Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Derogatie van de Nitraatrichtlijn
33 037 Mestbeleid
Nr. 441 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 mei 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 26 april 2022 over Derogatie van de Nitraatrichtlijn (Kamerstuk
33 037, nr. 439).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 april 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 18 mei 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Geurts
De griffier van de commissie, Jansma
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van de door de Minister
beschreven consequenties van het verlies van derogatie. Niet alleen betekent dit een
acute kostenpost voor de bedrijfsvoering van individuele boerenbedrijven, maar ook
heeft derogatieverlies potentieel grote schadelijke milieueffecten. Door wegvallende
plaatsingsruimte van organische mest zal meer kunstmest worden aangewend, met extra
CO2-uitstoot als gevolg. Daarnaast zal het onder derogatiebedrijven vereiste grasland
vaker omgezet worden naar bouwland, wat aanzienlijk gevoeliger is voor uitspoeling
naar grond- en oppervlaktewater. Deze leden vragen de Minister of, en zo ja, op welke
wijze, deze milieuconsequenties serieus worden genomen door de Europese Commissie.
1. Antwoord:
De diensten van de Europese Commissie (hierna: EC) nemen de milieuconsequenties als
gevolg van het niet verlenen van derogatie van de Nitraatrichtlijn serieus. Hierbij
merkt de EC op dat een actieprogramma van een lidstaat ervoor dient te zorgen dat
de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water, voor zover het de bijdrage
uit de landbouw betreft, worden bereikt en dat een derogatie hiervoor niet het instrument
kan zijn.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de norm die is vastgelegd in de Nitraatrichtlijn
om 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest te mogen plaatsen, zeer eenzijdig is.
Deze norm brengt de Nederlandse bodem namelijk op één lijn met andere lidstaten, terwijl
de klimaat-, bodem- en milieusituatie tussen lidstaten aanzienlijk kan verschillen.
Deelt de Minister de mening dat de Nitraatrichtlijn meer gebiedsgericht maatwerk zou
moeten bieden, waarbij de uitspoelinggevoeligheid van de bodem de norm zou moeten
bepalen, in plaats van de huidige generieke norm? Indien de Minister dit met deze
leden eens is, dan vernemen zij graag welke stappen de Minister neemt richting de
Europese Commissie om de Nitraatrichtlijn daarop aan te passen. Indien de Minister
dit niet met hen eens is, dan vernemen zij graag waarom dit het geval is. Hoe kijkt
de Minister in dit opzicht tegen de mogelijkheid van gewasderogatie?
2. Antwoord:
Bij de implementatie van de Nitraatrichtlijn houdt Nederland in het mestbeleid al
rekening met de uitspoelingsgevoeligheid van de bodem. Hiervoor is bijvoorbeeld in
de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat een onderscheid gemaakt naar de bodemsoorten
klei-, veen-, zand- en lössgronden die voor de verschillende teelten een onderscheid
in de normen hebben waarmee recht wordt gedaan aan de uit- en afspoeling van nutriënten.
Met de huidige generieke norm doelt de VVD- fractie op de gebruiksnorm voor stikstof
uit dierlijke mest die in de Nitraatrichtlijn op 170 kg per hectare is vastgelegd
en die daarmee leidend is. In de Nitraatrichtlijn is de derogatiemogelijkheid opgenomen
om op grond van objectieve criteria te kunnen afwijken van de gebruiksnorm voor dierlijke
mest. Een aanpassing van de Nitraatrichtlijn zal vele jaren vergen en biedt geen garantie
dat de aanpassingen beter aansluiten bij de situatie in Nederland. Hierbij is de driehoek
Europese Raad, EC en Europees Parlement uiteindelijk bepalend. Ik richt mij daarom
nu op het verleend krijgen van derogatie voor dit jaar en de komende drie jaren. Op
een later moment zal ik verder bekijken of een aanpassing binnen het Europese krachtenspel
gewenst en realistisch is.
Het uitbreiden van de huidige derogatie voor onbewerkte dierlijke mest met een gewasderogatie
zie ik nu niet als haalbaar. Ik zet wel in op een landenspecifieke derogatie voor
kunstmestvervangers die ook voor akkerbouwgewassen benut kan worden.
In de opeenvolgende actieprogramma’s Nitraatrichtlijn en het bijbehorende addendum
staat tot in detail beschreven welke maatregelen Nederland voorschrijft aan boeren
om de gewenste waterkwaliteit te behalen en de bredere milieusituatie te verbeteren.
De leden van de VVD-fractie willen er geen misverstand over laten bestaan dat zij
waarde hechten aan het nakomen van afspraken en behalen van afgesproken doelen. Echter,
de huidige voorschriften, die veel meer zijn toegeschreven op middelen- dan op doelniveau,
werken in veel gevallen verstikkend voor het agrarisch ondernemerschap. De Minister
beschrijft dat de Europese Commissie belang hecht aan sturingsmogelijkheden om zeker
te stellen dat de beoogde transitie in de Nederlandse landbouw wordt gerealiseerd.
Hoe kijkt de Minister aan tegen het detail- en middelenniveau waarmee de Europese
Commissie treedt in bedrijfsbeslissingen en de agrarische uitvoeringspraktijk voor
boeren?
3. Antwoord:
In voornoemde brief van 26 april 2022 heb ik aangegeven dat ik het van groot belang
acht dat voorwaarden verbonden aan een derogatie ook uitvoerbaar zijn in de agrarische
bedrijfspraktijk. Ik ben dan ook geen voorstander van bepalingen op detail- en middelenniveau.
Mochten dergelijke bepalingen in het onderhandelingstraject met de EC ter tafel komen,
dan zullen de gevolgen van dergelijke bepalingen worden ingebracht. Voor de EC is
het van belang dat dergelijke bepalingen ook het beoogde effect zullen realiseren.
Kan de Minister toelichten welke aanvullende bepalingen aan Ierland zijn opgelegd
en welke bepalingen de Europese Commissie in de beschikking aan Nederland zou willen
opnemen?
4. Antwoord:
In de definitieve derogatiebeschikking 2022 aan Ierland1 zijn enkele aanvullende bepalingen opgenomen ten opzichte van de vorige beschikking
uit 20182:
– Ierland krijgt een derogatie voor een maximum van 250 kg N/ha uit dierlijke mest.
Vanaf 2024 mag deze maximumhoeveelheid als gevolg van de tweejaarlijkse evaluatie
niet meer bedragen dan 220 kg N/ha per jaar in de gebieden a) waar de gemiddelde waarden
van de nitraatconcentraties boven de 50 mg/l liggen of de nitraatconcentratie ten
opzichte van 2021 een stijgende trend vertoont; b) die de status «eutroof» of «kan
eutroof worden» hebben, waarbij de trend ten opzichte van 2021 stabiel of verslechterend
is (artikel 6 en 12).
– Voorwaarden voor bedrijven zijn verder gedefinieerd (artikel 8).
• Grasland scheuren alleen tussen 1 maart en 31 mei (was lente) (artikel 8.1).
• Verplicht klaver inzaaien bij herzaai (artikel 8.4).
• De percelen worden voorzien van hekken die een minimumafstand van 1,5 meter tussen
vee en waterlopen garanderen, en drinkpunten bevinden zich op een afstand van ten
minste 20 meter van een waterloop (artikel 8.5).
– Er wordt een maximum van 15% ruw eiwit in krachtvoer voor grazende dieren gesteld
in de periode 15 april tot 30 september (artikel 9).
– Ierland moet 10% (in plaats van 5%) van de derogatiebedrijven jaarlijks administratief
en fysiek (artikel 11).
In voornoemde brief van 26 april 2022 ben ik ingegaan op de aandachtspunten die de
EC naar voren heeft gebracht over verlening van derogatie waaronder de ontwikkeling
van de waterkwaliteit en de bredere milieusituatie als ook de verdere Europese context
van derogatieverleningen. Er is momenteel nog geen voorstel van de EC voor maatregelen
die voor Nederland kunnen gaan gelden bij het verlenen van de derogatie.
Wat bedoelt de Minister met de mogelijkheid om de hoogte van mestproductieplafonds
aan te scherpen en wat zouden de gevolgen hiervan zijn voor de veehouderij in Nederland?
Kan de Minister de onwenselijkheid bevestigen dat dit een koude sanering van de Nederlandse
veestapel ten gevolg heeft? Graag ontvangen deze leden een toelichting.
5. Antwoord:
Met de mogelijkheid om de hoogte van mestproductieplafonds aan te scherpen doel ik
op een neerwaartse bijstelling van het nationale en de sectorale mestproductieplafonds
die vooruit kan lopen op het tempo van de realisatie van de gebiedsgerichte integrale
aanpak. Mocht een dergelijke bepaling opgenomen worden, dan zou het ter voldoening
aan de neerwaartse bijgestelde mestproductieplafonds nodig kunnen zijn een generieke
korting op te moeten leggen aan de melk-, varkens- en pluimveehouderij. Dit vind ik
ongewenst.
De Minister wijst erop belang te hechten aan een haalbare inzet in Brussel die tegelijkertijd
langjarig duidelijkheid zou moeten geven voor de sector en die recht doet aan de noodzakelijke
transitie in de landbouw. Aan het verkrijgen van derogatie worden zware voorwaarden
verbonden. Zo heeft Nederland aan de vorige beschikking het fosfaatrechtenstelsel
overgehouden, hetgeen gepaard ging met een grillige en rigide invoering waardoor tot
op de dag van vandaag nog steeds individuele boerenfamilies tussen wal en schip zijn
gevallen. De leden van de VVD-fractie benadrukken nogmaals dat afgesproken doelen
in de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nitraatrichtlijn dienen te worden nagekomen.
Ditzelfde geldt voor de doelen in de Kaderrichtlijn Water. Deze leden constateren
dat de Minister daartoe ook bereid is tot het nemen van ingrijpende maatregelen. Daarbij
valt te denken aan de aanpak om te komen tot de vermindering van stikstofdepositie
op, en herstel van beschermde natuurgebieden. Ook heeft de Minister het voornemen
om binnen tien jaar te komen tot een grondgebonden melkveehouderij. Uit doorrekeningen
blijkt dat de effecten van het samenhangende pakket aan beleidsvoornemens tot een
indicatieve krimp van 30% van de veestapel zal leiden. Deze leden vragen de Minister
of deze voornemens op enige wijze beklijven bij de Europese Commissie en zo nee, wat
er nog meer voor nodig is om de Commissie ervan te overtuigen dat Nederland serieus
werk gaat maken van het behalen van de afgesproken doelen.
6. Antwoord:
Mijn indruk is dat de effecten van het samenhangende pakket aan beleidsvoornemens
beklijven bij de diensten van de EC. Voor de EC is het daarbij nodig dat de Nederland
ook daadwerkelijk de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water voor
zover het de landbouw betreft zal behalen. De EC hecht hierbij belang aan diverse
sturingsmogelijkheden om zeker te stellen dat realisatie van de doelen zal plaatsvinden.
Als onderdeel van het transitiefonds voor de Kaderrichtlijn Water is het kabinet voornemens
in te zetten op grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden. In onderliggend
onderzoek wordt gerekend met een bufferbreedte van 100 en 250 meter ter weerszijde
van een beek. De leden van de VVD-fractie wijzen de Minister erop dat dit potentieel
grote consequenties heeft voor de beschikbaarheid van landbouwgrond. Deze leden vernemen
graag van welke breedte de Minister uitgaat. Is hier net als bij de stikstofaanpak
de gebiedsgerichte opgave het uitgangspunt? Op welke wijze is de agrarische sector
betrokken bij de totstandkoming van deze plannen? Kan de Minister toelichten welke
vormen van landbouw mogelijk zijn en/of blijven in en rond de beekdalen en of hij
bereid is om een impactstudie te doen naar de gevolgen van de voornemens om te komen
tot beekdalherstel en deze te delen met de Kamer?
