ging om kosten en/of activiteiten waarvoor gezien de reikwijdte
van de regeling geen subsidie kan worden verstrekt, en de begroting niet sluitend
kon worden gemaakt door de beperkingen die de verhouding zorgkosten-onderzoekskosten
(80–20) met zich meebrengt.
Ook zijn de maximale verleende subsidiebedragen gemiddeld genomen lager dan verwacht.
Er zijn relatief weinig projectideeën en subsidieaanvragen ingediend waarbij het gaat
om dure zorg zoals bijvoorbeeld ATMP’s (Advanced Therapy Medicinal Products) en waarbij
een groot aantal patiënten geïncludeerd moet worden om een vergelijking met de huidige
behandeling te maken. Eén of twee meer van dergelijke projecten in een kalenderjaar
zou het subsidieplafond in zicht brengen. Gezien het open karakter van de regeling
– het is een brede oproep voor veelbelovende zorg-projecten – is het wenselijk om
die ruimte te hebben.
2021 was het derde jaar dat de subsidieregeling liep. In de aanloopfase kan onderbesteding
ook komen doordat zowel onderzoekers als uitvoerders van de regeling nog moeten wennen
aan de nieuwe manier van werken. In dat licht wordt gewerkt aan het continu verbeteren
van de processen en het geven van toelichting en bieden van ondersteuning aan aanvragers.
Vraag 174
Hoeveel vrouwelijke genitale verminkingen (VGV) zijn voorkomen door de actieagenda
schadelijke praktijken in 2021? Hoeveel meisjes lopen op dit moment het risico op
VGV?
Antwoord:
Op landelijk niveau zijn geen gegevens beschikbaar hoeveel vrouwelijke genitale verminkingen
zijn voorkomen in 2021. In 2019 onderzocht Pharos in opdracht van het Ministerie van
VWS hoe vaak VGV in Nederland voorkomt. Uit dit onderzoek blijkt dat in Nederland
ongeveer 38.000 meisjes wonen in de leeftijd 0 tot 19 jaar met tenminste één ouder
uit één van de 29 landen waar VGV voorkomt en waar prevalentiecijfers beschikbaar
zijn. Van deze 38.000 meisjes lopen ongeveer 4200 meisjes het risico besneden te worden
in de komende 20 jaar.
Vraag 175
Hoe wilt u eenzaamheid in de specifieke doelgroep van 18 tot en met 34 jaar verminderen?
Komt er binnen het vervolg van het programma Eén tegen eenzaamheid een bijzonder programma
voor deze doelgroep?
Antwoord:
Eenzaamheid onder jongeren en jong volwassenen is een serieus probleem waar wij als
samenleving iets aan moeten doen. Ik ben van mening dat we de kracht van Eén tegen
eenzaamheid én van bestaande initiatieven goed moeten benutten, zonder een apart programma
in te richten. Er wordt nu en de komende jaren veel gedaan aan dit probleem.
Binnen het programma Eén tegen eenzaamheid wordt er momenteel al aandacht gegeven
aan eenzaamheid onder jongeren en jongvolwassenen. Bijvoorbeeld via advisering vanuit
het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid op lokaal niveau, de publiekscampagne, in
de Wetenschappelijk Advies Commissie en tijdens de Week tegen eenzaamheid. Ook loopt
er een ZonMw call om meer effectieve interventies op eenzaamheid te ontwikkelen en
te delen binnen Nederland en wordt er via de Nationale Wetenschapsagenda eenzaamheid
kennis ontwikkeld op dit thema.
Ook binnen het programma Maatschappelijke Diensttijd is er aandacht voor het tegengaan
van eenzaamheid. Daarnaast ondersteun ik onder meer Join us, een organisatie die zich
inzet tegen eenzaamheid onder jongeren. Op korte termijn informeer ik uw Kamer over
een brede aanpak mentale gezondheid, waar ook eenzaamheid één van de thema’s is.
Vraag 176
Wat is de verwachting ten aanzien van de ontwikkeling van ggz-aanvragen in de Wet
langdurige zorg (Wlz) in 2022? Zal het aantal aanvragen stabiliseren? Bestaat het
voornemen om het Wlz-kader hier structureel voor bij te stellen?
Antwoord:
Afgelopen februari heeft de NZa haar advies uitgebracht over de toereikendheid van
het Wlz-kader. In reactie daarop is het Wlz-kader voor 2022 verhoogd door de inzet
van een deel van de herverdeelmiddelen (€ 175 miljoen) die zoals gebruikelijk waren
gereserveerd op de VWS-begroting45. Daarmee was het budgettaire kader toereikend om de verwachte groei binnen de Wlz,
waaronder ook de groei over 2022 van de GGZ, op te vangen. Het verloop van de instroom
wordt sindsdien nauwlettend gemonitord, ook om te zien of deze stabiliseert. In juli
levert de NZa opnieuw een advies op over het Wlz-kader en het verloop in 2022. Op
dat moment wordt bezien wat de stand is van de instroom van de ggz en wat dit betekent
voor de toereikendheid van het Wlz-kader.
Vraag 177
Hoe wilt u de ambities van de woonzorgvisies en voor uitbreiding van 25.000 verpleegzorgplekken
de komende vijf jaar realiseren? Welke partijen zijn hiervoor van belang?
Antwoord:
De uitbreiding van het aantal verpleegzorgplekken is onderdeel van de bestuurlijke
afspraken die mijn ambtsvoorganger met de VNG, Aedes, ActiZ, ZN en de Taskforce wonen
en zorg heeft gemaakt. Deze bestuurlijke afspraken zijn ook onderdeel van het programma
wonen en zorg voor ouderen dat de Minister voor LZS samen met de collega van Volkshuisvesting
en ruimtelijke ordening ga uitvoeren. Het betreft de nadere invulling van de vierde
actielijn in het WOZO-programma. Dit programma zal de Minister voor LZS in juli 2022
aan uw Kamer aanbieden en dit zet in op de versnelling van de bouw, verhogen van de
doorstroming van ouderen naar meer geschikte woonvormen en verbetering van de leefomgeving.
Vraag 178
Kan worden toegelicht waarom de verplichtingen van bijna 3,3 miljard euro meer stijgen
dan verwacht in de langdurige zorg? Waarom wordt dit bijgeplust via de begroting van
het ministerie in plaats van door het verhogen van het Wlz-percentage, mede gezien
de opmerking op blz. 118 («Het is ongebruikelijk om de arbeidsvoorwaarden of de arbeidsomstandigheden
direct te subsidiëren vanuit de begroting van het Ministerie van VWS»)?
Antwoord:
De bijstelling van de verplichtingen op artikel 3 van bijna € 3,3 miljard wordt grotendeels
veroorzaakt door de Rijksbijdragen in de Wlz en heeft vooral een technisch karakter.
De uitgaven aan de BIKK en aan de Rijksbijdrage Wlz waren in 2021 circa € 0,8 miljard
hoger dan begroot. De verplichtingen over 2021 zijn opgehoogd overeenkomstig deze
extra uitgaven. Daarnaast zijn de verplichtingen extra verhoogd met € 2,6 miljard
om ervoor te zorgen dat VWS in 2021 de noodzakelijke verplichtingen kon aangaan vooruitlopend
op de verwachte uitgaven aan BIKK en rijksbijdrage Wlz in 2022. De Rijksbijdragen
worden gestort in het Fonds langdurige zorg, net als de ontvangen Wlz-premies, en
worden dus niet gebruikt om zorginstellingen te subsidiëren vanuit de VWS-begroting.
De instellingen worden via de gebruikelijke weg door zorgkantoren bekostigd ten laste
van het Fonds langdurige zorg. Er is in 2018 besloten tot introductie van de rijksbijdrage
Wlz vanaf 2019 in samenhang met het besluit om de Wlz-premie constant te houden op
9,65%. Sinds dat moment worden tekorten van het Fonds langdurige zorg gefinancierd
vanaf de rijksbegroting.
Vraag 179
Welke kostenposten hebben geleid tot het verslechteren van het vermogen van het Fonds
langdurige zorg met circa 700 miljoen euro, wat opgevangen is door een rijksbijdrage?
Antwoord:
De rijksbijdrage Wlz voor 2021 is in de begroting 2022 verhoogd van € 6,9 miljard
naar € 7,6 miljard omdat toen werd voorzien dat het vermogen van het Fonds langdurige
zorg per ultimo 2021 € 0,7 miljard slechter dreigde uit te komen dan geraamd in de
begroting 2021.
Deze verslechtering was het saldo van een € 1,0 miljard lager vermogen per ultimo
2020 dan geraamd in de begroting 2021 en een € 0,3 miljard hoger ingeschat saldo 2021.
In onderstaande tabel staat de opbouw van het bedrag.
Bijstelling raming vermogen Fonds langdurige zorg tussen Begroting 2021 en Begroting
2022.
Lagere inkomsten 2019
– € 0,4 miljard
Lagere inkomsten 2020
– € 0,3 miljard
Hogere uitgaven 2020
– € 0,3 miljard
Vermogen per ultimo 2020
– € 1,0 miljard
Uitgaven 2021
– € 0,6 miljard
Inkomsten 2021 (excl rijksbijdrage Wlz)
+ € 0,9 miljard
Mutatie geraamde saldo 2021
+ € 0,3 miljard
Geraamd vermogen per ultimo 2021
– € 0,7 miljard
Vraag 180
Heeft u een verklaring voor het grote aantal (zelf)aanvragen dat bij het CIZ zijn
binnengekomen in het laatste kwartaal van 2021? Welke redenen lagen hieraan ten grondslag?
Antwoord:
In uw vraag benoemt u «het laatste kwartaal van 2021». Er is in de beantwoording echter
uitgegaan van het jaar 2020, zoals ook in het jaarverslag staat vermeld.
Het merendeel van de aanvragen is, ondanks de inspanningen van betrokken partijen,
pas in de tweede helft van 2020 op gang gekomen. In het aantal aanvragen bevinden
zich relatief veel «zelfaanmelders». Het gaat hierbij vaak om mensen met een extramurale
vorm van zorg en/of ondersteuning. In de evaluatie van Significant, die op 15 oktober
2021 aan uw Kamer is verstuurd46, worden verschillende redenen gegeven voor het vertraagd op gang komen van de aanvragen.
Zo bleek dat onduidelijkheid over definities, afbakening en tarieven vooral voor zorgaanbieders
tot terughoudendheid bij het indienen van aanvragen heeft geleid. Daarnaast was het
voor betrokken partijen, zoals gemeenten en het CIZ, ingewikkeld om de groep (thuiswonende)
budgethouders te bereiken en waren bij «zelfaanmelders» minder vaak de cliëntdossiers
voldoende op orde, waardoor het proces van aanmelden meer tijd in beslag nam. Ten
slotte geeft Significant aan dat de COVID-19 pandemie een van de redenen was dat de
indicatieaanvragen pas na de zomer op gang kwamen.
Vraag 181
Hoe groot is het afgenomen percentage van de administratieve lasten, ontstaan door
het programma (Ont)Regel de Zorg? Welke regels zijn afgeschaft in 2021? Kunt u een
concrete opsomming geven?
Antwoord:
De opbrengsten van het programma [Ont]Regel de Zorg zijn niet op deze manier in één
getal uit te drukken. Het programma heeft onmiskenbaar vruchten afgeworpen: uit de
meest recente monitoringsinformatie blijkt voor het eerst sinds lange tijd een afname
van de door zorgverleners ervaren regeldruk, al is deze afname nog niet over de gehele
linie even merkbaar. Kortheidshalve verwijzen wij voor verdere duiding naar de laatste
voortgangsrapportage over het programma (Kamerstukken 29 515, nr. 452).
Op http://www.ordz.nl is informatie beschikbaar over resultaten van het programma, inspirerende voorbeelden
en goede, regelarme werkwijzen. Daar is bijvoorbeeld te lezen dat per 1 januari 2021
paramedici papieren verwijzingen niet meer op papier hoeven te verwijderen, maar deze
ook digitaal mogen bewaren. Ook is in 2021 de wijze van administreren van opiumwetmiddelen
in de openbare apotheek verduidelijkt en geactualiseerd in een nieuwe handreiking.
Een volledige opsomming van alle in 2021 afgeschafte regels is niet te geven, omdat
het voor een groot deel regels, werkwijzes en procedures binnen zorgaanbieders zelf
betreft.
