Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 055 Wijziging van de Woningwet in verband met aanpassing van het saneringskader
Nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 8 juni 2022
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
voor Binnenlandse Zaken over haar bevindingen inzake bovenvermeld wetsvoorstel. Ik
dank de leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie, de PvdA-fractie, de ChristenUnie-fractie,
de SGP-fractie en het lid van de BIJ1-fractie voor hun bijdragen.
Ik ga gaarne in op de gestelde vragen van de leden van de verschillende fracties.
Daarbij houd ik de volgorde van het verslag zoveel mogelijk aan.
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
1
1.
Aanleiding
2
2.
Toepassingsbereik van het wetsvoorstel
4
3.
Inhoud van het wetsvoorstel
5
3.1
Adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden toegelaten instellingen
6
3.1.1
Wanneer komt de adviescommissie in beeld?
6
3.1.2
Instellen adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden toegelaten instellingen
7
3.2
Versterking rol regio
7
4.
Verhouding tot hoger recht
8
4.1
Staatssteun
9
II.
OVERIG
10
I. ALGEMEEN
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de focus van de aanpassingen
op DAEB-activiteiten. Tegelijk is er een wens dat woningcorporaties meer middenhuurwoningen
gaan bouwen, zoals ook de opgeschorte markttoets typeert. Hoe wordt bij saneringssteun
rekening gehouden met de niet-DAEB activiteiten en de hopelijk grotere rol die woningcorporaties
gaan spelen in de bouw van middenhuurwoningen? Hoe worden de extra risico’s die woningcorporaties
mogelijk lopen bij het bouwen van middenhuurwoningen meegewogen in dit saneringskader?
Het voorliggende wetsvoorstel ziet enkel op de uitzonderlijke situatie dat een woningcorporatie
onverhoopt in financiële problemen is gekomen die niet zelfstandig kunnen worden opgelost.
Alleen in de uitzonderlijke situatie dat bij een woningcorporatie de financiële middelen
ontbreken om de DAEB activiteiten te kunnen voortzetten, en andere maatregelen om
aan die situatie een einde te maken niet mogelijk zijn of ontoereikend zijn gebleken
– kan saneringssteun worden verleend. Deze steun biedt de mogelijkheid om te voorkomen
dat woningen die noodzakelijk zijn voor de doelgroep uit de woningcorporatiesector
verdwijnen. Omdat de steun door de rest van de woningcorporaties in de woningcorporatiesector
wordt opgebracht, is het van belang dat de kosten niet hoger zijn dan nodig. Het saneringskader
voor woningcorporaties, zoals vastgelegd in Afdeling 4 van de Woningwet is er daarom
op gericht de woningen die behoren tot diensten van algemeen economisch belang (DAEB)
– en die vanuit volkshuisvestelijk oogpunt als noodzakelijk worden beoordeeld in de
woningcorporatiesector – te behouden op het moment dat een woningcorporatie deze werkzaamheden
door financiële problemen niet langer zelfstandig kan voortzetten en regiocorporaties
de betreffende woningen niet of slechts gedeeltelijk kunnen overnemen van de noodlijdende
woningcorporatie. Daarbij geldt ook dat saneringssteun staatssteun is en op grond
van het stelsel van de Woningwet uitsluitend mag worden ingezet voor DAEB-werkzaamheden.
Dat neemt niet weg dat een regiocorporatie uit eigen beweging ook (een deel van) de
niet-DAEB-activiteiten en middenhuurwoningen kan overnemen van de noodlijdende woningcorporatie.
Door extern toezicht op woningcorporaties wordt het ontstaan van financiële problemen
bij woningcorporaties zoveel mogelijk voorkomen, of in een zo vroeg mogelijk stadium
aangepakt. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw
(WSW) zien daarbij zowel toe op de DAEB als de niet-DAEB, waaronder middenhuur, om
te voorkomen dat investeringen in niet-DAEB ten koste gaan van de volkshuisvestelijke
prestaties van woningcorporaties.