7. Antwoord:
De transitie van het landelijk gebied, met het oog op de realisatie van doelen voor
natuur, water en klimaat, zal inderdaad ingrijpende consequenties hebben voor de agrarische
sector. Om de KRW-doelen voor waterkwaliteit te behalen in de beken op zandgronden
heeft WUR berekend dat er zones nodig zijn van 100 tot 250 meter aan weerszijden van
de beken om de belasting vanuit landbouw voldoende terug te brengen. Dit is gemotiveerd
in het rapport dat als bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 170, aan uw Kamer is gestuurd. De exacte breedte is onder meer afhankelijk van de kenmerken
van het gebied en het gebruik van de zone. Dit zal samen met de betrokken partijen
gebiedsgericht nader onderzocht worden. De Startnotitie NPLG zal een verdere uitwerking
geven van de hoofdlijnenbrief van 1 april (Kamerstukken 35 576 en 35 334, nr. 265)) over de wijze waarop de uitvoering wordt gegeven aan de maatregelen.
De leden van de VVD-fractie spreken hun waardering uit voor de inzet van de Minister
op het verkrijgen van de mogelijkheid van kunstmestvervanging door hoogwaardige producten
uit dierlijke mest, waarmee afhankelijkheid van kunstmest wordt verminderd. Is het
mogelijk dat – indien Nederland geen derogatie krijgt toegewezen – het als gevolg
daarvan te verwachten mestoverschot volledig dan wel gedeeltelijk kan worden opgevangen
door dit te verwerken als kunstmestvervanging? De Minister beschrijft dat het «de
inschatting is dat er momenteel onvoldoende capaciteit in Nederland is om het overschot
volledig te kunnen gaan verwerken». Doelt de Minister hier op mestbeschikbaarheid
of op verwerkingscapaciteit?
8. Antwoord:
Het is de verwachting dat het mestoverschot dat zou ontstaan bij het volledig wegvallen
van een grasland derogatie slechts gedeeltelijk kan worden opgevangen door mest te
verwerken als kunstmestvervanger. De mestverwerkingscapaciteit om het volledige mestoverschot
te verwerken ontbreekt. Deze capaciteit kan de komende jaren toenemen als Nederland
een derogatie krijgt voor kunstmestvervangers op basis van dierlijke mest.
Beschikt de Minister over onderzoek dat over voorgaande punten duidelijkheid biedt
en kan dit gedeeld worden met de Kamer? Graag vernemen deze leden ook hoe het toestemmingstraject
eruitziet voor kunstmestvervanging.
9. Antwoord:
Jaarlijks monitort het Nederlands Centrum Mestverwaarding (NCM) de mestverwerkingscapaciteit
in Nederland. Het laatste rapport geeft de cijfers over het jaar 2020: Landelijke
inventarisatie 2020 export en verwerking dierlijke mest (mestverwaarding.nl). Over
economische effecten van derogatie op de kosten van mestafzet heeft Wageningen Economic
Research een studie gedaan Effecten van derogatie op de kosten van mestafzet – Research@WUR.
Nederland heeft in het toestemmingstraject voor kunstmestvervanging een verzoek aan
de Europese Commissie gedaan tot een landen-specifieke-toestemming om verwerkte mestproducten,
die voldoen aan essentiële landbouwkundige en veiligheidscriteria toe te passen boven
de gebruiksnorm voor dierlijke mest. Nederland heeft verzocht voor een periode van
8 jaar toestemming te krijgen. De EC heeft dit verzoek momenteel in beraad.
Het uitrijdseizoen is inmiddels al vergevorderd. De leden van de VVD-fractie ondersteunen
daarom de inzet van de Minister om de omvang van de derogatie voor 2022 op hetzelfde
niveau te houden als de afgelopen jaren. Voor deze leden geldt overigens dat deze
inzet niet alleen voor 2022 maar ook voor komende jaren zou moeten gelden. Toch is
derogatie verkrijgen geen vanzelfsprekendheid. Daarom vragen zij de Minister bij het
onverhoopt niet verkrijgen van derogatie, om boeren die hier voor 2022 wel rekening
mee hebben gehouden, niet te gaan handhaven. Graag vernemen zij een bevestiging op
dit punt.
10. Antwoord:
Mijn inzet is om voorafgaand aan het Nitraatcomité, dat nu is gepland op 13 juni aanstaande,
door middel van een intentiebrief van de Europees Commissaris voor Milieu duidelijkheid
te hebben over inhoud en voorwaarden van een derogatie. Het is voor boeren daarom
nu verstandig binnen de norm van 170 kg stikstof per hectare te blijven en hiermee
rekening te houden in de bemesting in 2022.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de Derogatie van
de Nitraatrichtlijn d.d. 26 april 2022 en hebben nog enkele vragen.
Consequenties verlies derogatie
De leden van de CDA-fractie maken zich ernstig zorgen over de mogelijkheid van het
verlies van derogatie en de gevolgen die dit zal hebben voor de Nederlandse agrarische
sector, die nu al onder druk staat. Deze leden lezen dat het eventueel wegvallen van
de mogelijkheid tot derogatie grote gevolgen zal hebben voor de mestmarkt in Nederland.
Zij vragen hoeveel het de Nederlandse agrarische sector (in totaal en op bedrijfsniveau)
zal kosten wanneer geen derogatie wordt verkregen. Volgens diverse bronnen zou het
namelijk gaan om een kostenpost van minimaal 10.000 euro per melkveehouderij bedrijf
per jaar. Heeft de Minister al nagedacht over welke gevolgen dit heeft voor de agrarische
sector, ook in relatie tot de andere opgaven, bijvoorbeeld het werken naar grondgebondenheid?
11. Antwoord:
In voornoemde Kamerbrief van 26 april 2022 heb ik de mogelijke financiële en milieukundige
gevolgen geschetst bij verlies van de derogatie. Tevens heb ik uw Kamer in dezelfde
brief aangegeven op welke kernwaarden ik in zal zetten tijdens de onderhandeling.
De gevolgen voor de agrarische sector in relatie tot grondgebondenheid zijn afhankelijk
van de uitkomst van die onderhandeling én van de definitie van grondgebondenheid voor
de melk- en rundveehouderij. Ik streef er naar dat voor het Nitraatcomité dat op 13 juni
2022 is gepland, de contouren van het onderhandelingsresultaat gereed zijn. Zoals
ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd ben ik momenteel bezig met de nadere uitwerking
van de definitie voor grondgebondenheid en hierbij betrek de gevolgen voor de sectoren.
Ik zal de Kamer in juni van dit jaar informeren over de uitwerking van de definitie
van grondgebondenheid. Hierbij betrek ik ook de uitkomsten van de derogatieonderhandeling.
Naast de extra kosten die het verlies van derogatie de agrarische sector oplevert
zal het ook schade aan het milieu toebrengen. Zo wordt in de brief gesteld dat de
waterkwaliteit, agrobiodiversiteit en het klimaat erop achteruit zullen gaan. Welke
gevolgen voor Nederland heeft deze milieuschade wanneer het gaat om het behalen van
internationale doelen en de (toenemende) regeldruk?
12. Antwoord:
Nederland heeft zich verplicht om te voldoen aan de milieu- en klimaatdoelen die in
Europees verband zijn vastgesteld. Mocht derogatie onverhoopt uitblijven, dient Nederland
onder meer te blijven voldoen aan de Nitraatrichtlijn door middel van implementatie
en uitvoering van de maatregelen uit het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en de daarbij behorende regeldruk.
Welke effecten zullen de toenemende transportbewegingen als gevolg van de export van
mest naar het buitenland hebben op het klimaat?
13. Antwoord:
Toenemende transportbewegingen als gevolg van een groeiende export van mest naar het
buitenland zullen leiden tot een verhoging van de uitstoot aan broeikasgassen vanuit
verkeer. De export van mest vervult in het buitenland een behoefte aan nutriënten,
die anders wellicht met kunstmestproducten was ingevuld, dit verlaagt de uitstoot
van broeikasgassen weer.
Deelt de Minister de gedachte dat het bemesten van de akker met onbewerkte dierlijke
mest de meest pure vorm van bemesten is in relatie tot de kringloopgedachte? Kan de
Minister hierop een reflectie geven, ook hoe er door de Europese Commissie naar kringlooplandbouw
wordt gekeken?
14. Antwoord:
In kringlooplandbouw worden de bodem en de planten gevoed met bemestingsproducten
die zijn toegesneden op de teelt van de gewassen en bodemgesteldheid. Dat kan met
een basisbemesting van dierlijke mest, maar daarnaast opmaat geproduceerde hoogwaardige
organische meststoffen op basis van gewasresten, dierlijke mest of andere reststromen.
Daarmee neemt de nu nog belangrijke rol van kunstmest steeds verder af. In een dergelijke
aanpak neemt de efficiëntie van het gebruik van nutriënten toe, en de emissies naar
het milieu af.
De EC meldt in de van-Boer-tot-Bord-strategie dat men maatregelen zal nemen om nutriëntenverliezen
met ten minste 50% terug te dringen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de bodemvruchtbaarheid
niet verslechtert. Het gebruik van meststoffen zal hierdoor tegen 2030 met ten minste
20% verminderd zijn. Dit kan als de desbetreffende milieu- en klimaatwetgeving volledig
wordt uitgevoerd en gehandhaafd, als samen met de lidstaten wordt bepaald welke vermindering
van de nutriëntenbelasting nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken, als
evenwichtige bemesting en duurzaam nutriëntenbeheer worden toegepast en als stikstof
en fosfor tijdens hun gehele levenscyclus beter worden beheerd. De EC zal samen met
de lidstaten een actieplan voor het geïntegreerde beheer van nutriënten ontwikkelen
om nutriëntenverontreiniging bij de bron aan te pakken en de duurzaamheid van de veehouderijsector
te vergroten. De EC heeft recent een mededeling over dit actieplan uit gedaan en zal
aan het einde van 2022 met een definitief actieplan komen.
Kunstmestvervanging door hoogwaardige producten uit dierlijke mest
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Minister dat er wordt ingezet
op het verkrijgen van de mogelijkheid van kunstmestvervanging door hoogwaardige producten
uit dierlijke mest. Ook schrijft de Minister dat omvangrijke investeringen van bedrijven
nodig zijn om dit mogelijk te maken. Deze leden vragen wat wordt verstaan onder «omvangrijke
investeringen» en in hoeverre het nog mogelijk is om van boeren te vragen om in deze
(financieel) onzekere periode omvangrijke investeringen te doen. Dit zal voor veel
boeren onmogelijk zijn, ook wanneer er wordt ingezet op een terugverdientijd van acht
jaar. Hoe kijkt de Minister hiernaar en wat is voor deze boeren een alternatieve oplossing?
15. Antwoord:
Ik realiseer mij dat we in financieel onzekere tijden leven. Daarom heb ik de EC gevraagd
om een mogelijkheid voor kunstmestvervanging door hoogwaardige producten uit dierlijke
mest voor een periode van 8 jaar. Hiermee probeer ik de onzekerheid voor ondernemers
te verminderen, zodat investeerders kunnen worden aangetrokken. Daarnaast ben ik voornemens
een subsidieregeling hoogwaardige mestverwerking te openen, zodat hoogwaardige mestverwerking
ook ondersteund wordt vanuit het Rijk. Alternatieve routes voor boeren die hun mest
niet verwerken tot kunstmestvervangers, zijn om de mest af te zetten bij een akkerbouwer
of te laten exporteren.
Proces nieuwe derogatie
De leden van de CDA-fractie maken uit de brief op dat de kans klein is dat de derogatie
op dezelfde manier als de afgelopen jaren kan worden voortgezet. Mogelijk worden meer
voorwaarden gesteld, waardoor het voor boeren steeds lastiger wordt om het in praktijk
te brengen, bijvoorbeeld omdat weersomstandigheden invloed kunnen hebben op de waterkwaliteit.
Kan de Minister aangeven in hoeverre de Europese Commissie bij het stellen van voorwaarden
rekening houdt met externe factoren, zoals weersomstandigheden?
16. Antwoord:
Dat weersomstandigheden, met name (extreme) droogte, impact hebben op de waterkwaliteit
beseft de EC zeker. Daardoor hebben zij in de voorgaande jaren met enige coulance
naar de waterkwaliteitsgegevens van Nederland gekeken. Tegelijkertijd heeft de EC
aan Nederland en andere lidstaten duidelijk gemaakt dat het geen reden is om de verslechtering
van de waterkwaliteit te accepteren, zeker in het licht van de klimaatveranderingen.
De leden van de CDA-fractie spreken tot slot steun uit voor de inzet van de Minister
wat betreft de drie kernvoorwaarden, zoals gesteld in de brief, en benadrukken nogmaals
het belang van het verkrijgen van derogatie voor in ieder geval de agrarische sector
en het milieu. Is er door middel van experimenteerruimte of pilots een mogelijkheid
om toch nog meer ruimte te creëren voor boeren en tuinders om te werken aan kringlooplandbouw?
17. Antwoord:
Experimenteerruimte en pilots zijn bedoeld om te onderzoeken of en hoe verder gewerkt
kan worden aan kringlooplandbouw zonder dat daarbij (extra) afwenteling naar het milieu
plaats vindt.
Experimenteerruimte en pilots zijn altijd beperkt in omvang en tijd vanwege de intensieve
wetenschappelijke begeleiding en monitoring ervan. Op basis van wetenschappelijk onderbouwde
resultaten uit pilots vindt besluitvorming plaats over eventuele opschaling van de
uitgeprobeerde werkwijze. Bij deze besluitvorming worden ook andere aspecten zoals
uitvoerbaarheid en handhaving betrokken.
Experimenteerruimte of pilot(s) is hiermee geen manier om op grotere schaal ruimte
te creëren voor boeren en tuinders om te werken aan kringlooplandbouw.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie en
reactie van de bewindspersoon
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben de brief gelezen en hebben
hier enkele vragen en opmerkingen bij.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie zijn niet verbaasd over het
dreigende verlies van derogatie. Sinds de jaren ’60 worstelt Nederland met een mestoverschot.
Alle beloftes om dit op termijn op te lossen zijn niet nagekomen. Nederland heeft
keer op keer uitstel van de Europese normen bedongen en gekregen onder de belofte
dat de vervuiling van bodem en water door meststoffen nu echt zou worden aangepakt.
Het is wederom niet gelukt. Deze leden hebben daarom begrip voor de resolute houding
die de Europese Commissie nu inneemt en voor mogelijke extra eisen, bepalingen en
toezicht hierop. Nederland heeft bewezen geen betrouwbare partij te zijn en politiek
niet in staat de problemen adequaat aan te pakken. Is de Minister het met hen eens
dat Nederland het niet halen van de normen aan zichzelf te danken heeft?
18. Antwoord
De inzet van Nederland is altijd gericht op het behalen van de doelen van de Nitraatrichtlijn.
Door middel van de opvolgende actieprogramma’s Nitraatrichtlijn geeft Nederland uitvoering
aan de gestelde verplichtingen uit de Nitraatrichtlijn. Deze actieprogramma’s zijn
voor de EC voldoende gebleken om Nederland de procedure naar opvolgende derogatieverleningen
te laten doorlopen. Daarbij zijn natuurlijke omstandigheden van invloed op de waterkwaliteit,
zoals bijvoorbeeld de droogte in de afgelopen jaren. Ook zijn de effecten van geïmplementeerde
maatregelen uit actieprogramma’s pas na enige tijd zichtbaar in de waterkwaliteit.
De Minister schetst in het tweede deel van zijn brief de stappen die hij wil zetten
om alsnog derogatie (deels) te verkrijgen. Het sluit aan bij zijn eerdere opmerkingen
in de Kamer. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie lezen vooral wanhoop
en paniek in de woorden van de Minister. Het gaat waarschijnlijk niet lukken. Maar
hoe kan dit een verrassing zijn? De Nitraatrichtlijn werd 30 jaar geleden vastgesteld.
Elk jaar rapporteert de regering keurig weer aan de Kamer dat we gefaald hebben. Hoe
kan het dan dat de Brusselse reactie kennelijk niet is voorzien?
19. Antwoord
De maatregelen die in de afgelopen jaren geïmplementeerd zijn uit opvolgende actieprogramma’s
hebben een positief effect op de waterkwaliteit en grote impact op de agrarische sector
gehad. De doelen zijn nog niet bereikt. Ook de weersomstandigheden zijn van invloed
op de waterkwaliteit. Met uw Kamer is steeds het debat gevoerd over de inhoud van
deze actieprogramma’s.
Mijn ambtsvoorganger en ook ik hebben uw Kamer diverse keren geïnformeerd dat derogatie
van de Nitraatrichtlijn geen vanzelfsprekendheid is. Het is positief dat het gesprek
met de EC gaande is over de inhoud en voorwaarden van een derogatie.
Overigens rapporteert Nederland conform artikel 10 van de Nitraatrichtlijn elke vier
jaar over de implementatie van de Nitraatrichtlijn en jaarlijks conform de derogatiebeschikking
over de derogatie.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben zich verbaasd over de
geschetste gevolgen van het wegvallen van de derogatie. Hoe is de Minister tot deze
conclusies gekomen? Waarom dit scenario, geheel los van alle andere beleidsopgaven
en de gevolgen voor de mestproductie? De stelling dat na afschaffing van de derogatie
volgend jaar de aantallen dieren en dus de mestproductie hetzelfde blijven en de mestproductie
dus verwerkt of geëxporteerd moet worden, is toch in geen enkel toekomstbeeld reëel?
Waarom wordt dit dan zo geschetst? Deze leden zouden graag een toelichting willen
op hoe dit scenario tot stand is gekomen en hoe dit is ingebed in alle andere verwachtingen
voor de toekomst van de Nederlandse landbouw.
20. Antwoord:
De geschetste gevolgen van het wegvallen van de derogatie komen onder meer uit een
onderzoek van dat Wageningen Economic Research een aantal jaar geleden heeft uitgevoerd
over de gevolgen bij het wegvallen van de derogatie3. Hierin constateren de onderzoekers dat de mestverwerkingscapaciteit en exportmogelijkheden
op korte termijn onvoldoende zullen zijn om het gehele mestoverschot te kunnen plaatsen
bij verlies van de derogatie. De druk op de mestmarkt zal zo fors toenemen dat de
gevolgen daarvan zeer grote impact kunnen hebben op de gehele landbouw in Nederland.
Tegelijkertijd zal de milieukwaliteit kunnen verslechteren, en door meer kunstmestgebruik,
meer gebruik van fossiele brandstoffen en een hogere CO2-uitstoot het gevolg zijn.
De Minister voor Natuur en Stikstof en ik hebben de Kamer eerder dit jaar (Kamerstuk
33 037, nr. 434) aangegeven dat een opgave resteert voor doelbereik van de Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn
Water (KRW), voor zover het de bijdrage uit de landbouw betreft. Overeenkomstig het
Coalitieakkoord is verbetering van de waterkwaliteit een integraal en onlosmakelijk
onderdeel van de geïntegreerde, gebiedsgerichte aanpak. Hierbij voorziet de gebiedsgerichte
aanpak op onontkoombare wijze in het tijdig bereiken van de resterende opgave voor
de waterkwaliteit in combinatie met beleidsopgaven voor stikstof en klimaat. In juni
ontvangt uw Kamer een brief over het perspectief voor de landbouw.
Aanvullend ontvangen de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie graag een
scenario waarbij alle Nederlandse landbouw binnen tien jaar grondgebonden en circulair
is, waarbij we met ingang van komend jaar grootschalig de veestapel en dus de mestproductie
afbouwen, de veehouderij in veenweidegebieden extensiveren en de intensieve veehouderij
(varkens en pluimvee) op de zandgronden zo goed als verdwijnt. Hoe pakt een dergelijk
scenario, gecombineerd met de vele kleinere maatregelen op techniek, beheer en landbouwpraktijk
uit op het mestoverschot, de waterkwaliteit en de Europese Nitraat(en fosfaat-)richtlijn?
Wat zijn de gevolgen van het stikstofbeleid voor de Nitraatrichtlijn en de waterkwaliteit?
Wat zijn de gevolgen van het klimaatbeleid (en peilverhogingen) voor nitraat en waterkwaliteit?
Kan de Minister een dergelijk scenario met de Kamer delen en dit ook uitgangspunt
maken van de inzet naar Brussel?
21. Antwoord:
In juni ontvangt uw Kamer een brief over het perspectief voor de landbouw. In de gebiedsplannen
wordt onder leiding van de provincies de transitie verder geconcretiseerd. Daarnaast
heb ik eerder aangegeven (Kamerstuk 33 037, nr. 437) dat ik uw Kamer in juni van dit jaar zal informeren over de uitwerking van grondgebondenheid
voor de graasdierhouderij. Zie verder ook het antwoord op vraag 22.
In de derogatieonderhandelingen zoek ik een balans tussen een inzet die haalbaar is
in Brussel, maar ook duidelijkheid geeft voor de sector en rechtdoet aan de noodzakelijke
transitie van de landbouw in het kader van de integrale, gebiedsgerichte aanpak.
In de brief gaat de Minister slechts zeer summier in op de combinatie van opgaven
en het oplossende vermogen van de afbouw van de veestapel voor meer dan één probleem.
Slechts de verwijzing naar de zeer algemene brief over de gecombineerde aanpak en
een verwijzing naar de «gebiedsprocessen» en de «transitie» als argument om meer tijd
te krijgen. Maar de Minister schrijft niet hoe de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de
Nitraatrichtlijn als afrekenbaar doel zijn meegegeven aan die gebiedsprocessen. Nog
steeds is niet duidelijk hoe de gebiedsprocessen tot hun targets moeten komen, of
wat die targets zijn, of deze alleen ammoniak betreffen of ook de andere landbouwproblemen,
zoals klimaat en water, en hoe die verschillende doelen zich tot elkaar en tot de
maatregelen verhouden. De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen
de Minister om hier nu meer duidelijkheid over te scheppen en adviseren de Minister
om dit ook met Brussel te delen.
22. Antwoord:
Op 1 april is uw Kamer geïnformeerd over de integrale, gebiedsgerichte aanpak voor
natuur, water en klimaat in het landelijk gebied. Met deze integrale aanpak stuurt
het kabinet op het onontkoombaar realiseren van vier dwingende doelen op het gebied
van stikstof, natuur, water en klimaat die voortkomen uit internationale en nationale
verplichtingen. Binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) formuleert
het Rijk, samen met de provincies, de gebiedsgerichte opgaven en maatregelen om te
kunnen voldoen aan deze onontkoombare doelen. Duidelijke en stabiele gebiedsdoelen
en -opgaven inclusief ruimtelijke keuzes zijn nodig om langjarig zekerheid te bieden
aan boeren en andere grondgebruikers. De aanpak krijgt voor een belangrijk deel vorm
via gebiedsplannen. Het Rijk stelt daarvoor aan de voorkant de kaders vast. Hierin
zullen per provincie (of delen van een provincie) taakstellende doelen worden geformuleerd.
Deze zullen zijn afgeleid van die (inter)nationale verplichtingen op het terrein van
natuur, stikstof, water (zowel waterkwaliteit als waterbeschikbaarheid) en broeikasgassen
(landbouw en landgebruik). Vanuit hun expertise in de gebieden en passend bij hun
bevoegdheid leggen de provincies in de gebiedsplannen de maatregelen en het instrumentarium
vast om de doelstellingen te realiseren. Daarbij is een absolute randvoorwaarde voor
het kabinet dat in de gebiedsplannen ook zicht geven op langjarig economisch perspectief
voor de agrarische sector. Dit langjarig perspectief voor de landbouwsector kan alleen
bestaan wanneer agrarische ondernemers in de toekomstplannen die zij maken voor hun
bedrijf, ook andere gerelateerde doelen meenemen om rekening mee te houden. Voorbeelden
daarvan zijn het rekeninghouden met mestregelgeving, minder gebruik en emissies van
gewasbeschermingsmiddelen en het beheersen van zoönoserisico’s. Over de verdere uitwerking
van het NPLG en het perspectief voor de landbouwsector wordt uw Kamer in juni verder
geïnformeerd.
De Minister bepleit in zijn brief wederom het streven om aan de normen voor waterkwaliteit
en natuur te willen voldoen en tegelijk zekerheid te bieden aan de boeren. Is de Minister
het met de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie eens dat dit bij boeren
tot het misverstand kan leiden dat zekerheid betekent dat er niets voor ze verandert?
23. Antwoord:
Ik deel de constatering van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie niet. Het bieden
van zekerheid ziet op de inhoud en voorwaarden van een derogatie waardoor boeren voor
de komende jaren weten waar zij aan toe zijn en niet tussentijds geconfronteerd worden
nieuwe eisen en daardoor niet tijdig kunnen anticiperen met aanpassingen in de bedrijfsvoering.
In mijn brief van 20 januari 2022 (Kamerstuk 33 037, nr. 437) heb ik aangegeven dat het Coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken
naar de toekomst» (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) met een gebiedsgerichte integrale aanpak voorziet in een forse investering in een
transitie naar een duurzame kringlooplandbouw en een robuust natuurareaal. De brede
aanpak heeft als doel om de natuur, klimaat en water in Nederland in goede staat te
brengen, gericht op de verscheidenheid aan gebieden, en te werken aan een duidelijk
en goed toekomstperspectief voor boeren. Deze aanpak richt zich niet alleen op stikstof,
maar ook op de (Europese) normen en opgaven ten aanzien van de waterkwaliteit, bodem,
klimaat en biodiversiteit. De uitwerking van deze aanpak vindt momenteel plaats en
zal leiden tot grote veranderingen in de agrarische sector.
Dit terwijl de enige zekerheid die er nu is, is dat het wel heel erg veel, heel snel
en heel ingrijpend zal veranderen, dat voor duizenden boerenbedrijven geen toekomst
meer is en voor duizenden anderen de praktijk ingrijpend moet wijzigen? Is het perspectief
van grootschalige krimp van de veehouderij niet de enige zekerheid voor de sector
die we nu hebben, wat voor vrijwel alle individuele bedrijven gevolgen heeft? Is de
Minister het met deze leden eens dat het eerlijker is om dit duidelijker te zeggen?
24. Antwoord:
De Minister voor Natuur en Stikstof en ik hebben u eerder dit jaar (Kamerstuk 33 037, nr. 434) aangegeven dat een opgave resteert voor doelbereik van de Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn
Water (KRW), voor zover het de bijdrage uit de landbouw betreft. Overeenkomstig het
Coalitieakkoord is verbetering van de waterkwaliteit een integraal en onlosmakelijk
onderdeel van de geïntegreerde, gebiedsgerichte aanpak. Hierbij voorziet de gebiedsgerichte
aanpak op onontkoombare wijze in het tijdig bereiken van de resterende opgave voor
de waterkwaliteit in combinatie met beleidsopgaven voor stikstof en klimaat. In juni
wordt uw Kamer geïnformeerd over het perspectief voor de landbouw.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen allereerst dat het kabinet uit
zichzelf – en dus niet louter vanwege internationale afspraken – de waterkwaliteit,
bodemkwaliteit en de natuur zou moeten beschermen en verbeteren. Als het kabinet die
taak zelfstandig serieus had genomen, dan had het geen uitzondering op de Nitraatrichtlijn
(derogatie) hebben aangevraagd om meer mest uit te mogen rijden. In plaats daarvan
zou het kabinet het aantal dieren in de veehouderij jaren geleden al hebben beperkt,
zodat we niet met een mestoverschot zouden kampen en zodat alle geproduceerde mest
verantwoord op het land zou kunnen worden gebruikt. In plaats daarvan smeekt Nederland
echter al jaren bij de Europese Commissie om die derogatie, in een poging om ten minste
een deel van het mestoverschot daarmee weg te werken. Deze leden waarschuwen al jarenlang
dat deze gecreëerde afhankelijkheid van de Europese Commissie boeren in een zeer kwetsbare
positie brengt. Want wanneer de derogatie niet meer wordt verleend, komen de kosten
op het bordje van de individuele melkveehouder: deze produceert dan van de ene op
de andere dag te veel mest en moet vroegtijdig een deel van zijn koeien naar de slacht
brengen, of excessieve kosten maken voor mestverwerking en/of -export. Kan de Minister
uitleggen waarom hij het risico heeft genomen door te blijven gaan met de derogatie-aanvraag,
terwijl alle seinen al tijdenlang op rood stonden?
25. Antwoord:
In diverse Kamerbrieven zijn de voor- en nadelen van derogatie voor zowel het milieu
als voor de sector met uw Kamer gedeeld, recentelijk in voornoemde brief van 26 april
2022 waarbij ik ben ingegaan op de consequenties van het niet verleend krijgen van
de derogatie. Ik vind het belangrijk met het oog op de levensvatbare landbouw, milieu
en klimaat dat de derogatie aan Nederland wordt verleend. Daarbij wil ik opmerken
dat ik ook uitvoering geef aan een wens van de meerderheid van uw Kamer die eind vorig
jaar heeft aangegeven voor het aanvragen van een aan de derogatie te zijn (Kamerstuk
33 037, nr. 420).
De Minister schrijft in zijn brief terecht dat de Europese Commissie de laatste twee
keer geen derogatie heeft verleend voor de gebruikelijke vier jaar, maar slechts voor
twee jaar. Dit werd gedaan omdat onze waterkwaliteit ruim ondermaats is. Erkent de
Minister dat indien bij de meest recente derogatie-verlening (in 2020, toen ook de
stikstofcrisis al speelde) reeds was ingezet op een forse krimp van het aantal melkkoeien,
de mestproductie mogelijk al zo ver was verminderd dat een derogatieaanvraag voor
2022 niet meer nodig was geweest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt de Minister het
inzicht dat dit een gemiste kans was, met kwalijke gevolgen?
26. Antwoord:
Ik deel uw mening niet dat er sprake zou zijn van een gemiste kans. Het vorige kabinet
heeft de weg naar kringloop landbouw ingezet en dit kabinet gaat met grote inzet door
op deze route. Zoals ik in de beantwoording op vraag 25 heb aangegeven zijn aan de
derogatie ook positieve milieueffecten verbonden.
Deelt de Minister het inzicht dat niet alleen vanwege stikstof en het klimaat, maar
ook vanwege de waterkwaliteit een drastische krimp van het aantal dieren in de veehouderij
noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
27. Antwoord:
Het aantal dieren hangt niet direct samen met de waterkwaliteit. Deze wordt vooral
beïnvloed door de juiste toepassing van mest, in de juiste hoeveelheid, plaats en
tijd. Ook de teelt van bepaalde gewassen speelt hierin een rol. De uitspoelingsgevoeligheid
van nutriënten is daarnaast verschillend voor bepaalde teelten en grondsoorten. Dit
is de reden dat duurzame bouwplannen, waarbij voorwaarden worden gesteld aan de rotatie
van bepaalde teelten op bepaalde grondsoorten, een belangrijke rol innemen in het
zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Ook de voorwaarden die gesteld worden in de derogatiebeschikking, zoals de 80%-grasland
eis, laten zien dat de hoeveelheid dieren geen nadelige invloed hoeft te hebben op
de waterkwaliteit. De waterkwaliteit bij derogatiebedrijven is immers vaak beter dan
op niet-derogatiebedrijven.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben er de afgelopen anderhalf jaar
ook meerdere malen op gewezen dat een late beslissing door de Europese Commissie over
de derogatie (die nu werkelijkheid wordt) een onacceptabele onzekerheid voor boeren
met zich meebrengt. Waarschijnlijk zal nu pas half juni meer duidelijkheid komen,
terwijl een groot deel van de mest dan al zal zijn uitgereden. Waarom heeft de Minister
melkveehouders niet al begin 2022, voor de start van het mestseizoen, duidelijk verteld
dat Nederland (nog) geen derogatie had gekregen, wat de facto betekent dat boeren
minder mest zullen kunnen uitrijden dan ze gewend waren, zodat boeren zich hierop
konden voorbereiden? Waarom heeft de Minister de boeren zo aan het lijntje gehouden?
28. Antwoord:
Zowel mijn ambtsvoorganger als ik hebben uw Kamer op diverse momenten geïnformeerd
over de stand van zaken in het proces over derogatieverlening en het niet nog niet
verleend zijn van de derogatie.
Daarnaast heeft RVO4 vanaf eind 2021 door middel van de nieuwsbrieven en op onder meer 3 januari 2022
via de website boeren gewezen op het feit dat het nog niet bekend is of Nederland
in 2022 derogatie heeft en dat de gesprekken met de EC nog geen uitsluitsel hebben
gegeven of Nederland in 2022 derogatie krijgt. Hierbij is aangegeven dat boeren er
verstandig aan doen zich aan de standaard gebruiksnorm voor dierlijke mest van 170 kg
Na/H per jaar aan te houden bij het opstellen van het bemestingsplan 2022. Ik heb
boeren er ook op gewezen dat ze wellicht meer mest moeten afzetten buiten het eigen
bedrijf.
Ik begrijp dat de huidige situatie veel onzekerheid met zich meebrengt voor boeren
en daarom is mijn inzet is om hierover in juni meer duidelijkheid te kunnen geven.
Hoe groot acht de Minister de kans dat, bij verlies van derogatie, dieren vervroegd
naar de slacht zullen worden gestuurd? Deelt de Minister de mening dat het fokken
van minder dieren altijd de voorkeur heeft boven het afvoeren van dieren naar de slacht?
29. Antwoord:
Momenteel zijn de gesprekken over de inhoud en voorwaarden van de derogatie nog gaande
zijn en ik vind het te vroeg om hierop vooruit te lopen. Aangezien de derogatie niet
vanzelfsprekend is, is het ook moeilijk om het fokken van dieren hierop af te stemmen.