Vraag 182
Welke negentien zorginstellingen hebben de interne regeldruk kunnen verminderen? Hoeveel
minder tijd wordt er besteed aan administratieve lasten per zorginstelling?
Antwoord:
Het betreft de volgende instellingen:
– Terwille Verslavingszorg
– Dijklander ziekenhuis
– NoordWest Ziekenhuisgroep
– MCV Nederland
– Zorg Groep Twente
– Zorgcentra Meerlanden
– Gelre Ziekenhuizen
– WZC Maria Dommer
– GHC De Bilt
– Huisartsenpraktijk Maarn
– St. Antonius
– Rijnstate
– Humanitas
– Allerzorg
– Oogkliniek Drechtsteden
– Vitaal Thuiszorg
– Betuwezorg
– Bravis Ziekenhuis
– Savant Zorg
Dit zijn de instellingen die een compleet traject met de [Ont]Regelbus gevolgd hebben,
of een belangrijk deel daarvan. Daarnaast zijn vele zorginstellingen en aanbieders
zelf, zonder ondersteuning van de [Ont]Regelbus, aan de slag gegaan met het verminderen
van interne regeldruk. Inspirerende voorbeelden hiervan zijn vindbaar op www.ordz.nl.
De eindrapportage van de [Ont]Regelbus gaat in op de opbrengsten van deelname voor
deelnemende zorginstellingen. Deze heeft u in maart 2022 ontvangen (Kamerstukken 29 515 en 25 295, nr. 462). Er is niet stelselmatig gemeten hoeveel tijd er minder aan administratieve lasten
besteed wordt in instellingen die aan de [Ont]Regelbus hebben deelgenomen.
Vraag 183
Heeft u een duidelijk beeld in welke sectoren van de zorg de meeste administratieve
lasten zijn?
Antwoord:
Gegeven de veelheid aan begrippen en definities die op het thema van regeldruk in
de zorg betrekking hebben en de subjectieve dimensie die hieraan zit, is het niet
mogelijk een eenduidig antwoord op deze vraag te geven. Wel is het zo dat in opdracht
van VWS in het kader van de merkbaarheidsscans onder verschillende beroepsgroepen
gegevens zijn verzameld over de (zelfgerapporteerde) administratieve tijdsbesteding.
Deze gegevens zijn aan uw Kamer verstrekt (Kamerstuk 29 515, nr. 452). Hieruit blijkt dat professionals in de medisch specialistische zorg (msz) en in
de curatieve ggz de hoogste ervaren tijdsbesteding aan administratieve taken kennen.
In de msz gaat het om 41,9% van de werktijd, in de curatieve ggz om 39,3% van de werktijd.
Vraag 184
Op welke manieren wordt er opvolging gegeven aan het programma (Ont)Regel de Zorg?
Wordt het programma een structureel onderdeel van het zorgbrede beleid binnen het
ministerie?
Antwoord:
De Minister voor LZS komt nog voor de zomer met een vervolg op het programma [Ont]Regel
de Zorg. Daarin gaat zij ook in op inbedding van het programma binnen het departement.
Vraag 185
Kan aangegeven worden welke van de openstaande acties en maatregelen van het programma
(Ont)Regel de Zorg nog gerealiseerd gaan worden de komende tijd? Kan geconcludeerd
worden dat niet alle nog openstaande acties en maatregelen gerealiseerd gaan worden?
Zo ja, hoe komt dat?
Antwoord:
Het overgrote deel van de actiepunten uit het programma [Ont]Regel de Zorg zoals dat
de afgelopen periode heeft gelopen, is afgerond. Sommige in principe afgeronde punten
vragen nog aanhoudend inzet, bijvoorbeeld het afschaffen van de minutenregistratie
in de wijkverpleging. De verplichting om de minutenregistratie te gebruiken is afgeschaft,
maar er zijn zorgaanbieders die er nog steeds mee werken en daarmee is de minutenregistratie
nog niet volledig uit de praktijk verdwenen. Enkele actiepunten staan nog open en
zijn nog onderhanden werk. Er zijn tot slot ook actiepunten die gaandeweg het programma
onvoldoende duidelijk bleken om op te pakken, of inmiddels waren ingehaald door andere
ontwikkelingen. Deze actiepunten zijn, in overleg met vertegenwoordigers van de desbetreffende
beroepsgroepen en andere betrokken partijen, van de werkagenda afgevoerd. Een totaaloverzicht
van de actuele stand van zaken van alle 171 oorspronkelijke actiepunten is vindbaar
op www.ordz.nl.
Vraag 186
Is de ministeriële regeling Model Prestatiecodes Jeugd (MPJ), waar 3800 productcodes
worden teruggebracht tot 26 prestatiecodes, overal doorgevoerd? Welk percentage administratie
van arbeidstijd is hiermee verminderd?
Antwoord:
Op dit moment wordt voor het Model Prestatiecode Jeugd (MPJ) een impactanalyse uitgevoerd
(deze wordt begin juni verwacht) en daarna zal de ministeriële regeling MPJ nog worden
voorgelegd voor internetconsultatie.
Op de mogelijke tijdbesparing dankzij het MPJ is geen eenduidig antwoord te geven.
Het doel is de huidige praktijk van diverse gemeentelijke productcodes en registratie
daarvan te vereenvoudigen. De invoering van het MPJ vraagt een aanpassing van deze
praktijk en dus ook in eerste instantie weer administratieve lasten. Hoeveel wordt
nu onderzocht. Gezien de huidige hoeveelheid productcodes op aanbieders en professionals een verschillende impact hebben, zal de tijdswinst voor professionals per gemeente en per regio verschillen.
Vraag 187
Wat is de deeltijdfactor in de zorg in respectievelijk 2016 en 2021?
Antwoord:
Antwoord: De deeltijdfactor in respectievelijk 2016 en 2021 is gelijk gebleven, namelijk:
0,68 fte per baan.
Vraag 188
Hoeveel werknemers in de zorg hebben de afgelopen jaren hun contract uitgebreid?
Antwoord:
VWS heeft geen zicht op de hoeveelheid werknemers die de afgelopen jaren hun contract
heeft uitgebreid.
Vraag 189
Hoe hoog is de uitstroom in de zorgsector in respectievelijk 2016, 2019, 2020, 2021
en 2022?
Antwoord:
In onderstaande tabel is de uitstroom uit de zorgsector weergegeven.
Q4 2016
Q4 2017
Q4 2018
Q4 2019
Q4 2020
Q4 2021
Uitstroom
118.530
112.430
114.720
113.190
114.790
127.820
Bron: AZW Statline
Vraag 190
Worden er nog steeds mensen afgewezen voor een opleiding in de zorg?
Antwoord:
Ja. Het is aan opleidingen om de kwaliteit van de instroom te borgen, waaronder de
voorwaarden om te kunnen starten met een opleiding in de zorg. Daarnaast hebben sommige
opleidingen een maximum aantal opleidingsplaatsen per jaar beschikbaar, er is dan
sprake van een numerus fixus met selectieprocedure.
Vraag 191
Op welke manier heeft de coronacrisis bijgedragen aan het terugdringen van de administratieve
lasten? Kunt u een aantal concrete voorbeelden geven?
Antwoord:
Tijdens de coronacrisis zijn er zowel versoepelingen als verzwaringen van bestaande
regels ervaren. In maart 2022 heeft de Minister voor LZS u geïnformeerd over de resultaten
van een onderzoek dat zij hiernaar heeft laten uitvoeren (Kamerstukken 29 515 en 25 295, nr. 462). Voorbeelden die daaruit naar voren kwamen, waren de ontheffing op de import van
geneesmiddelen en de versoepeling van evaluatietermijnen van zorgplannen in het sociaal
domein.
Vraag 192
Hoe groot was het tekort aan wijkverpleegkundigen in 2021? Hoeveel wijkverpleegkundigen
waren er in totaal en hoeveel zouden er in 2021 in totaal moeten zijn geweest om geen
tekorten te hebben? Kunt u dit uitdrukken zowel met als zonder deeltijdfactor?
Antwoord:
In de thuiszorg werken hbo opgeleide verpleegkundigen en mbo opgeleide verpleegkundigen.
Een afzonderlijke categorie wijkverpleegkundigen is in het Prognosemodel Zorg en Welzijn
niet opgenomen.
In 2021 is er volgens het prognosemodel een tekort van 2.100 mbo-verpleegkundigen
in de thuiszorg. Op basis van de raming van ABF waren er circa 23.900 mbo-verpleegkundigen
werkzaam. Om geen tekort te hebben zouden er circa 26 duizend mbo-verpleegkundigen
in de thuiszorg geweest moeten zijn. ABF Research gaat uit van een deeltijdfactor
van 0,68 voor mbo-verpleegkundigen in de thuiszorg. Het benodigd aantal fte bedraagt
dus circa 18 duizend.
In 2021 was er voor de categorie hbo opgeleide verlos- en verpleegkundigen in de thuiszorg
een tekort van 1.700 personen. ABF Research heeft geraamd dat er in 2021 circa 14.700
verlos- en verpleegkundigen werkzaam waren. Er zouden circa 16 duizend hbo opgeleide
verlos- en verpleegkundigen geweest moeten zijn om geen tekort te hebben. ABF Research
gaat uit van een deeltijdfactor van 0,78 voor hbo verlos- en verpleegkundigen in de
thuiszorg. Het benodigd aantal fte bedraagt dus circa 13 duizend.
Vraag 193
Hoe groot was het personeelstekorten in de verpleeghuizen in 2021? Hoeveel verpleeghuismedewerkers
waren er in 2021? Hoeveel hadden er geweest moeten zijn om geen tekort te hebben?
Kunt u dit uitdrukken zowel met als zonder deeltijdfactor?
Antwoord:
In 2021 bedroeg het tekort in de verpleeghuizen op basis van het Prognosemodel Zorg
en Welzijn 16.100 personen (circa 10.600 FTE). Op basis van cijfers van het CBS waren
er aan het einde van het 4e kwartaal van 2021 circa 318 duizend werknemers (seizoensgecorrigeerd) in de verpleeghuizen.
Dit komt neer op 208.5 duizend FTE. Er zouden circa 334 duizend werknemers (circa
219 duizend FTE) geweest moeten zijn om geen tekort te hebben.
Vraag 194
Hoeveel subsidies zijn er in 2021 via SectorplanPlus verstrekt en aan welke doelen
is dit besteed? Hoeveel verschillende zorginstellingen zijn hierbij betrokken? Welk
resultaat heeft dit in 2021 opgeleverd?
Antwoord:
SectorplanPlus betreft een meerjarige (project)subsidie waarvan de subsidiabele activiteiten
plaats vinden in de periode 2017–2022. In 2021 liep het per 1 januari 2020 gestarte
en in augustus 2022 eindigende tijdvak vier waarvoor in totaal € 260 mln. beschikbaar
is.
De subsidie wordt verstrekt door RegioPlus welke optreedt als penvoerder voor de aanvragende
arbeidsorganisaties.
Met deze subsidie wordt beoogd arbeidsorganisaties in zorg en welzijn te stimuleren
om opleidingsinspanningen te verrichten die gericht zijn op nieuwe instroom; met ontslag
bedreigde medewerkers; opscholing van huidig personeel, zodat ruimte ontstaat voor
nieuw personeel en het opleiden van praktijk/werkbegeleiders. In tijdvak vier zijn
daar activiteiten, gericht op het behoud van personeel, aan toegevoegd.
Voor tijdvak vier is door RegioPlus namens ruim 1.200 zorgaanbieders een aanvraag
voor meer dan 1.700 opleidingsprojecten voor in totaal ruim 400.000 deelnemers ingediend.
Vraag 195
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het opleidingsakkoord in de verpleeg-
en verzorgingshuizen?
Antwoord:
De tekorten aan medewerkers in de VVT-sector zijn groot. De huidige instroom is onvoldoende
om te kunnen voldoen aan de steeds complexere wordende zorgvraag en toename van het
aantal cliënten. In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is opgenomen dat er een opleidingsakkoord in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en
Thuiszorg (VVT) afgesloten zal worden. Voor het akkoord is € 150 miljoen (3x € 50 miljoen
voor 2022 tot en met 2024) gereserveerd. VWS is in gesprek met veldpartijen om te
toetsen waar de grootste knelpunten liggen rond het opleiden in de VVT-sector en hoe
deze aangepakt kunnen worden. Intentie is om in het najaar 2022 met de betrokken partijen
tot een opleidingsakkoord te komen.