Voor woningcorporaties wordt de komende jaren een grote rol in de volkshuisvestelijke
opgaven voorzien. Zoals in de Nationale Woon- en Bouwagenda1 is opgenomen, gaat het daarbij ook om een bijdrage aan de middenhuur. Hiervoor zijn
bij woningcorporaties middelen in de niet-DAEB tak aanwezig. Met de opschorting van
de markttoets tot en met het einde van de huidige kabinetsperiode en andere maatregelen
wordt op de realisatie en het behoud van middenhuurwoningen ingezet.2
1. Aanleiding
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom er niet voor gekozen is om
breder te kijken naar de wijze waarop saneringssteun nu gegeven kan worden. Welke
afweging is er gemaakt om de uitganspunten van het kader uit 2015 hetzelfde te houden?
Kan de regering zich vinden in het standpunt dat de tijden rondom volkshuisvesting
en de rol van corporaties flink gewijzigd zijn sinds 2015? Zou dat niet een aanleiding
moeten zijn om in ieder geval de verlening van saneringssteun uit te breiden bij niet
noodzakelijke DAEB-activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Het instrument van saneringssteun bestond al voor 2015. Het is één van de instrumenten
waarmee de solidariteit binnen de sector van zelfstandige woningcorporaties wordt
vormgegeven. Zoals hierboven aangegeven, wordt de steun die daarmee kan worden verleend
bij financiële problemen van een woningcorporatie bekostigd door de rest van de sector,
waardoor het niet meer beschikbaar is voor andere volkshuisvestelijke opgaven. Omdat
het daarmee van belang is dat de kosten niet hoger zijn dan noodzakelijk, is mede
daarom het saneringskader met de Woningwet van 2015 aangescherpt. De sanering is daarbij
geen automatisme meer en niet gericht op het voortbestaan van de instelling, maar
op het voortbestaan van de noodzakelijke activiteiten.
Zoals hierboven aangegeven, wordt voor de komende jaren inderdaad een grote rol voorzien
voor corporaties in de volkshuisvestelijke opgaven. Deze rol komt onder meer aan bod
in mijn programma’s ten aanzien van Wonen en Woningbouw, zoals toegelicht in de Nationale
Woon- en Bouwagenda, die ik u aan uw Kamer heb gestuurd en/of zal doen toekomen. Dat
neemt echter niet weg dat het saneringskader in het voorliggende wetsvoorstel ziet
op de uitzonderlijke situatie dat een corporatie onverhoopt in financiële problemen
komt, die de woningcorporatie niet zelfstandig kan oplossen. In die gevallen blijft
het van belang dat de kosten van eventuele saneringssteun niet hoger zijn dan noodzakelijk.
De evaluatie van het saneringskader gaf wel aanleiding om de werking van het saneringskader
binnen deze uitgangspunten te verbeteren. In het voorliggende kader geven gemeenten
de adviescommissie een zienswijze over welk deel van de DAEB-woningen van de betrokken
woningcorporatie door hen als noodzakelijk worden beschouwd. De adviescommissie zal
deze zienswijzen betrekken bij het advies over de omvang van het noodzakelijk DAEB-bezit
van de noodlijdende woningcorporatie. Het advies van de adviescommissie is erop gericht
dat ook in het geval van sanering van een woningcorporatie er voldoende sociale huurwoningen
beschikbaar blijven, in het belang van de volkshuisvesting. Gemeenten kennen de lokale
volkshuisvestelijke situatie het beste en worden daarom geacht hierover een zienswijze
te geven.
Het lid van de BIJ1-fractie heeft moeite met het constante wijzen naar prikkels. Deze
gaan, dankzij de privatisering en liberalisering van de volkshuisvesting naar wat
inmiddels de «woningmarkt» heet, vaak over marktoplossingen. Dit lid constateert dat
dit de afgelopen jaren ten koste is gegaan van een aanzienlijk deel van het sociale
aanbod, omdat corporaties uit noodzaak om te voldoen aan de financiële vraagstukken,
zich genoodzaakt voelen om over te gaan op de verkoop van reserves. In hoeverre neemt
de regering dit gevolg van de vermarkting en de druk van financiële prikkels mee in
deze zienswijze?
Dit lid heeft tevens kritiek op de verantwoordelijkheid voor financiële gezondheid,
die vooral bij corporaties lijkt te liggen. Zij wil hierbij graag wijzen naar de oorzaken
van veel financiële druk bij woningcorporaties, die direct te verwijten zijn aan overheidsbeleid.
