Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 081 Regels over het voortduren van de werking van de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking en tot wijziging van die wet (Voortduringswet artikelen 2c en 4 Wvb)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 4 mei 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
1.
Inleiding
1
2.
Het koninklijk besluit van 31 maart 2022
5
2.1
Artikelen 2c en 4 Wvb
7
Geen andere (nood)bevoegdheden
10
2.2
Verhouding tussen het koninklijk besluit en deze voortduringswet
12
3.
Duur van de inwerkingtreding
13
4.
Overige wijzigingen
16
Wijzigen artikel 4, tweede lid
16
Schrappen artikel 12
16
Schrappen artikel 15 en wijzigen artikel 18
16
5.
Financiële gevolgen en regeldruk
17
6.
Consultatie en advies
17
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hechten veel belang aan de opvang van ontheemden uit de
Oekraïne en waarderen de opvang die tot nu toe is georganiseerd. Tegelijkertijd hebben
zij nog enkele vragen en opmerkingen aan de regering over het inzetten van het noodrecht
om deze opvang te regelen. De Wet verplaatsing bevolking (hierna: Wvb) was oorspronkelijk
bedoeld voor andere omstandigheden, waarbij vooral werd gedacht aan dreigend oorlogsgevaar
en rampen en in dat verband de noodzakelijke bescherming van de bevolking. De wet
is toegespitst op de situatie dat de Nederlandse bevolking, onder last, verplaatst
zou moeten worden. De regering kiest er nu voor de wet in te zetten voor een andere
omstandigheid, namelijk een vluchtelingencrisis van buiten Nederland. Kan de regering
toelichten en onderbouwen waarom deze wet op dit moment in deze omstandigheid een
juiste grondslag biedt voor het activeren van bevoegdheden die uit deze wet voortvloeien?
Waarom verwijst de regering ter onderbouwing van haar standpunt in deze, naar de wetsbehandeling
uit 1952 van één specifiek artikel (24) uit de oorspronkelijke Wvb, terwijl dit specifieke
artikel sinds 1997 vervallen is? Acht de regering het wenselijk dat oude wetten op
deze manier worden opgerekt, of acht zij het beter meer op de situatie toegespitste
(nood)wetgeving te maken en deze te laten passeren door beide Kamers van de Staten-Generaal?
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
aangaande de regels over het voortduren van de werking van de artikelen 2c en 4 van
de Wet verplaatsing bevolking en tot wijziging van die wet (Voortduringswet artikelen 2c
en 4 Wvb) (hierna: het wetsvoorstel) en hebben hier nog enkele vragen bij.
De leden van de PVV-fractie hebben met afschuw kennisgenomen van de inzet van de Wvb.
Deze leden willen van de regering de garantie krijgen dat er geen panden worden gevorderd
van bedrijven, gemeenten en/of burgers ten behoeve van de opvang van vluchtelingen.
Zo nee, wanneer gaat de regering over tot het activeren van de artikelen 7 en 8 van
de Wvb waarin dit staat? Bij hoeveel vluchtelingen gaat de regering over tot het onteigenen
van het private eigendom? Gaat de regering dan ook zolders van Nederlanders vorderen
om hierin Oekraïners te huisvesten? Waarom kiest de regering ervoor noodrecht in te
zetten terwijl de regering in de eerste plaats ervoor moet zorgen dat alle illegalen
en asielprofiteurs Nederland worden uitgezet zodat er wel tijdelijk en beperkt ruimte
is voor de opvang van echte vluchtelingen uit de Oekraïne? Hoeveel niet-Oekraïense
vluchtelingen bevinden zich onder de vluchtelingenstroom uit de Oekraïne? Kan de regering
een overzicht geven met de aantallen, welke verblijfsstatus/documenten, nationaliteiten
en hoeveel mannen/vrouwen?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel
en hebben nog enkele vragen over de motivering van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het bovengenoemde wetsvoorstel.
Dit leidt bij deze leden tot diverse vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van
onderhavig wetsvoorstel, waarin kort gezegd uitvoering wordt gegeven aan de wettelijke
plicht na activatie van de Wvb een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te zenden. Deze
leden onderschrijven van harte de zienswijze van de regering dat de opvang van ontheemden
uit de Oekraïne als een humanitaire verplichting wordt gezien. Deze leden hechten
eraan hun grote waardering uit te spreken voor de hartverwarmende wijze waarop overheden,
hulpverleners en particulieren al het mogelijke doen om Oekraïense ontheemden een
warm welkom te geven.
De leden van de fractie van GroenLinks onderkennen de uitdagingen die met de toestroom
van ontheemden uit de Oekraïne zijn gemoeid. Tegelijkertijd hebben deze leden zeer
grote zorgen over de aanhoudende problemen in de reguliere opvangvoorzieningen. In
het Aanmeldcentrum Ter Apel is slechts met noodsprongen te voorzien in opvang en wordt
regelmatig gesproken van inhumane toestanden. Deze leden vragen de regering uiteen
te zetten waarom deze problemen geen aanleiding hebben gevormd om staatsnoodrecht
te activeren. Waarom is met andere woorden in het geval van de Oekraïense ontheemden
wel sprake van buitengewone omstandigheden en niet in het geval van de reguliere asielzoekers?
Is de regering met andere woorden, gezien de wettelijke ruimte voor een ruimere interpretatie,
bereid deze wettelijke noodbevoegdheden zó op te vatten dat niet alleen in het geval
van een specifieke grote groep vluchtelingen, burgemeesters kunnen worden opgedragen
te zorgen voor de uitvoering van huisvesting en verzorging, maar in beginsel in elke
situatie waarin grote groepen vluchtelingen naar Nederland komen? Zo nee, waarom niet
en levert dit niet een ongelijke behandeling van vergelijkbare omstandigheden op?
Kan de regering aangeven of op enig moment is overwogen voor de reguliere asielopvang
staatsnoodrecht te activeren? Kan de regering aangeven hoe de prognoses voor de asielopvang
in de afgelopen jaren tot stand zijn gekomen en waarom kennelijk stelselmatig de benodigde
opvangcapaciteit structureel te laag is ingeschat? Voorts vragen de leden van de fractie
van GroenLinks of de regering bereid is, analoog aan de wijze waarop voor statushouders
bindende afspraken met gemeenten worden gemaakt, de Huisvestingswet te wijzigen zodat
ook voor de opvang van asielzoekers bindende afspraken met gemeenten kunnen worden
gemaakt.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben behoefte aan het stellen van enkele vragen.
Deze leden vragen de regering aan te geven wat de doorslaggevende reden is geweest
gebruik te maken van de Wvb. Wat maakt dat er nu wel een noodzaak is tot inzet van
deze wet, maar in eerdere vluchtelingencrises niet?
De leden van de SGP-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Zij hebben behoefte aan het stellen van enkele vragen. Deze leden constateren
dat de voortduringswet voorligt in verband met het instellen van het koninklijk besluit
van 31 maart 2022, houdende inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb
en vragen de regering waarom zij de Kamer niet in kennis heeft gesteld van het voornemen
dit koninklijk besluit te nemen. In het geval van de inwerkingtreding van de avondklok
tijdens de coronacrisis hechtte de regering eraan dat er voorafgaande toestemming
van de Kamer was alvorens deze noodbevoegdheid werd geactiveerd. In het geval van
het activeren van deze artikelen uit het noodrecht is dit achterwege gelaten. Kan
de regering het passeren van de Kamer op dit punt helder motiveren? Welke lijn hanteert
de regering ten aanzien van de betrokkenheid van de Kamer bij dergelijke vergaande
noodbevoegdheden?
De leden van de SGP-fractie constateren dat met het instellen van het noodrecht er
ook minder zeggenschap voor het parlement is. Zo is de activering van de artikelen
van de Wvb gebeurd middels koninklijk besluit, zonder dat het parlement daar op dat
moment in is gekend. Deze leden constateren dat daarmee de democratische legitimatie
van bevoegdheden in het geding komt en vragen de regering een escalatieladder, zodat
het parlement kan controleren bij welke situatie welke bevoegdheden zullen worden
ingezet.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering tevens in te gaan op de proportionaliteit
van voorliggend wetsvoorstel, aangezien de Wvb specifiek is bedoeld voor oorlogssituaties
en andere acute noodsituaties en niet ziet op dergelijke situaties. De wetgever gaf
bij de behandeling van deze wet aan dat het wenselijk was «voor het geval van oorlog,
oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden,
bepalingen vast te stellen betreffende de verplaatsing van bevolking in het belang
van haar veiligheid, van de instandhouding van het maatschappelijk leven of van de
uitoefening van de taak van de krijgsmacht». Verplaatsing bevolking wordt daarbij
als volgt gedefinieerd: «de gehele of gedeeltelijke ontruiming van een gebied en de
daaruit voortvloeiende afvoer, huisvesting en verzorging van bevolking en de daarmede
samenhangende registratie, alsmede de voorbereiding hiertoe». Deze leden wijzen bijvoorbeeld
op de context die in het debat in 1952 door Tweede Kamerlid Verkerk werd geschetst:
«de verplaatsing zal zeer vermoedelijk gepaard gaan met andere storende verplaatsingen
van troepen en vluchtelingen en met oorlogshandelingen.» Deze leden constateren dat
dit ook blijkt uit het feit dat het toenmalige artikel 24, eerste lid, waarover de
aangehaalde toelichting gaat, slechts bruikbaar was in de volgende situaties in eigen
land, niet in andere landen: «In geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante
of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden» (art. 2, lid 1, Wvb). Dat
werd bevestigd door de toelichting op artikel 24, tweede lid, die sprak van situaties
die niet met de oorlogvoering verband houden. Voornoemde leden vragen de regering
te reflecteren op de inzet van deze wet in de huidige omstandigheden in het licht
van genoemde doelstelling en achtergrond van de Wvb. Hoe is de regering tot de inzet
van deze wet voor dit doeleinde gekomen? Is dit echt wat beoogd is door de regering,
het ontruimen van een gebied zodat er geen bevolking meer mag zijn? In hoeverre is
de regering zich ervan bewust dat het in deze wet niet gaat om het beschikbaar maken
van een gebied voor een andere bevolking, zoals vluchtelingen, maar om het leegruimen
van een bepaald gebied met het oog op dreigend of manifesterend gevaar?
De leden van de Groep van Haga verwonderen zich over de inzet van het noodrecht om
vluchtelingen uit de Oekraïne op te vangen. Zij stellen vraagtekens bij de noodzaak
ervan omdat noodrecht alleen met de grootst mogelijke terughoudendheid mag worden
ingezet, indien reguliere maatregelen vanwege de spoedeisendheid geen uitkomst kunnen
bieden. Op het moment van de inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wvb
waren er nog opvangplekken voor vluchtelingen vrij. Ook waren er volgens deze leden
voldoende alternatieven voorhanden om de opvang te regelen. Deze leden willen graag
weten of alles op alles is gezet door de regering om noodmaatregelen te voorkomen.
In hoeverre is onderzocht of en hoe het leegstaand Rijksvastgoed een alternatief is
voor de noodmaatregelen? Is het afhuren van onder meer cruiseschepen, vakantieparken,
vakantiehuizen, hotels, jeugdherbergen en B&B’s onderzocht? Zijn deze en andere alternatieven
voorafgaand aan de inwerkingstelling van de noodmaatregelen diepgaand onderzocht?
Wat was daarvan de uitkomst? Waarom is er niet voor deze of andere alternatieven gekozen?
Waren er te weinig plaatsen? Waren de alternatieven te duur? Welke bezwaren hebben
de doorslag gegeven niet gebruik te maken van deze en andere alternatieven? Wat waren
de doorslaggevende redenen om uiteindelijk te kiezen voor de opvang voor gemeenten
via het noodrecht, zo vragen de leden van de Groep van Haga aan de regering.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Dit lid onderstreept het belang van een ordelijke opvang van Oekraïense vluchtelingen
en een wet die de regering extra bevoegdheden geeft in tijd van nood. Het is wat het
lid van de BBB-fractie betreft echter niet duidelijk dat Nederland in een buitengewone
acute noodsituatie zit. De uitdagingen zijn groot, maar ook zonder de grote overschrijdingen
van fundamentele eigendomsrechten, zoals neergelegd in deze noodwetgeving, zijn nationale
en lokale overheden in staat deze uitdagingen het hoofd te bieden. Mocht er een punt
komen waarin dit niet meer het geval is kan deze noodwetgeving alsnog door de regering
overwogen worden, maar zulke ingrijpende maatregelen zijn niet voor achter de hand.
Wat dit lid betreft is noodwetgeving en haar gespannen verhouding tot de Grondwet
en de fundamentele rechten enkel toelaatbaar in het geval dat de staat of het land
bedreigd wordt op een manier dat deze bedreiging niet zonder zulke wetgeving bestreden
kan worden: denk hierbij aan gewelddadige revoluties, oorlogshandelingen tegen het
Koninkrijk der Nederlanden of grootschalige rampen. In die zin is het wetsvoorstel
van de regering niet proportioneel. Dit wordt verder duidelijk in de schending van
beginselen die een behoorlijke overheid hanteert en door deze wetgeving kan worden
aangetast. Zo komt het rechtszekerheidsbeginsel in het gedrang als burgers binnen
de kaders van de wet hun eigendomsrecht uitoefenen, en dan alsnog het recht op dit
eigendom ontnomen wordt. Ook is het de fractie van de BBB niet duidelijk of de wetgever
bij het aannemen van de Wvb de intentie had dat de bevoegdheden van deze wet werden
gebruikt om een asielcrisis, gecreëerd door eigen falen in doorstromingsbeleid in
de asielketen, te bestrijden, waardoor er mogelijk sprake is van een détournement
de pouvoir.
Het lid van de BBB-fractie is verder van mening dat de regering niet alle minder ingrijpende
middelen heeft gebruikt alvorens het staatsnoodrecht te activeren. De regering heeft
de asielprocedure over de afgelopen jaren laten vastlopen en voor onvoldoende doorstroming
gezorgd. Zo worden afgewezen asielzoekers uit veilige landen momenteel niet altijd
teruggenomen door het land van herkomst. Om deze doorstroom te forceren had de regering
geldstromen, zoals uitkeringen, naar landen die samenwerking weigeren, stop moeten
zetten. De regering heeft ook geen landelijke kaders opgesteld of actief het voortouw
genomen in het creëren van genoeg asielopvang, en voldoende huisvesting voor statushouders.
De regering heeft verder laakbaar gehandeld in het hanteren van onhaalbare stikstofvereisten
die de woningbouw belemmerde, daarmee heeft het de doorstroming van statushouders
naar de woningmarkt gefrustreerd. Concluderend wordt dit staatsnoodrecht enkel in
werking gesteld omdat de regering de basis voor een goed functionerende asielketen
niet op orde heeft gebracht.
2. Het koninklijk besluit van 31 maart 2022
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering de
opvang van ontheemden uit de Oekraïne ziet als een humanitaire verplichting. Deze
leden zijn het hiermee eens, maar merken op dat zij de opvang van iedereen die vlucht
voor oorlog en geweld als een humanitaire verplichting zien. Ook benoemt de regering
het feit dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) al geruime tijd kampt met
een landelijk tekort aan opvangplekken als reden dat niet in de opvang van ontheemden
uit de Oekraïne kan worden voorzien binnen de bestaande structuren. De leden van de
D66-fractie zien dan ook een noodzaak de opvang van reguliere asielzoekers op eenzelfde
manier te spreiden over het land. Kan de regering toelichten waarom het niet mogelijk
is reguliere asielzoekers binnen de reikwijdte van deze wet te laten vallen? Kan de
regering voorts toelichten wat het sinds haar aantreden heeft ondernomen om de problemen
omtrent de opvangcapaciteit in de asielketen voor reguliere asielzoekers voor de langere
termijn aan te pakken, bijvoorbeeld wat betreft het inzetten van de extra financiële
middelen die zijn vrijgemaakt in het coalitieakkoord van Rutte IV voor uitvoeringsorganisaties
zoals het COA?
De leden van de SP-fractie spreken uit dat noodwetgeving zoals de Wvb met alle terughoudendheid
moeten worden ingezet en onderschrijven de uitspraak van de Afdeling Advisering van
de Raad van State (hierna: de Afdeling) hierover. Tegelijk onderstrepen deze leden
het humanitaire belang van adequate opvang van vluchtelingen en ontheemden op basis
van solidariteit. Zij hebben daarom diverse vragen over nut, noodzaak en keuze voor
het instrument van de Wvb. Vier dagen na de inval van het Russische leger in de Oekraïne
kondigde de regering het besluit- en vertrekmoratorium voor Oekraïners aan. Op 2 maart
jl. kondigde de regering aan dat zij enkele steden had benaderd voor de opvang van
vluchtelingen uit de Oekraïne, namelijk Zaanstad, Haarlem, Ede en Den Haag. Per brief
van 8 maart liet de regering weten dat zij een dag eerder alle veiligheidsregio’s
een bestuurlijke opdracht heeft gegeven binnen twee weken 1.000 opvangplekken te realiseren
en in de periode erna nog eens 1.000 plekken. Op korte termijn zou zo 50.000 opvangplekken
gerealiseerd moeten worden. Daarnaast liet zij weten dat in geval van een zeer grote
toestroom van ontheemden uit de Oekraïne noodrecht zou worden ingezet.
De bestuurlijke opdracht aan de veiligheidsregio’s was effectief aangezien op 7 maart
1.965 bedden beschikbaar waren en tien dagen later maar liefst 23.405. Op 31 maart
zouden er 31.820 bedden beschikbaar zijn waarvan er 21.113 in gebruik waren genomen.
Hier komen de duizenden plekken bij particulieren nog eens bovenop. De regering lijkt
er in te zijn geslaagd met medewerking van gemeenten op korte tijd een recordaantal
opvangplekken te realiseren. Dit roept de vraag op waarom de regering op of kort voor
31 maart heeft besloten tot activering van artikelen 2c en 4 van de Wvb? Kan dit worden
toegelicht?
Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie erg benieuwd waarom het ondanks de aanvullende
bestuurlijke opdracht van 29 april jl. aan de veiligheidsregio’s per veiligheidsregio
nog eens 1.000 opvangplekken te creëren, deze noodwet nodig is? Waarom zou een vergelijkbare
oproep in de toekomst niet nog eens helpen en is deze noodwet hier eigenlijk voor
nodig? Welke andere alternatieven zijn overwogen om opvangplekken te creëren? Heeft
de regering bijvoorbeeld de mogelijkheden onderzocht gemeenten te verleiden meer opvangplekken
te realiseren bijvoorbeeld door een ruimere vergoeding? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
waarom is hier uiteindelijk niet voor gekozen? Hoe zit het met het inzetten van het
Rijksvastgoed? Hoeveel vierkante meters zijn reeds ingericht en hoeveel gaat nog worden
ingericht?
De leden van de SP-fractie zijn ook benieuwd waarom het klaarblijkelijk niet alle
veiligheidsregio’s is gelukt in 1,5 maand te voldoen aan de bestuurlijke opdracht
tot 2.000 beschikbare bedden te komen? Juist vanaf het moment dat de artikelen 2c
en 4 van de Wvb zijn geactiveerd lijken de veiligheidsregio’s er samen met de gemeenten
minder in te slagen nieuwe bedden beschikbaar te stellen, zo blijkt uit cijfers van
het dashboard en de brief van 29 april (Kamerstuk 19 637, nr. 2886). Kan de regering dit toelichten? Waar lopen veiligheidsregio’s en gemeenten tegenaan
en wat heeft de regering gedaan deze belemmeringen weg te nemen? De regering noemt
in haar brief van 29 april het wegnemen van financiële belemmeringen, maar hoe zit
het met het gebrek aan mensen en materieel? Meent de regering dat met het instellen
van de streefdatum van 23 mei het oorspronkelijke aantal van 50.000 opvangplekken
gehaald gaat worden? Kan de regering dit toelichten?
De leden van de SP-fractie zijn ook benieuwd naar de keuze voor het instrument van
noodrecht. Zoals gezegd moet het noodrecht terughoudend worden ingezet. Waarom is
de keuze van de regering dan toch op dit middel gevallen? Zou een wet die prioritair
wordt behandeld niet even effectief kunnen zijn? Graag een reactie van de regering.
2.1 Artikelen 2c en 4 Wvb
De leden van de D66-fractie merken op dat noch het voorliggende wetsvoorstel, noch
de hieruit voortvloeiende Regeling opvang ontheemden Oekraïne, bepalingen bevat voor
de spreiding van ontheemden. Elke burgemeester wordt verantwoordelijk voor de opvang,
maar het is deze leden niet duidelijk of en hoe burgemeesters verplicht kunnen worden
om bijvoorbeeld meer opvangplekken te creëren dan zij reeds hebben gedaan. Kan de
regering hierop ingaan? Bij voorgenoemde leden leeft de zorg dat, als een dergelijke
bepaling ontbreekt, een tekort aan opvangplekken en aan spreiding van ontheemden kan
blijven bestaan en vragen de regering hierop te reflecteren.
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering ervoor heeft gekozen de Wvb van
10 juli 1952 te activeren. De keuze voor deze wet leidt bij deze leden tot diverse
vragen. De Wvb is ingevoerd met het oog op de bescherming van de bevolking, het treffen
van voorbereidingen voor een ordentelijke ontruiming van getroffen of ernstig bedreigde
gebieden en de daarbij behorende afvoer, huisvesting en verzorging van de dakloos
geworden bevolking. Kan de regering toelichten waarom dit het meest geschikte wettelijke
middel is burgemeesters een wettelijke taak te geven ontheemden uit de Oekraïne op
te vangen?
De leden van de SP-fractie hebben vooral vragen over de betekenis van dit wetsvoorstel.
Burgemeesters worden wettelijk verantwoordelijk voor de opvang, huisvesting, verzorging
en registratie van ontheemden uit de Oekraïne. Maar waar wordt de burgemeester van
bijvoorbeeld de gemeente Asten precies verantwoordelijk voor? Wat verwacht de regering
van deze burgemeester? Wat verwacht de regering van een gemeente wanneer een ontheemde
uit de Oekraïne zich op een stad- of gemeentehuis meldt? Deze leden constateren dat
de Regeling opvang ontheemden Oekraïne hierop ook niet ingaat.1 In artikel 3 van de Regeling wordt immers slechts gesproken over de mogelijkheid
een tijdelijke alternatieve opvangvoorziening te kunnen bieden.
Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie erg benieuwd hoe de regering burgemeesters
in staat gaat stellen hun nieuw verworven verantwoordelijkheid te dragen. Deze vraag
is wellicht relevanter, zoals ook blijkt uit de brief van de regering van 29 april.
Het verplaatsen van de verantwoordelijkheid creëert immers niet direct nieuwe opvangplekken.
Is de regering van mening dat gemeenten voldoende (juridisch) mogelijkheden hebben
opvangplekken te creëren, huisvesting te realiseren, de verzorging in te richten en
de ontheemden te registreren? Gaan burgemeesters de mogelijkheid krijgen om bijvoorbeeld
panden te vorderen of contracten tussen derden te beëindigen? Zo nee, wat zijn dan
de verwachtingen van de regering jegens de burgemeesters? Met andere woorden: hoe
gaat deze Wvb extra opvangplekken creëren? In het verlengde hiervan vragen deze leden
een reactie op het artikel «Opvang van vluchtelingen onder dwang wordt niet geaccepteerd».2 Wat kan de regering doen om de behoefte aan personeel in te willigen? Zal het opzetten
van een poule van personeel niet veel effectiever zijn om de opvangcrisis het hoofd
te bieden dan deze noodwet? Op welke andere wijze worden gemeenten ondersteund? Zonder
effectieve middelen leidt het verschuiven van de verantwoordelijkheid naar gemeenten
immers ook niet tot extra opvangplekken.
Het is niet zo dat ontheemden zich vanzelf over Nederland spreiden. Dus wat betekent
deze wettelijke verantwoordelijkheid voor gemeenten waar ontheemden niet direct naartoe
reizen, zoals gemeente Reimerswaal, en wat betekent dit tegelijk voor een gemeente
als Amsterdam via welke een derde van alle ontheemden uit de Oekraïne naartoe reist?
Artikel 4 van de Wvb benoemt de aanwijzingsbevoegdheid, maar hoe wil de regering die
bevoegdheid inzetten? Kan de regering hier uitgebreid bij stilstaan? Gaat de Minister
van Justitie en Veiligheid straks panden, gemeenten, provincies of wellicht veiligheidsregio’s
aanwijzen die een bepaald aantal ontheemden uit de Oekraïne moeten opvangen? Hoe worden
dan de factoren bevolkingsomvang, bevolkingsdichtheid, inkomen van inwoners, beschikbaarheid
van panden, de bereidheid van inwoners om ontheemden op te vangen en het reeds bestaande
aandeel beschikbare bedden per gemeente gewogen? De leden van de SP-fractie zijn tevens
benieuwd of en hoe de regering ervoor wil zorgen dat toch voor inspraak voor omwonenden
kan worden gezorgd? De aan het woord zijnde leden zijn ook erg benieuwd naar de verantwoordelijkheid
van burgemeesters jegens ontheemden uit de Oekraïne die zich niet als dusdanig kunnen
identificeren. Burgemeesters worden nu geacht ontheemden uit de Oekraïne toe te laten
tot een Gemeentelijke opvang Oekraïners (GOO) wanneer personen zich kunnen identificeren
als een inwoner van de Oekraïne. Voor een enkeling is het niet mogelijk zich als inwoner
van de Oekraïne te identificeren, bijvoorbeeld omdat zij tijdens de vlucht hun documenten
zijn kwijtgeraakt. Wat zijn de verplichtingen van de burgemeesters jegens deze groep?
Kan de regering dit toelichten?
De leden van de SP-fractie constateren dat deze Wvb alleen ziet op de opvang van ontheemden
uit de Oekraïne die onder de Beschermingsrichtlijn vallen en daarmee dus niet op de
opvang van reguliere vluchtelingen die niet onder de Beschermingsrichtlijn vallen
en waarvoor het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) verantwoordelijk is. Vanuit
het oogpunt van gelijkwaardigheid is dit een opvallende keuze. Vandaar de volgende
vragen. Waarom voorziet het wetsvoorstel alleen in de wettelijke taak aan burgemeesters
voor de opvang van ontheemden uit de Oekraïne en niet ook op reguliere vluchtelingen?
Erkent de regering dat de situatie bij het COA juist ernstiger lijkt dan die van de
ontheemden uit de Oekraïne, gemeten op basis van de vraag en beschikbaarheid van opvangplekken?
Kan de regering uitleggen waarom er op 19 april in Ter Apel een tekort was van enkele
honderden opvangplekken, terwijl er die dag 10.010 bedden beschikbaar waren voor ontheemden
uit de Oekraïne? Deelt de regering de mening dat de situatie in Ter Apel een «buitengewone
omstandigheid» is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vallen de reguliere asielzoekers
buiten het bereik van deze Wvb? Vervolgens hebben deze leden nog een vraag over de
financiën. Hebben zij het goed begrepen dat het Rijk alle kosten op zich neemt die
burgemeesters maken in het uitvoeren van hun nieuwe wettelijke verantwoordelijkheid?
De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de inwerkingtreding van enkele delen
van de Wvb. Zo lezen zij dat in artikel 1 Wvb onder Onze Ministers wordt verstaan
de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Defensie. Toch vermeldt de memorie van
toelichting dat de aanwijzingen door de Minister van Justitie en Veiligheid zal worden
gegeven. Daar komt nog eens bij dat doorgaans de Staatssecretaris van Justitie en
Veiligheid het aanspreekpunt is voor wat betreft vluchtelingen. Welke bewindspersoon
gaat uiteindelijk aanwijzingen geven? Kan de regering de rolverdeling helder schetsen?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering nut en noodzaak van de activering van
genoemde artikelen uit de Wvb helder te onderbouwen. In de brief van 8 maart 2022
heeft de regering aangekondigd dat het voornemens is noodrecht in te zetten, indien
zich buitengewone omstandigheden voordoen vanwege een zeer grote toestroom van ontheemden
uit de Oekraïne. Welke stappen zijn doorlopen om te komen tot het besluit het noodrecht
in te zetten? Aan welke voorwaarden moet volgens de regering worden voldaan om noodrecht
in te zetten? Kan de regering tevens aangeven onder welke voorwaarden wel gebruik
gemaakt kan worden van staatsnoodrecht, zonder daarbij de noodtoestand uit te roepen?
Wat was de reden dat eerdere activering van het noodrecht niet noodzakelijk werd geacht,
en op 30 maart hiertoe is overgegaan? Aan welke voorwaarde c.q. criterium werd eerst
niet voldaan, maar wel toen werd besloten tot de inzet van dit middel?
De leden van de SGP-fractie constateren dat met het instellen van dit besluit sprake
is van noodrecht. Daarnaast bestempelt de regering de huidige situatie, waarin Oekraïense
vluchtelingen naar Nederland komen, als crisis. Kan de regering reflecteren op de
greep naar het noodrecht? Zij vragen de regering of niet te snel overgegaan wordt
tot het bestempelen van een crisissituatie als er op dat moment nog ruim 10.000 aangewezen
plekken niet bezet zijn en er een grote mate van vrijwilligheid voor opvang onder
gemeenten en particulieren is. Deze leden uiten hun zorgen over de snelheid waarmee
de regering naar noodbevoegdheden grijpt waardoor democratische legitimatie verder
onder druk komt te staan. Zij vrezen dat verplichte plaatsing van vluchtelingen averechts
werkt en het politiek-maatschappelijk brede draagvlak ondergraaft. Welke alternatieven
zijn overwogen door de regering?
De leden van de SGP-fractie vragen of er een escalatieladder is welke aangeeft wanneer
het noodrecht weer wordt uitgeschakeld dan wel wordt opgeschaald. Deze leden vragen
de regering of zij genoemde buitengewone omstandigheden kan duiden. Ook eind jaren
«90 kreeg Nederland te maken met een grote toestroom van vluchtelingen en werd niet
overgegaan op noodrecht. Wordt in deze casus niet te snel gegrepen naar het noodrecht,
zo is de vraag van deze leden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat deze crisis inmiddels tevens is uitgegroeid
tot een buitengewone omstandigheid die afwijking van bestaande structuren noodzakelijk
maakt om deze het hoofd te bieden, omdat het COA, bij de huidige instroom, bezetting,
en uitstroom, niet in staat is daarnaast in de opvang van ontheemden uit de Oekraïne
te voorzien. Deze leden constateren dat het niet op orde hebben van de zaken bij het
COA niet ertoe kan en mag leiden dat noodrecht wordt ingezet om de huidige vluchtelingenstroom
het hoofd te bieden. Is de regering dat met deze leden eens? In hoeverre zou er sprake
zijn van een situatie waarbij «met de bestaande structuren niet in de benodigde opvang
kan worden voorzien» als voorafgaand aan de toestroom van Oekraïense vluchtelingen
de asielopvang in Nederland op orde was geweest?
De problemen in de breedte van de asielketen spelen al jaren en de regering heeft
verzuimd drastisch in te grijpen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of
het actiever inzetten op het uitzetten van veiligelanders niet een snellere oplossing
is voor het opvangprobleem bij het COA dan het inzetten van dit noodrecht. Daarnaast
wijzen zij op het versneld oppakken van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering asielketen
en het structureel investeren in de hele asielketen. Deze leden wijzen ook op het
advies van de Afdeling die aangeeft dat problemen die voortvloeien uit al langer bestaande
knelpunten in de opvang langs de normale weg en zo nodig met aanpassing van de reguliere
wetgeving dienen te worden aangepakt. Hoe gaat de regering deze problemen zo snel
mogelijk duurzaam oplossen? Kan de regering daarbij ingaan op de stand van zaken ten
aanzien van de uitvoering van de motie-Bisschop (kamerstuk 32 317, nr. 675) over het inventariseren welke investeringen noodzakelijk zijn om te komen tot een
robuuste en wendbare asielketen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat met het instellen van het noodrecht burgemeesters
minder zeggenschap hebben over de opvang van vluchtelingen. Kan de regering toelichten
om welke reden is gekozen voor het vastleggen dat de burgemeester binnen het gemeentebestuur
deze taak krijgt? Is er overleg geweest met de burgemeesters of met de VNG? In hoeverre
deelt de regering de constatering dat er sprake is van indirecte dwang aangezien het
Rijk voor burgemeesters, door middel van deze wet, bepaalt dat en hoe zij Oekraïense
vluchtelingen onderkomen moeten bieden. Zij vragen de regering daarbij in te gaan
op de bevoegdheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten. Op welke termijn wordt de huidige
onorthodoxe aanpak vervangen voor democratisch gelegitimeerde besluitvorming waarbij
gemeenteraden weer aan zet zijn?
De leden van de SGP-fractie lezen dat met het instellen van artikel 2c en artikel 4
van de Wvb het mogelijk is voor burgemeesters om personen te verplaatsen. In de eerste
plaats gaat het om het plaatsen van Oekraïense vluchtelingen. De memorie van toelichting
spreekt over de taak van de burgemeester die beperkt is tot de personen als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382. De burgemeester
is dus niet belast met de opvang van (andere) groepen asielzoekers. De leden van de
SGP-fractie merken op dat de Wvb het mogelijk maakt ook andere groepen personen te
verplaatsen, alsook de eigen bevolking. Is de regering voornemens de eigen bevolking
te verplaatsen ten behoeve van de opvang van Oekraïners? Hoe kijkt de regering aan
tegen het besluit van burgemeesters om antikraakwoningen te ontruimen ten behoeve
van deze opvang?
De noodmaatregelen zijn inmiddels ruim een maand geleden in werking getreden. De leden
van de Groep van Haga willen graag van de regering vernemen of zich problemen voordoen
bij de opvang van vluchtelingen door gemeenten. Zij willen graag gedetailleerd inzicht
in de negatieve effecten van de noodmaatregelen. Hoeveel bedrijven en huurders zijn
in deze periode geconfronteerd met de opzegging van de huur als gevolg van de noodmaatregelen?
Welke andere negatieve neveneffecten zijn er nog meer?
Geen andere (nood)bevoegdheden
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering het mogelijk acht, wanneer hier
aanleiding toe blijkt, ook andere noodbevoegdheden te activeren zoals artikelen 2a
en 2b Wvb. Kan de regering specifieker toelichten in welke omstandigheden en onder
welke voorwaarden dit overwogen wordt? Indien de regering overweegt andere artikelen
te activeren die vergaande bevoegdheden voor de landelijke overheid met zich meebrengen,
is de regering dan overtuigd dat toepassing van de Wvb juridisch houdbaar is? Is de
regering bereid een aparte wet voor te bereiden mochten deze vergaande bevoegdheden
nodig zijn?
De leden van de D66-fractie merken op dat de regering er niet voor heeft gekozen artikel 7
van deWvb, dat de mogelijkheid tot het vorderen van panden regelt, te activeren. Deze
leden snappen de implicaties van een dergelijke maatregel en vinden het van belang
zorgvuldigheid te betrachten. Tegelijkertijd zien deze leden een risico in het neerleggen
van een verantwoordelijkheid bij burgemeesters, zonder passend instrumentarium om
aan deze verantwoordelijkheid te voldoen. Daarnaast vragen deze leden of, bij afwezigheid
van een gebruikelijke consultatieronde, de regering dit reeds heeft besproken met
bijvoorbeeld de VNG. Indien dit niet het geval is, vragen deze leden of de regering
alsnog bereid is de VNG en/of het veiligheidsberaad te consulteren of zij met voorliggende
wet voldoende uit de voeten kunnen? Kan de regering voorts schetsen wanneer zij het
wel noodzakelijk acht artikel 7 te activeren?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering aangeeft dat deze wettelijke
taak van de burgemeester op dit moment nietgepaard gaat met de activering van (verdergaande)
noodwettelijke bevoegdheden. De activering van dergelijke noodbevoegdheden, waarbij
ookgrondrechten in het geding kunnen zijn, is op dit moment niet proportioneel geeft
de regering aan. Deze leden zijn benieuwd wanneer de regering het wel opportuun acht
om bijvoorbeeld panden die lange tijd leeg staan te kunnen vorderen teneinde in te
zetten voor tijdelijke onderdak?
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering op dit moment niet van plan
is andere onderdelen van de Wvb te activeren. Als reëel scenario wordt wel het vorderen
van panden genoemd op grond van artikel 7 Wvb. Daar wordt op dit moment echter geen
gebruik van gemaakt. Kan de regering kort de escalatieladder schetsen? Wanneer wordt
het noodzakelijk geacht welk instrument in te zetten? De leden van de SP-fractie hopen
hiermee duidelijkheid te scheppen richting de onzekere toekomst.
De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat momenteel niet wordt overwogen ook
daadwerkelijk gebruik te maken van de noodbevoegdheden. Deze leden ontvangen graag
van de regering de criteria waarmee wordt beoordeeld of, en zo ja in welke mate de
beschikbare noodbevoegdheden wél worden ingezet.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken dat er vragen leven onder de bevolking
over de precieze reikwijdte van de bepalingen in de Wvb die zijn geactiveerd. Zien
zij het juist dat middels deze wet enkel de verplichting aan gemeenten wordt opgelegd
te voorzien in opvang van vluchtelingen uit de Oekraïne? Welke taak ziet de regering
ook in de communicatie naar burgers om duidelijk te maken wat wel, maar ook wat vooral
niet mogelijk wordt gemaakt?
De leden van de SGP-fractie lezen dat «de wettelijke taak van de burgemeester op dit
moment niet gepaard gaat met de activering van (verdergaande) noodwettelijke bevoegdheden.
De activering van dergelijke noodbevoegdheden, waarbij ook grondrechten in het geding
kunnen zijn, is op dit moment niet proportioneel.» Deze leden maken hieruit op dat
het op dit moment niet aan de orde is de bevoegdheden voor de burgemeester uit te
breiden op basis van deze wet, maar, zo stellen zij, deze wet maakt uitbreiding van
de bevoegdheden mogelijk en niet op dit moment is mogelijk wel op een later moment.
Kan de regering aangeven of zij voornemens is deze bevoegdheden uit te breiden? Zo
ja, aan welke voorwaarden moet de situatie dan voldoen? In hoeverre en hoe wordt bij
de afweging om dergelijke (nood)bevoegdheden in te zetten ook de inbreuk op fundamentele
grondrechten van burgers en bedrijven meegewogen in besluitvorming? Zij vragen de
regering nogmaals te komen met een escalatieladder voor verder ingrijpen, waarbij
per instrument wordt uitgewerkt wanneer aan de criteria voor de activering van dat
middel wordt voldaan. Hoe wordt de Kamer betrokken bij besluitvorming over de inzet
van andere (nood)bevoegdheden?
2.2 Verhouding tussen het koninklijk besluit en deze voortduringswet
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering ervoor heeft gekozen via een
voortduringswet, de Wvb aan te passen. Volgens de regering is schrapping van de artikelen 12,
15 en 18 noodzakelijk omdat deze artikelen (rechts)gevolgen in het leven roepen die
onmogelijk uitvoerbaar zijn. Deelt de regering de opvatting van de Afdeling dat een
voortduringswet in de kern niet bedoeld is om wetswijzigingen door te voeren? Kan
de regering hierop reflecteren, aangezien deze opmerkelijke manier van wijzigingen
van de Wvb, misschien juist wel aantoont dat de Wvb niet geschikt is voor (langdurige)
toepassing in de huidige omstandigheden en dus een nieuwe wettelijke grondslag geboden
en noodzakelijk is?
De leden van de Groep van Haga vragen waarom in de nota van toelichting van het koninklijk
besluit, d.d. 1 april jl., en in de memorie van toelichting expliciet de mogelijkheid
genoemd wordt de zeer ingrijpende artikelen 2 a en b (verplaatsen bevolking) en artikel 7,
eerste lid (vorderen van panden en inventaris) van de Wvb in werking te stellen. Deze
leden maken zich zorgen over deze passages omdat het gelasten tot het verplaatsen
van de bevolking en het vorderen van woningen uitzonderlijk diep ingrijpt in ons dagelijks
leven, onze grondrechten, onze vrijheden en de fundamenten van ons bestaan. De voorgenoemde
leden gaan ervan uit dat de regering zulke ingrijpende maatregelen niet lichtzinnig
benoemd in de nota van toelichting van het koninklijk besluit en de memorie van toelichting,
en daarom verzoeken zij een uitgebreide toelichting op hun vragen daarover.
De leden van de Groep van Haga willen graag weten welke denkbare scenario’s of omstandigheden
de regering voor mogelijk houdt bij de opvang van vluchtelingen uit de Oekraïne, die
het noemen van de mogelijke inwerkingstelling van de artikelen 2a, 2b en 7, eerste
lid, zouden rechtvaardigen. Kan de regering aangeven of deze scenario’s als realistisch
worden ingeschat?
De leden van de Groep van Haga willen graag een uitgebreide, juridisch toelichting
op de artikelen 2a en 2b Wvb. Welke soort verplaatsingen van de bevolking zou de regering
eventueel gelasten met betrekking tot de huidige vermeende noodsituatie? Kan de regering
dit met voorbeelden verduidelijken? Valt hieronder het verplaatsen van de Nederlandse
bevolking omwille van de opvang van Oekraïense vluchtelingen? Valt hieronder de verplaatsing
van Oekraïners? Deze leden willen graag uitgebreid toegelicht zien welke scenario’s
volgens de regering denkbaar zijn met betrekking tot de opvang van Oekraïense vluchtelingen,
waarvoor de voortduringswet bedoeld is, die het noodzakelijk zouden maken dat mensen
door de overheid gedwongen verplaatst worden. Wat zijn de consequenties voor de mensen
die verplaatst worden? Waar moeten deze verplaatste mensen heen? Zijn de artikelen 2a
en 2b al eens eerder in werking getreden? In welke situatie en met welke gevolgen?
Hoe lang duurde de noodsituatie toen en onder welke omstandigheden werd besloten de
noodtoestand te beëindigen?
De leden van de Groep van Haga willen eveneens graag een uitgebreide, juridische toelichting
op artikel 7, eerste lid van Wvb. Is dit artikel al eens eerder in werking gesteld?
Klopt het, dat dit artikel alleen van toepassing is bij het verplaatsen van personen/bevolking
zoals bedoeld in de artikelen 2a en 2 b? Deze leden willen graag uitgebreid toegelicht
zien welke scenario’s of omstandigheden volgens de regering denkbaar zijn die zich
zouden kunnen voordoen met betrekking tot de opvang van Oekraïense vluchtelingen,
waarvoor de voortduringswet is bedoeld, die het noodzakelijk zouden maken dat woningen
door de overheid gevorderd zouden moeten worden. Zij willen daarnaast graag weten
waarom de regering het vorderen van woningen niet bij voorbaat uitsluit. Er zijn in
Nederland volgens deze leden altijd genoeg alternatieven of verschilt de regering
hierover van mening met deze leden? Klopt het, dat met de mogelijk toekomstige inwerkingstelling
van de artikelen 2a, 2b en 7 eerste lid, Wvb de veiligheid van de Oekraïense vluchtelingen
feitelijk boven de veiligheid van Nederlandse inwoners zou worden gesteld? De noodmaatregel
de bevolking te verplaatsen is toch bedoeld om de te verplaatsen personen in veiligheid
te brengen? De maatregel kan toch nooit bedoeld zijn om mensen uit hun huis te halen
om er vluchtelingen in te zetten? Wordt er dan een nieuwe noodsituatie gecreëerd voor
de mensen die verplaatst worden en wiens huis gevorderd wordt?
3. Duur van de inwerkingtreding
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering het noodrecht niet ziet als een
oplossing voor de opgaven die om een duurzame oplossing vragen. Deze leden zijn verheugd
te lezen dat er gewerkt wordt aan een landelijk gecoördineerde programmatische aanpak
van de opvang van ontheemden uit de Oekraïne. Hoe lang verwacht de regering nodig
te hebben deze aanpak voldoende operationeel te maken? Op welk moment wordt hierbij
gekozen voor het buiten werking stellen van het noodrecht?
De leden van de D66-fractie vragen de regering wanneer zij verwacht dat de landelijk
gecoördineerde programmatische aanpak van de opvang van ontheemden uit Oekraïne gereed
is en aan de Kamer gezonden kan worden.
De leden van de CDA-fractie merken op, dat het opvangen van ontheemden in de reguliere
situatie geen taak is van gemeenten. Met het besluit tot het activeren van de artikelen 2c
en 4 van de Wvb heeft de regering een passend juridisch instrument ingezet voor de
buitengewone omstandigheden die zich voordoen als gevolg van de schrijnende situatie
in de Oekraïne en die tot kort geleden bovendien onvoorzien waren. De inwerkingstelling
van het staatsnoodrecht geschiedt naar zijn aard op tijdelijke basis, en mag niet
langer voortduren dan strikt noodzakelijk. Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de
Wvb is de regering dan ook verplicht de artikelen 2c en 4 van de Wvb weer buiten werking
te stellen zodra de omstandigheden dit toelaten. «Die situatie doet zich voor als
blijvend op een verantwoorde wijze middels de reguliere (niet noodrechtelijke) wettelijke
structuren weer in alle benodigde opvang is voorzien, en daardoor de noodzaak is vervallen
om het toedelen van die taak en de uitvoering daarvan via noodwetgeving te reguleren.
Het kabinet spant zich ervoor in om dit op zo kortst mogelijke termijn te realiseren.
Het noodrecht kan immers geen oplossing bieden voor opgaven die om een duurzame oplossing
vragen. In dat verband wordt gewerkt aan een landelijk gecoördineerde programmatische
aanpak van de opvang van ontheemden uit Oekraïne», aldus de regering. De leden van
de CDA-fractie vragen of de regering meer inzicht kan geven wanneer deze programmatische
aanpak gereed zal zijn en wat deze meer structurele wijze van opvang van Oekraïners
concreet zal gaan inhouden, met name gezien het reeds bestaande tekort aan woningen
en mede als gevolg daarvan opvangplekken voor vluchtelingen cq. asielzoekers en bestaande
schrijnende situaties die zich bij opvanglocaties nu voordoen.
De leden van de SP-fractie lezen dat er geen heldere einddatum voor deze noodwet wordt
voorgesteld. Daarentegen zijn er wel degelijk twee beperkingen. De Staten-Generaal
kan ten eerste de wet verwerpen waarna op voordracht van de Minister-President per
koninklijk besluit een einde wordt gemaakt aan de activering van de artikelen 2c en
4 van de Wvb conform artikel 2, lid 3 van de Wvb. Dat is helder. Maar de tweede beperking
is naar de mening van de leden van de SP-fractie nog wat vaag en dat is problematisch
gezien de terughoudend die moet worden betracht bij noodwetgeving. De memorie van
toelichting zegt: «Daarnaast verplicht artikel 2, vierde lid, Wvb de regering ertoe
om de artikelen 2c en 4 buiten werking te stellen zodra de omstandigheden dit toelaten.
Die situatie doet zich voor als blijvend op een verantwoorde wijze middels de reguliere
(niet noodrechtelijke) wettelijke structuren weer in alle benodigde opvang is voorzien,
en daardoor de noodzaak is vervallen om het toedelen van die taak en de uitvoering
daarvan via de onderhavige noodwetgeving te reguleren.» Zoals deze leden reeds hebben
aangegeven waren op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit duizenden
bedden beschikbaar voor ontheemden uit de Oekraïne. De regering kon op dat moment
op basis van reguliere wettelijke structuren in de benodigde opvang voorzien. Hoe
kan ditzelfde criterium dan worden gebruikt om de Wvb buiten werking te laten treden
nu vaststaat dat met inwerkingtreding al niet aan het criterium werd voldaan? Kan
de regering dit toelichten en de leden van de SP-fractie geruststellen dat de Wvb
tijdig wordt ingetrokken?
De leden van de SP-fractie maken zich ook zorgen over de overgang op het moment dat
de Wvb komt te vervallen. Hopelijk komt er snel een einde aan het bloedige conflict
in de Oekraïne en kunnen de inwoners snel terug. Maar wat gebeurt er als de regering
de opvang via reguliere wettelijke structuren kan regelen en de Wvb wordt ingetrokken?
Wat betekent dat voor de ontheemden in de GOO’s? Moeten zij dan alsnog naar het COA?
Kan de regering hierop reflecteren? Wat wordt de relatie met de aanwijzingsbevoegdheid
die wordt onderzocht in het kader van de opvang van «reguliere vluchtelingen»?
De leden van de SP-fractie constateren dat met de activering van de Beschermingsrichtlijn3 er een unieke situatie is ontstaan in Nederland en de gehele Europese Unie voor wat
betreft de opvang van ontheemden. Deze richtlijn duurt in principe één jaar en wordt
daarna twee maal met zes maanden verlengd. Daarna kan het nog één jaar worden verlengd.
Gezien de juridische status van ontheemden uit de Oekraïne op basis van de Beschermingsrichtlijn
is ervoor gekozen de ontheemden niet bij het COA onder te brengen. Kan de regering
toelichten wat er gaat gebeuren wanneer de Wvb nog actief is, maar de Beschermingsrichtlijn
wordt ingetrokken? Wat is daar de juridische betekenis van en welke gevolgen heeft
dat? Komt de verantwoordelijkheid van de opvang van ontheemden uit de Oekraïne dan
bijvoorbeeld plotseling bij het COA te liggen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij te lezen dat de regering de inzet van
het staatsnoodrecht niet langer wil laten voortduren dan strikt noodzakelijk. Genoemde
leden vragen de regering of een horizonbepaling is overwogen, al dan niet met een
verlengingsmogelijkheid. Zij vragen de regering voorts wat zij ervoor nodig acht te
komen tot een situatie waarin langs de reguliere wettelijke structuren weer in alle
benodigde opvang kan worden voorzien? Wat is in dit licht ook het tijdspad van de
aangekondigde landelijke gecoördineerde programmatische aanpak van de opvang van ontheemden
uit Oekraïne?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de inwerkstelling van de artikelen 2c en 4 Wvb
op tijdelijke basis gebeuren en daarom niet langer dan strikt noodzakelijk zullen
duren. Wat verstaat de regering hier onder «niet langer dan strikt noodzakelijk»?
De voorgenoemde leden wijzen de regering op het feit dat het grootste gedeelte van
de opvang tot op heden op vrijwillige basis is gebeurd. De noodzaak van het wetsvoorstel
lijkt te ontbreken. Welke afweging heeft de regering gemaakt te komen tot het besluit
dat deze situatie «strikt noodzakelijk» is om deze noodwet door te voeren? De regering
wijst in dit verband ook op de oprichting van de landelijk gecoördineerde programmatische
aanpak van de opvang van ontheemden uit de Oekraïne. Welke rol speelt deze landelijke
aanpak in de verwezenlijking van de situatie dat inzet van noodrecht niet langer noodzakelijk
is? Op welk punt in de realisering van die programmatische aanpak kan worden overgegaan
tot buitenwerkingstelling van genoemde artikelen van de Wvb?
De leden van de SGP-fractie constateren dat bij de bekendmaking van het buitenwerkingstellingsbesluit
een einde komt aan de wettelijke taak van de burgemeester om zorg te dragen voor de
opvang van Oekraïners. Hoe wordt nu al toegewerkt naar de situatie dat burgemeesters
die taak niet meer vervullen, en hoe wordt voorkomen dat de opvang van deze mensen
daaronder lijdt?
De leden van de Groep van Haga merken op dat de regering in de memorie van toelichting
schrijft dat de vermeende noodsituatie kan worden opgeheven «als blijvend op een verantwoorde
wijze middels de reguliere (niet noodrechtelijke) wettelijke structuren weer in alle
benodigde opvang is voorzien, en daardoor de noodzaak is vervallen om het toedelen
van die taak en de uitvoering daarvan via noodwetgeving te reguleren.» Deze leden
vragen waarom voor deze ingewikkelde formulering is gekozen. Waarom moet een blijvende
oplossing worden gevonden om een tijdelijke noodsituatie het hoofd te bieden? Waarom
is er niet voor gekozen de vermeende noodtoestand op te heffen als de vluchtelingen
uit de Oekraïne zijn opgevangen en er geen tekorten meer zijn voor deze groep?
Klopt het, dat de regering ervan uitgaat dat de vermeende noodtoestand tot en met
minimaal de zomer voortduurt omdat 1) de reguliere opvang boordevol zit, 2) er een
wet in de maak is om gemeenten te dwingen reguliere migranten op te vangen en die
wet er pas deze zomer komt, en 3) er met het huidige beleid geen enkel zicht is op
een vermindering van de reguliere toestroom?
De leden van de Groep van Haga menen dat de regering een globale termijn kan geven
van het moment waarop de regering verwacht dat de vermeende noodtoestand kan worden
opgeheven. In de memorie van toelichting spreekt de regering zelf van een eerste fase
van 3 tot 6 maanden, en daarnaast van een langere termijn. Kan de regering aangeven
of met deze langere termijn nog steeds gedoeld wordt op de vermeende noodsituatie?
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de regering stelt dat de inwerkingstelling
van het staatsnoodrecht geschiedt naar zijn aard op tijdelijke basis, en niet langer
mag voortduren dan strikt noodzakelijk. Hier is dit lid het mee eens, echter geeft
de regering geen duidelijke kaders of criteria wanneer het staatsnoodrecht naar hun
mening buiten werking gesteld kan worden. Er zijn goede voornemens over een non-staatsnoodrechtelijk
wettelijk kader, maar dit is duidelijk nog ver in de toekomst. Het lid van de fractie
van BBB hecht er waarde aan van de regering te vernemen in welke termijn, bij welke
aantallen gerealiseerde opvanglocaties of bij welke teruggelopen aantallen binnenkomende
vluchtelingen het staatsnoodrecht buiten werking wordt gesteld. In deze context maakt
de regering ook niet duidelijk hoe zij hoopt de crisissituatie te beëindigen. Zolang
de asiel- en uitzetprocedures onveranderd blijven zal de huidige situatie onmogelijk
opgelost kunnen worden. Graag hoort dit lid de praktische stappen die de regering
zet om de doorstroom in de asiellocaties te bevorderen. Zonder de bovengenoemde criteria
of snel handelen in de asielprocedure lopen we opnieuw het risico dat tijdelijke noodwetgeving
een semipermanente status krijgt zoals in de corona-crisis.
4. Overige wijzigingen
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Afdeling van mening is dat
de wijzigingen ten aanzien van artikel 12, 15 en 18 niet passend zijn voor een voortduringswet.
Terecht wijst de Afdeling hierbij op de brede herziening van het (staats)nood- en
crisisrecht die plaatsvindt. Genoemde leden vragen of de regering, indachtig de aard
van het voorstel en de herziening, ook heeft overwogen tot een tijdelijke aanpassing
en/of buitenwerkingstelling van genoemde artikelen over te gaan. Voorts vragen genoemde
leden of zij inzicht kunnen krijgen in de stand van zaken van de herziening van het
(staats)nood- en crisisrecht en of ook voorliggend gebruik van dit recht bij die herziening
zal worden betrokken.
Het lid van de fractie van de BBB vindt niet dat een procedure tot activering van
het staatsnoodrecht zich leent voor een wetswijziging en zou dan ook liever zien dat
deze wet gewijzigd wordt tijdens de voorgenomen brede herziening van het (staats)nood-
en crisisrecht.
Wijzigen artikel 4, tweede lid
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister van Justitie en Veiligheid de burgemeester
richtlijnen of aanwijzingen kan geven omtrent huisvesting en verzorging. Is de regering
voornemens te besluiten tot het voorschrijven van deze bindende regels? Zo ja, om
welke reden en met welk doel? In hoeverre is ook overwogen dit aan de bestuurlijke
vrijheid en verantwoordelijkheid van burgemeesters over te laten?
Schrappen artikel 12
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering de activering van de Wvb aangrijpt
om twee wijzigingen door te voeren teneinde de wet uit 1952 bij de tijd te brengen.
Deze timing roept echter vragen op gezien de context waarbinnen dit wetsvoorstel aan
de Kamer voorligt en het karakter van het onderhavige wetsvoorstel. Hoewel de leden
van de SP-fractie de redenering van de regering begrijpen tot het schrappen van de
artikelen 12 en 15 en tot de wijziging van artikel 18 van de Wvb te komen, roept dit
toch vragen op. Deze leden sluiten zich dan ook aan bij de kritiek van de Afdeling
op dit punt. Kan de regering deze keuze toelichten?
Schrappen artikel 15 en wijzigen artikel 18
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering bij de uitvoering van de Wvb
nu geen noodzaak ziet tot het aanstellen van één of meer (substituut) Commissarissen
Verplaatsing Bevolking. Echter, er kan zich een situatie voordoen waarbij sprake is
een acute noodsituatie zoals in de Wvb bedoeld, bijvoorbeeld een oorlogssituatie,
en de instelling van een dergelijke commissaris wel noodzakelijk kan zijn. Hoe heeft
de regering de effecten op de lange termijn van het schrappen van deze bepaling meegewogen?
5. Financiële gevolgen en regeldruk
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoe het gesprek met de VNG
blijft plaatsvinden over afdoende middelen teneinde te voldoen aan de wettelijke taak
die hen middels deze wet wordt opgelegd.
De leden van de Groep van Haga ontvangen van de regering graag een helder en compleet
overzicht van de financiële gevolgen van het koninklijk besluit, de Regeling opvang
ontheemden Oekraïne en de overige kosten met betrekking tot de inwerkingstelling van
de artikelen 2c en 4 van de Wvb.
6. Consultatie en advies
Het lid van de BBB fractie merkt op dat, met de inwerkingtreding van het staatsnoodrecht
en de mogelijke aantasting van het eigendomsrecht van de Nederlanders, de regering
in grote mate bijdraagt aan de verdere polarisatie rond asiel- en vluchtelingenvraagstukken.
Het creëert een tegenstelling waarin de Oekraïense vluchtelingen, bij aantasting van
het eigendomsrecht van Nederlanders, de schuld krijgen voor een asielketen die compleet
is vastgelopen onder verantwoordelijkheid van de regering. Dit beschouwd dit lid als
zeer schadelijk voor het maatschappelijk debat en het draagvlak voor de opvang van
oorlogsvluchtelingen.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Tegen |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Tegen |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Tegen |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.