Vraag 196
Wat zijn de afspraken over opleidingen in de VVT-sector?
Antwoord:
VWS is met werkgevers en partijen in het onderwijs in gesprek over wat de knelpunten
zijn rond opleiden in de VVT, waar de grootste knelpunten liggen in de sector rond
opleiden en welke oplossingsmogelijkheden er zijn. Onderzoeksbureau Berenschot is
in april gestart met een onderzoek naar de (financiële) knelpunten in de wijkverpleging.
Een eindrapport zal in de zomer opgeleverd worden. In het najaar 2022 zal met de desbetreffende
partijen een opleidingsakkoord worden gesloten om gezamenlijk te komen tot oplossingen
voor deze knelpunten, de resultaten van het onderzoek van Berenschot zullen daarbij
meegenomen worden. Het antwoord op vraag 195 geeft (ook) het proces weer van de totstandkoming
van het opleidingsakkoord in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT).
Vraag 197
«Bent u bekend met het fenomeen dat veel vrouwen in de zorg deeltijd werken omdat
ze in het verzamelinkomen met hun partner precies het aantal beperkte uren werken
zodat ze net niet hun toeslagen kwijtraken? Hoeveel extra uren gaan er door zorgmedewerkers
extra gewerkt worden indien het verzamelinkomen voor de toeslagen verhoogd wordt van
36.000 naar 50.000 euro?
Hoeveel zorgmedewerkers waren er in 2021?
Hoeveel zorgmedewerkers werkten in 2021 deeltijd?
Hoeveel zorgmedewerkers werkten in 2021 tot twintig uur per week?
Hoeveel zorgmedewerkers werkten in 2021 tot acht uur per week?
Hoe staat het met de voorbereidingen voor de wetgeving voor de voltijdbonus?»
Antwoord:
Ja dit fenomeen is mij bekend. Mij is niet bekend hoeveel extra uren er door zorgmedewerkers
extra gewerkt gaan worden bij verhoging van het verzamelinkomen naar € 50.000. Voor
voornemens van het kabinet op dit vlak verwijs ik u naar de brief die het kabinet
voor de zomer naar uw Kamer zal sturen naar aanleiding van de motie van de leden Paternotte
en Heerma47 over de kabinetsbrede aanpak van arbeidsmarktkrapte.
Eind 2021 werkten er 1,3 miljoen werknemers binnen de sector zorg en welzijn. Het
aantal deeltijdbanen binnen zorg en welzijn (inclusief kinderopvang) bedroeg eind
2021 1,217 miljoen tegenover 255 duizend voltijdsbanen48. Het aantal banen binnen zorg en welzijn (inclusief kinderopvang) van 19 uur per
week of minder bedroeg 385 duizend, waarvan 185 duizend minder dan 12 uur per week
(cijfer tot 8 uur per week is niet voor handen).
Over de voorbereidingen voor de wetgeving voor de voltijdbonus kan ik het volgende
zeggen. Op 26 oktober 2021 heeft het College voor de rechten van de Mens een advies
uitgebracht over het instellen van een voltijdbonus. Het College is van oordeel dat
hierbij (verboden) onderscheid wordt gemaakt op grond van arbeidsduur of (indirect)
op grond van geslacht. Een voltijdbonus, of een variant hierop, is daarom niet gerechtvaardigd.
Het kabinet blijft echter opties verkennen om meer uren werk en voltijdsbanen te stimuleren.
Zie hiervoor ook de brief naar aanleiding van de motie van de leden Paternotte en
Pieter Heerma. Ondertussen blijft het Kabinet initiatieven, zoals dat van de Stichting
het Potentieel Pakken, ondersteunen. Deze stichting helpt zorginstellingen om belemmeringen
rondom «meer uren werken» weg te nemen.
Vraag 198
Wat is de stand van zaken in het onderzoek naar de door de coronacrisis gebrachte
versoepelingen op het gebied van administratieve lastenverlichting? Wanneer kan de
Kamer de uitkomsten van dit onderzoek verwachten?
Antwoord:
Dit onderzoek is afgerond. In maart 2022 is het naar uw Kamer gestuurd (Kamerstukken
29 515 en 25 295, nr. 462).
Vraag 199
Kunt u aangeven hoe u betrokken partijen vroeg in het proces van planvorming gaat
betrekken bij het programma (Ont)Regel de Zorg, aangezien dit een belangrijke les
uit de evaluatie was?
Antwoord:
De afgelopen periode is VWS intensief in gesprek geweest met bij het programma [Ont]Regel
de Zorg en bij het vraagstuk van regeldruk in de zorg betrokken partijen. De opbrengst
van die gesprekken neemt de Minister voor LZS mee in de vervolgaanpak [Ont]Regel de
Zorg, die uw Kamer nog voor de zomer tegemoet kan zien.
Vraag 200
Hoeveel van de 1378 reservisten uit de Nationale Zorgreserve zijn er in totaal ingezet
in 2021?
Antwoord:
Zorgorganisaties konden vanaf 1 oktober een beroep doen op het initiatief De Nationale
Zorgreserve (NZR) van Stichting Extra ZorgSamen. In de periode 1 oktober 2021 t/m
31 december 2021 hebben 137 zorgorganisaties een aanvraag gedaan, waar de NZR minimaal
746 van de gevraagde 960 diensten heeft ingevuld. Dit aantal is waarschijnlijk een
ondergrens, omdat bij de start van de NZR door zorgorganisaties ook de reservisten
direct benaderd en ingezet werden.
Vraag 201
Hoeveel van het totale subsidiebedrag voor de Nationale Zorgreserve in de periode
2020–2022 is in 2022 nog reeds beschikbaar?
Antwoord:
Er is in totaal voor de periode december 2020–juni 2022 € 2,8 mln. aan subsidie verleend
aan Stichting Extra ZorgSamen voor het initiatief De Nationale Zorgreserve. Verwachting
is dat dit bedrag volledig besteed wordt. VWS is in overleg met Stichting Extra ZorgSamen
over verlenging van deze subsidie tot en met december 2022.
Vraag 202
Hoeveel extra ondersteunende functies zijn er ingevuld via de subsidieregeling Coronabanen
in de Zorg, middels de 96 miljoen euro die het kabinet hier in 2021 voor heeft uitgetrokken?
Antwoord:
In 2021 is er in totaal voor circa € 87,5 mln. aan subsidie verleend aan 516 zorgaanbieders
voor in totaal 7342 coronabanen. De komende maanden zullen zorgaanbieders de ontvangen
subsidies verantwoorden. Dan wordt inzichtelijk hoeveel extra ondersteunende functies
daadwerkelijk zijn ingevuld.
Vraag 203
Zal het budget voor het Stagefonds de komende jaren verder stijgen om aan de toegenomen
vraag naar stageplaatsen in de zorg te kunnen voldoen?
Antwoord:
De subsidieregeling Stagefonds Zorg II is in 2021 geëvalueerd en tot 1 augustus 2022
beleidsarm verlengd. Ik ben voornemens om de subsidieregeling met vijf jaar te verlengen.
Hierbij ben ik de mogelijkheid aan het verkennen om het budget van de subsidieregeling
jaarlijks op te hogen met de OVA-middelen om de prikkelwerking van het Stagefonds
op peil te houden. Dan zal er een hoger subsidieplafond beschikbaar komen.
Vraag 204
Welke oorzaak ligt er achter het oplopen van vertraging bij de VIPP-trajecten?
Antwoord:
Voor instellingen blijkt het vanwege onvoorziene omstandigheden niet altijd mogelijk
om binnen de VIPP-regelingen gestelde termijnen de doelen te behalen. De instelling
is voor het behalen van de modules vaak afhankelijk van de ICT-leveranciers. Daar
doen zich soms bijvoorbeeld vertragingen voor waar de instelling geen invloed op heeft,
waardoor de realisatie van de doelstellingen van de regelingen vertraging oploopt.
Tevens geldt dat de Covid-19 crisis grote impact heeft gehad op instellingen die deelnemen
aan de VIPP-regelingen. ICT-afdelingen waren belast met het opschalen van technische
voorzieningen t.b.v. de continuering van de bedrijfsvoering, waardoor vertraging is
ontstaan bij de uitvoering van de doelstellingen van de VIPP-regelingen.
Vraag 205
Waarom komt de beleidsreactie op het evaluatieonderzoek met betrekking tot de inzet
van BMH pas in 2022? Wanneer in 2022 komt deze reactie precies?
Antwoord:
De beleidsreactie met betrekking tot de evaluatie van het experiment met de Bachelor
Medisch Hulpverlener (BMH) heeft uw Kamer op 25 februari jl. ontvangen (Kamerstuk
29 282, nr. 454). U heeft deze reactie pas in 2022 ontvangen omdat met betrekking tot de inzet van
de Bachelor Medisch Hulpverlener (BMH) naar aanleiding van het experiment Art. 36a
Wet BIG veel waarde is gehecht aan een zorgvuldig proces en veelvuldig contact is
gezocht met betrokken stakeholders.
Vraag 206
Waarom is het voorkomen van het oneigenlijk gebruik en de aanpak van fraude zo laag?
Zijn hier geen kosten aan verbonden?
Antwoord:
Deze kosten zijn onderdeel van de reguliere begrotingen van bijvoorbeeld de NZa en
de IGJ en zijn derhalve niet in tabel 10 van het jaarverslag zichtbaar.
Vraag 207
Zijn er zorgorganisaties die nog gebruik maken van de Coronabanen in de Zorg? Zo ja,
hoeveel? Zo nee, waarom niet, gezien de huidige tekorten aan zorgpersoneel?
Antwoord:
Ik heb uw Kamer op 20 april 2022 (zie Kamerstukken 29 282 en 25 295, nr. 460) geïnformeerd over het besluit de verlenging van de subsidieregeling Coronabanen
in de Zorg te hervatten. Uitgangspunt daarbij is dat Coronabanen subsidiabel zijn
tot en met 30 juni 2022. Zorgaanbieders dienen subsidie voor Coronabanen aan te vragen
en te verantwoorden op één moment na afloop van de subsidieperiode. Ik heb daarom
op dit moment geen inzicht in hoeveel organisaties Coronabanen in 2022 inzetten.
Vraag 208
Waar wordt het vrijgevallen budget van 8,8 miljoen euro dat bestemd was voor Coronabanen
in de Zorg aan besteed?
Antwoord:
De vrijgevallen middelen voor de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg ad € 8,8 mln.
zijn teruggevloeid naar de algemene middelen van de Rijkskas en komen daarmee ten
gunste van het EMU-saldo.
Vraag 209
Kunt u een aantal voorbeelden geven van projecten die zijn ondersteund met de subsidieregeling
Kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg?
Antwoord:
Ziekenhuizen en klinieken kunnen een subsidieaanvraag voor de Kwaliteitsimpuls personeel
ziekenhuiszorg (KiPZ) indienen op basis van een strategisch opleidingsplan (SOP).
Omdat een SOP opgesteld is naar de behoeften van een ziekenhuis of kliniek, is de
inzet van de KiPZ middelen zeer breed. Zo worden er bijvoorbeeld digitale leeromgevingen
ontwikkeld, scholing rondom het gebruik van robotica georganiseerd, maar ook geïnvesteerd
in een goed en veilig leerklimaat. Op de website van de Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen
(NVZ) zijn vele verschillende voorbeelden te vinden in onder andere de KiPZ-monitoren49
Vraag 210
Hoe is de verkeerde overboeking van 7,5 miljoen euro in het kader van korte scholingsactiviteiten
opgelost? Wat zijn de consequenties van deze verkeerde overboeking?
Antwoord:
De middelen zijn in 2022 geboekt. De voor de gerealiseerde activiteiten verschuldigde
subsidie is inmiddels ten lastte van dit budget aan de subsidieaanvrager verstrekt.
Er zijn dus geen gevolgen voor de scholingsactiviteiten.
Vraag 211
Waarom is er een daling van het aantal studenten van de opleidingen tot advanced nurse
practitioner en opleiding tot physician assistant?