Zij denkt hierbij bijvoorbeeld aan de verhuurderheffing. In hoeverre wordt deze oorzaak
van financiële druk meegenomen in de zienswijze? Kijkt de regering ook met terugwerkende
kracht naar de effecten (lees, financiële impact) die dergelijke beleidskeuzes hebben
gehad?
Zoals hiervoor aangegeven, ziet het saneringskader in het voorliggende wetsvoorstel
slechts op de uitzonderlijke situatie dat een woningcorporatie onverhoopt in financiële
problemen is gekomen die niet zelfstandig kunnen worden opgelost. In het algemeen
wordt voor woningcorporaties een grote rol in de volkshuisvestelijke opgaven voorzien.
Daarbij wordt van woningcorporaties als zelfstandige organisaties verwacht dat ze
zelf verantwoordelijk zijn voor hun financiële gezondheid. Financiële continïteit
is voor (maatschappelijke) organisaties noodzakelijk en een randvoorwaarde om de werkzaamheden
van de organisatie uit te kunnen voeren. Hierop wordt toegezien door de Autoriteit
woningcorporaties (Aw) en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Het aantal situaties
waarin uiteindelijk een aanvraag voor saneringssteun wordt gedaan zal daarom in de
toekomst naar verwachting beperkt zijn. Binnen de context van het wetsvoorstel wordt
gesproken over «prikkels» voor de partijen die in deze uitzonderlijke situatie betrokken
zijn bij het oplossen van de financiële problematiek van een woningcorporatie. Hiermee
wordt bedoeld dat de betrokken partijen worden gestimuleerd om niet op elkaar wachten
bij het oplossen van de bestaande financiële problemen. Deze term zegt niets over
hoe wordt aangeken tegen de volkshuisvesting in algemene zin.
Door het vorige kabinet is onderzoek gedaan naar de verhouding tussen opgaven en middelen
in de woningcorporatiesector. In het rapport «Opgaven en middelen corporatiesector»
van 3 juli 20203 is geconcludeerd dat corporaties bij handhaving van het huidig beleid te weinig middelen
hebben om hun maatschappelijke opgaven tot en met 2035 uit te voeren. Medio jaren
»20 ontstaan de eerste tekorten op regionaal niveau en vanaf 2028 is sprake van een
landelijk knelpunt. Vanaf dat moment lopen de tekorten op, waarbij de berekende absolute
tekorten met name in meer stedelijke gebieden sterk oplopen. Daarom is in het Coalitieakkoord
afgesproken de verhuurderheffing af te schaffen. Het afschaffen van de verhuurderheffing,
heeft een positief effect op de investeringscapaciteit van woningcorporaties.
2. Toepassingsbereik van het wetsvoorstel
Het lid van de BIJ1-fractie leest dat het saneringskader voornamelijk stimuleert om
financiële problemen te voorkomen en zelf vroegtijdig op te lossen. Dit lid vraagt
zich, met het oog op voorgaande vragen, af hoe hier de balans met de volkshuisvestelijke
taak wordt bewaard? Deelt de regering de mening dat financiële druk ten koste gaat
of kan gaan van de volkshuisvestelijke reikwijdte van woningcorporaties, maar dat
het enorme vraagstuk rondom de wooncrisis tevens vraagt om forse investeringen in
volkshuisvesting? Hoe verwacht de regering dat corporaties hier balans tussen zoeken,
terwijl ze ook voldoen aan het grote volkshuisvestelijke vraagstuk?
Zoals hierboven aangegeven, wordt voor de komende jaren inderdaad een grote rol voorzien
voor woningcorporaties in de volkshuisvestelijke opgaven. Dit zal forse investeringen
vergen die in de genoemde programma’s ten aanzien van Wonen en Woningbouw, en in de
prestatieafspraken met woningcorporaties aan de orde komen. Met het oog op die investeringen
is in het Coalitieakkoord afgesproken de verhuurderheffing af te schaffen. Het afschaffen
van de verhuurderheffing, heeft een positief effect op de investeringscapaciteit van
woningcorporaties.
In de uitzonderlijke situatie dat een woningcorporatie onverhoopt financiële problemen
krijgt, die de woningcorporatie niet zelfstandig kan oplossen, wordt met het saneringskader
beoogd de balans te vinden tussen het behouden van voldoende DAEB-woningen in het
belang van de volkshuisvesting, zonder dat het meer kost dan daarvoor noodzakelijk
is. Geld dat bij woningcorporaties in de sector wordt opgehaald in de vorm van saneringsheffing,
kan namelijk niet op een andere manier worden besteed in het belang van de volkshuisvesting.
3. Inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister aanwijzingen kan geven aan corporaties
om noodzakelijk bevonden activiteiten over te nemen. Volgens het nieuwe artikel 56b
moet daar een advies aan ten grondslag liggen. Klopt het dat ook in het geval van
een aanwijzing het bestuur eerst om een advies vraagt en dat daarna pas een aanwijzing
kan worden gegeven? En dat de Minister dus niet indirect, via het geven van een aanwijzing,
om een advies kan vragen? Deze leden vragen naar de rol en inspraak van de overnemende
corporatie bij een aanwijzing strekkende tot het voortzetten van noodzakelijk werkzaamheden
of zelfs tot het aangaan van een fusie. De Minister kan deze aanwijzing enkel doen
als er aan limitatieve voorwaarden is voldaan, maar welke inspraak hebben overnemende
corporaties in dit proces?
De leden van de SGP-fractie lijken te veronderstellen dat geen aanwijzing gegeven
kan worden, die erop gericht is dat een noodlijdende woningcorporatie een verzoek
doet bij de adviescommissie. Echter, die mogelijkheid is er wel op grond van artikel
61 van de Woningwet. Gaat een noodlijdende woningcorporatie er niet uit eigen beweging
toe over om een advies te vragen aan de adviescommissie, dan bestaat er namelijk op
grond van de nu reeds in de Woningwet bestaande aanwijzingsbevoegdheid voor de Minister
(i.c. de Aw) de mogelijkheid om een aanwijzing hiertoe aan de noodlijdende woningcorporatie
te geven. Hiermee kan in een uiterst geval voorkomen worden dat het bestuur van een
woningcorporatie financiële problemen te lang op zijn beloop laat, waardoor de uiteindelijk
op te lossen financiële problemen groter zijn dan in het initiële geval. Het heeft
daarbij sterk de voorkeur dat een noodlijdende woningcorporatie hiertoe zelf al de
vereiste stappen zet.
De andere veronderstelling van de leden van de SGP-fractie is juist. Er kan pas sprake
kan zijn van een aanwijzing aan een regiocorporatie gericht op het overnemen van noodzakelijk
DAEB-bezit, nadat advies is uitgebracht. Uit dat advies blijkt namelijk wat de omvang
van het noodzakelijk DAEB-bezit van de noodlijdende woningcorporatie is en in hoeverre
van regio-corporaties in redelijkheid geacht kunnen worden dat ze (een deel van) het
noodzakelijk DAEB-bezit overnemen. Voordat een advies wordt uitgebracht zal iedere
regiocorporatie in staat worden gesteld een zienswijze te geven, zodat inspraak van
regiocorporaties is geborgd ten tijde van de advisering.
Nadat het advies door de adviescommissie is gegeven, zal er overleg plaatsvinden tussen
de noodlijdende woningcorporatie en de regiocorporaties over de overname van het noodzakelijk
geachte DAEB-bezit. Ook dan is dus de inspraak van regiocorporaties geborgd. Het wetsvoorstel
gaat er in de eerste plaats van uit dat een regiocorporatie zelf en rekening houdend
met het uitgebrachte advies, zonder aanwijzing van de Minister, bijdraagt aan een
passende oplossing voor de ontstane financiële problematiek. Pas als vaststaat dat
een bepaalde bijdrage van een regiocorporatie bij de overname van noodzakelijk DAEB-bezit
in redelijkheid kan worden gevergd, maar deze regiocorporatie daartoe niet zelf overeenstemming
bereikt met de noodlijdende woningcorporatie, kan een aanwijzing door de Minister
worden gegeven. Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat het voorgestelde artikel
56b van de Woningwet voor zover het betrekking heeft op het aangaan van een fusie,
met een nota van wijziging wordt gewijzigd. Nadere toelichting op deze wijziging vindt
u in de nota van wijziging, die u ontvangt, gelijktijdig met deze Nota naar aanleiding
van het Verslag.
Het lid van de BIJ1-fractie leest over de ambitie om een onafhankelijke adviescommissie
in te stellen. Kan de regering ingaan op de invulling hiervan? Welke partijen zijn
verantwoordelijk voor de oprichting en aanwijzing? Naar welke criteria zal hierbij
worden gekeken? Wat is de beoogde achtergrond van inzittenden?
De onafhankelijke adviescommissie zal worden ingesteld onder verantwoordelijkheid
van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. De commissie zal bestaan
uit 5 leden, met in ieder geval een voorzitter, een lid met financiële expertise en
een lid op voordracht van Aedes. Elk lid zal door de Minister worden benoemd. De inrichting
van de adviescommissie zal nader worden uitgewerkt in een wijziging van het Besluit
toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV), na afstemming met het WSW, de Aw,
Aedes en de VNG. De voorgestelde wijziging zal bij het parlement worden voorgehangen.
De adviescommissie zal een eigen werkwijze vaststellen, die overigens wel dient te
worden goedgekeurd door de Minister.
3.1 Adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden toegelaten instellingen
3.1.1 Wanneer komt de adviescommissie in beeld?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het advies van de adviescommissie en het herstructureringsplan
voor de noodlijdende woningcorporaties twee te onderscheiden documenten zijn, maar
dat de woningcorporatie ervoor dient te waken dat het herstructureringsplan dat uiteindelijk
wordt opgesteld zoveel mogelijk rekening houdt met en in lijn is met het advies van
de adviescommissie, in verband met de potentiele saneringsaanvraag die na de herstructureringsfase
kan volgen. Kan de regering uiteenzetten hoe dit onderscheid er in de praktijk uit
gaat zien en hoe dit onderscheid wordt gewaarborgd?
In de huidige situatie geldt dat als een woningcorporatie op enig moment niet (geheel)
voldoet aan de financiële ratio’s die de Aw en het WSW hanteren in hun gezamenlijk
beoordelingskader, deze woningcorporatie door deze partijen gevraagd wordt een herstelplan
op te stellen, zodat de woningcorporatie weer zelfstandig aan de gestelde ratio’s
gaat voldoen. Slaagt de woningcorporatie er ondanks de bijsturing uit het herstelplan
niet in zelfstandig binnen tien jaar te voldoen aan de financiële ratio’s, dan komt
de woningcorporatie in de herstructureringsfase. Doorgaans is er dan (nog) geen sprake
van een acuut liquiditeitsprobleem en is de voortzetting van de activiteiten van de
noodlijdende woningcorporatie niet in direct gevaar. De bestaande praktijk tussen
woningcorporatie en WSW is dat de woningcorporatie dan gevraagd wordt een herstructureringsplan
op te stellen. Het herstructureringsplan betreft een privaatrechtelijke aangelegenheid
tussen de woningcorporatie en WSW-borger en bevat maatregelen om tot financiële verbeteringen
bij de betrokken woningcorporatie te komen.
Dit wetsvoorstel brengt geen wijzigingen in het bovenstaande. Wel regelt dit wetsvoorstel
dat het bestuur van een woningcorporatie om een advies vraagt over de omvang van het
noodzakelijk DAEB en de omvang van de financiële mogelijkheden van de regiocorporaties
aan een nieuw in te stellen onafhankelijke commissie, de Adviescommissie noodzakelijke
werkzaamheden toegelaten instellingen (hierna: adviescommissie), in de volgende situatie.
Namelijk wanneer een woningcorporatie niet geheel voldoet aan de door de Aw kenbaar
gemaakte normen inzake de financiële continuïteit van woningcorporaties, en maatregelen
door de woningcorporatie om binnen tien jaar aan die situatie een einde te maken niet
mogelijk zijn, doch de financiële middelen aanwezig zijn om haar werkzaamheden te
kunnen voortzetten. Het moment waarop de woningcorporatie het genoemde advies moet
vragen zal in de bestaande praktijk doorgaans tegelijk met de overgang van de herstelfase
naar de herstructureringsfase zijn. Omdat het moment waarop de verplichting ontstaat
voor de woningcorporatie om de adviescommissie om advies te vragen, doorgaans gelijk
zal zijn met het moment waarop de woningcorporatie door WSW zal worden gevraagd om
een herstructureringsplan op te stellen, verdient het de voorkeur dat de betrokken
woningcorporatie bij het opstellen van het herstructureringsplan rekening houdt met
het advies van de adviescommissie.
Het advies van de adviescommissie is van andere aard dan het herstructureringsplan,
omdat het niet alleen ingaat op de omvang van het noodzakelijk DAEB van de noodlijdende
woningcorporatie, maar tevens ziet op beantwoording van de vraag in hoeverre in redelijkheid
van regiocorporaties kan worden verlangd dat ze het noodzakelijk DAEB-bezit geheel
of gedeeltelijk overnemen van de noodlijdende woningcorporatie. Als ondanks de bijdrage
van de regiocorporaties in het overnemen van het noodzakelijk DAEB-bezit, in een concrete
situatie een aanvraag tot saneringssteun door de noodlijdende woningcorporatie dient
te worden gedaan, zal het advies bovendien betrokken worden bij de motivering van
het besluit op de aanvraag voor saneringssteun.
3.1.2 Instellen adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden toegelaten instellingen
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de verwachting is dat duidelijk is wie,
vanuit welke organisatie, in deze onafhankelijke adviescommissie zal plaatsnemen?
Nadere invulling van de voorschriften die betrekking hebben op de instelling van de
adviescommissie vindt plaats met een wijziging van het BTIV, zoals ook aangegeven
in het antwoord op de vraag van het lid van de BIJ1-fractie onder 3. Met de wijziging
van het BTIV zullen onder andere regels worden gesteld over de noodzakelijke expertise
en/of achtergrond van de leden van de adviescommissie, op welke wijze de benoeming
plaatsvindt, de benoemingsduur en binnen welke termijnen de adviescommissie dient
te adviseren. De leden van de adviescommissie zullen worden benoemd na vaststelling
van de wijziging van het BTIV.
3.2 Versterking rol regio
De leden van de VVD-fractie vragen, als woningcorporaties in de regio een grotere
verantwoordelijkheid krijgen bij het oplossen van het volkshuisvestelijke vraagstuk
bij het voortzetten van het noodzakelijk DAEB, op welke manier rekening wordt gehouden
met de capaciteiten van deze woningcorporaties in de regio?
Het wetsvoorstel regelt dat de adviescommissie advies zal uitbrengen over de omvang
van het noodzakelijk DAEB-bezit van een noodlijdende woningcorporatie en tevens zal
adviseren over de vraag in hoeverre in redelijkheid van regiocorporaties kan worden
verwacht dat ze dit noodzakelijk DAEB-bezit geheel of gedeeltelijk overnemen en voortzetten.
In de toelichting op het wetsvoorstel is reeds aangegeven dat voor het overnemen van
bezit door een regiocorporatie aantoonbaar sprake moet zijn van voldoende additionele
middelen. Daarvan is in ieder geval sprake bij een Interest Coverage ratio van 1.6
en een Loan to Value ratio van 70%. Deze normen zullen in de Regeling toegelaten instellingen
volkshuisvesting 2015 (RTIV) vastgelegd worden.
Verschillende partijen, waar onder de betrokken gemeenten, de Aw en het WSW zullen
in het kader van de advisering door de adviescommissie een zienswijze kunnen geven.
Bij het opstellen van het advies dient de adviescommissie vervolgens rekening te houden
met deze zienswijzen.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat woningcorporaties in de woningmarktregio verplicht
kunnen worden om een bijdrage te leveren. Deze leden vragen of het juist niet noodzakelijk
is dat regio-overstijgend hulp kan worden geboden. Wat gebeurt er als de corporaties
binnen een woningmarktregio niet sterk genoeg zijn om de steun te verlenen en eventueel
een deel van de DAEB-activiteiten over te nemen? Hoe wordt getoetst of het overnemen
van werkzaamheden door regiocorporaties passen binnen de opgave voor een regiocorporatie?
Het uiteindelijke doel van het wetsvoorstel is om de volkshuisvestelijke belangen
in de vorm van het aanwezige noodzakelijk DAEB-bezit te dienen, tegen zo laag mogelijke
kosten voor de sector. In dat kader wordt, als dat naar redelijkheid van een regiocorporatie
kan worden verwacht, ook een bijdrage aan de oplossing gevraagd van regiocorporaties.
De adviescommissie zal daarover adviseren en daarbij een afweging maken tussen de
aanwezige additionele financiële middelen van een regiocorporatie en de volkshuisvestelijke
opgave van de woningcorporatie, in relatie tot de wenselijkheid om noodzakelijk DAEB-bezit
van een noodlijdende woningcorporatie over te nemen. In het uiterste geval kan overname
van noodzakelijk DAEB-bezit worden bewerkstelligd door middel van een aanwijzing van
de Aw tot overname van (een deel van) het noodzakelijk DAEB-bezit.
Een bijdrage in de oplossing van de ontstane problematiek van de noodlijdende woningcorporatie,
door een woningcorporatie vanuit een andere woningmarktregio kan niet worden verplicht.
Een andere woningcorporatie die niet behoort tot dezelfde woningmarktregio kan wel
uit eigen beweging een bijdrage leveren aan de noodlijdende woningcorporatie. Hierbij
moet wel rekening worden gehouden met de regels die gelden ten aanzien van de inzet
van middelen buiten de eigen woningmarktregio. Indien uiteindelijk slechts een deel
van het noodzakelijk DAEB-bezit van de noodlijdende woningcorporatie kan worden overgenomen
door andere woningcorporaties, dan leidt dat tot de situatie waarin de noodlijdende
woningcorporatie een aanvraag tot saneringssteun zal doen, zodat ook woningcorporaties
van buiten de woningmarktregio van de noodlijdende woningcorporatie een bijdrage leveren.
4. Verhouding tot hoger recht
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af hoe de beoogde aanwijzingsbevoegdheid
in artikel 56b van de Woningwet zich verhoudt tot het private karakter van woningcorporaties.
Is een vergelijkbare aanwijzingsbevoegdheid op meer private organisaties van toepassing.
Zo ja, op welke? Deze leden vragen zich daarnaast af wat de nieuwe aanwijzingsbevoegdheid
gaat betekenen voor het wel of niet hebben van een Europeesrechtelijke aanbestedingsplicht?
Is de regering bereid te reflecteren op de suggestie van de Vereniging van Toezichthouders
in Woningcorporaties dat het middel hier meer schade doet dan de kwaal? Kan de regering
uitsluiten dat de aanwijzingsbevoegdheid aangehaald zal worden als argument om de
aanbestedingsplicht alsnog van toepassing te laten zijn voor woningcorporaties?
Zoals bekend loopt er op dit moment reeds een infractieprocedure die betrekking heeft
op de vraag of woningcorporaties wel of niet aanbestedingsplichtig zouden zijn. In
het kader van deze procedure heeft de Europese Commissie in juli 2021 een «met reden
omkleed advies» uitgebracht, dit is de laatste fase voordat een zaak (eventueel) aanhangig
gemaakt wordt voor het Hof van Justitie van de EU. Nederland heeft daar in september
2021 op gereageerd.
Hoewel de mogelijkheid tot het geven van een aanwijzing ook voorkomt op andere terreinen,
zoals het onderwijs en de zorg, wordt met die aanwijzingsbevoegdheden doorgaans niet
op een vergelijkbare wijze het eigendomsrecht van een organisatie gereguleerd. Het
beginsel van solidariteit, dat de corporatiesector kenmerkt en onderscheidt van andere
sectoren, komt voor zover bekend in andere sectoren namelijk niet voor. De sector
als geheel draagt de kosten als saneringssteun aan een corporatie wordt verleend.
Het is daarom van belang dat deze kosten niet hoger worden dan noodzakelijk. De aanwijzing
is een uiterste middel om dat zeker te stellen. Gelet op de manier waarop het stelsel
van corporaties is vormgegeven wordt deze aanwijzingsbevoegdheid daarom passend geacht
binnen de woningcorporatiesector.
Deze aanwijzingsbevoegdheid is een verbijzondering van de reeds bestaande aanwijzingsbevoegdheid.
De voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid van de Aw op grond van het algemene artikel
61d van de Woningwet in het kader van dit wetsvoorstel brengt een Europese aanbestedingsplicht
niet dichterbij. Deze aanwijzingsbevoegdheid, die wordt ingesteld ten behoeve van
het overnemen van bezit, kan enkel in hele specifieke en uitzonderlijke situaties
worden gebruikt en biedt geen algemene mogelijkheid tot sturing van het beleid van
corporaties. Het gaat dus om een bevoegdheid die in het uiterste geval kan worden
aangewend op het moment dat een woningcorporatie niet in het belang van de volkshuisvesting
handelt. In artikel 61d, eerste lid van de Woningwet is opgenomen dat deze bevoegdheid
geen betrekking heeft op aanbestedingen. Ook in de memorie van toelichting is dat
verduidelijkt.
4.1 Staatssteun
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om langer uiteen te zetten wat er
binnen de geldende staatssteunregels mogelijk is. Kan de regering beargumenteerd de
DAEB-grenzen verhogen? Welke directe steun aan corporaties is mogelijk om bepaalde
woningbouwdoelen te halen? Klopt het dat de Europese regelgeving omtrent het verlenen
van staatssteun aan corporaties in andere Europese landen ruimer wordt ingevuld? Kan
de regering een vergelijking maken met Oostenrijk? Is bij een wijziging van onze interpretatie
van de staatssteunregels altijd een melding noodzakelijk richting de Europese Commissie?
De omvang en compensatiemethode voor het Nederlandse stelsel van woningcorporaties
is specifiek vastgesteld door de Europese Commissie in het EC-besluit van 2009. Zo
zijn er op grond van het EC-besluit van 2009 drie vormen van staatssteun toegestaan:
– Overheidsgaranties op de borging van leningen. Dit betreft de garanties die het Waarborgfonds
Sociale Woningbouw (WSW) verstrekt op de leningen die de sector aangaat.
– Het geven van project- en saneringssteun aan corporaties. Zo kan projectsteun worden
ingezet om middelen binnen de sector te herverdelen en saneringssteun te verlenen
aan corporaties in financiële problemen;
– Het geven van steun door middel van lagere grondkosten bij de aankoop van grond van
gemeenten.
De omvang van de DAEB – activiteiten is afgebakend door de liberalisatiegrens en de
inkomensgrens, in lijn met het EC-besluit van 2009. Voor de precieze ruimte die het
EC-besluit 2009 geeft, en de mogelijkheden om dit te wijzigen, verwijs ik naar de
brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 28 mei 2021.4
In het Commissiedebat Staat van de woningmarkt d.d. 16 februari 2022 is toegezegd
de vergelijking tussen Nederland en andere EU-lidstaten en de omgang met EU-richtlijnen
in het volkshuisvestelijk beleid te maken. Deze vergelijking wordt uitgewerkt en ik
zal uw Kamer hier uiterlijk dit najaar over informeren.
II OVERIG
Het lid van de BIJ1-fractie is van mening dat er te weinig gekeken wordt naar de concrete
kerntaak van woningcorporaties: volkshuisvesting. De vermarkting van het concept,
de financiële regeldruk en de hieraan gekoppelde preventie van investeringen zorgen
in de ogen van dit lid voor een afname in volkshuisvestelijke slagkracht.
Zij is daarom van mening dat er minder moet worden ingezet op dergelijke preventievisies,
maar vooral moet worden gekeken naar meer faciliterende middelen. Zowel in het terugdraaien
van liberaliserend overheidsbeleid, als in onderzoek naar meer vormen van vrijstelling
en financiële steun. In een breder kader is zij van mening dat we überhaupt moeten
kijken naar de positie van woningcorporaties. Hierbij is zij van mening dat het marktdenken
daar geen plek in heeft, noch de concurrentiepositie die dit met zich meeneemt.
Dit lid hoopt in de toekomstvisie meer te zien over de volkshuisvestelijke plicht
die bij de overheid ligt en hoe corporaties daar het beste aan kunnen voldoen, in
plaats van voortdurend te zoeken naar het meest kostenbesparende. Hierbij hoopt zij
steeds meer te bewegen naar publieke volkshuisvesting zonder marktwerking, waarbij
de overheid financiële verantwoordelijkheid draagt.
Het voorliggende wetsvoorstel betreft enkel het kader dat geldt in de uitzonderlijke
situatie dat een woningcorporatie onverhoopt in financiële problemen is gekomen, die
bovendien niet zelfdstandig door die woningcorporatie kunnen worden opgelost. De rol
van de woningcorporaties in de volkshuistelijke opgaven komt onder meer aan bod in
mijn programma’s ten aanzien van Wonen en Woningbouw die ik u aan uw Kamer heb gestuurd
en/of zal doen toekomen.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.