Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 101 Voorstel van wet van het lid Van Beukering-Huijbregts tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het toekennen van een adviesrecht aan het verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan voor het maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid en een goedkeuringsrecht voor het uitsluitingenbeleid (Wet eigen strategie pensioenfonds)
Nr. 8 VERSLAG
Vastgesteld 12 mei 2022
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de initiatiefnemer worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling
van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
Algemeen
1
1.
Inleiding
2
2.
Governance pensioenfondsen
0
3.
Meer zeggenschap deelnemers
0
4.
Nieuwe mogelijkheden voor Vo’s en Bo’s
0
5.
Gevolgen: betere verantwoording door fondsbestuur en meer invloed deelnemer
0
6.
Toezichttoets
0
7.
Relatie met debat over toekomst van pensioenstelsel
0
8.
Consultatie
0
9.
Constitutionele paragraaf
0
II.
Artikelsgewijs
0
I. Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse en belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet
eigen strategie pensioenfonds. De leden van de VVD-fractie zijn positief over het
voorstel omdat het de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioen kan verbeteren.
Toch hebben deze leden nog wel enkele vragen aan de initiatiefnemer.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet en de
Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het toekennen van een adviesrecht
aan het verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan voor het maatschappelijk verantwoord
beleggingsbeleid en een goedkeuringsrecht voor het uitsluitingenbeleid (Wet eigen
strategie pensioenfonds). Deze leden maken graag gebruik van de mogelijkheid tot het
stellen van vragen aan de initiatiefnemer.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel Wet eigen strategie pensioenfonds. Zij danken
de initiatiefnemer en eventueel betrokken medewerkers voor het harde werk en inzet
die vereist zijn om een wetsvoorstel te schrijven naast de volle Kameragenda.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Deze leden hebben
nog enkele vragen.
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de «Wet eigen strategie pensioenfonds»
zoals deze door de initiatiefnemer is ingediend en dankt initiatiefnemer voor deze
inspanning en betrokkenheid.
1. Inleiding
Pensioenfondsen moeten zich naar de mening van de leden van de PVV-fractie bezighouden met het goed en verstandig beheren van pensioengeld met als doel te komen
tot een koopkrachtig pensioen. Daar is ook een goed beleggingsresultaat voor nodig.
Deze leden zijn het eens met de opmerking dat deelnemers meer betrokken zouden kunnen
worden in het beleggingsbeleid van een pensioenfonds maar dat is iets anders dan de
deur openzetten voor bijvoorbeeld nog meer klimaatpolitiek in pensioenland. De leden
van de PVV-fractie zien, zeker gezien de verwijzingen in de memorie van toelichting
naar onder andere de klimaat- en duurzaamheidslobby, hierin een groot risico.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer constateert dat deelnemers uitgesproken opvattingen
hebben over bijvoorbeeld de keuze waarin het fonds wel of niet belegt. Kan de initiatiefnemer
deze constatering nader onderbouwen? De leden van de CDA-fractie vragen aan de initiatiefnemer
een reflectie te geven op de ontwikkeling van de invloed van deelnemers op het beleggingsbeleid
van pensioenfondsen sinds 2015? Daarnaast vragen deze leden of overwogen is welke
andere instrumenten – naast wet- en regelgeving – ingezet kunnen worden om de invloed
van deelnemers bij pensioenfondsen op het beleggingsbeleid te bevorderen. De leden
van de CDA-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de initiatiefnemer expliciet wil
opnemen dat het belanghebbendenorgaan (Bo) een expliciet adviesrecht heeft voor het
beleggingsbeleid. Dit zorgt ervoor dat een Bo, naast goedkeuring over het hele strategisch
beleggingsbeleid, advies kan geven over het maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid
van het pensioenfonds. Het bestuur dient dit advies toe te passen, of uit te leggen
waarom het advies niet wordt toegepast. Deze leden vragen wat de gevolgen zijn als
het bestuur een advies naast zich neerlegt en dit volgens de deelnemers niet goed
uitlegt. Zijn er criteria waaraan het uitleggen van het negeren van het advies aan
moet voldoen? De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer het wenselijk
vindt dat het wetsvoorstel na bepaalde tijd wordt geëvalueerd.
De leden van de GroenLinks-fractie steunen de doelstelling van het wetsvoorstel om deelnemers meer zeggenschap te geven
in het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds. Zij twijfelen echter of meer zeggenschap,
via een verantwoordingsorgaan (Vo) of een Bo de geschetste problematiek oplost. Ook
als een meerderheid van de deelnemers wél voor beleggen in bijvoorbeeld wapens of
tabak is, blijft er immers een minderheid wiens pensioengeld verplicht in deze zaken
belegd wordt. Deze leden vragen de initiatiefnemer of zij dit ook problematisch vindt,
en zo ja, hoe dit zich verhoudt tot het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie begrijpen enerzijds het doel van het initiatiefwetsvoorstel dat meer inspraak mogelijk
maakt. Tegelijk speelt in het beleggingsbeleid van pensioenfondsen niet alleen de
«wenselijkheid» om wel of niet in bepaalde sectoren te beleggen een rol, ook zaken
als rendementen en een lange-termijn strategie spelen een belangrijke rol. Welke invloed
heeft het wetsvoorstel naar verwachting op dergelijke aspecten? En hoe blijft deze
integrale benadering van het beleggingsbeleid geborgd?
De leden van de SGP-fractie constateren dat middels dit wetsvoorstel een impliciet
adviesrecht wettelijk geborgd wordt. Tegelijk worden er ook extra maatregelen genomen.
Zo omvat het niet slechts een adviesrecht, maar moeten pensioenfondsen ook gemotiveerd
aangeven waarom zij eventueel van een advies afwijken. Waarom is daarvoor gekozen?
Ook wordt een verantwoordingsorgaan de mogelijkheid geboden, middels aanpassing van
artikel 110e Wet verplichte beroepspensioenregeling, advies uit te brengen over het
beleggingsbeleid in relatie tot milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Waarom is voor deze selectie gekozen? Daarbij wijzen deze leden ook op de noties in
de memorie van toelichting dat de politiek niet gaat over hoe dat er belegd wordt,
en dat dit initiatiefwetsvoorstel op geen enkele wijze in die vrijheid van pensioenfondsen
treedt. Waarom is er dan toch voor gekozen om lid k aan artikel 110e Wet Verplichte
beroepspensioenregeling toe te voegen?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom er geen evaluatiebepaling in het wetsvoorstel
is opgenomen, en of deze alsnog toegevoegd kan worden.
2. Governance pensioenfondsen
3. Meer zeggenschap deelnemers
De leden van de VVD-fractie hebben in het voorstel over het goedkeuringsrecht gelezen. Het goedkeuringsrecht
zal verstrekt worden aan het Vo, respectievelijk het Bo, voor wat betreft het uitsluitingenbeleid
en het adviesrecht voor het maatschappelijk verantwoord beleggen. Deze leden begrijpen
uit de memorie van toelichting dat de wensen van deelnemers en het daadwerkelijk door
pensioenfondsen uitgevoerde beleggingsbeleid niet altijd goed overeenkomen. Dit zien
de leden van de VVD-fractie ook. Deze leden vragen zich af hoe dit wetsvoorstel wil
waarborgen dat de wensen van álle deelnemers beter worden meegenomen in de beslissingen
rondom het beleggingsbeleid, en voorkomen wordt dat de meer actievere delen van het
deelnemersbestand een onevenredige invloed kunnen uitoefenen op het beleggingsbeleid.
Daarnaast zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar wat er in dit wetsvoorstel
verstaan wordt onder het begrip «maatschappelijk verantwoord». Het begrip «maatschappelijk
verantwoord» is in de tijd aan verandering onderhevig. Zo is bijvoorbeeld investeren
in kernenergie tegenwoordig volgens de Europese Unie «maatschappelijk verantwoord».
Deelt de indiener van het wetsvoorstel deze mening, of maakt de indiener een andere
afweging?
Het is de leden van de PVV-fractie niet duidelijk waarom het door deelnemers eventueel veranderen van de beleggingskoers
van een pensioenfonds nu in de praktijk niet zou kunnen. Recent zagen we dat het ABP
Pensioenfonds uiteindelijk door de knieën ging voor actievoerders en aankondigde haar
aandelen in olie, gas en steenkool te verkopen. Een in de ogen van deze leden zeer
onverstandige en vooral onverantwoordelijke besluit van ABP maar het laat wel zien
dat er dus wel degelijk invloed is op beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Daarnaast
zijn pensioenfondsen al opgezadeld met de verplichting in het jaarverslag te vermelden
op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met o.a. milieu en
klimaat. Wat is de reactie van de initiatiefnemer op dit punt? De initiatiefnemer
stelt zich op het standpunt dat door deelnemers meer invloed te geven, het draagvlak
voor het pensioenstelsel kan worden versterkt. De leden van de PVV-fractie zijn van
mening dat het vertrouwen in en draagvlak voor het pensioenstelsel vooral is aangetast
doordat deelnemers zien dat er met een gigantisch pensioenvermogen van bijna 2000
miljard indexatie al 13 jaar lang uitblijft. Binnen het huidige stelsel had dit met
een verantwoordelijke aanpassing van de rekenrente kunnen worden aangepakt, had eerder
kunnen worden geïndexeerd en had het vertrouwen en het draagvlak in het pensioenstelsel
kunnen worden hersteld. Deze leden betreuren het feit dat de partij van de initiatiefnemer
voorstellen daartoe tot op heden blokkeert en ervoor kiest het pensioenstelsel en
pensioen onder het mom van het herstellen van vertrouwen met de nieuwe pensioenwet
nog onzekerder te maken met als risico dat een koopkrachtig pensioen niet zal worden
gerealiseerd en het vertrouwen onder deelnemers uiteindelijk opnieuw zal worden aangetast.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer zich op het standpunt stelt dat door deelnemers meer
invloed te geven, het draagvlak voor het pensioenstelsel kan worden versterkt. De
leden van de CDA-fractie vragen aan de initiatiefnemer of zij dit kan onderbouwen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er eerder verschillende pensioenfondsen een
raadpleging onder deelnemers hebben gehouden over maatschappelijk verantwoord beleggen.
Kan aangegeven worden of deze raadplegingen representatief waren voor alle deelnemers?
Met andere woorden kan inzicht gegeven worden in het percentage dat deelnam aan deze
raadplegingen? Zou een raadpleging niet een afdoende alternatief kunnen vormen voor
dit initiatiefvoorstel met een adviesrecht? Wat is de meerwaarde van een adviesrecht
boven een raadpleging?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat een steeds groter deel van de Nederlanders
graag ziet dat pensioenfondsen beleggen in o.a. schone energie en bijvoorbeeld niet
in tabaksfabrikanten. Echter kunnen deze leden zich ook voorstellen dat voor een aantal
deelnemers rendement belangrijk is en dat er bij een groep mensen geen of minder behoefte
is aan maatschappelijk rendement als dat ten koste zou gaan van het financiële rendement.
Deze leden vragen hoe een pensioenfonds, het verantwoordingsorgaan en het belanghebbendenorgaan
dit voldoende kunnen wegen en aan beide belangen recht kunnen doen.
Door andere politieke fracties is al eens gepleit om ten minste 2/3e van de deelnemers te laten instemmen met beperkingen in beleggingsbeleid op maatschappelijke
gronden; hoe kijkt initiatiefnemer daar tegenaan?
Inhoudelijk vinden de leden van de SP-fractie dat mensen zeggenschap zouden moeten hebben over wat er met hun geld wordt gedaan
en de keuzes die hierover worden gemaakt. Dit zou volgens deze leden zoveel als mogelijk
en zo direct als mogelijk moeten zijn. Democratie kan zich immers niet beperken tot
de politiek, in een echt democratische samenleving zal er ook zeggenschap moeten zijn
over de economie. Dat een gekozen vertegenwoordigend orgaan, eens in de zoveel tijd,
het recht krijgt niet bindende voorstellen te doen met betrekking tot de inzet en
aanwending van het pensioengeld van mensen is daarbij niet de meest optimale vormgeving
volgens de leden van de SP-fractie. Zij vragen de initiatiefnemer dan ook of zij heeft
nagedacht over een meer directe vorm van inspraak voor de deelnemers. Te denken valt
aan bijvoorbeeld een idee als periodieke raadplegingen of referenda over keuzes met
betrekking tot het beleggingsbeleid. Ook vragen zij de initiatiefnemer wat zij vindt
van de regelgeving rondom medebeleidsbepalers welke een goedkeuringsrecht praktisch
ingewikkeld zou maken. Hoe kijkt de initiatiefnemer naar het feit dat een instituut
als De Nederlansche Bank (DNB) beperkt wie zich democratisch verkiesbaar kan stellen
om over zijn of haar eigen geld mee te beslissen? Kan de initiatiefnemer ook reflecteren
hoe deze situatie zich verhoudt met de grondbeginselen van een democratie? Zou de
initiatiefnemer de toezichttoets van DNB bij kunnen voegen?
Tot slot spreken de leden van de SP-fractie hun hoop uit dat deze initiatiefwet zou
kunnen bijdragen aan, en niet het eindpunt is in, de strijd tegen foute en vernietigende
financiële investeringen. De leden van de SP-fractie voeren deze strijd al lange tijd,
denk bijvoorbeeld aan de initiatiefnota Merkies1 over duurzaam bankieren, omdat zij vinden dat de financiële sector en industrie ten
dienste moet staan aan de samenleving en deze niet vernietigen. Investeringen in zaken
die arbeidsrechten, mensenrechten, dierenwelzijn, klimaat en milieu negatief beïnvloeden
of zaken als (controversiële) wapenproductie en belastingontwijking bevorderen zouden
dus uit den boze moeten zijn. Elk voorstel dat mogelijkheden creëert zulke investeringen
aan te pakken juichen zij toe en zij hopen dat de initiatiefnemer deze inzet doorzet
en intensiveert. Concluderend zien de leden van de SP-fractie dat het voorliggende
wetvoorstel de huidige situatie iets lijkt te verbeteren of in ieder geval iets meer
codificeert. Zij hopen dat deze duidelijkheid verantwoordingsorganen en belanghebbendenorganen
zullen bijstaan in het uitoefenen van hun taken.
Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af of initiatiefnemer een reflectie kan geven op de ontwikkeling van
de invloed van deelnemers op het beleggingsbeleid van pensioenfondsen sinds 2015.
Een wetsvoorstel is een zwaar instrument, daarom vraagt het lid van de BBB-fractie
aan initiatiefnemer of is overwogen welke andere instrumenten – naast wet- en regelgeving
– kunnen worden ingezet om de invloed van deelnemers bij pensioenfondsen op het beleggingsbeleid
te bevorderen en wat er al op dit terrein heeft plaatsgevonden.
Het lid van de BBB-fractie onderkent het adviesrecht van een verantwoordingsorgaan
of belanghebbendenorgaan. Het bestuur kan het advies overnemen, of daar gemotiveerd
van afwijken. Het lid van de BBB-fractie vraagt zich af wat de afwegingen zijn waarbinnen
de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en DNB dienen te toetsen of een afwijking van
het advies goed is gemotiveerd door het bestuur.
4. Nieuwe mogelijkheden voor Vo’s en Bo’s
De leden van de CDA-fractie lezen dat benchmarks een middel kunnen zijn om het beleggingsbeleid te sturen. Er
zijn verschillende rangschikkingen beschikbaar of in de maak, waardoor prestaties
van bedrijven op verschillende vlakken in kaart worden gebracht. Daarbij kan worden
gedacht aan de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties,
die veel breder zijn dan enkel klimaatbeleid. Ook de Europese taxonomie kan een relevant
anker bieden. Klopt het dat elk pensioenfonds zijn eigen benchmark kan kiezen? Hoe
kan er voor de belanghebbende inzichtelijk gemaakt worden wat de consequenties zijn
van de advisering/gemaakte keuzes op hun pensioen?
Het lid van de BBB-fractie ziet de termijn van drie jaar voor de evaluatie en actualisatie van het beleggingsbeleid
graag gelijkgeschakeld met de termijn van vijf jaar voor het risicopreferentieonderzoek,
zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen (Wtp).
5. Gevolgen: betere verantwoording door fondsbestuur en meer invloed deelnemer
Gezien de grotere verantwoordelijkheden die aan het Vo (resp. Bo) worden toegekend,
vragen de leden van de VVD-fractie waarom er wordt afgezien van de opleidingseisen van de DNB. Deze leden vinden het
immers heel belangrijk dat beslissingen op dit niveau met de juiste kennis en kunde
worden gemaakt. Deze leden vragen zich af waarom DNB hiervoor niet een goede toets
zou kunnen ontwikkelen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer verwacht dat invloed op het beleggingsbeleid door het
verantwoordingsorgaan/belanghebbendenorgaan ook gevolgen kan hebben op het rendement
op pensioenpremies van deelnemers.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar Vo’s waarvoor geen verkiezingen bestaan. Kan de initiatiefnemer
toelichten hoe deze Vo’s samengesteld worden? Is de drempel van 1% van de deelnemers
of 500 deelnemers om verkiezingen te organiseren laag genoeg om daadwerkelijk inspraak
van deelnemers te waarborgen?
Voor het lid van de BBB-fractie is de grootste vraag of de initiatiefnemer verwacht dat het verantwoordingsorgaan/belanghebbendenorgaan
goed kan voorspellen/voorzien wat de invloed op het beleggingsbeleid voor gevolgen
kan hebben op het rendement op pensioenpremies van de deelnemers en hoe ze denken
dat met dit krachtenveld omgegaan moet worden.
6. Toezichttoets
De leden van de VVD-fractie zouden aan de initiatiefnemer willen vragen of zij de toezichttoets van DNB nog kan
sturen, wanneer deze beschikbaar is.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de afwegingen zijn waarbinnen de AFM en de DNB dienen te toetsen of een
afwijking van het advies goed is gemotiveerd door het bestuur.
7. Relatie met debat over toekomst van pensioenstelsel
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de initiatiefnemer de samenloop van de inwerkingtreding van de Wtp ziet
met dit wetsvoorstel. Moeten deze bijvoorbeeld tegelijk in werking treden of dient
de Wtp eerst in werking zijn? Waarom zou een adviesrecht voor het Bo/Vo aanvullend
nog nodig zijn als pensioenfondsen o.b.v. de Wtp al rechtstreeks bij verschillende
groepen deelnemers risicobereidheid moet onderzoeken? Kan initiatiefnemer nader duiden
waarom het Vo/Bo dan een beter onderbouwd advies kan aanreiken nadat eerst het bestuur
van het fonds dat zelf heeft opgehaald bij de deelnemers?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de samenloop van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel en de
Wtp. In de Wtp worden reeds aanpassingen gedaan in de inspraakmogelijkheden en in
de mate waarin deelnemers (indirect) invloed kunnen uitoefenen op het beleggingsbeleid.
Tevens wijzen deze leden erop dat het voorliggende initiatiefwetsvoorstel dateert
uit 2018, toen het Wtp nog niet gereed was, ook niet in consultatieversie. Kan de
initiatiefnemer beargumenteerd aangeven wat dit wetsvoorstel concreet toevoegt aan
de Wtp, en of middels het Wtp niet reeds toegekomen is aan de wens van initiatiefnemer?
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie naar de samenloop tussen het initiatiefwetsvoorstel
en de Wtp. Moeten deze volgens de initiatiefnemer tegelijk in werking treden? Of moet
de Wtp eerst behandeld en in werking getreden zijn?
8. Consultatie
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer de toezichttoets van de DNB aan de Kamer kan toezenden
nu in de memorie van toelichting wordt verwezen naar de toezichttoets van de DNB,
maar deze toezichttoets niet mee is gestuurd met het wetsvoorstel en niet op internet
staat.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het initiatiefwetsvoorstel ingrijpend is gewijzigd ten opzichte van
de eerste versie uit 2018. Dit mede naar aanleiding van het advies van de Raad van
State. Ook lag in de internetconsultatie in 2018 de oorspronkelijke versie voor, waardoor
er niet op formele wijze gereageerd is op het aanpaste wetsvoorstel. Ziet de initiatiefnemer
noodzaak om de het gewijzigde wetsvoorstel nogmaals voor te leggen, bijvoorbeeld aan
de Raad van State? Is de initiatiefnemer voornemens om belanghebbenden op andere wijze
te laten reageren op het gewijzigde wetsvoorstel?
9. Constitutionele paragraaf
II. Artikelsgewijs
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.