Antwoord:
De jaarlijks bekostigde instroom in de opleidingen tot Physician assistant (PA) en
Verpleegkundig Specialist (VS) aan de hogescholen is sinds enkele jaren vastgesteld
op 700 plaatsen. Specifiek voor het collegejaar 2019–2020 is eenmalig de toegestane
maximale instroom van de masteropleidingen PA en VS verhoogd met 90 extra opleidingsplaatsen
(30 PA en 60 VS). Vanaf 2021 zijn de opleidingsplaatsen weer op het oorspronkelijk
niveau van 700 vastgesteld.
Omdat elke studie te maken heeft met tussentijdse uitval van studenten (tussentijds
stoppen vanwege andere studie, ziekte of ander redenen) zijn de rendementscijfers
lager dan de instroom. Uit de cijfers van de hogescholen blijkt dat het aantal studenten
dat de opleiding tot PA dan wel VS afrondt gemiddeld rond de 85% ligt.
Vraag 212
Kan een toelichting worden gegeven op de overboeking van 3,5 miljoen euro naar het
instrument bijdragen aan medeoverheden? Waarom is ervoor gekozen dit te doen?
Antwoord:
Het verschil tussen het bedrag in de vastgestelde begroting en de realisatie komt
vooral door een latere administratieve verwerking van het beschikbare budget op het
instrument bijdragen aan medeoverheden. Het Ministerie van VWS verstrekt bijzondere
uitkeringen aan de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor onder andere
de publieke gezondheidszorg, geneeskundige hulpverlening bij rampen en crises, het
Caribisch Sport- en Preventieakkoord en het Bestuursakkoord Huiselijk Geweld en Kindermishandeling.
Daarnaast zijn er in 2021 bijzondere uitkeringen verstrekt voor extra activiteiten
op jeugd, sociaal, mentaal welzijn, leefstijl en sport (corona steunpakketten).
Vraag 213
Kan van de afgelopen vijf jaar het percentage jongeren dat gebruik maakt van verlengde
jeugdhulp tot 23 jaar met de Kamer worden gedeeld?
Antwoord:
In absolute aantallen maakten in 2016 11.500 jongeren gebruik van de verlengde jeugdhulp,
in 2017: 13.035, in 2018: 12.985, in 2019: 12.980 en in 2020: 14.830. Dit is ruim
1% van het totaal aantal jongeren tussen 18 en 23 jaar in dezelfde periode.
Vraag 214
Zijn de wachtlijsten van de (gespecialiseerde) jeugdzorg reeds teruggedrongen naar
aanleiding van de bestuurlijke afspraken en de incidentele middelen voor de jeugdzorg
in 2021? Zo ja waaruit blijkt dit? Zo nee, op welke termijn merken de kinderen op
de wachtlijst iets van dit geld?
Antwoord:
Het grootste deel van de middelen is naar de gemeenten gegaan via de Algemene Uitkering
Gemeentefonds. Gemeenten hebben de middelen vooral ingezet om budgetplafonds in 2021
op te heffen of te verruimen. Een aantal gemeenten heeft de middelen ingezet voor
andere maatregelen, bijv. een systeemaanpak of een zorgmakelaar die casusgericht inspringt.
Een deel van de middelen (€ 3,2 mln) is besteed aan een opdracht aan het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd (OZJ). De aanpak van het OZJ bestaat uit:
– zicht krijgen op de omvang van de wachttijden door een analyse van het Berichtenverkeer;
– zicht krijgen op onderliggende factoren op regionaal niveau, om deze factoren regionaal
aan te pakken en daar vervolgens in de praktijk van te leren;
– de inzichten in data en onderliggende factoren versterken elkaar (kwantitatief vs.
kwalitatief).
Het OZJ ondersteunt momenteel twee pilotregio’s en 9 leerexpeditie regio’s. In deze
11 regio’s hebben we achterliggende factoren geanalyseerd. Aan de hand hiervan zoeken
we naar en testen we universele en structurele oplossingen om het symptoom wachttijden
aan te pakken. We ontwikkelen een werkpakket voor alle regio’s. In de publicatie «Een
functionele kijk op wachttijden»50 wordt aangegeven aan welke universele oplossingen men nu al kan denken, bijvoorbeeld:
in- door- en uitstroom, versterken gewone leven/inzet op preventie, inzetten op betere
analyse, vroegsignalering, integrale aanpak (kijk breder dan het kind) Op deze manier
kunnen de regio’s zelf concreet de wachttijden aanpakken. We gaan dit jaar verder
uitbreiden naar andere regio’s.
De aanpak van wachttijden en wachtlijsten zet in op structurele oplossingen om de
oorzaken ervan aan te pakken. Dat is een proces van de lange adem. Het is daarom te
vroeg om te kunnen zeggen dat wachtlijsten al zijn gedaald.
Wel is in de regio Rijnmond al het nut gebleken van het diep in de cijfers duiken.
Door een administratieve opschoning van het systeem blijken er om en nabij 140 minder
wachtenden te zijn dan was voorzien.
Vraag 215
Hoeveel jeugdzorginstellingen verkeren in financiële problemen? Zijn er aanwijzingen
voor aanstaande faillissementen?
Antwoord:
De Jeugdautoriteit heeft de taak om problemen met de continuïteit van jeugdhulp te
signaleren en te helpen oplossen. Als er zodanige financiële problemen ontstaan dat
de continuïteit van zorg op korte termijn in het geding kan komen, dan neemt de Jeugdautoriteit
deze aanbieder in casuïstiek. De stappen hiervoor zijn uitgewerkt in het convenant
«Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp» (Kamerstuk 31 839, nr 802).
Uit de cijfers van DigiMV van 2020 blijkt dat circa 4600 aanbieders per jaar jeugdhulp
aanbieden. Daarvan zijn alle aanbieders met een omzet van meer dan 2 mln. op jeugdhulp
in beeld bij de Jeugdautoriteit (circa 250). In november 2021 heeft de Jeugdautoriteit
een verdiepend onderzoek uitgevoerd naar de financiële positie van jeugdhulpaanbieders
op basis van de jaarcijfers 2020 (zie Kamerstuk 31 839, nr 812). Op dat moment waren er 11 jeugdhulpaanbieders in casuïstiek. Op dit moment zijn
er 13 aanbieders in casuïstiek. Bepaalde onderdelen van de jeugdhulp zijn financieel
kwetsbaar; dit geldt vooral voor gespecialiseerde aanbieders, JeugdzorgPlus en de
GI’s. De jaarcijfers van 2021 zijn nog niet beschikbaar.
Vraag 216
Hoe vaak wordt er nog gebruik gemaakt van de isoleercel?
Antwoord:
In de periode juni 2020 tot mei 2021 zijn er 301 plaatsingen geweest in een isoleer-of
separeerruimte.51 Dit is het laatst bekende cijfer. In de loop van dit jaar worden alle separeerruimten
in de gesloten jeugdhulp gesloten.
Vraag 217
Hoe vaak wordt er een familiegroepsplan, zoals vastgelegd in de Jeugdwet, opgesteld?
Antwoord:
De Jeugdwet biedt de mogelijkheid dat ouders en gezinnen samen met familie, vrienden
en anderen uit hun omgeving een plan kunnen maken om een vraag of probleem aan te
pakken. Het is echter niet bekend hoe vaak zij hiervan gebruik maken.
Vraag 218
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor de (gespecialiseerde) jeugdzorg?
Antwoord:
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp. Informatie over
wachttijden wordt daarom niet landelijk bijgehouden.
Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) is in opdracht van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Ministerie van VWS bezig met het aanpakken van
regionale wachttijden.
Het verkrijgen van inzicht en overzicht gebeurt dus in eerste instantie regionaal,
zodat gemeenten en regio’s kunnen sturen.
De regionale beelden bij elkaar, moet ook een landelijk beeld kunnen geven over hoe
het met de wachttijden staat.
Vraag 219
Waarom heeft de regering ervoor gekozen om een extra bezuiniging van 511 miljoen euro
op de jeugdzorg in te boeken bovenop de uitspraak van de Commissie van Wijzen, waar
al een bezuiniging in zat?
Antwoord:
De uitgaven aan jeugdzorg zijn de afgelopen jaren fors gestegen. Waar de uitgaven
in 2015 zo’n € 3,6 miljard bedroegen was dit in 2019 opgelopen tot € 5,5 miljard.
Dit kan niet zo doorgaan. Het kabinet kiest ervoor de uitdagingen die er in de jeugdzorg
zijn stevig aan te pakken met hervormingen. Het moet anders om de jeugdzorg kwalitatief
beter en financieel houdbaar te maken. Het gaat om een mix van maatregelen en middelen.
Het Coalitie Akkoord stelt financiering voor jeugdzorg beschikbaar in lijn met de
uitspraak van de Commissie van Wijzen. De Commissie van Wijzen gaf ook aan dat er,
naast de maatregelen voorzien in de Hervormingsagenda, nog andere maatregelen mogelijk
waren die opbrengsten zouden kunnen genereren, zoals normering van de behandelduur
en -afhankelijk van politieke besluitvorming- eigen bijdragen.
Vraag 220
Is het aantal meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling toegenomen tijdens/na
de lockdowns? Zo ja, hoeveel?
Antwoord:
Nee, het aantal meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling bij Veilig Thuis
is licht afgenomen tijdens/na de lockdowns. Het aantal adviesvragen aan Veilig Thuis
is de afgelopen jaren gestegen.
Meldingen huiselijk Geweld en kindermishandeling
Adviezen huiselijk Geweld en kindermishandeling
2019
131.800
107.690
2020
127.410
122.045
2021
119.185
133.905
Vraag 221
Hoeveel vrouwen/meisjes zijn het afgelopen jaar het slachtoffer geworden van genitale
verminking?
Antwoord:
Op landelijk niveau zijn geen gegevens beschikbaar.
Vraag 222
Zijn er nog wachtlijsten bij Veilig Thuis organisaties?
Antwoord:
De IGJ en IJenV hebben in een recent rapport52 de wachttijden en doorlooptijden bij de 26 Veilig Thuis (VT) -organisaties onderzocht.
Van 24 van de 26 VT-organisaties zijn er cijfers bekend. Veilig Thuis moet wettelijk
gezien binnen vijf dagen een melding beoordelen, elf VT-organisaties halen deze termijn.
Voor het onderzoek staat een termijn van tien weken, geen enkele VT-organisatie haalt
deze termijn. Momenteel wordt er gewerkt aan oplossingen op de lange en korte termijn,
specifiek voor VT maar ook ketenbreed en landelijk. Voor de zomer wordt de Kamer daarover
geïnformeerd.
Vraag 223
Wat zijn de totaaluitgaven aan jeugdzorg geweest en wat is de ontwikkeling daarvan
in de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
De uitgaven aan jeugdzorg verlopen grotendeels via de gemeenten.
Doordat het budget voor jeugdzorg onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten
valt, hoeven gemeenten hun uitgaven niet aan het Rijk te verantwoorden. Daardoor is
bij het Rijk niet precies bekend wat de uitgaven van gemeenten aan de jeugdzorg zijn.
Wel dienen gemeenten hun begroting- en rekeningcijfers in het Iv3-systeem aan te leveren
bij het CBS, maar daar vallen de uitgaven aan jeugdzorg niet volledig in af te bakenen.
Voor de uitgaven van gemeenten is in de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen
bij de begroting 2022 van VWS een overzicht verstrekt (vraag 272). Het overzicht hieronder
is daarop gebaseerd met de meest recente cijfers van het CBS. Daarnaast zijn er ook
nog uitgaven aan de regionale expertisecentra (€ 26 mln) die via de VWS-begroting
aan gemeenten worden uitgekeerd.
Vanwege de decentralisaties zijn per 2015 de Iv3-functies voor het sociaal domein
gewijzigd. Een aantal nieuwe Iv3-functies betreft zowel de Wmo als Jeugd. Daarom is
in de tabel vanaf 2015 een bedrag «onverdeeld Jeugd en Wmo» opgenomen. Om beter aan
te sluiten bij de gemeentelijke praktijk zijn per 2017 de Iv3-functies vervangen door
Iv3-taakvelden. Door de overgang naar taakvelden vertegenwoordigen de bedragen niet
meer hetzelfde als tot en met 2016. Ook wordt in tegenstelling tot en met 2016 de
gemeentelijke overhead niet meer door de individuele gemeenten zelf opgesplitst en
toegerekend aan de verschillende Iv3-functies, maar in zijn geheel door de gemeenten
op een afzonderlijk taakveld voor de totale overhead geboekt. Hieronder volgt een
overzicht van de uitgaven aan Jeugd en gecombineerd Wmo en Jeugd (onverdeeld Wmo en
jeugd). De cijfers voor 2021 komen eind juli beschikbaar.
2015
€ 2.963 miljoen (Jeugd) en € 3.783 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)
2016
€ 3.126 miljoen (Jeugd) en € 3.577 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)
2017
€ 3.838 miljoen (Jeugd) en € 2.654 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)
2018
€ 4.313 miljoen (Jeugd) en € 2.773 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)
2019
€ 4.732 miljoen (Jeugd) en € 2.884 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)
2020
€ 5.027 miljoen (Jeugd) en € 2.888 miljoen (onverdeeld Jeugd en Wmo)
Tabel 1. Bron: CBS, geraadpleegd op 30-5-2022, op basis van gemeentelijke rekeningcijfers
Iv3 (Iv3: Informatie voor derden). Vanaf 2017 bestaat Jeugd uit de taakvelden «Maatwerkdienstverlening
18-» en «Geëscaleerde zorg 18-.» Onverdeeld Wmo en Jeugd bestaat vanaf 2017 uit de
CBS categorie «Algemene voorzieningen incl. wijkteams».
Voor de jaren 2015–2019 heeft AEF onderzoek uitgevoerd naar de uitgaven53.
De uitgaven voor die periode zijn volgens AEF:
2015
2016
2017
2018
2019
3,6 mld
3,8 mld
4,4–4,7 mld
4,9–5,2 mld
5,4–5,6 mld
Deze cijfers wijken om meerdere redenen af van de cijfers in tabel 1, onder andere
omdat de realisatiecijfers in tabel 1 inclusief de uitgaven zijn die gemeenten hebben
gerealiseerd voor taken op jeugd die zij voor 2015 ook al uitvoerden (AEF bracht alleen
meerkosten in kaart), en omdat de realisatiecijfers in tabel 1 ook uitgaven aan Wmo
bevat (AEF heeft hiervoor een uitvraag gedaan).
Voor de jaren 2020 en 2021 zal opnieuw onderzoek worden uitgezet. Het beter in kaart
brengen van onder andere uitgaven aan jeugdzorg met een bijbehorende monitoringsstructuur
is onderdeel van de uitwerking van de Hervormingagenda Jeugdzorg. Naar verwachting
zal hier in het najaar van 2022 besluitvorming over plaatsvinden.
Vraag 224
Wat is de ontwikkeling van het aantal pleeggezinnen in de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
Jeugdzorg Nederland publiceert elk jaar via een factsheet pleegzorg feiten en cijfers
over pleegzorg. De factsheet over 2021 zal binnenkort gepubliceerd worden. De meest
recente cijfers zijn de cijfers uit 2020. Het aantal pleeggezinnen heeft zich tot
2020 als volgt ontwikkeld:
– 2020: 17.312 pleeggezinnen
– 2019: 16.717 pleeggezinnen
– 2018: 16.534 pleeggezinnen
– 2017: 16.655 pleeggezinnen
– 2016: 16.647 pleeggezinnen
Vraag 225
Hoeveel verwacht u uit te geven aan de tegemoetkomingsregeling slachtoffers jeugdhulp,
naar aanleiding van de maatregelen uit het rapport van cie. de Winter? Hoeveel is
er al uitgegeven? Hoeveel wordt er gereserveerd hiervoor? Hoeveel aanvragen zijn al
toegekend? Hoeveel worden nog beoordeeld? Is er inmiddels geen wachttijd meer in de
behandeling van de aanvraag?
Antwoord:
Van 1 januari 2021 tot en met 27 mei 2022 zijn er 11.622 aanvragen ingediend. Het
Schadefonds Geweldsmisdrijven voert deze regeling uit, en heeft in 6.330 aanvragen
een beslissing genomen. Sinds de start van de regeling hebben 5.296 aanvragers (84%)
een tegemoetkoming gekregen. In 5.292 zaken moet het Schadefonds nog een beslissing
nemen.
De hoeveelheid aanvragen voor deze regeling is veel groter dan verwacht. Ook dit jaar
zien we dat de aantallen hoog blijven. Sinds maart 2022 is het aantal aanvragen gestegen
tot gemiddeld ruim 1.000 per maand. Dat betekent dat de kosten tot nu toe hoger zijn
dan verwacht. Er is tot en met april 26,5 miljoen euro uitgegeven aan de tegemoetkomingen.
Het Schadefonds heeft de capaciteit voor de uitvoering van de regeling in 2021 in
een aantal stappen flink uitgebreid. Gezien het hoge aantal aanvragen in de eerste
maanden van dit jaar werkt het Schadefonds aan een verdubbeling van het aantal medewerkers
om alle aanvragen tijdig te kunnen afhandelen. De huidige beslistermijn is 26 weken.
Overgrote meerderheid van de behandelingen valt binnen de beslistermijn.
We verwachten dat het aantal aanvragen hoog blijft. In de Voorjaarsnota is hier extra
budget voor vrijgemaakt.
Vraag 226
Hoeveel gemeenten hebben nog geen lokaal sportakkoord?
Antwoord:
Op peildatum 8 november 2020 zijn er 8 gemeenten die (nog) niet deelnemen. Deze cijfers
zijn te vinden op www.sportenbewegenincijfers.nl.
Vraag 227
Welke gemeenten werken nog niet mee in een lokaal sportakkoord en waarom niet?
Antwoord:
Op peildatum 8 november 2020 zijn dit Lopik, Bergen op Zoom, Sint Michielsgestel,
Vught, Boxtel, Oirschot, Brunssum, Haaren. De redenen om hier niet aan deel te nemen
zijn divers en hebben onder andere te maken met het maken van andere inhoudelijke
beleidskeuzes of gemeentelijke herindeling.
Vraag 228
Hoeveel onbewaakte zwemwateren zijn er in Nederland?
Antwoord:
In Nederland is het overal toegestaan om te zwemmen, tenzij dit expliciet wordt verboden
(zoals dat bij vaarwegen het geval is). In Nederland zijn 235 zwemlocaties in Rijkswateren
aangewezen, waar tijdens het zwemseizoen (mei-oktober) de waterkwaliteit en fysieke
veiligheid in de gaten worden gehouden.
Vraag 229
Hoeveel geld gaat er vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar
zwemveiligheid?
Antwoord:
In 2021 is vanuit het Ministerie van VWS een subsidie verleend van in totaal € 1,45 miljoen
aan de Nationale Raad Zwemveiligheid voor de periode 2021–2024. Dit wordt ingezet
voor het Nationaal Plan Zwemveiligheid (€ 1,2 miljoen) en Het Strand Veilig (€ 250.000,-).
Vraag 230
Waar wordt het bedrag van 13,3 miljoen euro, die niet tot besteding is gekomen vanuit
de tegemoetkoming COVID-19, aan besteed?
Antwoord:
Het bedrag van € 13,1 miljoen, dat niet tot besteding is gekomen vanuit de tegemoetkoming
COVID-19, vloeit terug naar de schatkist. De lagere uitgaven komen voort uit de tegemoetkoming
verhuurders sportaccommodaties (TVS) en de Specifieke uitkering ijsbanen en zwembaden
(SPUKIJZ). De onderuitputting van € 13,1 miljoen is ontstaan doordat het beschikbare
budget ruim voldoende was om de aanvragen (met betrekking tot een tegemoetkoming inzake
kwijtschelding van huur en/of de exploitatietekorten over 2020 van zwembaden en ijsbanen
in gemeentelijk beheer) te dekken.
Vraag 231
Hoe wordt het subsidiëren van de arbeidsvoorwaarden of arbeidsomstandigheden uit de
begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zo spoedig mogelijk
teruggebracht tot nul, zowel voor de cure als voor de care?
Antwoord:
«De subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 (hierna: bonusregeling), de
subsidieregeling Coronabanen in de Zorg (hierna: COZO-regeling) en de subsidieregeling
Opschaling curatieve zorg COVID-19 (regeling IC-opschaling) zijn crisisregelingen
die door VWS in COVID-tijd zijn ingericht om de zorgen de mensen die in de zorg werken,
tijdens de pandemie te ondersteunen.
Kenmerk van een crisismaatregel is dat deze een tijdelijk karakter heeft. De verlenings-
en uitvoeringsfasen voor de bonusregeling zijn reeds afgerond, de COZO-regeling kent
een looptijd tot en met 30 juni 2022 en wordt niet verlengd. De subsidieperiode van
de regeling IC-opschaling loopt tot en met 31 december 2022. De komende periode is
de uitvoerder van de regelingen, de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (hierna:
DUS-i) nog bezig met de afhandeling van de verantwoording van de subsidies verleend
op grond van deze regelingen. De verantwoordingfase zal naar verwachting eind 2023
begin 2024 worden afgerond.
Vraag 232
Welke belangrijke procesmatige verbeteringen zijn er binnen het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport doorgevoerd naast die van benodigde aandacht voor misbruik en oneigenlijk
gebruik?
Antwoord:
Het programma «Structurele borging financieel beheer» zal in de komende periode toezien
op het versterken van de organisatie, de processen en het gedrag met betrekking tot
het financieel beheer. In het geval van het materieel beheer is er een aanwijzing
gemaakt en deze aanwijzing wordt in de komende maanden vertaald naar procedures en
afspraken ter versterking van de centrale regie op voorraden die met name in de Corona
crisis zijn ontstaan. Zie ook het antwoord op vraag 42. Eenzelfde aanpak geldt voor
het misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O-beleid), ook daarvoor geldt dat de rijksbrede
aanwijzing in de komende maanden vertaald wordt naar de VWS-organisatie. Het gaat
in dat geval meer om een herijking van een bestaande activiteit dan om een heel nieuwe
activiteit zoals het materieel beheer.
Vraag 233
Met welke budgettaire veranderingen kan de Kamer rekening houden bij het verlengen
van regelingen? Is hier rekening mee gehouden bij de begrotingen voor 2022?
Antwoord:
In september 2020 is de administratieve organisatie (AO) staatssteun van VWS geactualiseerd
en daarnaar wordt sindsdien gehandeld. Een en ander betekent dat reeds vanaf 2018
alle nieuwe subsidieregelingen en wijzigingen of herzieningen ervan en alle instellingssubsidies
en projectsubsidies standaard op staatssteun worden getoetst. Voor subsidieregelingen
die voor het verbetertraject in 2017 al in werking waren en nog niet (volledig) waren
getoetst, is besloten deze – onder andere om rechtszekerheidsredenen – pas volledig
te toetsen en zo nodig te wijzigen bij een verlenging of herziening van deze regelingen.
Vanzelfsprekend is daarbij wel per regeling beoordeeld of ongewijzigde instandhouding
van deze regelingen juridische risico’s had. Daarvan was geen sprake.
De praktijk om nieuwe subsidieregelingen voor publicatie op staatssteun te toetsen
houd VWS in stand. De Rekenkamer merkt tevens ook op dat het Ministerie van VWS alle
nieuwe subsidieregelingen op staatssteun heeft getoetst. Ik wil hierbij wel opmerken
dat ondanks dat het Ministerie van VWS de staatssteuntoetsing zo goed mogelijk uitvoert,
het kan voorkomen dat niet in alle gevallen kan worden gegarandeerd dat het risico
op ongeoorloofde staatssteun nihil is. Het is vervolgens de vraag hoe dergelijke restrisico’s
te wegen en op welke wijze daarover verslag te doen in de bedrijfsvoeringspargraaf
in het jaarverslag.
Vraag 234
Welke maatregelen heeft u genomen om het tijdig informeren van het parlement verbeterd
te krijgen ten opzichte van 2020?
Antwoord:
Er is een richtlijn opgesteld waar inzichtelijk is gemaakt hoe moet worden omgegaan
met nieuw beleid. Bij nieuw beleid geldt dat het parlement voortijdig moet worden
geïnformeerd, anders is er sprake van een onrechtmatigheid. In de richtlijn is het
verschil tussen staand en nieuw beleid geduid en is nadrukkelijk aangegeven geen verplichting
aan te gaan bij nieuw beleid voordat het parlement is geïnformeerd. Deze richtlijn
is door de directie Financieel-Economische Zaken opgesteld en gedeeld met de financieel
adviseurs binnen het gehele departement. De richtlijn is ook toegelicht en wordt regelmatig
onder de aandacht gebracht om te voorkomen dat het parlement niet volledig wordt geïnformeerd.
Daarnaast zijn, om uitvoering te geven aan de opgestelde richtlijn, in 2021 meerdere
incidentele suppletoire begrotingen opgesteld om het parlement tijdig te informeren
over nieuw beleid.
Vraag 235
Klopt het dat facturen (zoals van testaanbieders) nog steeds handmatig worden gecontroleerd?
Waanneer heeft uw ministerie hiervoor een digitaal systeem?
Antwoord:
Nee dit klopt niet, alle leveranciers worden verplicht om een e-factuur in te dienen
bij het Ministerie van VWS. Vervolgens worden de facturen automatisch ingelezen, waarop
diverse (systeem)controles uitgevoerd worden zoals bijvoorbeeld op volledige adressering,
KVK nummer en financiële referentie, die met de leverancier zijn afgesproken. Hierna
wordt de factuur via een geautomatiseerde workflow voor prestatieverklaring aangeboden.
Vervolgens dient er wel een akkoord door een betrokkene te worden gegeven. Na akkoordverklaring
wordt de factuur betaald.
Vraag 236
Waardoor kon het CIBG onrechtmatig medicinale cannabis inkopen? Was dit alles voor
Nederland bestemd of wordt er ook geëxporteerd? Naar welke landen wordt er geëxporteerd?
Antwoord:
Het Bureau voor Medicinale Cannabis (hierna: BMC) – onderdeel van het CIBG – heeft
als nationaal regeringsbureau op grond van de Opiumwet het alleenrecht op onder meer
de inkoop en verkoop van medicinale cannabis. Gelet op de vraag om medicinale cannabis
en het drempelbedrag voor Europese aanbestedingen moet de teler van de medicinale
cannabis via een Europese aanbestedingsprocedure gecontracteerd worden. In 2018 is
daarom een Europese aanbestedingsprocedure uitgezet. Op basis van vragen die reeds
in een vroeg stadium zijn gesteld over de proportionaliteit van deze aanbesteding,
kwam BMC tot de conclusie dat de aanbesteding niet kon worden voortgezet. Door deze
vertraging kon de nieuwe raamovereenkomst voor de teelt van medicinale cannabis niet
op tijd ingaan en is voor de overbruggingsperiode een overbruggingsovereenkomst met
de huidige teler afgesloten. Naar verwachting is de Europese aanbestedingsprocedure
in maart 2023 afgerond. Er zal dan ook geen sprake meer zijn van onrechtmatigheid.
De door BMC gecontracteerde teler kan enkel die hoeveelheden telen die door het BMC
worden besteld. Het BMC bestelt hoeveelheden voor levering binnen Nederland alsook
voor de export. Er wordt op regelmatige basis geëxporteerd naar Duitsland, Italië,
Denemarken, Noorwegen, Zweden, Finland, Verenigd Koninkrijk, Israël. Voor onderzoeksdoeleinden
zal dit jaar geleverd worden aan Frankrijk en Canada.
Vraag 237
Waarom is er nog geen besluit genomen over een interdepartementaal MenO-register?
Antwoord:
In de bedrijfsvoering paragraaf uit het jaarverslag van 2020 en 2021 is af te leiden,
dat er discussie is ontstaan over de wettelijke basis voor uitwisseling van persoonsgegevens.
De zoektocht naar versteviging van de rechtsbasis voor de uitwisseling van persoonsgegevens
is nog niet ten einde. Nut en noodzaak van het register moet worden aangetoond door
onderbouwing van het (eventuele) MenO-probleem met subsidies, volgens onder meer de
Autoriteit Persoonsgegevens. De onderbouwing heeft tot nu toe nog niet geleid tot
een interdepartementaal MenO register.
Vraag 238
Kunt u aangeven wat er in de problematiek precies complexer was dan van tevoren werd
gedacht inzake het financieel beheer? Hoeveel vertraging heeft dit uiteindelijk opgeleverd
bij het redresseren in zichtbaar verbeterde resultaten?
Antwoord:
Allereerst wil ik benadrukken dat we de ernstige onvolkomenheid omtrent het financieel
beheer niet in een jaar hadden kunnen oplossen. In 2021 is een belangrijke eerste
stap gezet met het programma verbetering financieel beheer vanaf het moment dat het
verbeterplan gereed was en de organisatie hiervan ingericht. Er is een aantal richtlijnen
opgesteld, waarvan het tijdig informeren van het parlement, een document om controles
adequaat uit te voeren, er is een analyse uitgevoerd op de grootste aangegane verplichtingen
en er is een voorzet gemaakt voor het materieel beheer. Vanuit die richtlijnen en
opgedane kennis in het afgelopen jaar bij de concrete voorbeelden is in opzet en bestaan
een belangrijke eerste stap gezet om het financieel beheer te verbeteren. De vervolgstap,
alle stappen in uitvoering hebben conform de richtlijnen en voorschriften, moet zich
nog vertalen in zichtbare resultaten (minder onrechtmatigheid).
Evident maakte het voortduren van de coronacrisis en het al dan niet verlengen van
een aantal kwetsbare overeenkomsten het lastig om problematiek volledig op te lossen.
Denk daarbij aan de onrechtmatige verlenging van de overeenkomst met de GGD GHOR,
een belangrijke partner in de beheersing van het coronavirus. Een tweede belangrijke
factor is het niet op orde hebben van alle dossiers, waardoor de controle niet adequaat
kon worden uitgevoerd. Een derde knelpunt is het juist kunnen vaststellen van een
prestatie. Als uit een overeenkomst onvoldoende objectief kan worden vastgesteld of
een prestatie ook daadwerkelijk is geleverd volgens de gestelde voorwaarde, dan leidt
dit tot problemen bij de verantwoording. Dit is na het afsluiten van een overeenkomst
niet meer te herstellen.
Vraag 239
Waarom wordt überhaupt overwogen dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport zelfstandig een applicatie in de markt koopt met betrekking tot ICT-inkoopapplicatie,
in plaats van aan te sluiten bij andere departementen? Waarom heeft uw ministerie
hierin beleidsvrijheid en wordt dit niet bepaald door het Ministerie van Financiën?
Antwoord:
Enkele jaren geleden is rijksbreed voor ICT ondersteuning op Inkoop de strategie van
«managed diversity» afgesproken. Dit betekent dat er twee rijksbrede voorzieningen
komen, een catalogusplatform en een portaal. Hiermee kunnen leveranciers op eenvoudige
en gestandaardiseerde wijze inkoopberichten met alle ministeries uitwisselen. Elk
ministerie is vervolgens zelf verantwoordelijk om een aansluiting te realiseren op
deze twee rijksbrede centrale voorzieningen.
Vraag 240
Waarom is er in 2021 (gezien de ervaring van 2020) nog steeds gewerkt met veel verschillende
logistieke partijen?
Antwoord:
Sinds 2020 is het Ministerie van VWS verantwoordelijk voor het beheer van een groot
aantal ingekochte goederen, denk aan de beschermingsmiddelen, beademingsapparatuur,
vaccins, (zelf)testen. Het voorraadbeheer of materieel beheer van het ministerie moest
daarom opnieuw worden vormgeven. Gezien de gewenste snelheid van inkoop en leveringen
van voorraden en de variatie in de te beheren goederen is er destijds gekozen om dit
decentraal te regelen met verschillende dienstverlenende logistieke partijen. Aangezien
het beheer door deze partijen adequaat is uitgevoerd, is besloten de situatie voor
2021 te handhaven. In 2022 wordt het centrale beheer op de voorraden verder versterkt
doormiddel van ministerie brede richtlijnen, afspraken en procedures.
Vraag 241
Heeft u enig idee wat kan verklaren dat de acties om knelpunten in het betaalgedrag
bij het RIVM op te lossen niet geleid hebben tot het gewenste percentage binnen de
norm voor 2021? En waarom verwacht u dat dit wel voor 2022 binnen de norm zal vallen?
Antwoord:
Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het «mammoettanker-effect», waarbij de ondernomen
acties pas later in het 12maands/voortschrijdend gemiddelde kengetal zichtbaar worden.
Er zijn diverse gesprekken geweest tussen het Ministerie van VWS en het RIVM om het
betaalgedrag te verbeteren en er is vertrouwen dat deze in 2022 zichtbaar zal zijn.
Dit wordt periodiek gemonitord.
Vraag 242
Wanneer worden begrotingsstanden volledig geautomatiseerd gekoppeld?
Antwoord:
De begrotingsstanden zijn gekoppeld via het Interdepartmentaal Budgettair Overleg
Systeem (IBOS). Dit verzorgt de elektronische informatieverstrekking tussen de departementen
en het Ministerie van Financiën.
Vraag 243
Wat was de procentuele groei van de zorguitgaven de afgelopen tien jaar en met hoeveel
procent groeide het bruto binnenlands product (bbp) in dezelfde jaren? Kunt u dit
uitdrukken in een tabel? Wat is het aandeel van de zorguitgaven als percentage van
het bbp de afgelopen tien jaar? Kunt u dit uitdrukken in dezelfde tabel?
Antwoord:
In de onderstaande tabel is de procentuele groei van de zorguitgaven en het bbp en
de zorguitgaven als percentage van het bbp in de afgelopen tien jaar opgenomen.
Bij de beoordeling van deze cijfers is van belang dat de groei van de zorguitgaven
wordt beïnvloed door wijzigingen in de definitie van de zorguitgaven onder het voormalige
Budgettair Kader Zorg, nu het Uitgavenplafond Zorg (UPZ). Dit betreft de overheveling
van grote delen van de Wmo en de jeugdzorg uit het UPZ in 2019 en door statistische
vertekeningen, zoals in 2021 de statistische verlaging van de uitgaven vanwege de
nieuwe bekostigingssystematiek in de ggz. Hiervoor is gecorrigeerd in onderstaande
tabel. Ook zijn de jaren 2020 en 2021 bijzondere jaren, vanwege de gevolgen van de
coronacrisis.
Nominale ontwikkeling zorguitgaven en BBP 2012–2021 (Bedragen x € 1 miljard)
2012
2013
2014
2015
2016
2017
1
2018
1
2019
2020
2021
2
Netto zorguitgaven (€)
64,3
64,2
64,2
63,7
65,9
62,7
65,7
69,8
74,5
77,5
Groei van de netto zorguitgaven (€)
3,0
– 0,1
0,0
– 0,5
2,2
– 3,2
3,0
4,1
4,7
3,1
Groei van de netto zorguitgaven (%)
4,9%
– 0,1%
0,0%
– 0,7%
3,4%
– 4,9%
4,8%
6,3%
6,7%
4,1%
BBP (€)
653,0
660,5
671,6
690,0
708,3
738,1
774,0
813,1
800,1
859,1
Groei BBP (€)
2,6
7,5
11,1
18,4
18,3
29,8
35,9
39,1
– 13,0
59,0
Groei BBP (%)
0,4%
1,1%
1,7%
2,7%
2,7%
4,2%
4,9%
5,1%
– 1,6%
7,4%
Netto zorguitgaven / BBP (%)
10%
10%
10%
9%
9%
8%
8%
9%
9%
9%
Bron: VWS-cijfers en CPB, CEP maart 2022.
X Noot
1
Dit betreft de netto zorguitgaven exclusief de rijksbijdrage Wmo (met uitzondering
van beschermd wonen) en jeugd in 2017 en 2018. Omdat deze vanaf 2019 geen onderdeel
meer uitmaken van de netto zorguitgaven is deze correctie nodig om vergelijkbare cijfers
te presenteren voor de kabinetsperiode 2017–2021.
X Noot
2
De zorguitgaven zijn in 2021 gecorrigeerd als gevolg van de technische correctieboeking
van de schadelastdip ggz van –€ 1,2 miljard. Per 1 januari 2022 is een nieuw bekostigingsmodel
voor de ggz ingevoerd. In dit nieuwe model wordt voor de bekostiging niet meer gewerkt
met DBC’s en komt er een aparte bekostiging voor de basis-ggz. De DBC’s die in 2021
werden geopend zijn derhalve uiterlijk 31-12-2021 afgesloten; dit geldt ook voor de
huidige bekostiging van de basis-ggz. Hierdoor is er in 2021 om technisch-administratieve
redenen sprake van eenmalig lagere zorguitgaven in termen van schadelast. Deze technische
aanpassing heeft geen gevolgen voor de hoeveelheid ggz die feitelijk kan worden geleverd
of op de omzetten van zorgaanbieders. Er is geen sprake van een bezuiniging. Deze
technische bijstelling heeft dan ook geen gevolgen voor het EMU-saldo en geen invloed
op de premiehoogte.
Vraag 244
Welke zorgsectoren groeien relatief het hardst qua kostenbeslag?
Antwoord:
De jaren 2020 en 2021 zijn beide bijzondere jaren, vanwege de gevolgen van het coronavirus
voor zowel de Zvw als de Wlz. Voor recente jaren is het daarom moeilijker om conclusies
te verbinden aan de groeicijfers van sectoren. Daarom 000wordt hier een iets langere
tijdsreeks getoond.
In het algemeen heeft de Wlz sector een hoger groeipercentage gekend dan de Zvw de
afgelopen jaren. Onderstaande figuur toont dit.
1 Dit betreft de groei van de totale netto Zvw-uitgaven in 2021 gecorrigeerd voor de
technische boeking van de schadelastdip ggz van – € 1,2 miljard.
Bron: VWS-cijfers en CPB CEP 2022
In de onderstaande tabel is de jaar-op-jaar groei van de Zvw- en Wlz-uitgaven voor
een aantal sectoren opgenomen. Zoals eerder genoemd, zijn de jaren 2020 en 2021 vanwege
de gevolgen van het coronavirus bijzondere jaren, waardoor het moeilijk conclusies
te verbinden is aan de cijfers voor die jaren. Onderstaande tabel toont voor Zvw en
Wlz de vier sectoren met het grootste kostenbeslag en waarvan de sector bij minstens
drie van de vier jaren een groei kende.
De groei van de Zvw- en Wlz-uitgaven wordt veroorzaakt door loon- en prijsontwikkeling,
volumegroei en beleid. In de langdurige zorg zijn de voornaamste beleidsmatige effecten,
de implementatie van het kwaliteitskader voor de verpleeghuiszorg in de periode 2018
t/m 2021 en de openstelling van de Wlz voor cliënten met een psychische stoornis per
2021 (de tabel hieronder toont voor dat jaar dan ook een sprong).
Nominale ontwikkeling in de vier grootste Zvw en Wlz sectoren (bedragen X 1 miljoen)
2017
2018
2019
2020
2021
Zorgverzekeringswet (Zvw)
Eerstelijnszorg
5.412
5.674
6.014
6.343
6.754
Nominale groei in %
4,8%
6,0%
5,5%
6,5%
Tweedelijnszorg
24.225
25.062
26.063
27.401
28.614
Nominale groei in %
3,5%
4,0%
5,1%
4,4%
Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg1
3.557
3.748
3.967
4.350
3.052
Nominale groei in %
5,4%
5,9%
9,7%
– 29,8%
Apotheekzorg- en hulpmiddelen
6.004
6.114
6.416
6.615
6.535
Nominale groei in %
1,8%
4,9%
3,1%
– 1,2%
Wet langdurige zorg (Wlz)
Ouderenzorg
9.234,0
10.149,1
11.674,9
12.712,1
13.660,6
Nominale groei in %
9,9%
15,0%
8,9%
7,5%
Gehandicaptenzorg
6.474,1
6.818,7
7.166,7
7.498,7
7.776,9
Nominale groei in %
5,3%
5,1%
4,6%
3,7%
Langdurige ggz
511,7
447,4
597,8
622,3
1.603,2
Nominale groei in %
– 12,6%
33,6%
4,1%
157,6%
Persoonsgebonden budgetten
1.753
1.919
2.087
2.298
2.632
Nominale groei in %
9,5%
8,8%
10,1%
14,6%
Bron: VWS-cijfers
X Noot
1
De zorguitgaven zijn in 2021 gecorrigeerd als gevolg van de technische correctieboeking
van de schadelastdip ggz van –€ 1,2 miljard. Per 1 januari 2022 is een nieuw bekostigingsmodel
voor de ggz ingevoerd. In dit nieuwe model wordt voor de bekostiging niet meer gewerkt
met DBC’s en komt er een aparte bekostiging voor de basis-ggz. De DBC’s die 2021 werden
geopend zijn derhalve uiterlijk 31-12-2021 afgesloten; dit geldt ook voor de huidige
bekostiging van de basis-ggz. Hierdoor is er in 2021 om technisch-administratieve
redenen sprake van eenmalig lagere zorguitgaven in termen van schadelast. Deze technische
aanpassing heeft geen gevolgen voor de hoeveelheid ggz die feitelijk kan worden geleverd
of op de omzetten van zorgaanbieders. Er is geen sprake van een bezuiniging. Deze
technische bijstelling heeft dan ook geen gevolgen voor het EMU-saldo en geen invloed
op de premiehoogte.
Vraag 245
Wat zijn de geraamde opbrengsten en de zorgbaten als het gaat om levensverwachting,
kwaliteit van leven en productiviteit? Hoe hebben deze zich de afgelopen tien jaar
ontwikkeld?
Antwoord:
VWS raamt geen opbrengsten en zorgbaten omtrent levensverwachting, kwaliteit van leven
en productiviteit.
De ontwikkeling van de levensverwachting van 1981 t/m 2020 is te lezen op pagina 48
van het jaarverslag. In het rapport «Bevolking 2050 in beeld: opleiding, arbeid, zorg en wonen» (Bijlage bij Kamerstuk) worden in verschillende scenario’s de gevolgen van veranderingen
in de omvang en samenstelling van de bevolking voor opleiding, arbeid, zorg en wonen
in 2050 geschetst. In de basis van deze scenario’s zijn verschillende mogelijke ontwikkelingen
van de (gezonde) levensverwachting opgenomen.
Het RIVM heeft in april 2020 een kwantitatief onderzoek uitgevoerd in opdracht van
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, over de maatschappelijke baten
van gezondheidszorg. Dit rapport is te vinden op
https://www.rivm.nl/publicaties/gezondheidseffecten-en-maatschappelijke…
Eén van de conclusies is dat gezondheidszorg economische baten oplevert, maar dat
de zorguitgaven niet het investeringsmiddel zijn om deze baten te genereren. De meeste
gezondheidsbaten treden namelijk op bij oudere mensen die al lang met pensioen zijn.
Aan hun gezondheidswinst doet dat niets af, maar economische baten zijn er op hun
leeftijd niet meer – vrijwilligerswerk en mantelzorg buiten beschouwing gelaten.
De economische baten van gezondheid vindt het RIVM vooral terug in een betere productiviteit
van werknemers. Volgens de RIVM-onderzoekers is gezondheid een noodzakelijke, maar
geen voldoende voorwaarde voor een hogere productiviteit. Anders gezegd, duurzame
inzetbaarheid vergt maatregelen in de werksituatie waarbij rekening wordt gehouden
met de gezondheid van de werknemer.
Vraag 246
Waarom begint de y-as van Figuur 1 «Ontwikkeling van de gecorrigeerde netto zorguitgaven
2017–2021 (in miljarden euro’s)» niet bij 0? Bent u bereid de y-as bij dit soort grafieken
voortaan bij 0 te laten beginnen?
Antwoord:
Figuur 1 is een lijndiagram, waarin de verwachte ontwikkeling van de netto zorguitgaven
wordt gepresenteerd voor de periode 2017–2021. De netto zorguitgaven in die periode
zitten in een bandbreedte van tussen € 60 miljard en € 80 miljard. Vandaar dat er
ook voor gekozen is om deze op de huidige manier te presenteren; het patroon van de
stijging van 2017 naar 2021 is dan beter zichtbaar. Ik wil het aanpassen van de y-as
als mogelijkheid open houden om beter zichtbaar te maken wat het patroon is.
Vraag 247
Hoe hebben de netto zorguitgaven zich sinds 2000 jaarlijks ontwikkeld? Kunt u in uw
antwoord gebruikmaken van de RIVM-definitie van zorgkosten, dus exclusief welzijn,
kinderopvang en de jeugdzorg?
Antwoord:
Er bestaan verschillende definities van zorguitgaven. U vraagt om een definitie van
netto zorgkosten zonder welzijn, kinderopvang en jeugdzorg. Eén definitie die in het
VWS-jaarverslag wordt gehanteerd zijn de «gecorrigeerde zorguitgaven» (zie bijvoorbeeld
figuur 1 op p 178). Deze definitie komt overeen met de door u gevraagde definitie
van netto zorgkosten. De onderstaande tabel toont de ontwikkeling van de gecorrigeerde
zorguitgaven sinds 2000. De correcties betreffen de overheveling van grote delen van
de Wmo en de jeugdzorg uit het Uitgavenplafond Zorg (UPZ) in 2019 en statistische
vertekeningen, zoals in 2021 de statistische verlaging van de uitgaven vanwege de
nieuwe bekostigingssystematiek in de ggz. Kinderopvang zit niet in de definitie van
de zorguitgaven onder het UPZ, dus daarvoor hoefde niet gecorrigeerd te worden.
Ontwikkeling van de gecorrigeerde zorguitgaven en -ontvangsten 2000–2021 (bedragen
x € 1 miljoen)
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
brutozorguitgaven
34,6
38,4
43,1
43,7
44,9
46,5
48,3
51,0
55,5
59,3
62,5
Ontvangsten
2,6
2,6
2,4
2,4
2,2
3,8
3,8
3,7
3,0
3,0
3,0
Netto-zorguitgaven
32,0
35,8
40,7
41,3
42,7
42,7
44,5
47,3
52,6
56,3
59,4
2011
2012
2013
2014
2015
2016
20171
20181
2019
2020
20212
brutozorguitgaven
64,5
67,9
68,8
69,3
68,9
71,0
67,7
70,6
74,8
79,6
82,6
Ontvangsten
3,2
3,6
4,6
5,1
5,1
5,1
5,0
5,0
5,0
5,1
5,1
Netto-zorguitgaven
61,3
64,3
64,2
64,2
63,7
65,9
62,7
65,7
69,8
74,5
77,5
Bron: VWS-cijfers
X Noot
1
Dit betreft de netto zorguitgaven exclusief de rijksbijdrage Wmo (met uitzondering
van
beschermd wonen) en jeugd in 2017 en 2018. Omdat deze vanaf 2019 geen onderdeel meer
uitmaken van de netto zorguitgaven is deze correctie nodig om vergelijkbare cijfers
te
presenteren voor de kabinetsperiode 2017–2021.
X Noot
2
De zorguitgaven zijn in 2021 gecorrigeerd als gevolg van de technische correctieboeking
van de schadelastdip ggz van -€ 1,2 miljard. Per 1 januari 2022 is een nieuw bekostigingsmodel
voor de ggz ingevoerd. In dit nieuwe model wordt voor de bekostiging niet meer gewerkt
met DBC’s en komt er een aparte bekostiging voor de basis-ggz. De DBC’s die in 2021
werden geopend zijn derhalve uiterlijk 31-12-2021 afgesloten; dit geldt ook voor de
huidige bekostiging van de basis-ggz. Hierdoor is er in 2021 om technisch-administratieve
redenen sprake van eenmalig lagere zorguitgaven in termen van schadelast. Deze technische
aanpassing heeft geen gevolgen voor de hoeveelheid ggz die feitelijk kan worden geleverd
of op de omzetten van zorgaanbieders. Er is geen sprake van een bezuiniging. Deze
technische bijstelling heeft dan ook geen gevolgen voor het EMU-saldo en geen invloed
op de premiehoogte.
Vraag 248
Hoe hebben de winsten en reserves van de zorgverzekeraars zich ontwikkeld de afgelopen
kabinetsperiode?
Antwoord:
In onderstaande tabel geef ik een overzicht van de resultaten die zorgverzekeraars
in de afgelopen jaren hebben behaald.
Tabel 1. Overzicht resultaten 2017–2021
2017
2018
2019
2020
2021
Resultaat in mln euro
8
486
612
758
819
Bron: transparantieoverzichten van de jaarcijfers basisverzekering, zoals door individuele
zorgverzekeraars gepresenteerd op de website.
Verzekeraars hebben nog nooit winst uitgekeerd. Positieve resultaten zijn ofwel teruggegeven
via de premie ofwel toegevoegd aan de reserves om te blijven voldoen aan de wettelijke
reserve-eisen voor (zorg)verzekeraars.
In onderstaande tabellen geef ik daarom een overzicht van de wijze waarop de reservepositie
(solvabiliteit) van zorgverzekeraars zich heeft ontwikkeld (tabel 2) en de mate waarin
positieve resultaten zijn teruggegeven in de premie gedurende de afgelopen jaren (tabel
3).
Tabel 2. Overzicht solvabiliteit 2017–2021
2017
2018
2019
2020
2021
Aanwezige solvabiliteit 2021 (in mln euro)
Vereiste solvabiliteit 2021 (in mln euro)
Macro solvabiliteit
140%
145%
146%
148%
142%
9.780
6.874
Bron: transparantieoverzichten van de jaarcijfers basisverzekering, zde website.
Onderstaande tabel geeft aan wat zorgverzekeraars ten tijde van de premiestelling
voor het volgend jaar hebben aangeven aan reserves te zullen gaan inzetten om de premie
te verlagen. Zo blijkt uit onderstaande dat zorgverzekeraars ten tijde van de premiestelling
voor het jaar 2022 hebben aangegeven in totaal 993 mln euro van hun reserves in te
zetten om de premie van 2022 te verlagen. Hiermee worden positieve resultaten uit
het verleden (waaronder coronajaar 2020) teruggegeven aan de premiebetaler.
Tabel 3. Overzicht inzet reserves zorgverzekeraars ter demping van de premie 2017–2021
2017
2018
2019
2020
2021
2022
Inzet reserves in mln euro
1.506
648
321
262
479
993
Vraag 249
Kunt u de meevaller van 521,9 miljard euro op de thuiszorg (wijkverpleging/wijkziekenverzorging/casemanagement
dementie) verklaren? Hoeveel zorgvragers hebben minder zorg gekregen dan geïndiceerd?
Wordt de belofte uit 2013 en 2014 dat de mensen, die geen plek meer kregen in het
verzorgingshuis, met thuiszorg (Zvw) en thuishulp (Wmo) thuis kunnen blijven wonen
waargemaakt? Hoeveel verzorgingshuisplekken (zzp 1–4) waren er op 31 december 2012
en hoeveel waren er nog over op 31 december 2021?
Antwoord:
De onderschrijding in de wijkverpleging betreft € 521,9 miljoen in plaats van € 521,9 miljard.
De onderschrijding in 2021 is in lijn met de onderschrijdingen in de afgelopen jaren.
Er is een onderzoek door Equalis uitgevoerd, waarvan ik het resultaat aan uw Kamer
heb gestuurd (Kamerstuk 23 235, nr. 210). Het betreft een kwalitatief onderzoek waarin gezocht is naar verklaringen voor
deze onderschrijdingen, alsmede de vraag of de onderschrijdingen gevolgen hebben gehad
voor de toegankelijkheid van zorg. Het onderzoek laat zien dat met name het zorginkoopbeleid
van de zorgverzekeraars, de scherpere discussie die gevoerd wordt over rechtmatigheid
in combinatie met de verschuiving van «zorgen voor» naar «zorgen dat» en de toenemende
arbeidsmarktproblematiek de belangrijkste verklaringen vormen voor de onderschrijding
op het financieel kader wijkverpleging. Het onderzoek laat overigens ook zien dat
cliënten nog steeds de zorg krijgen die zij nodig hebben, maar dat de druk op de wijkverpleging
toeneemt. Door ziekteverzuim en personeelstekorten loopt de druk sindsdien op.
Het aantal verzorgingshuisplekken (plekken voor cliënten met een indicatie VV1-VV3)
is tussen 2012 en 2021 met ongeveer 38.000 plekken afgenomen. Verzorgingshuisplekken
worden in dit antwoord gedefinieerd als plekken waar zorg is geleverd aan cliënten
met een zzp VV 1–3. Daarnaast zien we een afname van het aantal VV4- plekken. Het
betreft een benadering op basis van productieafspraken en declaraties.
Benadering van het aantal intramurale plekken VV 1–4 in 2012 en 2021
AWBZ 2012
Wlz 20211
Verzorgingshuisplekken (zzp VV 1–3)
38.700
800
Plekken zzp VV 4
24.200
18.900
Totaal aantal plekken zzp VV 1–4
62.900
19.700
Bron: CBS: www.monitorlangdurigezorg.nl.
X Noot
1
Voorlopig cijfer.
Het aantal plekken 2012 is afgeleid van de omvang van de productieafspraken die zorgkantoren
voor deze zorg hebben gemaakt. Voor 2021 is het aantal plekken afgeleid van de omvang
van de declaraties die zorgkantoren bij Vektis hebben aangeleverd voor deze zorg.
Vraag 250
Zou het langer thuis wonen niet moeten zorgen voor meer zorg thuis? Hoe verklaart
u de meevaller op de noodzakelijke verpleging, verzorging en begeleiding?
Antwoord:
Bij het vaststellen van het financieel kader wijkverpleging wordt rekening gehouden
met demografische factoren zoals de vergrijzing en het langer thuis wonen. In het
hoofdlijnenakkoord wijkverpleging 2018–2022 zijn met het oog daarop extra middelen
beschikbaar gesteld met een jaarlijkse groei. Uit gegevens van Vektis blijkt echter
dat het gemiddelde aantal uren geleverde wijkverpleging per cliënt daalt. Daardoor
nemen de uitgaven over de jaren heen niet toe en neemt de onderschrijding ten opzichte
van het beschikbare kader elk jaar toe. Zie ook het antwoord op vraag 249 waarin verwezen
wordt naar het onderzoek door Equalis (Kamerstuk 23 235, nr. 210).
Vraag 251
Is het tekort aan wijkverpleegkundigen (mede) de oorzaak van de onderschrijding op
de thuiszorg?
Antwoord:
Ook in de wijkverpleging is sprake van arbeidsmarkttekorten. De NZa-monitor contractering
wijkverpleging 2022 (Kamerstuk 23 235, nr. 217) laat zien dat het percentage zorgaanbieders dat een cliëntenstop heeft afgegeven
relatief onveranderd is. Oorzaken zijn onvoldoende personeel (23%) en/of het (bijna)
bereiken van het omzetplafond (18%). De cliëntenstops vanwege het bereiken van het
omzetplafond hebben meestal (79%) een langere looptijd (één maand of meer) dan cliëntenstops
wegens onvoldoende personeel die meestal (70%) tot één maand duren.
Vraag 252
Waardoor kwam de lage inschatting van de instroom van mensen met een psychische stoornis
en worden er nog extra kosten verwacht?
Antwoord:
In 2021 heeft Significant een evaluatie uitgevoerd naar de overgang van mensen met
een psychische stoornis naar de Wlz. Deze is op 15 oktober 2021 aan u verstuurd54. In de evaluatie hebben respondenten verschillende redenen genoemd die mogelijk ten
grondslag liggen aan het feit dat de uiteindelijke instroom in de Wlz zo is afgeweken
van de eerdere inschattingen. Significant schat in dat het een effect is van een samenspel
van factoren waardoor de inschatting te laag bleek. Echter, de belangrijkste reden
is dat vooraf is verondersteld dat vanuit de Wmo voornamelijk cliënten die in beschermd
wonen waren opgenomen, in aanmerking zouden komen voor een Wlz-indicatie. Uiteindelijk
bleek ook een belangrijk deel van de groep die extramuraal verbleef en ambulante zorg
en ondersteuning vanuit de Wmo ontving te voldoen aan de toelatingscriteria van de
Wlz. De groep kon vooraf niet goed in beeld worden gebracht, omdat partijen geen zicht
hadden op deze cliënten en of zij al dan niet in aanmerking zouden komen voor de Wlz.
Het huidige Wlz-kader is toereikend om de groei die de NZa in februari dit jaar heeft
geraamd, op te vangen55. De NZa zal in juli opnieuw adviseren over de toereikendheid van het Wlz-kader, waarbij
er speciale aandacht zal zijn voor de ggz in de Wlz.
Vraag 253
Waardoor zijn er uiteindelijk minder (300 in plaats van 750) cliënten met een psychische
stoornis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) naar de Wlz overgegaan?
Antwoord:
Uit de meest recente monitor van het CBS56 blijkt dat 560 cliënten met een psychische stoornis vanuit de Zvw zijn ingestroomd
naar de Wlz. Hiervan hebben 230 zich aangemeld in 2020 en 330 in 2021. Dit betekent
dat circa 200 cliënten minder zijn ingestroomd vanuit de Zvw dan verwacht. Het is
niet bekend wat de reden is dat er minder mensen zijn overgegaan van de Zvw naar de
Wlz.
Vraag 254
Waardoor is er een groot verschil tussen het begrote en de uiteindelijke stand van
uitgaven aan langdurige ggz? Welke onvoorziene kosten hebben hiertoe geleid? Kunt
u ook toelichten waarom dit geldt voor de ouderen- en gehandicaptenzorg?
Antwoord:
Het verschil tussen de begrote en gerealiseerde uitgaven aan de langdurige ggz wordt
verklaard door de hogere instroom naar de Wlz. Bij het openstellen van de Wlz voor
de ggz werden in 2020 circa 9.000 cliënten verwacht. Dit zijn in 2021 circa 22.000
cliënten geworden. De redenen voor deze inschatting zijn uiteengezet bij het antwoord
op vraag 252.
Voor de ouderen- en gehandicaptensector zijn de kosten voor iedere sector circa
€ 100 miljoen hoger uitgevallen dan begroot. De voornaamste reden hiervoor is dat
zich een sneller dan verwacht herstel heeft voorgedaan van de coronagolf rond de jaarwisseling
2020–2021.
Vraag 255
Kan worden uitgesplitst waar het bedrag van «overig curatieve zorg» 577 miljoen euro
in 2021 (tabel 14) aan is uitgegeven?
Antwoord:
In onderstaande tabel is de uitsplitsing van de sector «overig curatieve zorg» opgenomen.
Deze cijfers zijn gebaseerd op de gegevens die VWS van het Zorginstituut heeft ontvangen
en die het Zorginstituut op zijn beurt baseert op periodieke rapportages van zorgverzekeraars
(Q4 2021).
Bedragen x € 1 miljoen
2021
Eerstelijnsdiagnostiek aangevraagd door eerstelijnszorg-aanbieders geleverd door huisartsenlaboratoria
289
Overige geneeskundige zorg
85
Kosten extramuraal werkende specialisten
74
Trombosediensten
54
Beleidsregel innovatie
47
Gecombineerde leefstijl interventie
11
Anonieme E-mental Health (subsidie vanuit ZINL verstrekt)
3
Meerkosten Corona type 2 t/m 5
12
Netto continuïteitsbijdrage Corona (basisverzekering)
1
Totaal sector overig curatieve zorg
577
Vraag 256
Welke verklaringen zijn er voor de afname in de ontvangsten onder de Zvw in tabel
15?
Antwoord:
De ontvangsten uit de Zorgverzekeringswet zoals gerapporteerd in tabel 15 zijn de
opbrengsten uit het verplichte eigen risico die worden meegenomen bij het bepalen
van de vereveningsbijdrage aan verzekeraars. De tabel toont alleen de eigen risico-opbrengst
over niet-coronazorg. De eigen risico-opbrengst over coronazorg wordt verrekend met
de coronakosten en valt onder de catastroferegeling.
Uit realisatiecijfers van het Zorginstituut blijkt dat de opbrengsten van het eigen
risico, als gevolg van lagere niet-coronazorg in 2021, naar verwachting lager zullen
uitvallen dan was verwacht bij het ramen van de vereveningsbijdrage en zoals in de
begroting meegenomen. Deze lagere niet-coronazorg hangt samen met het uitvallen van
reguliere zorg tijdens corona.
Omdat in 2021 een macronacalculatie geldt van 85% voor de eigen risico-opbrengst,
komt 85% van de lagere eigen risico-opbrengst ten laste van het zorgverzekeringsfonds
in plaats van verzekeraars. Dit leidt ertoe dat de voor 2021 gerapporteerde eigen
risico-opbrengst lager is. In eerdere jaren geldt geen macronacalculatie waardoor
eventuele mee- en tegenvallers in de eigen risico-opbrengst volledig voor rekening
van de zorgverzekeraar zijn en niet worden verwerkt in de hier gerapporteerde opbrengsten
van het eigen risico.
Ondertekenaars
-
, -
, -
, -
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier