Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 106 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs en Wet voortgezet onderwijs 2020 in verband met de inrichting van tijdelijke onderwijsvoorzieningen als gevolg van de massale toestroom van ontheemden als bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PbEU 2001, L212) (Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden)
Nr. 6 VERSLAG
Vastgesteld 31 mei 2022
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I
ALGEMEEN
2
1.
Algemeen
3
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
3
2.1
Probleembeschrijving
3
2.2
Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze
4
3.
Verhouding tot hoger recht
5
4.
Gevolgen
6
4.1
Advies ATR
7
5.
Consultatie
7
6.
Financiële gevolgen
8
7.
Overgangsrecht en beoogde inwerkingtreding & horizonbepaling
8
II
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
8
Artikelen 180d WPO, 118te WVO en artikel 9.8 WVO 2020 over het onderwijspersoneel
8
Artikel I, onderdeel C
8
I ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben daarover op dit moment geen nadere vragen of opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel over tijdelijke
onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden. Zij complimenteren het
hele onderwijsveld voor hun snelle en goede optreden bij het opvangen van de instroom
van Oekraïense vluchtelingen. Zij hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel geen
vragen die zij willen voorleggen aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel en zien het belang in om op korte termijn het onderwijs voor minderjarige
Oekraïense kinderen te waarborgen. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tijdelijke onderwijsvoorzieningen
bij massale toestroom van ontheemden. Zij vinden het van belang dat elk kind in Nederland
toegang heeft tot kwalitatief goed onderwijs. De leden hebben nog enkele vragen en
opmerkingen over het wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgestelde
wet. Deze leden benadrukken het belang van het bieden van een fijne, veilige klas
aan kinderen die huis en haard hebben moeten verlaten vanwege oorlog en geweld. Deze
leden stellen de urgentie waarmee het dossier is opgepakt en de voortvarendheid waarmee
deze wet tot stand is gekomen op prijs. Wel hebben voorgenoemde leden nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het wetsvoorstel. Wat de voornoemde
leden betreft heeft elk kind dat hier in Nederland komt recht op onderwijs en moet
dit zo snel mogelijk geregeld worden. Waar wet- en regelgeving knelt om dit voor elkaar
te krijgen, moet dit worden aangepast of versoepeld, zoals deze wet ook beoogt te
doen. Ook zijn ze blij dat de regering naar het advies van de Raad van State, alsmede
de inbreng van de PO-Raad, VO-raad en VNG1 heeft geluisterd, en toch heeft besloten om geen interventie-instrument op te nemen.
De voornoemde leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden vinden het positief dat de regering zowel met het oog op de ontheemden
als op het reguliere onderwijs streeft naar een systeem dat grote instroom van ontheemden
kan reguleren. Zij vragen of het voorstel voldoende flexibiliteit biedt om de uitdagingen
te lijf te gaan en of de crisisbeheersing niet te veel in het keurslijf van het bestaande
stelsel wordt geperst. Tot slot signaleren zij dat het wetsvoorstel veel onduidelijkheid
creëert over de toepasbaarheid van de reguliere wetgeving.
1. Algemeen
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de Europese Commissie de lidstaten
ondersteunt. Gaat dit enkel over inhoudelijke/procedurele ondersteuning of ook over
financiële ondersteuning, zo vragen zij.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten wat de verschillen
zijn qua onderwijs voor vluchtelingen en ontheemden in Nederland. Hoeveel ontheemde
kinderen en jongeren zijn er op dit moment in Nederland die (nog) geen toegang hebben
tot onderwijs?
De leden lezen voorts dat de Raad van de EU op 4 maart 2022 op voorstel van de Europese
Commissie heeft besloten dat een bij raadsbesluit vastgestelde groep vluchtelingen
uit Oekraïne en hun familieleden gedurende een bepaalde periode tijdelijke bescherming
zal genieten (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Tot wanneer geldt dit Uitvoeringsbesluit?
Hoe vaak kan dit verlengd worden en op welke wijze? Wat gebeurt er indien het Uitvoeringsbesluit
niet verlengd wordt, maar er nog steeds sprake is van een oorlogssituatie of een situatie
waardoor gevluchte Oekraïners nog altijd niet veilig terug naar Oekraïne kunnen? Wat
betekent dit concreet voor hun rechten en plichten in Nederland? En meer specifiek
voor het recht op onderwijs en dus ook het voorliggend wetsvoorstel, zo vragen de
leden.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een nadere toelichting kan bieden
over de knelpunten in zowel de nieuwkomersvoorzieningen als de internationale schakelklassen.
Voorziet zij daar problemen in de doorstroom de komende tijd en zo ja, welke preventieve
maatregelen horen daarbij, zo vragen de leden.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Probleembeschrijving
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd wat er gedaan wordt om docenten te
werven om onderwijs te geven aan deze groep kinderen. Gezien het lerarentekort is
het begrijpelijk dat de mogelijkheid wordt geboden om ook onbevoegden in te zetten,
maar om wat voor mensen gaat het dan? Wie gaan er lesgeven? In hoeverre zijn er überhaupt
bevoegde docenten beschikbaar voor deze groep vluchtelingen? In hoeverre hebben kinderen
last van overplaatsingen en daardoor steeds veranderende scholen en onderwijsplekken?
Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk overplaatsingen zijn,
zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat op scholen en gemeenten de verantwoordelijkheid
rust om te voorzien in onderwijsplekken voor ontheemden. Tegen deze achtergrond is
het deze leden niet duidelijk waarom het wetsvoorstel de mogelijkheid om een tijdelijke
onderwijsvoorziening op te richten enkel toekent aan het bevoegd gezag. Deze leden
constateren dat het bevoegd gezag in vrijwel alle situaties zal berusten bij de openbare
stichting en niet bij de gemeente zelf, hoewel de regering in paragraaf 3 uiteenzet
dat bij de gemeente een belangrijke grondwettelijke verantwoordelijkheid berust. Zij
vragen waarom niet uitdrukkelijk de bevoegdheid van de gemeente is opgenomen om onderwijsvoorzieningen
op te richten, mede in het licht van de beschreven werkdruk en problemen waar het
reguliere onderwijs zelf al mee te kampen heeft.
2.2 Probleemaanpak en motivering instrumentkeuze
De leden van de CDA-fractie vragen wat de grondslag voor het volgen van afstandsonderwijs
inhoudt en wat de aanleiding is om hier in dit wetsvoorstel een grondslag voor te
bieden.
De leden vragen voorts in hoeverre kinderen uit Oekraïne mogelijk ook digitaal onderwijs
volgen bij hun (oude) school in Oekraïne mede vanwege een mogelijke wens om binnen
afzienbare tijd weer terug te gaan naar Oekraïne. Is het voor deze kinderen verplicht
om ook onderwijs in Nederland te volgen?
De leden vragen tevens in hoeverre het met de tijdelijke onderwijsvoorziening die
met dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt wordt voor scholen ook mogelijk zou zijn om
leerlingen gedeeltes van de dag/week al mee te laten draaien in de reguliere klassen.
De leden vragen voorts over welke bevoegdheid mensen dienen te beschikken die onderwijs
aan een tijdelijke onderwijsvoorziening mogen geven.
De leden van de SP-fractie vragen of de tijdelijke onderwijsvoorzieningen enkel toegankelijk
zijn voor ontheemde kinderen en jongeren. Tevens vragen de leden hoe het kan dat het
onderwijsaanbod onder andere moet bestaan uit voldoende aandacht voor Nederlandse
taal en kennismaking met de Nederlandse cultuur als onderwijs volledig aangeboden
kan worden in de moedertaal. Of is er een minimum aantal uur dat deze leerlingen Nederlandse
les moeten volgen? Hoe rijmt dit zich met de doelstelling om deze leerlingen zo snel
als mogelijk door te geleiden naar een reguliere of speciale onderwijsvoorziening?
Voorts vragen de leden of de regering een overzicht kan geven van alle onderdelen
die per ministeriële regeling bepaald zullen gaan worden en de inhoud hiervan.
De leden vragen de regering tevens wat er gebeurt met nieuw opgerichte scholen op
basis van dit wetsvoorstel als de grondslag van de wet na twee schooljaren vervalt.
Hoe gaat de oprichting van zo’n nieuwe school als tijdelijke onderwijsvoorziening
in haar werk? Geldt hierbij ook de procedure zoals vastgelegd in de Wet meer ruimte
voor nieuwe scholen? Graag ontvangen zij een toelichting van de regering.
De leden van de PvdA-fractie hebben er begrip voor dat afstandsonderwijs een tijdelijke
oplossing kan bieden wanneer er geen plek in een nabije klas gevonden kan worden.
Kan de regering toelichten hoe er vinger aan de pols gehouden zal worden om te voorkomen
dat deze tijdelijke oplossing langer dan gewenst voortduurt? In het verlengde hiervan
vragen deze leden hoe deze leerlingen worden gevolgd wanneer zij geen bsn2-nummer hebben. Hoe wordt voorkomen dat er leerlingen van de radar verdwijnen, zo
vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het oprichten van een zelfstandige
onderwijsvoorziening slechts als laatste optie ziet, waarbij bovendien de geldende
stichtingsprocedure zal moeten worden doorlopen. Deze leden vragen waarom niet gekozen
is voor het bieden van meer flexibiliteit om onder regie van de gemeente, met benutting
van expertise uit het onderwijs, snel te komen tot zelfstandige voorzieningen die
zijn toegesneden op de behoefte van deze doelgroep. In deze situatie zou ook een afzonderlijke,
laagdrempeliger stichtingsprocedure voor de hand liggen.
De leden vragen voorts waarop de verwachting gebaseerd is dat eventueel te stichten
zelfstandige scholen in veruit de meeste gevallen openbare scholen zullen betreffen.
Deze leden vragen de regering ook in te gaan op de figuur van de samenwerkingsschool
in de context van dit wetsvoorstel. Is de regering van mening dat de samenwerkingsschool
gelet op het inhoudelijke doel ervan niet past in het kader van deze tijdelijke wet?
Zo nee, welke specifieke consequenties zijn nog weer verbonden aan dit bijzondere
type school binnen de context van crisis?
De leden hebben de indruk dat de gekozen opzet van het wetsvoorstel tot onduidelijkheid
en verwarring in de praktijk kan leiden. Naast het compacte kader van het wetsvoorstel
stelt de regering namelijk dat in beginsel ook de geldende onderwijswetgeving van
toepassing blijft op de tijdelijke voorzieningen. Daarbij tekent zij meteen aan dat
veel bepalingen naar hun aard niet van toepassing zullen kunnen zijn op de tijdelijke
voorzieningen. Deze leden hebben de indruk dat hierdoor een schemergebied ontstaat
waarin voor het bevoegd gezag onvoldoende duidelijk is welke bepalingen in welke mate
van toepassing zijn. Waarom kiest de regering er niet voor om in het wetsvoorstel
te volstaan met een zo minimaal mogelijk kader van voorschriften voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen
en daarnaast de reguliere wetgeving buiten toepassing te laten?
De leden vragen voorts als voorbeeld bij de vraag naar de toepasbaarheid van de geldende
onderwijswetgeving welke kaders leidend zijn als het gaat om de voertaal in het onderwijs.
Zij vragen dat tegen de achtergrond van de opmerking in de toelichting dat zich de
situatie kan voordoen dat opeens veel meer geschoold personeel uit de Oekraïne beschikbaar
is. Is het de bedoeling dat in het Nederlands gecommuniceerd wordt zodra dat enigszins
mogelijk is of is het gelet op het tijdelijke karakter van de voorzieningen prima
als enkel de Oekraïense taal leidend blijft? Is het niet wenselijk om hierover reeds
in het wetsvoorstel duidelijkheid te scheppen, zo vragen de leden.
3. Verhouding tot hoger recht
De leden van de SGP-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op het uitgangspunt
dat de regelgeving voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen in het kader van een crisis
zo minimaal mogelijk moeten afwijken van de geldende kaders voor het reguliere onderwijs.
Deze leden menen dat het meer voor de hand liggend zou kunnen zijn om voor crisissituaties
als deze, mede met het oog op het belang van het kind, juist een eigenstandige regeling
gewenst is die niet bij voorbaat afgeleid is van het bestaande stelsel. Is het niet
een onnodige beperkende voorwaarde om het bestaande stelsel als uitgangspunt te nemen,
terwijl dat niet ontwikkeld is voor grootschalige irreguliere situaties? Onderkent
de regering bovendien dat voor een goede toeleiding naar het reguliere onderwijs niet
vereist is dat de regelgeving voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen een afgeleide
is van het bestaande stelsel?
De leden vernemen graag een uitleg van de criteria die gelden voor het in werking
laten treden van de voorgestelde regeling. Deze leden constateren dat het opschrift
spreekt van een massale toestroom, maar dat in de toelichting ook in minder ernstige
zin gesproken wordt van veel asielzoekers. Op welk moment is sprake van een massale
toestroom? En hoe wordt hierbij omgegaan met de mogelijkheden van regionale spreiding?
Kan het wetsvoorstel slechts in werking treden indien de mogelijkheden voor het opvangen
van ontheemden in het onderwijs in alle regio’s zijn uitgeput en hoe wordt dat vastgesteld?
De leden constateren dat de regering niet ingaat op de kritiek van de Afdeling advisering
van de Raad van State dat betwijfeld kan worden of de vraag is of het realiseren van
onderwijsaanbod aan ontheemden, zonder dat de veiligheid van Nederland in het geding
is, onder de duiding van een noodsituatie in de zin van de Aanwijzingen voor de regelgeving
geschaard kan worden. Deze leden vragen waarom een AMvB3 in deze situatie toch niet het meer geschikte niveau zou zijn. Zij wijzen erop dat
een AMvB met spoed voor de zomer afgerond kan zijn, zodat de tijdwinst ten opzichte
van de ministeriële regeling geen beslissend argument lijkt. In de tweede plaats vragen
deze leden om ten aanzien van de delegatiegrondslag een vergelijkend overzicht te
geven van het wetsvoorstel dat aan de Afdeling is aangeboden en de wijzigingen die
naar aanleiding van het advies zijn doorgevoerd.
De leden vragen een toelichting op de toepassing van het toelatingsbeleid binnen de
tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Deze leden constateren dat de regering in het nader
rapport wel de vrijheid van ouders benoemt om niet gedwongen te worden het onderwijs
bij een bepaald bevoegd gezag te kiezen, maar dat de vrijheid van het bevoegd gezag
onbenoemd blijft. Deelt de regering de opvatting dat er geen reden is om de reguliere
wettelijke kaders inzake het toelatingsbeleid buiten toepassing te verklaren in het
kader van de tijdelijke onderwijsvoorzieningen? Bovendien vragen deze leden een specifieke
reactie op de opmerking van de regering in het nader rapport dat de meeste leerlingen
zullen doorstromen naar een school van het bevoegd gezag dat ook de tijdelijke onderwijsvoorziening
in stand houdt en dat dat bevoegd gezag op grond van dit wetsvoorstel de verplichting
om voor doorgeleiding naar een reguliere onderwijsplek zorg te dragen. Kan de regering
bevestigen dat het wetsvoorstel de vrijheid van het bevoegd gezag onverlet laat om
voor afzonderlijke scholen uiteenlopend toelatingsbeleid te hanteren, waarvan het
gevolg kan zijn dat doorstroom naar alle andere scholen van het bevoegd gezag niet
op voorhand gegeven is?
Volgens de memorie van toelichting geeft artikel 23, vierde lid, van de Grondwet een
uitwerking van de uit verdragen volgende algemene verplichting voor alle leerlingen
die zich rechtmatig in Nederland bevinden een toegankelijk stelsel van onderwijsvoorzieningen
van voldoende kwaliteit in stand te houden. De leden merken op dat deze stelling de
nodige nuancering kan gebruiken, alleen al gelet op het feit dat de internationale
normen van later datum zijn dan de bepaling uit de Grondwet. Deze leden vragen de
regering nader toe te lichten in hoeverre artikel 23, lid 4, van de Grondwet als basis
voor de genoemde algemene verplichting én als basis voor dit wetsvoorstel kan dienen
en in hoeverre dit wetsvoorstel een herwaardering van de rol van het openbaar onderwijs
betekent.
De leden constateren dat de regering in het nader rapport volstaat met de opmerking
dat dit wetsvoorstel bedoeld is voor de korte termijn en dat geen perspectief geboden
wordt op voornemens voor de middellange termijn. Deze leden vragen wat de Kamer voor
de langere termijn kan verwachten als het gaat om toegankelijkheid van het onderwijs
aan vluchtelingen, mede in het licht van het advies van de Onderwijsraad uit 2017.
4. Gevolgen
De leden van de CDA-fractie vragen welke aspecten in de ministeriële regeling verder
worden uitgewerkt. Wanneer is de verwachting dat het ontwerp van de ministeriële regeling
naar de Kamer wordt gestuurd, zo vragen zij.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze ontheemden op dit moment worden verspreid
over Nederland. Waar is deze verdeling op gebaseerd? Kan de regering tevens een overzicht
geven van het aantal ontheemden uit Oekraïne per gemeente, zo vragen de leden. Is
er volgens de regering op dit moment sprake van een eerlijke verdeling of zijn er
steden/regio’s waar bovengemiddeld veel ontheemden verblijven? Zijn er steden en/of
regio’s waar dit bovengemiddeld meer druk geeft op het onderwijs? Zo ja, welke steden
en/of regio’s en hoe uit zich dat, zo vragen de leden.
4.1 Advies ATR4
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de passages onder «Advies ATR» waar staat dat
de regering geen evaluatie uit wilt voeren vanwege de bijzonderheden van de huidige
crisis, waardoor er weinig lering getrokken zou kunnen worden voor de toekomst zich
verhouden ten opzicht van de passage onder «Overgangsrecht en beoogde inwerkingtreding
& horzionbepaling» waarin staat dat op basis van de ervaringen met deze wet- en regelgeving
de regering in 2023 zal verkennen of en zo ja, op welke wijze, in een wettelijk kader
voor het onderwijs aan deze doelgroep kan worden voorzien.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het ATR adviseert om een evaluatiebepaling
op te nemen met het doel nieuwe inzichten voor de onderwijspraktijk te signaleren.
Het college is van mening dat de evaluatie nuttig kan zijn voor het bepalen of de
geboden ruimte mogelijkheden biedt voor de onderwijspraktijk. Ook kan het kennis opleveren
voor tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor andere nieuwkomers. De leden onderschrijven
dit advies van het ATR voor een evaluatiebepaling en roepen de regering op om dit
op te nemen. Dit is niet de eerste vluchtelingencrisis en het zal helaas ook niet
de laatste zijn. Het is enorm zonde om kennis die nu wordt opgedaan met deze tijdelijke
wet niet te evalueren en mee te nemen voor soortgelijke situaties in de toekomst.
De voornoemde leden lezen dat de regering dit wetsvoorstel zo toegespitst acht op
de huidige crisis dat zij niet verwacht ook voor de toekomst bruikbare inzichten uit
een evaluatie te kunnen halen. De leden snappen deze redenatie niet. Hoe kan de regering
dit nu al weten? Wat maakt deze vluchtelingencrisis zo anders dan andere, zeker op
het gebied van onderwijs? Elk vluchtelingenkind heeft toch het recht op onderwijs?
Graag ontvangen zij een uitgebreide reactie van de regering op dit punt.
5. Consultatie
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering heeft besloten geen interventie-instrumentarium
in het wetsvoorstel op te nemen. De leden vragen naar aanleiding van dat besluit wie
dan toezicht houdt op de aanwezigheid van voldoende toegankelijk onderwijs. Tevens
vragen de leden wie er moet ingrijpen indien er geen sprake is van voldoende toegankelijk
onderwijs voor ontheemde kinderen en jongeren. Kortom, wiens verantwoordelijkheid
is het als scholen dit niet (kunnen) oppakken om welke reden dan ook, zo vragen zij.
Voorts vragen de leden de regering om een beknopt overzicht van de adviezen van de
Raad van State en daarbij per advies of dit wel of niet overgenomen is. Tevens verzoeken
zij om in dit overzicht op te nemen waar wel overgenomen adviezen in het wetsvoorstel
staan en een toelichting over waarom bepaalde adviezen niet overgenomen werden.
De leden van de PvdA-fractie achten het positief dat het interventie-instrument in
goed overleg met de relevante partijen uit het veld, alsook de Raad van State, achterwege
is gelaten. Deze leden benadrukken het belang van samenwerken en het vinden van bestuurlijke
oplossingen. Natuurlijk moet er tijdens crisissituaties ook daadkrachtige besluitvorming
plaats kunnen vinden opdat geen kinderen onnodig (lang) zonder onderwijs blijven.
Is de regering na gesprekken met het veld voldoende gerust dat men hiertoe in staat
is gesteld, zo vragen zij.
6. Financiële gevolgen
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de financiële
gevolgen voor zowel de scholen als gemeenten.
De leden van de SP-fractie vragen de regering vanaf wanneer een school voor voortgezet
onderwijs bijzondere bekostiging kan aanvragen voor nieuwkomers. Is dit net als in
het primair onderwijs vanaf vier of meer ontheemde leerlingen op een school? Daarnaast
vragen de leden of de regering nader kan toelichten wat er met de maatwerkbekostiging
wordt bedoeld. Hoe ziet deze regeling eruit en wanneer kan een school hier aanspraak
op maken, zo vragen zij.
7. Overgangsrecht en beoogde inwerkingtreding & horizonbepaling
De leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is dat het Uitvoeringsbesluit eerder
dan twee jaar wordt stopgezet. Wat zijn dan de gevolgen voor dit wetsvoorstel, zo
vragen de leden.
II ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor het feit dat het met dit wetsvoorstel
gaat om tijdelijke onderwijsvoorzieningen en een tijdelijke wet. Is het tegen die
achtergrond niet duidelijker dat ook de tijdelijkheid van de wet helder uit de titel
blijkt, zoals ook het gebruik was met de tijdelijke wetten in het kader van Corona,
zo vragen de leden.
Artikelen 180d WPO, 118te WVO en artikel 9.8 WVO 2020 over het onderwijspersoneel
De leden van de SP-fractie vragen wat de vooruitzichten volgens de regering zijn als
het gaat om de inzet van bevoegde leraren op de tijdelijke onderwijsvoorzieningen
die gesticht gaan worden. Wat bedoelt de regering ermee dat mogelijkheden om onbevoegden
voor de klas te zetten niet gelden voor onderwijs in Nederlandse taal, rekenen en
wiskunde, (zintuigelijke en) lichamelijke opvoeding en actief burgerschap en sociale
cohesie? Moeten voor deze vakken wel verplicht bevoegde leraren ingezet worden? Zo
ja, hoe ziet de regering dat voor zich gezien het nog altijd enorme lerarentekort?
Zo nee, wat betekent het dan wel, zo vragen de leden.
Artikel I, onderdeel C
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de begripsbepalingen verwezen wordt
naar de richtlijn uit 2001, terwijl het wetsvoorstel in belangrijke mate ook voortkomt
uit het raadsbesluit inzake de status van Oekraïners. Deze leden vragen waarom de
reikwijdte van dit raadsbesluit niet duidelijk uit het wetsvoorstel blijkt, bijvoorbeeld
in de begripsbepalingen, door de specifieke doelgroep waarop het wetsvoorstel ziet
in de wettekst te beschrijven
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.