Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Justitie en Veiligheid 2021 (Kamerstuk 36100-VI-1)
36 100 VI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Justitie en Veiligheid 2021
Nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 juni 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het Jaarverslag van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid 2021 (Kamerstuk 36 100 VI, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 juni 2022. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Vraag (1):
Gebruikt u of de uitvoeringsorganisaties algoritmen bij de uitvoering van het werk?
Kunt u een limitatieve lijst geven?
Antwoord:
Ja, uitvoeringsorganisaties bij JenV gebruiken algoritmen bij de taakuitvoering. Het
specifieke karakter en de omvang van de taakuitvoering maken dat de inzet van algoritmen
bij sommige processen noodzakelijk is en meerwaarde heeft. Binnen het ministerie wordt
geen totaaloverzicht bijgehouden van alle algoritmen die in gebruik zijn. In het kader
van de uitvoering van een tweetal moties (van het lid Klaver c.s. met Kamerstuk 35 510 VII, nr. 16 en van het lid Dassen c.s. met Kamerstuk 35 925 VII, nr. 26) wordt gekeken naar het instellen van algoritmeregisters waar impactvolle algoritmen
op termijn openbaar terug te vinden zijn. De uitvoering van deze moties is belegd
bij mijn ambtgenoot, de Staatssecretaris van BZK. Vooruitlopend hierop is een werkgroep
bezig met het beproeven van algoritmeregisters binnen JenV. Verder krijg ik door de
uitvoering van de motie van het lid Marijnissen c.s. (Kamerstuk 35 510, nr. 21) meer inzicht in gebruikte risicomodellen, soms met algoritmen. Over de stand van
zaken op deze motie informeer ik u voor het zomerreces.
Vraag (2):
Zijn er op ICT-systemen en het verwerken van data bij u en/of bij uitvoeringsorganisaties
Privacy Impact Analyses (PIA) of Gegevensbeschermingeffectbeoordelingen (GEB) uitgevoerd
in 2021? Kunt u deze rapportages aan de Kamer sturen?
Antwoord:
In 2021 zijn door het ministerie 218 data protection impact assessments (DPIA’s) vastgesteld.
Dit aantal ziet op het Bestuursdepartement, diensten en agentschappen, ZBO’s en de
Raad voor de Rechtspraak en de Politie.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) raadt aan een DPIA, of een deel hiervan, te publiceren.
Bij informatie over beveiligingsrisico’s of concurrentiegevoelige informatie kan volgens
de AP worden volstaan met een samenvatting van de belangrijkste resultaten van de
DPIA.
Uit de toelichting op het rapportagemodel DPIA Rijksdienst blijkt, dat in het kader
van transparantie en draagvlakvergroting, het wenselijk kan zijn om (delen van) de
uitkomsten van de DPIA openbaar te maken, rekening houdend met het afwegingskader
van de Wet openbaarheid van bestuur (tegenwoordig Wet open overheid).
Het ministerie zal de nieuwe DPIA’s en de herbeoordeelde DPIA’s (dat kunnen DPIA’s
zijn over de periode 2018–zomer 2022), die dit jaar worden vastgesteld, wanneer het
in de uitvoering (proces en organisatie) en technisch mogelijk is, openbaar maken
met in achtneming van de uitzonderingen van de Wet open overheid.
Vraag (3):
Hoeveel extern advies is er door u ingewonnen in 2021?
Antwoord:
Het is helaas niet gelukt in de beschikbare tijd deze vraag volledig te beantwoorden.
Het antwoord op deze vraag wordt zo spoedig mogelijk nagezonden.
Vraag (4):
Wat is de verhouding in FTE's als het gaat om externe krachten, vaste krachten en
tijdelijke krachten op uw ministerie en bij de diensten?
Antwoord:
Voor vaste krachten en tijdelijke krachten is de definitie gebaseerd op contractsoort
(uit de CAO’s). De tabel in de bijlage toont de personeelsopbouw (in FTE's) voor vaste
en tijdelijke krachten bij JenV en de diensten. De peildatum van deze data is ultimo
december 2021.
Medewerkers zonder contract (extern of uitzendkracht) staan niet in de tabel. Van
externe krachten wordt er geen urenregistratie door JenV bijgehouden. In veel gevallen
wordt via «externe inhuur» een dienst ingekocht die wel in euro’s wordt geregistreerd
maar niet in uren/FTE.
Vraag (5):
Welke onderzoeken zijn extern uitgevoerd in 2021 en door wie?
Antwoord:
Het is helaas niet gelukt in de beschikbare tijd deze vraag volledig te beantwoorden.
Het antwoord op deze vraag wordt zo spoedig mogelijk nagezonden.
Vraag (6):
Hoeveel heeft het externe advies op uw ministerie en/of haar diensten gekost in 2021?
Antwoord:
De uitgaven van beleidsonderzoek en advies worden geboekt op de kostensoorten inhuur
en in- en uitbesteding. De totale uitgaven zoals die zijn geboekt op deze kostensoorten
en die zijn te relateren aan onderzoek en advies, bedragen circa 250 miljoen. Opmerking
daarbij is dat de kostensoort inhuur ook wordt benut om uitgaven te verantwoorden
voor de inhuur van tijdelijk personeel, als gevolg van ziekte of bijvoorbeeld om achterstanden
weg te werken. Voorts worden op de kostensoort in- en uitbesteding ook de kosten van
de inzet van andere overheidsdiensten verantwoord.
Vraag (7):
Hoe is de Chief Information Officer op uw ministerie gepositioneerd?
Antwoord:
Met ingang van maart 2021 bestaat de algemene leiding JenV uit de Secretaris-Generaal
(SG), de plaatsvervangend Secretaris- generaal (pSG) en uit de Hoofddirecteur Bedrijfsvoering
(HDBV). De HDBV vervult sinds maart 2021 de rol van Chief Information Officer JenV
(CIO JenV), hiervoor werd deze rol vervult door de pSG. De HDBV is lid van de (brede)
bestuursraad JenV en wordt in haar rol als CIO JenV ondersteund door het CIO-Office
JenV, dat wordt gevormd door een deel van de directie Informatievoorziening en Inkoop.
De CIO JenV is binnen de bedrijfsprocessen van JenV, beleids- en systeemverantwoordelijk
voor de strategische informatievoorziening en generieke en gemeenschappelijke ICT-dienstverlening
en daarbij direct verantwoordelijk voor enkele gemeenschappelijke ICT-voorzieningen.
Vraag (8):
Hoe analyseert u de zogenaamde burgersignalen die bij publieksvoorlichting binnenkomen?
Antwoord:
De burgervragen komen binnen bij Informatie rijksoverheid (AZ/DPC) (rijksoverheid.nl/contact).
De voorlichters beantwoorden de vragen met behulp van de informatie die op rijksoverheid.nl
te vinden is. Als een vraag niet beantwoord kan worden door een publieksvoorlichter
omdat die te specifiek is of de informatie niet op de website is te vinden dan wordt
de vraag doorgestuurd naar de backoffice van het departement. Hier wordt de vraag
alsnog beantwoord door deze uit te zetten bij beleid of met behulp van de input van
beleid. Van veelgestelde vragen wordt een Vraag en Antwoord Combinatie gemaakt en
deze worden op de website geplaatst. Als de voorlichters meerdere keren signalen of
vragen binnenkrijgen waarbij het antwoord niet op de website te vinden is dan wordt
hier melding van gemaakt bij het departement en zorgt men dat de informatie beschikbaar
komt.
Vraag (9):
Krijgt en bespreekt u de burgersignalen?
Antwoord:
Vraagbeantwoording van Algemene Zaken/Dienst Publiek en Communicatie onderhoudt de
contacten met Informatie rijksoverheid, levert de maandelijkse rapportages van het
aantal binnengekomen vragen via telefoon, e-mail etc. en geeft aan als er informatie
ontbreekt op de website waar behoefte aan is. De liaisonofficer van het ministerie
heeft dagelijks contact met de redactie van rijksoverheid.nl om alle informatie van
Justitie en Veiligheid op de website up-to-date te houden.
Vraag (10):
Hoe bepaalt u welke contacten en afspraken van de bewindspersonen publiek worden gemaakt?
Welke handreiking ligt daarvoor bij de communicatie-afdeling?
Antwoord:
Het kabinet-Rutte II heeft eind 2016 in reactie op een initiatiefnota van Tweede Kamerleden
Bouwmeester & Oosenbrug een toezegging gedaan om op diverse terreinen meer openheid
te betrachten, onder andere door meer inzicht te geven in de afspraken met externe
partijen van de bewindslieden, de afgelegde werkbezoeken en de gehouden toespraken.
Sinds het aantreden in oktober 2017 van het kabinet-Rutte III worden de agenda’s van
de bewindslieden daarom wekelijks op rijksoverheid.nl gepubliceerd.
Het uitgangspunt is «openbaar, tenzij». In beginsel worden dus alle afspraken met
externen (zowel fysiek, online als telefonisch), werkbezoeken, speechmomenten en dergelijke
op rijksoverheid.nl gepubliceerd. Een bewindspersoon kan hiervan afwijken op basis
van de uitzonderingsgronden zoals die in de Wob/Woo zijn opgenomen. De Rijksbrede
Uitvoeringsrichtlijn Openbare agenda’s bewindslieden ligt hier aan ten grondslag.
Deze richtlijn is openbaar.
Vraag (11):
Welke kosten heeft u gemaakt aan juridische procedures?
Antwoord:
Als uitgangspunt geldt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat
voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste
terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere
externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven.
Vertegenwoordiging in bestuursrechtelijke procedures of in civiele procedures waarvoor
geen verplichte vertegenwoordiging geldt, wordt dan ook in beginsel door eigen ambtenaren
uitgevoerd. Van de in die procedures betaalde griffierechten en/of proceskostenveroordelingen
wordt binnen het ministerie geen registratie bijgehouden.
Vraag (12):
Wat heeft de inzet van de landsadvocaat namens uw ministerie gekost?
Antwoord:
In de brief van 16 mei jl. (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 148) aan uw Kamer is aangegeven dat de kosten die door de Staat worden gemaakt voor de
inzet van de landsadvocaat voor de verschillende adviezen en juridische procedures
jaarlijks gepubliceerd zullen worden. In de herziene overeenkomst met de landsadvocaat
is daartoe opgenomen dat de landsadvocaat jaarlijks een overzicht aanlevert van het
totaalbedrag dat de Staat in verband met de advocatuurlijke dienstverlening aan zijn
kantoor heeft voldaan. De Staat kan met dit overzicht de eigen beschikbare cijfers
ten aanzien van de kosten controleren zodat een volledig beeld ontstaat. Voor de verantwoording
over het jaar 2021 is dit traject al ingezet. Zodra de geverifieerde cijfers over
2021 beschikbaar zijn, zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
Vraag (13):
Hoeveel geld heeft u uitgegeven aan extern juridisch advies in zijn algemeenheid?
Antwoord:
Zie het antwoord in de bijlage. Voor dit antwoord is er gekeken naar diensten met
een Geïntegreerde Verplichtingen-Kasadministratie (GVKA) en diensten met het Baten
Lasten Stelsel (BLS) bij JenV in 2021.
Vraag (14):
Hoeveel rechters zijn aangesteld voor de behandeling van zaken in de zogenaamde inloopkamers?
Antwoord:
Op dit moment zijn 16 rechters een deel van hun tijd werkzaam voor de inloopteams.
Vraag (15):
Wordt binnen de rechterlijke macht met concept-vonnissen gewerkt?
Antwoord:
Navraag bij de Raad voor de Rechtspraak leert dat er in het strafrecht voorafgaande
aan de inhoudelijke behandeling standaard niet met concept-vonnissen wordt gewerkt.
In andere rechtsgebieden kan gebruik worden gemaakt van een soort concept. De juridisch
medewerker zet daarin de feiten en standpunten van partijen uiteen (binnen het format
van een uitspraak). Dit is enkel ter voorbereiding. Het oordeel van een rechter staat
immers pas vast als de uitspraak is ondertekend en in het openbaar is uitgesproken.
Vraag (16):
Hoeveel procent van de rechterlijke vonnissen worden gepubliceerd op de website van
de Rechtspraak? Kunt u dit uitsplitsen over de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
In 2021 zijn 45.100 uitspraken gepubliceerd op Rechtspraak.nl. Dat is 7,8 procent
van het aantal relevante uitspraken.
In onderstaande tabel, afkomstig uit het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak,
wordt het totaal van gepubliceerde uitspraken weergegeven over de afgelopen zes jaar.
Zie voor de publicatiegraad over de afgelopen tien jaar Kamerstuk 35 925 VI, nr.30.
Vraag (17):
Welke stappen onderneemt de rechterlijke macht om meer vonnissen te publiceren op
de website?
Antwoord:
De Raad voor de rechtspraak heeft het streven om het merendeel van de rechterlijke
uitspraken online te gaan publiceren en geeft de komende jaren in de vorm van het
programma «Meer en verantwoord publiceren» aan dit streven uitvoering.
Daarbij wordt onder meer bezien hoe de balans tussen de belangen van bij een uitspraak
betrokkenen en toegankelijke rechterlijke uitspraken kan worden gevonden en wordt
geïnvesteerd in de ontwikkeling van een toepassing die uitspraken automatisch kan
pseudonimiseren.
Zie ook de Kamerbrief van 24 maart 2022, Kamerstuk 29 279, nr.706.
Vraag (18):
Kunt u aangeven hoe de nieuwe inkoopstrategie in de forensische zorg de problemen/tekorten
in de sector gaat oplossen?
Antwoord:
De nieuwe inkoopstrategie verschilt op een aantal cruciale punten van de voorgaande
wijze van inkopen. DJI gaat nu landschapsgericht aanbesteden, waardoor er differentiatie
mogelijk is tussen verschillende marktsegmenten en zorgsoorten. Verschillen tussen
marktsegmenten en zorgsoorten maken namelijk dat het nodig kan zijn om per segment
of soort andere afspraken te maken. Verder zullen de contracten veelal een langere
looptijd kennen. Hierdoor ontstaat een meer duurzame samenwerkingsrelatie met meer
zekerheid voor zorgaanbieders. Door gebruik te maken van de dialoogfase in de inkoopprocedure
kan DJI daarnaast betere afspraken maken met zorgaanbieders. Vraag en aanbod worden
op deze wijze beter op elkaar afgestemd. Dat betekent dat scherper is wat voor zorg
DJI wil inkopen, bijvoorbeeld voor specifieke doelgroepen. Maar ook betekent het betere
afspraken over wat van elkaar wordt verwacht. Deze afspraken dragen vervolgens bij
aan een beter op de vraag afgestemd aanbod van forensische zorg en het beter kunnen
monitoren van de verhouding tussen vraag een aanbod. Tot slot geldt wel dat het realiseren
van nieuw aanbod, hoe scherp ook gevraagd tijdens de inkoopprocedure, tijd kost. Dat
heeft hoofdzakelijk te maken met het realiseren van geschikt vastgoed en de werving
van personeel.
Vraag (19):
Kunt u aangeven waarom de impact en effectiviteit van wetenschappelijke onderzoeken,
waaronder de onderzoeken van de Inspectie Justitie en veiligheid, in 2021 gering waren?
Hoe gaat u deze effectiviteit in de toekomst verbeteren?
Antwoord:
Het WODC doorloopt op dit moment een externe evaluatie t.a.v. impact van wetenschappelijk
onderzoek. Deze evaluatie betreft de wetenschappelijke kwaliteit, het maatschappelijk
belang en de levensvatbaarheid van de opgave van het instituut. De evaluatie vindt
plaats over het onderzoek uitgevoerd tussen 2016–2021. Onderdeel van deze brede evaluatie
is een analyse van de impact en het belang van het onderzoek door een extern onafhankelijk
bureau. Onderzocht zijn de behandeling / het gebruik van onderzoeksrapporten die door
en voor het WODC zijn uitgevoerd, door beleid, in de kamer, in de media en op social
media, waaronder Twitter en LinkedIn. De uitkomsten van dit onderzoek tonen aan dat
het goed gesteld is met de impact en het maatschappelijk belang van het WODC onderzoek.
Natuurlijk zijn er altijd punten voor verbetering. Deze aanbevelingen worden in het
kader van de evaluatie opgevolgd.
Eind 2021 is het rapport van de Algemene Rekenkamer «Kijk op inspectierapporten» verschenen.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer biedt aanknopingspunten om de effectiviteit
van inspectierapporten te versterken, voor mijn departement, voor de Inspectie JenV
en voor de uitvoering. Ten aanzien van het effect van de drie onderzochte inspectierapporten
uit de periode 2016–2018 op de uitvoeringsorganisaties concludeert de Algemene Rekenkamer
dat (1) veel door de Inspectie gesignaleerde problemen al bekend waren, (2) diverse
geconstateerde problemen nog niet volledig zijn opgelost en (3) uitvoeringsorganisaties
steun ondervinden van de rapporten.
De bevinding dat de drie onderzochte inspectierapporten een «beperkt effect» lijken
te hebben gehad in de uitvoering kan grotendeels worden onderschreven. Daarbij is
eerder aangegeven dat de effectiviteit van een inspectierapport zich niet louter laat
vertalen in officiële producten als beleidswijzigingen of capaciteitsinvesteringen,
maar dat het effect zich ook manifesteert door middel van (in)formele gesprekken,
agendering en de (persoonlijke) inzet van de betrokkenen. De constatering dat de Inspectie
in deze drie al wat oudere rapporten geen nieuwe problemen heeft gesignaleerd kan
ook een aanwijzing zijn dat knelpunten tijdig door uitvoeringsorganisatie en/of het
bestuursdepartement zijn onderkend.
De Algemene Rekenkamer geeft twee oorzaken aan die bijdragen aan het «beperkte effect»
van deze drie inspectierapporten. Ten eerste is de sturing en financiering van de
uitvoeringsorganisaties niet onderzocht door de Inspectie, terwijl deze factoren een
belangrijke oorzaak kunnen zijn voor het aanhouden van problemen. Dat gebeurt inmiddels
wel; bijvoorbeeld in het onderzoek «Geen kant meer op kunnen; een onderzoek naar de
knelpunten en dilemma’s in de resocialisatie van tbs-gestelden» (2020), het rapport
«Een kwetsbaar recht» (2021), en het rapport «Tijd voor kwaliteit» (2022) waarin de
Inspectie aanbeveelt aan de secretaris-generaal van JenV om de Immigratie- en Naturalisatiedienst
voldoende mensen en middelen te geven, zodat medewerkers de tijd hebben om de vereiste
informatie te verzamelen en recht kunnen doen aan elke individuele aanvraag.
Ten tweede worden inzichten van de Inspectie door het departement meestal niet, althans
onvoldoende, gebruikt om de sturing op de uitvoeringsorganisaties te verbeteren. Wij
zijn het met de Rekenkamer eens dat deze sturing verbetering behoeft. Daarom is toegezegd
periodiek te bezien welke opvolging gegeven is aan aanbevelingen van de Inspectie.»
Vraag (20):
Kunt u inzichtelijk maken hoe het streven naar het voeren van minder procedures door
de overheid tegen de burger van invloed is op het aantal te verwachten toevoegingen
in bestuurszaken voor 2022?
Antwoord:
Het aantal procedures tussen de burger en de overheid in het bestuursrecht, en daarmee
ook het aantal procedures met een toevoeging, fluctueert en wordt beïnvloed door allerlei
factoren zoals demografische en economische factoren, internationale ontwikkelingen,
wijzigingen in wetgeving en wijzigingen van de wet- en regelgeving op het gebied van
de gesubsidieerde rechtsbijstand zelf. In economisch mindere tijden kan bijvoorbeeld
het aantal mensen met een uitkering toenemen, wat tot een groter aantal toevoegingen
op het gebied van sociale zekerheid kan leiden.
Als onderdeel van mijn verantwoordelijkheid voor een goede toegang tot het recht en
rechtsbijstand streef ik ernaar om het aantal onnodige procedures tussen burger en overheid terug te dringen: dat zijn die procedures die
voorkomen hadden kunnen worden door meer burgergericht handelen door de overheid aan
de voorkant. Dus door het probleem van de burger centraal te stellen in plaats van
de procedure. Mijn concrete inzet is het ondersteunen en stimuleren van uitvoeringsorganisaties
en gemeenten bij het burgergericht werken. Dit vertaalt zich in concrete activiteiten
op het terrein van burgergerichte wet- en regelgeving, burgergerichte dienstverlening
en uitvoeringsbeleid en het procedeergedrag van de overheid. Op termijn kunnen deze
inspanningen in potentie ook bijdragen aan een afname van het aantal toevoegingen
binnen het bestuursrecht, maar zij zullen vooral bijdragen aan het beter en sneller
oplossen van het probleem van de burger aan de voorkant van het proces, en daarmee
aan het voorkomen van onnodig leed.
Vraag (21):
Kunt u inzichtelijk maken welke bedragen in 2021 zijn uitgegeven aan het bestrijden
van milieucriminaliteit, uitgesplitst naar politie, de Zittende Magistratuur (ZM)
en het Openbaar Ministerie (OM)?
Antwoord:
Nee, de genoemde organisaties worden niet gefinancierd per type criminaliteit. Zo
wordt het OM deels per strafzaak gefinancierd waarbij wel onderscheid wordt gemaakt
naar type werkstromen zoals interventiezaken, strafzaken waarvoor diepgravend strafrechtelijk
onderzoek nodig is en hoger beroepzaken, maar vindt er verder geen specificering plaats.
Vraag (22):
Kunt u inzichtelijk maken welke berekeningsmethode wordt gehanteerd om keteneffecten
binnen de strafrechtketen te berekenen, waarmee wordt gegarandeerd dat bij intensiveringen
bij een schakel in de strafrechtketen de effecten voor andere ketenpartners voldoende
worden opgevangen?
Antwoord:
Bij nieuw beleid of nieuwe wet- en regelgeving worden de eventuele financiële consequenties
voor alle organisaties die hierdoor worden geraakt in beeld gebracht en dient er budgettaire
dekking te worden geregeld alvorens betreffende beleid of regelgeving in werking kan
treden. Hiervoor is geen standaard berekeningsmethode, omdat nieuw beleid of regelgeving
zelden «standaard» is. Dit geldt ook voor intensiveringen in staand beleid: de gevolgen
voor de ketenpartners hangen af van het specifieke doel van de intensivering.
Daarnaast wordt jaarlijks het Prognosemodel justitiële ketens (PMJ) bij het opstellen
van de begroting en de meerjarencijfers gebruikt. PMJ berekent de ontwikkeling in
de capaciteitsbehoefte bij bestaand beleid als gevolg van een groot aantal factoren
(onder andere demografie, economie), van vrijwel alle organisaties in de strafrechtketen,
de civiele- en bestuurlijke keten. Dit leidt jaarlijks tot ketenbrede samenhangende
bijstellingen.
Vraag (23):
Op welke manier is wetenschappelijk onderzoek ingezet voor het maken van evidence-based
asielbeleid? Welk onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat sprake is van de aanzuigende
werking waar veelvuldig aan wordt gerefereerd? Op welk onderzoek is gebaseerd dat
er een risico bestaat dat kinderen bewust worden ingezet teneinde procedures te frustreren
binnen het asielbeleid?
Antwoord:
Voor het beleid inzake toelating gericht op asielbescherming wordt beperkt wetenschappelijk
onderzoek ingezet. Dit toelatingsbeleid wordt met name vormgegeven op basis van de
verplichtende bepalingen uit het EU-recht (in het bijzonder de EU procedure- en kwalificatierichtlijn)
en het Vluchtelingenverdrag. Deze juridische verplichtingen tezamen met de feitelijke
beschrijvingen in ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere
landenrapporten vormen de basis voor het nationale (landgebonden) asielbeleid. Hierbij
bestaat in beperkte mate ruimte voor bijzondere nationale invullingen. Meer ruimte
bestaat er bij het invullen van de zorgvuldige randvoorwaarden bij de inrichting van
het asielproces of bij toelatingsonderdelen die niet direct gaan over asielbescherming,
maar wel raken aan de toelating. Voorbeelden daarvan zijn de recente onderzoeken van
het WODC «Evaluatie van de wijzigingen in de geloofwaardigheidsbeoordeling van asielaanvragen
met een bekerings- of lhbti-motief» en «Jeugd(beschermings)recht en vreemdelingenrecht
– Een juridisch-empirische analyse».
Onderzoeken naar het vraagstuk van aanzuigende werking zijn beperkt beschikbaar. Dat
heeft deels te maken met de complexiteit van het vraagstuk dat niet los kan worden
gezien van push-factoren, alsmede met de beperkte mogelijkheden hier op te sturen.
Zo zijn veiligheid, welvaart en diaspora in het doelland historisch belangrijke aspecten
gebleken bij de keuze van migranten. Deze aspecten zijn vanuit de migratieketen echter
zeer beperkt beïnvloedbaar. Er is geen wetenschappelijk onderzoek bekend waaruit blijkt
dat kinderen bewust worden ingezet teneinde procedures te frustreren binnen het asielbeleid.
Vraag (24):
Hoe laat deze bescheiden eerste stap zien dat dit instrument belangrijk kan zijn om
de terugkeersamenwerking met een land te verbeteren?
Antwoord:
Het inzetten van dit instrument jegens Gambia in de eerste ronde van dit jaarlijkse
traject onder artikel 25bis van de EU Visumcode laat zien aan Gambia – en ook aan
andere derde landen – dat er wel degelijk consequenties zitten aan het niet mee werken
op het gebied van terugkeer. Daarnaast heeft deze bescheiden eerste stap ertoe geleid
dat initieel Gambia, maar ook andere derde landen zoals Bangladesh, hun terugkeersamenwerking
hebben verbeterd. Reeds tijdens de besprekingen met bijvoorbeeld Bangladesh werd er
verbetering gezien omdat de visummaatregelen boven de markt hingen. De potentiële
(negatieve) visummaatregelen dienen hierbij als middel om betere terugkeersamenwerking
te bewerkstelligen. Hoewel sommige landen initieel verbetering laten zien, verschilt
het per land in hoeverre de stijgende lijn wordt voortgezet. Verder is het belangrijk
dat het inzetten van dit instrument wordt ingebed in de bredere relatie en partnerschappen
met derde landen en dat we de coherentie bewaken tussen verschillende instrumenten
en processen om zodoende betere terugkeer te kunnen realiseren.
Vraag (25):
Hoe groot zouden de uitgaven zijn geweest voor de subsidieregeling drugsdumpingen,
indien alle kosten van aanvragers volledig gedekt zouden zijn?
Antwoord:
Het Rijk heeft geen wettelijke verantwoordelijkheid voor het financieren van de schade
van drugsdumpingen. Desondanks bestaat sinds 2014 wel een subsidieregeling om particulieren
en gemeenten financieel tegemoet te komen bij de geleden schade. Initieel was dit
vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en vanaf 2019 is hiervoor op
de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid 1 mln. euro per jaar beschikbaar.
Particulieren kunnen 100% van de kosten vergoed krijgen en gemeenten 50% tot een maximum
van 25.000 EUR.
Zoals op 11 mei jl. gemeld aan de Kamer is deze regeling sinds vorig jaar niet langer
toereikend voor alle soorten drugsdumpingen (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr.
2709). Voor zover bekend overstegen de kosten van twaalf gevallen in 2021 de grens van
25.000 EUR. Het ging in deze gevallen om kosten tussen de 25.000 EUR en 190.000 EUR.
In deze gevallen is een subsidieaanvraag gedaan voor het maximumbedrag van 25.000
EUR. Hiermee zijn de kosten van de aanvragers niet volledig gedekt. Daarnaast werden
vorig jaar in de provincie Noord-Brabant twee zeer aanzienlijke drugsdumpingen ontdekt
waarvan de opruimkosten op circa 1 miljoen EUR worden geraamd. Hiervoor is geen subsidieaanvraag
ingediend. De totaalkosten van alle subsidieaanvragen in 2021 bedragen ruim 1.1 miljoen
EUR.
Er is geen overzicht van ongedekte kosten voor handen. Bovenstaande gegevens wijzen
op een orde van grootte van enkele miljoenen euro’s.
Vraag (26):
Hoe groot is het verschil tussen het uitgegeven subsidiebedrag voor de regeling drugsdumpingen
en de daadwerkelijke kosten aan schade?
Antwoord:
Het is onbekend hoe groot dit verschil precies is, omdat er geen totaaloverzicht van
ongedekte kosten voorhanden is (zie antwoord op vraag 25). De gegevens die wel beschikbaar
zijn wijzen op een orde van grootte van enkele miljoenen euro’s. De ongedekte kosten
zitten met name aan de kant van decentrale overheden. Zij krijgen hun kosten tot een
maximumbedrag van 25.000 EUR voor 50% vergoed. Particulieren krijgen hun kosten tot
hetzelfde bedrag voor 100% vergoed.
Vraag (27):
Kunt u in een organogram de organisatie van de Nationale Politie weergeven, waarbij
per onderdeel wordt aangegeven wat het huidige aantal fte is en wat het beoogde aantal
fte is in 2025?
Antwoord:
In de bijlage staat een overzicht dat is opgenomen in het begroting en beheerplan
van de politie. Daarin is het formatieplan onderverdeeld in de operationele sterkte
(OS), aspiranten (ASP), en niet operationele sterkte (NOS).
Vraag (28):
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel fte binnen de nationale politie wordt ingezet voor
de bestrijding van cybercriminaliteit en daarbij een uitsplitsing maken naar functie?
Antwoord:
Per 31-12-2021 maken 1.008 fte politiemedewerkers deel uit van een team digitale expertise
óf zijn elders in de organisatie actief op het werkterrein digitale expertise. Dat
aantal is de afgelopen jaren gestaag gegroeid en het is de intentie dat het de komende
jaren blijft groeien. Cybercriminaliteit wordt niet alleen bestreden door politiepersoneel
met een digitale expertise. Een groot deel wordt opgepakt door operationeel personeel
dat zich bezighoudt met veel voorkomende criminaliteit, waarbij het onderdeel uitmaakt
van een groter takenpakket.
Vraag (29):
Kunt u een overzicht geven van het aantal zij-instromers dat de afgelopen vijf jaar
van start is gegaan bij de politie en deze uitsplitsen naar functie?
Antwoord:
Onder zij-instroom verstaat de politie instroom rechtstreeks op een LFNP-functie (en
direct inzetbaar), waarbij hooguit een BOA- of opleiding Politiemedewerker Specifieke
Inzet (PSI) van hooguit een paar weken/maanden wordt gevolgd. In de tabel in de bijlage
worden de cijfers van de zij-instromers over de afgelopen vijf jaar gegeven (in fte).
Vraag (30):
Hoelang blijven zij-instromers gemiddeld werkzaam bij de politie?
Antwoord:
Pas sinds 2016 is er een significante (> 100 fte) zij-instroom in de operationele
sterkte. Van de totale zij-instroom in 2016–2021 is 85% per 31-12-2021 nog in dienst.
Een gemiddelde diensttijd voor zij-instromers is niet zinvol te bepalen omdat de meeste
dus nog in dienst zijn. Van de 15% die inmiddels zijn uitgestroomd is de gemiddelde
diensttijd 1,4 jaar.
Vraag (31):
Hoelang blijven medewerkers gemiddeld werken bij de politie?
Antwoord:
De gemiddelde diensttijd van een medewerker bij de politie is 25 jaar o.b.v. alle
medewerkers die in 2017–2021 zijn uitgestroomd.
Vraag (32):
Hoeveel politievrijwilligers zijn de afgelopen vijf jaar aangenomen als beroepskrachten?
Antwoord:
De doorstroom van politievrijwilliger naar beroepskracht wordt niet standaard geregistreerd.
Uit een handmatige telling blijkt dat het in de afgelopen 3 tot 6 jaar (de eenheden
hebben over een verschillende periode terug gekeken) moet gaan om iets meer dan 100
doorgestroomde vrijwilligers naar beroepskracht.
Vraag (33):
Welke trajecten bestaan binnen de politie om doorstroom binnen de organisatie te bevorderen?
Antwoord:
Ten eerste het Doorstroomtraject N2 waarbij assistenten met een politiediploma niveau
2 zich kunnen kwalificeren voor de functie van medewerker Gebiedsgebonden Politie.
Ten tweede het Overgangstraject N3-Generalist dat is gericht op generalisten niveau
3 die binnen de afspraken van het overgangsbeleid naar de functie Senior kunnen doorgroeien.
Vraag (34):
In hoeverre bestaan binnen respectievelijk de Politieacademie (PA) en het Politiedienstencentrum
(PDC) functies of afdelingen die zich specifiek richten op kandidaten voor de politie
die niet het reguliere traject van de basisopleiding bewandelen (bijvoorbeeld zij-instromers)
of op medewerkers die naar een andere functie willen doorstromen maar (nog) niet aan
alle vereisten voldoen?
Antwoord:
Deze specifieke functies bestaan niet binnen de PA en het PDC. De sector Basispolitieonderwijs
(BPO) verzorgt zowel de nieuwe basispolitieopleiding niveau 4 als de opleidingen voor
doorstromers en zij-instromers.
De sector BPO kent wel een apart team voor allerlei specifieke trajecten zoals de
doorstroomtrajecten, opleiding voor zij-instromers, opleiding voor politievrijwilligers
en de BOA-opleidingen. Binnen de BPO-sector is de nieuwe basispolitieopleiding de
grootste opleiding met veruit de grootste groep studenten.
De politie trekt daarnaast specialisten aan die een mbo-diploma of diploma in het
hoger onderwijs hebben behaald. Deze groep specialisten, de zogenoemde zij-instromers,
nemen specifieke kennis en vaardigheden mee die ze buiten de politieorganisatie hebben
opgedaan. Deze operationeel specialisten (op het gebied van Cyber, Finec, Digitalisering,
Intel en FO) worden uitsluitend opgeleid voor de functie die ze gaan uitoefenen. Dit
gebeurt d.m.v. de opleiding Politiemedewerker Specifieke Inzet (PSI), die een gemiddelde
opleidingsduur heeft van 3 maanden. Nadat de specialisten de opleiding hebben afgerond
worden ze aangesteld als executieve politieambtenaar met specifieke inzet (ESI).
Vraag (35):
Kunt u voor de afgelopen vijf jaar de onvoorzienbare uitstroom van medewerkers weergeven,
uitgesplist naar medewerkers zonder migratieachtergrond, medewerkers met een westerse
migratieachtergrond en medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond?
Antwoord:
Migratie-achtergrondcijfers over de uitstroom zijn bekend op leeftijdscategorie sinds
2018 en beperkt beschikbaar. Uitsplitsingen naar voorzienbare en onvoorzienbare uitstroom
en naar westers / niet-westers zijn i.v.m. met privacywetgeving (onthullingsrisico)
niet bekend als de categorie een te kleine groep betreft en daarom ook niet beschikbaar
voor de onvoorzienbare uitstroom. Het aandeel medewerkers met een migratieachtergrond
in de totale uitstroom is wel bekend.
In tabel 1 in de bijlage wordt de totale uitstroom (fte) weergeven. In tabel 2 in
de bijlage wordt het aandeel van medewerkers met een migratieachtergrond in de totale
uitstroom weergeven.
Vraag (36):
Kunt u toelichten welke progressie is geboekt in de verbetering van de 36 «mission-critical»
systemen van de politie waar Bits of Freedom in november 2020 na onderzoek daarvan
concludeerde dat die niet voldoet aan de regels omtrent privacy en informatiebeveiliging?
Antwoord:
De politie werkt zoveel mogelijk via het principe van Privacy & security by Design.
Dit principe wil zeggen dat reeds bij het ontwerp van de applicatie de benodigde waarborgen
zijn opgenomen voor gegevensbescherming. Alle nieuwe applicaties worden conform dit
principe van «Privacy & Security by Design» verworven dan wel ontwikkeld door de politie.
De politie heeft onlangs het kader rondom «Privacy & Security by Design» uitgebreid
naar ook duurzame toegankelijkheid. Dit nieuwe kader wordt op dit moment geïmplementeerd.
Bij bestaande applicaties wordt gekeken of de applicatie qua levensduur niet al moet
worden vervangen, of dat verbeteringen binnen de huidige applicatie opzet in technische
en economische zin nog zinvol zijn.
November 2021 heeft de Kamer (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 30) informatie ontvangen over de specifieke voortgang ten aanzien van de 36 applicaties.
Deze informatie is op hoofdlijnen nog steeds actueel, met de aanvulling dat:
• 13 applicaties geheel voldoen conform privacy & security eisen (was 11 in november
2021)
• 13 applicaties worden de komende jaren vervangen voor applicaties die volledig voldoen
aan Privacy & security eisen.
• 10 applicaties hebben op dit moment verbeterpunten op de actielijst staan. Als deze
afgerond zijn dan voldoen ze aan de privacy en security eisen.
Vraag (37):
Kunt u een overzicht geven van alle investeringen die er vanuit uw ministerie worden
gedaan op het gebied van criminaliteitspreventie?
Antwoord:
Criminaliteitspreventie is onderdeel van de fenomeenaanpakken. Door de verschillende
DG’s wordt ingezet op criminaliteitspreventie. Onderstaande inventarisatie is daarom
ook extracomptabel (verwerking van financiële gegevens buiten de boekhouding om) tot
stand gekomen. Hieronder een paar voorbeelden van investeringen die worden gedaan
op het gebied van criminaliteitspreventie, waar dit, binnen deze termijnc gekoppeld
kon worden aan een concreet bedrag is dit opgenomen. Vanwege de korte deadline van
beantwoording is de lijst hoogstwaarschijnlijk niet volledig.
Binnen JenV ontvangt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV)
een subsidie om kennis en instrumenten te ontwikkelen op het terrein van criminaliteitspreventie
en veiligheid, gericht op integrale aanpak door samenwerking tussen zowel publieke
als private organisaties. Daarnaast is er specifiek geïnvesteerd in preventie criminaliteit
tegen en via het bedrijfsleven. Bijdrage aan CCV voor de City Deal «Lokale weerbaarheid
Cybercrime» a 1.029.000 Euro.
In de City Deal «Lokale weerbaarheid Cybercrime» gaan gemeenten, ministeries (JenV,
BZK en EZK/DTC), veiligheidsorganisaties, kennisinstellingen en private partijen samen
aan de slag om de cyberweerbaarheid te verhogen van burgers en bedrijven. De City
Deal activeert gemeenten, regionale samenwerkingsverbanden Veiligheid en Platforms
Veilig Ondernemen om burgers en MKB-ondernemers bewust te maken van hun kwetsbaarheid
en hun weerbaarheid tegen cybercrime te vergroten. Onder de vlag van de City Deal
worden innovatieve projecten uitgevoerd. Succesvolle en effectieve projecten worden
landelijk verspreid onder gemeenten in Nederland.
Middels een financiële bijdrage aan het CCV is een project voor bewustwording van
jongeren over cybercrime en online fraude ontwikkeld. In samenwerking met scholieren.com
zijn door het CCV communicatieactiviteiten ontwikkeld en uitgevoerd, zoals: het uitbrengen
van voorlichtingsmateriaal d.m.v. filmpjes, polls, artikelen en posts op social media.
Dit richtte zich op specifieke fraudethema’s, te weten: geldezels, hulpvraagfraude
via WhatsApp, online oplichting en veilig online shoppen en tot slot social engineering
trucs bij oplichting. Ook loopt er jaarlijks via het CCV een campagne die mensen moet
behoeden voor datingfraude. Hiernaast heeft het CCV projecten voor buurtpreventie,
cameratoezicht, informatiepositie van gemeenten en veilig uitgaan.
Via onder andere bijeenkomsten, publicaties, instrumenten en de website ondersteunt
het CCV professionals op het gebied van criminaliteitspreventie en veiligheid. Daarnaast
staat ook het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) specifiek genoemd in de begroting JenV.
Het KVO heeft als doel het creëren van een veiligere werk- en leefomgeving ter preventie
van inbraken, overvallen en brand. Bedrijventerreinen en winkelgebieden komen voor
KVO- certificatie in aanmerking als zij een aantal structurele maatregelen op het
gebied van veiligheid treffen. De veiligheidsmonitor (een bevolkingsonderzoek naar
veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit) geeft
belangrijke (beleids-)informatie voor onder meer preventief beleid.
Ter bestrijding van High Impact Crimes wordt ingezet op terugdringen van (gedigitaliseerde)
vermogens- en geweldsdelicten, zoals woninginbraken, overvallen, ram- en plofkraken,
geweld, en straatroof. Ook vormt het bestrijden van heling als facilitator voor het
plegen van vermogenscriminaliteit een belangrijk onderdeel van de aanpak. De HIC-aanpak
is een combinatie van dadergerichte, slachtoffergerichte en situationele maatregelen
en de inzet van effectieve interventies, zowel preventief als repressief. Ter bestrijding
van High Impact Crimes is in 2021 een bedrag van € 6.984.406,– mln. uitgegeven aan
de aanpak. Dit bedrag is besteed aan publiekscampagnes en de ontwikkeling, uitbreiding
en intensivering van maatregelen die aan de lokale veiligheid bijdragen en/of zien
op de veiligheid van kwetsbare doelgroepen. Tot slot wordt ingezet op de ontwikkeling
en uitrol van gedragsinterventies ter voorkoming van criminaliteit. (Kamerstuk 28 684, nr. 666).
Hiernaast zijn er ook:
• bijdrage aan gemeenten voor preventieve wijkgerichte aanpak voor het voorkomen van
jonge aanwas in de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit (500.000 Euro per
gemeente voor gemeente Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Tilburg, Eindhoven,
Zaanstad en Arnhem)
• bijdrage aan Stichting Laureus voor uitvoering van de gedragsinterventie «Alleen jij
bepaalt wie je bent» (601.000 Euro)
• bijdrage aan werkgroep SMV ten behoeve van advies «Jong ontspoord in het drugsmilieu
– En wat wij daar als samenleving tegenover moeten zetten». (45.000 Euro)
• Opstartbijdrage aan Stichting Moeder is de Sleutel (50.000 Euro)
• Exploitatiesubsidie toegekend voor de Fraudehelpdesk (1.019.606 Euro in 2021).
• Subsidie toegekend voor preventiebeleid doelgroepen aan het CCV gericht op jongeren
en online fraude (24.983 in 2021). Het doel is de bewustwording en weerbaarheid van
jongeren te vergroten ten aanzien van bepaalde vormen van gedigitaliseerde en online
horizontale fraude, waarvoor juist jongeren kwetsbaar zijn.
• Stichting Halt: Middels een bijdrage aan Stichting Halt is een lesprogramma cybercrime
en online fraude ontwikkeld voor middelbare scholieren. Hierin wordt aandacht besteed
aan de risico’s van cybercrime en online fraude, wat er preventief tegen gedaan kan
worden, en wat de consequenties zijn als je dader bent van cybercrime of online fraude.
Deze lessen worden door het hele land gegeven door medewerkers van Stichting Halt,
veelal op uitnodiging van scholen en/of gemeenten.
• Framed: Middels een financiële bijdrage uit 2020 aan de politie is een meerjarige
preventiecampagne genaamd FRAMED uitgevoerd. De doelgroep bestaat uit jongeren in
de leeftijd van 12 – 18 jaar die op de rand staan van cybercrime. Het doel van de
campagne is veel risicojongeren te bereiken en hen de consequenties van hun gedrag
laten inzien. Omdat het (sociale) leven van jongeren zich voor een groot deel afspeelt
op school is gekozen voor het onderwijs. Daartoe is een interactieve game ontwikkeld
voor de leerlingen en een lesbrief voor de docenten. Inmiddels is bijna de helft van
de scholen in Nederland hiermee bereikt.
• Samen Digitaal Veilig: Cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit is een breed probleem
onder ondernemers. Op initiatief van de MKB-NL en de BOVAG is door EZK (Digital Trust
Center) en JenV een intentieverklaring afgesloten. Doel van de samenwerking is dat
ondernemers concreet worden geholpen op een laagdrempelige manier met aansluiting
op de belevingswereld van de ondernemer. Hen wordt handelingsperspectief geboden via
een bekend kanaal, namelijk de eigen branchevereniging.
Vraag (38):
Op welke wijze draagt uw ministerie bij aan de financiering van lokale projecten of
activiteiten op het gebied van criminaliteitspreventie?
Antwoord:
Het Ministerie van JenV draagt op verschillende manieren bij aan criminaliteitspreventie.
Bijvoorbeeld door gemeenten, stichtingen en andere partners te versterken met financiële
middelen, maar ook door het doen van onderzoek, faciliteren van kennisuitwisseling
en de ontwikkeling van bewezen effectieve interventies. Hier wordt verder op in gegaan
onder het antwoord op vraag 37.
Vraag (39):
Kunt u een overzicht geven van alle criminaliteitspreventieprojecten die direct vanuit
uw ministerie worden gefinancierd en daarbij aangeven waar deze projecten worden uitgevoerd?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we naar het antwoord bij vraag 37.
Vraag (40):
Op welke manier is uw ministerie betrokken bij het programma Leefbaarheid en Veiligheid
en welke bijdrage levert u daaraan?
Antwoord:
De coördinatie van het programma Leefbaarheid en Veiligheid en de rijksinzet in het
fysieke domein ligt bij de Minister voor VRO. Bij het programma zijn echter verschillende
bewindslieden betrokken voor de uitwerking van de desbetreffende sporen, omdat het
een integrale en interdepartementale aanpak betreft waarbij wordt aangesloten op de
lokale behoefte en analyses. Van de inzet op goede woningen, tot toegang tot onderwijs
en veiligheid in de buurt. De Minister van JenV en de Minister voor MRb zijn hierbinnen
verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering van de interventies op grond van
het coalitieakkoord en de Prinsjesdagmiddelen als het gaat om de preventieve aanpak
van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit. Het doel is om te voorkomen
dat jongeren afglijden of verder doorgroeien in de criminaliteit en de weerbaarheid
van wijken te vergroten, met de domeinoverstijgende wijkgerichte aanpak: Preventie
met gezag. Over de exacte uitwerking van het programma wordt nog interdepartementaal
gesproken.
Vraag (41):
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling over de afgelopen 10 jaar van het totaal
aantal jongerenwerkers dat in Nederland actief is?
Antwoord:
Er is geen landelijke registratie van het totaal aantal jongerenwerkers dat in Nederland
actief is. Onderzoekers van Verwey-Jonker concluderen in «Naast de jongeren. Een inventarisatie
van de staat van het professioneel jongerenwerk» (2019) dat het aantal jongerenwerkers
in 2018 met circa 2.000 fte. ongeveer gelijk is gebleven in vergelijking met 2009.
Vraag (42):
Welke concrete en tijdsgebonden doelstellingen heeft uw ministerie op het gebied van
preventie van criminaliteit en welke beleidsindicatoren worden daarbij gebruikt?
Antwoord:
Het voorkomen van criminaliteit vormt in veel dossiers een onlosmakelijk onderdeel
van de aanpak. Hierbij worden afhankelijk van de preventieve mogelijkheden per type
delict situationele, slachtoffergerichte en/of dadergerichte maatregelen ingezet.
Situationele maatregelen richten zich op de technische of fysieke beveiliging. Slachtoffergerichte
maatregelen beogen (herhaald) slachtofferschap te voorkomen. Dadergerichte maatregelen
hebben de preventie van (herhaald) daderschap tot doel. Veelal staan een analyse van
de risicofactoren en modus operandi en de inzet van effectieve interventies aan de
basis van de aanpak.
Omdat preventie van criminaliteit op een groot aantal criminaliteitsdossiers van toepassing
is, volsta ik met enkele voorbeelden. Zo wordt bij de bestrijding van high impact crimes ingezet op het terugdringen van (gedigitaliseerde) vermogens- en geweldsdelicten,
zoals woninginbraken, overvallen, ram- en plofkraken, geweld en straatroof. Ook vormt
het bestrijden van heling als facilitator voor het plegen van vermogenscriminaliteit
een belangrijk onderdeel van de aanpak (Kamerstuk 28 684, nr. 666). Specifieke doelstellingen voor de aanpak van overvallen, zoals geformuleerd door
de Taskforce Overvallen, hebben geresulteerd ineen daling tot 925 in 2020. In 2020
zijn 907 overvallen gepleegd en 676 in 2021. Ook het doel met betrekking tot het ophelderingspercentage
van 53% is behaald – in 2021 lag het ophelderingspercentage op 62%. Voor straatroof
werd gestreefd naar 2900 straatroven in 2020 en een ophelderingspercentage van 30%.
Het aantal straatroven daalde tot 2.318 in 2021. Het ophelderingspercentage lag in
2021 op 38%. Het aantal ram- en plofkraken daalde ook, van 95 in 2019 naar 20 in 2021.
Ook het doel om andere delicten omlaag te brengen werd behaald: er vonden in 2021
23.452 woninginbraken plaats tegenover 30.572 in 2020. Het aantal geweldsdelicten
daalde eveneens van ruim 70.000 in 2020 naar iets meer dan 66.000 in 2021. De uitdaging
voor de komende jaren is gelegen in het behouden van de behaalde resultaten.
Een ander voorbeeld is de preventie van jeugdcriminaliteit, die de afzonderlijke criminaliteitsdossiers
overstijgt. De afgelopen jaren is onder meer ingezet op het verbeteren van de preventieve,
proactieve en repressieve aanpak van wapenbezit onder jongeren. Hiertoe is het actieplan
Wapens en Jongeren opgesteld, dat beoogt het aantal wapenincidenten onder jongeren
in twee jaar tijd met 25% te verminderen in de deelnemende gemeenten (Kamerstuk 28 684, nr. 637). In het Coalitieakkoord is opgenomen dat de preventie van jeugdcriminaliteit geïntensiveerd
wordt, onder meer via een brede domein-overstijgende wijkaanpak die jongeren weerbaar
moet maken tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Ook zal breder ingezet
worden op een preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit om te voorkomen dat jongeren
afglijden naar de criminaliteit.
Vraag (43):
Kunt u in een organogram de organisatie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
en Veiligheid (NCTV) weergeven, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt wat de taakstelling
is van elk onderdeel binnen de organisatie?
Antwoord:
Het organogram van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid is
recent gedeeld in het Introductiedossier Ministerie van Justitie en Veiligheid (23 december
2021). Deze en de taakstelling zoals beschreven in het organisatiebesluit Ministerie
van Justitie en Veiligheid zijn te vinden in de bijlage.
Vraag (44):
Kunt u toelichten wat de taken en doelstellingen zijn van de Kerneenheid Analyse van
de NCTV? Welke activiteiten voert de eenheid uit teneinde die taken uit te voeren
en de doelstellingen te behalen? Uit hoeveel fte bestaat deze afdeling?
Antwoord:
Om ontwikkelingen op het gebied van nationale veiligheid te kunnen signaleren, duiden
en tot een geïntegreerd beeld te komen, is bij de oprichting van de NCTV (2005–2011
genaamd NCTb) voorzien in een verantwoordelijkheid hiertoe. De NCTV kreeg naast een
coördinatiefunctie op het gebied van nationale veiligheid, ook de verantwoordelijkheid
om te komen tot integrale analyses die relevant zijn voor de nationale veiligheid.
Dit is opgenomen in het Organisatiebesluit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.1
Analyses van de NCTV komen enerzijds tot stand via informatie die de NCTV verkrijgt
van ketenpartners zoals de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (AIVD en MIVD), gemeenten,
politie en OM. Daarnaast maakte de NCTV gebruik van eigen onderzoek via open (online)
bronnen en wetenschappelijke studies. Op deze wijze is de NCTV goed in staat om ontwikkelingen
die de nationale veiligheid beïnvloeden te volgen, te begrijpen en vervolgens waar
nodig te (laten) handelen. Zo kan de NCTV dus ook zijn taak als coördinator ten volle
waarmaken. Coördinatie geschiedt tenslotte op basis van kennis. Tussen de 35 en 40
mensen zijn werkzaam bij de afdeling Analyse.
Vraag (45):
Van hoeveel personen zijn bijzondere persoonsgegevens verwerkt door de NCTV in het
kader van internetmonitoring, vanaf het moment dat dit middel is ingezet tot aan het
moment dat de activiteit werd gestaakt? Hoeveel van die personen zijn inmiddels op
de hoogte gesteld van het feit dat hun persoonsgegevens werden verwerkt?
Antwoord:
De NCTV richtte zich bij online monitoring niet op personen maar op trends en brede
maatschappelijke ontwikkelingen. Wel waren er online stukken en discussies op sociale
media die de NCTV las, waarin (bijzondere) persoonsgegevens stonden. Hierdoor was
er sprake van een verwerking. Naar die persoonsgegevens werd echter niet actief gekeken.
Als zodanig houdt de NCTV dan ook geen persoonsdossiers bij, waardoor niet exact vast
te stellen is van hoeveel personen (bijzondere) persoonsgegevens zijn verwerkt in
het kader van online bronnen bezien. Indien iemand een AVG-verzoek doet bij de NCTV
wordt de betrokkene geïnformeerd óf en op welke wijze zijn of haar gegevens zijn verwerkt.
Vraag (46):
Hoeveel personen en organisaties hebben de afgelopen vijf jaar via de rechtbank bezwaar
gemaakt tegen handelingen van de NCTV? Wat waren de uitkomsten in elk van deze rechtszaken?
Antwoord:
Gedurende de afgelopen 5 jaar zijn er 32 zaken waarin beroep is ingesteld bij de rechtbank
naar aanleiding van een besluit van de NCTV. Het betreft 18 Wob-zaken, 7 AVG-zaken
en 7 zaken over de toepassing van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding.
Het betreft:
nog lopende zaken: 8
beroep ingetrokken: 5
beroep niet ontvankelijk verklaard: 6
beroep gegrond verklaard: 8
beroep ongegrond verklaard: 5
Vraag (47):
Hoeveel volwaardige politiebureaus zijn het afgelopen jaar gesloten? Hoeveel is dat
voor de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
Op basis van het Strategisch Huisvestingsplan Politie, dat na afstemming met het lokaal
gezag is vastgesteld, zijn in de periode 2017–2021 in totaal 187 locaties (bureaus
en posten) gesloten, waarvan 69 politiebureaus. In 2021 zijn 53 locaties gesloten
waarvan 9 politiebureaus. Daarvoor in de plaats zijn in de afgelopen 5 jaar op 93
locaties nieuwe bureaus en posten geopend, waarvan 13 politiebureaus. In 2021 zijn
15 nieuwe locaties geopend, waarvan 2 politiebureaus. Met het lokaal gezag worden
door de politie afspraken gemaakt over de openingstijden van bureaus en posten. Deze
openingstijden kunnen dus naar gelang de lokale situatie verschillen. Het uitgangspunt
van de Nederlandse politie is altijd zichtbaar te zijn in wijken en dorpen, door heel
Nederland. Een politiebureau is een van de manieren waarop de politie aanwezig en
beschikbaar is voor de Nederlandse burger. In deze digitale tijd voldoet alleen een
politiebureau in een wijk niet meer. De politie zet in op meer eigentijdse manieren
van nabijheid zoals pop-up politiebureaus, digitale beschikbaarheid van agenten in
de wijk en andere innovatieve manieren om aan te sluiten op de behoefte van burgers.
Vraag (48):
Hoeveel aspiranten zijn er netto (externe instroom – onverwachte uitstroom) ingestroomd
in 2021 en 2022? Hoeveel was de verwachte netto instroom over deze jaren?
Antwoord:
In 2021 zijn er 2.148 fte aspiranten extern ingestroomd in de opleiding en 236 fte
aspiranten uitgevallen. Dit is uitval van alle aspiranten, niet alleen de aspiranten
die dit jaar zijn ingestroomd. Daarmee kunnen deze getallen niet van elkaar worden
afgetrokken omdat ze ongelijksoortig zijn. In de begroting was rekening gehouden met
2.406 fte externe instroom en 272 fte uitval.
Vraag (49):
Hoeveel medewerkers bij de politie verdienen meer dan de Wet normering topinkomensnorm
(WNT)?
Antwoord:
In 2021 verdienden 5 topfunctionarissen meer dan de WNT-norm.
Vraag (50):
In welke tien wijken hebben de meeste woninginbraken plaatsgevonden en in welke tien
wijken de minste?
Antwoord:
In de tabel in de bijlage staan de wijken opgesomd waar in 2021 de meeste woninginbraken2 hebben plaatsgevonden. Het betreft het absolute aantal woninginbraken, ongeacht de
grootte van de wijk.
Er is geen top 10 van wijken met de minste woninginbraken te geven, omdat er veel
wijken zijn in Nederland waar in 2021 geen woninginbraken zijn geregistreerd (hetgeen
zou resulteren in een lijst van 10 willekeurige wijken met het aantal 0).
Vraag (51):
In welke tien wijken hebben de meeste geweldsmisdrijven plaatsgevonden? In welke tien
wijken hebben de minste geweldsmisdrijven plaatsgevonden?
Antwoord:
In de tabel in de bijlage staan de wijken opgesomd waar in 2021 de meeste geweldsmisdrijven3 hebben plaatsgevonden. Het betreft het absolute aantal geweldsmisdrijven, ongeacht
de grootte van de wijk.
Er is geen top 10 van wijken met de minste geweldsmisdrijven te geven, omdat er veel
wijken zijn in Nederland waar in 2021 geen geweldsmisdrijven zijn geregistreerd (hetgeen
zou resulteren in een lijst van 10 willekeurige wijken met het aantal 0).
Vraag (52):
In welke tien wijken zijn de meeste overlastmeldingen gedaan? In welke tien de minste?
Antwoord:
In de tabel in de bijlage staan de wijken opgesomd waar in 2021 de meeste overlastmeldingen
overlastmeldingen4 hebben plaatsgevonden. Het betreft het absolute aantal overlastmeldingen, ongeacht
de grootte van de wijk.
Er is geen top 10 van wijken met de minste overlastmeldingen te geven, omdat er veel
wijken zijn in Nederland waar in 2021 geen overlastmeldingen zijn geregistreerd (hetgeen
zou resulteren in een lijst van 10 willekeurige wijken met het aantal 0).
Vraag (53):
Hoeveel medewerkers in dienst van veiligheidsregio's of het veiligheidsberaad verdienen
boven de WNT-norm?
Antwoord:
Het bestuursmodel van de veiligheidsregio’s is vormgegeven op basis van verlengd lokaal
bestuur. Het bestuur wordt gevormd door de burgemeesters van de inliggende gemeenten.
Binnen de wettelijke kaders bepalen de besturen de ambities en het kwaliteitsniveau
van de veiligheidsregio. Zij baseren zich daarbij op een regionaal risicoprofiel,
dat onder verantwoordelijkheid van het bestuur in afstemming met de gemeenteraden
tot stand komt. Het bestuur bepaalt op welke wijze gelden worden besteed inclusief
eventuele wijzigingen in de loop van de jaren. De deelnemende gemeenten zijn verantwoordelijk
voor het beschikbaar stellen van de benodigde middelen om de gewenste prestaties te
kunnen realiseren. De leden van het algemeen bestuur van de veiligheidsregio leggen
aan hun eigen gemeenteraad verantwoording af.
De Minister van Justitie en Veiligheid draagt verantwoordelijkheid voor de inrichting
en werking van het stelsel van brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening, rampenbestrijding
en crisisbeheersing als geheel en voor de maatschappelijke effecten ervan. De Minister
van Justitie en Veiligheid faciliteert de veiligheidsregio’s ten behoeve van hun taken
door het verstrekken van een financiële lumpsum bijdrage (Brede Doeluitkering Rampenbestrijding
(BDuR)). Het bestuur van de veiligheidsregio is vrij deze middelen naar eigen inzicht
te besteden, mits aan de regelgeving wordt voldaan. Het bestuur van de veiligheidsregio
legt over de besteding van de middelen middels een jaarrekening en jaarverslag verantwoording
af aan de betreffende gemeenteraden. Het Ministerie van JenV ontvangt de verantwoordingsinformatie
over de ontvangst van de rijksbijdrage.
Het toezicht op de financiële positie van de veiligheidsregio is een provinciale taak.
In deze systematiek past het niet dat de informatie waarom gevraagd wordt centraal
wordt bijgehouden of verstrekt.
Vraag (54):
Kunt u aangeven hoeveel geld per veiligheidsregio in totaal beschikbaar is en kunt
u dit aangeven voor de afgelopen vijf jaar?
Antwoord:
Dit verschilt per veiligheidsregio en per jaar. De Minister van Justitie en Veiligheid
faciliteert de veiligheidsregio’s ten behoeve van hun taken door het verstrekken van
een financiële lumpsum bijdrage (Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR)). De
omvang bedraagt momenteel ca € 176 mln. Dit bedraagt circa 15% van het totaalbudget
van de veiligheidsregio. De omvang van de bijdrage vanuit het Ministerie van Justitie
en Veiligheid schommelt de afgelopen 5 jaar rondom dat bedrag van € 176 mln. De hoogte
van de gemeentelijke bijdrage verschilt per regio en ook per jaar. Dit komt omdat
het risicoprofiel per regio verschilt en ook worden er per regio verschillende keuzes
gemaakt in het voorzieningenniveau, denk daarbij bijvoorbeeld aan de inzet van beroepsbrandweer
of vrijwilligers.
Vraag (55):
Welke stappen zijn gezet het afgelopen jaar om de IT-problematiek binnen J&V op digitalisering
van de hele keten (onder andere rechtspraak) te verhelpen en om hier nu stappen in
te zetten? Gaat hier nu meer geld heen? Waarom gaat dit telkens mis? Wordt het geld
wel efficiënt besteed?
Antwoord:
Uit het jaarverslag blijkt dat het afgelopen jaar extra geld is toegekend ten behoeve
van ICT. JenV streeft naar toekomst vaste IV en heeft breed geïnventariseerd wat daarvoor
nodig is. Een deel van die opgave zal worden ingevuld met gelden uit het coalitie
akkoord, een deel met eigen middelen. Conform 3.1CW worden bestedingsplannen voor
die middelen vooraf getoetst op doeltreffendheid en doelmatigheid van de besteding
van de middelen. Daarnaast wordt er conform het sturingsmodel JenV per tertaal gerapporteerd
over de voortgang van de uitvoering van de plannen. Hiermee bevorderen we een efficiënte
en effectieve besteding van de middelen.
Vraag (56):
Hoeveel heeft het Rijk jaarlijks aan inkomsten via kansspelbelasting ontvangen in
de afgelopen drie jaar?
Antwoord:
Het Rijk rapporteert jaarlijks middels het Financieel Jaarverslag van het Rijk over
de uitgaven en ontvangsten. Daarin zijn de volgende ontvangsten voor de kansspelbelasting
opgenomen: 2019 572 mln., 2020 374 mln. en voor 2021 335 mln. Deze zijn geen specifiek
onderdeel van de JenV begroting en verantwoording.
Vraag (57):
Hoe groot was het effect van corona op de feitelijke productie van de justitiële keten?
Hoe kwam dit voornamelijk tot uiting en is dit nu opgelost? Zo nee, wat is daar dan
voor nodig?
Antwoord:
De uitbraak van het coronavirus en de in dat verband getroffen noodzakelijke maatregelen
zorgden vanaf maart 2020 voor oplopende werkvoorraden in de gehele rechtspleging.
Bij brieven van 25 juni 2020, 18 september 2020, 10 mei 2021 en 19 november 2021 is
uw Kamer uitvoerig geïnformeerd over de getroffen maatregelen om de door corona ontstane
achterstanden bij strafzaken weg te werken en over de ontwikkeling van deze voorraden.
Wij verwijzen u kortheidshalve naar deze brieven.
Vraag (58):
Hoe komt het dat de doelstellingen ««papier uit de keten»« en ««multimedia»« niet
zijn behaald en wat was c.q. nodig om deze doelstellingen wel te behalen?
Antwoord:
De vertraging van beide doelstellingen heeft meerdere oorzaken. Zo heeft de ontwikkeling
van het beeldbepalende project Digitaal Procesdossier (DPD) bijvoorbeeld meer tijd
gekost omdat de procesimplementatie tijdelijk moest worden gepauzeerd. De reden hiervan
was de noodzaak om een audit uit te voeren op de ondertekenvoorziening binnen DPD
waarmee in de planning geen rekening was gehouden5. Voor wat betreft multimedia heeft het bijvoorbeeld enige tijd geduurd om tot een
keuze te komen voor het realiseren van meerdere systemen voor multimedia in plaats
van één groot systeem. Over dit besluitvormingsproces bent u geïnformeerd per brief
van 22 september 2020.6 Zoals is toegelicht in onze brief van 18 maart 20227 is de verwachting dat de landelijke uitrol van DPD in 2023 kan worden voltooid en
de multimediavoorzieningen in 2023 in gebruik kunnen worden genomen. Door middel van
halfjaarrapportages wordt u over de voortgang geïnformeerd.
Vraag (59):
Heeft het beschikbaar maken van capaciteit voor objectbeveiliging door de marechaussee
negatieve gevolgen op de primaire taken van de organisatie en diens medewerkers?
Antwoord:
Nee, de KMar heeft vastgestelde capaciteit voor haar objectbeveiligingstaken. De inzet
hier gaat niet ten koste van de overige taken van de KMar. De capaciteit voor objectbeveiliging
wordt tevens geschikt gemaakt voor persoonsbegeleidingstaken. Hiervoor zijn aanvullende
middelen beschikbaar gesteld. Voor de persoonsbegeleidingstaken geldt bijgevolg ook
een vastgestelde capaciteit die duidelijk is begrensd. Er is derhalve geen sprake
van een negatieve impact op de inzet van de KMar elders
Vraag (60):
Op welke manier zal de effectiviteit en wenselijkheid van de inzet van subsidies worden
verbeterd?
Antwoord:
In de migratieketen wordt de effectiviteit en wenselijkheid van de inzet van subsidies
verbeterd door in de uitvoeringsfase de betrokken ketenpartners periodiek te consulteren
over de effecten van de subsidie. Hierdoor kan er beter gestuurd worden op de wenselijkheid
en effectiviteit van de subsidie tijdens de looptijd en bij de verlenging van subsidie.
Ook wordt de definiëring van de verwachte effecten bij de verstrekking/ontwikkeling
van de subsidie verbeterd. Dit maakt het meetbaar in hoeverre aan de beleids-en subsidiedoelstelling
is voldaan.
Vraag (61):
Kunt u de door corona veroorzaakte extra uitgaven van 57 miljoen euro bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen (DJI) uitsplitsen?
Antwoord:
Het in het beleidsverslag genoemde bedrag van 57 mln. betrof een eerste inventarisatie
van de door DJI gemaakte kosten in verband met corona. In de agentschapsparagraaf
DJI in het jaarverslag JenV (vanaf pagina 121) is het definitief vastgestelde bedrag
opgenomen van 49 mln. De belangrijkste posten hierin zijn: aanvullende inzet DV&O
(13 mln.), inzet van extra capaciteit (11 mln.), inzet van extra personeel (10 mln.),
meerkosten regeling forensische zorg (6 mln.) extra uitgaven voor ICT (3,5 mln.),
aanschaf van beschermingsmiddelen (2,5 mln.) en overige kosten (3 mln.).
Vraag (62):
Hoe vaak is in 2021 door slachtoffers gebruik gemaakt van het platform mijnslachtofferzaak.nl?
Antwoord:
In 2021 hebben zo'n 70.000 slachtoffers daadwerkelijk ingelogd op het slachtofferportaal.
Vraag (63):
Hoe lang wordt de pilotfase verlengd bij de traject-indicaties in de forensische zorg?
Antwoord:
Er zijn momenteel nog onvoldoende zaken in de pilot behandeld, zodat er onvoldoende
gegevens zijn om deze pilot goed te kunnen evalueren en een beslissing te kunnen nemen
over landelijke implementatie. In juni van dit jaar wordt beoordeeld tot wanneer de
pilot wordt verlengd.
Vraag (64):
Hoeveel geld is besteed aan preventieprojecten in 2021 en in welke acht gemeenten
hebben deze projecten plaatsgevonden? Wat is het effect geweest van die projecten?
Antwoord:
Voor de versterking van de preventieve aanpak van georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit zijn voor de periode van 2020 t/m 2023 incidentele middelen uitgetrokken.
Met deze middelen geven acht gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Arnhem,
Eindhoven, Tilburg en Zaanstad) een extra impuls aan de preventieve aanpak in hun
meest kwetsbare wijken, om te voorkomen dat jongeren en jongvolwassen in de (georganiseerde
en ondermijnende) criminaliteit terecht komen, of hier verder in afglijden. De tranche
voor 2021 bedroeg in totaal 4 miljoen euro. De aanpak in deze 8 gemeenten wordt vanaf
2022 gecontinueerd met structurele middelen in het kader van preventie met gezag,
en uitgebreid naar meer gemeenten (Kamerstuk 29 911, nr. 348). Op dit moment werken de gemeenten de plannen daarvoor uit. Over de uitwerking van
preventie met gezag wordt u nog voor de zomer per brief nader geïnformeerd.
De aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is een langdurige strijd.
Dat geldt ook voor het preventieve deel. Echte effecten zijn naar verwachting pas
over acht tot tien jaar zichtbaar. Dat betekent niet dat er geen korte termijn resultaten
zijn. Door bijvoorbeeld in te zetten op bewezen effectieve interventies is op voorhand
al bekend wat het effect zal zijn. In samenspraak met gemeenten is een monitorings-
en verantwoordingssystematiek in ontwikkeling waarmee we periodiek resultaten in beeld
willen brengen.
Vraag (65):
Hoeveel gedetineerden zaten in 2021 op een terroristenafdeling? Hoeveel zijn in 2021
uitgestroomd naar de samenleving?
Antwoord:
In 2021 verbleven in totaal 64 gedetineerden op een terroristenafdeling. In 2021 zijn
17 gedetineerden uitgestroomd naar de samenleving.
Vraag (66):
Kunt u de recidivecijfers van gedetineerden die van een terroristenafdeling uitgestroomd
zijn, delen?
Antwoord:
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het meest recente gepubliceerde
onderzoek naar recidive na een verblijf op een terroristenafdeling (TA) van Elanie
Rodermond e.a. (2021) «Re-integratie en recidive na een verblijf op de TA».
De onderzoekers constateren dat in de onderzoeksperiode tussen 2006 en 2020, 5% van
de ruim 180 gedetineerden die op enig moment zijn uitgestroomd van de TA, na vrijlating
zijn veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. In dezelfde onderzoeksperiode
is vastgesteld dat het totale recidivepercentage onder TA-gedetineerden, die op enig
moment zijn gerecidiveerd voor een misdrijf, 25,3% is. Dit sluit aan bij eerdere wetenschappelijk
onderzoek waaruit blijkt dat recidive bij ex-TA gedetineerden relatief laag is.8
Op korte termijn wordt het WODC onderzoek naar recidive onder TA gedetineerden gepubliceerd.
In dit onderzoek wordt het tweejarig recidiveprevalentie na een verblijf op de TA
weergegeven.
Vraag (67):
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn genomen waardoor klanten van sekswerkers zich
bewust zijn van hun rol en verantwoordelijkheid?
Antwoord:
Het kabinet heeft het afgelopen jaar, in samenwerking met het Centrum tegen Kinderhandel
en Mensenhandel (hierna: CKM), gewerkt aan een pakket maatregelen dat ervoor zorgt
dat klanten zich bewust zijn van hun rol en verantwoordelijkheid9. Tegelijkertijd is beleid gepresenteerd dat gericht is op het bewustzijn bij klanten
over de mogelijkheid van misstanden in de prostitutie (flankerend bij initiatiefwet
misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel). In de voortgangsbrief
van het Programma Samen tegen mensenhandel van 17 november jl. is uw Kamer hierover
uitgebreid geïnformeerd door middel van een drietrapsraket aan maatregelen.10 Een eerste pijler in deze driedeling is de strafrechtelijke aanpak. Per 1 januari
2022 is de initiatiefwet misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel
in werking getreden. Artikel 273g van het wetboek van Strafrecht stelt het strafbaar
om seks te kopen van iemand waarvan men weet of ernstige reden heeft om te vermoeden
dat deze persoon slachtoffer is van mensenhandel. De strafbaarstelling draagt bij
aan het vergroten van de bewustwording en de alertheid van klanten ten aanzien van
situaties waarin een prostituee zich onder een daadwerkelijke uitbuitingssituatie
beschikbaar stelt voor seksuele diensten. Vervolgens heeft het kabinet, naar aanleiding
van de inwerkingtreding van de initiatiefwet, dit jaar ingezet op een communicatiecampagne
(«Niet alles is wat het lijkt») gericht op verantwoord klantengedrag. Deze campagne
is eind 2021 van start gegaan met als doelstelling om te voorzien in feitelijke achtergrondinformatie
en het bieden van handelingsperspectief voor klanten. De communicatie is hierbij ingegaan
op vragen die een klant mogelijk zal hebben met betrekking tot de nieuwe en bestaande
wetgeving, zoals: wanneer ben je strafbaar, op welke signalen van misstanden dien
je als klant alert te zijn, hoe anticipeer je op signalen en wat is een alternatief
en ten slotte: waar kan je misstanden melden? Tot slot is, en wordt ingezet op inzichten
die volgen uit onderzoek. Om bijvoorbeeld beter zicht te krijgen op wie de klanten
zijn die seks kopen van minderjarigen en slachtoffers van mensenhandel, zijn onderzoeken
afgerond naar de strafoplegging en het profiel van klanten die seks kopen van minderjarigen.11 Inzichten die volgen uit deze onderzoeken zullen bij nadere beleidsontwikkeling betrokken
worden
Vraag (68):
Kunt u aangeven welke heldere norm u heeft gesteld voor klanten die gebruik maken
van betaalde seks?
Antwoord:
Sekswerk is een legaal beroep in Nederland. Dit is niet zo als een sekswerker minderjarig
is of gedwongen wordt tot sekswerk. In het wetsvoorstel regulering sekswerk dient
iedereen die in Nederland als prostituee werkzaam is, te beschikken over een prostitutievergunning.
De klant dient voor het afnemen van de seksuele dienst van een prostituee via een
hit/no hit-systeem met behulp van het vergunningnummer na te gaan of dat nummer gekoppeld
is aan een geldige vergunning. Die mogelijkheid is van belang, aangezien een klant
die gebruik maakt van onvergunde prostitutie, strafbaar handelt.
Vraag (69):
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van de themabijeenkomsten met burgemeesters
over het onderzoek naar het burgemeestersambt?
Antwoord:
Deze bijeenkomsten zijn georganiseerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK).
De Minister van BZK bereidt een brief aan uw Kamer voor over haar voornemen hoe het
burgemeestersambt toekomstbestendig te houden.
Vraag (70):
Wat zijn de effecten voor Nederland als het Europees asiel- en ondersteuningsbureau
een volwaardig agentschap wordt?
Antwoord:
Het EASO is in januari 2022 omgevormd tot een volwaardig agentschap dat tot taak heeft
het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (GEAS) beter te laten functioneren, te
zorgen voor convergentie in de beoordeling van asielverzoeken in de Unie en operationele
en technische bijstand te bieden aan de lidstaten. Ook monitort het European Union
Agency for Asylum (EUAA) de tenuitvoerlegging van EU-asielwetgeving door lidstaten
en zou het agentschap moeten kunnen ingrijpen, op aanwijzing van de Commissie en Raad,
wanneer een lidstaat onder grote asieldruk staat, het GEAS in gevaar komt door het
niet adequaat handelen van deze lidstaat en de lidstaat niet zelf om bijstand vraagt.
Alhoewel het monitoringsmechanisme op dit moment is uitgekleed – de artikelen over
de vervolgstappen voor de lidstaat bij het niet opvolging geven aan de uit een monitor
volgende aanbevelingen treden pas in werking als het Asiel en Migratiemanagement Verordening
(AMMR) wordt aangenomen, is het volwaardige agentschap wel degelijk een meerwaarde.
Meest belangrijk is dat het agentschap is uitgebreid tot een omvang van 500 medewerkers.
Het agentschap heeft nu bovendien een ruimer mandaat, zowel wat betreft operationele
ondersteuning als inhoudelijk. Het volwaardig zijn van het agentschap is nodig om
effectieve ondersteuning van lidstaten als GR en IT te kunnen (blijven) bieden en
uit te breiden.
Het EUAA vraagt echter nu ook meer van de lidstaten. Er is nu een reserve pool van
500 deskundigen uit de EU Logistics & Shipping (EULS) en een verplichting (zoals bij
Frontex) om deze experts te leveren. Betrokkenen zijn (afhangende van aantallen en
profielen) voornamelijk afkomstig uit de uitvoerende diensten, zoals IND. Deze aanvullende
en verplichte inzet heeft NL altijd in balans gezien met een goed werkend monitoringssysteem
wat (op termijn) zal zorgen voor een dempend effect op onze eigen instroom. Immers,
met monitoring wordt een norm gesteld en krijgt het agentschap bovendien een mandaat
om te interveniëren en verbeteringen door te voeren, hetgeen bijdraagt aan het weer
mogelijk maken van Dublin overdrachten en de terugkeer van statushouders. Daarmee
worden dus op termijn ook secundaire stromen teruggebracht.
Doordat het monitoringsaspect nu vertraagd is (tot 2024) en de consequenties voorwaardelijk
wordt gemaakt (aan de AMMR), is de balans weg en springen de «lasten» extra in het
oog is de Nederlandse appreciatie. Deze verplichtingen leggen immers druk op de capaciteit
van de IND. Dit klemt te meer gezien de huidige nationale prioriteiten van de IND
rondom het tijdig beslissen op aanvragen en er dus maar zeer beperkte capaciteit over
is voor het uitzenden van personeel.
Vraag (71):
Kunt u toelichten hoe migratiesamenwerking met de belangrijkste herkomst- en transitielanden
versterkt wordt?
Antwoord:
Samenwerking met belangrijke landen van herkomst, transit en opvang is instrumenteel
om migratie aan de voorkant te reguleren en daadwerkelijke terugkeer te bevorderen.
Nederland zet dan ook doorlopend in op het versterken van migratiesamenwerking met
deze derde landen, in EU-verband en in bilateraal verband.
In EU-verband zet Nederland in op formuleren en operationaliseren van de Actieplannen
die mede ter opvolging van de Europese Raad van 24–25 juni zijn opgesteld om migratiesamenwerking
met prioriteitslanden te verbeteren. Het betreft prioriteitslanden uit de focusregio’s
voor migratie van de EU: Noord-Afrika, Sub-Sahara Afrika, Midden-Oosten en Westelijke
Balkan. De Actieplannen beogen een geïntensiveerde dialoog met concrete acties en
tastbare steun. De actieplannen bieden een breed strategisch kader, dat steeds worden
aangepast op basis van nieuwe ontwikkelingen en waarbij de uitvoering voortdurend
gemonitord wordt. Deze samenwerkingsverbanden zijn op basis van wederzijdse belangen,
waarbij verschillende instrumenten kunnen worden ingezet om de brede migratiesamenwerking
te verbeteren (denk aan handel, hulp, steun bij opvang in de regio, inzet visuminstrument,
en tijdelijke legale en circulaire arbeidsmigratie).
In bilateraal verband zet Nederland in op het voeren en onderhouden van migratiedialogen
met voor Nederland belangrijke landen van herkomst, transit-en opvang en waar mogelijk
concrete (operationele) vormen van samenwerking te verkennen, bijvoorbeeld op het
gebied van terugkeer, aanpak van grondoorzaken van migratie en irreguliere migratie,
en grensbeheer.
Vraag (72):
Waarom is de doelstelling het taalniveau voor naturalisatie op B1 te stellen, niet
gehaald?
Antwoord:
Naar aanleiding van het regeerakkoord uit 2017 is het Ministerie van Justitie en Veiligheid
in 2019 gestart met de voorbereidingen om het taalbeheersingsniveau van het Nederlands
van naturalisatieverzoekers en personen die een sterker verblijfsrecht aanvragen te
verhogen. Hiervoor is een nieuw Besluit naturalisatietoets ontworpen. Daarvoor heeft
in november en december 2020 een internetconsultatie plaatsgevonden. Daarnaast heeft
de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin is verzocht om maatwerk mogelijk te maken
in de naturalisatietoets. In het coalitieakkoord is wederom de ambitie opgenomen om
bij naturalisatie het taalniveau zo veel mogelijk naar B1 te verhogen, met mogelijkheden
tot maatwerk. Momenteel wordt bezien op welke wijze de verhoging van het taalbeheersingsniveau
het beste kan worden vormgegeven, onder meer in overleg met het Ministerie van SZW.
Vraag (73):
Kunt u aangeven welke landen zijn aangesproken op het tekortschieten van de terugkeersamenwerking
en of dit effect heeft gehad?
Antwoord:
Zie ook het antwoord op vraag 76. Nederland heeft zich op EU-niveau ingezet om effectief
gebruik te maken van de mogelijkheden onder artikel 25bis van de EU visumcode om landen
aan te spreken indien de terugkeersamenwerking structureel tekort schiet. Afgelopen
jaar zijn als gevolg hiervan visummaatregelen genomen tegen Gambia. De Commissie gaat
daarnaast intensief de dialoog aan over de noodzaak van het verbeteren van de terugkeersamenwerking
met de derde landen op basis van het rapport dat jaarlijks wordt opgesteld naar aanleiding
van deze exercitie.
Vraag (74):
Wordt nog gezocht naar plekken voor (nieuwe) versoberde opvanglocaties?
Antwoord:
Ja de zoektocht naar versoberde opvanglocaties wordt voortgezet.
Vraag (75):
Heeft u in 2021 reeds gevolgen gezien van de gezamenlijke intentieverklaring met Egypte
die ziet op de versterking van de migratiesamenwerking tussen Egypte en Nederland?
Antwoord:
Egypte en Nederland tekenden september 2021 een intentieverklaring om de brede bilaterale
migratiesamenwerking te versterken, waarover uw Kamer in de geannoteerde agenda van
de JBZ-Raad in september jl. is geïnformeerd. Nederland en Egypte spraken af de goede
samenwerking op een aantal terreinen voort te zetten, te weten ontwikkelingssamenwerking
en de Nederlandse steun aan opvang in Egypte van kwetsbare migranten en vluchtelingen
en hervestiging. Op enkele andere terreinen, waaronder terugkeer, legale migratie
en het tegengaan van irreguliere migratie zijn Egypte en Nederland voornemens de samenwerking
te intensiveren. In aanloop naar de besprekingen in september 2021 zijn de contacten
tussen de DT&V en de Egyptische autoriteiten op dit thema verder versterkt. Ook sprak
de toenmalig Staatssecretaris voor Asiel & Migratie op 8 november 2021 met de toenmalig
plaatsvervangend Minister van Buitenlandse Zaken amb. Badr Abelatty. Hier werd de
wederzijdse wens uitgesproken om te komen tot een regelmatige politieke en hoogambtelijke
migratiedialoog, en uitwisselingen te realiseren op het gebied van terugkeersamenwerking,
legale migratie en grensbeheer. Op dit moment wordt de concrete invulling van de gemaakte
afspraken in gezamenlijkheid met Egypte verkend.
Vraag (76):
Zijn in 2021 nog andere migratiedialogen zoals die met Egypte gestart? Welke zijn
daarvan, zowel met als zonder succes, afgerond? Welke lopen nog?
Antwoord:
Nederland is met verschillende landen over de hele wereld doorlopend in gesprek over
migratie, denk aan Marokko, Algerije, Tunesië, Nigeria, Turkije, Egypte en India.
De aard, het niveau en de mate van samenwerking verschilt per land, en Nederland hanteert
geen one-size-fits-all aanpak. Wel liet de samenwerking met Egypte zien dat het mogelijk
is om afspraken te maken over bijvoorbeeld terugkeersamenwerking en aanpak irreguliere
migratie indien vervat in een bredere aanpak. Daarmee geldt deze verklaring als een
voorbeeld met goede elementen om migratiesamenwerking met andere landen vorm te geven.
Stappen op verdere migratiesamenwerking zijn in 2021 en 2022 gezet met onder andere
Nigeria, Marokko, Algerije, Tunesië en Turkije.
Vraag (77):
Hoeveel onvindbare veroordeelden die nog een vrijheidsstraf moeten uitzitten waren
er in 2021?
Antwoord:
Op 30 november 2021 bent u geïnformeerd over de resultaten van het programma »Onvindbare
veroordeelden» (Kamerstuk 29 279, nr. 690). Op dat moment was het totale aantal onvindbare veroordeelden met een openstaande
principale vrijheidsstraf 7.922.
Vraag (78):
Hoeveel onvindbare veroordeelden zijn in de jaren 2018 tot en met 2021 succesvol opgespoord
door de politie?
Antwoord:
Van 2019 tot en met 2021 zijn in totaal 2.093 onvindbare veroordeelden gearresteerd
(respectievelijke 926 in 2019, 604 in 2020 en 563 in 2021). Er zijn geen gegevens
beschikbaar over 2018, aangezien in het eind van dat jaar is overgestapt op een nieuw
registratiesysteem (»Executie en Signalering»).
Vraag (79):
Een aantal van uw verantwoordelijkheden »betreft de inrichting, werking en ontwikkeling
van de politie». Valt onder deze bevoegdheid ook de verdeelsleutel van de politie
over Nederland? Kan meer opheldering gegeven worden over hoe gelden, personen en materieel
van de politie over het hele land verdeeld worden?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid bepaalt jaarlijks de door de korpschef te realiseren
operationele sterkte van de politie en de verdeling daarvan over de eenheden en ondersteunende
diensten van de politie12. Het Besluit verdeling sterkte en middelen politie bevat regels voor de verdeling
van deze sterkte. De verdeling van de voor een regionale eenheid beschikbare sterkte
over de onderdelen van die eenheid geschiedt ten minste eens in de vier jaar door
de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin die regionale eenheid de politietaak
uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie13.
De verdeling van zowel de operationele sterkte als de niet-operationele sterkte over
de onderdelen van de politie wordt opgenomen in het beheersplan van de politie14. De Minister van Justitie en Veiligheid stuurt het ontwerp van het beheersplan van
de politie als bijlage bij de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
aan de Staten-Generaal en stelt het beheersplan van de politie vast na goedkeuring
van de begroting voor hetzelfde jaar van zijn ministerie door de Staten-Generaal15.
In de begroting van de politie worden de middelen over de onderdelen van de politie
verdeeld16. De Minister van Justitie en Veiligheid stuurt het ontwerp van de begroting van de
politie als bijlage bij de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
aan de Staten-Generaal en stelt de begroting van de politie vast na goedkeuring van
de begroting voor hetzelfde jaar van zijn ministerie door de Staten-Generaal17.
Vraag (80):
82% van alle politiemedewerkers die in 2021 zijn vertrokken en in aanmerking kwamen
voor de Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) hebben hiervan gebruik gemaakt.
Komt dat percentage overeen met wat van tevoren was geraamd? Hoeveel procent van deze
vervroegd vertrokken medewerkers blijft als politievrijwilliger?
Antwoord:
Het percentage medewerkers dat is vertrokken met RVU komt ongeveer overeen met de
raming. Van de medewerkers die zijn vertrokken met RVU is rond de 4% aangebleven als
vrijwilliger.
Vraag (81):
Welke afspraken zijn gemaakt teneinde de capaciteit te versterken naar aanleiding
van de extra politiemedewerkers die vervroegd vertrekken in het kader van de RVU?
Antwoord:
De RVU heeft niet geleid tot meer vertrekkende politiemedewerkers. Het betreft medewerkers
die toch al met pensioen gingen. Een deel daarvan heeft zijn/haar pensioen uitgesteld
naar 2021 (start RVU) en een deel zal iets eerder vertrekken dan gepland. Uiteindelijk
leidt de RVU slechts tot een lichte verschuiving van het moment van pensioengang.
De invloed op de capaciteit is daarom beperkt en op de verschuiving in uitstroom wordt
ingespeeld via extra zij-instroom (ESI).
Vraag (82):
Kan worden toegelicht waarop het punttarief voor de gesubsidieerde rechtsbijstand
is gebaseerd? Welk deel is vastgesteld voor pensioenvoorziening en arbeidsongeschiktheidsverzekering
en op basis waarvan zijn die delen bepaald?
Antwoord:
Het punttarief is historisch zo gegroeid en is niet opgebouwd uit verschillende componenten,
zoals een deel voor pensioenvoorziening en een deel voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Conform het advies van de commissie-Wolfsen moet met het punttarief bij 1.200 declarabele
uren een redelijk inkomen op het niveau van schaal 12 voor Rijksambtenaren kunnen
worden verdiend. De commissie heeft hierbij rekening gehouden met verschillende kostenposten,
waaronder de kosten voor de pensioenvoorziening en arbeidsongeschiktheidsverzekering
(zie p. 155 van het rapport van de commissie-Wolfsen).
Vraag (83):
Kunt u een overzicht geven van alle lopende pilots die worden uitgevoerd in het kader
van de stelselherziening rechtsbijstand?
Antwoord:
Aan eerdere voortgangsrapportages is een overzicht gevoegd van alle pilots die lopen
onder de hoede van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand. Voor het laatste
pilot-overzicht verwijs ik naar de bijlage bij de zesde voortgangsrapportage, die
op 16 december 2021 naar uw Kamer is verzonden.18 Momenteel wordt gewerkt aan de actualisering van de inhoud van het pilot-overzicht,
alsmede aan een betere presentatie ervan. De bijgewerkte versie van dit overzicht
zal als bijlage worden gevoegd bij de zevende voortgangsrapportage die vóór het zomerreces
naar uw Kamer zal worden verzonden.
Vraag (84):
Is er onderuitputting geweest als gevolg van vertraagde pilots die werden uitgevoerd
in 2021?
Antwoord:
In 2021 is er binnen het programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand vertraging opgetreden
waardoor pilots, die in 2021 zijn gefinancierd, niet konden worden afgerond in 2021.
De gelden die o.m. het Juridisch Loket en de Raad voor Rechtsbijstand betreffen, zijn
opgenomen in de jaarrekeningen van de organisaties. Deze pilots worden voortgezet
in 2022.
Vraag (85):
Kunt u toelichten waarom de herziening van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties
en recherchebureaus aanzienlijke vertraging heeft opgelopen?
Antwoord:
De herziening van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
(Wpbr) is een complexere aangelegenheid dan aanvankelijk werd verondersteld. Daarbij
spelen bovendien diverse partijen en belangen die niet zonder meer parallel lopen
(particuliere beveiligingssector, Justis, politie, Kmar). Overigens waren de beperkingen
die de Covid-maatregelen met zich brachten, niet bevorderlijk voor het inrichten van
een beleidstraject dat nodig is met de bij dit dossier betrokken partijen.
De afgelopen periode hebben betrokken partijen inbreng geleverd voor een wijziging
van de wet- en regelgeving. Daarna is in het afgelopen voorjaar een rapport van de
Inspectie Justitie en Veiligheid verschenen waarin in het bijzonder is ingegaan op
de toezichthoudende rol van de politie. Ook dat rapport vormde aanleiding om zorgvuldig
te bezien welke keuzes ten aanzien van de wet- en regelgeving gemaakt moeten worden.
Vraag (86):
Kunt u verklaren waarom de programma-uitgaven voor de Raad voor de Rechtsbijstand
785.000 Euro lager waren dan geraamd?
Antwoord:
De bijdrage voor de apparaatskosten van de Raad voor Rechtsbijstand heeft een vaste-
en variabele component. De variabele component is gebaseerd op het aantal toevoegingen,
dat lager was dan eerder geraamd.
Vraag (87):
Kunt u inzichtelijk maken welke opdrachten zijn uitgevoerd met het bedrag van 165.000
Euro op de post «opdrachten Caribisch Nederland (BES)» in tabel 11, behorende bij
beleidsartikel 32
Antwoord:
Dit bedrag betreft de kosten die het Rijksvastgoedbedrijf in rekening heeft gebracht
voor werkzaamheden in verband met de destijds beoogde aankoop van het gebouw van de
Nationale Bank op Bonaire ten behoeve van de huisvesting van het Gemeenschappelijk
Hof van Justitie.
Vraag (88):
Kunt u verklaren waarom het geraamde bedrag van 109.000 Euro op de post «overige opdrachten»
in tabel 11, behorende bij beleidsartikel 32, niet is uitgegeven? Voor welke opdrachten
was dit bedrag geraamd?
Antwoord:
Aan het begin van ieder begrotingsjaar begroot J&V budget voor opdrachten en onderzoek
rechtspleging. Afhankelijk van het type onderzoek kan het voorkomen dat blijkt dat
het niet om een opdracht gaat maar om een subsidie of inkoopcontract en het budget
vanuit een ander instrument wordt betaald. Het geraamde bedrag is dan wel uitgegeven
maar onder een ander instrument. Omdat dit om zeer kleine bedragen gaat wordt dit
begrotingstechnisch niet gesaldeerd.
Vraag (89):
Kunt u verklaren waarom een inkomstenmeevaller van 100.000 Euro is gerealiseerd bij
de vaststelling in het kader van de Wet beëdigde tolken en vertalers?
Antwoord:
In het kader van de Wet beëdigde tolken en vertalers is het boekjaar afgesloten met
een positief resultaat van 154.000 Euro. Om binnen het gestelde maximum van 5% egalisatiereserve
van de Wet beëdigde tolken en vertalers te blijven is conform de financieringsafspraken
143.000 Euro als subsidieschuld door de Raad voor Rechtsbijstand aan het Ministerie
van Justitie en Veiligheid verantwoord. Bij subsidievaststelling 2020 is gevraagd
om deze terug te storten naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Projecten
voor de vernieuwing van de websites van Bureau Wbtv waren in 2020 vertraagd, maar
inmiddels zijn deze projecten wel uitgevoerd.
Vraag (90):
Kunt u toelichten in hoeveel zaken mediation heeft plaatsgevonden gezien de gerealiseerde
programma-uitgave van 1.339.000 Euro voor mediation in het strafrecht?
Antwoord:
In 2021 is in 1.346 zaken door rechter of Officier van Justitie verwezen naar mediation
in strafzaken. Daarvan heeft in 749 zaken mediation plaatsgevonden.
Vraag (91):
Kunt u verklaren waarom de gerealiseerde programma-uitgave voor mediation in het strafrecht
278 000 Euro hoger is uitgevallen dan begroot?
Antwoord:
Voor mediation was in 2021 in het totaal € 1.383.000 beschikbaar, € 1.061.000 was
opgenomen in artikel 32 van de ontwerpbegroting, en daarnaast worden er sinds 2018
jaarlijks vanuit artikel 34 structurele beleidsgelden voor jeugdzaken overgemaakt
naar artikel 32. Dit bedrag is vrijwel geheel uitgegeven. Daarmee zijn de uitgaven
in lijn met hetgeen was begroot.
Vraag (92):
Waarom was het in 2021 wel mogelijk dat meer geld werd uitgegeven aan mediation in
strafzaken, terwijl in eerdere jaren de Kamer daarom had verzocht maar dat niet werd
gehonoreerd?
Antwoord:
Voor mediation was in 2021 in het totaal € 1.383.000 beschikbaar. Dit was vrijwel
hetzelfde bedrag als voor het jaar ervoor, vermeerderd met het bedrag van de loon-
en prijsbijstelling. Er was € 1.061.000 opgenomen in artikel 32 van de ontwerpbegroting,
en daarnaast worden er sinds 2018 jaarlijks beleidsgelden voor jeugd beschikbaar gesteld.
Dit bedrag is vrijwel geheel uitgegeven. Daarmee zijn de uitgaven in lijn met hetgeen
was begroot.
Vraag (93):
Kunt u verklaren waarom het totale beroep op de rechtsbijstand 27 miljoen Euro lager
was dan voorzien? Hoe beoordeelt u deze onderbesteding?
Antwoord:
De voornaamste reden van de onderuitputting is dat het aantal afgegeven toevoegingen
lager is gebleken, met name bij civiele zaken. Dit effect is waarschijnlijk voor een
deel te wijten aan de coronacrisis.
De verwachte toename van het aantal piketten vanwege de ZSM-werkwijze is achtergebleven
doordat de implementatie van de intensivering vertraging opliep.
De financiële effecten van de coronacrisis en de mogelijke exogene daling van het
aantal toevoegingen worden blijvend gemonitord door de Raad voor Rechtsbijstand.
Vraag (94):
Wordt de administratieve vergissing die ertoe heeft geleid dat het Juridisch Loket
al in 2021 8 miljoen Euro ontving dat voor het jaar 2022 was bedoeld, nog gevolgen
voor de financiering van het Juridisch Loket voor het jaar 2022?
Antwoord:
In december 2021 is abusievelijk de 1e tranche voor de reguliere subsidie 2022 betaald.
Dit heeft geen gevolgen voor de hoogte van de bijdrage die het Juridisch Loket ten
behoeve van 2022 in zijn totaliteit beschikbaar krijgt.
Vraag (95):
Kunt u verklaren waarom er in 2021 4.848 minder toevoegingen in bestuurszaken waren
dan geraamd?
Antwoord:
Het afgegeven aantal toevoegingen in een jaar wordt beïnvloed door allerlei factoren
zoals demografische en economische factoren, internationale ontwikkelingen, wijzigingen
in wetgeving en wijzigingen van de wet- en regelgeving op het gebied van de gesubsidieerde
rechtsbijstand zelf.
Voor de raming van het aantal toevoegingen per rechtsgebied wordt het Prognosemodel
Justitiële Ketens gebruikt, waarin veel van die factoren zijn meegenomen. De raming
is voor een deel gebaseerd op ontwikkelingen in voorgaande jaren, maar het komt voor
dat in een jaar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, of dat bepaalde factoren een grotere
rol spelen dan voorheen.
De exacte oorzaken achter het verschil tussen de raming van het aantal toevoegingen
en de realisatie kan niet eenduidig worden achterhaald.
Vraag (96):
Kunt u toelichten of u door recente ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de slachtoffers
van de gaswinning in Groningen, de toeslagenaffaire en de verhoogde instroom van asielzoekers,
een toename verwacht in het aantal toevoegingen in bestuurszaken in 2022?
Antwoord:
Op grond van ramingen van het Prognosemodel Justitiële Ketens wordt het aantal te
verwachten toevoegingen jaarlijks begroot en met de daadwerkelijke realisatie wordt
vervolgens achteraf verrekend of bij gefinancierd. Het zal in de rede liggen dat het
aantal toevoegingen bestuursrecht toeneemt in 2022. Hierbij geldt overigens dat de
rechtsbijstand in de kinderopvangtoeslagaffaire en bij Groningen via nacalculatie
gefinancierd worden door de verantwoordelijke departementen en dat in ieder geval
bij de kinderopvangtoeslagaffaire met aparte subsidies wordt gewerkt en niet met toevoegingen.
Deze zullen dus niet tot een toename leiden. Voor de regeling Groningen moet nog onderzocht
worden wat voor de gedupeerde burger en de uitvoering het meest effectief werkt. Nog
niet valt te zeggen dat hierdoor de toevoegingen zullen toenemen.
Vraag (97):
Kunt u verklaren waarom er minder lichte adviestoevoegingen waren dan geraamd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 95.
Vraag (98):
Kunt u toelichten hoe de intensivering van de rechtsbijstand in de ZSM-werkwijze,
die was voorgenomen voor 2021 maar niet is behaald, in 2022 wel zal worden bewerkstelligd?
Antwoord:
De ZSM-rechtsbijstand bij OM-afdoening (afdoeningsbijstand) is inmiddels geïntensiveerd.
De afdoeningsbijstand voor aangehouden verdachten is nu in alle 10 regio’s ingevoerd.
Aangehouden verdachten wier zaak het OM met een strafbeschikking afdoet kunnen daarbij
in aanmerking komen voor kosteloze rechtsbijstand.
Voor verdachten van misdrijven die zich op vrije voeten bevinden geldt dat zij bij
een (voornemen tot) OM-strafbeschikking de mogelijkheid hebben gebruik te maken van
een kosteloos standaard consult met een advocaat.
Momenteel wordt samen met de ketenpartners en de advocatuur gewerkt aan het laatste
onderdeel van het intensiveringsprogramma rechtsbijstand in het ZSM-proces. Dit betreft
de intensivering van consultatiebijstand in de zin dat elke aangehouden verdachte
die het ZSM-proces binnenkomt een gesprek krijgt met een advocaat. Indien de verdachte
afstand wil doen van verhoorbijstand dan zal hij dat ten overstaan van deze advocaat
moeten bevestigen. Zo wordt geborgd dat verdachten die afstand doen van verhoorbijstand
over de gevolgen daarvan door de advocaat worden geïnformeerd. Hiermee is reeds in
de politieregio’s Amsterdam en Zeeland-West-Brabant een start gemaakt. De verwachting
is dat in de loop van dit jaar steeds meer regio’s zullen beginnen met de intensivering
van consultatiebijstand.
Vraag (99):
Hoe wordt de onderuitputting van 30 miljoen Euro op toevoegingen op de gesubsidieerde
rechtsbijstand verklaard?
Antwoord:
Zie vraag 93.
Vraag (100):
Welke verklaring is er voor de lagere instroom van civiele zaken bij de rechtbanken
en de gerechtshoven?
Antwoord:
In zijn algemeenheid lijken de maatregelen om de verspreiding van het coronavirus
in te dammen, ook in 2021 een rol te hebben gespeeld in het lagere aantal nieuw aangebrachte
zaken in vergelijking tot het aantal zaken dat in de jaren voor de coronacrisis werd
aangebracht.19 De daling van de instroom van civiele zaken bij de rechtbanken en de gerechtshoven
is overigens een trend die al geruime tijd gaande is. Het gaat dus niet om een recente,
plotselinge ontwikkeling en hangt vooral samen met de economische ontwikkelingen.20
In opdracht van de Raad voor de rechtspraak is recent onderzoek gedaan naar het gedrag
van bedrijven in zaken met een financieel belang hoger dan € 25.000.21 Een aantal mogelijke oorzaken die in het rapport worden genoemd zijn onder andere
het herstel van de economie na de bankencrisis en daarmee de afname van faillissementen,
de toename van de complexiteit en de kosten van een procedure en het beleid van (grote)
bedrijven om in te zetten op een schikking in plaats van een gerechtelijke procedure.
Als mogelijke oorzaak voor de recente daling van het aantal insolventiezaken worden
de steunmaatregelen vanuit de overheid genoemd i.v.m. de uitbraak van het coronavirus.
Vraag (101):
Is het relatieve aantal toevoegingen in civiele zaken lager dan geschat?
Antwoord:
De prognose van het aantal civiele toevoegingen voor 2021 bedroeg 202.851 toevoegingen,
de realisatie was 163.199. De realisatie was daarmee 39.652 toevoegingen lager dan
de prognose.
Deze cijfers zien op het absolute aantal toevoegingen.
Vraag (102):
Waaruit bestaan de ontvangsten op de post tolken en vertalers van 100.000 Euro?
Antwoord:
Zie vraag 89.
Vraag (103):
In 2019 is het gemengde bekostigingssysteem voor het OM in werking getreden en in
2020 vond nog geen afrekening plaats in verband met corona. Heeft in 2021 deze afrekening
wel plaatsgevonden en zo ja/nee, wat zijn de gevolgen hiervan voor het OM?
Antwoord:
In 2021 heeft geen afrekening plaatsgevonden op de daadwerkelijk gerealiseerde productie.
Dit aspect van de bekostiging is nog niet werking getreden. Ook in 2021 was er immers
sprake van corona en impact daarvan op de instroom en productie. Corona was niet de
enige reden om nog niet af te rekenen op productie: ook de volledigheid en betrouwbaarheid
van de registratie van de productie dient nog te worden vastgesteld en er vindt op
dit moment een herijking van de prijzen en het lumpsum-deel van het systeem plaats.
Het niet-afrekenen heeft geen gevolgen voor het OM.
Vraag (104):
Wat is de reden dat er voor het eerst sinds jaren weer meer door het OM-aangeleverde
verdachten zijn ten aanzien van mensenhandel?
Antwoord:
Voor de stijging van het aantal door het OM aangeleverde verdachten is geen sluitende
verklaring te geven. De afgelopen jaren is er binnen de politie op allerlei manieren
geïnvesteerd in de aanpak van mensenhandel. O.a. door uitbreiding van capaciteit (hoewel
de uitstroom van capaciteit politie breed een aandachtspunt blijft), door een betere
informatiepositie en door te investeren op digitale ontwikkelingen. Dit heeft mogelijk
mede bijgedragen aan het aantal verdachten dat is aangeleverd aan het OM, hoewel de
politie ook deels afhankelijk is van signalen die vanuit derden worden aangeleverd.
Vraag (105):
Kunt u aangeven wanneer het plan van aanpak met concrete voorstellen om de sociale
en juridische positie van sekswerkers te verbeteren gereed is (motie van de leden
Van Nispen en Simons; Kamerstuk 28 638, nr. 194)?
Antwoord:
De Tweede Kamer wordt voor het zomerreces geïnformeerd over het plan van aanpak ter
versterking van de juridische en sociale positie van sekswerkers.
Vraag (106):
Waarom hebben de RIEC’s geen rechtspersoonlijkheid waardoor zij geen rechtstreekse
bijdrage kunnen ontvangen?
Antwoord:
De tien Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) ondersteunen partners bij
de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Met als doel samenwerking te stimuleren
en de overheid en maatschappij weerbaarder te maken om zo ondermijning tegen te gaan.
De partners werken in RIEC-verband samen onder een convenant. Er is niet gekozen voor
een apart rechtspersoon omdat dit zich niet verdraagt met de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid
van de deelnemers.
Vraag (107):
Hoeveel fte politiemensen was er in 2021 nodig voor het stelsel Bewaken en Beveiligen?
Wat is het verschil met 2020?
Antwoord:
De behoefte in fte voor taakuitvoering in het kader van het stelsel is niet exact
te duiden, en daarmee ook niet het verschil met 2020. De vraag naar beveiligingsmaatregelen,
zowel t.a.v. personen als objecten, neemt in het algemeen duidelijk toe (zoals ook
de commissie Bos nadrukkelijk aangeeft) maar welke inzet dat vergt hangt af van de
dreigingsinschatting en de benodigde maatregelen. Daarnaast wordt, afhankelijk van
de vraag naar beveiliging, voor een deel van de inzet voorzien door middel van bijstand
en assistentie, vooral door de Koninklijke Marechaussee. Die overigens zelf ook taken
in het stelsel uitvoert.
Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld heeft de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging
een formatieve sterkte van 394 fte. Daarnaast kent de eenheid Den Haag een Afdeling
Bewaken en Beveiligen die in totaal bestaat uit ca. 350 fte. Deze afdeling verzorgt
onder andere het cameratoezicht. Verder beschikt de politie over de Bewakingseenheid.
Deze bestaat uit 450 medewerkers uit basisteams die als neventaak worden ingezet voor
bewaken en beveiligen. Vanwege de hoge werklast in het stelsel worden vrijwel al deze
medewerkers momenteel ingezet.
Naast deze operationele capaciteit wordt er ook in de Intelligence-organisatie capaciteit
ingezet op B&B, maar deze is sterk afhankelijk van concrete casussen en daarom moeilijk
te kwantificeren.
Na de moord op de advocaat van de kroongetuige in september 2019 nam de druk op het
stelsel bewaken en beveiligen in korte tijd aanzienlijk toe. Een groot aantal personen
moet intensiever en langduriger bewaakt en beveiligd worden.
In het kader van het Breed Offensief tegen Ondermijnende Criminaliteit (BOTOC) is
ruim € 50 mln geïnvesteerd in het stelsel, een aanzienlijk deel van deze middelen
is ook bedoeld voor de uitbreiding in capaciteit (fte). De capaciteit in de 10 regionale
eenheden wordt versterkt met 120 fte in de teams bewaken&beveiligen; daarvan zijn
er inmiddels 4 ingericht (48 fte); 6 teams (72 fte) worden in de loop van dit jaar
gerealiseerd. Verder is de informatieorganisatie van bewaken en beveiligen bij de
politie met circa 30 fte versterkt, zowel regionaal als landelijk.
Ook is er 27 fte toegevoegd aan de capaciteit voor maatregelenadviezen bij de politie.
Daarnaast is geïnvesteerd in de capaciteit (circa 90 fte) bij de politie om 24 uur
per dag cameratoezicht te kunnen uitvoeren. Deze capaciteit is reeds een geruime tijd
volledig operationeel.
In augustus 2021 heeft het kabinet besloten de capaciteit ten behoeve van de uitvoering
van maatregelen in geval van hoge dreiging te versterken. De extra middelen daarvoor
lopen van € 15 mln per jaar in 2022 tot structureel € 30 miljoen per jaar vanaf 2025.
Vraag (108):
Kunt u aangeven hoeveel in 2021 is uitgegeven aan het budget Onrechtmatige Detentie?
Antwoord:
In 2021 is € 7,651 mln. uitgegeven aan onrechtmatige detentie
Vraag (109):
Kunt u verklaren waarom de gerechtskosten voor het OM, waarmee deskundigen en tolken
en vertalers worden bekostigd, lager uitgevallen zijn dan begroot?
Antwoord:
In 2020 is het aantal zittingen drastisch teruggelopen door corona, hierdoor zijn
de kosten ook drastisch teruggelopen voor o.a. deskundigen en tolken en vertalers.
In 2021 is het aantal zittingen slechts deels hersteld waardoor de kosten nog altijd
lager zijn uitgevallen dan begroot.
Vraag (110):
Hoe vaak is in 2021 aangifte gedaan wegens misdrijven met een antisemitisch karakter?
Antwoord:
De politie registreert discriminatie-incidenten in het eigen BVH systeem. De lijst
met discriminatie-incidenten bevat meldingen, aangiften en eigen waarnemingen van
mogelijke discriminatie, evenals meldingen, aangiften en eigen waarnemingen van incidenten
met een mogelijk discriminatie-aspect. Als een melder besluit om aangifte te doen,
komt dit terug in de BHV. Antisemitische incidenten vallen juridisch gezien onder
discriminatie op grond van «ras» (de juridische term voor herkomst) of discriminatie
op grond van godsdienst. Mede omdat dit onderscheid in de praktijk vaak lastig te
maken is, is een aparte registratiecategorie antisemitisme gemaakt. Uit de laatste
rapportage «Discriminatiecijfers in beeld 2021» blijkt dat in dat jaar 627 antisemitisme-incidenten
zijn geregistreerd.
Vraag (111):
Kunt u toelichten of u het wenselijk acht afgepakt crimineel vermogen een maatschappelijke
bestemming te geven in plaats van het bedrag middels een budgetoverheveling uit te
zetten naar organisaties zoals de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD)
en het OM?
Antwoord:
Ja, MJenV acht wenselijk dat afgepakt crimineel vermogen zoveel mogelijk een maatschappelijke
herbestemming krijgt. Op dit moment wordt onderzocht, in lijn met haar Kamerbrief
van 26 april jl. (Kamerstuk 29 911, nr. 348) en indachtig de motie van de leden Pieter Heerma en Hermans, op welke manier afgepakt
vermogen een publieke herbestemming kan krijgen. Hiervoor wordt een pilotproject in
de gemeente Schiedam voorbereid. Het doel van deze pilot is inzichtelijk maken op
welke manier onroerende goederen het beste kunnen worden herbestemd en of daarvoor
aanvullende wetgeving nodig is.
Op dit moment vloeit afgepakt crimineel vermogen terug naar de schatkist. Er is geen
relatie tussen afgepakt crimineel vermogen en de bekostiging van organisaties als
FIOD en OM. Dit om perverse prikkels te voorkomen.
Vraag (112):
Hoeveel beschikbaar gestelde middelen verkregen via afgepakt vermogen is via budgetoverheveling
uitgezet naar organisaties die actief zijn op het terrein van afpakken?
Antwoord:
In 2017 is afgesproken dat de inkomsten van afgepakte middelen en transacties niet
meer op de JenV begroting staan, maar terugvloeien naar de schatkist. Dit om perverse
prikkels te voorkomen. Dat betekent dat er geen directe relatie is tussen verkregen
afgepakt vermogen en uitgaven van organisaties die hier actief in zijn.
Vraag (113):
Hoe is het afgepakte geld verdeeld over de verschillende organisaties die actief zijn
op het terrein van afpakken en om welke organisaties gaat het?
Antwoord:
De afpakketen is, zoals de Algemene Rekenkamer het omschrijft, een complex geheel
van processen en organisaties dat tot doel heeft om financiële opbrengsten en goederen
uit criminele activiteiten strafrechtelijk te ontnemen. In de kern bestaat die afpakketen
uit de politie, de FIOD, het OM, de Rechtspraak en het CJIB.
In 2017 is afgesproken dat de inkomsten van afgepakte middelen en transacties niet
meer op de JenV begroting staan, maar terugvloeien naar de schatkist. Dit om perverse
prikkels te voorkomen. Dat betekent dat er geen directe relatie is tussen verkregen
afgepakt vermogen en uitgaven van organisaties die hier actief in zijn.
Vraag (114):
De aanpak van High Impact Crime (HIC) lijkt in 2021 een incidentele uitgave te zijn
ten opzichte van de jaren daarvoor. Kunt u opheldering geven over het gerealiseerde
bedrag van HIC en waarom er voorgaande jaren geen gelden naartoe zijn gegaan?
Antwoord:
Er is sinds 2014 jaarlijks ongeveer 9 mln. beschikbaar voor de aanpak van High Impact
Crimes, dit werd jaarlijks verantwoord onder «overige bijdrage, subsidies en opdrachten»
van artikel 34.2. Vanwege een aanpassing in de begroting structuur, door het aanmaken
van het kopje «subsidies en opdrachten aanpak high impact crimes», lijkt het alsof
er in voorgaande jaren geen uitgaven zijn gedaan voor dit thema. Dat is niet het geval.
Vraag (115):
Klopt het dat mensen die een prijs winnen in een illegaal kansspel verplicht zijn
kansspelbelasting af te dragen?
Antwoord:
De Nederlandse belastingheffing is neutraal en daarom moet zowel over prijzen van
legale als ook over illegale kansspelaanbieders in beginsel belasting worden betaald.
Op Ik heb een prijs gewonnen – moet ik nu kansspelbelasting betalen? (belastingdienst.nl) staat wanneer een speler die in het buitenland een prijs heeft gewonnen belastingaangifte
moet doen.
Vraag (116):
Hoeveel heeft het Rijk per jaar bijgedragen aan de kosten van verslavingszorg in de
afgelopen drie jaar?
Antwoord:
Op grond van de Zorgverzekeringswet loopt de bekostiging van de verslavingszorg via
de zorgverzekeraar. Het Rijk speelt geen directe rol bij de bekostiging van de verslavingszorg.
Vraag (117):
Welk percentage van de mensen die een beroep doen op de verslavingszorg doet dit vanwege
een gokverslaving?
Antwoord:
Over het aantal mensen dat een beroep doet op verslavingszorg zijn geen recente gegevens
beschikbaar. Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een belangrijke
bron om de aard en omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg in Nederland te monitoren.
LADIS is momenteel niet operationeel, omdat deze niet voldoet aan de vereisten van
de AVG. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft een wetsvoorstel ingediend waarmee
de benodigde wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking wordt gecreëerd. De inwerkingtreding
van de wet zal naar verwachting op 1 juli 2022 plaatsvinden. De gegevensverzameling
kan dan weer van start gaan. In het najaar is weer zicht op de omvang van de hulpvraag
in de verslavingszorg op het gebied van gokken en komen de cijfers met terugwerkende
kracht vanaf 2015 weer beschikbaar.
Vraag (118):
Hoeveel mensen met een gokverslaving waren jonger dan 30 jaar in 2019, 2020 en 2021?
Antwoord:
Over het aantal mensen dat een beroep doet op verslavingszorg zijn geen recente gegevens
beschikbaar. Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een belangrijke
bron om de aard en omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg in Nederland te monitoren.
LADIS is momenteel niet operationeel, omdat deze niet voldoet aan de vereisten van
de AVG. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft een wetsvoorstel ingediend waarmee
de benodigde wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking wordt gecreëerd. De inwerkingtreding
van de wet zal naar verwachting op 1 juli 2022 plaatsvinden. De gegevensverzameling
kan dan weer van start gaan. In het najaar is weer zicht op de omvang van de hulpvraag
in de verslavingszorg op het gebied van gokken en komen de cijfers met terugwerkende
kracht vanaf 2015 weer beschikbaar.
Vraag (119):
Wat zijn de uitgaven aan reclame en advertenties door kansspelorganisaties als de
Toto en Holland Casino waarvan het Rijk de eigenaar is in 2021?
Antwoord:
In de jaarverslagen 2021 van beide organisaties zijn de volgende uitgaven voor marketing
opgenomen: Holland Casino22 23,0 mln. en Nederlandse Loterij Organisatie23 77,9 mln.
De kosten voor marketing zijn breder dan alleen de uitgaven aan reclame en advertenties
en omvatten bijvoorbeeld ook sponsoring. Voor beide bedrijven geldt dat de kosten
alle kansspelen betreffen die zij aanbieden, landgebonden en online.
Vraag (120):
Klopt het dat de oninbare bedragen van de voorschotregeling schadevergoedingsregeling
in 2020 en 2021 veel lager waren dan in de periode 2017–2019? Zo ja, wat is daarvan
de verklaring?
Antwoord:
Dat klopt.
Tot eind 2019 stopte de inning van schadevergoedingsmaatregelen op het moment dat
vervangende hechtenis of gijzeling was ondergaan en werd het resterende bedrag van
de voorschotregeling afgeboekt.
Vanaf 1 januari 2020 is dit gewijzigd, en blijft het CJIB ook na de vervangende hechtenis
of gijzeling van de dader proberen de schadevergoedingsmaatregel te innen, zolang
de tenuitvoerleggingstermijn loopt. Zolang de inning van de schadevergoedingsmaatregel
loopt, blijft ook het (resterende) bedrag van de voorschotregeling open staan.
Pas als de schadevergoedingsmaatregel wordt gesloten doordat de tenuitvoerleggingstermijn
is verlopen of de dader is overleden, wordt het resterende openstaande bedrag van
de voorschotregeling afgeboekt.
Het gaat hier dan ook om een tijdelijke daling in de cijfers die te maken heeft met
het voortzetten van de inning tot aan het einde van de tenuitvoerleggingstermijn.
Vraag (121):
Kunt u aangeven of er in 2021 gedetineerden zijn geweest die na het uitzitten van
hun straf zonder strafrechtelijke titel in detentie bleven wegens gebrek aan plaats
in de geestelijke gezondheidszorg of wegens gebrek aan plaats in een tbs-kliniek?
Zo ja, hoeveel?
Antwoord:
Er verblijven geen gedetineerden in het gevangeniswezen zonder strafrechtelijke titel
als gevolg van plaatsgebrek in een tbs-kliniek. Gedetineerden die een gevangenisstraf
hebben uitgezeten en bij wie de termijn van terbeschikkingstelling aansluitend aanvangt
– alsook personen die enkelvoudig (zonder gevangenisstraf) zijn veroordeeld voor de
maatregel TBS – worden geplaatst in een huis van bewaring in afwachting van selectie
van en plaatsing in een geschikte tbs-instelling. Deze personen worden aangeduid als
tbs-passanten. Tbs-passanten hebben een strafrechtelijke titel, namelijk de tbs-titel.
In 2021 verbleven er gemiddeld 64 passanten in het gevangeniswezen.
Een heel enkele keer wordt voor een gedetineerde die op datum VI naar een GGz-instelling
moet/gaat maar waarvoor nog geen plaats is, via een rechterlijke machtiging (RM) geregeld
dat deze een paar dagen langer in de PI kan verblijven totdat hij in de GGz-instelling
kan worden opgenomen. DJI beschikt niet over cijfers hoe vaak dit het geval is.
Vraag (122):
Kunt u aangeven hoe lang het in 2021 gemiddeld duurde voor uitbehandelde tbs-patiënten
een vaste woonplaats vonden en hoe vaak is het voorgekomen dat uitbehandelde tbs-patiënten
langer in een tbs-kliniek verbleven omdat zij niet welkom waren in een bepaalde gemeente?
Antwoord:
Het signaal dat het voor uitbehandelde tbs-patiënten moeilijk kan zijn om een vaste
woonplaats te vinden is herkenbaar. Om hoeveel plekken dit precies gaat is niet bekend
omdat deze data niet beschikbaar zijn. Het interbestuurlijke programma «Een thuis
voor iedereen», dat wordt gecoördineerd door de Minister voor Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening, zet in op de verbetering van het huisvestingsbeleid van aandachtsgroepen.
Daaronder vallen ook de mensen die uitstromen uit de forensische zorg. Dit programma
maakt onderdeel uit van de Nationale Woon- en Bouwagenda. Het doel is om te komen
tot voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen, evenwichtig verdeeld
over gemeenten, waar nodig met de juiste zorg, opvang, ondersteuning en begeleiding.
Vraag (123):
Welke bijdrage heeft de NCTV geleverd aan het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen,
fusies en overnames?
Antwoord:
De Minister van JenV is, naast de Minister van EZK, medeondertekenaar van het wetsvoorstel
vanwege de verantwoordelijkheid voor nationale veiligheid. Beleidsmatig is dat onderwerp
belegd bij de NCTV. De NCTV is daarom in alle fasen nauw betrokken geweest bij de
totstandkoming van het wetsvoorstel en heeft met name bijgedragen met kennis over
risico’s en dreigingen.
Vraag (124):
Op welke manier is ingezet op bewustwording teneinde nationale veiligheidsrisico's
bij inkoop vanuit de overheid en vitale infrastructuur te signaleren en beheersbaar
te maken?
Antwoord:
Veilige inkoop en aanbesteding heeft de aandacht van het kabinet. Door het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en de NCTV zijn instrumenten ontwikkeld om risico’s voor de
nationale veiligheid bij inkoop te signaleren en mitigeren. Daarnaast wordt doorlopend
ingezet op bewustwording bij inkopers van de rijksoverheid en vitale infrastructuur
en wordt desgevraagd ondersteuning geboden.
Vraag (125):
Hoe heeft de NCTV in interdepartementaal verband meegewerkt aan het uitwerken van
maatregelen op het gebied van bewustwording, veiligheidsbeleid en aan een toetsingskader
voor studenten en onderzoekers?
Antwoord:
De NCTV is als coördinator op nationale veiligheid betrokken geweest bij de uitvoering
van de maatregelen die genoemd staan in de Kamerbrief Kennisveiligheid hoger onderwijs
en wetenschap van november 202024 en de daaropvolgende Kamerbrief Voortgang en vooruitblik aanpak kennisveiligheid
hoger onderwijs en wetenschap25. Zo heeft de NCTV deelgenomen aan een groot deel van de kennisveiligheidsdialogen
met de universiteiten en kennisinstellingen samen met OCW, EZK, AIVD en MIVD in wisselende
samenstelling. Voor de uitwerking van de Nationale Leidraad heeft de NCTV onder meer
informatie aangeleverd ten aanzien van statelijke dreigingen, cyber en inkoop en aanbestedingen.
Voor het toetsingskader geldt dat de NCTV zowel juridisch als beleidsinhoudelijk is
aangehaakt bij de interdepartementale uitwerking van het toetsingskader in wetgeving
en beleid (tot 2021 als trekker van het traject).
Internationaal gezien heeft de NCTV in interdepartementaal verband met diverse internationale
partners aan kennisuitwisseling gedaan. Daarnaast is de NCTV in 2021 betrokken geweest
bij standpuntbepaling van het Nederlandse standpunt omtrent kennisveiligheid dat wordt
uitgedragen richting diverse sporen bij de Europese Unie.
Vraag (126):
Kunt u aan de hand van de meest recente cijfers uiteenzetten hoeveel asielzoekers,
zowel reguliere asielzoekers als Oekraïense ontheemden, per gemeente werden opgevangen?
Antwoord:
Op 27 mei 2022 stonden er 40.800 personen bij het COA in de systemen geregisteerd.
De onderverdeling per gemeente en soort opvang is bijgevoegd in de eerste tabel in
de bijlage. Door alle actuele verplaatsingen naar verschillen locaties kunnen aantallen
afwijken per peilmoment.
Daarnaast werden op 27 mei 2022 40.552 Oekraïense ontheemden opgevangen. Dit betreft
zowel Crisis Noodopvang (CNO) als de «gewone» Noodopvang (NO). De onderverdeling per
veiligheidsregio is bijgevoegd in de 2e tabel in de bijlage.
Vraag (127):
Waarom zijn de bijdragen van de Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT) en Zelfstandige
Bestuursorganen (ZBO) zoveel lager uitgevallen dan begroot? Welke bijdragen zijn lager
uitgevallen?
Antwoord:
Bij de in 2020 vastgestelde begroting voor 2021 werd uitgegaan van een hogere gemiddelde
bezetting bij het COA en een hogere caseload bij Nidos. Doordat ook COVID-19 in 2021
nog effect had op de instroom van asielzoekers, zeker in het eerste half jaar van
2021, is het COA en Nidos geëindigd op een lagere gemiddelde bezetting dan was geprognosticeerd.
Dit zorgt ervoor dat de realisatie bij het COA lager is uitgevallen.
Vraag (128):
Waarom is de bijdrage van de agentschappen zoveel hoger uitgevallen dan begroot?
Antwoord:
De stijging van de bijdrage is ingegeven door de extra middelen die beschikbaar zijn
gesteld voor de bekostiging van de Taskforce, een eenmalige verhoogde vergoeding met
terugwerkende kracht van de activiteiten die door Buitenlandse Zaken worden uitgevoerd
op de afhandeling van MVV aanvragen, de toekenning van de loon- prijsbijstelling en
de toekenning van middelen op basis van de actualisatie van de Meerjaren Productie
Prognose.
Vraag (129):
Aan welke Frontex-operaties heeft Nederland deelgenomen in 2021?
Antwoord:
De voorgenomen bijdrage van Nederland aan Frontex wordt jaarlijks met uw Kamer gedeeld.
(Kamerstuk 32 317, nr. 700). In 2021 heeft de uiteindelijke inzet van Nederland plaatsgevonden in Griekenland,
Italië, Spanje, Albanië, Bulgarije, Oekraïne, Kroatië, Italië, Duitsland, Cyprus,
Roemenië, Tsjechië en Portugal. Tot slot is er een bijdrage geleverd aan de zogeheten
Rapid Border Intervention (RBI) in Litouwen.
De deelname van Nederland aan de verschillende Frontex operaties wordt in de bijlage
schematisch weergegeven.
In totaal bedroeg de inzet in 2021, conform de EGKW-verordening: 13 VTE lange termijn
detacheringen (categorie twee; 1 VTE kan in meerdere inzetten opgedeeld worden), 120
keer korte termijn detacheringen (categorie drie) en was er 50 VTE beschikbaar voor
de Rapid Border Intervention (categorie vier).
Vraag (130):
Hoeveel fte aan Nederlands personeel is werkzaam in elk van deze Frontex-operaties?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord onder vraag 129.
Vraag (131):
Is naar aanleiding van een van deze Frontex-operaties melding gedaan over mogelijke
pushbacks?
Antwoord:
Indien er in een Frontex operatie onregelmatigheden plaatsvinden, kan er een melding
gemaakt worden via het zogeheten Serious Incident Report mechanisme en bestaat de
mogelijkheid voor migranten of hun vertegenwoordigers om een (gezamenlijke) klacht
in te dienen via het Individual Complaint mechanisme. Er zijn in enkele operaties
waar aan Nederland heeft deelgenomen, of momenteel deelneemt, meldingen gemaakt binnen
het Serious Incident Report mechanisme. Indien het een melding is over een vermeende
pushback wordt dit verder opgepakt door de Fundamental Rights Officer (FRO). De samenvatting
en opvolging door de FRO en de betreffende lidstaat worden vervolgens aan de Frontex
Management Board medegedeeld. Zoals eerder aangegeven, is er geen informatie over
Nederlandse betrokkenheid bij vermeende pushbacks.
Vraag (132):
Welke acties zijn door uw ministerie in 2021 genomen tot het voorkomen en onderzoeken
van pushbacks?
Antwoord:
Vanzelfsprekend dient grensbeheer plaats te vinden binnen de daarvoor gestelde Europese
en internationaalrechtelijke kaders. Dat geldt zowel voor nationale operaties van
lidstaten als voor personeel afkomstig van verschillende lidstaten in gezamenlijke
operaties via Frontex. Robuust grensbeheer en waarborging van fundamentele grondrechten
moet hand in hand gebeuren. Dit is tevens de inzet geweest afgelopen jaar bij de herziening
van de Schengengrenscode, het Schengenevaluatie- en monitoringsmechanisme en bij de
opvolging van de rapporten over Frontex. Het kabinet hecht hier sterk aan en blijft
oproepen tot het waarborgen van fundamentele rechten aan de grens en zal dit blijven
herhalen op alle mogelijke gespreksniveaus, in bilaterale contacten en EU-Gremia zoals
de Frontex Management Board.
Vraag (133):
Hoe zagen de intensiveringen van de integrale aanpak van overlastgevende asielzoekers
eruit? Hoeveel heeft dit gekost en wat heeft het opgeleverd?
Antwoord:
De intensivering van de integrale aanpak van overlastgevende asielzoekers zag in 2021
met name op de samenwerking met de verschillende partners, waaronder de Ministeries
van OCW, VWS en IenW, gemeenten en vervoerders. Het is om die reden niet mogelijk
om aan te geven hoeveel dit heeft gekost. Door deze intensievere samenwerkingen is
de aanpak meer integraal, zijn er kortere lijnen en daardoor is er meer grip op de
situatie. Daarnaast zijn bestaande maatregelen tegen overlast voortgezet, zoals de
toolbox waarin een breed palet aan maatregelen is gebundeld, de inzet van de ketenmariniers,
het beschikbaar stellen van de specifieke uitkering (SPUK) voor gemeenten om lokale
maatregelen tegen overlast door asielzoekers buiten de (COA-) opvang te financieren
en de inzet van de pendelbus tussen het station Emmen en het aanmeldcentrum in Ter
Apel. In 2022 bouwen wij voort op de samenwerking en de bestaande maatregelen bij
de aanpak overlast, tevens wordt gewerkt aan een aanvullend plan om verdere maatregelen
te ontwikkelen.
Vraag (134):
Hoeveel vreemdelingen zijn in de Handhaving- en Toezichtlocatie in Hoogeveen geplaatst?
Hoeveel zijn uitgestroomd en waar zijn deze vreemdelingen nu?
Antwoord:
In 2021 zijn ca. 290 personen geplaatst in de HTL. Uit de HTL zijn ca. 290 personen
vertrokken waarvan ca. 50 personen naar een andere COA-locatie en ca. 240 personen
zijn uit de COA opvang vertrokken. De reden van vertrek zijn te zien in Tabel 1 in
de bijlage.
In Q1–2022 zijn ca 90 personen geplaatst in de HTL. Uit de HTL zijn ca. 90 personen
vertrokken waarvan ca. 10 personen naar een andere COA-locatie en ca. 80 personen
zijn uit de COA opvang vertrokken. De reden van vertrek zijn te zien in Tabel 2 in
de bijlage.
De personen die vertrokken zijn in een jaar hoeven niet allemaal dezelfde personen
zijn die geplaatst zijn dat jaar. Zo kunnen er mensen vertrekken die in het voorgaande
jaar geplaatst zijn.
De bezetting op 1-1-2021 was ca. 40 bewoners, op 1-1-2022 ca. 30 bewoners en op 1-4-2022
ca. 30 bewoners.
Vraag (135):
Hoeveel tijd is nodig om de Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV) wel goed te
evalueren?
Antwoord:
In het najaar van 2022 wordt de eindevaluatie verwacht van de vijf LVV-pilots. Het
is de bedoeling dat de inzichten en lessen uit de pilotfase worden benut bij de ontwikkeling
van een landelijk LVV-netwerk waarbij de opvang gericht is op terugkeer, zoals afgesproken
in het coalitieakkoord. Ook bij de ontwikkeling van het landelijk LVV-netwerk zal
er aandacht zijn voor evaluatie en doorontwikkeling.
Vraag (136):
Wat was het resultaat van de maatregelen met betrekking tot artikel 25bis van de EU-visumcode
tegen Gambia? Hoe heeft de Gambiaanse overheid gereageerd op de maatregelen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 76.
Vraag (137):
Waarom is bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in 2021 sprake van onderuitputting,
terwijl tevens een lening door het COA ter waarde van 100 miljoen Euro is aangegaan
en er 44,6 miljoen Euro aan de begrotingsreserve asiel is onttrokken?
Antwoord:
Bij de in 2020 vastgestelde begroting voor 2021 werd uitgegaan van een hogere gemiddelde
bezetting bij het COA. Doordat ook COVID-19 in 2021 nog effect had op de instroom
van asielzoekers, zeker in het eerste half jaar van 2021, is het COA geëindigd op
een lagere gemiddelde bezetting dan was geprognosticeerd. Dit zorgt ervoor dat de
realisatie bij het COA en lager is uitgevallen. De realisatie is echter wel hoger
uitgevallen dan bij 1e suppletoire begroting aangenomen. Daardoor is het Budget bij
2e suppletoire begroting verhoogd. Deze verhoging is bekostigd met de middelen uit
de asielreserve.
Het aangaan van lening door COA, ter waarde van € 100 mln staat los van de bekostiging
van JenV maar was noodzakelijk voor de financiering van de door COA gedane investeringen.
Dit waren investeringen voor de opzet of vernieuwing van locaties in Maastricht, Apeldoorn,
Delfzijl en Burgum.
Vraag (138):
Waarom is de bijdrage aan het COA 30.818.000 Euro lager uitgevallen dan begroot? Waarom
is het ODA-aandeel aan het COA 4.270.000 Euro lager uitgevallen dan begroot?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 127.
Vraag (139):
Waarom is de bijdrage aan de Nidos-opvang 9.486.000 Euro lager uitgevallen dan begroot?
Waarom is het ODA-aandeel aan de Nidos-opvang 2.217.000 Euro lager uitgevallen dan
begroot?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 127.
Vraag (140):
In hoeverre veroorzaakt de P&Q-systematiek op basis waarvan de bekostiging van de
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het COA grotendeels gebaseerd is veel
volatiliteit in de financiering van de IND en het COA? Is deze financieringswijze
een belemmering in de kwaliteit van de werkzaamheden bij schommelende asielaanvragen?
Antwoord:
De financiering van de migratieketen hangt grotendeels samen met de verwachtte werkvoorraad
in de migratieketen. Deze werkvoorraad is samengesteld uit mensen die hier al zijn
en nieuw te verwachten instroom. Deze instroom is volatiel en naarmate de jaren verder
liggen moeilijker te prognosticeren.
De PxQ-bekostiging van beide organisaties, waarbij de IND ook deels lumpsum wordt
gefinancierd, wordt gebaseerd op deze te verwachten werkvoorraad. Door de onzekerheid
over de meerjarige instroomramingen is veelal gekozen om deze niet langjarig te verwerken,
deze werd begrensd op twee tot drie jaar. Door te werken met regelmatige bijstellingen
wordt gezorgd dat de organisaties altijd voldoende middelen tot hun beschikking hebben.
Conform het coalitieakkoord dient de financiering van de partners in de asielketen
(met name IND en COA) stabieler en daarmee toekomstbestendiger te worden. Dit is van
groot belang, zeker in jaren dat de instroom daalt.
Vraag (141):
Hoe kan het dat de begroting en realisatie van instroom Machtiging tot Voorlopig Verblijf
(MVV) nareis zo van elkaar afwijken terwijl te verwachten was dat versoepeling van
reisrestricties wegens corona zou plaatsvinden?
Antwoord:
Bij het opstellen van de begroting voor 2021 was nog veel onduidelijkheid over de
ontwikkeling van Covid-19 en de impact die dit zou hebben op de reisrestricties en
de instroom mvv-nareiszaken. Daarnaast zijn er in 2021 meer asielaanvragen ingewilligd
dan verwacht waardoor ook meer mvv-nareisaanvragen zijn ingediend.
Vraag (142):
Maken de vaste regels die bepalen dat vreemdelingen na een bepaald aantal jaar in
aanmerking komen voor naturalisering het niet gemakkelijk het aantal naturalisatieverzoeken
te voorspellen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het aantal naturalisatieverzoeken is redelijk goed te voorspellen, kijkend naar de
doelgroepen aan wie een vergunning in de voorgaande jaren is verleend. Daarbij moet
de kanttekening geplaatst worden dat een onzekerheidsfactor het gedrag van de vergunninghouder
is: het is onzeker of een vergunninghouder daadwerkelijk een naturalisatieverzoek
indient of ervoor kiest het verblijfsrecht te verlengen. Expertise is in de afgelopen
tijd opgebouwd om de instroom en uitstroom van naturalisatie zo betrouwbaar mogelijk
te voorspellen en vervolgens in de productieplanningen toe te passen. Zo zijn, anticiperend
op de huidige hoge instroom van naturalisatieverzoeken, diverse maatregelen getroffen
om tijdig en zorgvuldig te kunnen blijven beslissen. Dit zorgt ervoor dat de instroom
goed kan worden bijgehouden en heeft ertoe geleid dat de IND-doorlooptijden van naturalisatieverzoeken
structureel gehalveerd zijn ten opzichte van de voorgaande jaren.
Vraag (143):
Kunt u een overzicht geven van de bestemmingen van zelfstandig vertrek en gedwongen
vertrek? In hoeveel gevallen betrof dit een Dublin-overname?
Antwoord:
In de tabel in de bijlage is per bestemmingsland een uitsplitsing gemaakt naar zelfstandig
en gedwongen vertrek in 2021. In totaal zijn hiervan 850 Dublinoverdrachten, waarvan
260 zelfstandig vertrek.
Vraag (144):
Is in alle gevallen van zelfstandig en gedwongen vertrek bekend of vertrek niet heeft
geleid tot vervolging, foltering of andere zaken die volgens het non-refoulement principe
moeten worden voorkomen?
Antwoord:
De beslissing van de IND om iemand geen vergunning te verlenen, wordt zorgvuldig genomen
waarbij alle bekende informatie uit het land van herkomst wordt meegewogen. Daarnaast
wordt de vreemdeling kosteloos bijgestaan door een rechtsbijstandverlener in zowel
de procedure bij de IND als bij de bijna altijd daarop volgende procedure bij de rechtbank
waarin de vreemdeling kan onderbouwen waarom hij of zij meent dat er bij terugkeer
een «real risk» bestaat op een schending van artikel 3 EVRM. Met deze waarborgen mag
dan ook uitgegaan worden van de juistheid van de terugkeerbeslissing. Monitoring van
derdelanders na terugkeer naar het derde land maakt dan ook geen onderdeel uit van
het Nederlandse vreemdelingenbeleid. Dit zou overigens ook niet uitvoerbaar zijn of
passend binnen het normale diplomatieke verkeer. In antwoord op de vraag of van alle
teruggekeerde personen bekend is wat hun situatie is, is het antwoord dan ook ontkennend.
Vraag (145):
Heeft u enig idee hoeveel mensen die zijn vertrokken zonder toezicht ook daadwerkelijk
weg zijn uit Nederland?
Antwoord:
Naar de aard der zaak zijn mensen die buiten het zicht van de overheid zijn vertrokken,
niet in beeld en dus is niet te zeggen hoeveel daarvan daadwerkelijk weg zijn uit
Nederland. In algemeen zin wijs ik wel op de bevindingen van het WODC bij de laatste
illegalenschatting (Kamerstuk 19 637, nr. 2688), waarbij de meest recente schatting van de in Nederland aanwezige niet rechtmatig
verblijvende vreemdelingen, aanzienlijk lager was dan het aantal personen over de
jaren heen dat zonder toezicht uit Nederland is vertrokken.
Vraag (146):
Hoe groot was de achterstand met betrekking tot uitstroom van vergunningshouders naar
huisvesting op 1 januari 2021 en op 31 december 2021?
Antwoord:
Op 1 januari 2021 bedroeg de achterstand 1.640 personen en op 1 januari 2022 3.728
personen.
Bron: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/asielbeleid/documenten/publica…
Vraag (147):
Op welke manier werd uitstroom naar huisvesting belemmerd door covid-19? Zijn deze
belemmeringen nu allemaal weggenomen? Zo nee, welke belemmeringen zijn er nog?
Antwoord:
In uw vraag gaat u ervan uit dat de uitstroom naar huisvesting werd belemmerd door
COVID-19, in 2021 was dit niet het geval. In de tweede helft van 2021 is de taakstelling
volledig gerealiseerd en is een deel van de achterstand van het eerste half jaar ingelopen.
Het jaarverslag geeft aan dat het vertrek van vreemdelingen werd bemoeilijkt door
COVID-19. Daarmee wordt niet het vertrek van vergunninghouders uit COA-opvang naar
huisvesting bedoeld, maar het vertrek van vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten
naar het land van herkomst dan wel een ander land. Wegens inreisvoorwaarden die door
landen zijn gesteld in het kader van COVID-19 (het overleggen van test- dan wel vaccinatiebewijs)
werd deze terugkeer bemoeilijkt, daar waar vreemdelingen weigerden zich te laten testen
dan wel vaccinatiegegevens te delen. Voor veel landen duren deze inreisbeperkingen
ook in 2022 nog voort.
Uw Kamer heeft op 30 november 2021 een motie van het lid Valstar (VVD) aangenomen
(Handelingen II 2021/22, nr. 28, item 21). Daarin wordt de regering verzocht snel te verkennen of, en zo ja, op welke wijze
uitgeprocedeerden die door middel van het weigeren van een PCR-test hun proces frustreren,
alsnog effectief uitgezet kunnen worden en hierbij ook de mogelijkheden voor een wettelijke
grondslag voor een onvrijwillige coronatest te betrekken.26
Vraag (148):
Hoe komt het dat er in 2021 een hoog aantal inwilligen MVV nareis uit oude voorraad
was?
Antwoord:
De hogere aantallen inwilligingen van asielaanvragen in 2021 kwamen onder meer voort
uit het werk van de Taskforce. De Taskforce heeft in 2021 nog veel oude asielaanvragen
(ingediend voor 1 april 2020) afgehandeld. Omdat van deze asielaanvragen ook relatief
veel aanvragen ingewilligd zijn, heeft de afhandeling hiervan ook geleid tot meer
mvv-nareisaanvragen.
Vraag (149):
Waarom is niet gekozen voor een gemiddelde P & Q systematiek van bijvoorbeeld drie
tot vijf jaar waardoor pieken en dalen minder direct doorwerken op de financiering
van de IND en het COA?
Antwoord:
Financieren van IND en COA met een systematiek van een gemiddelde PxQ over een aantal
jaar is bij de migratieketen vanwege de grote schommelingen in instroom en bezetting
niet mogelijk. Dit omdat dat er in jaren met een hogere q niet genoeg capaciteit beschikbaar
is om het werk te doen. Met de Meerjaren Productie Prognose (MPP) wordt geraamd wat
de verwachte aantallen zijn op productie en een gemiddelde bezetting.
Zowel de IND, voor het grootste deel naast een deel lumpsum, als het COA worden daarom,
conform de vigerende bekostigingssystematiek, bekostigd op daadwerkelijke verwachte
aantallen. Voor IND is dit de geleverde productie van zaken (asiel, regulier en naturalisatie),
voor het COA is dit op basis van de gemiddelde bezetting. Hiermee kan ervoor gezorgd
worden dat voor beide organisatie voldoende middelen beschikbaar zijn voor de uit
te voeren taak. Conform het coalitieakkoord dient de financiering van de partners
in de asielketen (met name IND en COA) stabieler en daarmee toekomstbestendiger te
worden. Dit is van groot belang, zeker in jaren dat de instroom daalt.
Vraag (150):
Hoeveel besliscapaciteit van naturalisatieverzoeken is ingezet op andere werksoorten?
Is dit door het jaar heen nog aangepast, toen bleek dat het aantal naturalisatieverzoeken
veel hoger lag dan begroot?
Antwoord:
In 2021 is er geen inzet geweest van Naturalisatie op andere werksoorten. Alle focus
is gericht geweest op de afdoening van de hoge (meerjarige) piekinstroom naturalisatieverzoeken
als gevolg van de hogere instroom bij asiel en regulier in de voorgaande jaren. Anticiperend
op deze hoge instroom naturalisatieverzoeken is in de afgelopen periode veel geïnvesteerd
om tijdig en zorgvuldig te kunnen blijven beslissen. Zo is het aanvraagproces geoptimaliseerd
en gedigitaliseerd en is er veel aandacht geweest voor uitbreiding, begeleiding en
optimalisatie aansturing van het personeel. Ondanks de hogere instroom waarmee de
IND zich in 2021 geconfronteerd zag, is de IND in staat geweest dit bij te houden.
De doorlooptijden van naturalisatieverzoeken zijn gehalveerd ten opzichte van de voorgaande
jaren.
Vraag (151):
Hoe wordt verklaard dat de IND een slechtere doorlooptijd haalde in 2021?
Antwoord:
Bij een groot deel van de zaken is door de IND binnen de wettelijke termijn beslist
en zijn de percentages gestegen in vergelijking met voorgaande jaren. Voor een deel
van de asielaanvragen is dat niet het geval. Dit is voor een belangrijk deel te verklaren
door de Taskforce nog veel oude asielaanvragen met lange doorlooptijden zijn afgedaan
in 2021.
De wettelijke termijn van de reguliere producten is in 91% van de dossiers gerealiseerd.
Dit lagere percentage dan begroot wordt vooral veroorzaakt door het oplopen van de
werkvoorraad MVV nareis door een hoge instroom, zowel in eerste aanvragen als bezwaar.
Vraag (152):
Wat wordt bedoeld met het grillige instroompatroon?
Antwoord:
De asielinstroom hangt onder andere af van allerlei ontwikkelingen in de wereld. In
2021 zag de migratieketen zich geconfronteerd met de samenkomst van verschillende
ontwikkelingen. Zo kwamen er verlate migratiestromen op gang na het opheffen van de
coronamaatregelen- en reisbeperkingen, de instroom asielzoekers uit Syrië bleef hoog,
het openzetten van de grenzen door Wit-Rusland en in de zomer van 2021 kwam daar de
evacuatie van meer dan 2000 personen uit Afghanistan bij. De instroom van vluchtelingen
uit de Oekraïne begin dit jaar en de vluchtelingenstroom in 2015 als gevolg van de
oorlog in Syrië zijn andere voorbeelden van geopolitieke ontwikkelingen die maken
dat de asielinstroom zich moeilijk laten voorspellen. Daarbij komt dat een grote,
plotselinge stijging in asielinstroom ook een verhoogde instroom nareis tot gevolg
heeft.
Vraag (153):
Waaruit bestaat de toegenomen complexiteit van aanvragen bij de IND?
Antwoord:
De IND hecht er aan om alle asielaanvragen te behandelen met de zorgvuldigheid die
daarbij hoort. Door verschillende uitspraken van rechtbanken, de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State en het Europees Hof is de wens ontstaan om aanvragen waarbij
een meer subjectieve beoordeling speelt (zoals bij bekering, afvalligheid en geaardheid)
te voorzien van een uitgebreide motivatie voortkomend uit een grondig onderzoek. Het
aantal aanvragen met een dergelijke subjectieve beoordeling is in de afgelopen jaren
toegenomen.
Vraag (154):
Hoe lang verbleven alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) gemiddeld in de
opvang voordat zij werden geplaatst in een kleinschalige opvang of een pleeggezin?
Antwoord:
AMV worden door het COA of Nidos opgevangen volgens het AMV opvangmodel. Gemiddeld
verbleven alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) in 2021 gemiddeld 254 dagen
in de opvang voordat zij werden geplaatst in een kleinschalige opvang of een pleeggezin
en in Q1–2022 246 dagen. De doorlooptijd is gemeten vanaf de ingangsdatum van de opvangovereenkomst
met het COA tot aan de datum van plaatsing in een regionale opvang (RGO) of pleeggezin.
Bron: COA
Vraag (155):
Hoeveel amv’s verbleven langer dan drie maanden in Ter Apel?
Antwoord:
Er wordt hard gewerkt om de groep amv die in Ter Apel zijn zo snel mogelijk door te
laten stromen naar een andere locatie. In 2021 hebben minder dan 5 amv langer dan
drie maanden in Ter Apel verbleven. In Q1–2022 waren er geen AMV’s langer dan drie
maanden in Ter Apel.
Vraag (156):
Wat voor soort opdrachten zijn gefinancierd met als doel verbeteringen in de vreemdelingenketen
te bewerkstelligen? Ging dit om projecten binnen uw ministerie of ook om projecten
uitgevoerd door maatschappelijke organisaties?
Antwoord:
De post Versterking vreemdelingenketen heeft als doel kleine projecten te financieren
om verbeteringen in de migratieketen te bewerkstelligen. Dit ging om projecten binnen
de migratieketen en niet om projecten uitgevoerd door maatschappelijke organisaties.
Voor het programma Grenzen & Veiligheid en de Corona kosten zijn middelen beschikbaar
gesteld die bestemd zijn voor meerdere organisaties. Deze middelen zijn ook verdeeld
vanaf de post Versterking Vreemdelingenketen.
In 2021 zijn – geclusterd – de volgende onderwerpen gefinancierd uit deze post:
• Bestrijding overlast door asielzoekers
• Financiering van 2 KMAR Liaisons op de NL ambassade in Peru en Kenia.
• Inburgering en naturalisatie: Onderdeel taaltoets van de naturalisatietoets
• Bijdrage uitvoeringskosten EU Fondsen
• Organisatie Ketenconferentie
• Financiering NL voorzitterschap Intergovernmental Consultation on Migration, Asylum
and Refugees (IGC) 2021–2022
• Bijdrage voor de opvang van slachtoffers van mensenhandel en -smokkel die geen verblijfstitel
hebben. Indien deze slachtoffers het land verlaten, is zowel opsporing als vervolg
van de mensenhandelaar niet meer mogelijk. Derhalve krijgen de slachtoffers maximaal
drie maanden opvang en bedenktijd of ze aangifte willen doen.
• Diverse onderzoeken op het gebied van migratievraagstukken.
Vraag (157):
Welke successen hebben de projecten rondom zelfstandig vertrek gehad?
Antwoord:
Feitelijk vertrek vormt het meest duidelijke resultaat van terugkeerprojecten gefinancierd
via de Subsidieregeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek (OZV). In 2021 zijn 130
vreemdelingen vertrokken via dergelijke projecten. Inreisvoorwaarden die verband hielden
met COVID-19 hebben, vooral in de eerste helft van 2021, een remmend effect gehad
op de mogelijkheden zelfstandig vertrek te faciliteren. Op 20 november 2020 is uw
Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de onafhankelijke evaluatie naar de Subsidieregeling
OZV27. Daarin wordt breder stilgestaan bij de werking van terugkeerprojecten.
Vraag (158):
Hoeveel vreemdelingen zijn succesvol teruggekeerd met hulp van de Internationale Organisatie
voor Migratie (IOM) of de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)? Op welke manier zijn
zij geholpen? Is ook bekend hoe het deze mensen na terugkeer is vergaan en worden
daar lessen uit getrokken?
Antwoord:
In 2021 zijn er in totaal 1.700 migranten zelfstandig naar hun land van herkomst vertrokken
met ondersteuning van de IOM dan wel de DT&V. Inreisvoorwaarden die verband hielden
met COVID-19 hebben, vooral in de eerste helft van 2021, een remmend effect gehad
op de mogelijkheden zelfstandig vertrek te faciliteren. Migranten kunnen onder voorwaarden
in aanmerking komen voor basisvertrekondersteuning en herintegratieondersteuning.
Basisvertrekondersteuning bestaat onder andere uit informatie, hulp bij het verkrijgen
van reisdocumenten, een vliegticket, assistentie op het vliegveld bij vertrek en een
kleine financiële bijdrage voor de eerste kosten tijdens de reis en na aankomst. Herintegratieondersteuning
heeft als doel het mogelijk te maken een nieuw bestaan op te bouwen in het land van
herkomst. De herintegratieondersteuning bedraagt maximaal € 1.800 per volwassene en
€ 2.800 per minderjarige. Hiervan mag maximaal € 300 bestaan uit een financiële bijdrage.
Het overige bedrag mag alleen in natura (goederen en diensten) worden verstrekt. De
ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit hulp bij het starten van een bedrijf of
het vinden van huisvesting, scholing of werk.
Conform een eerdere toezegging aan uw Kamer is samen met het Ministerie van Buitenlandse
Zaken bekeken of het mogelijk is om onderzoek te laten doen naar de effectiviteit
van de herintegratieondersteuning bij terugkeer in het land van herkomst28. Opbrengst van deze verkenning is dat het in de praktijk complex blijkt om voldoende
kwalitatieve en kwantitatieve data te verzamelen over hoe het personen vergaat na
terugkeer. In veel gevallen is er na terugkeer geen of nauwelijks contact meer met
de personen in kwestie. Daarnaast is het «succes» van de migrant bij terugkeer afhankelijk
van een groot aantal factoren, zoals de algehele economische situatie in een land,
die niet door de Nederlandse overheid kunnen worden bepaald. De herintegratieondersteuning
is bedoeld als een steuntje in de rug. Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is dat
een persoon die geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, Nederland verlaat.
Vraag (159):
Hoe vaak is na hulp van de IOM of de DT&V terugkeer alsnog niet gelukt? Wat is de
voornaamste reden voor het mislukken van terugkeer?
Antwoord:
Hierop kan vanuit de informatiesystemen van de IOM en de DT&V niet worden gerapporteerd.
Uitgangspunt is dat wanneer een vreemdeling wil terugkeren en de daarvoor benodigde
stappen neemt, terugkeer in de regel ook lukt. Tegelijkertijd hebben diverse belemmeringen
die verband houden met COVID-19, waaronder gesloten grenzen en inreisvereisten, een
remmende werking gehad op de mogelijkheid zelfstandig vertrek te faciliteren.
Vraag (160):
Op welke manier draagt terugkeer bij aan de veiligheid van Nederland? Heeft u hier
concrete voorbeelden van of data die deze constatering ondersteunt?
Antwoord:
Terugkeerbeleid heeft niet als primaire doel het bevorderen van de veiligheid van
Nederland. Uit de wet – en ook uit Europese Terugkeerrichtlijn, volgt dat Nederland
dient te werken aan het beëindigen van de onrechtmatige situatie waarin personen zonder
rechtmatig verblijf in Nederland zijn. Het bepalen van wie er wel en wie er niet op
het grondgebied van een staat mogen zijn, is onderdeel van de soevereiniteit van die
staat, en het werken aan terugkeer in die gevallen waarin de staat heeft geoordeeld
dat een persoon niet mag blijven, is dus een onderdeel van het handhaven van die soevereiniteit.
Daarbij speelt natuurlijk dat personen die in de illegaliteit verblijven, vatbaarder
zijn voor uitbuiting. Ook om deze reden is het zaak op te treden tegen illegaliteit.
Het is ook zo dat personen in de illegaliteit soms, mede door het ontbreken van middelen
bestaan, terugvallen op criminaliteit. Duurzame terugkeer voorkomt dit.
Uiteraard is er ook een kleine minderheid van personen van wie een gevaar uitgaat
voor de Nederlandse samenleving, door eerder crimineel of zelfs terroristisch gerelateerde
gedragingen. In die gevallen draagt verwijdering uit Nederland ook bij aan de veiligheid
in Nederland. Het uitgangspunt is dat criminele onrechtmatig verblijvende vreemdelingen
na het uitzitten van hun straf Nederland aantoonbaar verlaten, bij voorkeur vanuit
de strafrechtelijke detentie. De samenwerking tussen de strafrecht- en de migratieketen
bij de zogeheten VRIS-ers is vastgelegd in de ketenprocesbeschrijving VRIS.
Vraag (161):
Wat wordt bedoeld met het feit dat onrechtmatig tolk- en vertaaldiensten zijn gecontracteerd
bij het OM en de IND en hoe wordt dit verklaard?
Antwoord:
Tot op heden is de tolkdienstverlening van het OM en de IND nog niet aanbesteed, maar
worden de zelfstandig werkende tolken opgeroepen, al dan niet door hun eigen tolkenbureaus.
De totale omvang van deze opdrachten overstijgt de drempelwaarde van de Aanbestedingswet
en de huidige wijze van inkoop en is dan ook als onrechtmatig beoordeeld door de Auditdienst
Rijk en de Algemene Rekenkamer. De aanbesteding van de IND is, o.a. vertraagd door
een kort geding, en is onlangs opnieuw gepubliceerd. De overige tolkaanbestedingen
zijn vertraagd door nieuwe discussies over de tariefsystematiek. De verwachting is
dat de tolkaanbesteding van het OM later dit jaar gepubliceerd gaat worden. De vertaalaanbesteding
van het OM is in 2021 gegund, de vertaalaanbesteding van de IND moet nog ingepland
worden.
Vraag (162):
Kunnen duidelijkere prestatieafspraken met het OM worden gemaakt teneinde meer crimineel
geld af te pakken?
Antwoord:
MJenV is doorlopend met het OM in gesprek over de aanpak en doelstellingen het betrekking
tot het afpakken van crimineel geld. Deze overleggen zijn gericht op de vraag of het
OM over de juiste mensen en middelen beschikt om haar taken goed uit te voeren in
het kader van de breder aanpak van criminele geldstromen. Dit past bij de verantwoordelijkheid
van MJenV om op het beheer van de afpakketen te sturen, van inhoudelijke sturing is
geen sprake. De ketenorganisaties, in dit geval met name het OM, zijn eigenstandig
verantwoordelijk voor het stellen van organisatiedoelen en de uitvoering daarvan.
In de bijlage bij de brief van MJenV aan uw Kamer van 26 april jl. over de hoofdlijnen
van de aanpak van georganiseerde criminaliteit is het plan van aanpak criminele geldstromen
met bijbehorende drie actielijnen en concrete maatregelen uiteengezet. Dit plan is
in samenspraak met onder meer het OM tot stand gekomen.
Ook is van belang om op te merken dat het OM sinds 2021 minder stuurt op incassocijfers
en meer op beslag. Beslagcijfers zijn een directer sturingsmiddel voor de opsporings-
en vervolgingspraktijk. Met beslag zitten het OM en ook de opsporingsdiensten dichter
op de resultaten van de aanpak en kan beleid waar nodig sneller worden bijgesteld.
Het beslagcijfer voor 2021 was 368 mln. euro en is daarmee gestegen. Ter vergelijking:
in 2019 betrof het beslagcijfer 258 mln. euro en in 2020 303 mln. euro. Het beslag
is hoger dan de beslagdoelstelling van 271,6 mln. euro die voor de politie en bijzondere
opsporingsdiensten is vastgesteld. De beslagdoelstelling is sinds 2021 voor de politie
gebaseerd op de Veiligheidsagenda 2019–2022 en dan met name op de aantallen criminele
samenwerkingsverbanden in een specifieke regio in Nederland.
Vraag (163):
Kunt u toelichten waarom het afpakken van crimineel vermogen 83,8 miljoen Euro lager
is uitgevallen dan begroot? Wat is hiervan de oorzaak? Hoe verhoudt dit zich tot de
gestelde ambities in 2021? Is in 2021 een nieuw registratiesysteem gebruikt?
Antwoord:
De meerjarige ramingen in de begroting weerspiegelen de door de Ministeries van JenV
en van Financiën overeengekomen verwachte opbrengsten, wetende dat deze per jaar sterk
kunnen verschillen. Dit blijkt ook uit het meerjarig overzicht over de jaren 2008–2021,
dat in het antwoord op vraag 164 is weergegeven. De begroting is geen doelstelling
voor het OM in de zin van prestatieafspraken en kan dat ook niet zijn.
Het incassoresultaat in 2021 bedroeg iets meer dan 300 mln. euro. Daarbij is geen
nieuw registratiesysteem gebruikt. Afpakken van crimineel vermogen wordt als onderdeel
van de aanpak van criminele geldstromen beschouwd. De ambities op de aanpak van criminele
geldstromen zijn uiteengezet in de bijlage van de brief van MJenV van 26 april 2022.
Vraag (164):
Kunt u een meerjarig overzicht geven van het totaal afgepakte crimineel vermogen per
jaar? Kunt u daarbij uitsplitsen hoeveel vermogen daarvan uit schikkingen kwam?
Antwoord:
In de tabel in de bijlage treft uw Kamer het meerjarig overzicht van het totaal op
strafrechtelijke wijze afgepakte crimineel vermogen over de jaren 2008–2021 aan, zoals
ook opgenomen in de openbare jaarverslagen van het Ministerie van JenV. Daarbij wordt
geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende strafrechtelijke mogelijkheden, op
grond waarvan crimineel vermogen kan worden afgepakt.
Vraag (165):
Waarom is ondanks de regierol van het Directoraat-Generaal Ondermijning op de afpakketen
de onvolkomenheid die de Algemene Rekenkamer (AR) constateert niet opgelost?
Antwoord:
De Algemene Rekenkamer constateert dat sinds 2018 sprake is van een onvolkomenheid
in de afpakketen van crimineel verworven vermogen. Het gaat daarbij om het beheer,
dat wil zeggen de wijze van bewaren en administreren van afgepakt geld en in beslag
genomen goederen. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat het afgelopen jaar ontwikkeling
is aangetoond in het oplossen van deze onvolkomenheid. Zo is de planning- en controlcyclus
anders ingericht om beter inzicht te krijgen in de verantwoordingsinformatie, is een
analyse uitgevoerd op basis waarvan gerichte maatregelen kunnen worden getroffen om
tijdige overdracht aan het CJIB te bevorderen en is verdergegaan met het doorvoeren
van de maatregelen uit het Verbeterplan openstaand recht. Het gaat thans om het meer
structureel op orde krijgen van enkele vervolgacties, waaronder het zorgdragen voor
een landelijk geharmoniseerd werkproces en het verkrijgen van nader inzicht in risico’s
binnen dat proces. Een belangrijke maatregel om dit weg te nemen is de implementatie
van het nieuwe Beslag Informatiesysteem (BIS). Daarmee wordt het beslagproces in de
gehele keten structureel en functioneel ondersteund. Dit draagt bij aan het verbeteren
van het beheer en het vervolg in de afpakketen en levert een kwaliteits- en efficiencyimpuls
op in het beslagproces. Ook de ontwikkeling van een vermogensdossier en een continue
vermogensmonitor dragen bij aan betere vastlegging en een meer geharmoniseerd en actueler
zicht met betrekking tot vermogen in de afpakketen, van een verdachte tot respectievelijk
een veroordeelde. Daar wordt de komende jaren gezamenlijk door alle betrokken partijen
met vereende kracht op ingezet. Deze maatregelen zijn ook opgenomen in het plan van
aanpak van criminele geldstromen dat als bijlage is verstuurd bij de brief van MJenV
van 26 april jl. over de hoofdlijnen van de aanpak van georganiseerde criminaliteit.
Vraag (166):
Klopt het dat het conceptwetsvoorstel Non Conviction Based Confiscation (NCBC) een
bijdrage kan leveren aan het oplossen van de onvolkomenheid?
Antwoord:
Nee, de geconstateerde onvolkomenheid van de Algemene Rekenkamer ziet op van bewaren
en administreren van afgepakt geld en in beslag genomen goederen. Dat kan niet worden
opgelost met de procedure Non Conviction Based Confiscation (NCBC). In het eerder
aangehaalde plan van aanpak criminele geldstromen wordt de NCBC-procedure nadrukkelijk
benoemd als een belangrijke maatregel voor de algehele bestrijding van georganiseerde,
ondermijnende criminaliteit. NCBC is erop gericht waardevolle goederen met een criminele
herkomst uit de maatschappij te halen zodat deze niet kunnen worden ingezet voor het
plegen van nieuwe strafbare feiten en misdaad, ook als er geen verdachte voor een
specifiek strafbaar feit wordt veroordeeld.
Vraag (167):
Kunt u de oorzaken aangeven waarom het bij DJI niet lukte de vereiste prestatieverklaringen
af te geven en aangeven hoe dit volgend jaar wordt tegengegaan?
Antwoord:
Belangrijkste oorzaak van het ontbreken van sommige prestatieverklaringen is dat de
oorspronkelijke documenten niet altijd meer benaderbaar waren, bijvoorbeeld door een
gesloten mailbox of omdat de oorspronkelijke documenten met akkoord niet zijn bewaard.
Er is een verbetertraject gestart waarin wordt gestuurd op een ordelijke en controleerbare
vastlegging, waarbij ook rekening wordt gehouden met een risico gerichte benadering.
Er zal een roadshow langs de diverse organisatieonderdelen van DJI plaatsvinden om
het belang van het bewaren van stukken te benadrukken. Daarnaast heeft DJI zijn interne
kaders aangepast waardoor wordt geregeld dat documenten waaruit blijkt dat de prestaties
zijn geleverd in het financiële systeem worden vastgelegd bij betalingen boven de
2.000 euro. Er is een aparte projectmanager aangesteld om het proces goed te begeleiden
Vraag (168):
In hoeveel procent van de tolk- en vertaaldiensten waarin afname door een C1-tolk
of -vertaler verplicht is, is daadwerkelijk een C1-tolk of -vertaler ingezet? Kan
dit worden uitgesplitst naar taal?
Antwoord:
Hoewel de gegevens rondom de levernauwkeurigheid dagelijks aan verandering onderhevig
zijn en binnen ieder contract kunnen verschillen, wordt op dit moment in 88% van de
dienstverlening een tolk ingezet van het gevraagde niveau. Dit is wel een percentage
van zowel afnameplichtige als niet afnameplichtige organisaties waardoor dit niet
alleen C1-tolken betreft. Binnen de reeds gegunde contracten van afnameplichtige organisaties
wordt op dit moment in 82% van de gevallen een C1-registertolk ingezet. Het is niet
mogelijk om dit uit te splitsen per taal, omdat er tolken in 288 verschillende talen
worden ingezet. In de beantwoording van het schriftelijk verslag van het schriftelijk
overleg d.d. 16 mei 2022 zal hier nader op ingegaan worden.
Vraag (169):
Wanneer wordt de monitoring van de tolk- en vertaaldiensten ingevoerd?
Antwoord:
De reeds gegunde contracten, die volgend de vernieuwde systematiek zijn ingevoerd,
worden al gemonitord. De monitoring is een continu proces, wat steeds verder aangevuld
wordt met maandelijkse data uit de verschillende contracten. Hoe meer informatie er
beschikbaar is hoe beter de resultaten van de stelselherziening inzichtelijk worden.
Doordat nog niet alle dienstverlening is aanbesteed wordt nog niet van alle tolk-
en vertaaldienstverlening informatie verzameld. Door de implementatie van de contracten
die volgen uit de aanbestedingen wordt dit steeds verder aangevuld.
Vraag (170):
Wordt bij de monitoring van de tolk- en vertaaldiensten ook gekeken naar de kwaliteit
van de tolken en vertalers zelf of wordt alleen gekeken naar de dienstverlening van
de intermediairs?
Antwoord:
Binnen de nieuwe contracten is de verplichting opgenomen dat intermediairs de klachten
over tolken en vertalers maandelijks aan de rijksoverheid doorgeven. Ook wordt van
de intermediairs verwacht dat zij in gesprek treden met tolken en vertalers wanneer
er klachten zijn over de dienstverlening. Desondanks is het belangrijk dat de klachten
over tolken en vertalers niet alleen bij de betreffende intermediair bekend zijn.
Dit omdat een klacht over een tolk of vertaler ook van belang kan zijn voor een andere
(overheids)opdrachtgever. Daarom is er een onafhankelijke Klachtencommissie Wbtv die
op grond van haar bevindingen aan het Bureau Wbtv adviseert en behoeve van de algehele
kwaliteitsverbetering – op zowel het gebied van de professionaliteit als de integriteit
– van de bij het Bureau Wbtv (in het Rbtv of op de Uitwijklijst) ingeschreven tolken
en vertalers. De klachtencommissie kan bij het advies tot het gegrond verklaren van
een klacht de aanbeveling aan de Minister doen dat een beëdigde tolk of vertaler gezien
zijn gedraging in aanmerking komt voor een tijdelijke doorhaling dan wel doorhaling
in het register (artikel 24 lid 2 Wbtv). Een klacht over de kwaliteit of integriteit
van een tolk/vertaler kunnen door zowel de intermediair als door een opdrachtgever
worden ingediend bij de klachtencommissie.
Vraag (171):
Hoe monitort u dat de intermediairs die tolk- en vertaaldiensten aanbieden zich voldoende
inspannen na te gaan, of voor een tolk- of vertaaldienst er een C1-tolk of -vertaler
beschikbaar is teneinde zo misbruik te voorkomen?
Antwoord:
De monitoring is een instrument op geaggregeerd niveau. De intermediairs worden, bij
afnameplichtige organisaties, op geaggregeerd niveau beoordeeld op de inzet van C1-tolken.
Ook wordt gekeken naar de afwijkingen die in de levering zijn gedaan op het gevraagde
taalniveau. Wanneer een intermediair zich niet aan de leveringsprestaties van het
contract houdt volgen hier contractuele gevolgen uit.
Vraag (172):
Als een intermediair voor een tolk- of vertaaldienst slechts één C1-tolk of -vertaler
beschikbaar heeft, is het dan correct dat de betreffende tolk of vertaler in de onderhandelingen
met de intermediair iedere prijs kan vragen omdat de intermediair verplicht is om
C1-diensten te leveren?
Antwoord:
Het is aan de intermediair om in specifieke gevallen te beoordelen of een dergelijk
hoog tarief betaald moet gaan worden. Vooropgesteld wil ik aangeven dat het onwenselijk
is wanneer er maar 1 tolk beschikbaar is vanuit het register, omdat het de overheid
kwetsbaar maakt. Daarom is Bureau Wbtv verzocht om interventies te verrichten op talen
waar weinig tolken in geregistreerd zijn en/of talen waarbij de vraag hoger is dan
het aanbod. Doordat er steeds meer gegevens uit de monitoring worden ontvangen kan
deze informatie ook gedeeld gaan worden met Bureau Wbtv en kunnen er interventies
op verricht gaan worden.
Vraag (173):
Welk bedrag aan fiscale eindheffing in het kader van de Regeling voor Vervroegde Uitkeringen
(RVU) is via ABP/Loyalis door uw ministerie betaald aan het Ministerie van Financiën?
Antwoord:
Er is nog geen RVU- regeling afgesproken in de CAO- rijk. We hebben daarom geen RVU-
afspraken gemaakt met medewerkers binnen JenV. Zoals de IPRA29 ook heeft geadviseerd. Thans is de inzet voor een nieuwe CAO-rijk, gesprekken tussen
de gezamenlijke partijen lopen momenteel, om een RVU- regeling wel overeen te komen
(waarvoor de basis is gelegd in het eerdere pensioenakkoord).
Vraag (174):
Kunt u verklaren waarom de Dienst Justis in 2021, net als in voorgaande jaren, kampte
met een hoog ziekteverzuim en aangeven hoe dit wordt tegengegaan in de toekomst?
Antwoord:
Het ziekteverzuim bij Justis is al jaren hoog. Na een kleine verbetering in 2019 is
het in 2020 gestegen en in 2021 weer gedaald. Er zijn hiervoor meerdere oorzaken te
benoemen; het lang ziekteverzuim (meer dan 42 dagen) is hoog, een deel daarvan is
medisch verzuim, een deel is werk en privé gerelateerd en door Corona was er een piek
in het ziekteverzuim, met name bij medewerkers die het thuiswerken als belastend ervoeren
en het moeilijk vonden om te begrenzen.
Justis onderneemt verschillende acties om het ziekteverzuim naar beneden te brengen,
waaronder meer aandacht voor preventie en vitaliteit voor managers en medewerkers
alsmede het eigen regiemodel, Arbo beleidsplan en verzuimprotocol; het organiseren
van workshops verzuim voor medewerkers en trainingen voor managers; extra aandacht
voor de afdelingen waar het ziekteverzuim hoog is door middel van het richten op preventief
verzuim; deelnemen aan J&V brede initiatieven om het ziekteverzuim naar beneden te
brengen, waaronder een werkbelevingsonderzoek; informatie over dit onderwerp centreren
op intranet en ziekteverzuim bespreekbaar maken in reguliere overleggen. Met behulp
van deze acties en een afnemende Corona pandemie, probeert Justis haar hoge ziekteverzuim
te keren.
Vraag (175):
Kunt u aangeven waarom de Dienst Justis de eigen doorlooptijden niet haalde in 2021
en uiteenzetten hoe het nieuwe managementinformatiesysteem van Justis deze doorlooptijden
versnelt?
Antwoord:
In de meeste gevallen levert Justis volgens de afgesproken doorlooptijden, zoals bijvoorbeeld
bij de VOG, waar ruim 99% binnen de doorlooptijd wordt afgehandeld. In een aantal
gevallen haalt Justis de doorlooptijden niet, veelal door een combinatie van groei
van de productie en andere factoren.
Bij Justis zien we elk jaar een toename in het aantal aanvragen van verschillende
screeningsproducten. Deze toename in combinatie met langdurig openstaande vacatures,
het inwerken van nieuwe medewerkers, een hoog ziekteverzuim en een digitaliseringsslag
heeft erin geresulteerd dat Justis haar doorlooptijden niet altijd heeft gehaald.
Daarnaast is eind 2021 sprake geweest van meerdere storingen in systemen, wat helaas
ook voor extra vertragingen heeft gezorgd.
Het nieuwe managementinformatiesysteem (MIS) – waar tot het einde van het jaar 2021
nog de nodige kinderziektes speelden – is inmiddels operationeel. Het MIS geeft Justis
meer inzicht in de doorlooptijden en in wanneer en waarom de termijnen niet worden
gehaald, waardoor Justis beter hierop kan sturen en haar capaciteit efficiënter kan
inzetten. De verwachting is dan ook dat het MIS zal bijdragen aan een tijdige afhandeling
van aanvragen van de screeningsproducten van Justis.
Vraag (176):
Kunt u aangeven hoe de voorgenomen eigen, alternatieve financiering van Bibob eruit
komt te zien?
Antwoord:
Nee. Zodra hierover meer duidelijkheid is, wordt u daarover geïnformeerd.
Vraag (177):
Wat is de totale, huidige capaciteit van de zedenpolitie? Is deze in capaciteit in
2021 uitgebreid en zo ja, met hoeveel?
Antwoord:
De formatie van de zedenrecherche was op 1 mei 2022 is 676,2 fte. De politie werkt
constant aan een volledig bezette formatie. De bezetting op 30 april 2022 was 655,9
fte. De ontwikkeling van de formatie en de bezetting in 2021 is in navolgende tabel
weergegeven:
Datum
Formatie
Bezetting
31-12-2020
630,3
638,8
31-12-2021
653,6
656,2
Vraag (178):
Wat is de gemiddelde doorlooptijd na de aangifte van een zedenmisdrijf in 2021?
Antwoord:
Het Bestuurlijk Ketenberaad heeft, onder meer voor zedenzaken, zogeheten «professionele
ketennormen» vastgesteld, die zien op de tijd waarbinnen verschillende fasen in een
zedenzaak moeten zijn afgerond. Zedenzaken zijn naar hun aard complex, waardoor het
in individuele gevallen, juist om recht te doen, nodig kan zijn om meer tijd voor
een zaak te nemen.
Ten aanzien van de politie geldt dat de norm luidt dat 80 procent van de zedenzaken
binnen 180 dagen na aangifte naar het OM moet zijn gestuurd. Gemiddeld duurde dat
in 2021 271 dagen. Omdat gemiddelden sterk kunnen worden beïnvloed door uitschieters,
is het ook nuttig het mediaangetal in ogenschouw te nemen. Dat lag in deze zaken op
202 dagen.
Bij het openbaar ministerie luidt de norm dat 80 procent van de zaken binnen 180 dagen
na ontvangst door de politie op zitting moet zijn geweest. De gemiddelde doorlooptijd
in 2021 was 317 dagen, de mediaan 258 dagen.
Voor de Rechtspraak luidt de norm dat 80 procent van de zedenzaken binnen 90 dagen
na zitting in eerste aanleg een eindvonnis krijgt. Het gemiddelde lag in 2021 op 86
dagen; de mediaan lag in 2021 op 14 dagen.
Ik verwijs u voor de volledigheid ook naar mijn brief van 30 mei jl. met betrekking
tot de hernieuwde aanpak doorlooptijden zedenzaken.
Vraag (179):
Hoe vaak is in 2021 aangifte gedaan van een zedenmisdrijf? Hoe vaak heeft dat geleid
tot een zaak?
Antwoord:
Wanneer er aangifte is gedaan van een zedenmisdrijf, beschouwt de politie dit als
een zedenzaak. In 2021 zijn er 3.059 aangiftes aangedaan.
In 2021 zijn door de politie 2.443 verdachten (in zedenzaken) aangeleverd bij het
OM.
Toelichting:
• De start van een zedenzaak is niet altijd een aangifte. Soms wordt een zedenzaak ook
ambtshalve opgepakt.
• Of een zedenzaak geseponeerd wordt, bij gebrek aan bewijs bijvoorbeeld, is een beoordeling
van het OM.
• De politie registreert niet het aantal zaken, maar het aantal verdachten dat zij aanlevert
bij het OM («verdachten OM»).
• Een zaak kan meerdere verdachten opleveren.
• Van een zaak die is gestart in 2021, zal een deel van de verdachten in 2022 aangeleverd
worden bij het OM (zoals bij een zaak die in december 2021 is gestart of complex is
en daarom een langere doorlooptijd kent).
Vraag (180):
In hoeveel gevallen weken in 2021 de richtlijnen van het OM af van de straffen die
bij zedenmisdrijven opgelegd werden? Hoe vaak werd een hogere straf opgelegd, en hoe
vaak werd een lagere straf opgelegd?
Antwoord:
Er zijn voor het jaar 2021 geen betrouwbare cijfers beschikbaar van de (op de richtlijnen
van het OM gebaseerde) strafeisen van het OM in zedenzaken, omdat deze eis door de
officier van justitie uiteindelijk pas ter terechtzitting wordt bepaald aan de hand
van alle feiten en omstandigheden. Niet bekend is in hoeveel gevallen de door de rechter
opgelegde straf afweek van de strafeis van de officier van justitie en of een hogere
of een lagere straf werd opgelegd dan door de officier van justitie geëist. Daarvoor
zal gericht dossieronderzoek moeten plaatsvinden. Laatstelijk werd zulk onderzoek
nog uitgevoerd door het WODC in het onderzoek «Straffen seksueel misbruik minderjarigen».
Dat is op 16 februari jl. aan de Kamer aangeboden en van een beleidsreactie voorzien
(Kamerstuk 31 015, nr. 242).
Vraag (181):
Hoe heeft de gemiddelde tolktijd bij de politie zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Kan dit worden uitgesplitst naar taal?
Antwoord:
De gemiddelde tolktijd per opdracht bij de politie heeft zich de afgelopen jaren als
volgt ontwikkeld:
Jaar Gemiddelde tolktijd per opdracht (in uren)
2016 1,42
2017 1,76
2018 1,56
2019 1,22
2020 1,67
Bron: Politie
Het is niet mogelijk om de gemiddelde tolktijd uit te splitsen per taal, omdat er
tolken in 288 verschillende talen worden ingezet. In de beantwoording van het schriftelijk
verslag van het schriftelijk overleg d.d. 16 mei 2022 zal hier nader op ingegaan worden.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier