Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag van de Staten van Aruba
36 031 (R2161) Regels omtrent de instelling van het Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling (Rijkswet Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling)
Nr. 9 VERSLAG VAN DE STATEN VAN ARUBA
Ontvangen 20 mei 2022
De in de Staten van Aruba aanwezige fracties stellen dat de Koning op 9 februari 2022
het voorstel van rijkswet houdende regels omtrent de instelling van het Caribisch
Orgaan voor Hervorming en Ontwikkeling (COHO) aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten aangeboden.
De Staten van Aruba hebben het voorstel op 11 februari 2022 ontvangen.
Iedere afzonderlijke fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van voormeld voorstel
van Rijkswet, welk aanleiding heeft gegeven tot de navolgende vragen en opmerkingen
per fractie. Bijgaand treft u de individuele inbreng van iedere fractie.
De fractie M.E.P.
Algemeen
De M.E.P.-fractie in de Staten van Aruba stelt dat de Staten van Aruba meer tijd hebben
verzocht voor het uitbrengen van het verslag inzake deze Rijkswet, namelijk tot 17 juni
2022, maar hebben in eerste instantie tot en met 13 mei 2022 gekregen. Tijdens het
IPKO hebben we mondeling aan onze collega’s van de Staten-Generaal verzocht om meer
tijd te krijgen om het verslag in te leveren, waarop positief is gereageerd en één
extra week is gegeven. Ondanks deze verlenging moet onze fractie aangeven dat de Staten
van Aruba onder zware tijdsdruk zich heeft moeten voorbereiden om het parlementaire
proces goed te kunnen doorlopen.
De Rijkswet COHO vormt een onderdeel van een pakket aan voorwaarden ter verkrijging
van de nodige liquiditeitssteun van Nederland, waar de eilanden niet anders tegen
konden doen (COVID was een force majeure die niet te voorzien en of te vermijden was),
dan ermee instemmen. Want zonder de liquiditeitssteun zou Aruba niet overleven. Dit
geeft al aan dat het instemmen met de voorwaarden niet een vrijwillig karakter had.
Volledigheidshalve wil onze fractie accentueren dat we Nederland dankbaar zijn voor
alle hulp, maar vinden de voorgestelde voorwaarden onbegrijpelijk en onacceptabel.
Bepaalde voorwaarden gaan te ver, en erger nog, lijken er juist voor te zorgen dat
Aruba er nooit meer boven op zal komen (hierover meer hierna).
Op 29 april 2022 hebben de Staten van Aruba, tijdens een besloten bijeenkomst, de
Rijkswet COHO behandeld. De overgrote meerderheid is bezorgd, omdat het ontwerp rijkswet
het Parlement van Aruba buiten spel zetten. Immers de feitelijke beslissingsmacht
ten aanzien van beleid en begroting worden erg beperkt. Dus de autonomie van Aruba
wordt nog verder ondermijnd en de bevoegdheden en de controlerende taken van de Statenleden
worden nog verder uitgehold.
Gezien het feit dat de ontwerp Rijkswet COHO zeker inperking van de Arubaanse autonomie
met zich meebrengt en de democratische controle van de Staten hierdoor wordt verminderd
door toedoen van naast RAft, twee niet democratisch gekozen organen, zit onze fractie
met de volgende centrale vraag: moeten de Staten van Aruba zich neerleggen bij een
dergelijke inperking van zijn autonomie en parlementaire democratie gegeven de nood
der tijden?
Rijkswet Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling (COHO)
Inleiding
De pandemie heeft Aruba twee jaar geleden zwaar getroffen. Onze enige economische
pijler, het toerisme, was één van de meest zwaar getroffen in onze regio, aldus het
IMF. Het herstel van de economie is topprioriteit voor Aruba, met als doel de economie
van Aruba sterker en weerbaarder te maken, zodat een eventuele volgende crisis geen
soortgelijke verwoestende effecten heeft op Aruba.
Daartoe heeft Aruba, al aan het begin van de pandemie, een masterplan opgesteld, genaamd
«Repositioning our Sails», welke voor 80% in lijn is met de afspraken die de regering van Aruba met de regering
van Nederland in de onderlinge regeling hebben gemaakt in november 2020. Dit is het
zogenaamde landspakket. Deze hervormingsplannen neemt Aruba zeer serieus en Aruba
voldoet aan de afspraken die elk kwartaal in dat kader met Nederland worden gemaakt.
Het is niet makkelijk om hieraan te voldoen, met name vanwege de beperkte menselijke
capaciteit in Aruba, en de beperkte middelen. Maar Aruba voldoet er wel aan zoals
blijkt uit de regelmatige rapportages die de Staten ontvangen van de regering.
VRAGEN
1. De beleidsintentie hierachter is om economische groei op Aruba te stimuleren door
o.a. de juiste instanties op te stellen en diepte-investeringen door te voeren. In
principe gelet op de voorgeschiedenis van het financieel toezicht op Aruba, kan Aruba
zelf niet financieel deze hervormingen dragen. COHO zal middelen daarvoor vrijmaken.
Om welk bedrag aan investeringen per Land betreft dit?
2. Kan dit bedrag per Land per programma en gesplitst in incidentele en structurele uitgaven
met de parlementen gedeeld worden?
3. De uitvoering van het Landspakket vergt meer investeringen (=hogere uitgaven) en meer
mankracht (=hogere personeelslasten) om de benodigde duurzame effecten te behalen.
De kost gaat voor de baat dus. Hoe verhoudt dit zich tot het behalen van de normen
(pre COVID) zoals nu in de RAft wetsvoorstel is opgenomen, met het structureel dragen
van de lasten van een Landspakket welke Aruba eigenlijk nooit kon dragen?
4. Indien het Landspakket de economische groei zal stimuleren, ontvangt de fractie graag
de studie inclusief de resultaten van de extra opbrengsten die het Landspakket zal
opbrengen. Indien deze studie niet bestaat, hoe kan beweerd worden dat de structurele
lasten door Aruba gedragen kan worden in combinatie met het voldoen aan de normen?
5. De relaties tussen de landen van het Koninkrijk en de autonome posities van de landen
die hiervan deel maken, worden geregeld in het Statuut voor het Koninkrijk. Het Statuut
maakt een onderscheid tussen landsaangelegenheden en Koninkrijksaangelegenheden. In
artikel 3 lid 1 van het Statuut staat een limitatieve opsomming wat Koninkrijksaangelegenheden
zijn. Het Statuut regelt ook hoe de landen van het Koninkrijk in een «gemeen overleg»
landsaangelegenheden tot Koninkrijksaangelegenheden kunnen worden verklaard. In verband
hiermee wordt de volgende vraag gesteld:
a. In hoeverre kan een beroep op artikel 36 van het Statuut gebruikt worden om een partner
die hulp nodig heeft, een consensusrijkswet opleggen op 9 juli 2020, zonder dat er
sprake is van «gemeen overleg»?
6. Artikel 36 van het Statuut is een inleidende bepaling die een algemene verplichting
oplegt tussen de landen om elkaar hulp en bijstand te verlenen. Dit betreft ook het
zelfstandig handelen van de landen binnen het Koninkrijk. Ook bij landsaangelegenheden
dienen de landen rekening met elkaar te houden. Alle landen hebben de verplichting
om elkaar te steunen en te helpen waar het redelijkerwijs mogelijk is. Uit officiële
toelichting op het Statuut blijkt dat ook buiten de reikwijdte van Koninkrijksaangelegenheden
onderlinge samenwerking kan plaatsvinden.1 Landen moeten elkaar bijstand en hulpverlenen zonder dat landsaangelegenheden getransformeerd
dienen te worden tot Koninkrijksaangelegenheden. Uitgangspunt van de samenwerking
is dat deze vrijwillig is, wat naar inziens van onze fractie in geval van deze twee
rijkswetten zeker niet het geval is. De vragen die hieruit vloeien zijn:
a. In hoeverre kan de aangeboden hulp onder voorwaarden onder de strekking van artikel 36
van het Statuut vallen?
b. In hoeverre bepaalt een beroep op artikel 36 van het Statuut dat de landen via artikel 38
lid 2 tot twee consensusrijkswetten moeten komen om hulp in een noodsituatie te kunnen
krijgen?
c. In hoeverre gezien de autonome positie van de landen is er reëel gehoor gegeven aan
de landen om, conform de geest van artikel 38 lid 1van het Statuut, hiervan gebruik
te maken voor het COHO en de RAFT?
d. Waarom is er niet gekozen voor artikel 52 van het Statuut om via een landsverordening
het COHO en RAFT te regelen waar de autonomie van de landen gerespecteerd worden?
Zoals reeds het geval is heeft Aruba sinds 2015 zelf het financieel toezicht vanuit
het Koninkrijk geregeld in de vorm van een Landsverordening (LAft).
7. Er zijn verschillende elementen die van belang zijn indien er sprake kan zijn van
consensus conform artikel 38 van het Statuut. Ten eerste dient er overeenstemming
te zijn over de vorm en inhoud van de onderlinge regeling. Daarnaast, overeenstemming
op aangelegenheden van autonome aard kan slechts op basis van vrijwilligheid plaatsvinden.
Verder dient er ook sprake te zijn van een open en reëel overleg. Op basis hiervan
vloeien de volgende vragen:
a. In hoeverre is er rekening gehouden met Aruba voor de keuze van artikel 38 lid 1 van
het Statuut om via onderlinge regeling twee landsverordeningen te gebruiken in plaats
van twee rijkswetten?
b. In hoeverre kan een lening(liquiditeitssteun) bepalend zijn voor de keuze van artikel 38
lid 2 van het Statuut op eenzijdige wijze?
c. In hoeverre kan er sprake zijn van open en reëel overleg over de keuze van vorm en
inhoud van de onderlinge regeling, gezien de wijze hoe Aruba op 9 juli 2020 geforceerd
werd om bij het kruisje te tekenen?
d. In hoeverre kan de opgelegde twee rijkswetten op 9 juli 2020 beschouwd worden als
een consensusrijkswet?
8. Een laatste criteria voor het gebruikmaken van artikel 38 van het Statuut is dat er
geen sprake mag zijn van een pressiemiddel. Een noodsituatie waarin een partner kan
komen te verkeren mag niet als pressiemiddel gebruikt worden, want dit ondermijnd
het vrijwillige karakter van de regeling als bedoeld in artikel 38 van het Statuut
en maakt dit Statuut wetsbepaling illusoir. Daarenboven doet het geen recht aan de
gelijkwaardigheid van de partners binnen het Koninkrijk.2 Naar de mening van onze fractie heeft Nederland ten tijde van de onderhandelingen
duidelijk geen rekening hiermee gehouden. Door de COVID-19 uitbraak is Aruba compleet
in een noodsituatie terechtgekomen. Zonder de hulp en liquiditeitssteun van Nederland
zouden we het niet overleefd hebben. Andere mogelijkheden dan de voorwaarden van Nederland
te accepteren bestond dus niet. Volledigheidshalve wil onze fractie accentueren dat
we Nederland dankbaar zijn voor alle hulp, maar vinden de voorgestelde voorwaarden
onbegrijpelijk en onacceptabel. Hieruit vloeien de volgende vragen:
a. Wat is de mening van de huidige Staatssecretaris over hoe de voormalige Staatssecretaris
had omgegaan met de precaire financiële positie van Aruba als gevolg van de uitbraak
van COVID-19 door stringente (onhaalbare en tevens onrealistische) voorwaarden te
stellen op het moment dat Aruba in een noodsituatie was beland en genoodzaakt was
om hulp bij Nederland te vragen conform artikel 36 van het Statuut?
b. Op 9 juli 2020 werd aan Aruba twee rijkswetten opgelegd door ex -Staatssecretaris
Knops. Is Nederland met ons eens dat dit gecategoriseerd kan worden als een pressiemiddel
ter verkrijging van liquiditeitssteun? Zo nee, waarom niet?
c. In hoeverre kan artikel 36 van het Statuut toegepast worden als een pressiemiddel
in een noodsituatie om de landen te dwingen om een samenwerkingsrelatie aan te gaan
op basis van artikel 38 lid 2 van het Statuut?
9. Artikel 37 van het Statuut geeft aan dat de landen zoveel mogelijk overleg zullen
plegen omtrent alle aangelegenheden, waarbij belangen van twee of meer van de landen
zijn betrokken. Daartoe kunnen bijzondere vertegenwoordigers worden aangewezen en
gemeenschappelijke organen ingesteld worden.
a. Waarom werd bij deze keuze niet voorzien voor de landen maar in plaats daarvan gekozen
heeft voor een «one size fits all» entiteit?
Immers in paragraaf 3.1 van de Memorie van Toelichting wordt erkend dat de landen
niet identiek zijn en dat elk land immers een eigen situatie kent met een eigen ontwikkeling,
cultuur en economisch structuur. Wij achten het wenselijk dat elk land individueel
wordt behandeld, rekening houdend met hun eigen identiteit, huidige situatie en specifieke
aspecten die zorg dragen dat elk land een ander startpositie heeft.
b. De vraag die onze fractie heeft is waarom Nederland sinds het begin geen rekening
hiermee heeft gehouden?
c. Aansluitend hierop is de vraag of Nederland bereid is om met elk land individueel
weer te gaan onderhandelen?
10. Artikel 4 lid 2 van het COHO bevat in het licht van de staatkundige autonomie van
Aruba, Curaçao en Sint-Maarten in zekere zin declaratoire bepaling dat het COHO bij
de uitoefening van zijn taken, bedoeld in het eerste artikel, geen bevoegdheden kan
uitoefenen die op grond van het landsrecht van een land aan een overheidsorgaan van
het land toekomen. Dit geldt dus voor alle taken die in artikel 4 zijn opgenomen.
Het bepaalde in het tweede lid van artikel 4 van het COHO geldt niet voor bevoegdheden
zoals deze wet bedoeld (Memorie van Toelichting pagina 33).
a. In hoeverre kan er sprake zijn van staatkundige autonomie indien de bevoegdheden in
deze Rijkswet boven de landsrechten gaan?
b. Kan men rekening houdend met de hiërarchie en strekking van de Rijkswet, de staatkundige
autonomie genoemd in de Memorie van Toelichting gewoon wegschrappen aangezien het
feit dat met de invoering van de rijkswet de landsrechten niet van toepassing zijn
tegenover de Rijkswet en waar er dus duidelijk geen sprake kan zijn van staatskundige
autonomie?
c. Wat betekent dit voor de rol van de Staten en de autonomie van Aruba indien de Statenleden
tijdens de behandeling van een landsverordening wijzigingen in het voorstel voorstellen
of de landsverordening goedkeuren en deze in strijd is met de tijdelijke consensusrijkswet
COHO?
d. Naar onze mening wordt onze bevoegdheden als Statenleden door het COHO uitgehold,
zoals het nemen van belangrijke besluiten, wetgevende bevoegdheden en budgetrecht.
Schijnbaar wordt dit door Nederland niet als een omissie en ongewenste situatie gezien.
Gezien dit is het wenselijk dat Nederland uitvoerig uitleg geeft hoe Nederland deze
situatie in de praktijk ziet functioneren?
e. Verder vinden wij ook dat het COHO de ministeriële verantwoordelijkheid jegens de
Staten uitholt. Door het COHO moeten de Ministers hun «verantwoording» aan het orgaan
leggen die op haar beurt verantwoording legt aan de Minister van BZK. In dit verantwoordingsproces
komen de Staten van Aruba niet voor. Hoe denkt Nederland dat de Staten van Aruba hiermee
kunnen instemmen?
11. De rijkswet COHO en de Minister van Algemene Zaken stellen het landspakket periodiek
vast in een uitvoeringsagenda. Per kwartaal worden de Staten ingelicht.
a. In hoeverre draagt een Minister eigen verantwoordelijkheid gezien zijn beleid afhankelijk
wordt van de uitvoeringsagenda?
b. In hoeverre behouden de Staten het budgetrecht gezien de uitvoeringsagenda onderdeel
vormt van het beleid van een Minister en dit beleid zich uitdrukt in de begroting
die door het COHO wordt vastgesteld, gecontroleerd, getoetst naast dat dit al door
het CAft wordt gecontroleerd en geadviseerd?
Volgens onze fractie is er geen deugdelijk bestuur in het gepresenteerde concept,
namelijk het COHO formuleert beleid, voert deze uit, houdt toezicht en kan financiëring
stoppen.
c. Wat vindt Nederland hiervan?
d. Vindt Nederland dat deze praktijk acceptabel is?
e. Waarom is geen bedrag ter uitvoering van de plannen van aanpak vastgesteld en vastgelegd
in de wet?
12. Aruba kent een parlementaire democratie. In een parlementaire democratie is de rol
van de Staten van cruciaal belang en deze geldt ook voor de Tweede Kamer. De Staten
van Aruba worden geconfronteerd met landspakketten en uitvoeringsagenda’s die door
de regering en het COHO op ambtelijk niveau zijn geaccordeerd. De Staten krijgen 14
kalenderdagen om hun wensen of opmerkingen kenbaar te maken aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. De Staten van Aruba waren niet bij de voorhangprocedure
betrokken en krijgen nu 14 dagen om wensen en opmerkingen te geven.
a. In hoeverre geeft deze handeling waar de Staten hun wensen of opmerkingen kunnen geven,
inhoud aan de rol van de Staten waar zij door middel van moties daadwerkelijk veranderingen
kunnen brengen aan de inhoud van de landspakketten en uitvoeringsagenda?
b. In hoeverre zou er daadwerkelijk gehoor worden gegeven aan de wensen en opmerkingen
van de Staten?
c. De fractie is van oordeel dat de termijn van 14 kalenderdagen niet verantwoord. Hoe
heeft Nederland deze korte termijn bepaald?
d. Waarom heeft Nederland voor kalenderdagen en niet voor werkdagen?
e. Onze fractie is van mening dat de Statenleden gedurende ten minste 28 werkdagen in
de gelegenheid worden gesteld om kennis te nemen van het ontwerp en onze wensen of
bezwaren aan de Minister van BZK en de Minister van Algemene Zaken van Aruba kenbaar
te maken. Is Nederland bereid dit termijn aan te passen?
f. Indien dit niet het geval is, is Nederland bereid om de term «kalenderdagen» naar
«werkdagen» te veranderen?
13. Het budgetrecht van de Staten is de belangrijkste tool die de Staten hebben om hun
regering te controleren en indien nodig verandering te brengen via moties of amendementen
in hun beleid. Nu wordt het landspakket bepalend voor het beleid en dient zich te
vertalen in de landsbegroting. De hervormingen eisen veel investering maar onze begroting
ligt vast aan financiële normen waar het CAft zich vasthoudt. De Arubaanse financiële
positie is na de coronacrisis zwak en de economie is pas langzamerhand aan het herstellen.
Om een houdbare financiële positie te bereiken en te behouden en om de economie te
versterken moeten hervormingen plaatsvinden die allemaal een prijskaartje hebben.
a. Volgens onze fractie zijn de criteria ’s en uitgangspunten van het COHO en het CAft
tegenstrijdig. Aan de ene kant vergt hervormingen de nodige investeringen, terwijl
het CAft zich strak houdt aan vastgestelde normen die deze investeringen zeker in
de weg staan. Deze tegenstrijdigheid heeft een negatief effect op het herstel van
onze economie. Heeft Nederland hiermee rekening gehouden?
b. Zo nee, bestaat de mogelijkheid om hierover te onderhandelen?
c. Wie zal dan, gezien het beperkte budget, de benodigde gelden plaatsen voor de hervormingen
zonder dat er wordt ingekort op begroting die zich vervolgens zal vertalen in inkortingen
op onderwijs, op sociaal gebied om dan de hervormingen te betalen? Onze fractie is
van mening dat dit overbodig is.
d. De vraag die weer wordt herhaald; wie zal deze hervormingen betalen zonder dat de
Arubaanse bevolking zal lijden door inkorting op belangrijke terreinen zoals onderwijs
en sociaal?
14. Voor 2020 was het voormalige en is het huidige Kabinet Wever-Croes I en II bezig met
hervormingen. Aruba ontvangt sinds april 2020 liquiditeitssteun van Nederland gebonden
aan strikte voorwaarden. In november 2022 heeft de regering van Aruba en Nederland
afspraken gemaakt in een onderlinge regeling, het zogenaamde landspakket. Aruba is
sindsdien alvast begonnen met het uitvoeren van de landspakketten en stelt samen met
de TWO periodiek een uitvoeringsagenda vast. De TWO verstrekt ten minste ieder halfjaar
een uitvoeringsrapportage aan de Minister van BZK en in afschrift aan de Minister
van Algemene Zaken van de drie Caribische landen. Per kwartaal kunnen de Staten van
de drie landen inlichtingen krijgen van de TWO. De laatste uitvoeringsagenda’s en
uitvoeringsrapportages laten zien dat Aruba op goede pad is met de overeengekomen
landspakketten en hervormingen. De volgende vraag luidt als volgt:
a. In hoeverre is het (1) te verantwoorden en in hoeverre is het (2) nodig om Nederlands
belastinggeld te investeren in een COHO gezien de landen in principe uit eigen begroting
de landspakketten en hervormingen moeten uitvoeren?
15. Artikel 6 lid 4 van de rijkswet COHO geeft aan dat: «Onze Minister (Nederlandse Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) kan, na overleg met de Minister van
Algemene Zaken die het aangaat, het COHO een aanwijzing geven met betrekking tot de
inbreng van het COHO in een vast te stellen agenda». Volgens de Memorie van Toelichting
is het in hiërarchisch opzicht niet ondergeschikt aan de voor het stelsel van de wet
verantwoordelijke bewindspersoon, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
of de Nederlandse regering om net juist politiek Den Haag minder invloed te laten
hebben op het functioneren van het COHO en om de autonome positie van de landen te
respecteren.
a. In hoeverre geeft de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van BZK-uitvoering aan
het doel van het COHO en de autonome positie van Aruba?
b. De Minister van BZK kan na overleg een aanwijzing geven met betrekking tot de uitvoeringsagenda,
wat houdt dit overleg in?
c. Waarom is niet gekozen voor de term in overeenstemming met de Minister van Algemene
Zaken?
d. Waarom vindt Nederland het nodig om gezien de doelstelling van de rijkswet COHO en
de autonome positie van de landen om de Minister van BZK de aanwijzingsbevoegdheid
te geven om veranderingen te brengen binnen een landsaangelegenheid?
In het COHO wordt veel bevoegdheden aan de Minister van BZK toegekend, een Minister
die geen politieke verantwoording moet afleggen aan onze Staten. Hierdoor wordt de
essentie van de controlerende taak van de Staten uitgehold.
e. Moeten de Staten van Aruba zich neerleggen bij een dergelijke inperking van haar parlementaire
democratie?
f. Wat is de mening van de Koninkrijksregering hiervan?
16. In artikel 9 van de rijkswet COHO wordt de samenstelling beschreven. Het COHO zal
bestaan uit drie leden. Een van de criteria is dat tenminste twee leden, onder wie
de voorzitter, aantoonbare affiniteit met de landen moet hebben. Aruba kent het CAft
waar wij een lid hebben dat door Aruba wordt gekozen. Hieruit volgt de volgende vragen:
a. Waarom kan de samenstelling niet uitgebreid worden met vijf leden, waar elk land een
eigen vertegenwoordiger krijgt en waar ze daadwerkelijk worden gerepresenteerd? Zoals
het nu in het conceptvoorstel staat zullen maximaal twee van drie Caribische landen
in het orgaan vertegenwoordigd worden.
b. Wat wordt begrepen onder «aantoonbare affiniteit met de landen»?
c. Wat zijn de specifieke criteria die getoetst zullen worden om aan deze bepaling te
kunnen voldoen? Naar mening van de fractie is de uitleg in paragraaf 2.4 van de Memorie
van Toelichting te vaag, oppervlakkig en onvoldoende.
d. Welke procedure wordt gevolgd indien geen enkel kandidaat «aantoonbare affiniteit
heeft met de landen»?
e. Graag ontvangt onze fractie het concept profielschets genoemd in artikel 9 lid 3 van
het COHO.
f. Hoe waarborgt men dat de werkorganisatie van het toezichtcollege de nodige kennis
bezitten of vergaren over «small island development states»?
g. Hoe waarborgt men dat de leden van het college niet alleen affiniteit, maar ook bereid
zijn om zich te verdiepen in het Arubaans staatsbestel zonder vergelijking te willen
maken met de Nederlandse situatie (gemeenten en provincies)?
h. In hoeverre wordt geborgd dat men kennis heeft over kleinschalige economieën, zoals
deze eiland economieën?
17. Tijdens de technische briefing in de commissievergadering van Koninkrijksrelaties
in de Tweede Kamer d.d. 13 april 2022 was aangegeven dat voor de financiële middelen
op grond van artikel 22 er twee geldstromen zijn: rechtstreeks dat primair uit liquiditeitssteun
wordt verstrekt in de vorm van renteloze leningen en indirect via het COHO. Hier stelt
Nederland het geld beschikbaar voor expertise en het plan van aanpak. In het jaar
2022 stelt Nederland voor alle drie landen 18 miljoen beschikbaar en voor de jaren
2023 en verder 23 miljoen per jaar voor alle 3 drie landen samen.
a. Is er al een verdeelsleutel van deze bedragen bepaald tussen de drie landen?
Wij zijn van mening dat er geen duidelijke financiële commitment voor investering
in hervormingen door Nederland is vastgesteld. Graag ontvangen wij meer informatie
over de te verwachten commitment van Nederland waarbij een duidelijke verdeelsleutel
wordt gepresenteerd per land.
b. Hoe is Nederland tot deze verdeelsleutel gekomen?
c. Zijn er voorwaarden aan gebonden om in aanmerking te komen voor de beschikbaar gestelde
middelen?
18. De Raad van State geeft aan dat het niet raadzaam is om een gebrek aan implementatiekracht
van de landen op te vangen door het COHO in vergaande mate verantwoordelijk te maken
voor de opstelling en uitvoering van de plannen van aanpak. De Raad van State signaleert
dat hiermee de implementatiekracht van de landen niet wordt versterkt en de afbouw
van de regeling bemoeilijkt. Hierdoor betwijfeld de Raad van State of door de gekozen
opzet verwacht mag worden dat een hervormingsprogramma tot succesvolle resultaten
zal leiden op de korte en lange termijn. Mede hierdoor rijzen ook vragen over de verenigbaarheid
met de onder meer in het Statuut neergelegde staatkundige structuur van het Koninkrijk,
waarin de autonomie en eigen verantwoordelijkheid van de landen belangrijke uitgangspunten
zijn.
a. In het nader rapport is de Koninkrijksregering niet op ingegaan. Onze fractie onderstreept
deze signalering en wensen een uitleg waarom hiermee geen rekening is gehouden.
b. Vindt de Koninkrijksregering niet dat de autonomie en eigen verantwoordelijkheid van
de landen worden ontnomen?
19. In artikelen 25 lid d, 29 en 30 worden aangegeven dat het COHO subsidies kan verlenen
aan burgers en privaatrechtelijke rechtspersonen, met inbegrip van overheidsbedrijven.
Volgens het conceptvoorstel zijn de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de Minister van Algemene Zaken degenen die beslissen over het verstrekken van subsidies.
Gezien het COHO een Nederlands orgaan is gaat de verstrekking van subsidies conform
het AWB. In gesprekken met Bonairiaanse burgers is naar voren gekomen dat veel Bonairiaanse
burgers geen subsidie konden krijgen, terwijl Nederlandse burgers eerder in aanmerking
kwamen voor subsidie waardoor er sprake was van oneerlijke concurrentie met als gevolg
dat veel Bonairiaanse burgers hun zaken hadden kwijtgeraakt gezien het feit dat zij
niet in staat waren om leningen te krijgen, noch subsidies konden krijgen.
a. In hoeverre kan men zorgen dat er geen sprake zal zijn van oneerlijke concurrentie
gezien het feit dat het AWB (Nederlandse wet) van toepassing is voor het verstrekken
van subsidies ten opzichte van Arubaanse burgers die niet eens onder de subsidieverordening
van Aruba kunnen vallen/voldoen of van private instellingen op Aruba die via landelijke
banken leningen aangaan om een bedrijf te hebben?
b. Wat zijn de specifieke voorwaarden voor allen die een beroep willen doen op subsidie
verleent door het COHO?
20. Op Aruba gebruikt het Hof een beroepstermijn van drie weken en in artikel 28 spreekt
men van een beroepstermijn van veertien (14) dagen na verzending, waar een land gezien
de formulering geen veertien (14) dagen krijgt om een beroep in te stellen.
a. Waarom heeft men de term «na verzending» gekozen in plaats van de term «na ontvangst»?
b. Is de Koninkrijksregering bereid bij dit punt de termijn te verruimen?
c. Indien dit niet het geval is, is de Koninkrijksregering bereid de zinsnede te wijzigen
tot «gedurende veertien dagen na ontvangst van het besluit»? Naar de mening van onze
fractie is de voorgestelde termijn veel te kort wordt een wijziging noodzakelijk geacht
zodat het ook aansluit bij de regeling zoals dit in art. 26 van de RAFT is opgenomen,
welke luidt: tot «gedurende dertig dagen na ontvangst van het besluit».
21. Op basis van artikel 28 kan het land een kroonberoep instellen tegen een besluit van
het COHO.
a. Is het advies van de Raad van State bindend?
b. Volgens de motie Van Raak moet er op het moment dat er geschillen zijn tussen het
Koninkrijk en de landen er een onpartijdige en onafhankelijke instantie zijn dat de
geschillen in behandeling neemt en dat het advies van deze instantie bindend is. Voldoet
de Raad van State aan deze criteria?
c. Gezien er al nu bij het samenstellen van de consensusrijkswet sprake is van geschillen,
is het niet dringend en noodzakelijk om te komen met een geschillenregeling die voldoet
aan de criteria ‘s van de motie Van Raak voor een betere samenwerking binnen het Koninkrijk?
d. Voor subsidie kan de burger de rechterlijke traject doorlopen. Waarom kan Land Aruba
geen beroep doen op de rechterlijke traject als burger gezien het ook zogenaamd subsidie
krijgt van het COHO?
22. Aruba is sinds 2020 bezig met een voortraject COHO. Artikel 34 geeft aan dat de conceptrijkswet
na zes jaren vervalt. Ondertussen is Aruba al twee jaar met het voortraject waar bij
de inwerkingtreding van zes jaar er sprake zal zijn van acht jaar en waar de landen
met een aanvraag op tien jaar onder (voortraject) COHO zal bevinden.
a. Is het een redelijke termijn voor een land om onder een instantie te blijven wegens
een noodsituatie, waar zij genoodzaakt waren om hulp te vragen op basis van artikel 36
van het Statuut?
b. Waarom is in het bestaande concept geen rekening gehouden met een vervroegde beëindiging
van het COHO?
c. Wat zijn de gevolgen van een eerdere beëindiging op de rol van het CAft bij de beoordeling
van de landspakketten binnen de begroting van Aruba?
23. Via de Nota van Wijzing zal het COHO en het CAft een samenwerkingsprotocol sluiten
ter uitvoering van hun werkzaamheden.
a. In hoeverre kunnen twee Nederlandse entiteiten op basis van een protocol zelfstandig
bepalen hoe zij zullen omgaan met autonome bevoegdheden van de landen?
b. Wat is de rol van de Minister van Algemene Zaken van Aruba met betrekking tot haar
inspraak binnen dit protocol?
c. Wat is de inspraak van de Staten van Aruba op dit protocol?
24. Gedurende de technische briefing werd de vraag gesteld of een Nederlands orgaan bij
landsverordening ingericht kon worden en de vraag werd bevestigend beantwoord. Daar
werd duidelijk gesteld dat de keuze voor een Rijkswet gebaseerd was op hiërarchische
keuze. Hieruit vloeit de volgende vragen.
a. In hoeverre kan er sprake zijn van vrijwillige consensus over de keuze van de vorm
van de samenwerking tussen de landen gezien het machtigste en grootste land eenzijdig
de keuze heeft gemaakt voor een Rijkswet?
b. In hoeverre kan er sprake zijn van wederzijdse respect en respect voor de autonome
bevoegdheden van de landen indien het machtigste land de samenwerking eenzijdig had
bepaald?
c. In hoeverre kan er sprake zijn van gelijkwaardigheid binnen het Koninkrijk indien
de partners geen reële input krijgen over de vorm van samenwerking?
Landspakketten
25. Om de totale landspakketten te realiseren dient budget en capaciteit beschikbaar te
komen. Ondersteuning vanuit Nederland zal daarbij noodzakelijk zijn. Omdat ondersteuning
vanuit Nederland altijd tijdelijk is moet voorkomen worden dat na afloop van deze
steun de situatie niet weer verslechtert. Daarom is het van belang dat Nederland met
de landen evenwichtige afspraken maakt over het budget en de uitvoeringscapaciteit
die beschikbaar moeten komen waarbij oog is voor de beperkte omvang van het ambtelijk
apparaat van de landen. Naar onze mening wordt momenteel hiermee weinig rekening gehouden.
a. Hoe is Nederland van plan om te gaan met onze tekortkomingen en rekening houden met
de haalbaarheid van de landspakketten?
b. Hoe is Nederland van plan om via de landspakketten ons ambtelijk apparaat te versterken,
te weten technische assistentie, scholing/training, werving gekwalificeerd personeel?
c. Hoe is Nederland van plan om de rol en informatievoorziening van onze instituties
te ondersteunen?
26. Al meerdere malen is in de uitvoeringsrapportages van het COHO aangekaart de behoefte
aan meer capaciteit ter realisatie van de doelen van het COHO en de uit te voeren
projecten van het landspakket. De laatste uitvoeringsrapportage geeft zelfs aan dat
Aruba een beperkte aantal mensen beschikt om de afspraken uit de uitvoeringsagenda
uit te voeren en vorm te geven. Daarmee wordt geaccentueerd dat de veranderkracht
van Aruba kleiner is dan gewenst, wat zeker problemen zal opleveren bij implementatie
van de hervormingen. Dit heeft een directe correlatie met thema B van het Landspakket,
namelijk de resultaten worden direct en in negatieve zin beïnvloed.
a. Wordt er ruimte gegeven aan Aruba om de terugkerende opmerkingen en bezorgheden over
capaciteit structureel en duurzaam op te lossen?
b. Is Nederland bereid hieraan een bijdrage te leveren?
c. Gezien de werkelijke situatie en het huidige concept van de rijkswetten, is de kans
groot dat Aruba weinig kan investeren in haar eigen mensen. Op welke manieren denkt
Nederland dan hulp te bieden aan Aruba? Tegen welke voorwaarden?
d. Gedurende en na de pandemie zijn zowel de sociale, onderwijs en mentale problemen
globaal drastisch toegenomen en Aruba is daarop geen uitzondering. Toch wordt er van
Aruba verwacht dat in haar landsbegroting ingekort moet worden. Op welke manieren
dient Aruba dan extra maatschappelijke werkers, onderwijzers en psychologen aan te
nemen om aan deze problemen te werken?
Algemene lange termijn beoordelingskader COHO:
27. Voor het meten van de effectiviteit van de hervormingen, of deze bijdragen aan de
economische weerbaarheid, is onder meer benodigd een algemene lange termijn beoordelingskader.
a. Bestaat er een algemene lange termijn beoordelingskader voor de Arubaanse economische
weerbaarheid? Met andere woorden welk verdienmodel heeft men voor ogen?
b. Indien ja, kan dit beoordelingskader worden overgelegd en nadere toelichting worden
gegeven in hoeverre de regeringen de gevolgen van de pandemie alsook van de oorlog
in Oekraïne heeft verdisconteerd in dit kader? Ofwel wordt er bij de hervormingen
rekening gehouden met de koopkracht en bestaansminimum van de Arubaanse burger?
c. Indien nee, waarom is bovengenoemd beoordelingskader nog niet opgesteld en vastgesteld?
Goed toezicht door COHO en CAft:
28. Voor het toezicht op goed economisch bestuur door COHO en goed financieel bestuur
door CAft, is eveneens vereist dat er sprake is van goed toezicht door deze twee colleges.
Goed toezicht houdt onder meer in dat er sprake is van operationele onafhankelijkheid
bij deze toezichthouders.
a. In hoeverre kan de operationele onafhankelijkheid van beide toezichtsorganen worden
gewaarborgd gelet op de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid (naast de algemene aanwijzingsbevoegdheid)
die de Koninkrijksregering heeft ten aanzien van zowel het COHO als het CAft?
b. In hoeverre wordt gewaarborgd dat bij de colleges geen sprake is van ongeoorloofde
identificatie is met hetzij het Landsbestuur, hetzij het ambtelijk apparaat, hetzij
de Staten? Met andere woorden in hoeverre wordt gewaakt dat deze colleges niet op
de stoel van de lokale organen gaan zitten?
c. In hoeverre wordt gewaarborgd dat de colleges zich niet rechtstreeks gaan bemoeien
met de lokale werkprocessen van de staatsorganen en dat de eigenlijke rolvervulling
vervaagt (namelijk van toezichthouder naar beslisser)? Met andere woorden dat er bij
deze colleges sprake is van «slager die zijn eigen vlees keurt»?
29. Artikel 9 lid 3 duidt aan dat Minister van BZK stelt na het vrijkomen van een vacature
binnen het COHO een profielschets aan op basis van de benoemingscriteria in overeenstemming
met Minister van Algemene Zaken van de landen.
a. Gezien het feit dat de landen dus ook Aruba sinds 2020 bezig is met een voortraject
van het COHO en al in de uitvoeringsfase zit met sommige onderdelen van het landspakket,
is de profielschets bedoeld in artikel al gereed? Als ja, kan dit alvast gedeeld worden
met de landen?
b. Conform welke criteria werken de ambtenaren of degenen die momenteel de taken van
de leden van het COHO overnemen? Dit gezien het hoofdstuk 2.4 van de Memorie van Toelichting
over de samenstelling en de benoeming stelt dat de leden van het COHO aantoonbare
affiniteit moeten hebben met het Caribisch deel van het Koninkrijk, dit om een Caribisch
stempel op het COHO te zetten naast hun deskundigheid, kennis en ervaring.
30. In paragraaf 2.1 van de Memorie van Toelichting staat onder staatkundig context dat
het COHO geen wetgevende of bestuurlijke bevoegdheden van de regeringen, Ministers
of de Staten van de landen overneemt (artikel 4 lid 2), maar dat het orgaan de taak
heeft om de landen te ondersteunen bij uitvoering en ontwikkeling van hervormingen
en toezicht te houden maar neemt deze uitvoering en ontwikkeling niet zelf ter hand.
Doch staat in de algemene strekking en doel in paragraaf 1.1, in de eerste alinea,
dat het COHO consequenties kan verbinden aan het niet of niet voldoende naleven door
de landen van de verplichtingen die op grond van het wetsvoorstel op de landen rusten.
Er staat ook dat gelet op de door het Statuut gewaarborgde autonomie van de landen
binnen het Koninkrijk, meer in het bijzonder de constitutionele positie van de Staten
en de regeringen, het noodzakelijk is om deze verplichtingen zo nauwkeurig mogelijk
te definiëren.
a. Wiens taak is het om deze verplichtingen te definiëren?
Onze fractie ziet graag de toevoeging hiervan in de concept-Rijkswet.
b. Hoe is de Koninkrijksregering van plan te garanderen dat deze geen wetgevende of bestuurlijke
bevoegdheden van de regeringen, Ministers of de Staten van de landen overneemt?
Momenteel ontbreekt een duidelijke criteria voor de beoordeling van de uitvoering
van de landspakketten.
c. Kan een andere wetsbepaling ingevoerd worden in het Rijkswetvoostel om toch het risico
van het overtreden van de bevoegdheden door het COHO te verminderen of te elimineren
zodat de autonomie van de landen (in het bijzonder de constitutionele positie van
de Staten en de regeringen) binnen het Koninkrijk wordt gewaarborgd?
d. Als een geschil ontstaat tussen de partijen over overtreden van bevoegdheden en het
waarborgen van autonomie, hoe wordt het of kan het worden geregeld?
31. Artikel 24 heeft het over het verstrekken van gegevens en inlichtingen en verleningen
van medewerking waar ieder overheidsorgaan en overheidsbedrijf van de landen gegevens
en inlichtingen moet verstreken op verzoek van het COHO om zijn taken uit te oefenen
zoals bedoeld in artikel 4 lid 1.
a. Voorgesteld wordt om aan dit artikel een bepaling toe te voegen de verplichting om
de verantwoordelijke Minister te informeren over het verzoek van de te verstrekken
gegevens en inlichtingen. Dit omdat desbetreffende Minister van de landen, afhankelijk
van het onderwerp en achtergrond van de gegevens, eindverantwoordelijk blijft als
iets mis gaat. Daarnaast kan dit ambtenaren in de war brengen over de politieke ambtelijkeautorisatie
verhoudingen.
Zorg
32. Aruba kent veel uitdagingen om de stijgende kosten in de zorg te kunnen beheersen.
Om deze zorgkosten te kunnen dekken, maar ook te beheersen, zijn in verschillende
fasen, en ruim voor de Covid pandemie steeds verschillende instrumenten ingezet. Voorts
is gewerkt aan onderzoeken en plannen voor preventie en bewustwording en het verder
kunnen uitbreiden van kosten-remmende instrumenten.
De Covid pandemie en de hierdoor noodzakelijke leningen die Aruba heeft moeten aangaan
bij Nederland heeft geleid tot een zeer, ingrijpend voorwaarden pakket waarvan Aruba
geen andere keuze had dan deze te accepteren. Een van deze voorwaarden was de inkorting
van 60 miljoen op de zorg per jaar. Dit betekent dat Aruba is geconfronteerd met een
acuut ingevoerde bezuinigingsverplichting van zo'n 13% van haar zorgbudget en heeft
geleid tot ongekende druk en onrust in de zorg, juist gedurende een pandemie.
Deze inkortingen leiden tot een geaccelereerde invoering van hervormingen, samenwerkingsvormen
en maatregelen. Aruba is zich bewust over de noodzaak van het systemisch hervormen
van de zorg, doch de snelheid waarop deze moeten worden vormgegeven leidt tot zorgen
en complicaties, met name omdat een goede en doordachte systematische hervorming gedegen
(zorgvuldig) voorbereid moet worden en de nodige draagvlak moet hebben. Vaak gaat
het ook gepaard met investeringen vooraf, waar juist gezien de acute inkortingen geen
ruimte voor is. Hieruit vloeien de volgende vragen:
a. Waarom zijn door Nederland voorwaarden vastgesteld zonder dat het nodige onderzoek
en tijd is gegeven voor een gedegen voorbereiding van de landen?
b. De maatregelen die van toepassing zijn om liquiditeitssteun te krijgen zijn niet flexibel
(60 miljoen AZV, gezondheidsinkorting). Onze fractie is van mening dat de normen zeker
heroverwogen en geëvalueerd moeten worden. Is de Koninkrijksregering hiertoe bereid?
c. Graag ontvangt onze fractie een gedegen, dat is gespecificeerd en onderbouwd, uitleg
van de voorwaarden van jaarlijkse inkorting op de zorg van Afl. 60 miljoen.
d. Waarom houdt Nederland geen rekening met complicaties dat zijn ontstaan door geaccelereerde
invoering van hervormingen zonder een gedegen onderzoek en voorbereiding.
Slot
Tot slot wenst onze fractie aan te geven dat het duidelijk is dat door bekrachtiging
van beide rijkswetten door de Koninkrijksregering, er weinig van de door het Statuut
vastgelegde autonomie van ons land zal overblijven, door deze «geforceerde vrijwillige»
overdracht van bevoegdheden aan Nederland. De vraag die onze fractie heeft is of er
inderdaad aan ons, de Staten als democratisch gelegitimeerd Arubaans orgaan, de mogelijkheid
zal worden geboden om een reële inbreng te hebben in het wettelijke totstandkomingsproces
voor de verankering van de door Nederland vereiste voorwaarden voor hulp in welke
vorm dan ook.
De Fractie RAIZ
Commentaren/Vragen vanuit fractie Raiz met betrekking tot de Consensus Rijkswet COHO
Het eerste voorgelegde concept voor dit voorstel van rijkswet stamt af van juli 2020.
Sindsdien is er continu sprake geweest van een afdwingende handelwijze omtrent het
bereiken van consensus. Dit blijkt onder andere uit het feit dat medewerking en bevordering
van de totstandkoming van de rijkswet herhaaldelijk als voorwaarden werden gesteld
voor het ontvangen van nodige leningen in de vorm van liquiditeitssteun gedurende
een zeer moeilijke periode, de covid-19 pandemie. De Minister-Presidenten van Aruba,
Curaçao en Sint-Maarten hebben zich elk afzonderlijk kritisch uitgesproken over het
huidig concept. De Minister-President van Aruba stelde recent (april 2022) dat de
discussie gevoerd moet worden of de rijkswet COHO (en de RAft) nu, twee jaar verder,
de enige opties zijn («Pero principalmente mi ta kere cu e discucion cu ta importante
pa nos hiba ta cu si e COHO y Raft ta e unico manera awor dos aña despues di Covid,
pa nos sali di esaki»). De Minister-President van Sint Maarten stelde «basically forced»
te zijn en refereerde naar «bullying tactics». Al met al een dubieus proces met een
dwingend karakter en mogelijk een zorgwekkend precedent voor het consensusvereiste
bij consensusrijkswetten. Toch leek het proces, in ieder geval vanuit het Ministerie
van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, met tunnelvisie gericht te zijn op
de vaststelling van per se een rijkswet.
1. Is er heden daadwerkelijk sprake van een vrijwillige consensus voor wat betreft het
huidig voorstel van rijkswet?
2. Delen de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en de Minister-presidenten van Aruba,
Curaçao en Sint Maarten de mening dat, voorzover hier gesproken kan worden van consensus,
er feitelijk sprake is van een afgedwongen consensus?
3. Wordt erkend dat het proces van dit voorstel van rijkswet weinig vertrouwen en weinig
geloofwaardigheid in de consensus als gevolg heeft?
4. Zijn vanaf juli 2020 tot heden serieus andere alternatieven dan rijkswetten overwogen
om een samenwerking in Koninkrijksverband ten behoeve van hervormingen vast te leggen?
Indien ja, welke alternatieven? Indien nee, waarom niet?
5. Zijn de partijen bij deze rijkswet nu bereid om de alternatieven voor het regelen
van een samenwerking in Koninkrijksverband ten behoeve van hervormingen te overwegen
en hierover te onderhandelen?
6. Klopt het dat, conform het voorstel, indien de uitvoering van een maatregel van het
landspakket volledig wordt bekostigd en uitgevoerd door Aruba, Curaçao of Sint Maarten,
het COHO, het C(A)ft, de Minister van BZK, de Gouverneurs en de raad van Ministers
van het Koninkrijk via hun bevoegdheden toch invloed kunnen uitoefenen op de wijze
waarop Aruba, Curaçao of Sint Maarten de maatregel implementeren? Gaarne bij de beantwoording
van de vraag in ieder geval de volgende punten te betrekken: de bevoegdheden bij uitvoeringsagenda’s,
plannen van aanpak, uitvoeringsrapportages, de beoordelingen of landen aan het landspakket
voldoen, opneming kosten in begrotingen en rol C(A)ft, en verplichting uit hoofde
van de rijkswet om het landspakket uit te voeren.
Het democratisch tekort bij rijkswetten brengt ongelijkheid tussen Nederlandse burgers
in enerzijds Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en anderzijds in Nederland. De burgers
in Nederland genieten met betrekking tot rijkswetten een meer volwaardige democratische
legitimiteit via de volksvertegenwoordiging en de raad van Ministers van het Koninkrijk.
Bovendien kennen wij in het Koninkrijk ook andere democratische tekortkomingen. Vergelijk
bijvoorbeeld het feit dat Nederland ten opzichte van de Europese Unie direct vertegenwoordigd
is in het Europees Parlement. Een dergelijke vertegenwoordiging voor de burgers van
Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Koninkrijksverband, en dus een meer volwaardige
democratische legitimiteit, bestaat niet. In het Coalitieakkoord 2021–2025 van de
VVD, D66, CDA en ChristenUnie (Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst)
wordt erkend dat er een democratisch tekort is bij de besluitvorming door de Tweede
Kamer over voorstellen van rijkswet.
7. Delen de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en de Minister-Presidenten van Aruba,
Curaçao en Sint Maarten de mening dat rijkswetten niet voldoende recht doen aan de
democratische zeggenschap van de burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en dat
dit des te meer geldt wanneer de rijkswet landsaangelenheden betreft?
8. Is het verstandig om, alvorens landsaangelegenheden in een rijkswet te regelen, met
een ingrijpende aard (en een twijfelachtige consensus), eerst het democratisch tekort
bij de besluitvorming over voorstellen van rijkswet op te heffen?
In de memorie van toelichting van het voorstel van rijkswet wordt in de toelichting
bij artikel 5 lid 1 over het landspakket gesteld: «De reden dat deze bepaling ook
in het voorstel een plek krijgt, is om er geen misverstand over te laten bestaan dat
de verplichting de afspraken in de landspakketten na te komen ook uit hoofde van de
rijkswet bestaat.»
9. Wat zijn de gevolgen van de verplichting de afspraken in de landspakketten na te komen,
anders dan nu het geval is, ook uit hoofde van de rijkswet te doen bestaan?
In de toelichting van de nota van wijziging staat: «Indien een onderdeel van een begroting
zou neerkomen op een flagrante schending van een verplichting op grond van de rijkswet
COHO, is het in een uiterst geval ook denkbaar dat de toepassing van de daartoe geëigende
bepalingen van het Reglement voor de Gouverneur en het Statuut wordt overwogen. Een
dergelijke situatie wordt afgewogen binnen de geldende kaders voor het toepassen van
die instrumenten.»
10. Kunt u toelichten om welke bepalingen van het Reglement voor de Gouverneur en het
Statuut het gaat en hoe de toepassing van die bepalingen in het kader van deze rijkswet
en de landspakketten kunnen plaatsvinden?
11. Wat zijn de mogelijke gevolgen als de Staten een landsverordening ter uitvoering van
het landspakket, om voor de Staten moverende redenen afkeuren of dusdanig amenderen
dat het niet meer overeenkomt met het landspakket en/of uitvoeringsagenda en/of plan
van aanpak?
12. Wat zijn de mogelijke gevolgen als de Staten een initiatieflandsverordening, die in
strijd is of niet verenigbaar is met een maatregel in het landspakket, goedkeuren?
13. Wordt met het voorstel van rijkswet COHO en met de landspakketten rekening gehouden
met de wensen van het electoraat van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, die bijvoorbeeld
door middel van komende verkiezingen worden uitgesproken en eventueel niet verenigbaar
of tegenstrijdig kunnen zijn met een maatregel in het landspakket? Zo ja, op welke
wijze? Zo nee, waarom niet?
14. Wat zijn de mogelijke gevolgen als Aruba, Curaçao of Sint Maarten een bepaalde maatregel,
project of programma uit het landspakket niet (langer) wenselijk achten en afzien
van het uitvoeren daarvan?
15. Wat zijn de mogelijke gevolgen als Aruba, Curaçao of Sint Maarten, bijvoorbeeld vanwege
landelijke prioriteringen, een bepaalde maatregel, project of programma van het landspakket
in een later jaar willen uitvoeren dan het COHO of Nederland voorstellen?
16. Zijn de regeringen van de betrokken landen van mening dat de verantwoording, of het
gebrek daarvan, die (bestuursleden van) het COHO moeten afleggen, in het kader van
checks and balances passend zijn voor hun bedoelde rol en het effect van hun bevoegdheden
op het bestuur en de burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
17. De Ministers van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben een beperkte
invloed op de uitvoering van de rijkswet COHO. Zij zijn echter de enigen die in het
voorstel van rijkswet voorkomen die verantwoording schuldig zijn aan de Staten van
respectievelijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Dit kan tot politieke spanningen en
instabiliteit leiden. Is hiermee rekening gehouden bij het opstellen van het voorstel
van rijkswet?
De nota van wijziging regelt en legt onder meer vast dat uitgaven van Aruba, Curaçao
en Sint Maarten in verband met de uitvoering van het landspakket in de respectievelijke
begrotingen moeten worden opgenomen. Vanzelfsprekend. Echter wordt met de rol hierbij
van het C(A)ft de beleidsruimte en autonomie van de landen, en het budgetrecht van
de Staten verder ingeperkt. Des te meer in combinatie met het vaststellen van deze
samenwerking bij rijkswet en de verplichting om uit hoofde van een rijkswet het landspakket
uit te voeren. Hierbij speelt tevens een rol hoe ook nodige leningen in de vorm van
liquiditeitssteun zijn verbonden aan de uitvoering van het landspakket. Het komt erop
neer dat het landspakket leidend wordt gemaakt en prioriteit krijgt boven alle (andere)
landseigen prioriteiten. Prioriteiten die vanwege de aard van het besturen van een
land en het zelfbeschikkingsrecht van de burgers veranderend kunnen zijn. Echter worden
voor 6 jaren de maatregelen, projecten en programma’s in het landspakket afdwingbaar
geprioriteerd boven de uitvoering van andere maatregelen, projecten en programma’s.
De Staten hebben in het voorstel geen rol bij het vaststellen van uitvoeringsagenda’s
en plannen van aanpak. Deze uitvoeringsagenda’s en plannen van aanpak dienen onder
meer voor het opnemen van kosten in ontwerp-begrotingen en de beoordeling of de kosten
voor het uitvoeren van het landspakket in de ontwerp-begrotingen zijn opgenomen.
18. Stel dat de Staten constateren dat de voor dat jaar begrote kosten in een ontwerp-begroting
ten behoeve van de uitvoering van het landspakket, en de werkdruk die de uitvoering
daarvan legt op de overheidsdiensten, andere voor dat jaar belangrijke werkzaamheden
belemmeren of vrijwel onmogelijk maken. Is er dan ruimte om vastgestelde uitvoeringsagenda’s
en goedgekeurde plannen van aanpak te wijzigen?
19. Indien dit niet het geval is, worden de leden van de Staten, die conform artikel III.16
lid 3 van de Staatsregeling van Aruba (en overeenkomende bepalingen voor de andere
landen van het Koninkrijk) zonder last dienen te stemmen, niet voor een voldongen
(afdwingbare) feit geplaatst?
20. Wat zijn de mogelijke gevolgen als de Staten de uitvoering van een bepaalde maatregel,
project of programma van het landspakket met een amendement uit een ontwerp-begroting
halen ten behoeve van een andere, naar het oordeel van de Staten belangrijkere maatregel,
project of programma?
21. Bent u het eens dat afspraken tussen regeringen van de landen in het Koninkrijk, waarvan
de verwezenlijking afhankelijk is van steun van de Staten, onder voorbehoud van de
steun van de Staten zijn gemaakt?
22. Wat zijn de gevolgen voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten indien de respectievelijke
Staten het niet eens zijn met het voorstel van rijkswet, en deze dan ook niet tot
stand komt vanwege een gebrek aan consensus?
23. Indien dit voorstel van rijkswet niet tot stand komt, is Nederland bereid alternatieve
vormen van samenwerking ten behoeve van hervormingen in goed overleg te overwegen
en ontwikkelen?
24. Indien dit voorstel van rijkswet niet tot stand komt, is Nederland bereid de huidige
wijze van uitvoering van de landspakketten, inmiddels langer dan een jaar gaande,
voort te zetten?
Hoewel een verbetering van de samenstelling van het bestuur van het COHO en de duur
van de werking van het voorstel de bezorgdheden over de democratische beperkingen
die met het voorstel gepaard gaan niet wegnemen, worden toch enkele vragen gesteld
over de samenstelling van het bestuur en de duur van de werking van het voorstel.
Volgens het voorstel dienen ten minste twee van de drie bestuursleden van het COHO
aantoonbare affiniteit te hebben met «de landen». In de memorie van toelichting staat
dat ten minste twee bestuursleden aantoonbare affiniteit moeten hebben met «het Caribisch
deel van het Koninkrijk» en wordt verwezen naar «dit deel van het Koninkrijk» en deskundig
zijn ter zake van de economie van de Caribische landen of kennis en ervaring hebben
ten aanzien van de cultuur, maatschappij en politiek van «dit gebied».
25. Bent u zich ervan bewust dat Aruba, Curaçao en Sint Maarten voor wat betreft cultuur,
maatschappij, politiek en economie van elkaar verschillen?
26. Wordt met artikel 9 lid 2 bedoeld dat ten minste twee bestuursleden elk affiniteit
moeten hebben met zowel Aruba, Curaçao als Sint Maarten? Of hoeft de affiniteit geen
betrekking te hebben op alle drie bedoelde landen tegelijk?
27. Is het conform het voorstel mogelijk dat het bestuur van het COHO kan bestaan uit
leden waarvan geen enkel lid affiniteit heeft met respectievelijk (individueel) Aruba,
Curaçao of Sint Maarten?
De benoemingscommissie besluit bij meerderheid van stemmen.
28. Klopt het dat conform het voorstel alleen Nederland gegarandeerd is om over de benoeming
van elk bestuurslid van het COHO invloed te kunnen uitoefenen?
Het eerste (openbare) voorstel van deze rijkswet dateert van juli 2020. Inmiddels
wordt het landspakket langer dan een jaar uitgevoerd. Volgens het voorstel treedt
het in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij
is bekendgemaakt, en vervalt pas 6 jaar daarna.
29. Achten de betrokken partijen een termijn van 6 jaar, welke vanaf de aanvang van de
uitvoering van de landspakketten dichterbij 8 jaar uitkomt, niet te lang om bij voorbaat
zodanig vast te stellen? Gaarne hierbij de manier waarop de landspakketten tot stand
zijn gekomen, de democratische stelsels en het zelfbeschikkingsrecht van de burgers
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten betrekken.
30. Zelfs indien dit voorstel van rijkswet 3 à 4 jaar na inwerkingtreding, eventueel na
een evaluatie, voor Aruba, Curaçao en/of Sint Maarten niet blijkt te functioneren,
blijven Aruba, Curaçao en Sint Maarten afhankelijk van instemming van de Nederlandse
Staten-Generaal om de rijkswet aan te passen of eruit te treden. Delen de partijen
bij dit voorstel de mening dat een kortere initiële termijn meer recht doet aan de
democratische stelsels van Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
In de memorie van toelichting wordt op pagina 7 het volgende gesteld: «De mogelijkheid
om het COHO bestuurlijk te controleren is om te beginnen van belang vanuit het oogpunt
van de Nederlandse democratische rechtsstaat. Het is niet wenselijk dat het COHO in
volledige onafhankelijkheid van het Nederlandse bestuur kan opereren. Er is behoefte
aan de uitoefening van democratische controle door de Staten-Generaal op het gevoerde
bestuur. Deze mogelijkheid tot controle is des te meer belangrijk nu niet alleen de
organisatie van het COHO volledig wordt bekostigd met Nederlands belastinggeld, maar
ook financiële en andere middelen die het COHO bij de uitoefening van zijn taken zal
verstrekken worden opgebracht door de Nederlandse burger. Het belang van «checks and
balances» heeft ook een Caribische dimensie.»
In de memorie van toelichting wordt ook gewezen op de aanzienlijke financiële gevolgen
van de rijkswet voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten: «Dit voorstel heeft aanzienlijke
financiële gevolgen voor zowel Nederland als de Caribische landen. Alle vier de landen
gaan in het kader van dit voorstel langjarige financiële verplichtingen aan en zijn
deze in aanloop naar de totstandkoming van het wetsvoorstel reeds aangegaan. Voor
Nederland gaat het om de verstrekking van liquiditeitssteun en om de financiering
van het COHO en specifieke maatregelen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Voor de
Caribische landen gaat het om de eigen financiering van de met Nederland overeengekomen
hervormingen en om de terugbetaling van de door Nederland verstrekte liquiditeitssteun.»
(pagina 20)
31. Wat wordt met «het belang van «checks and balances» heeft ook een Caribische dimensie»
bedoeld?
32. Gezien het ook gaat om de eigen financiering door Aruba voor de met Nederland overeengekomen
hervormingen, en hiermee dus ook het belastinggeld van de Arubaanse burger, en met
inachtneming van de implicaties van deze rijkswet voor het budgetrecht van de Staten,
en dus de democratische controle op Arubaans belastinggeld, in hoeverre is (ook) rekening
gehouden met het belang vanuit het oogpunt van de Arubaanse democratische rechtsstaat,
en in hoeverre waarborgt dit voorstel de democratische gelijkwaardigheid tussen de
Nederlandse burgers van Aruba en die van Nederland met betrekking tot de democratische
controle op hun belastinggeld?
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat een reden voor de keuze van de vorm
van een consensusrijkswet is om de Staten bij het besluitvormingsproces te betrekken.
33. Bent u het eens dat de Staten ook betrokken kunnen worden indien afspraken in een
vormvrije onderlinge regeling in de zin van artikel 38 lid 1 van het Statuut worden
vastgelegd en daarbij wordt afgesproken dat de inwerkingtreding daarvan afhankelijk
is van instemming van de Staten?
34. Zal het wel of niet totstandkomen van het voorstel van rijkswet COHO invloed hebben
op een mogelijke herfinanciering of regeling in 2023 met betrekking tot de geleende
liquiditeitssteun?
35. Wat zijn de visies van de regeringen van Aruba, Curaçao, Nederland en Sint Maarten
met betrekking tot het stimuleren van betere relaties binnen het Koninkrijk?
De fractie M.A.S.
INLEIDING
Het COHO is een voorstel voor een rijkswet voor het instellen van een bestuursorgaan
met zelfstandige taken en bevoegdheden (Rijkswet Caribisch orgaan voor hervormingen
en ontwikkeling, verder het COHO), hetgeen de regeringen van Nederland, Aruba, Curaçao
en Sint Maarten zijn overeengekomen.
Het COHO heeft tot doel om in Aruba, Curaçao en Sint Maarten te bevorderen dat hervormingen
van bestuurlijke aard worden doorgevoerd, duurzaam houdbare overheidsfinanciën worden
gerealiseerd en de weerbaarheid van de economie wordt versterkt, met inbegrip van
de rechtsstatelijke inbedding daarvan.
De wijze waarop het proces is verlopen om de regeringen van de zogeheten CAS landen
(Curaçao, Aruba en Sint Maarten) zover te krijgen akkoord te gaan met voornoemd voorstel
verdient geen schoonheidsprijs. Maar de noodzakelijke hervormingen op Aruba zijn wel
broodnodig. Argumenten dat het COHO niet in lijn is met in het Statuut neergelegde
basisbeginselen zijn juridisch wellicht correct. Tijdens het onlangs in Sint Maarten
gehouden IPKO is dit door de drie Caraïbische landen in het Koninkrijk ook bevestigd.
MAS is van mening dat door samen met Nederland invulling te geven aan de uitwerking
van het landspakket voor Aruba, én het eigenaarschap van Aruba in het proces meer
vorm te geven voornoemde bezwaren in een constructieve samenwerking moeten worden
opgelost. Het doel moet zijn dat Aruba op voet van gelijkwaardigheid en gelijkheid
de gemeenschappelijke belangen kan verzorgen en wederkerig bijstand kan verlenen.
Middels dit verslag heeft MAS gemeend haar standpunten ten opzichte van het COHO helder
en duidelijk naar voren te brengen. Met als doel dat dit verslag deel zal uitmaken
van het algehele verslag van de Staten van Aruba die uiterlijk 20 mei 2022 naar de
Staten Generaal in Nederland zal worden verzonden.
MAS haar zienswijze over het COHO
De argumenten ten behoeve van de noodzaak voor het COHO als een bestuursorgaan met
zelfstandige taken en bevoegdheden zullen, onzes inziens, pas overtuigend, werkbaar
en succesvol zijn als de Arubaanse bevolking merkt en ervaart dat het COHO in haar
belang is.
Het eigenaarschap van het COHO moet dus voor de Arubaanse bevolking zichtbaar zijn.
Als Arubaanse politieke partij, die werkt voor het welzijn van de Arubaanse bevolking,
heeft MAS uiteraard het COHO bestudeert. Hoewel MAS, zoals gesteld, het eens is dat
er een entiteit moet komen voor met name de implementatie en uitvoering van hervormingen,
ziet MAS graag de volgende aanpassingen in het COHO:
• de hervormingen moeten aangeven hoe en op welke wijze deze bijdragen tot een gezonder,
goed en efficiënt functionerend overheidsapparaat,
• de hervormingen moeten realistisch zijn pas dan kunnen ze ook uitvoerbaar zijn zodat
de geloofwaardigheid van de entiteit die de hervormingen gaat uitvoeren gedragen wordt
anders zal het niet succesvol zijn,
• het COHO als entiteit moet gedragen worden door de Arubaanse gemeenschap. Het eigenaarschap
is dus zeer belangrijk.
Aandachtspunten en wenselijkheid
In lijn met het advies van de Raad van Advies van Aruba, is MAS voorstander om de
samenwerking in overleg met Land Aruba3 te doen plaatsvinden. Zodoende kan gegarandeerd worden dat het eigenaarschap van
Aruba gewaarborgd wordt.
Voorkomen moet worden dat tijdens de uitvoering het eigenaarschap van Aruba met betrekking
tot het COHO in het gedrang komt. Want zonder de juiste formulering en goede afspraken
kan niet worden uitgesloten dat Aruba grip verliest op haar zelfbestuur. Vandaar dat
MAS het wenselijk acht dat het in lijn brengen van het COHO met de aard en geest van
het Statuut, dat van gelijkwaardigheid en samenwerking uitgaat, ter hand wordt genomen.
Dit zal dan leiden tot meer betrokkenheid van Aruba met het COHO en dat zal het eigenaarschap
ten goede komen.
Voorstel
MAS haar voorstel is om in het COHO het eigenaarschap zoveel mogelijk te accentueren.
Dit is onzes inziens mogelijk door met name de artikelen 4, 7 en 26 van het COHO te
amenderen opdat aan het eigenaarschap van Aruba recht wordt gedaan. Een helder en
duidelijke begripsbepaling is noodzakelijk, vandaar dat ook op dit punt MAS pleit
voor het amenderen van het COHO.
Tot Slot
MAS is van mening dat autonomie gebruikt moet worden om Aruba haar economische duurzaamheid
en weerbaarheid te consolideren en niet om een oude politieke cultuur in stand te
houden.
Om te voorkomen dat de Arubaanse bevolking door misinformatie en nepnieuws een vertekend
beeld krijgt van het COHO en haar doel is het, onzes inziens, van groot importantie
dat over de volgende zaken duidelijkheid bestaat:
• zowel de Koninkrijksregering alsmede de Arubaanse regering moet met verifieerbare
feiten, aantonen dat COHO zal bijdragen aan duurzame economische ontwikkeling,
• deze duurzame ontwikkeling wordt vertaald in duurzame economische structuren met als
resultaat duurzame banen waardoor de veerkracht en weerbaarheid van de gehele Arubaanse
samenleving wordt versterkt,
• de noodzakelijke hervormingen mogen niet leiden tot een toename van werkloosheid en
voor elke bestaande baan die verdwijnt moeten er minimaal twee duurzame banen voor
in de plaats komen.
De fractie ACCION 21
Vragen van de fractie van ACCION 21 betreffende de (concept) Rijkswet Caribisch Orgaan
voor Hervorming en Ontwikkeling (COHO)
Onze fractie wil allereerst onze dankbaarheid uitspreken voor de liquiditeitssteun
die door Nederland werd aangeboden tijdens de Covid-19-pandemie. Ook waarderen we
de enorme inspanningen die alle partijen zijn geleverd om deze twee belangrijke wetten
voor het toekomstige welzijn van ons land voor te bereiden en wensen we eenieder veel
succes bij het verkrijgen van een snelle goedkeuring. Desalniettemin wenst Accion
21 toch nog enkele vragen op te werpen met de bedoeling om de wetten verder te verbeteren.
1. Art. 29.1.g van de Rijkswet Caribisch Orgaan voor Hervorming en Ontwikkeling (COHO)
stelt een zogenaamd subsidieplafond vast. Accion 21 verzoekt vriendelijk om de noodzaak
van de opname van een plafond nader toe te lichten. Het COHO, zoals ieder ander en
elk ministerie dat subsidies verstrekt, zal dit binnen het eigen budget moeten doen,
waardoor naar de mening van Accion 21 dit artikel overbodig lijkt.
Is de Staatssecretaris bereid om te pleiten voor opname van Milieuwetten en Mensenrechten
als aanvullende thema's in het Landspakket? Al realiseren we ons dat voor deze aanpassing geen wijziging van COHO in de huidige
vorm nodig is, toch vindt Accion 21 het belangrijk op te merken dat enige vorm van
Hervorming en Ontwikkeling die deze twee belangrijke onderwerpen uitsluiten, het wetsvoorstel onvolledig maakt.
Op Aruba kennen we verschillende milieuproblemen die dringend aandacht behoeven, waardoor
we zeker zouden kunnen profiteren van Nederlandse expertise in het omgaan met onder
andere afval- en afvalwaterverwerking, riolering en luchtkwaliteit. Verder wordt op
alle drie CAS-landen de LHBT+-bevolking nog steeds van hun fundamentele burgerrechten
onthouden, waardoor ook op dit gebied aandacht op Koninkrijksniveau dringend gewenst
is. Tevens is het een realiteit dat zich een grote groep ongedocumenteerde personen
in de CAS-landen bevindt, die voornamelijk bestaat uit vluchtelingen als gevolg van
de crisis in Venezuela. Zonder deze urgente mensenrechtenkwesties aan te pakken is
het moeilijk om de alomvattende Hervorming en Ontwikkeling, wat deze concept-rijkswet wil faciliteren, door te voeren.
De fractie A.V.P.
«SAMEN BOUWEN AAN DE TOEKOMST»
Nota van de AVP-fractie in de Staten van ARUBA naar aanleiding van de voorgestelde
Rijkswet Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling COHO, het Landspakket en
de Rijkswet Aruba financieel toezicht RAft
I Inleiding
De COHO-wetgeving (= Rijkswet Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling, de
Landspakketten en de Rijkswet Aruba financieel toezicht RAft) vormen samen voorstellen
die indien uitgevoerd, ingrijpende wijzigingen teweeg zullen brengen in de bestuurlijke
verhoudingen binnen het koninkrijk en binnen het bestuur van de drie eilanden Aruba,
Curaçao en Sint Maarten. Daarnaast zullen de voorstellen opgenomen in de landspakketten
verstrekkende gevolgen hebben voor de economieën van de drie eilanden en voor het
leven in de drie eilanden. Dit maakt deze «hervormingsvoorstellen» een uiterst serieuze
zaak. Zij verdienen daarom ook een uiterst serieus antwoord. Het gaat immers om de
vormgeving van de toekomst van de eilanden. Sprekend voor Aruba, is de AVP-fractie
van mening dat ieder volk zijn eigen toekomst in vrijheid moet bepalen en bouwen,
al dan niet in samenwerking met andere bevriende en welwillende landen. Die eigen
toekomst bouw je zelf. Dat kan een ander niet voor je doen!
Om deze uiterst serieuze onderwerp goed te adresseren, heeft de AVP-fractie gekozen
voor een tweeledige benadering. Met betrekking tot de grond- en basishouding bij de
totstandkoming van de Rijkswetten maakt de AVP-fractie de volgende observatie:
II Een waarachtige ontmoeting
«Wat is het verschil tussen een goede en een slechte samenleving?», vroeg de Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman4 zich af. Zijn conclusie? Een slechte samenleving is een samenleving die gelooft dat
zij niet verbeterd kan worden. Een goede samenleving is een samenleving die zichzelf
verwijt niet goed genoeg te zijn. Toegepast op onszelf betekent dit dat het Koninkrijk
der Nederlanden geen goede samenleving zou zijn als wij niet van tijd tot tijd openbaar
onszelf kritisch zouden onderzoeken op onze tekortkomingen. Dat geldt voor het totale
gezamenlijke bestel, maar ook voor elk van zijn delen. Wij mensen kunnen dat. We kunnen
ons bezinnen over ons eigen leven, over ons doen en laten. Wij kunnen een harmonieuze
samenleving tot stand brengen met sociale en bestuurlijke regelingen die recht doen
aan iedereen in de samenleving. We kunnen onszelf motiveren om aan zo’n samenleving
te werken.
Dat gezegd hebbende is het ronduit de meest dringende vraag of ons Koninkrijk zichzelf
wel de ruimte gunt voor zulk een zelfkritische introspectie, op welk gebied dan ook.
Zijn wij niet te vaak bezig beleidsmatig van rots naar rots te springen, zonder ons
af te vragen of we nog steeds de route volgen die we ooit hebben gekozen? Laten we
ons niet veel te veel leiden door politieke en economische modellen, die enkel en
alleen geschikt zijn om een actueel probleem te pareren, zonder nog oog te hebben
voor onze oorspronkelijke idealen? Een actueel voorbeeld. De Toeslagenaffaire in Nederland
laat zo’n proces van te weinig introspectie zien. De oorspronkelijke opzet was om
de kosten van kinderopvang voor de ouders te matigen, waarbij twee vliegen in één
klap zouden worden geslagen. Enerzijds zou het vrouwen stimuleren om een baan te zoeken,
anderzijds zou het met name die gezinnen ten goede komen voor wie de kosten van kinderopvang
veel te hoog zouden zijn. Een prachtige gedachte! Maar gaandeweg het wetgevingsproces
en vervolgens de uitvoering, kwamen er politiek breed gesteunde koerscorrecties die
uiteindelijk een spoor van vernielingen achterlieten. Er moest eerst minder controle
zijn, toen juist meer en ook veel strenger. Een overvraagde belastingdienst was uiteindelijk
meer bezig met correcties op correcties, dan met de tegemoetkoming zelf. Resultaat
van dit alles: veel huiselijke ellende, een oplawaai voor het vertrouwen in de politiek
en de overheid, een uiterst kostbare reparatie, die vervolgens veel te lang ging duren
en een verdere versplintering van de politiek. Tel je winst. Een ideaal aan het begin
en een puinhoop aan het eind.
Het is, denken wij, een groeiend probleem in veel landen. Het tempo van veranderingen
en de beschikbaarheid van big data voeden de verleiding om, op basis van modellen, sneller ingrijpende besluiten te
nemen. Dan gaat het al heel snel over de samenleving zonder de samenleving. Ja, let wel, ook buiten China lijkt de mens met diens betrekkingen,
gevoelens en verantwoordelijkheden geleidelijk minder te tellen en computermodellen
steeds meer. Daarmee gepaard hoor je dus ook steeds vaker termen als «streng controleren».
Dat moet ons, bestuurlijk gezien, niet verbazen. Als je mensen niet betrekt bij besluitvormingsprocessen
dan zijn de uitkomsten dus ook niet van hen. Dan worden ze opgelegd in plaats van gezamenlijk genomen en gedragen. Bovendien geldt dat wanneer mensen
niet betrokken worden bij besluitvorming, zij slechts het eigenbelang als criterium
voor de omgang met die besluiten zullen hanteren. Met andere woorden, besluiten over
de hoofden van de mensen heen polariseren een samenleving en stimuleren het «ieder
voor zich» gedrag. Daar zit, volgens ons, niemand op te wachten.
Er is thans weer veel aandacht voor de slavernij. Interessant dat dit thema juist
nu weer zo pregnant naar voren komt! Het is logisch en niet meer dan terecht dat nakomelingen
van ooit tot slaaf gemaakten de maatschappij alsnog om verantwoording vragen. Deze
schreeuw om rechtvaardigheid wordt gelukkig steeds meer verstaan door de nazaten van
zij die toen aan de andere kant stonden. Maar het gaat om meer dan alleen individuele
of collectieve menselijke gevoelens. Aan de orde is ook het onderliggende principe
dat het als het ware per decreet heersen over anderen niet in het klein, zoals het
houden van slaven, maar ook niet in het groot, het heersen over een complete samenlevingen,
aanvaardbaar is. Dus past ook bij het eigentijdse agendapunt «slavernij» het kritisch
in beeld brengen van de hedendaagse bestuurscultuur. Modelmatig besturen gaat gauw
over de hoofden van de mensen heen. Daarmee bedoelen wij het systematisch voorbereiden
en nemen van besluiten, niet op basis van werkelijke medezeggenschap, maar op basis
van oude vooroordelen, modellen en inschattingen. Besluitvorming waar belanghebbenden
niet werkelijk tussen kunnen komen, omdat de inzet zo buiten discussie staat, dat
de uitkomst eigenlijk al vaststaat.
Begrijp ons goed, gaat het heus niet per se om kwade wil of opzet bij de bestuurders.
Dat maakt het juist zo pijnlijk. Zij denken meestal werkelijk het beste voor te hebben
met iedereen. Maar de bestuursblik is bij uitstek gericht op het bereiken van één
gewenst resultaat. Deze vernauwing zet de gewone mensen buiten beeld. Het idee bij
de goed bedoelende bestuurders is dat de bevolking heus wel zal begrijpen dat de beleidsvoornemens
logisch zijn en onder de omstandigheden het beste is. Om dat te onderstrepen worden
er voorlichtingscampagnes op touw gezet en worden de gebruikelijke argumenten nog
eens extra uitvergroot. Welnu, als het bestuurlijk denken zo in elkaar zit, wordt
de burger ongemerkt steeds meer sluitpost van het proces in plaats van deelnemer en
mede-drager van de uitkomst. De niet betrokken maar wel bezorgde burgers krijgen voornamelijk
schijnbaar voldongen conclusies te horen. Plus de rekeningen en verplichtingen die
ze straks op hún dak krijgen.
Zo kweek je geen brede aanvaarding, maar veroorzaak je vooral wantrouwen, cynisme
en weerstand. Natuurlijk, ook hier zullen de beroepsbestuurders er van overtuigd zijn
dat hun zuinigheid hetzelfde is als degelijkheid en dus in het belang van iedereen.
Maar waarom worden juist de betrokkenen er dan buiten gelaten? Moeten we na een eeuw
investeren in onderwijs en emancipatie concluderen dat de bevolking niet kan meedenken?
Is het dan verwonderlijk dat het politieke bestel versplintert en dat het vertrouwen
in de overheid alsmaar afneemt? Juist in een moderne samenleving zou je moeten willen
dat de participatie van burgers alleen maar toeneemt. Juist in deze jaren zou je mogen
verwachten dat maatschappelijke bestuurders niet zo elitair zouden zijn geworden,
dat ze hun voortreffelijke eigen gelijk niet wensen te toetsen aan de inzichten en
gevoelens van de gewone mensen. Integendeel, het zou zo moeten zijn, dat verwezenlijking
van idealen bij uitstek wordt gezocht in samenwerking met wie het maar wil, in plaats
van buiten iedereen om en op basis van vooroordelen en betwistbare inzichten. Brede
betrokkenheid laten een samenleving opveren. Er komt dan meer spiritualiteit, saamhorigheid
en ondernemingslust los dan je voor mogelijk houdt. Aruba heeft het laten zien met
zijn strijd voor zelfstandigheid en zijn invulling van de Status Aparte. Het is zo
inspirerend! Maar zo vergeten of onbekend in Nederland!
De COHO-wetgeving voor Aruba5 die nu behandeld gaat worden, staat qua procedure, inhoud en strekking, werkelijk
volledig op gespannen voet met zelfs maar een begin van een open en wederzijdse benadering
van onze gemeenschappen en instituties. Dit is een onthutsende ontwikkeling! Het heet
consensus6 wetgeving, maar elke vorm van gemeenschappelijkheid ontbreekt. Het is een dictaat
op basis van bestuurlijke observaties door buitenstaanders, die de ziel van de Arubaanse
gemeenschap niet begrijpen en daar ook geen moeite voor doen. Het is het product van
Europees georiënteerde beleidsmakers, die als vanzelfsprekend, de Nederlandse sociaaleconomische
maatschappij klakkeloos projecteren op die van een Caribisch eiland met een in verhouding
kleine bevolking, binnen de financieel-economische sfeer van de Amerikaanse dollareconomie.
Aruba heeft bovendien een kwetsbare economie, die voornamelijk drijft op toerisme.
Nederland is een totaal andere realiteit! Maar volgens de opgelegde procedures en
receptuur uit Nederland, wordt de Arubaanse bevolking niet uitgenodigd mee te denken
over zijn toekomst en mogen de Arubaanse bestuurders tekenen bij het kruisje. Je vraagt
je zelfs af of er in de tijd van de West-Indische Compagnie meer naar elkaar werd
geluisterd dan nu het geval is. De vraag is dan ook, welke uitwerking de actuele Nederlandse
benadering op Aruba zelf en op de onderlinge verhoudingen binnen het Koninkrijk zal
hebben. Wij zijn daar uitermate bezorgd over. Zoals hierboven aangegeven en onderbouwd,
leidt regeren over de hoofden van de mensen heen tot cynisme, tot afstand en tot verdeeldheid.
Aan de orde zijn, wat ons betreft, allereerst juist niet alle denkbare bestuurlijke argumenten, maar de mensen die met deze voorstellen te
maken zullen krijgen. Terugkijkend naar de historie van Aruba is er alle reden om
de gewone Arubanen heel serieus te nemen en vertrouwen te hebben in hun inzichten
en wensen. Juist ook met in ons hart de herinnering aan de historische ontwikkeling
van Aruba, zetten wij de participatie van de burgers voorop. Aruba is geen grote gemeenschap.
Er mag dus geen enkele bezwaar zijn om toekomstige ontwikkelingen van het eigen eiland
te laten bepalen door en daarna in samenspraak met de eigen bevolking. Aruba zoekt
daarom een benadering die zich allereerst richt tot de bevolking. Als er werkelijk
fundamentele hervormingen aan de orde zouden moeten zijn, dan zal Nederland verrast
zijn door de geest van burgerschap die zal ontwaken in de Arubaanse gemeenschap. Lees
eens na hoe geëngageerd brede lagen van de bevolking waren toen Aruba zijn Status
Aparte binnen het Koninkrijk op de agenda begon te plaatsen. Met de beperkte middelen
van toen en op druk bezochte volksvergaderingen, ’s avonds na het werk bij kaarslicht,
vormde zich in de eerste helft van de vorige eeuw een indrukwekkende «gemeenschappelijk belang», («causa comun») waarvoor de Nederlandse regering uiteindelijk, in navolging van
Koningin Wilhelmina, niet doof bleef. In al die volksvergaderingen ging het niet over
staatsschuld of belastingen, maar over de noden van de mensen en zorg voor elkaar.
Over werk en over onderwijs voor de jonge generatie. Het ging over wat leefde in de
harten en hoofden van de mensen, maar ook met het bewustzijn dat kiezen voor een Status
Aparte veel verantwoordelijkheid met zich mee zou brengen. Toen kregen de Arubanen
lichtjes in hun ogen, want die verantwoordelijkheid durfden ze in gezamenlijkheid
aan. Een goede maatschappij vibreert mee met het engagement van zijn betrokken burgers.
Voor gemotiveerde mensen zijn wetten en regels geen doelen, maar middelen. Middelen
om een samenleving te bouwen van wederkerigheid en medeverantwoordelijkheid. O zeker,
ook Arubanen hebben verschillende opvattingen en belangen. Maar als het volkslied
Aruba, dushi tera klinkt staan de mensen schouder aan schouder en met de hand op het hart!
Bij het besturen van een samenleving gaat het dus uitdrukkelijk niet om modelmatig
voorgekookte uitkomsten, maar om gemeenschappelijkheid, gebaseerd op elementen als
genegenheid, liefde, saamhorigheid, idealisme, zingeving en verantwoordelijkheid.
Een maatschappij kan zich pas een samenleving noemen als men naar binnen en naar buiten
toe, blijk geeft van werkelijke belangstelling voor elkaar.
Terug naar de titel van dit pleidooi: Een waarachtige ontmoeting. In zijn encycliek Fratelli Tutti7 waarschuwt Paus Franciscus voor «de wonden van de mislukte ontmoeting» en adviseert
hij «om paden van een hernieuwde ontmoeting te bewandelen». Hij roept de mensheid
op om zich te verdiepen in de vraag hoe je een dialoog voert. Een morele dialoog gaat,
volgens hem, uit van de menselijke waardigheid en dat is dé manier om de wereld te
openen en sociale vriendschap op te bouwen. Alleen dan kunnen we een samenleving bouwen
die een duurzame toekomst biedt. De encycliek van deze Latijns-Amerikaanse Paus, zelf
afkomstig uit de continentale sfeer van de Cariben, is werkelijk waardevol voor de
mensheid omdat hij de elementen belicht die kunnen helpen om via ware dialoog grote
maatschappelijke kloven te dichten, ook de kloven binnen ons Koninkrijk, want die
zijn er. De Paus stelt dat voor een morele dialoog moed nodig is. Moed om uit te gaan
van de waarheid en moed om de historische waarheid te kennen. Binnen ons Koninkrijk
kom je dan snel bij de beladen historie van de sociaal-culturele verschillen en van
de onevenwichtigheid in de machtsverhoudingen. Het erkennen van die waarheid vereist
volgens de Paus een fundamentele en oprechte zoektocht naar verhoudingen die zijn
gebaseerd op gerechtigheid en barmhartigheid. De Paus waarschuwt voor onoprechtheid
en halfslachtigheid: «Het gebrek aan dialoog betekent dat niemand in deze afzonderlijke sectoren het algemeen
welzijn vooropstelt, maar dat iedereen de voordelen van de macht nastreeft of, in
het beste geval, zoekt naar een manier om anderen hun ideeën op te leggen. Zo worden
rondetafelgesprekken afgezwakt tot onderhandelingen waarin individuen proberen de
meeste macht en de grootst mogelijke voordelen in de wacht te slepen in plaats van
samen te zoeken naar wat het algemeen welzijn kan bevorderen. De helden van de toekomst
zullen diegenen zijn die deze ongezonde logica kunnen doorbreken en op een respectvolle
wijze de waarheid boven het persoonlijk belang kunnen behartigen. Als God het wil,
komen deze helden stilletjes aan het licht in het hart van onze samenleving!»
Overheersing was vroeger op Aruba regel. Welke koloniale heerser er ook langs kwam
en een tijdje bleef hangen, Spanjaarden, Engelsen of Nederlanders, de lokale bevolking
werd nooit om een mening gevraagd. Voor Nederland was het de WIC, de West-Indische
Compagnie, die de regels bepaalde. Aruba werd bovendien niet direct bestuurd, maar
via Curacao. Heel geleidelijk kwam er voorzichtig wat inspraak via een overigens niet
uitbundig bevoegde Raad van Politie. Na de WIC-tijd bestuurde Den Haag de eilanden,
nog steeds via Curaçao. In Nederland zullen weinigen zich dit realiseren, maar op
de toenmalige Nederlandse Antillen werd het algemeen kiesrecht pas ingevoerd in 1948,
29 (!) jaar later dan in Nederland zelf! Formeel was er geen slavernij meer, maar
zelfs tot na de Tweede Wereldoorlog vertrouwde Nederland de Arubanen nog geen algemene
eilandelijke inspraak toe. Noch op het lokale en noch op het Antilliaanse bestuur!
Het was Koningin Wilhelmina persoonlijk die een doorbraak bewerkstelligde in de Koninkrijksverhoudingen.
Zij gebruikte toen al woorden die passen in de actuele uitingen van Zygmunt Bauman
en van Paus Franciscus. Het was in een radiotoespraak tijdens de Tweede Wereldoorlog
op 6 december 19428. Daarmee zette zij een standaard voor overlegmomenten binnen het Koninkrijk. Een
standaard met een duidelijke democratische grondslag en een hoog ethisch en moreel
gehalte. Koningin Wilhelmina verwoordde dat aldus:
«Wij kunnen (dit overleg) eerst weder hervatten, zodra eenieder zijn overtuiging vrij
zal kunnen uitspreken. Dit kan slechts worden uitgewerkt in vrij overleg, waarbij
de beide gebiedsdelen van elkanders denkbeelden zullen willen kennisnemen.»
En verderop:
«...haar recht bevestigd te zien om mede te beslissen over de vorm die zal worden
gegeven aan die verantwoordelijkheid van het gehele volk tegenover de wereld en van
de verschillende bevolkingsgroepen tegenover elkander en tegenover zichzelf,»
Tenslotte en niet het minst belangrijke:
«Ik weet dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan,
die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote
meerderheid der burgerij».
Alle waarborgen die door het toenmalige Staatshoofd expliciet werden geformuleerd
voor een dergelijk dialoog, ontbreken thans. Hoe wil het Koninkrijk een duurzame nieuwe
Rijksregeling verwachten als de vrije instemming, zowel in breedte (bij de bestuurders)
als in diepte (bij de bevolking), ontbreekt? Juist de gebeurtenissen in deze jaren
wijzen ons er weer op hoe kostbaar cohesie tussen mensen en tussen volken is en hoe
schadelijk het is wanneer cohesie afbrokkelt en ontbreekt. Onze waarschuwing is dat
binnen het Koninkrijk desintegratie op de loer ligt en voeding krijgt door de actuele
bestuurlijke afstand tussen het Europese en het Caraïbische deel van het Koninkrijk.
Opvattingen gebaseerd op sec instrumentele rationaliteit en gescheiden van gemeenschappelijke
gehechtheid aan het menselijke welzijn en aan de menselijke werkelijkheid vormen een
riskante en zelfs beangstigende grondslag voor elk vorm van bestuur. De COHO-rijkswetten
waaraan Aruba en haar volk onderworpen zouden moeten worden, hebben alle zorgelijke
trekken van een dergelijk eenzijdige instrumentalistische grondslag, waaraan een waarachtige
dialoog compleet ontbreekt. De mensen waarover het gaat hebben nimmer enig zeggenschap
of participatie gehad in de ontwikkeling van deze verstrekkende regelingen. Juist
omdat de samenwerking binnen ons Koninkrijk voor Aruba zo belangrijk is – wij vormen
een deel van het Koninkrijk uit vrije wil – vrezen wij erosie voor het draagvlak van
het concept Koninkrijk. Als dan tegelijk vanuit de Tweede Kamer voorstellen komen
om uittreding uit het Koninkrijk laagdrempeliger te maken, dan wordt de geest van
onwelwillendheid begrijpelijker, maar tegelijk erg verontrustend.
Laten we de voorstellen nader bekijken. Reeds bij de eerst blik op de doelstellingen
van het landenpakket, zoals kleinere overheid, bezuiniging in de zorg, flexibilisering
van de arbeidsmarkt, verlichting van vermogensbelasting ten gunste van grote bedrijven,
gepaard met invoering van extra belastingen voor de consumenten (BTW) en onderzoek
naar de meerwaarde van staatsbedrijven, valt op dat dit duidelijk geen universele
«good governance» criteria zijn voortkomend uit een evenwichtige dialoog. Het zijn eenzijdig opgelegde
hervormingen op basis van een politiek gekleurde maatschappelijke analyse die de werkelijkheid
van Aruba geen recht doen en veeleer passen bij een eigen Nederlands binnenlandse
model9. De Nederlandse regering presenteert de voorstellen bovendien als «consensus», naar ze staan op Aruba in geen enkel partijprogramma of regeerakkoord. Het zouden
noodzakelijke elementen zijn voor Arubaans herstelbeleid, terwijl de Arubaanse toeristeneconomie
fundamenteel verschilt van de hele brede Nederlandse economie en beide landen zich
ook nog bevinden binnen verschillende economische systemen: de Europese euro-economie
en de Amerikaanse dollareconomie. Dat de ontwerpers van deze voorstellen denken vanuit
hun eigen realiteit begrijpen Arubanen ook wel. Je bent je er niet altijd van bewust,
maar wij doen het ook. Maar dat je vervolgens je veronderstelde eigen gelijk onaantastbaar
verklaart en je zelfs niet wenst te luisteren naar andere inzichten, maakt zulk een
inbreng vooral arrogant. Dit roept alleen maar weerstand op. Het woord consensus past
geheel niet in dit verband.
Niet alleen in de doelstellingen van het landenpakket komt de eenzijdigheid evident
en pijnlijk naar voren, maar ook in de vaststelling van de grondslag zelf, het motief
voor de opgelegd maatregelen: Aruba zou het niet zelf kunnen. Op 18 maart 2016 vierde
Aruba 30 jaar Status Aparte. De Caraïbische pionier van het Koninkrijk is de titel van een hoofdstuk in een speciale uitgifte ter gelegenheid van dit feit.
«Een lichtend voorbeeld in vele opzichten» noemde de huidige Vicevoorzitter van de Raad van State, Thom de Graaf, de prestaties
die Aruba in die dertig jaar heeft neergezet. Tussen onderhorig eiland van vroeger en lichtend voorbeeld van nu, ligt een lange tijd van inzet en doorzettingsvermogen van de Arubanen, leiders
en volk tezamen. Wie had sowieso kunnen voorzien dat dit eiland, met zijn permanente
klimatologische en geografische beperkingen en met zoveel staatkundige en bestuurlijke
hindernissen, zichzelf zou ontwikkelen tot het eiland met de grootste sociaaleconomische
voorspoed in het gehele Caribische gebied? Wie had kunnen voorspellen dat er zoveel
bijzondere leiders, mannen en vrouwen, van diverse achtergronden, zouden opstaan om
voorop te lopen om dit wonder te verwezenlijken? Onze moedige voorouders droomden
misschien wel van zulk een succes. Daar begon het mee: een droom. Zoals we vaak hebben
gezien is de droom de ouverture van de hartstocht om iets groots tot stand te brengen.
Die moedige mensen van toen hadden als fundament in hun ziel de overtuiging dat Aruba
het veel beter zou doen als Aruba zijn eigen beslissingen zou kunnen nemen en dat
Aruba bovendien het recht daarop had. Het recht om zélf onze staatkundige structuur
te bepalen en zélf te bepalen hoe wij welvaart en welzijn zouden ontwikkelen.
Teruglezend in onze historie heeft deze bewonderenswaardig eigenwijze en zelfbewuste
instelling de koers van Aruba gestuurd. Het begon met de Caquetio, de indianen die
zich op eigen kracht overeind hielden, waarbij samenwerking het sleutelwoord was.
Het zette zich voort in het koloniale tijdperk toen Aruba in de ogen van eerst de
Spanjaarden en later de Nederlanders het «waardeloze eiland» was. Te droog, hoogstens goed om er paarden te houden. Dus werd Aruba het vergeten
eiland en werden de mensen daar overgeslagen. Daarna de worstelingen in de Raad van
Politie rond 1900, de tomeloze inzet voor de basale noden: artsen, scholen, schoon
drinkwater, werkgelegenheid, een betere haven en tenslotte tot aan de ambitie in de
moderne tijd om een van de eerste landen ter wereld te worden met een duurzaam en ecologisch gebalanceerde sociaaleconomisch maatschappijvisie.
Juist door die eindeloze moeilijke jaren, ontwikkelden de Arubanen steeds meer kracht,
steeds meer zelfbewustzijn, steeds meer hartstocht voor de Arubaanse «causa». Telkens
in de geschiedenis van Aruba, als zich een gemeenschappelijk doel voordeed, zetten
wij de schouders eronder en gingen we ervoor. Het is steeds een wisselwerking geweest
tussen leiders en volk, volk en leiders, die elkaar voedden met motivatie, energie
en creativiteit, om grote doelen te ambiëren, uit te dragen en uiteindelijk te bereiken.
Bijna 100 jaar lang heeft Aruba bijna onafgebroken gestreden om zich te ontworstelen
aan politieke en bestuurlijke bevoogding. Dat is bekroond in 1986 met de Status Aparte
binnen het Koninkrijk. Die strijd met die uitkomst is het belangrijkste erfgoed van
onze geschiedenis. Het is van onschatbare waarde voor alle Arubanen en het zou Aruba
recht in het hart raken als op deze bereikte «causa» wordt afgedongen, in welke vorm
dan ook. Tegelijk inspireert dit resultaat ons om nieuwe uitdagingen aan te gaan en
nooit te twijfelen aan onze gemeenschappelijke daadkracht. De Arubaanse geschiedenis
met de voorspoed dat Aruba heeft weten te bouwen in zijn 35 jarig bestaan als autonoom
land, de grote hervormingen die men heeft aangedurfd, de veerkracht die men telkens
heeft getoond na enorme sociaaleconomische tegenslagen, zijn allemaal feiten die de
(vooronder)stelling weerspreken dat Aruba het niet zelf kan. Aruba heeft juist bewezen
het al die jaren praktisch op eigen kracht en steeds in goede samenwerking met Nederland,
te kunnen!
Nederland heeft ervaring in de Europese Unie met verlies aan draagvlak vanwege de
kloof tussen burgers en EU bestuur, veel regelgeving, organen en directieven. De Adviesraad
Internationale Vraagstukken (AIV) maakt zich in een advies, getiteld, «De wil van het volk» van 2017, zorgen over de ontwikkelingen in de EU die een proces laten zien «van vervreemding
van burgers van de instituties waarop de democratie en de rechtsstaat zijn gestoeld.
De bestaande instituties hebben weinig grip op deze vervreemding die zich al enkele
decennia geleidelijk voltrekt». De AIV onderkent een trend bij de besluitvorming van
de keuzes voor de toekomst van de EU die mogelijkerwijs tot vervreemding heeft geleid:
«De kracht van de politiek-ideologische keuze voor liberalisering van markten en het
reduceren van beschermende structuren was echter zo groot, dat de politieke mainstream
maar heel weinig van die tegengeluiden in zich opnam». Ook binnen de EU wordt te lichtvaardig geschermd met het woord consensus: «De politieke gerichtheid op consensus is op zichzelf niet verkeerd, maar begint als
het ware te vroeg in het verloop van de democratische wilsvorming, namelijk nog voordat
de tegenstellingen herkenbaar en doeltreffend waren gearticuleerd». Vergelijk het met de COHO-wetgeving! De AIV beklemtoont dat overbruggen van tegenstellingen
iets anders is dan het negeren ervan. «Oog hebben voor tegenbewegingen en daarop aansluitende antwoorden vormt een integraal
bestanddeel van een volwaardige en volwassen democratische rechtsstaat. De gesignaleerde
vervreemding wijst op een ernstig gebrek aan responsiviteit van de betreffende structuren». Het lijkt wel een nieuwere versie van de rede van Koningin Wilhelmina. De argumenten
zijn in Nederland dus heel wel bekend! Sterker nog. Ook de Raad van State heeft zijn
bezwaren tegen de COHO laten horen. Maar ook zijn stem lijkt de trein niet te stoppen.
Sinds de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw staan er op de agenda niet zulke fundamentele
wijzigingen binnen de constitutionele verhoudingen en de grondvesten van het Koninkrijk
als in de voorstellen die nu aan de orde zijn. Het gaat in de voorstellen voor de
COHO, de Landspakketten en de Raft, om ingrijpende wijzigingen in de verdeling van
bevoegdheden en in de bestuurlijke structuur zoals die nu gelden op basis van het
Statuut. Indertijd konden fundamentele wijzigingen, zoals neergelegd in het Statuut
voor het Koninkrijk der Nederlanden en de Eilanden Regeling Nederlandse Antillen,
worden bereikt door uitgebreid en breed integraal overleg, gevolgd door diverse Ronde
Tafel Conferenties met brede participatie en vertegenwoordiging van de volken van
alle delen van het Koninkrijk. Ook aan de Status Aparte van Aruba in 1986 en de hervorming
in 2010 van het Land Nederlandse Antillen naar de landen Curaçao en Sint-Maarten en
de bijzondere gemeenten Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, zijn langdurige overlegjaren
en Ronde Tafel Conferenties aan voorafgegaan.
Namens de fractie van de AVP dringen wij daarom met urgentie aan om de huidige besprekingen
uit de achterkamer te halen, waar bovendien een onevenwichtige machtsbalans heerst
en deze in het openbaar te doen plaatsvinden. Fundamentele besprekingen over de toekomst
van ons Koninkrijk verdienen de aandacht en betrokkenheid van al onze gemeenschappen.
Waarom zou, wat in en zo kort na de Tweede Wereldoorlog als wezenlijk werd beoordeeld
er nu niet meer toe doen? Wij zijn er van overtuigd dat massale participatie aan openbare
debatten vereende krachten losmaakt en de cohesie van het Koninkrijk een geweldige
impuls kan geven. In het belang van een duurzame en daadwerkelijk vrij tot stand gekomen
consensus is een open en brede maatschappelijke discussie, met ter afsluiting een
Ronde Tafel Conferentie, bij uitstek het forum om deze noodzakelijke randvoorwaarden
te waarborgen.
Het is daarom dat de fractie van de AVP, geïnspireerd door de woorden van Koningin
Wilhelmina, overtuigd van de noodzaak voor een ware ontmoeting en dialoog, bij de
Koninkrijksregering en de Nederlandse volksvertegenwoordiging, met de grootst mogelijke
klem aandringen om de lopende besprekingen om te zetten in een breder overleg en tegelijkertijd
te starten met de voorbereidingen voor een ruim opgezette openbare Ronde Tafel Conferentie
over het Koninkrijk, met een brede vertegenwoordiging uit alle delen van het Koninkrijk,
waar alle huidige problemen kunnen worden geagendeerd en besproken.
Het Koninkrijk en al zijn delen staan voor grote uitdagingen. Daarom moeten wij samen
en apart sterker uit dit proces komen, steunend op eigen kracht en steeds met de wil
en de bereidheid om elkander bij te staan. Zo kunnen wij vanuit dit grote bezinningsmoment
werkelijk samen een goede toekomst tegemoet gaan.
In het tweede deel van deze nota gaan we in op de juridische en staatkundige aspecten
en consequenties van de gedane voorstellen. Maar het is onze overtuiging dat de eerste
toets, die van het ontbreken van een ware dialoog over deze fundamentele wijzigingen
al voldoende reden is om de Rijkswetten in te trekken en beslissingen over de toekomst
van het Koninkrijk toe te vertrouwen aan een proces waarbij de democratische vertegenwoordiging
van alle delen van het Koninkrijk tot hun recht komen.
Met betrekking tot de strekking en inhoud van de Rijkswetten maakt de AVP-fractie
de volgende opmerkingen:
III Het Caribisch Orgaan voor Hervorming en Ontwikkeling (COHO)
1.1 De Statutaire rechtsorde en de instrumentele functie van dialoog
Binnenkort behandelt de Tweede Kamer het Rijkswetsvoorstel COHO. De behandeling van
wetgeving van het Koninkrijk, zoals dit voorstel, verschilt van gewone Nederlandse
wetgeving door de intensieve participatie van Caribische organen: de respectievelijke
regeringen, gevolmachtigde Ministers, parlementen, bijzonder gedelegeerden van de
parlementen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten nemen alle deel aan dit wetgevingsproces.
Zo krijgen de Staten van Aruba het recht om zich uit te spreken over het Rijkswetsvoorstel
COHO voor de behandeling in de Tweede Kamer (art. 16 Statuut). Daarna krijgen de Gevolmachtigde
Ministers en de bijzonder gedelegeerden van de parlementen van Aruba, Curaçao en Sint
Maarten de gelegenheid om de Kamer informatie te verstrekken tijdens de behandeling
in de Tweede Kamer (art. 17 Statuut). Vervolgens worden de Gevolmachtigde Ministers
en bijzonder gedelegeerden van de Caribische parlementen vóór de eindstemming in de
gelegenheid gesteld zich omtrent dit voorstel uit te spreken: voor of tegen. Wanneer
zij zich tegen het voorstel verklaren, hebben zij bovendien het recht de Kamer te
verzoeken de stemming tot de volgende vergadering aan te houden. Daarbij rust op de
Kamer de plicht om de behandeling te schorsen en nader overleg omtrent het voorstel
te laten plaatsvinden in de raad van Ministers, tenzij drie vijfden van het aantal
der uitgebrachte stemmen zich voor het voorstel verklaren (art. 18 Statuut). Desondanks
is er sprake van een «democratische deficiet» (Zie rapport: «Kiezen voor het Koninkrijk.
Democratische legitimiteit van besluitvorming en controle op koninkrijksniveau» 11 november
2009)
Deze vormgeving van de rijkswetprocedure berust op afspraken die na de Tweede Wereldoorlog
zijn gemaakt tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen na lang overleg
in rondetafelconferenties en binnen andere fora. De rijkswetprocedure die samen is
overeengekomen, ademt slecht één gedachte: er is een intensieve dialoog nodig om te
waarborgen dat de Caribische Landen van het Koninkrijk alleen gebonden worden aan
een rijkswet, indien zij daadwerkelijk het daarmee eens zijn. Dat de vrije wil van
de Landen volgens het Statuut bijzondere bescherming verdient, komt ook tot uitdrukking
in de procedure voor de behandeling van een ontwerprijkswet in de raad van Ministers
van het Koninkrijk: als een rijkswet bedoeld is om voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten
te gelden, moeten de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten kunnen
deelnemen aan zowel de vergaderingen van de raad van Ministers als aan de vergaderingen
van eventuele commissies uit de raad die daarover gaan (art. 10 Statuut). Wanneer
de Caribische Landen tegen een bepaalde rijkswet zijn, biedt het Statuut een extra
waarborg in artikel 12 lid 1 waarin uitdrukkelijk wordt bepaald dat een Caribisch
Land niet tegen zijn wil in gebonden kan worden aan een rijkswet. Aldus legt het Statuut
een verbod aan de raad van Ministers op om een rijkswetsprocedure voort te zetten
die indruist tegen de wil van de Landen. Het Statuut geeft daarbij als enige uitzondering
dat de verbondenheid van het Land in het Koninkrijk op het spel staat (art. 12 lid 1
Statuut). Het betreft dus de hoogst uitzonderlijke situatie die erop neerkomt dat
een Land moet kiezen tussen blijven in het Koninkrijk of heengaan. Om te voorkomen
dat de raad van Ministers de wil van de Caribische Landen negeert en een Nederlandse
politieke wil doordrukt, geeft het Statuut de Gevolmachtigde Ministers de bevoegdheid
om meer dialoog uit te lokken in de vorm van een petit comité bestaande uit de Minister-President, twee Ministers, de Gevolmachtigde Minister en
een door de Caribische regering aan te wijzen Minister of bijzonder gemachtigde (zie
art. 12 leden 2–5 Statuut).
1.2 Realiteitszin van de Nederlandse, Surinaamse en Antilliaanse opstellers van het
Statuut
Uit het feit dat het Statuut dialoog kiest als instrument om te voorkomen dat de Rijksregering
haar wil doordrukt tegen de wensen van de Caribische Landen, spreekt realiteitszin.
Immers, het is menselijk om, wanneer iets fout gaat, maatregelen te willen nemen en
correctief te willen optreden. In deze neiging tot handelen schuilen naar onze mening
twee grote gevaren.
Op de eerste plaats schuilt er het gevaar van een blikvernauwing. De Rijksregering
rechtvaardigt de instelling van het COHO in de Memorie van Toelichting met een waslijst
aan problemen, beginnend bij de schuldquote. Echter, zelfs indien de schuldquote van
de Caribische Landen nul zou zijn geweest, dan nog zouden zij, vanwege hun inherent
insulair karakter, zwaar getroffen zijn door de Covid-crisis en dan nog zou liquiditeitssteun
onontbeerlijk zijn geweest voor de volken van deze Landen. Wanneer we in Aruba naar
de waslijst van problemen die de Rijksregering opsomt, kijken, herkennen we ons bovendien
niet in het plaatje dat de rijksregering lijkt te schetsen van gemeenschappen die
zich begeven op het pad van een failed state. Aruba kent sinds de autonome status in 1986 niet enkel problemen. Integendeel. Aruba
is in de regio een zeer begeerde toeristische bestemming en als toeristische economie
dan ook zeer competitief. Als we kijken naar het Bruto Binnenlands Product presteren
we hoog in de regio. Als we kijken naar de gezondheidszorg en het sociaal vangnet
dat is ontwikkeld, blijkt het welzijn in Aruba hoog te liggen in vergelijking met
de regio. De feiten en de geschiedenis leren dat hoewel Aruba kwetsbaar is, Aruba
tegelijkertijd zeer veerkrachtig kan zijn. Uiteraard betekent dit niet dat we niet
voor grote uitdagingen blijven staan en dat er nog veel werk aan de winkel is. Uiteraard
hebben wij hierbij hulp in de vorm van samenwerking nodig en inbedding in een ruimer
institutioneel netwerk, maar dan wel op een manier die recht doet aan de waardigheid
van de Caribische volken en de constitutionele afspraken binnen het Koninkrijk.
Op de tweede plaats schuilt in de neiging tot handelen het gevaar dat het democratisch
beginsel dat ieder volk de eerst verantwoordelijke is voor een bezinning op zijn eigen
sociale, culturele en economische toekomst, met de voeten wordt getreden. Het beleid
uitvoeren dat uit deze bezinning voortvloeit, is logischerwijs dan ook eerst en vooral
de verantwoordelijkheid van dat volk. Dat is in het Koninkrijk niet anders. Volgens
de Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning zweert de Koning aan de volkeren van het Koninkrijk dat hij het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds
zal onderhouden en handhaven. De preambule op het Statuut vermeldt ook de vrije wil
van deze volkeren uitdrukkelijk als de grondslag waarop het Statuut zelf berust. Voor
wijzingen in dit Statuut is de uitdrukkelijke instemming van de Caribische Landen
vereist (art. 55 Statuut). In deze geest van recht doen aan de autonomie van de volkeren
van het Koninkrijk zijn de bevoegdheden van het Koninkrijk in het Statuut limitatief
opgesomd en onderworpen aan procedures die zware nadruk leggen op dialoog als garantie
dat de wil van de Caribische volkeren tot zijn recht komt in de rechtsorde van het
Koninkrijk.
1.3 Opzet van deze Nota
Tegen deze achtergrond legt de fractie-AVP deze nota aan u voor. De bewoordingen zijn
soms scherp, maar geven blijk van onze overtuiging dat een dialoog open en eerlijk
gevoerd moet worden. Het drukt ook de overtuiging uit dat wij – zoals vanouds – blijven
geloven in het Koninkrijk en dat, op grondslag van wederzijds respect voor ieders
vrije wil, we samen sterker staan.
Hieronder zal eerst worden ingegaan op de aanleiding die de rijksregering meent te
hebben voor het invoeren van de COHO-regeling (§2). De voortvarendheid waarmee de
COHO-regeling aan de Caribische Landen is voorgesteld, duidt erop dat Nederland c.q.
het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, al langer bezig was
met de ontwikkeling van eigen oplossingen, vanuit een eigen zienswijze, voor (vermeende)
problemen in de Cariben. Dat is om meerdere redenen spijtig. Vooral omdat de rijksregering
de Covid-pandemie heeft aangegrepen om deze in Nederland ontwikkelde oplossingen als
voorwaarde voor liquiditeitssteun te presenteren. Het is belangrijk om onder ogen
te zien dat zowel deze handelwijze als de gehele COHO-regeling zelf, een enorme tax
legt op de Caribische democratieën. Hierop zal in §3 en §4 nader worden ingegaan.
Tot slot wordt ingegaan op de vraag hoe we – naar de mening van de AVP-fractie – verder
moeten (§5).
2 Aanleiding voor het COHO
De snelle verspreiding van Covid-19 over de gehele wereld leidde op 11 maart 2020
tot de verklaring van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat er sprake was van
een pandemie. Om de uitbraak van het coronavirus te bedwingen zijn een groot aantal
overheden overgegaan tot ingrijpende maatregelen, waaronder lockdowns, waardoor zowel het internationaal als het nationaal maatschappelijk verkeer bijna
tot algehele stilstand is gekomen en diepgaand werd ontwricht. De aldus ontstane crisis
heeft een impact gehad op praktisch elk aspect van de samenleving voor vrijwel elke
staat in de wereld. Vooral de horeca en de toeristische sector hebben het overal zwaar
te verduren gekregen door deze crisis.
Small Island Developing States (SIDS) die zich door hun geografische eigenaardigheden
en hun beperkte bevolkingsomvang in een structurele kwetsbare positie bevinden, zijn
bijzonder zwaar getroffen door de crisis. Zij zagen zich geconfronteerd met een onverwachte
en diepe neergang in de reis- en toerismesector, hetgeen zware gevolgen had voor hun
financiën. Aangezien SIDS beschikken over fragiele economieën die sterk afhankelijk
zijn van externe markten, zijn zij bijzonder kwetsbaar voor exogene schokken en zijn
schokken van de omvang van de Covid-crisis voor hen haast onmogelijk om alleen op
te vangen. Het is dan ook niet te verwonderen dat toen Aruba, Curaçao en Sint Maarten
als SIDS hun toerisme zagen wegvallen, daarmee de belangrijkste bron van hun (overheids)inkomen
zagen wegvallen. Logischerwijs hadden ook zij onmiddellijke steun nodig om de economie
en de maatschappij draaiende te houden.
Aruba is dankbaar voor de snelle reactie en de medische en financiële hulp die Nederland
heeft geboden! De rijksregering heeft deze omstandigheden echter aangegrepen om Aruba,
Curaçao en Sint Maarten een schuldgevoel aan te praten, alsof er geen sprake was van
overmacht, maar van een situatie waarbij de Caribische Landen op een onverantwoorde
wijze hun economie hadden ingericht en daarom zelf de verantwoordelijkheid dienden
te dragen voor de schokken van de Covid-crisis op hun economieën. De Memorie van Toelichting
op het COHO stelt immers dat «de landen in de afgelopen decennia onvoldoende een weerbare economie hebben weten te realiseren» en dat hun economieën
tussen 2010 en 2019 nauwelijks groeide.
Deze stelling is evident misleidend en onjuist. Curaçao en Sint Maarten bestaan immers
amper één decennium als autonome Landen in het Koninkrijk. Wanneer we deze stelling
loslaten op Aruba, zien we dat deze stelling voorbijgaat aan het feit dat Aruba – overigens
zonder enige Nederlandse liquiditeitshulp en ondanks Aruba’s kleine omvang, insulair
karakter, semi-woestijnklimaat en beperkte economische mogelijkheden -)8 zijn eigen
broek heeft weten op te houden toen de olieraffinaderij in 1985, op de vooravond van
de Status Aparte, de deuren sloot. Aruba, die tot dan toe een industrieel georiënteerde
olie-economie had, werd geconfronteerd met (a) een daling van ongeveer 50% van de
instroom van deviezen, (b) een daling van ongeveer 40% in belastinginkomsten en (c)
een plotselinge werkeloosheid van meer dan 30% van de Arubaanse beroepsbevolking.
Aruba wist op eigen initiatief en op eigen kracht in te zetten op de toeristische
sector en binnen de kortste tijd was een belangrijk deel van de bevolking omgeschoold
en klaar om te werken in de nieuwe hotels, restaurants, winkelcentra en andere commerciële
activiteiten binnen de toeristische sector. Uiteindelijk heeft dit eigen economisch
beleid niet enkel gezorgd voor het opvangen van de klap die Aruba met de sluiting
van de olieraffinaderij in 1985 had geleden, maar bovendien voor groei en ontwikkeling.
De stelling dat de Arubaanse economie in de periode 2010–2019 niet zou zijn geroeid
is ook onjuist. In de financiële wereldcrisis van 2008–2011 zonk de Arubaanse economie
naar het dieptepunt van -11%. In amper drie jaar tijd wist Aruba zich te herstellen
naar een economische groei van +3%. Dit bewijst de veerkracht van de Arubaanse gemeenschap.
Tegen deze achtergrond is het des te spijtiger dat de rijksregering geen rekenschap
lijkt te geven van het insulair karakter van deze jonge landen, met kleine economieën,
noch erkenning toont voor de verdiensten van deze structureel kwetsbare economieën.
3 De handelwijze van de rijksregering doet afbreuk aan vertrouwen
De rijksregering had vanaf het begin van de crisis al een plan klaarliggen om een
Nederlandse entiteit met vergaande bevoegdheden ten aanzien van de Caribische Landen
in te stellen. Bovendien heeft de rijksregering – zoals op pagina 13 van de MvT wordt
bevestigd – de instelling van deze entiteit in een «consensus»-rijkswet als voorwaarde
gesteld voor de verstrekking van liquiditeitssteun aan de Landen. Het feit dat de
voorliggende COHO-regeling vanaf het begin geen product was van dialoog, blijkt verder
uit het gebrek aan sociaal-culturele sensitiviteit bij het kiezen van de benaming
voor de in te stellen entiteit. Eerst is er gekozen voor een benaming die werd afgekort
met «CHE», hetgeen in het Papiaments «bah, vies» betekent, om vervolgens te kiezen
voor de benaming «COHO», hetgeen in het Papiaments «kreupel, mank» betekent. Dit gebrek
aan sensitiviteit laat zich ook gevoelen daar waar de rijksregering van de Caribische
Landen eist dat ingrijpende hervormingen die vrijwel alle beleidsterreinen (die tot
de Landsaangelegenheden behoren) bestrijken niet een product zullen zijn van interne
democratische processen, maar van onderhandelingen van de Nederlandse regering met
de Caribische regeringen, waarbij de Caribische parlementen praktisch buiten spel
worden gezet.
Het een en ander wordt verergerd door het feit dat de rijksregering met deze aanpak
zich opstelt als «deskundig» op het gebied van de realisatie van het welzijn van bevolkingen
van insulaire gemeenschappen, terwijl het bestuurlijk handelen van de rijksoverheid
ten aanzien van de Caribische gemeenschappen niet altijd blijk geeft van een daadwerkelijke
bezorgdheid om het welzijn van de Caribische volkeren. Immers, sinds Bonaire deel
uitmaakt van het Nederlands staatsbestel is de armoede onder de lokale bevolking gegroeid
alsook de sociale stratificatie van de bevolking en is de rijksoverheid nog steeds
niet de belofte nagekomen aan de BES-eilanden om het sociaal welzijn van de bevolking
aldaar op hetzelfde niveau te brengen als dat van Nederland. BZK waant zich hoeder
van de democratie en stelt dat het de kernwaarde van de democratie borgt, maar ten
aanzien van Sint Eustatius vond de rijksoverheid het kennelijk een goed idee om de
lokale democratie volledig uit te schakelen. Ondertussen vindt de rijksregering het
sinds jaar en dag beter dat mensenrechtelijke verdragen pas voor de Caribische Landen
geratificeerd worden als reeds de nodige implementaties hebben plaatsgevonden, terwijl
effectieve ondersteuning voor de versnelling van het ratificatie-klaar-maken van de
Landelijke wet- en regelgeving lang op zich laat wachten of in het geheel uitblijft.
Het is op zijn minst opmerkelijk dat een rijksregering die «duidelijk voor mensen»
is, een programma in het leven moet roepen genaamd «Dialoog en ethiek» omdat de gesprekscultuur
binnen de rijksoverheid onvoldoende open is. Een mooi voorbeeld van de gebrekkige
gesprekscultuur binnen de rijksoverheid en de afwezigheid van de wil om te luisteren
naar mensen en respect te tonen voor hun culturele identiteit betreft de wijze waarop
de strijd is verlopen om de erkenning van het Papiamento als minderheidstaal die al
sinds 1998 wordt gevoerd en nog steeds niet ten einde is. Op dit vlak spreekt het
zesde Report of the Committee of Experts presented to the Committee of Ministers of the
Council of Europe van 5 november 2019, pagina 7, boekdelen:
«In its fifth evaluation report, the Committee of Experts asked the authorities of
the Netherlands to clarify if Papiamentu should be covered by Part II of the Charter,
in accordance with Article 2.1 of the Charter. During the present monitoring cycle,
the State Party has underlined that, pursuant to its instrument of acceptance, the
Kingdom of the Netherlands accepts the Charter for the Kingdom in Europe. As the island
of Bonaire is not part of the Kingdom in Europe, the Charter does not apply to the
island. However, during its on-the-spot visit, the Committee of Experts was informed
that Papiamentu has a traditional presence in the Netherlands as it has been spoken
since the 18th century in the Continental European part of the Kingdom of the Netherlands.
Thus, the Committee of Experts encourages the authorities of the Netherlands to clarify
the traditional presence of Papiamentu in the European part of the Netherlands in
the next monitoring round.»
Nu, met de aanstaande invoering van COHO, wil de rijksregering de Landen doen geloven
dat hun democratie intact blijft en hun autonomie maar in beperkte mate ingeperkt
wordt door het voorliggende voorstel. Volgens de Memorie van Toelichting houdt de
vormgeving van het COHO rekening met de dimensie van de democratische rechtsstaat
(zie p. 13), omdat deze dimensie belangrijk is vanwege de uitgangspunten van het Statuut.
De gevolgen van het COHO voor de autonomie van de Landen zouden zich daarom ook op
aanvaardbare wijze moeten verhouden tot de overheidsorganen van de Landen en hun constitutionele
recht. Daarnaast stelt de Memorie van Toelichting dat ook vanuit ontwikkelingsperspectief
het de voorkeur verdient dat Aruba, Curaçao en Sint Maarten zelf de regie voeren over
de hervormingen, omdat voor het welslagen ervan het essentieel is dat de landen zich
eigenaar kunnen tonen van deze hervormingen. Om te benadrukken dat het COHO niet aan
de democratieën van de Landen gaat tornen, stelt de Memorie van Toelichting op de
eerste pagina dat het COHO geen wetgevende of bestuurlijke bevoegdheden van de regeringen,
Ministers en de Staten van de Landen zal overnemen en verwijst hierbij naar artikel 4
lid 2 van het voorstel. De boodschap is dat naast het ondersteunen van hervormingen,
het COHO enkel consequenties zal kunnen verbinden aan het niet of niet voldoende naleven
van de Landen van de verplichtingen die voortvloeien uit het voorstel, waardoor het
COHO – zo wordt door de rijksregering gesteld – geheel in de sfeer van ondersteuning
en toezicht zal blijven.
4 De daadwerkelijke impact van de COHO-regeling op de Caribische democratieën
Echter, voor een beoordeling van de impact van het voorstel op de democratie van Aruba,
Curaçao en Sint Maarten is meer nodig dan vage verwijzingen naar het staatkundig perspectief
of naar de bevoegdheden die wel of niet worden toegekend aan het COHO.
Op de eerste plaats moet er rekenschap van worden gegeven dat in een democratie het
de samenleving is die richting geeft althans behoort te geven aan het overheidsbeleid.
Het maatschappelijk debat dient aldus leidend te zijn voor de politieke agendavorming
en er zal vertrouwen zijn in de democratie als de politiek een instrument is en blijft
ter verbetering van de samenleving. Op de tweede plaats is slechts een analyse van
de bevoegdheden van een entiteit onvoldoende om een beeld te krijgen van de impact
van een regeling op de democratie en autonomie. Om zicht te krijgen op de kwestie
of een regeling de invloed van burgers en lokale belangenorganisaties versterkt of
uitholt, is het noodzakelijk om de regeling te beoordelen aan de hand van de taken
die de regeling toekent aan de verschillende organen en entiteiten en hoe de taakverdeling
en de verhoudingen zijn die de regeling schept tussen deze organen en entiteiten.
Tot slot mag ook de oriëntatie en de onderlinge dynamiek die de regeling met zich
brengt, niet uit het oog worden verloren.
4.1 De Statutaire rechtsorde
De huidige autonomie van de Landen vindt haar grondslag in het Statuut voor het Koninkrijk
en is gebaseerd op gezamenlijke overtuigingen van enerzijds Nederland en anderzijds
de Caribische Landen van het Koninkrijk. Uitgangspunt van het Statuut is vrijwilligheid
en juridische gelijkheid, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de preambule en
in artikelen 6 lid 1, 36 en 41 lid 1 van het Statuut. Daarmee leeft ook binnen het
Koninkrijk de internationaalrechtelijke overtuiging dat voormalige koloniale volkeren
ongeacht hun omvang aanspraak maken op het zelfbeschikkingsrecht en de Europese overtuiging
dat Landen en Gebieden Overzee zelf hun economische, sociale en culturele ambities
bepalen. Deze aanspraken zijn geen doel op zich. Zij zijn er om handen en voeten te
geven aan een daadwerkelijk democratisch systeem, zoals Hare Majesteit Koningin Wilhelmina
krachtig in haar befaamde radiorede van 7 december 1942 heeft uitgedrukt: «Ik weet, dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan,
die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote
meerderheid der burgerij.»
In deze rede heeft Koningin Wilhelmina bovendien een ingrijpende hervorming van het
Koninkrijk na de oorlog in het vooruitzicht gesteld, waarbij zou worden afgerekend
met het tot dan geldende koloniale regime. Na de hervorming zou er geen plaats meer
zijn voor autocratisch bestuur in de overzeese gebiedsdelen. Na de oorlog is hier
werk van gemaakt en zijn deze uitgangspunten op basis van een intense dialoog tussen
Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen verwezenlijkt in het Statuut. De autonomie
en daarmee de democratie van de Caribische Landen zou gewaarborgd worden door Koninkrijksaangelegenheden
(1) zo goed mogelijk af te bakenen, waardoor de huishoudingen van de Landen gesloten
zijn en het Koninkrijk uitdrukkelijk geen discretionaire vrijheid heeft om Landsaangelegenheden
naar zich toe te trekken, (2) door interventies in de Caribische Landen op basis van
Koninkrijksaangelegenheden een uitdrukkelijk subsidiair karakter te geven die bovendien
als ultimum remedium moeten worden beschouwd en (3) door zoveel mogelijk dialoog met de overzeese gebiedsdelen
in te bouwen bij de verzorging van de Koninkrijksaangelegenheden door de rijksregering
en de wetgever van het Koninkrijk. In deze opzet hebben de rijksregering en de Staten-Generaal
invloed op de zogenaamde Landsaangelegenheden door middel van dialoog en «hulp en
bijstand», zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan de beoordelingsvrijheid van de
volken overzee om zelf hun economische, sociale en culturele ambities te bepalen en
op basis daarvan eigen wet- en regelgeving te verzorgen.
4.2 COHO ondergraaft de Statutaire rechtsorde
In de onderhavige regeling vindt er ten opzichte van het Statuut een totaal nieuwe
oriëntering van taken en verantwoordelijkheden plaats. Het voorstel geeft een niet-limitatieve
opsomming van een breed scala aan beleidsterreinen waarover de (regeringen van de)
Landen afspraken maken met de rijksoverheid die vastgelegd worden in zogenaamde Landspakketten.
Hierdoor valt de gehele autonome sfeer van de Landen (de Landsaangelegenheden) onder
de reikwijdte van de Landspakketten met als gevolg dat de gesloten huishoudingen van
de Landen door de onderhavige regeling worden omgezet in open huishoudingen. Daar
komt bij dat de respectievelijke Ministeries van algemene zaken van de Landen samen
met het COHO afspraken maken over de concretisering van de Landspakketten in een uitvoeringsagenda.
Hetgeen onder de werking van het Statuut onder de eigen huishouding valt en autonoom
moet worden verzorgd, wordt onder de onderhavige regeling aldus feitelijk medebewind.
Echter, de onderhavige regeling gaat nog een stap verder door de resterende beoordelingsvrijheid
van Caribische overheidsorganen te onderwerpen aan negatief preventief toezicht van
het COHO: verdere plannen van aanpak die op Landsniveau worden ontwikkeld, worden
immers onderworpen aan de goedkeuring van het COHO. Aldus blijken de Landspakketten,
uitvoeringsagenda’s en plannen van aanpak een instrumentele functie te vervullen bij
het omzeilen van de bevoegdheidsverdeling die het Statuut schept en de waarborgen
die het Statuut creëert voor de gesloten huishoudingen van de Caribische Landen.
De instrumenten van Landspakketten en uitvoeringsagenda’s zijn op grond van de voorgestelde
regeling bovendien producten van onderhandelingen op bestuursniveau: de Landspakketten
zijn product van onderhandelingen op regeringsniveau en de uitvoeringsagenda’s zijn
product van Ministers van algemene zaken met het COHO. Daarnaast mag hierbij niet
worden vergeten dat deze regeling niet in een vacuüm zal gelden, waardoor de Caribische
overheden zich ook moeten oriënteren op de zienswijzen van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en het C(A)ft.
Het gevolg hiervan is een versterking van het bestuur in de Caribische Landen ten
nadele van de Caribische volksvertegenwoordigingen. Deze interne machtsverschuiving
in de Landen staat in nauw verband met hetgeen de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk
stelt dat Nederland in meer algemene zin de drijvende kracht achter het COHO is (p.
13). Er valt dus te verwachten dat intern beleid van de Landen steeds meer een weerspiegeling
zullen vormen van prioriteiten en zienswijzen van de rijksoverheid, hetgeen ten koste
gaat van de democratie. Immers, de Caribische parlementen zullen steeds vaker voor
voldongen feiten worden geplaatst, onder druk worden gezet om in te stemmen met Haagse
zienswijzen, terwijl de Caribische parlementen elke bevoegdheid ontberen om daadwerkelijk
invloed uit te oefenen op respectievelijk de regering van het Koninkrijk, de Minister
en de Staatssecretaris, het COHO en het C(A)ft. Zij ontberen iedere parlementaire
controlebevoegdheid om deze entiteiten ter verantwoording te roepen. Het is onbegrijpelijk
dat de opstellers van het ontwerp op geen enkele wijze rekenschap geven van het feit
dat het ontwerp ervoor zorgt dat grote groepen onder de Caribische bevolkingen zich
niet vertegenwoordigd zullen voelen noch zichzelf zullen herkennen in wetgeving en
bestuur die uitvoering geeft aan ideeën van personen die in veel gevallen geen enkele
voeling hebben met de reële belevenis van de doorsnee Caribische burger. Het feit
dat de onderhavige regeling de invloed van burgers en lokale belangenorganisaties
uitholt, brengt de democratische legitimatie van de Caribische overheden in groot
gevaar.
5 Hoe nu verder?
Thans is het aan de Tweede Kamer om zich te buigen over het Rijkswetsvoorstel COHO.
Daarbij rust de belangrijke verantwoordelijkheid op de Tweede Kamer om te waken dat
er geen rijkswet wordt vastgesteld die indruist tegen de wil van de Landen. Die wil
is duidelijk afwezig bij de AVP-fractie die een derde van de zetels in de Staten van
Aruba vertegenwoordigt. Bijna het gehele parlement van Aruba is tegen dit voorstel.
De Tweede Kamer zal zich ook moeten buigen over de vraag of het niet-binden van Aruba
aan dit voorstel de verbondenheid van Aruba in het Koninkrijk op het spel zet. Ook
het antwoord op deze vraag is duidelijk: dit voorstel is niet essentieel voor het
behoud van gezonde Koninkrijksbanden. Integendeel, dit voorstel doet afbreuk aan gezonde
Koninkrijksverhoudingen.
Hierbij dient nog opgemerkt te worden dat nu de Koninkrijksbanden rusten op de vrijwillige
aanvaarding en de trouw van de volkeren van het Koninkrijk, deze banden niet vanzelfsprekend
zijn noch kunnen zijn. Om die banden te verstevigen is het noodzakelijk om continu
in de verhoudingen tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten te blijven investeren.
Vanuit deze overtuiging heeft de AVP zich decennia lang ingezet voor het blijven in
het Koninkrijk en daarmee behoud van de Koninkrijksbanden, voor verbreding en verdieping
van de samenwerking, voor de vestiging van Nederlandse bedrijven in Aruba, voor nauwere
handelsbetrekkingen tussen de Caribische regio en Nederland en voor een nauwere EU-regime
voor Aruba. Hoewel deze status op meerdere vlakken beperkingen voor Aruba zal betekenen,
doch tegelijkertijd zal – naar onze stellige mening – de intensievere band met Europa
en Nederland uiteindelijk zowel Aruba als het Koninkrijk en Europa ten goede komen.
Tot slot spreekt de AVP-fractie de hoop uit dat, zoals het Statuut voorschrijft, nu
opnieuw het pad van dialoog wordt gevolgd en dat Nederland en Aruba daadwerkelijk samen zullen zoeken naar de
beste manier om de uitdagingen waarvoor we staan, het hoofd te bieden met respect
voor de Arubaanse autonomie en op basis van solidariteit en subsidiariteit. Daarom
willen wij van deze gelegenheid gebruikmaken om een beroep te doen op de Tweede Kamer
om de rijksregering te verzoeken een rijksconferentie bijeen te roepen, waarin vertegenwoordigers
van zowel de regeringen als de Staten van respectievelijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten
met die van Nederland aan een ronde tafel zullen samenkomen ten einde interne hervormingen
in de Cariben een solide grondslag te geven en bespreekbaar te maken hoe wij tezamen
kunnen en zullen investeren in de verhoudingen binnen Ons Koninkrijk opdat het vertrouwen
dat met de COHO-voorstellen van de rijksregering geschaad dreigt te worden, wordt
hersteld en er gezorgd zal worden voor een Koninkrijk dat streeft naar meer rechtszekerheid,
meer rechtvaardigheid en aldus meer rechtsstatelijkheid en meer democratie.
IV Slot
Zowel op basis van haar analyse van het proces dat gevolgd is om te komen tot de voorgestelde
COHO-wetgeving (= Rijkswet Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling, de Landspakketten
en de Rijkswet Aruba financieel toezicht RAft), als de analyse van de wetsvoorstellen
zelf en van de nu reeds bekende beleidsvoorstellen, komt de AVP-fractie tot de conclusie
dat het wetgevingsproces voor deze voorstellen niet verder moet worden voortgezet.
In de plaats hiervan dient er een proces gestart te worden van brede maatschappelijke
dialoog binnen alle drie de eilanden dat moet uitmonden in een (reeks) rondetafel conferentie(s)
over de toekomst van de eilanden en de relaties tussen de vier landen van het Koninkrijk.
De AVP-fractie is van mening dat slechts langs deze weg van authentieke nationale
en koninkrijksdialoog wij tot effectieve, door de bevolkingen gedragen en duurzame
hervormingen kunnen komen, die de toekomst van elk van de landen in positieve zin
zullen helpen bepalen. Onze gezamenlijke toekomst.
Dit verslag geldt als Eindverslag.
Aldus vastgesteld in de Centrale Commissie van de 19de mei 2022.
Rapporteur, E.G.A. Vrolijk
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.