De beste remedie om mogelijke vervroegde slacht te voorkomen is door te zorgen dat
we aan de eisen voldoen voor derogatie. Ik richt dan ook alles erop om de derogatie
voor de komende jaren te verkrijgen.
Deelt de Minister de zorg dat melkveehouders bij verlies van derogatie de verlaagde
norm voor dierlijke mest op zullen vullen met kunstmest, wat zeer onwenselijk is vanwege
de negatieve langetermijneffecten van kunstmest op de bodem en vanwege de grote hoeveelheden
(deels Russisch) fossiel gas die nodig zijn voor kunstmestproductie? Is de Minister
voornemens om (in nationale wetgeving) ook de bemestingsnormen voor kunstmest te verlagen,
zodat de totale bemesting daadwerkelijk omlaag gaat en boeren de dierlijke mest niet
zullen vervangen door kunstmest? Zo nee, waarom niet?
30. Antwoord:
Nederland kent twee gebruiksnormen voor stikstof: de gebruiksnorm voor stikstof uit
dierlijke mest en de gebruiksnorm voor stikstof-totaal. De gebruiksnorm voor stikstof
uit dierlijke mest wordt bepaald door de Nitraatrichtlijn en eventuele derogatiebeschikking.
De gebruiksnorm voor stikstof-totaal wordt bepaald door de behoefte die het gewas
heeft. Als de gebruiksnorm voor stikstof uit dierlijke mest verlaagd wordt, kan een
boer de stikstofbehoefte die het gewas heeft invullen met overige meststoffen, zoals
kunstmest. In het zevende Nitraatactieprogramma (paragraaf 5.4.2.3) heb ik aangekondigd
een actualisatie doen van de stikstofgebruiksnormen en stikstof werkingscoëfficiënten.
Dit kan leiden tot stikstofgebruiksnormen, die beter passen bij de daadwerkelijke
behoefte van het gewas, tot een betere stikstofbenutting en daarmee lager risico op
uitspoeling naar het grondwater. Deze actualisatie is inmiddels gestart.
Ten slotte wijzen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op het lock-in effect van investeringen in nieuwe mestverwerkingscapaciteit. De mestverwerkende
industrie ziet bij verlies van derogatie uiteraard een gouden kans om meer mestfabrieken
te bouwen. Tegelijkertijd weten we dat omwille van de stikstofcrisis, het klimaat,
de natuur, de waterkwaliteit en het zoönoserisico het aantal dieren in de veehouderij
– en daarmee de mestproductie – de komende jaren onontkoombaar zal moeten krimpen.
Deelt de Minister het inzicht dat investeringen die nu nog gedaan worden in mestfabrieken,
niet meer terugverdiend zullen kunnen worden wanneer het mestoverschot in de toekomst
niet meer bestaat?
31. Antwoord:
Ik ben van mening dat verwerking van mest tot hoogwaardige bemestingsproducten past
in een toekomstige landbouw, die toewerkt naar vermindering van het gebruik van fossiele
grondstoffen en vermindering van emissies naar het milieu. Ook in de situatie waarin
op nationale schaal er evenwicht is tussen mestproductie en mestgebruik, kan de verwerking
van mest een belangrijke rol spelen om mest-op-maat producten te maken. Investeringen
in mestverwerking kunnen ook in de toekomst worden terugverdiend.
Deelt de Minister het inzicht dat er in ieder geval geen belastinggeld meer gestoken
moet worden in mestfabrieken, zoals waartoe de motie van de leden Ouwehand en Simons
(Kamerstuk 35 925, nr. 31) en de gewijzigde motie van het lid Vestering (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 13) oproepen? Zo ja, hoe gaat de Minister hier uitvoering aan geven?
32. Antwoord:
Ik verwijs naar de brief over de openstelling van de SDE++ van 18 maart 2022 (Kamerstuk
31 239, nr. 342), waarin de reactie van het kabinet op de twee moties wordt gegeven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van de brief
van de Minister over de stand van zaken van het verlengen van de derogatie. Deze leden
bedanken de Minister voor de heldere uiteenzetting van de gevolgen van het verlies
van derogatie op het gebruik van kunstmest en andere negatieve gevolgen voor agrarische
ondernemers, milieu en waterkwaliteit. Zij zien hiermee de zorgen die zij eerder in
commissiedebatten hebben geuit bevestigd. Verlies van derogatie bemoeilijkt de sluiting
van lokale mineralenkringlopen en zorgt door de stijging van het gebruik van kunstmest
voor een grotere impact op klimaat en milieu. Bovendien zal veel vast grasland omgezet
worden, wat weer meer risico op nitraatuitspoeling met zich meebrengt en meer broeikasgasemissies.
Dit alles staat nog los van de enorme financiële impact die verlies van de derogatie
kan hebben op individuele bedrijven en daardoor op de sector als geheel, waardoor
een transitie naar kringlooplandbouw nog moeilijker zal worden. Wat is de reactie
van de Europese Commissie op deze inschatting? Deelt zij de analyse van de Minister?
33. Antwoord:
De argumentatie over de negatieve economische gevolgen van het verlies van derogatie,
zoals ik in voornoemde brief van 26 april 2022 uiteen heb gezet, heb ik ook in de
gesprekken met de Europese EC gedeeld. Voor de EC is het belangrijk dat Nederland
zorgt draagt voor het behalen van de waterkwaliteitsdoelen. Dit is een belangrijke
voorwaarde voor derogatie.
Deze leden zijn zich ervan bewust dat de reputatie van Nederland op het gebied van
natuur en milieu niet best is in Brussel, maar kan de Europese Commissie daar echt
niet overheen kijken en zich focussen op de rationale onder de derogatie? Of wordt
het niet eens tijd om deze discussie voort te zetten en te beslechten op het niveau
van de Europese Raad?
34. Antwoord:
Derogatie is een uitzondering op de vastgelegde gebruiksnorm voor dierlijke mest in
de Nitraatrichtlijn waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Het verkrijgen van
derogatie is dan ook nooit een vanzelfsprekendheid geweest, ook voorgaande termijnen
niet. Voor de EC is het belangrijk dat Nederland zorg draagt voor het behalen van
de waterkwaliteitsdoelen. Dit is een voorwaarde voor derogatie. Nederland heeft zich
verplicht om te voldoen aan de milieu- en klimaatdoelen die in Europees verband zijn
vastgesteld. Dit betekent dat Nederland moet blijven voldoen aan de maatregelen zoals
opgenomen in het 7e AP, ook als de derogatie wordt afgebouwd of uitblijft. Het overleg
met de EC loopt en wordt vervolgd. Opschaling naar het niveau van de Europese Raad
acht ik daarom nu niet opportuun.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen, in het licht van bovenstaande, benadrukken
dat naar hun inzicht de huidige Nitraatrichtlijn zoals de Europese Unie nu hanteert
géén geschikte juridische basis is voor adequate milieubescherming. Gelet op klimaat
(groeiseizoen), bodem en gewas is de situatie mét derogatie voor Nederland een «normale»
situatie. De Europese Commissie lijkt echter een Nederlandse landbouw zonder derogatie
als normaal te beschouwen. Eén nitraatnorm voor bijna een heel continent met zo’n
verscheidenheid aan klimaatzones, bodemsoorten en gewasvariaties slaat wat deze leden
betreft de plank volledig mis. Bovendien zorgt de loskoppeling van milieudoelen ervoor
dat bepaalde ingrepen op het ene milieudoel het andere milieudoel verder weg brengen.
Zo bemoeilijkt de voorgenomen toepassing van de huidige Nitraatrichtlijn het halen
van de klimaat- en stikstofdoelen. Tegelijkertijd zijn deze leden ervan doordrongen
dat de juridische realiteit op dit moment is dat het Nitraatcomité beslist over het
verlenen van derogatie.
Als derogatie niet als «het normaal» door de Europese Commissie wordt gezien, waarom
is mestverwerking als pendant daarvan niet «het normaal»? Met andere woorden: waarom
biedt de Europese Commissie waarschijnlijk slechts een tijdelijke uitzondering ten
faveure van mestverwerking tot hoogwaardige mestproducten en waarom behandelt het
Nitraatcomité/de Europese Commissie mestverwerking niet als een nieuw normaal?
35. Antwoord:
De EC heeft in het meest recente Nitraatcomité van 17 maart 2022 aangegeven dat de
Nitraatrichtlijn «producten van dierlijke mest» nog steeds als dierlijke mest worden
beschouwd. Dit houdt in dat alleen via een derogatie ruimte voor dergelijke producten
aan lidstaten gegeven kan worden. De derogatie-route is hiervoor de enige juridische
ruimte die de Nitraatrichtlijn biedt. Nederland heeft bij de EC aangegeven dat gezien
de innovatie en ontwikkelingen op het gebied van hergebruik van organische reststromen
Nederland voorstander is van een permanente voorziening binnen de Nitraatrichtlijn
voor het gebruik van hoogwaardige meststoffen uit dierlijke mest.
De inzet van de Minister is ten minste een termijn van acht jaar, maar is een inzet
gericht op kunstmestvervanging door producten uit dierlijke mest voor onbepaalde tijd
niet meer voor de hand liggend dan wel haalbaar en kansrijk, zeker gelet op de situatie
in Oekraïne en op «Fit-for-55»?
36. Antwoord:
De inzet momenteel is om op korte termijn een mogelijkheid te voor kunstmestvervanging
te creëren, waarbij Nederland bij de EC heeft aangegeven dat gezien de innovatie en
ontwikkelingen op het gebied van hergebruik van organische reststromen Nederland voorstander
is van een permanente voorziening binnen de Nitraatrichtlijn voor het gebruik van
hoogwaardige meststoffen uit dierlijke mest. Ik acht als eerste stap de inzet op toelating
voor een bepaalde tijd het meest haalbaar en kansrijk.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om in Brussel te pleiten voor
integraal milieu- en natuurbeleid, toegespitst op de specifieke bodems en habitats
van lidstaten, in plaats van het nu gehanteerde normenstelsel voor heel de Europese
Unie, met aparte derogaties met bijbehorende voorwaarden.
Uit de brief van de Minister begrijpen de leden van de ChristenUnie-fractie dat een
derogatie onder nog strengere voorwaarden dan het addendum op het 7e Actieprogramma
Nitraatrichtlijn, waar de Europese Commissie op zinspeelt, de facto een wurggreep
voor de Nederlandse landbouw betekent en totaal onwerkbaar dreigt te worden. Derhalve
delen deze leden geheel de drie door de Minister geformuleerde kernvoorwaarden. Gelet
op het tijdpad zal de Minister de komende weken zeer snel moeten schakelen en krachtig
moeten onderhandelen in Brussel, wil het Nitraatcomité uiteindelijk op 15 juni 2022
nog tot een enigszins tevredenstellend resultaat kunnen leiden. Begrijpen deze leden
de brief goed dat de Minister gegeven de Brusselse context en (on)mogelijkheden streeft
naar een vorm van derogatie voor vier jaar die verdere Brusselse wurggrepen, boven
op het al afgedwongen addendum op het 7e Actieprogramma, voorkomt en dat om die reden
helaas niet kan worden gerekend op een volwaardige derogatie, zoals Nederland die
in het verleden gekend heeft? Wat zegt dat over een eventuele volgende derogatie over
vier jaar? Of hebben we tegen die tijd een betere Nitraatrichtlijn, die meer recht
doet aan bodem, gewas, klimaat, milieu, water en boer? Is de Minister in staat om
nog voor de zomer duidelijkheid voor in ieder geval dit jaar te geven, zodat boeren
hun seizoensgebonden investeringen nog op tijd kunnen doen?
