Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
35 870 Wijziging van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting in verband met de tweede evaluatie van de wet, het actieplan ter ondersteuning van donorkinderen en de omvorming van de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting tot publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan
Nr. 8 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 24 februari 2022 en het nader rapport d.d. 19 mei 2022, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 22 december 2021, no. 2020002484,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 24 februari 2022, no. W13.21.0377/III, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 22 december 2021, no. 2020002484, heeft Uwe Majesteit, op
voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling
advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de nota van wijziging
bij het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting
in verband met de tweede evaluatie van de wet, het actieplan ter ondersteuning van
donorkinderen en de omvorming van de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting
tot publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan, met toelichting.
De nota van wijziging voegt hoofdzakelijk bepalingen toe over de te volgen procedure
wanneer een donorkind de persoonsidentificerende gegevens wil ontvangen van een donor
van voor 2004 die niet bekend stond als een donor (een A-donor) die niet instemt met
verstrekking van zijn persoonsgegevens. Momenteel wordt de identiteit van deze donoren
alleen aan het kind verstrekt indien zij hiervoor toestemming geven («nee, tenzij»).
De Afdeling advisering van de Raad van State begrijpt dat de regering snel wil reageren
op de twee in de toelichting besproken rechterlijke uitspraken. Daartoe is een nota
van wijziging noodzakelijk. Over de noodzaak van de nota van wijziging als zodanig
maakt de Afdeling geen opmerkingen. Wel over de noodzakelijke eigen afweging van de
regering voor de keuze om donoren van voor 2004 die niet uitdrukkelijk voor anonimiteit
hebben gekozen, gelijk te stellen met donoren van na 2004, toen de anonimiteit van
de donor met de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) werd opgeheven.
Verder maakt de Afdeling opmerkingen over de doelgroep waarop de nota van wijziging
ziet. De voorgestelde wijziging ziet niet alleen op bekende donoren (B-donoren) van
vóór 2004, maar op alle donoren die niet bekend staan als anonieme donor (A-donor).
De Afdeling adviseert de reikwijdte van het voorstel te beperken tot die donoren die
bij de donatie expliciet hebben ingestemd met bekendmaking van hun persoonsgegevens,
ook als zij later hun toestemming tot bekendmaking van die gegevens hebben ingetrokken.
De toelichting biedt ten slotte geen nadere invulling van het begrip «zwaarwegende
belangen». De Afdeling adviseert om in de toelichting daarop nader in te gaan. In
verband met deze opmerkingen is aanpassing van de nota van wijziging en de toelichting
nodig.
De regering heeft met instemming kennisgenomen van het feit dat de Afdeling de noodzaak
onderschrijft om met de onderhavige nota van wijziging naar aanleiding van de twee
in de toelichting genoemde rechterlijke uitspraken een voorziening te treffen voor
donorkinderen die de persoonsidentificerende gegevens willen ontvangen van zgn. B-donoren
van vóór 2004.
1. Achtergrond en inhoud van de nota van wijziging
a. Achtergrond: onderscheid A- en niet A-donoren
Voordat de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (hierna: Wdkb) in 2004 in werking
trad, was anoniem doneren de norm. Er bestond vóór 2004 al een onderscheid in twee
typen donoren: de volledig anonieme donoren (A-donor), en de donoren die bij de donatie
instemden met het bekendmaken van hun identiteit (B-donor), mocht het donorkind daarom
verzoeken.
Sinds de inwerkingtreding van de Wdkb is anoniem doneren niet meer mogelijk. Voor
donoren van na 2004 is de wettelijke norm dat hun identiteitsgegevens aan hun biologische
kind(eren) worden verstrekt, tenzij zwaarwegende belangen van de donor zich daartegen
verzetten («ja, tenzij»).
De Wdkb kent overgangsrecht voor de donoren van voor 2004. Hieruit volgt dat donoren
tot de volledige inwerkingtreding van de Wdkb een schriftelijke verklaring konden
overleggen waarin staat dat zij geen toestemming geven om hun identiteit te delen
wanneer het donorkind daarom verzoekt.1 Die bepaling geldt ook voor donoren die aanvankelijk hebben ingestemd met bekendmaking
van hun identiteitsgegevens aan het kind. Indien een schriftelijke verklaring niet
is afgelegd, bepaalt het overgangsrecht dat de identiteit van de donor alleen aan
het kind wordt verstrekt met de instemming van de donor.2
Het overgangsrecht maakt geen onderscheid tussen A- en B-donoren. Als gevolg hiervan
konden ook B-donoren verklaren anoniem te willen blijven, en zo dus te «switchen»
van B-donor naar A-donor. Heeft een B-donor dit niet gedaan, dan geldt volgens het
overgangsrecht dat zijn gegevens alleen worden verstrekt met zijn toestemming («nee,
tenzij»).
b. Aanleiding nota van wijziging
Volgens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is het switchen van B-donor
naar A-donor en daarmee het uitgaan van «nee, tenzij» niet in de geest van de Wdkb.3 Voor het initiëren van een wetswijziging in dat verband wilde hij echter de uitkomst
van twee rechtszaken afwachten, waarin donorkinderen (alsnog) bekendmaking eisten
van de identiteit van een B-donor die was geswitcht naar A-donor en geen toestemming
gaf tot verstrekking van zijn persoonsgegevens.4 In deze zaken is inmiddels uitspraak gedaan.
In beide zaken oordeelt de rechter dat toepassing van het overgangsrecht in deze concrete
gevallen, strijd oplevert met het recht op afstammingsgegevens van de betreffende
kinderen.5 Er moet daarom een afweging plaatsvinden tussen de belangen van enerzijds het kind,
en anderzijds de desbetreffende donor. In de ene zaak leidt dat tot afwijzing van
de eis van het kind, omdat verweerder het betrokken ziekenhuis was, maar de donor
geen partij was in de zaak. Zijn belangen konden daarom niet worden gewogen.6 In de andere zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat de hoofdregel van de Wdkb moet
worden toegepast in plaats van het overgangsrecht («ja, tenzij»). De rechtbank heeft
het overgangsrecht in het licht van het zwaarwegende recht op afstammingsgegevens
van het kind buiten toepassing gelaten.7
c. Inhoud nota van wijziging
De nota van wijziging regelt dat voor donoren die niet bekend staan als anonieme donor
voortaan dezelfde procedure geldt als voor donoren na 2004, indien een kind verzoekt
om de identiteit van de donor bij hem bekend te maken. Dat houdt in dat, nadat expliciet
is vastgesteld dat de donor geen A-donor is, de persoonsidentificerende gegevens van
deze donor zullen worden verstrekt, tenzij zwaarwegende belangen van deze donor zich
daartegen verzetten. Op deze wijze beoogt de nota van wijziging tegemoet te komen
aan de gedane rechtbankuitspraken.8 Daarnaast vult de nota van wijziging het handhavings- en toezichtsinstrumentarium
aan en wordt een procedure voor overleden donoren voorgesteld.9
2. Positie van en gevolgen voor de donor
a. Motivering van de voorgestelde belangenafweging
De Afdeling merkt op dat de toepassing van het «ja, tenzij» op een donor van voor
2004 die oorspronkelijk geen anonieme donor was, een ingrijpende wijziging is vanuit
het perspectief van deze donor. De Wdkb stond hen toe om hun status van B-donor te
wijzigen in A-donor. Zij mochten er tot de rechterlijke uitspraken vanuit gaan dat
hun identiteit voor alle kinderen die met hun zaad verwekt zijn, geheim zou blijven.
Dat was ook in overeenstemming met de destijds heersende opvattingen.
Verstrekking van de identiteit zal voortaan alleen achterwege blijven als beslist
wordt dat de belangen voldoende zwaar wegen om de identiteit geheim te houden. Dit
is, zoals ook de toelichting erkent, een inmenging in het recht op eerbiediging van
het privéleven van deze categorie donoren, maar ook in het recht op eerbiediging van
het familie- en gezinsleven.10
Een dergelijke wijziging is ingrijpend. Zij vereist een zorgvuldige motivering. Op
deze donoren was de hoofdregel van de Wdkb, zoals die na 2004 geldt, immers niet van
toepassing. Het is daarmee de vraag of van dezelfde uitgangspunten kan worden uitgegaan
als gelden voor donoren van na 2004 wat betreft de bekendmaking van hun identiteit,
en of daarmee de positie van deze categorie donoren dus zonder meer gelijk kan worden
gesteld aan de positie van donoren na 2004. De toelichting volstaat ter motivering
hiervan met het beschrijven van de twee rechtbankuitspraken.
Die rechtbankuitspraken hoeven echter niet per definitie te leiden tot de conclusie
dat donoren van voor 2004 van wie niet bekend is dat zij een A-donor zijn (zoals omschreven
in de nota van wijziging), moeten worden gelijkgesteld aan donoren van na 2004. Wat
deze uitspraken duidelijk maken, is dat een afweging moet kunnen plaatsvinden tussen
de rechten en belangen van deze categorie donoren en die van het donorkind. Daarmee
is niet gezegd dat die afweging in alle gevallen moet plaatsvinden vanuit een «ja,
tenzij».
Uit de toelichting dient een eigen afweging van de regering te blijken. Daarbij zijn
van belang enerzijds de rechten op bescherming van het privéleven en het familie-
en gezinsleven van de donoren die niet bekend staan als A-donor en anderzijds het
recht op afstammingsgegevens van het kind. Het recht van een kind om zijn afstamming
te kennen is een zwaarwegend recht, maar niet absoluut. Het recht van deze categorie
donoren op eerbiediging van hun privéleven en familie- en gezinsleven weegt ook zwaar.
In het bijzonder omdat de Wdkb toestaat dat donoren die aanvankelijk te kennen hadden
gegeven geen bezwaar te hebben tegen bekendmaking van hun identiteit, van mening veranderen
en anoniem kunnen blijven. Van belang kan ook zijn dat een donor weliswaar medeverantwoordelijkheid
heeft voor het bestaan van het kind, maar dat is een andere verantwoordelijkheid dan
die van de moeder en die van de verwekker voor het bestaan van het kind.11
De Afdeling adviseert daarom in de toelichting dragend te motiveren welke afwegingen
de regering zelf heeft gemaakt voor de keuze om het «ja, tenzij» toe te passen op
de categorie donoren die in de nota van wijziging zijn omschreven als donoren (van
voor 2004) van wie niet bekend is dat zij A-donor zijn.
De regering heeft inderdaad uit de twee rechterlijke uitspraken afgeleid dat ingeval
van de weigering van een B-donor om in te stemmen met de verstrekking van zijn persoonsidentificerende
gegevens, een afweging moet plaatsvinden van diens belangen. De keuze om niet te voorzien
in een aparte regeling voor deze B-donoren, maar om in de voorgestelde regeling aan
te sluiten bij de belangenafweging zoals die reeds in artikel 3, tweede lid, van de
Wdkb is voorzien voor donoren van ná 2004 kent de volgende redenen. Donoren die sinds
de inwerkingtreding van de Wdkb geslachtscellen hebben gedoneerd, hebben dat gedaan
met de wetenschap dat donorkinderen vanaf zestienjarige leeftijd in beginsel aanspraak
kunnen maken op verstrekking van hun persoonsidentificerende gegevens. Voor B-donoren
van vóór 2004 geldt dat evenzeer, temeer omdat zij de keuze om B-donor te zijn, hebben
gemaakt in een tijdsgewricht waarin anonieme donatie de gangbare praktijk was. In
zoverre is er dus geen reden om onderscheid te maken tussen donoren van ná 2004 en
B-donoren van vóór 2004. Het recht van het donorkind om te weten van wie het afstamt,
zoals neergelegd in internationale verdragen, is niet anders al naar gelang diens
verwekking vóór of ná 2004 heeft plaatsgevonden. Dat rechtvaardigt dat bij de belangenafweging
verstrekking het uitgangspunt vormt. Wel geldt specifiek ten aanzien van een B-donor
dat de beoordeling of sprake is van een zwaarwegend belang mede afhankelijk is van
de vraag hoe concreet hij op grond van de met de kliniek gemaakte afspraken over de
verstrekking van zijn persoonsidentificerende gegevens, er rekening mee moest houden
dat zijn gegevens op enig moment aan het donorkind kunnen worden verstrekt. De belangenafweging
die op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wdkb ingeval van een weigering van
de donor moet worden verricht, biedt voldoende ruimte om eventuele nadere afspraken
mee te laten wegen (zie verder hierna). Een andersoortige regeling, namelijk een regeling
die meer van een algemene belangenafweging zou uitgaan, zou op grond van de uitspraken
van de rechtbank en bovenstaande overwegingen over de positie van het donorkind en
de donor naar het oordeel van de regering niet tot een wezenlijk andere uitkomst leiden
bij de beantwoording van de vraag of verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens
dient plaats te vinden. Vanuit een oogpunt van uniformiteit en overzichtelijkheid
is het dan ook niet noodzakelijk en evenmin wenselijk geacht om naast de overgangsregeling
van artikel 12 van de Wdkb en de regeling van artikel 3, tweede lid, van de Wdkb nog
een andersoortige regeling in het leven te roepen. De toelichting is hierop aangevuld.
b. De reikwijdte van het voorstel
Het in te stellen College donorgegevens kunstmatige bevruchting moet onderzoeken of
«de donor […] bij de verrichter bekend stond als een donor die niet instemt met de
verstrekking van zijn persoonsidentificerende gegevens.»12 Hoewel de nota van wijziging stelt dat het erom gaat de donoren van voor 2004 die
bij de donatie te kennen hebben gegeven dat hun identiteit bekend gemaakt mag worden
aan het kind, gelijk te stellen aan de donoren van na 2004, gaat het voorstel niet
uit van alleen de bekende donoren. De nota van wijziging ziet op alle donoren die
niet bekend staan als een anonieme donor. Daarmee omvat de nota van wijziging een
grotere groep donoren dan enkel de donoren die ter gelegenheid van de donatie te kennen
hebben gegeven dat hun identiteitsgegevens aan het kind bekend mochten worden gemaakt.
Volgens de toelichting is de reden hiervoor dat het is voorgekomen dat donoren aanvankelijk
anoniem wilden blijven, maar ten tijde van de behandeling van gedachten veranderden
en hun afspraken hierover met de kliniek wijzigden.13 Als voorbeeld noemt de toelichting de donor die met de kliniek afsprak dat contact
met hem wordt opgenomen wanneer het donorkind verzoekt om zijn gegevens, zodat kan
worden nagegaan of alsnog zwaarwegende redenen zijn ontstaan om de anonimiteit niet
op te heffen.
Ook de donor met wie dit soort afspraken is gemaakt, valt dus onder de reikwijdte
van de nota van wijziging. Volgens de toelichting is dat gerechtvaardigd omdat zo
wordt voorkomen dat donorkinderen de dupe worden van eventueel onduidelijke afspraken
tussen de donor en de kliniek over het wel of niet zijn van een bekende donor.14 Onduidelijke afspraken brengt de nota van wijziging dus voor de rekening van de donor.
De gemaakte afspraken kunnen volgens de toelichting wel een rol spelen bij de afweging
van de belangen van de donor en het donorkind.
Gelet op de ingrijpende gevolgen van de voorgestelde procedure voor de betreffende
donoren, is het de Afdeling niet op voorhand duidelijk waarom het gerechtvaardigd
is om zo’n brede groep donoren onder de reikwijdte van deze nota van wijziging te
brengen. De twee rechtbankuitspraken die de toelichting noemt dwingen zoals gezegd
niet tot de conclusie dat op B-donoren voortaan het «ja, tenzij» van toepassing moet
zijn, laat staan op de donoren die (onduidelijke) aanvullende afspraken maakten met
de kliniek over hun anonimiteit. Daarbij komt dat de kans op onduidelijkheid over
aanvullende afspraken reëel is, omdat anoniem doneren voor 2004 de norm was en het
maken van aanvullende afspraken niet een standaard procedure. Ook de wijze van vastlegging
van afspraken kan onduidelijk zijn geweest.
Daarnaast blijkt uit de toelichting evenmin hoeveel donoren onder de reikwijdte van
de nota van wijziging vallen. De inschatting van maximaal vijftig verzoeken per jaar
waarin moet worden nagegaan of het een B-donor betreft,15 geeft hiervan geen duidelijke indicatie nu onduidelijk is waarop deze inschatting
is gebaseerd en hieruit ook niet blijkt hoeveel donoren in totaal onder het voorstel
vallen.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling om de reikwijdte van de voorgestelde
gelijkstelling met donoren van na 2004 te beperken tot die donoren die bij de donatie
expliciet hebben ingestemd met verstrekking van hun persoonsgegevens aan het kind,
als het daarom zou vragen, ook als zij op een later moment die instemming hebben ingetrokken,
en de nota van wijziging en de toelichting hierop aan te passen.
Indien conform het advies van de Afdeling de reikwijdte van de voorgestelde regeling
zou worden beperkt tot de donoren die bij de donatie expliciet hebben ingestemd met
de verstrekking van hun persoonsgegevens, zou dat ertoe kunnen leiden dat bepaalde
donoren, hoewel zij niet als A-donor kunnen worden aangemerkt, niettemin buiten de
reikwijdte van de regeling zouden vallen. Het gaat dan om donoren die bij de donatie
hebben aangegeven dat zij openstaan voor verstrekking van hun persoonsidentificerende
gegevens (en daarom niet als A-donor kunnen worden aangemerkt), maar omtrent die verstrekking
zodanige nadere afspraken met de kliniek hebben gemaakt dat de kliniek per donor zou
moeten bepalen of sprake is van een «expliciete instemming». Dat kan ertoe leiden
dat klinieken hier verschillend mee omgaan en in de praktijk dus discrepanties tussen
klinieken ontstaan. De regering is van mening dat het voor de klinieken duidelijker
en werkbaarder is om te moeten aangeven dat een donor bij hen bekend stond als A-donor,
dus als iemand die niet instemde met de verstrekking van zijn persoonsidentificerende
gegevens. Dat daarmee onder de reikwijdte van de regeling ook donoren worden gebracht
die hieromtrent minder concrete afspraken met de kliniek hebben gemaakt, is een bewuste
keuze. Naar het oordeel van de regering kan namelijk alleen op die manier voldoende
recht worden gedaan aan de belangen van zowel het donorkind als die van de donor.
Indien een donor niet onder de reikwijdte van de regeling valt, kan hij met de enkele
weigering de verstrekking van zijn persoonsidentificerende gegevens tegenhouden. Het
donorkind heeft in dat geval geen enkele stem. Als daarentegen de voorgestelde regeling
van toepassing is, is «maatwerk» mogelijk. Ingeval van een weigering van de donor
dient immers een belangenafweging plaats te vinden, waarbij – zoals reeds is vermeld
in de toelichting – de met de kliniek gemaakte afspraken een rol kunnen spelen. Daarbij
geldt dat naarmate de afspraken met de kliniek minder concreet zijn en de donor er
dus minder rekening mee hoefde te houden dat zijn persoonsidentificerende gegevens
op enig moment aan het donorkind kunnen worden verstrekt, eventuele belangen aan zijn
kant om de gegevensverstrekking tegen te houden eerder als zwaarwegend moeten worden
aangemerkt dan ingeval van een donor die wel expliciet heeft ingestemd met de verstrekking.
De regering is van mening dat van de groep donoren waarop de Afdeling in haar opmerkingen
doelt, de belangen via de te verrichten belangenafweging voldoende kunnen worden meegenomen
in de te verrichten belangenafweging. De nota van wijziging is op dit punt daarom
niet aangepast, wel is de toelichting op enkele punten verduidelijkt.
c. Zwaarwegende belangen
Zoals eerder opgemerkt houdt de voorgestelde procedure in dat de identiteit van de
donor die geen A-donor is, wordt verstrekt, tenzij zwaarwegende belangen van de donor
zich daartegen verzetten. Gelet op het recht van de donor op de eerbiediging van zijn
persoonlijke levenssfeer en zijn familie- en gezinsleven, is het voor hem, maar ook
meer in het algemeen, van groot belang om een idee te krijgen wat voor soort belangen
als zwaarwegend kunnen gelden.16
De toelichting gaat niet in op de vraag waaraan bij een «zwaarwegend belang» moet
worden gedacht. Uit de wetsgeschiedenis van de Wdkb kan worden opgemaakt dat die belangen
bijvoorbeeld kunnen liggen in een gewijzigde gezinssituatie (zoals een jonge alleenstaande
donor die later een gezin krijgt), de psychische toestand van de donor,17 of de omstandigheid dat de donor een gevangenisstraf uitzit.18
Uiteindelijk zullen de concrete omstandigheden van het geval voor de belangenafweging
van groot belang zijn. Dat neemt niet weg dat de Afdeling het aangewezen acht dat
de regering nader toelicht wat «zwaarwegende belangen» kunnen inhouden in de context
van dit wetsvoorstel. Het is de taak van de wetgever om een essentieel begrip als
«zwaarwegende belangen» zo te duiden dat niet alleen de desbetreffende donoren, maar
ook degenen die uiteindelijk een oordeel geven over de zwaarwegendheid van de belangen,
daaraan enige houvast kunnen ontlenen.
Daarbij is het ten eerste van belang om te verduidelijken in hoeverre de hiervoor
genoemde voorbeelden van zwaarwegende belangen nog steeds actueel zijn. De maatschappelijke
opvattingen over de verstrekking van donorgegevens hebben zich in de loop van de tijd
immers ontwikkeld. Ten tweede dient de toelichting te verduidelijken in hoeverre het
ontbreken van gegevens over de status van de betreffende donor (A- of B-donor) in
de administratie van donorgegevens van voor 2004 een rol kan spelen bij de belangenafweging.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling om in de toelichting nader in te gaan
op de wijze waarop het begrip «zwaarwegende belangen» kan worden ingevuld.
Voor zover de Afdeling verzoekt om te verduidelijken in hoeverre het ontbreken van
gegevens over de status van een donor in de administratie een rol kan spelen bij de
belangenafweging, geldt dat ingeval van donoren van vóór 2004 een belangenafweging
alleen aan de orde kan zijn als het om een donor gaat die bij de kliniek niet bekendstond
als «A-donor». Gelet op de toen heersende praktijk zal bij het ontbreken van gegevens
over de status in de administratie van de kliniek de donor door de kliniek als «A-donor»
zijn ingezet. In dat geval is de voorgestelde regeling dus niet van toepassing.
Indien de voorgestelde regeling wel van toepassing is en vanwege een weigering van
de donor om zijn persoonsidentificerende gegevens te verstrekken een belangenafweging
moet worden verricht, geldt het volgende ten aanzien van de beoordeling van de zwaarte
van de door de donor aangevoerde belangen. Zoals ook bij de totstandkoming van de
Wdkb is aangegeven, kan niet volledig worden overzien welke casusposities zich kunnen
voordoen.19 Zoals de Afdeling hiervoor aanstipt, is destijds onder meer gewezen op een sterk
gewijzigde leefsituatie van de donor, het feit dat een donor een gevangenisstraf uitzit
of dat de donor aan een psychische stoornis lijdt.20 In het huidige tijdsgewricht is het echter niet langer zo dat deze omstandigheden
per definitie als voorbeelden van een zwaarwegend belang kunnen gelden. Nog steeds
geldt dat van zwaarwegende belangen slechts in uitzonderlijke omstandigheden sprake
zal zijn. De vraag of in een voorliggend geval sprake is van een zwaarwegend belang,
moet worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval en
de maatschappelijke opvattingen zoals die zijn ten tijde van de beoordeling. Daarbij
geldt voor B-donoren van vóór 2004 dat de nadere afspraken die de donor met de kliniek
heeft gemaakt over de verstrekking van zijn persoonsidentificerende gegevens een rol
kunnen spelen bij de belangenafweging. Naarmate de afspraken met de kliniek minder
concreet zijn en de donor er dus minder rekening mee hoefde te houden dat zijn persoonsidentificerende
gegevens op enig moment aan het donorkind kunnen worden verstrekt, zullen eventuele
belangen aan zijn kant om de gegevensverstrekking tegen te houden eerder als zwaarwegend
moeten worden aangemerkt dan ingeval van een donor die wel expliciet heeft ingestemd
met de verstrekking.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij de nota
van wijziging en adviseert daarmee rekening te houden voordat deze bij de Tweede Kamer
der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik verzoek U in te stemmen met toezending van de gewijzigde nota van wijziging en
gewijzigde toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.