37. Antwoord:
Voortzetting van de derogatie zoals die in de afgelopen jaren aan Nederland was toegekend,
is steeds lastiger. Ook bij andere lidstaten zie ik dat de EC steeds kritischer kijkt
en mogelijkheden tot ingrijpen inbouwt in de derogatiebeschikking. Dit maakt dat ik
een balans moet zoeken tussen een inzet die haalbaar is in Brussel, maar ook (langjarig)
duidelijkheid geeft voor de sector en rechtdoet aan de noodzakelijke transitie van
de landbouw. Daarnaast moet het besluit uitvoerbaar zijn in de agrarische bedrijfspraktijk.
Tijdens de nu lopende onderhandeling zet ik in op drie kernvoorwaarden:
– Ik zet mij in om een derogatiebeschikking voor 4 jaar te verkrijgen
– Ik zet mij daarnaast in de omvang van de derogatie voor 2022 op hetzelfde niveau te
houden als afgelopen jaren.
– Ten slotte streef ik naar een derogatie zonder directe interventies vanuit de EC in
gebiedsgerichte aanpak gedurende de looptijd van de beschikking.
Verder zet ik ook in op een landenspecifieke derogatie voor kunstmestvervangers.
Mijn inzet is om de juni duidelijkheid te hebben over de inhoud en de voorwaarden
voor een derogatie.
Het is niet mogelijk nu vooruit te lopen op het proces voor een eventuele volgende
derogatie over vier jaar. Een aanpassing van de Nitraatrichtlijn zal vele jaren vergen
en biedt geen garantie dat de aanpassingen beter aansluiten bij de situatie in Nederland.
Hierbij is de driehoek Europese Raad, EC en Europees Parlement uiteindelijk bepalend.
Ik zet mij daarom nu in op het verleend krijgen van derogatie voor dit jaar en de
komende drie jaren. Op een later moment zal ik verder bekijken of een aanpassing binnen
het Europese krachtenspel gewenst en realistisch is.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de inzet op het grootschalig herstel
van beekdalen op zandgronden gebaseerd is op een analyse van Wageningen University
and Research, en dat hiermee wordt ingeschat dat via de voorgenomen maatregelen op
termijn de uitspoeling op de zandgronden voor stikstof met 40% tot 70% afneemt en
voor fosfor met 20% tot 30%. De zorgen over de economische impact van deze maatregelen
is erg groot in de sector, met name in de regio’s Gelderse Vallei en Twente. Is de
Minister bereid om snel een impactanalyse te doen van het Addendum, met name ten aanzien
van de beekdalen, zoals ook is gedaan destijds met het 7e actieprogramma zonder Addendum?
Kan de Minister snel concretiseren welke breedtes bijvoorbeeld gehanteerd gaan worden
en heeft hij al meer zicht op de compensatie die geboden gaat worden?
38. Antwoord:
Het is in dit stadium niet mogelijk om de financiële impact nauwkeurig te bepalen.
Deze hangt namelijk af van een groot aantal factoren. Denk hierbij aan de breedte
van de zones en in welke mate deze zones nog gebruikt kunnen worden voor extensievere
vormen van landbouw. De realisatie en precieze uitwerking hiervan wordt onderdeel
van de integrale gebiedsgerichte aanpak, zoals opgenomen in het Coalitieakkoord, waarin
een breed palet aan instrumenten beschikbaar is. Het is aan het gebied zelf om te
bepalen, als onderdeel van deze integrale, gebiedsgerichte aanpak welke breedte noodzakelijk
is voor doelbereik van de KRW per gebied, waarbij ook de andere opgaven worden betrokken.
Dit is dus afhankelijk van de omstandigheden in het gebied en welke maatregelen het
meest effectief zijn onder de lokale omstandigheden. Daarmee is het precieze areaal
wat hieronder gaat vallen op dit moment nog niet bekend. In het coalitieakkoord is
een bedrag van 811 miljoen euro gereserveerd voor het behalen van de doelen van de
KRW en die richt zich met name op de realisatie van deze brede beekdalen.
Vervolgens willen de leden van de ChristenUnie-fractie benadrukken dat de landbouwsector
voor enorme uitdagingen staat, maar dat ook een duurzame transitie in gang gezet is.
Onze sector is door zijn hoge niveau in staat om problemen op mondiale en nationale
schaal op te lossen, zoals de kennis en het uitgangsmateriaal bieden die nodig is
om voedselzekerheid te bewerkstelligen voor een alsmaar groeiende wereldbevolking,
bijdragen aan welzijn en gezondheid in Nederland of het mede aanpakken van het klimaatprobleem
door carbon farming. Daarvoor is een sterke primaire sector in eigen land een noodzakelijke voorwaarde.
Deze leden hopen dat de Europese Commissie deze inspanningen op waarde schat, net
als de Nederlandse agrarische sector zelf.
Ten slotte zijn de leden van de ChristenUnie-fractie net als de Minister doordrongen
van het belang van derogatie voor de Nederlandse melkveehouderij, voor de waterkwaliteit
en voor het klimaat (meer vast grasland, meer biodiversiteit, minder kunstmest). Tegelijk
zien deze leden dat het Nitraatcomité/de Europese Commissie op ramkoers liggen en
zij de duimschroeven steeds verder aandraaien voor de Minister en de sector. Zij wensen
de Minister sterkte, wijsheid en stevigheid bij de onderhandelingen in Brussel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SGP-fractie onderstrepen de analyse van de Minister dat de huidige
derogatie vanwege de graslandeis juist een bijdrage levert aan de verbetering van
de waterkwaliteit en dat het wegvallen van de derogatie vanwege de omzetting van grasland
in bouwland juist negatieve gevolgen kan hebben voor de waterkwaliteit. Deze leden
willen in dit verband er ook op wijzen dat een toename van het mestoverschot door
verlies van de derogatie ook kan zorgen voor meer, ook ongewenst, gebruik van dierlijke
mest op bouwland met bijbehorende risico’s voor de waterkwaliteit. Zij horen graag
hoe de Minister de potentiële negatieve gevolgen van het verlies van de derogatie
voor de waterkwaliteit richting de Europese Commissie en het Nitraatcomité onder de
aandacht heeft gebracht en hoe hierop gereageerd is.
39. Antwoord:
De argumentatie over de negatieve gevolgen van het verlies van derogatie voor waterkwaliteit,
zoals ik in voornoemde brief van 26 april 2022 uiteen heb gezet, heb ik ook in de
gesprekken met de EC gedeeld. Alsmede ook het advies van de Commissie Deskundige Meststoffenwet
over de milieueffecten van derogatie van de Nitraatrichtlijn, welke ik eerder met
uw Kamer heb gedeeld (Kamerstuk 33 037, nr. 369). Voor de EC is het belangrijk dat Nederland zorgt draagt dat de waterkwaliteitsdoelen
behaald worden. Dit is een belangrijke voorwaarde voor derogatie.
De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat als de Europese Commissie kiest
voor het niet verlenen van derogatie en daardoor ook voor bijbehorende verslechtering
van de waterkwaliteit en meer kunstmestgebruik, het draagvlak in de agrarische sector
voor het nemen van maatregelen ten behoeve van waterkwaliteit en klimaat wordt ondermijnd.
Wil de Minister deze waarschuwing meenemen?
40. Antwoord:
Het overleg met de EC over derogatie loopt nog, maar ik houd er rekening mee dat voortzetting
van de derogatie, zoals die voorgaande jaren aan Nederland was toegekend, steeds lastiger
wordt. Ik realiseer mij heel goed dat het pijnlijk is voor de agrarische sector, om
ook hiermee geconfronteerd te worden, terwijl we in Nederland ook staan voor andere
grote opgaven, met grote gevolgen voor de sector. In de derogatieonderhandelingen
zoek ik een balans tussen een inzet die haalbaar is in Brussel, maar ook duidelijkheid
geeft voor de sector en rechtdoet aan de noodzakelijke transitie van de landbouw in
het kader van de gebiedsgerichte aanpak. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten
van de onderhandelingen, maar streef naar een derogatie die zoveel mogelijk aansluit
bij de uitvoerbaarheid in agrarische bedrijfspraktijk.
De leden van de SGP-fractie onderstrepen de analyse van de Minister dat verlies van
de derogatie zal leiden tot meer gebruik van kunstmest. In verband met de klimaatproblematiek,
de gewenste sluiting van kringlopen en de hoge kunstmestprijzen vanwege onder meer
de oorlog in Oekraïne is juist minder gebruik van kunstmest gewenst. Deze leden horen
graag hoe de Minister de negatieve gevolgen van het verlies van de derogatie voor
klimaat, kringloop en kunstmestafhankelijkheid richting de Europese Commissie en het
Nitraatcomité onder de aandacht heeft gebracht en hoe hierop gereageerd is.
41. Antwoord:
De argumentatie over de negatieve gevolgen van het verlies van derogatie voor klimaat,
kringloop en kunstmestafhankelijkheid, zoals ik in voornoemde brief van 26 april 2022
uiteen heb gezet, heb ik ook in de gesprekken met de EC gedeeld. Alsmede ook het advies
van de Commissie Deskundige Meststoffenwet over de milieueffecten van derogatie van
de Nitraatrichtlijn, welke ik eerder met uw Kamer heb gedeeld (Kamerstuk 33 037, nr. 369). Voor de EC is het belangrijk dat Nederland zorgt dat de milieudoelen behaald worden.
Dit is een belangrijke voorwaarde voor derogatie.
De leden van de SGP-fractie merken op dat de Europese Commissie de huidige problemen
met de waterkwaliteit en de aanpak daarvan sterk koppelt aan actuele bemesting. Deze
leden vinden dit onvoldoende recht doen aan de situatie in Nederland. Zij willen erop
wijzen dat onder meer de natuurgebieden Oostvaardersplassen, het Harderbroek en de
Wieden-Weerribben en het Markiezaatsmeer slecht scoren als het gaat om stikstof en
fosfor. Is de veronderstelling juist dat hier andere problemen spelen dan de actuele
bemesting? Hoe wordt dit met de Europese Commissie gedeeld?
42. Antwoord:
In de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027, zoals recent aan de EC aangeboden, staat
per bron de belasting met chemische stoffen en nutriënten beschreven, waaronder de
actuele bemesting. In achterliggende factsheets is per KRW-waterlichaam beschreven
wat de huidige toestand is, en wat de belastingen zijn.5 Dit is gebiedsspecifiek, voor nutriënten kan het naast actuele bemesting gaan om
onder andere nalevering uit de bodem en rioolwaterzuiveringsinstallaties. Voor Natura
2000-gebieden staat de toestand en oorzaken uitgebreid beschreven in de Natura 2000-beheerplannen
evenals de noodzakelijke maatregelen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in verschillende landbouwgebieden in Nederland
de scores met betrekking tot stikstof en fosfor in KRW-waterlichamen goed zijn, zoals
Flevoland, het rivierengebied in Gelderland/ Utrecht/ Zuid-Holland, delen van Zeeland,
Drenthe en Groningen. Zet de Minister erop in dat de derogatie ten minste voor dergelijke
gebieden behouden blijft?
43. Antwoord:
Er zijn regionale verschillen in de resterende opgave voor de Kaderrichtlijn Water
(Kamerstuk 27 625, nr. 555). Het aantal waterlichamen dat voldoet aan de norm voor stikstof en het aantal waterlichamen
dat voldoet aan de norm voor fosfaat is op dit moment nagenoeg gelijk en rond de 55%.
Voor nutriënten geldt dat één van de nutriënten een goede kwaliteit moet hebben om
als oordeel «goed» te krijgen. In ruim 70% van de KRW-waterlichamen voldoet één van
beide nutriënten aan de norm.
Op 26 april 2022 heb ik in de brief aan Uw Kamer aangegeven dat ik in de onderhandelingen
over derogatie de optimale ruimte zal zoeken. Omdat ik de Nederlandse onderhandelingspositie
niet wil schaden, vraag ik om begrip voor het feit dat ik mijn concrete onderhandelingsinzet
niet met uw Kamer deel.
De leden van de SGP-fractie delen de inzet van de Minister om ruimte te krijgen voor
de zogenoemde kunstmestvervanging. Gaat hij ervoor zorgen dat er ten minste ruimte
komt voor derogatie voor dergelijke kunstmestvervangers?
44. Antwoord:
In voornoemde brief van 26 april 2022 heb ik aangegeven gelijktijdig met de derogatieaanvraag
voor graasdiermest in te zetten op het verkrijgen van de mogelijkheid van kunstmestvervanging
door hoogwaardige producten uit dierlijke mest voor een periode van 8 jaar. Momenteel
zijn de gesprekken met de EC over de inhoud en voorwaarden gaande.
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de gevolgen van mogelijke
verlies van de derogatie voor onder meer melkveebedrijven. De Land- en Tuinbouworganisatie
Nederland (LTO) gaf eerder aan dat dit voor ondernemers een kostenpost van 10.000
tot 20.000 euro per bedrijf zou betekenen. Deelt de Minister deze inschatting van
de financiële gevolgen? Wat betekent dit voor de mogelijkheden om te investeren in
emissiereductie en andere verduurzamingsmaatregelen?
45. Antwoord:
Bij het niet verlenen van de derogatie, zullen de financiële gevolgen per bedrijf
verschillen. Voor individuele graasdierhouders, die momenteel derogatie hebben, zal
op bedrijfsniveau de plaatsingsruimte echter hoe dan ook afnemen bij geen derogatie
wat zal leiden tot hogere kosten voor de afvoer van dierlijke mest. Ondernemers zullen
de hogere kosten moeten opvangen binnen de bedrijfsvoering. Voor investeringen in
emissiereductie en andere verduurzamingsmaatregelen zijn verschillende subsidieregelingen
beschikbaar om ondernemers te ondersteunen.
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de in het addendum bij het zevende
actieprogramma opgenomen maatregel voor grondgebonden melkvee- en rundveebedrijven
ten behoeve van het verkrijgen van derogatie. Hoeveel extra grond zou de melk- en
rundveehouderij nodig hebben als op basis van de huidige omvang en de huidige plaatsingsruimte
per hectare alle bedrijven volledig grondgebonden moeten worden? Hoeveel zou de melk-
en rundveehouderij moeten krimpen als op basis van de huidige grondoppervlakte (landbouwkundig
gebruik) en de huidige plaatsingsruimte alle bedrijven volledig grondgebonden moeten
worden? Hoe weegt de Minister dit?
46. Antwoord:
De vraag hoeveel grond de melk- en rundveehouderij nodig heeft als alle bedrijven
volledig grondgebonden moeten worden hangt af van de definitie van grondgebondenheid:
de hoogte van de norm, welke grond meetelt, de mogelijkheden van samenwerkingsovereenkomsten
met akkerbouwers in de buurt en dergelijke. Eerder heb ik aangegeven dat ik uw Kamer
in juni van dit jaar zal informeren over de uitwerking van grondgebondenheid.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
Het lid van de BBB-fractie heeft teleurgesteld kennisgenomen van de brief van de Minister
inzake de voortgang van de derogatieonderhandelingen. Teleurgesteld omdat er een zeer
eenzijdige kijk op waterkwaliteit wordt gehanteerd, waarbij de boeren in Nederland
verantwoordelijk worden gehouden voor het oplossen van problemen van de waterkwaliteit
zonder daarbij ook andere partijen te betrekken. Dit lid vindt het onbegrijpelijk
dat er geen aandacht is voor het feit dat er steeds minder mest wordt uitgereden onder
steeds strengere voorwaarden. Het idee dat een verslechtering van waterkwaliteit voortdurend
op het conto van de boeren komt is volgens haar dan ook onhoudbaar. Welke analyse
ligt hieraan ten grondslag en hoe wordt deze vervuiling dan gekoppeld aan de landbouw?
47. Antwoord:
De waterkwaliteit verbetert in het algemeen. Dat is mede te danken aan de maatregelen
die al in de agrarische sector zijn genomen. Plus andere maatregelen, zoals aanvullende
zuivering op rioolwaterzuiveringsinstallaties. Vaak is de verbetering nog niet voldoende
en op sommige plaatsen is ook sprake van een verslechtering. In de stroomgebiedbeheerplannen
2022–2027 (bijlage bij Kamerstuk 35 325, nr. 5), die op grond van de KRW zijn opgesteld, staan daarom veel maatregelen voor de komende
jaren. Deze maatregelen betreffen zeker niet alleen de landbouw. Aan het maatregelpakket
liggen diverse analyses voor rijk en regionale partijen ten grondslag. Uw Kamer is
hier afgelopen najaar over geïnformeerd (Kamerstuk 27 625, nr. 555).
Het lid van de BBB-fractie merkt verder op dat in de verschillende regio’s waar al
jarenlang gewerkt wordt aan een betere waterkwaliteit in beeld is gebracht waar overschrijdingen
van nitraat en fosforgehaltes vandaan komen. Daarbij is er al vaker gebleken dat natuurlijke
processen onderbelicht blijven, zoals de hoeveelheden nitraat en fosfaat die vrijkomen
doordat sloten in de herfst vol met bladeren komen te liggen. Dit lid is van mening
dat nu de KRW-doelen gekoppeld worden aan de derogatievoorwaarden, deze natuurlijke
processen als veroorzaker van hogere gehaltes eerst in kaart moeten worden gebracht.
Zij hoort graag van de Minister hoe dit nu geregeld is en waar en hoe dit in beeld
is gebracht.
48. Antwoord:
Industrie, landbouw, natuur en verstedelijking hebben invloed op de staat van grond-
en oppervlaktewater. De invloed van deze drukfactoren is voldoende in beeld, zoals
recent aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Minhas en Van Campen
(Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2471). In de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 staat per bron de belasting met chemische
stoffen en nutriënten beschreven. In achterliggende factsheets is per KRW-waterlichaam
beschreven wat de huidige toestand is, en wat de belastingen zijn.6 Daarnaast is in de plannen gebruik gemaakt van bronnenanalyses van regionale waterbeheerders.
Zo is in het stroomgebied van de Maas een gedetailleerde bronnenanalyse uitgevoerd
voor nutriënten. Er wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente studies over
de herkomst van verontreinigende stoffen. De gegevens worden voortdurend geactualiseerd.
Het lid van de BBB-fractie is verbaasd over de bewering van de Minister dat fosfor
uit zou spoelen. Fosfor spoelt niet uit maar spoelt hooguit af. Kan de Minister uitleggen
waarom hij beweert dat fosfor wel uitspoelt? Zijn er wetenschappelijke inzichten gewijzigd?
Zo ja, kan de Minister dan het onderliggende rapport delen?
Verder zijn er verschillende gebieden in Nederland waar een tekort aan vrij opneembare
fosfor in de grond is ontstaan. Het komt dan ook merkwaardig over dat fosfor uitspoeling
(wat volgens dit lid überhaupt niet kan) een probleem zou zijn. Graag ontvangt zij
hierover meer duiding.
49. Antwoord:
Bedoeld wordt de transmissie van fosfor naar het oppervlaktewater, dat kan oppervlakkige
afstroming na hevige regenbuien of een natte periode in de winter, ondiep transport
als de bodem tot een geringe diepte waterverzadigd raakt, ondiep transport als gevolg
van verdichte bodemlagen en bij hellende percelen en percelen met plassen nabij waterlopen.
Metingen van nutriëntenvrachten uit landbouwpercelen zijn alleen mogelijk in onderzoeksopstellingen.
In de reguliere monitoring worden concentraties gemeten in bodemvocht, in grondwater,
in uitstromend water uit drainbuizen, in sloten en in grotere watergangen. Door de
concentraties te combineren met informatie over waterstromen worden stofvrachten afgeleid.
De wetenschappelijke inzichten zijn niet gewijzigd. De term uitspoeling van fosfor
heeft betrekking op de uitspoeling van fosfor in drainbuizen en komt uit het rapport
«Kansen van de stikstofaanpak voor het doelbereik van de KRW voor nutriënten» van
Wageningen Environmental Research en is al aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 334, nr. 170, bijlage 9).
Het lid van de BBB-fractie is blij dat de Minister inziet dat verlies van derogatie
veel negatieve effecten zal hebben, bijvoorbeeld op CO2-uitstoot, biodiversiteit en waterkwaliteit. Hoe staat de Europese Commissie daar
tegenover op het moment dat zij geen derogatie zouden verlenen?
50. Antwoord:
De EC neemt de milieuconsequenties als gevolg van het niet verlenen van derogatie
van de Nitraatrichtlijn serieus. Hierbij merkt de EC op dat een actieprogramma van
een lidstaat ervoor dient te zorgen dat de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn
Water, voor zover het de bijdrage uit de landbouw betreft, worden bereikt en dat een
derogatie hiervoor niet het instrument kan zijn.
Het lid van de BBB-fractie vraagt waarom de Minister geen inschatting kan maken van
de hoeveelheid mest die minder op de markt komt als gevolg van de Saneringsregeling
Varkenshouderij. Het is juist de Minister die de gegevens om deze berekening te maken
tot zijn beschikking heeft. Dit lid ontvangt hier graag een inschatting van.
51. Antwoord:
Zoals aangegeven in de brief over de stand van zaken Subsidieregeling sanering varkenshouderijen
van 30 juni jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 244) hebben 278 varkenshouders een overeenkomst getekend. In antwoorden op uw vragen
naar aanleiding van voorgenoemde brief (Kamerstuk 28 973, nr. 247) heb ik aangegeven dat als al deze 278 varkenshouderijlocaties daadwerkelijk beëindigd
worden, dit een afname van 580.477 varkenseenheden betekent, wat overeenkomt met circa
6,7% van het binnen het stelsel van productierechten beschikbare aantal varkenseenheden.
Hoeveel varkens hierdoor minder gehouden kunnen worden is afhankelijk van welke categorieën
van varkens op grond van deze 580.477 varkenseenheden gehouden werden.
In bijlage 2 bij de Meststoffenwet is bepaald hoeveel varkenseenheden benodigd zijn
voor het houden van de onderscheiden categorieën van varkens. Het houden van een vleesvarken
vraagt bijvoorbeeld om één varkenseenheid, voor het houden van een big tot 25 kilogram
volstaat 0,36 varkenseenheid. De afname van het aantal varkens is daarmee niet gelijk
aan de afname van het aantal varkenseenheden.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of de Minister kan aangeven hoe er op dit moment
gerapporteerd wordt aan de Europese Commissie over de KRW-doelen, met welke rapportage
dit gebeurt en hoe de doelen worden vastgesteld. Wordt er bijvoorbeeld een onderscheid
gemaakt in natuurlijke en niet-natuurlijke wateren? Is de Minister ervan op de hoogte
dat veel meetpunten helemaal niet in landbouwgebied liggen, of in voormalige landbouwgebieden
liggen, zoals het meetpunt dat op de Veluwe ligt in het kaartje dat in het Addendum
staat, dat tot een paar jaar geleden zelfs vlak bij een riooloverstort lag? Is de
Minister het met dit lid eens dat dit soort vervuilingen niet kunnen worden toegerekend
aan de landbouw? Is het niet eens tijd om alle meetpunten opnieuw te beoordelen, inclusief
de wijze waarop de normering voor de meetpunten tot stand is gekomen?
52. Antwoord:
De Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 (bijlage bij Kamerstuk 35 325, nr. 5) zijn begin dit jaar aan de EC gerapporteerd. Hierin staat de huidige toestand van
het water, de doelen, de belastingen, en de maatregelen voor de komende planperiode.
Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen natuurlijk, sterk veranderd of kunstmatig
water.
In de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 staat het meetprogramma beschreven. Toestand-
en trendmonitoring heeft als doel het vaststellen en beoordelen van de toestand en
van lange termijn trends voor de effecten van menselijke activiteiten en veranderingen
in natuurlijke omstandigheden. Operationele monitoring heeft als doel de toestand
vast te stellen van de waterlichamen waarvan uit de toestand- en trendmonitoring gebleken
is dat ze gevaar lopen de KRW-doelen niet te bereiken en om wijzigingen in de toestand
als gevolg van de maatregelen te beoordelen. De meetpunten zijn zo gekozen dat een
representatief beeld wordt gegeven van alle bronnen en niet alleen van vervuiling
afkomstig van landbouwgronden. De werkwijze voor monitoring en de bewerking van meetresultaten
tot oordelen is gebaseerd op diverse Europese richtsnoeren en nationaal uitgewerkt
in een protocol. Ook de eisen aan de kwaliteit van de analyses is op Europees niveau
bepaald7.
Tevens vraagt het lid van de BBB-fractie of Nederland op dezelfde wijze rapporteert
inzake de Nitraatrichtlijn en de KRW als andere EU-landen. Dit lid heeft vernomen
dat andere landen bijvoorbeeld dieper in de grond meten, terwijl Nederland rapporteert
wat men op bouwvoorniveau meet, waar het nitrificatieproces in volle gang is. Is de
Minister het met haar eens dat er sprake moet zijn van een vergelijkbare manier van
meten en rapporteren? Zo ja, hoe kan hij dit waarborgen? Zij vraagt ook hoe de Europese
Commissie aankijkt tegen de verschillen in normering tussen landen en tegen het feit
dat water uit andere landen met overschrijdingen van normen Nederland binnen stroomt.
Hoe wordt dit meegewogen in de te behalen doelen voor Nederland?
53. Antwoord:
Nederland rapporteert over de Nitraatrichtlijn en de KRW op dezelfde manier en als
in andere landen, namelijk i) door middel van de meetresultaten van een op de specifieke
situatie afgestemd meetnet waarmee ii) de doelen van de rapportage worden bereikt.
Het doel van de rapportages over de Nitraatrichtlijn en KRW is vast te stellen wat
de trend en de toestand is van de waterkwaliteit in dat land (Kamerstuk 28 385, nr. 192). Voor de bepaling van de trend moet de ontwikkeling in de tijd in relatie tot de
landbouwpraktijk in beeld worden gebracht. Voor de bepaling van de toestand moet de
landbouwpraktijk en waterkwaliteit in beeld worden gebracht. De waterkwaliteit die
wordt gemeten is afhankelijk van de specifieke bodemkenmerken van het land en de gebruikte
meetmethode. Dat maakt dat per land een meetnet nodig is dat is afgestemd op de situatie
in dat land.
Nederland maakt gebruik van twee meetnetten voor de grondwaterkwaliteit: het Landelijk
Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) waarin de nitraatconcentratie wordt gemeten in de
uitspoeling uit de wortelzone, en het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG)
waarin dieper grondwater wordt gemeten. In het LMM wordt de kwaliteit bepaald van
het water dat uitspoelt uit de wortelzone. Dit betreft met name het water van het
voorgaande groeiseizoen. De wortelzone is het deel van de bodem waaruit planten water
en voeding uit onttrekken (ook via capillaire opstijging); de wortelzone is hiermee
dieper dan de bouwvoor. De bouwvoor is de bovenste 10cm tot 30cm van de bodem die
door de boer wordt bewerkt. Afhankelijk van de grondsoort en grondwaterstand wordt
dit uitspoelingswater op verschillende diepten gemeten. In de zandregio, veenregio
en delen van de kleiregio gebeurt dit in de bovenste meter van het grondwater. In
gedraineerde delen van de kleiregio gebeurt dit in de drains. Als het grondwater dieper
dan 5 meter gelegen is, wordt het bodemvocht tussen 1,5 en 3,0 meter diepte bemonsterd.
Dit geldt in de lössregio en lokaal in de zandregio. Het meten van dit jonge water
is een goede manier om in Nederland de relatie tussen milieukwaliteit en landbouwkundig
handelen – en daarmee de effectiviteit van het mestbeleid – snel in beeld te brengen
(Kamerstuk 28 385, nr. 199). De nitraatconcentraties die in het LMM worden gemeten, zijn een indicatie van wat
er op grotere diepte in het grondwater en verderop in het oppervlaktewater verwacht
kan worden. Door snel inzicht in de kwaliteit van het bovenste grondwater kunnen problemen
in diepere grondwaterlagen voorkomen worden. Naast Nederland hanteren Denemarken,
Engeland, Ierland, Zweden en Noord-Ierland een meetnet dat is gebaseerd op het meten
van uitspoeling uit de wortelzone (bron: Onderzoek RIVM 2009).
In het LMG wordt het diepere (oudere) grondwater gemeten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt
van vaste putten. Dit oudere grondwater weerspiegelt de landbouwpraktijk van de leeftijd
van het grondwater. In de zandgebieden is grondwater op een diepte van 5 tot 15 meter
ongeveer tien jaar oud. Grondwater op een diepte van 15 tot 30 meter kan in Nederland
wel veertig jaar oud zijn. Een meting op die diepte weerspiegelt dan ook de landbouwpraktijk
van eerdere jaren. (Kamerstuk 33 037, nr. 378).
Ik deel met het lid van de fractie BBB dat er sprake moet zijn van een vergelijkbare
manier van meten en rapporteren in Europa. Gelet op de verschillende bodemomstandigheden
in Europa, vind ik ook dat een meetnet afgestemd moet zijn op de specifieke situatie
in een gebied zodat water wordt bemonsterd dat met elkaar vergelijkbaar is. Omdat
de doelen waaraan de diverse Europese meetnetten moeten voldoen voor alle landen hetzelfde
zijn, acht ik de gewenste gelijkwaardigheid in Europa daarmee voldoende gewaarborgd.
Indien het water dat ons land binnenstroomt niet voldoet aan de Nederlandse normen,
dan kan dat er toe leiden dat aan Nederlandse zijde de doelen niet worden gehaald.
Dit geldt niet alleen voor de doelen voor stikstof en fosfor zelf, maar heeft ook
doorwerking naar de biologie. De uitgevoerde Nationale analyse waterkwaliteit (Kamerstuk
27 625, nr. 497) en de Ex ante-analyse waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 555) wijzen uit dat dit van grensregio tot grensregio varieert. In het derde kwartaal
van dit jaar zal de Minister van Infrastructuur en Water, zoals toegezegd tijdens
het Wetgevingsoverleg Water van 22 november 2021, uw Kamer hier uitgebreider over
informeren.
Het lid van de BBB-fractie vraagt daarnaast waarom het monitoren een probleem zou
vormen. Kan de Minister hier meer uitleg over geven?
54. Antwoord:
Het opnemen van monitoring als voorwaarde voor de derogatie is op zichzelf niet nieuw.
Ook op dit moment rapporteert Nederland in het kader van de derogatie jaarlijks over
de waterkwaliteit van derogatiebedrijven en de voortgang op de versterkte handhavingsstrategie
mest. In de derogatiebeschikking van Ierland wordt de monitoring echter gekoppeld
aan de mogelijkheid voor de EC om op basis van de monitoringsgegevens gedurende de
looptijd van de beschikking in te grijpen op de hoogte van de gebruiksnorm. Ik ben
hier geen voorstander van, omdat dit onzekerheid met zich brengt over de omvang van
de derogatie gedurende de looptijd van de beschikking, wat voor boeren juist een belangrijk
gegeven is in hun bedrijfsbeslissingen en in de agrarische uitvoeringspraktijk.
Tevens vraagt het lid van de BBB-fractie of de moeizame onderhandelingen ook niet
van doen hebben met de vertraagde invoering van het digitale vervoersdocument mest.
Kan de Minister aangeven wat hierover besproken is en hoe hij ervoor zorgt dat dit
snel van de grond komt?
55. Antwoord:
De onderhandelingen met de EC zien op de inhoud en voorwaarden van een derogatie vanaf
2022. Het realtime vervoersbewijs dierlijke mest (rVDM) maakt deel uit van de versterkte
handhavingsstrategie mest waarover jaarlijks in het kader van de derogatiebeschikking
wordt gerapporteerd aan de EC. Deze rapportage over 2021 zal voor de zomer aan de
EC en uw Kamer worden aangeboden.
De stapsgewijze implementatie van rVDM is in volle gang. Hiervoor is het Besluit van
8 april 2021, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband
met het stellen van regels over digitale verantwoording van het vervoer van dierlijke
meststoffen (Stb. 2021, nr. 192) in verband met enkele aanpassingen ten aanzien van de startmelding en de noodvoorziening,
aangepast en eind maart 2022 aangeboden aan de Raad van State voor advies. Daarnaast
heeft er een internetconsultatie van de ontwerpregeling houdende wijziging van de
Uitvoeringsregeling meststoffenwet (Urm) ten behoeve van rVDM plaatsgevonden in de
periode van 2 april 2022 tot en met 30 april 2022. Mijn inzet is om zo spoedig mogelijk
de Urm ter notificatie aan te bieden aan de EC
Voor een werkbaar en gebruiksvriendelijk systeem en een zorgvuldig proces rondom de
invoering van rVDM zijn praktijktesten en pilots met gebruikers essentieel. De afgelopen
periode is gewerkt aan de realisatie en de afronding van het (digitale) systeem en
de voorbereiding van de volledige inwerkingtreding van de nieuwe regels ten aanzien
van rVDM. De eerste praktijktesten («droog oefenen»/ «schaduwdraaien») met een beperkt
aantal vervoerders, leveranciers en afnemers zijn afgerond en ik streef er naar om
begin juni van dit jaar te starten met een representatieve pilot, waarin vervoerders
vooruitlopend op de nieuwe wetgeving hun transporten kunnen melden via het rVDM-systeem.
Met deze pilot wordt de werking van het nieuwe systeem in de praktijk getest en kunnen
de vervoerders tijdig inspelen op de veranderingen in hun werkproces. Tevens wordt
nagegaan of de (digitale) systemen van de sector en de overheid goed op elkaar aansluiten.
Bij een goed resultaat kan na afloop van het mestseizoen 2022 het rVDM-systeem voor
alle ondernemers en mesttransporten uitgerold worden. De definitieve invoering van
het rVDM-systeem voor alle ondernemers en mesttransporten is voorzien per 1 januari
2023.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier