Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 093 Regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169) en Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177) (Wet uitvoering markttoezichtverordening)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I ALGEMEEN
HOOFDSTUK 1 DOEL EN AANLEIDING
Dit wetsvoorstel voorziet in een wijziging van verschillende wetten ter uitvoering
van de Europese markttoezichtverordening1 (hierna ook: markttoezichtverordening of nieuwe markttoezichtverordening). De markttoezichtverordening
is op 16 juli 2019 in werking getreden (conform artikel 44, op de twintigste dag na
publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie). Vanaf 16 juli 2021 is de markttoezichtverordening
van toepassing. De artikelen 29 tot en met 33 en artikel 36 zijn evenwel van toepassing
met ingang van 1 januari 2021.
Deze markttoezichtverordening regelt het markttoezicht op producten en heeft als doel
het waarborgen dat producten voldoen aan de harmonisatiewetgeving van de Unie. Zij
vervangt de artikelen 15 tot en met 29 van verordening (EG) nr. 765/2008 inzake accreditatie
en markttoezicht2 (hierna ook: oude markttoezichtverordening).
Dit wetsvoorstel is nodig omdat de markttoezichtverordening vereist dat de instanties
die zijn belast met het houden van markttoezicht over enkele bevoegdheden beschikken
waarover zij op dit moment niet beschikken. Het wetsvoorstel voorziet hierin. Daarnaast
bevat het wetsvoorstel bepalingen over de verplichtingen van marktdeelnemers, het
verhalen van kosten op marktdeelnemers en wordt een sanctieregime ingesteld. Waar
nodig worden in de wetgeving voorkomende begrippen uit de oude markttoezichtverordening
vervangen door begrippen van de nieuwe markttoezichtverordening. Het wetsvoorstel
bevat verder geen aanvullende nationale maatregelen. Notificatie van het wetsvoorstel
op grond van richtlijn 2006/123/EG3 of richtlijn 2015/1535/EU4 is dus niet vereist.
In hoofdstuk 2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting zullen de inhoud
en achtergrond van de oude markttoezichtverordening worden toegelicht, waarna in hoofdstuk
3 wordt ingegaan op de inhoud van de nieuwe markttoezichtverordening. In hoofdstuk
4 wordt de inhoud van dit wetsvoorstel uiteengezet. In hoofdstuk 5 worden de uitgebrachte
adviezen en de uitkomsten van de uitvoerings- en handhavingstoetsen van de bevoegde
autoriteiten behandeld en het gevolg dat daaraan is gegeven. Tot slot bevat deze memorie
van toelichting een artikelsgewijze toelichting inclusief een transponeringstabel
met betrekking tot de markttoezichtverordening.
Dit wetvoorstel voorziet tevens in de uitvoering van een Europese verordening die
betrekking heeft op de etikettering van banden van motorvoertuigen5. Deze verordening is met ingang van 1 mei 2021 van toepassing en maakt ook deel uit
van de EU-harmonisatiewetgeving waarop de nieuwe markttoezichtverordening van toepassing
is. De uitvoering van deze etiketteringsverordening wordt geregeld in de Wegenverkeerswet
1994 (Wvw 1994).
Deze nieuwe etiketteringsverordening ((EU) 2020/740) bevat voorschriften voor de bandenlabels
van nieuwe banden met betrekking tot de eigenschappen brandstofefficiëntie, grip op
nat wegdek, extern afrolgeluid en grip op sneeuw en ijs. Doel van de verordening is
betere zichtbaarheid van de bandenlabels met meer en duidelijkere informatie om consumenten
en wagenparkbeheerders beter te informeren en te stimuleren om te kiezen voor zuinigere,
veiligere en stillere banden. De verordening geldt voor personen-, bestel- en vrachtautobanden.
Op termijn wordt ook informatie over slijtage aan het label toegevoegd zodat ook die
eigenschap in de keuze voor nieuwe banden kan worden meegenomen.
Volgens vast kabinetsbeleid is er bij de uitvoering van deze verordening in dit wetsvoorstel
sprake van zuivere uitvoering van EU-wetgeving. De uitvoering betreft slechts een
verbodsbepaling op overtreding van artikelen van de verordening en de sanctionering
op inbreuken daarvan alsmede de aanwijzing van een markttoezichtautoriteit. Een transponeringstabel
met betrekking tot deze etiketteringsverordening is opgenomen onder punt III van deze
toelichting.
Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel, in de wettelijke basis in de Wvw 1994 ten behoeve
van de hernieuwde implementatie van drie richtlijnen die betrekking hebben op specifieke
eisen die van belang zijn in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen en het
markttoezicht daarop. Deze richtlijnen vallen ook onder de nieuwe markttoezichtverordening.
Ook voorziet dit wetsvoorstel in de wettelijke basis ten behoeve van de aanvullende
implementatie van een richtlijn in verband met de etikettering van personenauto’s.
Voor een meer uitgebreide toelichting op de inhoud en achtergronden van de genoemde
richtlijnen en de uitvoering daarvan in de Wvw 1994 wordt verwezen naar de inleidende
toelichting bij artikel 2.6 in het artikelsgewijze deel van deze memorie van toelichting.
Transponeringstabellen voor de implementatie van de richtlijnen zullen bij de uiteindelijke
implementatiewetgeving op grond van de Wvw 1994 worden gevoegd.
Deze memorie van toelichting wordt in overeenstemming met de Ministers van Infrastructuur
en Waterstaat, van Justitie en Veiligheid, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, alsmede de Staatssecretarissen van Infrastructuur
en Waterstaat en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgebracht.
HOOFDSTUK 2 DE OUDE MARKTTOEZICHTVERORDENING
§ 2.1 Inleiding
In 2008 is de oude markttoezichtverordening vastgesteld. Deze werd per 1 januari 2010
van toepassing. De oude markttoezichtverordening strekte ertoe te waarborgen dat de
producten die vallen onder het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie
en waarvoor geharmoniseerde regelgeving geldt, voldoen aan eisen die een hoog beschermingsniveau
bieden voor de algemene belangen, zoals de gezondheid en veiligheid voor de mens.
Hiertoe bevatte die verordening regels omtrent accreditatie, markttoezicht, controle
van producten uit landen buiten de Europese Unie (derde landen) en de CE-markering.
De regels omtrent markttoezicht en controle van producten uit landen buiten de Europese
Unie (artikelen 15 tot en met 29), waarvan de uitvoering overigens niet noopten tot
aanpassing van regelgeving, worden hieronder uitgelicht.6
§ 2.2 Kernelementen van de artikelen 15 tot en met 29 van de oude markttoezichtverordening
De oude markttoezichtverordening legt de markttoezichtautoriteiten en de lidstaten
bevoegdheden, taken en verplichtingen op. Zo moeten de markttoezichtautoriteiten op
toereikende schaal en op passende wijze de kenmerken van producten controleren door
middel van een verificatie van de documenten en, zo nodig, door fysieke en laboratoriumcontroles
op basis van geschikte monsters. Wanneer zij dat nodig achten, mogen de autoriteiten
van de lidstaten producten die een ernstig risico met zich meebrengen, terugroepen,
uit de handel nemen, verbieden deze producten op de markt aan te bieden, vernietigen
of op een andere manier onbruikbaar maken. Ook zien de lidstaten toe op een efficiënte
samenwerking en uitwisseling van informatie over alle aangelegenheden inzake producten
die een risico meebrengen. Er is een informatieplicht ten opzichte van het publiek,
de Europese Commissie (hierna: de Commissie) en de overige lidstaten.
Ook stelt de verordening dat de autoriteiten die belast zijn met de controle van producten
die de communautaire markt binnenkomen, moeten beschikken over de nodige bevoegdheden
en middelen om hun taken goed te kunnen uitvoeren. Autoriteiten die belast zijn met
de controle aan de buitengrenzen wordt opgelegd in welke situaties zij het in het
vrije verkeer brengen van een product moeten opschorten. Ook wordt omschreven in welke
situaties deze opgeschorte producten weer vrijgegeven kunnen worden en in het geval
een product niet voldoet of ernstige risico’s met zich meebrengt, welke maatregelen
genomen dienen te worden door de markttoezichtautoriteiten. Het gedeelte over markttoezicht
en controle van producten uit derde landen van de oude markttoezichtverordening heeft
vooral tot praktische aanpassingen geleid. Zo is er onder andere een communautair
ICT-systeem voor de snelle uitwisseling van informatie en een algemeen informatiebeheersysteem
opgezet, moesten de lidstaten zorgen voor geschikte communicatie- en coördinatiemechanismen
en dienden de lidstaten periodiek een evaluatie en beoordeling van hun markttoezichtactiviteiten
uit te voeren.
In de memorie van toelichting bij de Wet aanwijzing nationale accreditatie instantie
is uitgelegd dat voor de bepalingen van de oude markttoezichtverordening waarvoor
een wettelijke basis nodig is, aan dit vereiste is voldaan. In de productregelgeving
ter implementatie van geharmoniseerde Europese regels is voorzien in producteisen
en toezicht op de naleving van die specifieke eisen. Het gaat hier om bijvoorbeeld
de Warenwet, de Telecommunicatiewet, de Metrologiewet, de Wet scheepsuitrusting 2016
of de Wet pleziervaartuigen 2016. Voor zover de productspecifieke regelgeving geen
mogelijkheden bevat om in te grijpen bij producten die een ernstig risico vormen,
kan op grond van de Warenwet worden ingegrepen. Ook is in die memorie toegelicht dat
de bevoegdheden van de markttoezichtautoriteiten tot het vorderen van inlichtingen,
het betreden van bedrijfsruimten van de marktdeelnemers en het nemen van de nodige
monsters kunnen worden ontleend aan respectievelijk de artikelen 5:16, 5:15 en 5:18
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
HOOFDSTUK 3 DE NIEUWE MARKTTOEZICHTVERORDENING
§3.1 Aanleiding
Op 19 december 2017 heeft de Commissie een mededeling uitgebracht aan het Europees
Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de
Regio’s met als titel «Het goederenpakket: Het vertrouwen in de eengemaakte markt
versterken»7 (hierna: de mededeling).
In de mededeling stelt de Commissie dat de interne markt een van de grootste troeven
van de Europese Unie is. Volgens de Commissie zijn er echter twee structurele tekortkomingen
op de interne markt voor goederen. Dit betreft ten eerste tekortkomingen in de handhaving
van de geharmoniseerde EU-veiligheidsvoorschriften voor producten. Ondanks verreikende
veiligheidsvoorschriften zijn er nog te veel onveilige en illegale producten op de
markt, aldus de Commissie. De tweede tekortkoming is volgens de Commissie gelegen
in producten die niet of slechts gedeeltelijk onder geharmoniseerde EU-veiligheidsvoorschriften
voor producten vallen (bijvoorbeeld meubelen, tafelgerei of bepaalde bouwmaterialen).
Dergelijke producten kunnen in de ene lidstaat als veilig worden beschouwd, maar in
een andere lidstaat problemen ondervinden om in de handel te worden gebracht. Om de
structurele tekortkomingen te ondervangen, heeft de Commissie tegelijkertijd met de
mededeling een herziening van verordening (EG) 765/2008 inzake markttoezicht en van
verordening (EG) 764/2008 inzake de wederzijdse erkenning van technische voorschriften8, voorgesteld. Op 15 februari 2019 is een politiek akkoord bereikt over het voorstel.
De nieuwe markttoezichtverordening is op 17 april 2019 aangenomen door het Europees
Parlement en op 14 juni 2019 door de Europese Raad.
§3.2 Reikwijdte
De nieuwe markttoezichtverordening is van toepassing op producten waarop de in bijlage
I bij de markttoezichtverordening vermelde Europese harmonisatiewetgeving van toepassing
is. In gevallen waarin de productspecifieke harmonisatiewetgeving bepalingen met hetzelfde
doel bevat ten aanzien van markttoezicht en handhaving die specifieker zijn dan bepalingen
in de markttoezichtverordening, gelden de bepalingen uit de productspecifieke harmonisatiewetgeving
(artikel 2, eerste lid, van de markttoezichtverordening).
De artikelen 25 tot en met 28 van de markttoezichtverordening die zien op controle
van producten die de markt van de Unie binnenkomen, zijn van toepassing voor zover
het Unierecht geen specifieke bepalingen bevat over de controle van dergelijke producten.
Tevens laat de toepassing van deze markttoezichtverordening onverlet dat de markttoezichtautoriteiten
specifiekere maatregelen nemen zoals bepaald in de richtlijn algemene productveiligheid9. Ook laat deze verordening de artikelen 12 tot en met 15 van de richtlijn inzake
elektronische handel10, die zien op de aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden,
onverlet.
§ 3.3. Inhoud
1. Samenwerking lidstaten en overeenkomsten met derde landen
Eén van de doelen van de nieuwe markttoezichtverordening is de samenwerking tussen
nationale markttoezichtautoriteiten11 verder versterken, zowel wat betreft de informatie-uitwisseling als de grensoverschrijdende
handhavingsprocedures. Om deze samenwerking te versoepelen, kan bewijsmateriaal dat
door een markttoezichtautoriteit in een lidstaat wordt gebruikt, zonder verdere formele
vereisten door markttoezichtautoriteiten in een andere lidstaat worden gebruikt als
onderdeel van onderzoeken om de conformiteit van producten te verifiëren (artikel 11,
zesde lid).
In artikel 20 wordt verder het bestaande elektronische informatie-uitwisselingssysteem
ICSMS gekoppeld aan het meldingssysteem voor zeer gevaarlijke producten RAPEX (EU
Safety Gate), om zo de administratieve samenwerking tussen lidstaten te vergemakkelijken.
Ook kunnen op basis van de markttoezichtverordening bevoegde autoriteiten elkaar verzoeken
om wederzijdse bijstand bij een inbreuk binnen de Unie (artikelen 22–24). Een autoriteit
van de ene lidstaat kan een autoriteit van een andere lidstaat verzoeken om informatie
of om handhavingsmaatregelen. De aangezochte autoriteit is in beginsel verplicht tot
medewerking. Dergelijke verzoeken lopen via de verbindingsbureaus van de betrokken
lidstaten. De aangezochte autoriteit kan alleen gemotiveerd weigeren, bijvoorbeeld
indien de verzoekende autoriteit niet voldoende heeft onderbouwd dat de gevraagde
informatie noodzakelijk is om non-conformiteit vast te stellen.
De markttoezichtverordening bepaalt in artikel 35 dat de Commissie gemachtigd is om
met derde landen overeenkomsten te sluiten om de doeltreffendheid van het markttoezicht
te verbeteren. Deze overeenkomsten kunnen betrekking hebben op de gebruikte risicobeoordelingsmethodes,
terugroepacties of andere maatregelen om non-conforme producten op te sporen.
2. Markttoezichtautoriteiten en verbindingsbureau
Op grond van artikel 10 van de markttoezichtverordening dienen lidstaten één of meer
bevoegde markttoezichtautoriteiten aan te wijzen. Om administratieve bijstand en samenwerking
tussen markttoezichtautoriteiten uit verschillende lidstaten te vergemakkelijken,
verplicht artikel 10 van de markttoezichtverordening de lidstaten eveneens tot de
aanwijzing van een verbindingsbureau. Deze instantie is verantwoordelijk voor de coördinatie
van de toepassing van de markttoezichtverordening in de lidstaat. In hoofdstuk 4 van
deze memorie van toelichting wordt nader ingegaan op de aanwijzing van het verbindingsbureau
in Nederland.
3. Bevoegdheden markttoezichtautoriteiten
De markttoezichtverordening kent een breed scala aan onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden
voor markttoezichtautoriteiten, deze staan beschreven in artikel 14 van de verordening.
Gedeeltelijk is dit een continuering van bestaande bevoegdheden van de Nederlandse
markttoezichthouders, gedeeltelijk worden nieuwe minimumbevoegdheden verlangd. Dit
dient voornamelijk ter harmonisatie van het markttoezicht binnen de Europese Unie.
In § 4.2 worden de afzonderlijke bevoegdheden toegelicht.
4. Producten die de markt van de Unie binnenkomen
Op grond van artikel 25 van de markttoezichtverordening dienen lidstaten één of meer
autoriteiten aan te wijzen die belast zijn met de controle op producten die de markt
van de Unie binnenkomen. Dit is een continuering van bestaande bevoegdheden.
5. Unienetwerk
Artikel 29 van de markttoezichtverordening bepaalt dat een Unienetwerk wordt opgericht.
Dit netwerk, wat de opvolger is van de IMP-MSG groep waarin de oude markttoezichtverordening
werd besproken, heeft tot doel om de nationale toezichthouders te ondersteunen in
hun handhavingsuitvoering. In het netwerk zit per lidstaat een afgevaardigde van het
verbindingsbureau, per lidstaat eventueel een nationale deskundige, de voorzitters
van de administratieve samenwerkingsgroepen (zogenaamde ADCO’s) en de Commissie. Het
idee is om kennis te delen en om administratieve ondersteuning te verlenen voor gezamenlijke
onderzoeksactiviteiten. Het netwerk doet dit onder andere door in te zetten op het
identificeren van gezamenlijke prioriteiten voor het markttoezicht in de Europese
Unie en het faciliteren van grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over
productevaluaties, risicobeoordeling en testmethodes. Het netwerk kan ook aan kennisontwikkeling
doen door onder andere trainingen te organiseren, door uitwisseling van personeel
en het uitnodigen van deskundigen.
6. Verplichtingen marktdeelnemers
De nieuwe markttoezichtverordening bevat ook verplichtingen voor marktdeelnemers,
hier wordt in § 4.1 meer over toegelicht. Evenals in de oude markttoezichtverordening
is het uitgangspunt van de nieuwe markttoezichtverordening dat conformiteit van producten
in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de marktdeelnemer, meestal de
fabrikant, die een product op de markt wil brengen. Daaruit vloeit ook voort dat de
marktdeelnemer bij het vermoeden van een non-conformiteit het eerste aanspreekpunt
moet zijn om meer informatie te verschaffen of desgewenst corrigerende maatregelen
te nemen. Artikel 7 van de markttoezichtverordening expliciteert dat de marktdeelnemers
bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico's die veroorzaakt
worden door producten die zij op de markt aanbieden, samen dienen te werken met de
markttoezichtautoriteiten. Nieuw in de markttoezichtverordening is dat toezichthouders
met andere bevoegde autoriteiten of met organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigen
kunnen samenwerken om gezamenlijk non-conforme producten op te sporen (artikel 9).
Uit artikel 4, eerste en tweede lid, van de markttoezichtverordening volgt dat voor
een beperkt aantal productgroepen die staan vermeld in het vijfde lid van dat artikel
dat zij alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Unie een marktdeelnemer
is die onder andere (technische) informatie kan verstrekken aan markttoezichtautoriteiten
over het product en medewerking kan verlenen aan corrigerende maatregelen. De marktdeelnemer
die deze taken op zich neemt kan, ingevolge het tweede lid, een in de Unie gevestigde
fabrikant, een importeur, een daartoe aangewezen gemachtigde of een fulfilmentdienstverlener
zoals bedoeld in § 4.1 zijn. De hoofdreden voor het opnemen van dit artikel in de
markttoezichtverordening is de opkomst van internethandel, waarbij eindgebruikers
steeds vaker producten rechtstreeks bij aanbieders in derde landen kopen. Hierdoor
is het voor markttoezichtautoriteiten steeds lastiger om een marktdeelnemer in de
Unie aan te spreken in het geval een product niet aan de Europese harmonisatiewetgeving
lijkt te voldoen. Bij deze vorm van internethandel wordt ook gebruik gemaakt van fulfilmentdienstverleners.
In eerdere productregelgeving komt de fulfilmentdienstverlener als marktdeelnemer
niet voor.
7. Evaluatie
De Commissie zal uiterlijk op 31 december 2026, en vervolgens om de vijf jaar, bij
het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag
indienen over de toepassing van de nieuwe markttoezichtverordening. In het verslag
wordt beoordeeld of de doelstellingen van deze verordening zijn verwezenlijkt. Ook
wordt in de evaluatie het toepassingsgebied van deze verordening en de doeltreffendheid
van het systeem van collegiale toetsing en van de door de Unie gefinancierde markttoezichtactiviteiten
beoordeeld. Daarnaast stelt de Commissie uiterlijk 16 juli 2023 een evaluatieverslag
op over de tenuitvoerlegging van artikel 4. In dit verslag wordt met name aandacht
besteed aan dat artikel, de effecten ervan en de kosten en baten ervan. Dat verslag
gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
HOOFDSTUK 4 INHOUD WETSVOORSTEL
Een EU-verordening werkt rechtstreeks door in de rechtsorde van de lidstaten en lidstaten
van de Europese Unie zijn verplicht om alle maatregelen te nemen die nodig zijn voor
de volledige verwezenlijking van een verordening. Gelet op het rechtstreekse karakter
maakt een verordening automatisch deel uit van de nationale rechtsorde en is het verboden
om bepalingen ervan in het nationale recht over te nemen (het zogenaamde overschrijfverbod).
Wel kan het voor de operationalisering van een verordening nodig zijn om bepalingen
met betrekking tot procedures, handhaving, rechtsbescherming en aanwijzing van uitvoeringsorganen
op te nemen in nationale regelgeving. Daarin voorziet dit wetsvoorstel, waarbij het
uitgangspunt van de rechtstreekse werking van de verordening en minimumomzetting wordt
gerespecteerd.
§ 4.1 Verplichtingen marktdeelnemers
De markttoezichtverordening introduceert in artikel 3, onderdeel 11, een nieuwe marktdeelnemer:
de fulfilmentdienstverlener. Dit is «een natuurlijke persoon of rechtspersoon die
in het kader van een handelsactiviteit ten minste twee van de volgende diensten aanbiedt:
opslag, verpakking, adressering en verzending zonder eigenaar te zijn van de producten,
met uitzondering van postdiensten, pakketbezorgdiensten en andere postdiensten of
vrachtvervoersdiensten». Deze marktdeelnemer is geïntroduceerd omdat dergelijke dienstverleners
steeds vaker deel uitmaken van de (online) toeleveringsketen en daarin soortgelijke
functies uitoefenen als importeurs, maar niet altijd vallen onder de traditionele
definitie van importeur, waardoor markttoezicht op producten die via fulfilmentdienstverleners
op de markt worden gebracht soms niet mogelijk is.12 In dit wetsvoorstel zijn wijzigingen van de verschillende wetten ten aanzien van
de producten waar de verordening betrekking op heeft opgenomen, om te bewerkstelligen
dat de Nederlandse markttoezichthouders daadwerkelijk toezicht kunnen gaan uitoefenen
op fulfilmentdienstverleners.
Zoals is aangegeven in paragraaf 3.3. van deze toelichting, bepaalt artikel 4 van
de markttoezichtverordening dat producten die vallen onder het vijfde lid van dat
artikel, alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Europese Unie een
fabrikant, importeur, gemachtigde of fulfilmentdienstverlener is die de beschikking
heeft over de voor dat product vereiste documentatie en die deze documentatie heeft
gecontroleerd (artikel 4, tweede en derde lid, onderdeel a). Ook dient deze marktdeelnemer
indien een markttoezichthouder een met redenen omkleed verzoek daartoe indient, informatie
en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen te overleggen (derde
lid, onderdeel b), de markttoezichtautoriteiten te informeren als hij redenen heeft
om aan te nemen dat een product in kwestie een risico vormt (derde lid, onderdeel c)
en mee te werken met de markttoezichtautoriteiten (derde lid, onderdeel d). In het
wetsvoorstel zijn verbodsbepalingen opgenomen om te handelen in strijd met hetgeen
is bepaald in artikel 4. Op die manier wordt bewerkstelligd dat een markttoezichthouder
kan ingrijpen indien een marktdeelnemer zich niet houdt aan hetgeen is bepaald in
artikel 4.
Op een soortgelijke manier wordt in het wetsvoorstel uitvoering gegeven aan artikel 7
van de markttoezichtverordening. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat marktdeelnemers
dienen samen te werken met de markttoezichtautoriteiten bij het nemen van maatregelen
voor het wegnemen of beperken van de risico’s die veroorzaakt worden door producten
die marktdeelnemers op de markt aanbieden. Vervolgens bepaalt het tweede lid van dat
artikel dat aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij met markttoezichtautoriteiten
samen dienen te werken om de risico’s van een product dat via hun diensten online
te koop wordt aangeboden, weg te nemen of te beperken. In artikel 5:20 van de Awb
is een algemene verplichting opgenomen om medewerking te verlenen aan toezichthouders.
De meewerkplicht van artikel 7 strekt echter verder dan is bepaald in de Awb. De verordening
vereist namelijk ook een meer actieve houding bij het nemen van maatregelen en het
beperken van risico’s.
§ 4.2 Bevoegdheden markttoezichtautoriteiten
4.2.1 Onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden
De nieuwe markttoezichtverordening noemt onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden waarover
elke bevoegde autoriteit ten minste dient te beschikken (artikel 14, vierde lid).
De nieuwe markttoezichtverordening continueert de door de oude markttoezichtverordening
voorgeschreven minimumbevoegdheden en vereist bovendien enkele nieuwe minimumbevoegdheden
voor de markttoezichtautoriteiten. Door deze uitbreiding beschikken de toezichthouders
in de gehele Europese Unie over hetzelfde pakket aan bevoegdheden waardoor het markttoezicht
nog meer wordt geharmoniseerd.
De nieuwe markttoezichtverordening vereist dat markttoezichtautoriteiten ten minste
beschikken over de volgende bevoegdheden (artikel 14, vierde lid):
– om marktdeelnemers te gelasten relevante documenten, technische specificaties, gegevens
of informatie over de conformiteit en technische aspecten van het product te verstrekken
(onderdeel a);
– om marktdeelnemers te gelasten relevante informatie te verstrekken over de toeleveringsketen,
over nadere bijzonderheden over het distributienet, over de producthoeveelheden op
de markt en over andere productmodellen met dezelfde technische kenmerken als het
product in kwestie (onderdeel b);
– om marktdeelnemers te gelasten relevante informatie te verstrekken die nodig is om
de eigendom van websites te kunnen nagaan (onderdeel c);
– om onaangekondigd inspecties ter plaatse en fysieke controles van producten te verrichten
(onderdeel d);
– om gebouwen, terreinen en vervoermiddelen te betreden die de marktdeelnemer bij zijn
handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt (onderdeel e);
– om op eigen initiatief onderzoeken in te stellen om gevallen van non-conformiteit
vast te stellen en te beëindigen (onderdeel f);
– om marktdeelnemers te gelasten passende maatregelen te nemen om een geval van non-conformiteit
te beëindigen of het risico weg te nemen (onderdeel g);
– om passende corrigerende maatregelen te nemen, met inbegrip van de bevoegdheid om
het op de markt aanbieden van een product te verbieden of te beperken of te gelasten
dat het product uit de handel genomen of teruggeroepen wordt (onderdeel h);
– om sancties op te leggen (onderdeel i);
– om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen (onderdeel j);
– om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico
weg te nemen, de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van
een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing
voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface
en indien niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van
de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken
(onderdeel k)
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 van deze memorie van toelichting, voorzien de Awb
en de productspecifieke regelgeving al in een deel van deze bevoegdheden. Hiervoor
is dus geen nadere wettelijke voorziening vereist. Voor de bevoegdheden in artikel 14,
vierde lid, onderdelen e, j en k van de markttoezichtverordening is een nadere wettelijke
voorziening wel vereist, daar wordt hierna nader op ingegaan.
4.2.2 Nieuwe bevoegdheden
De bevoegdheden die markttoezichthouders ingevolge de markttoezichtverordening minimaal
dienen te hebben, vertonen veel gelijkenis met de bevoegdheden die worden verlangd
door verordening (EU) 2017/239413 die ziet op samenwerking tussen nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn
voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. Voor zover nodig zijn
de bevoegdheden uit verordening (EU) 2017/2394 opgenomen in de Wet handhaving consumentenbescherming.
De bepalingen die zien op bevoegdheden en de toelichting daarbij in onderhavig wetsvoorstel
sluiten nauw aan bij die van de Wet handhaving consumentenbescherming. Daarbij is
het van belang op te merken dat de nieuwe bevoegdheden alleen kunnen worden ingezet
ten aanzien van producten die onder de markttoezichtverordening vallen, ook al heeft
in sommige gevallen de wet betrekking op meer producten. Een voorbeeld hiervan is
de Warenwet waarin bepalingen staan over producten die onder de markttoezichtverordening
vallen en producten waarvoor dat niet het geval is zoals eet- en drinkwaren.
4.2.2.1 Betreden van woningen
Artikel 14, vierde lid, onderdeel e, bevat de bevoegdheid om gebouwen, terreinen en
vervoermiddelen te betreden die de marktdeelnemer bij zijn handels-, ondernemings-,
ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt, om non-conformiteit op te sporen en
bewijsmateriaal te verkrijgen. Marktdeelnemers kunnen activiteiten ook vanuit een
woning ondernemen. Als een marktdeelnemer activiteiten onderneemt vanuit zijn woning,
kan het nodig zijn dat een markttoezichthouder voor de opsporing van non-conformiteit
en het vergaren van bewijsmateriaal de bevoegdheid heeft om die woning te betreden.
Artikel 5:15 van de Awb bepaalt dat een toezichthouder bevoegd is om «elke plaats
te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner». De
bevoegdheid uit de verordening is ruimer, nu daarin de woning niet wordt uitgezonderd.
Om die reden is deze bevoegdheid opgenomen in het wetsvoorstel. Op de bevoegdheid
zijn de artikelen van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) van toepassing, behalve
voor zover ze zijn uitgezonderd in de voorgestelde artikelen. Van belang is onder
meer dat de Awbi regelt dat de vereiste machtiging uitsluitend kan worden gegeven
aan degene die bij of krachtens de wet bevoegd is verklaard om zonder toestemming
van de bewoners in een woning binnen te treden (artikel 4). Verder zijn de artikelen 8
en 9 relevant. In artikel 8 wordt geregeld dat degene die de machtiging heeft gegeven,
degene die bevoegd is binnen te treden kan vergezellen. In artikel 9 is bepaald dat
degene die bevoegd is om de woning te betreden zonder toestemming van de bewoner,
bevoegd is zich de toegang tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover
het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vereist en dat hij daartoe zo nodig
de hulp van de sterke arm kan inroepen. Ten slotte zij gewezen op artikel 10 waarin
is geregeld dat degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden,
een schriftelijke verslag opmaakt omtrent het binnentreden.
De regering onderkent dat de toepassing van deze door de markttoezichtverordening
voorgeschreven bevoegdheid leidt tot een beperking van het huisrecht (artikel 12 van
de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van
de Mens). Artikel 12, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat het binnentreden in
een woning zonder toestemming van de bewoner alleen is geoorloofd in gevallen bij
of krachtens wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens wet zijn aangewezen.
Het huisrecht kan op grond van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot
bescherming van de Rechten van de Mens worden beperkt indien dit bij wet is voorzien
en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale
veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen
van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede
zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De in het wetsvoorstel
opgenomen bevoegdheid voldoet, tezamen met de vereisten van de nieuwe markttoezichtverordening,
aan de vereisten van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
voor het stellen van een beperking. Het wetsvoorstel voorziet in een wettelijke regeling
van de bevoegdheid en bevat waarborgen die maken dat de toepassing van deze bevoegdheid
alleen plaatsvindt met het oog op het gerechtvaardigde belang van verbetering van
markttoezicht op producten om te waarborgen dat enkel producten worden aangeboden
die een hoog beschermingsniveau bieden voor openbare belangen.
4.2.2.2 Toezicht met fictieve identiteit en hoedanigheid
In artikel 14, vierde lid, onderdeel j, wordt een nieuwe bevoegdheid gecreëerd, namelijk
het verkrijgen van productmonsters onder valse identiteit. Omdat markttoezichtautoriteiten
moeten kunnen controleren of producten die op de markt van de Unie worden aangeboden,
voldoen aan de eisen van de harmonisatiewetgeving van de Unie, en bewijsmateriaal
betreffende non-conformiteit moeten kunnen verkrijgen, heeft de Europese wetgever
deze nieuwe bevoegdheid in het leven geroepen. Aldus krijgen markttoezichthouders
de bevoegdheid om producten onder valse identiteit aan te kopen.
Voor effectief toezicht kan het nodig zijn dat een markttoezichthouder zonder zich
als zodanig bekend te maken, deelneemt aan het handelsverkeer om te bezien of een
marktdeelnemer zich in de praktijk houdt aan de productregelgeving. De digitalisering
van de handel brengt met zich mee dat veel aankopen niet langer alleen fysiek, maar
ook online plaatsvinden. Bij aankopen via webpagina’s doet zich vaak de situatie voor
dat een toezichthouder contactgegevens moet verstrekken. Indien de toezichthouder
in dergelijke situaties als zodanig persoonlijk bekend is, is effectief toezicht op
die manier niet mogelijk. Artikel 14, vierde lid, onderdeel j, van de markttoezichtverordening
schrijft daarom voor dat de bevoegde autoriteit de bevoegdheid heeft om te opereren
onder een fictieve identiteit. De markttoezichtverordening spreekt van het «verkrijgen
van productmonsters», waaronder ook te verstaan valt de handelingen gerelateerd aan
het verkrijgen van dergelijke monsters. Hiermee zijn bedoeld handelingen met het oog
op het sluiten van een overeenkomst of handelingen ter uitvoering van de overeenkomst.
Hierbij kan gedacht worden aan het kopen van een product in een fysieke winkel of
het doen van een aankoop via een online verkoopkanaal.
Om te bewerkstelligen dat een Nederlandse markttoezichthouder kan handelen met een
fictieve identiteit als ware hij een eindgebruiker, voorziet dit wetsvoorstel in een
uitzondering op de identificatieplicht van artikel 5:12, tweede lid, van de Awb bij
de uitoefening van de bevoegdheid om te handelen met een fictieve identiteit. Als
de toezichthouder door de marktdeelnemer wordt gevraagd zijn legitimatiebewijs te
tonen, hoeft hij of zij niet zijn legitimatiebewijs als toezichthouder te laten zien.
Ook in die situatie kan de toezichthouder tegenover een marktdeelnemer blijven handelen
als ware deze een eindgebruiker. De uitzondering op de legitimatieplicht van artikel 5:12,
tweede lid, van de Awb geldt alleen tijdens de inzet van de bevoegdheid bedoeld in
artikel 14, vierde lid, onderdeel j, van de markttoezichtverordening. Als de toezichthouder
na afloop van de inzet, of bij inzet van een andere bevoegdheid, wordt gevraagd om
zijn legitimatiebewijs, dient hij dit wel te tonen.
De bevindingen van de toezichthouder bij aankopen met een fictieve identiteit zijn
onderdeel van zijn onderzoek en kunnen worden gebruikt als onderbouwing van het besluit
tot oplegging van een bestuurlijke herstelsanctie of een bestuurlijke boete. Dat betekent
dat het uitoefenen van toezicht onder een fictieve identiteit ingrijpende gevolgen
kan hebben voor een marktdeelnemer.
Opgemerkt wordt dat de voorgestelde bevoegdheid zich onderscheidt van onderzoek in
het kader van toezicht naar informatie die reeds openbaar is. Daarvoor is geen aanvullende
wettelijke grondslag nodig. Ook moet deze bevoegdheid worden onderscheiden van anoniem
toezicht. Anoniem toezicht (het zogenaamde <mystery shopping>) is in de praktijk gebruikelijk
en behoeft geen expliciete wettelijke basis. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven
heeft in zijn uitspraak van 8 juli 2015 geoordeeld dat vanwege de doeltreffendheid
van het onderzoek naar de naleving van de wet het in beginsel toelaatbaar is dat de
toezichthouders anoniem toezicht uitoefenen.14 De artikelen 5:13 en 5:15 van de Awb bieden daar ruimte voor.
Bij aankopen met een fictieve identiteit, waarbij de toezichthouder valse gegevens
verstrekt aan een marktdeelnemer, is een wettelijke grondslag op zijn plaats omdat
de marktdeelnemer hierdoor informatie kan verstrekken die hij niet zou hebben verstrekt
als hij had geweten dat de persoon tegenover hem een toezichthouder is. Met het oog
op een eerlijk proces mag een toezichthouder een marktdeelnemer niet tot andere overtredingen
brengen dan waarop diens opzet was gericht en zijn praktijk is ingericht.
Uitgangspunt is dat het gebruik van een fictieve identiteit nodig en proportioneel
moet zijn, zowel ten aanzien van de zwaarte van de overtreding als van de mogelijkheden
om alternatieve toezichtsbevoegdheden in te zetten. Het ligt in de rede dat de toezichthouders
hiervoor een gezamenlijk afwegingskader opstellen. Het verbindingsbureau zal vanuit
haar coördinerende rol de totstandkoming van een gezamenlijk afwegingskader bevorderen.
Bovendien wordt het wenselijk geacht om de wijze waarop deze vorm van toezicht wordt
uitgeoefend met nadere waarborgen te omkleden in het belang van degene op wie het
onderzoek betrekking heeft. De handelwijze van de toezichthouder dient achteraf toetsbaar
te zijn voor de rechter, wanneer deze moet oordelen over een besluit tot het opleggen
van een bestuurlijke herstelsanctie of een bestuurlijke boete die is gebaseerd, of
mede is gebaseerd, op bewijs dat door middel van deze methode is verkregen. Dat wordt
bewerkstelligd door de plicht voor een toezichthouder tot het opstellen van een verslag
waarin hij meldt wat hem is gebleken en wat er verder tijdens het onderzoek is voorgevallen.
4.2.2.3 Beperkingen ten aanzien van online interfaces
Eindgebruikers maken steeds meer gebruik van het internet voor de aankoop van producten
of het afnemen van diensten. Toezicht op deze digitale handel brengt nieuwe uitdagingen
met zich mee voor markttoezichthouders. De nieuwe markttoezichtverordening vereist
dat de markttoezichtautoriteiten in de digitale omgeving snel en doeltreffend een
einde kunnen maken aan inbreuken op productregelgeving. In gevallen waarin er geen
andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen,
moeten de markttoezichtautoriteiten op grond van artikel 14, vierde lid, onderdeel k,
van de markttoezichtverordening maatregelen kunnen nemen, waaronder het gelasten van
het verwijderen van inhoud van een online interface of eisen dat een duidelijk zichtbare
waarschuwing wordt getoond wanneer gebruikers zich toegang tot de online interface
verschaffen (artikel 14, vierde lid, onderdeel k, onder i). De maatregelen moeten
geschikt zijn om hun doelstelling te verwezenlijken en mogen niet verder gaan dan
daartoe noodzakelijk is. Anders dan de overige maatregelen richten deze maatregelen
zich niet per se tot degene die de productregelgeving overtreedt, maar kunnen zij
ook zijn gericht tot een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij (artikel 14,
vierde lid, onderdeel k, onder ii). Voor deze aanbieders geldt dat, als zij als tussenpersoon
zijn te kwalificeren, op grond van de artikelen 12, 13 en 14 van de Europese richtlijn
inzake elektronische handel15 zij zijn gevrijwaard van aansprakelijkheid voor hun aandeel in het ontsluiten van
materiaal dat in strijd is met regelgeving, wanneer zij op geen enkele wijze zijn
betrokken bij de doorgegeven informatie. Zodra een dergelijke aanbieder daadwerkelijk
kennis heeft of krijgt van illegale informatie, dient hij prompt te handelen om de
informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken, op straffe van
verlies van zijn vrijwaring. Deze vrijwaring laat de mogelijkheid evenwel onverlet
dat de aanbieder die als tussenpersoon optreedt, door een rechterlijke autoriteit
wordt bevolen om een inbreuk te beëindigen of te voorkomen (artikelen 12, derde lid,
13, tweede lid, en 14, derde lid, van die richtlijn). Een lidstaat mag de aanbieder
geen algemene verplichting opleggen om toe te zien op de via zijn server verspreide
informatie of om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onrechtmatige
activiteiten duiden (artikel 15, eerste lid, van die richtlijn). Wat wel redelijkerwijs
wordt verwacht van aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij, is dat wanneer
via hun dienst in strijd met productregelgeving wordt gehandeld of het aannemelijk
is dat in strijd met deze regelgeving zal worden gehandeld, een grote kans op schade
aan de belangen van eindgebruikers bestaat, zij op aanwijzing van een markttoezichtautoriteit
meewerken aan het ontoegankelijk maken van gegevensverkeer tussen een aanbieder en
eindgebruikers in Nederland.
De regering onderkent dat de toepassing van deze door de markttoezichtverordening
voorgeschreven bevoegdheid kan leiden tot een beperking van de vrijheid van meningsuiting,
die mede de vrijheid omvat om inlichtingen te ontvangen of te verstrekken (artikel 7
van de Grondwet, artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten
van de Mens en artikel 11 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie).
Het aanbieden van commerciële uitingen door een openbare elektronische communicatiedienst
kan vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Artikel 7, derde lid, van de Grondwet
bepaalt dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft voor het openbaren van gedachten
en gevoelens door andere middelen dan drukpers en omroep, behoudens ieders verantwoordelijkheid
volgens de wet.
De uitoefening van het recht van vrijheid van meningsuiting kan op grond van artikel 10,
tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens worden
beperkt indien dit bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk
(proportioneel en subsidiair) is in het belang van onder meer het voorkomen van wanordelijkheden
en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming
van de goede naam of de rechten van anderen, of om de verspreiding van vertrouwelijke
mededelingen te voorkomen. De in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheid voldoet, tezamen
met de vereisten van de nieuwe markttoezichtverordening, aan de vereisten van het
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens voor het stellen van een
beperking. Het wetsvoorstel voorziet in een wettelijke regeling van de bevoegdheid
en bevat waarborgen die maken dat de toepassing van deze bevoegdheid alleen plaatsvindt
met het oog op het gerechtvaardigde belang van verbetering van markttoezicht op producten
om te waarborgen dat enkel producten worden aangeboden die een hoog beschermingsniveau
bieden voor openbare belangen. Uitgangspunt is bij deze bevoegdheid dat het gebruik
nodig en proportioneel moet zijn.
Voorgesteld wordt de door artikel 14, vierde lid, onderdeel k, van de markttoezichtverordening
vereiste bevoegdheden toe te voegen aan het bestuursrechtelijke instrumentarium van
de betrokken bevoegde autoriteiten, in de vorm van een zelfstandige last. Bij inzet
van de bevoegdheid is van belang wat de gevolgen van de zelfstandige last voor het
internetverkeer zijn. De inzet van de bevoegdheid mag er niet toe leiden dat dienstverleners
van de informatiemaatschappij die fungeren als tussenpersoon in de positie gebracht
worden dat zij het internetverkeer moeten filteren. Het is immers niet hun taak om
op eigen initiatief een inschatting te maken van de onrechtmatigheid van door hen
doorgegeven uitingen. Een zelfstandige last dient gericht te zijn op de onrechtmatige
online inhoud, en kan niet gericht zijn op filtering of vervalsing van het internetverkeer
als zodanig. Met het oog hierop wordt voorgesteld expliciet te bepalen dat geen zelfstandige
last opgelegd kan worden die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.
Hiermee wordt bedoeld dat het niet is toegestaan om een ondernemer te verplichten
om DNS- of IP-blokkades uit te voeren. Dergelijke blokkades zijn relatief eenvoudig
te omzeilen en daarmee niet effectief. Vanwege de mogelijke beperking van grondrechten
en het bijzondere belang van rechtsbescherming daarbij wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld
om de inzet van de bevoegdheid afhankelijk te stellen van een voorafgaande machtiging
van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij de rechtbank.
Het voorgestelde vereiste van een rechterlijke machtiging draagt bij aan de rechtseenheid
waar het gaat om de inzet van deze bevoegdheid in verschillende rechtsgebieden. Na
oplegging van de voorgestelde zelfstandige last staat voor belanghebbenden bezwaar
en beroep open op grond van de Awb. De machtiging van de rechter-commissaris kan in
deze procedure betrokken worden. Dit neemt niet weg dat de proportionaliteit en noodzakelijkheid
van de zelfstandige last gronden voor bezwaar en beroep kunnen zijn, die de bestuursrechter
zelfstandig en integraal kan toetsen. De voorgestelde aanpak sluit aan bij de keuzes
die zijn gemaakt voor het vormgeven van een soortgelijke bevoegdheid in de Wet handhaving
consumentenbescherming. Er zullen situaties zijn waarin het enkel opleggen van een
zelfstandige last niet voldoende is om naleving te bewerkstelligen. Daarom wordt de
mogelijkheid geïntroduceerd om aan de zelfstandige last een dwangsom te verbinden
bij niet-naleving.
§ 4.3 Verhalen van kosten op marktdeelnemers
Efficiënt markttoezicht is een intensieve publieke taak. Het is aan de lidstaten om
ervoor te zorgen dat er altijd voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de
markttoezichtautoriteiten naar behoren te voorzien van personeel en uitrusting. Gelet
op de grote kosten die met onderzoek, opsporing, inbeslagname, testen en vernietiging
gepaard gaan, voorziet artikel 15 van de markttoezichtverordening in de mogelijkheid
om de gemaakte kosten voor activiteiten in verband met non-conforme producten te verhalen
op de desbetreffende marktdeelnemers. In het wetsvoorstel wordt tweemaal van deze
mogelijkheid gebruikgemaakt (Wet medische hulpmiddelen en Telecommunicatiewet).
Belangrijk is dat markttoezichthouders het nationale beleid rondom maathouden16 in acht nemen. In dit beleid is het algemene uitgangspunt geformuleerd dat handhaving
van wet- en regelgeving in beginsel uit algemene middelen moet worden gefinancierd.
Gedachte hierachter is dat deze activiteiten over het algemeen plaatsvinden ten behoeve
van het algemeen belang. In maathouden zijn echter ook uitzonderingen geformuleerd
op dit algemene uitgangspunt. Hierbij valt te denken aan (rechts)personen die op basis
van specifieke criteria aanwijsbaar zijn die in substantiële mate profijt hebben bij
toezicht en handhaving of indien (rechts-)personen de overheid aanwijsbaar noodzaken
tot meer dan regulier toezicht en handhaving.
§ 4.4 Het verbindingsbureau
Het verbindingsbureau is verantwoordelijk voor het vertegenwoordigen van het gecoördineerde
standpunt van de markttoezichtautoriteiten en de overeenkomstig artikel 25, eerste
lid, van de markttoezichtverordening aangewezen autoriteiten die belast zijn met de
controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen en voor het mededelen van
de nationale strategieën als vermeld in artikel 13 van de markttoezichtverordening.
Het verbindingsbureau biedt ook ondersteuning bij de samenwerking tussen de markttoezichtautoriteiten
in de verschillende lidstaten. Om het markttoezicht op online en offline aangeboden
producten voor alle distributiekanalen even doeltreffend uit te voeren, vereist de
markttoezichtverordening dat de lidstaten ervoor zorgen dat hun markttoezichtautoriteiten
en hun verbindingsbureau beschikken over de middelen die zij nodig hebben om hun taken
naar behoren te kunnen vervullen, met inbegrip van financiële en andere middelen,
zoals een toereikend aantal bekwame personeelsleden, deskundigheid, procedures en
andere regelingen. Als er op het grondgebied van een lidstaat meer dan een markttoezichtautoriteit
is, zorgt die lidstaat ervoor dat de respectieve taken van die autoriteiten duidelijk
worden omschreven en dat passende communicatie- en coördinatieregelingen worden getroffen
om de autoriteiten in staat te stellen nauw samen te werken en hun taken doeltreffend
uit te oefenen. Dat is in Nederland het geval. In dit wetsvoorstel wordt Onze Minister
van Economische Zaken en Klimaat als verbindingsbureau aangewezen. Onze Minister van
Economische Zaken en Klimaat zal uiteindelijk mandaat verlenen aan de ILT.
§ 4.5 Het verlenen van wederzijdse bijstand
Artikel 22 van de markttoezichtverordening bepaalt dat indien een markttoezichtautoriteit
een onderzoek niet kan afronden doordat het voor haar onmogelijk is om bepaalde informatie
te verkrijgen, zij bij de markttoezichtautoriteit van een andere EU-lidstaat waar
toegang tot deze informatie kan worden afgedwongen, een gemotiveerd verzoek kan indienen
om deze informatie te achterhalen. Artikel 23 van de markttoezichtverordening bepaalt
voorts dat indien voor het beëindigen van non-conformiteit met betrekking tot een
product maatregelen nodig zijn binnen het rechtsgebied van een andere EU-lidstaat,
bij de markttoezichtautoriteit van deze andere EU-lidstaat een gemotiveerd verzoek
kan worden ingediend om handhavingsmaatregelen. Bij de uitvoering van een verzoek
door een Nederlandse markttoezichtautoriteit is (zoals wordt geëxpliciteerd in het
wetsvoorstel) titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Ook de aanvullende
bevoegdheden uit artikel 14 van de markttoezichtverordening, zoals het betreden van
woningen en het gebruik van een valse identiteit, zijn van toepassing bij het verlenen
van bijstand aan een buitenlandse toezichthouder.
Hoewel bij de uitvoering van een verzoek wordt gehandeld op verzoek van een markttoezichtautoriteit
van een andere EU-lidstaat, wordt niet namens een markttoezichtautoriteit van een
andere EU-lidstaat gehandeld. Tegen de ter uitvoering van een verzoek verrichte onderzoeken
en getroffen maatregelen zal rechtsbescherming open staan in de EU-lidstaat van de
bijstand verlenende markttoezichtautoriteit. De nationale rechter van deze EU-lidstaat
kan beoordelen of verrichte onderzoeken en getroffen maatregelen passend zijn als
bedoeld in de artikelen 22 en 23 van de markttoezichtverordening. Eveneens kan worden
beoordeeld of het verlenen van bijstand had moeten worden geweigerd op grond van deze
artikelen. Hierbij geldt voor zover onderliggende feiten van belang zijn, dat de informatie
die aan de bijstand verlenende markttoezichtautoriteit is verstrekt in het kader van
het verzoek om bijstand, leidend is. Een oordeel over de ter uitvoering van een verzoek
verrichte onderzoeken en getroffen maatregelen is niet aan de nationale rechter van
de EU-lidstaat van de om bijstand verzoekende markttoezichtautoriteit. Wel kan de
rechtmatigheid van de ter uitvoering van een verzoek verrichte onderzoeksactiviteiten
een rol spelen in een procedure over door de om bijstand verzoekende markttoezichtautoriteit
getroffen handhavingsmaatregelen waaraan informatie verkregen op grond van artikel 22
van de markttoezichtverordening ten grondslag ligt.
§ 4.6 Sancties
Artikel 41 van de markttoezichtverordening bepaalt dat de lidstaten voorschriften
vaststellen ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van
de verordening en van de in bijlage II bij de verordening opgenomen harmonisatiewetgeving
van de Unie die verplichtingen voor marktdeelnemers inhouden, en dat zij alle nodige
maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die sancties overeenkomstig het nationale
recht worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend
zijn. Omdat de in bijlage II bij de verordening opgenomen harmonisatiewetgeving reeds
van kracht is, is in handhaving daarvan reeds voorzien in de desbetreffende wetten.
Veelal is gekozen voor bestuursrechtelijke handhaving. Overtredingen van de in bijlage
II bij de verordening opgenomen harmonisatiewetgeving van de Unie kunnen dan door
middel van een last onder bestuursdwang (of last onder dwangsom) en/of een bestuurlijke
boete gehandhaafd worden. In een aantal gevallen is voorzien in strafrechtelijke handhaving
via de Wet op de economische delicten, al dan niet in aanvulling op een bestuurlijke
boetemogelijkheid.
In de markttoezichtverordening zijn verplichtingen voor marktdeelnemers opgenomen
in de artikelen 4 en 7, waarbij artikel 4 slechts geldt voor producten die vallen
onder de in het vijfde lid van dat artikel genoemde verordeningen en richtlijnen.
Ter uitvoering van artikel 41 van de markttoezichtverordening wordt voor het sanctieregime
met betrekking tot de artikelen 4 en 7 van de verordening zoveel mogelijk aangesloten
bij de bestaande sanctieregimes in de verschillende wetten ten aanzien van productgroepen
die onder de nieuwe markttoezichtverordening vallen. Hiermee blijft de uniformiteit
binnen de verschillende wettelijke stelsels bewaard en wordt recht gedaan aan de diversiteit
in productgroepen en sectoren en de bijbehorende specifieke kenmerken.
HOOFDSTUK 5. ADVISERING EN TOETSING
Advisering en toetsing
Algemeen
Dit wetsvoorstel is medio 2020 voor advisering aangeboden aan de Raad voor de Rechtspraak
(RvdR). In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van de uitkomst van dit advies beschreven.
Ook is aan AT, de IGJ, de ILT, de NLA (voormalige Inspectie SZW) en de NVWA gevraagd
een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets uit te brengen en is het Openbaar Ministerie
om advies gevraagd.
Tot slot is het Adviescollege toetsing en regeldruk (ATR) verzocht om te beoordelen
of zij een advies noodzakelijk achten. Op basis van de inhoud van het wetsvoorstel
hebben zij geoordeeld geen advies hierover uit te hoeven brengen.
Advisering
Hieronder volgt een korte samenvatting van het ontvangen advies, gevolgd door een
reactie daarop en een beschrijving van de wijze waarop in het wetsvoorstel (al dan
niet) aan het advies tegemoet gekomen is17.
Raad voor de Rechtspraak
Betreden van woningen
De RvdR constateert dat de op grond van artikel 12 van de Grondwet en de Algemene
wet op het binnentreden geldende voorwaarden voor het zonder toestemming betreden
van een woning onvoldoende aan de orde worden gesteld.
Naar aanleiding van deze opmerking is paragraaf 4.2.2.1 van deze memorie van toelichting
aangepast.
De RvdR merkt op dat het wetsvoorstel een inconsequentie bevat als het gaat om het
zonder toestemming betreden van een woning. In het voorgestelde artikel voor de Telecommunicatiewet
wordt momenteel bepaald dat artikel 5:15, eerste lid, van de Awb (een toezichthouder
is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met
uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner) niet van toepassing
is. In de overige artikelen die betrekking hebben op het zonder toestemming betreden
van een woning wordt dit niet bepaald.
De regering heeft in het voorgestelde artikel voor de Telecommunicatiewet de bepaling
dat artikel 5:15, eerste lid, van de Awb niet van toepassing is, geschrapt. In plaats
daarvan wordt nu in ieder artikel bepaald dat wordt afgeweken van artikel 5:15, eerste
lid, van de Awb.
De RvdR vraagt zich af of met de formulering die momenteel wordt gebruikt («ten behoeve
van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a,
d en e, van verordening (EU) 2019/1020») het zonder toestemming betreden van een woning
niet in meer dan door de verordening vereiste gevallen is toegestaan. De RvdR twijfelt
of voldoende is geborgd dat het dient te gaan om een door een marktdeelnemer bij zijn
handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikte woning.
De regering is van mening dat het antwoord op de vraag van de RvdR negatief luidt.
Een expliciete clausulering tot een woning die een marktdeelnemer bij zijn handels-,
ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt is niet nodig. In artikel 14,
vierde lid, onderdelen a, d en e, wordt tenslotte bepaald dat de bevoegdheidsuitoefening
noodzakelijk moet zijn om de conformiteit van een product te achterhalen en bewijsmateriaal
te verkrijgen. Dit zal slechts het geval zijn op het moment dat een marktdeelnemer
een woning bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten
gebruikt.
De RvdR adviseert tot slot om in de tenzij-formule van artikel 2, eerste lid, van
de Algemene wet op het binnentreden de in het wetsvoorstel aangewezen toezichthouders
op te nemen.
De regering acht het echter niet wenselijk dat de in het wetsvoorstel aangewezen toezichthouders
worden opgenomen in de tenzij-formule van artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet
op het binnentreden. Een voorafgaande machtiging moet het uitgangspunt zijn.
Toezicht met fictieve identiteit en hoedanigheid
De RvdR merkt op dat er al een buitenwettelijke variant van <mystery shopping> bestaat.
De nieuw voorgestelde wettelijke grondslagen suggereren dat de buitenwettelijke variant
niet langer mogelijk zou zijn. De RvdR stelt voor om een algemene grondslag in de
Awb op te nemen.
De regering merkt op dat de voorgestelde bevoegdheid zich onderscheidt van anoniem
toezicht. Anoniem toezicht (het zogenaamde <mystery shopping>) is in de praktijk gebruikelijk
en behoeft geen expliciete wettelijke basis. Dit onderscheid wordt in paragraaf 4.2.2.2
van deze memorie van toelichting benoemd.
Beperkingen ten aanzien van online interfaces
De RvdR is niet overtuigd door de argumenten voor de afgifte van een machtiging voor
het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris. Hij stelt voor
om in plaats daarvan een besluitbevoegdheid met uitgestelde werking in het wetsvoorstel
op te nemen. Om voldoende rechtsbescherming voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van
de last te waarborgen dient te worden bepaald dat de zelfstandige last niet eerder
dan vijf dagen na bekendmaking in werking treedt, zodat er in die periode een voorlopige
voorziening kan worden gevraagd bij de bestuursrechter door belanghebbenden. De RvdR
constateert dat de mogelijkheid om een aanbieder en het Openbaar Ministerie te horen
niet goed past in het werk van de rechter-commissaris in het strafrecht en dat horen
van het Openbaar Ministerie omwille van rechtseenheid niet noodzakelijk is.
De regering begrijpt en deelt het punt van de RvdR dat in het bestuursrecht een adequaat
systeem van rechtsbescherming voorhanden is. Vanwege aansluiting bij andere wetten
met een sterk vergelijkbare bevoegdheid, vanwege de mogelijke samenloop met strafbare
feiten en vanwege de mogelijke zwaarwegende beperking van grondrechten bij het opleggen
van deze zelfstandige last is in dit wetsvoorstel echter toch gekozen om een voorafgaande
machtiging van de rechter-commissaris en de mogelijkheid om het Openbaar Ministerie
te horen, te handhaven. De regering merkt daarnaast op dat met de toetsing van het
voornemen tot het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris een
wettelijke waarborg bestaat voor afstemming tussen het strafrecht en het bestuursrecht
bij de inzet van de voorgestelde bevoegdheid.
De RvdR vraagt zich af of het verstandig is om te bepalen dat beroep tegen de beslissing
van de rechter-commissaris slechts kan worden ingesteld bij de sector strafrecht van
de rechtbank Rotterdam.
De regering merkt op dat het niet de bedoeling is om machtigingszaken te concentreren
bij de Rechtbank Rotterdam. Daar waar in de memorie van toelichting per abuis werd
verwezen naar de rechtbank Rotterdam, is dit aangepast.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Hieronder volgt een korte samenvatting van de ontvangen uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoetsen
(UHT), met telkens daarbij de reactie van de regering. De adviezen worden gezamenlijk
per onderwerp behandeld.
Definitie marktdeelnemer
AT adviseert om de definitie van marktdeelnemer uit de Telecommunicatiewet te vervangen
door de definitie van marktdeelnemer uit de markttoezichtverordening. Door slechts
voor bepaalde onderdelen uit de Telecommunicatiewet de definitie uit de markttoezichtverordening
te laten gelden, zouden bepaalde verplichtingen niet gelden voor de nieuwe marktdeelnemer,
de fulfilmentdienstverlener, terwijl dat wel zou worden verlangd door de markttoezichtverordening.
De regering merkt op dat de definitie van marktdeelnemer uit de markttoezichtverordening
slechts moet gelden voor verplichtingen uit de markttoezichtverordening. Zij acht
het niet wenselijk dat alle verplichtingen uit de Telecommunicatiewet gelden voor
de nieuwe marktdeelnemer, de fulfilmentdienstverlener. Dat wordt namelijk niet verlangd
door de markttoezichtverordening.
Zonder toestemming betreden van een woning
De NVWA en ILT vragen om in de memorie van toelichting het zonder toestemming betreden
van een woning uitvoeriger toe te lichten. Momenteel wordt slechts verwezen naar de
voorwaarden voor het betreden, maar wordt niet ingegaan op wat die voorwaarden dan
inhouden.
Naar aanleiding hiervan is paragraaf 4.2.2.1 aangepast.
Beperkingen ten aanzien van online interfaces
Evenals de RvdR (zie hierboven) is de ILT geen voorstander van de afgifte van een
machtiging voor het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris.
De ILT noemt de last onder bestuursdwang en last onder dwangsom als alternatieven.
Voor haar argumenten voor afgifte van een machtiging voor het opleggen van een zelfstandige
last door de rechter-commissaris verwijst de regering naar haar reactie op de opmerking
van de RvdR (zie hierboven). Ten aanzien van de door de ILT genoemde alternatieven
merkt de regering op dat zij slechts kunnen worden opgelegd aan een overtreder.
De NVWA geeft aan dat in het kader van de Meststoffenwet het negeren van een zelfstandige
last niet met een bestuurlijke boete kan worden gesanctioneerd. In het kader van de
Warenwet en Tabaks- en rookwarenwet kan dat wel, aldus de NVWA. De NVWA vraagt derhalve
om aanpassing van artikel 57 van de Meststoffenwet.
De regering merkt op dat deze mogelijkheid in het kader van de Warenwet en Tabaks-
en rookwarenwet ook niet bestaat. In het kader van de Warenwet is uiteindelijk wel
de mogelijkheid gecreëerd om het negeren van een zelfstandige last te sanctioneren
op grond van de Wet op de economische delicten. Deze mogelijkheid bestaat namelijk
ook bij de last, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Warenwet. Daarmee wordt
een uitzondering gemaakt.
Clausulering bevoegdheden
De ILT vraagt zich af of het voldoende is om de nieuwe bevoegdheden enkel te koppelen
aan het toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening. Immers, in artikel 14,
eerste lid, van de markttoezichtverordening is bepaald: «De lidstaten verlenen hun
markttoezichtautoriteiten de markttoezicht-, onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden
die nodig zijn om deze verordening en de harmonisatiewetgeving van de Unie toe te passen».
Ten aanzien van de bevoegdheid om onder valse identiteit productmonsters te verkrijgen,
begrijpt de regering deze vraag. Zij heeft het wetsvoorstel daarom aangepast. In de
desbetreffende artikelen wordt nu gesproken van «ter uitvoering van verordening (EU)
2019/1020» in plaats van «het toezicht op de naleving van verordening (EU) 2019/1020».
Producten die de markt van de Unie binnenkomen
De NLA vraagt of voldoende uitvoering wordt gegeven aan hoofdstuk VII van de markttoezichtverordening
(producten die de markt van de Unie binnenkomen).
De regering geeft aan dat voor de uitvoering van hoofdstuk VII van de markttoezichtverordening
de bestaande wet- en regelgeving volstaat. Op grond van de bestaande wet- en regelgeving
hebben markttoezichthouders de taak om toezicht te houden op producten. Markttoezichthouders
werken daarvoor veelal samen met de Douane die de in hoofdstuk VII van de markttoezichtverordening
genoemde bevoegdheden heeft (op grond van de Algemene Douanewet). Afspraken daarover
zijn vastgelegd in convenanten.
Wet op de economische delicten
AT merkt op dat de Wet op de economische delicten niet wordt gewijzigd ten aanzien
van de Telecommunicatiewet, terwijl de Wet op de economische delicten wel wordt gewijzigd
ten aanzien van de Metrologiewet en de Wvw 1994.
Zoals AT terecht constateert ontbreekt een wijziging van de Wet op de economische
delicten ten aanzien van de Telecommunicatiewet. Het wetsvoorstel is op dit punt aangepast.
Het OM merkt op dat veelal is gekozen voor duale handhaving en dat de toelichting
op het strafrechtelijke element van de duale handhaving summier is. Voorts constateert
het OM dat de samenwerkingsplicht in artikel 7 van de markttoezichtverordening algemeen
geformuleerd is, dat dit strafrechtelijke handhaving complex maakt en dat bestuursrechtelijke
handhaving meer op zijn plaats is.
Omdat de in bijlage II bij de verordening opgenomen harmonisatiewetgeving reeds van
kracht is, is in handhaving daarvan reeds voorzien in de desbetreffende wetten. Voor
de verdere handhaving van de markttoezichtverordening is aangesloten bij die wettelijke
stelsels. Veelal is gekozen voor bestuursrechtelijke handhaving. In een aantal gevallen
is voorzien in strafrechtelijke handhaving via de Wet op de economische delicten,
al dan niet in aanvulling op een bestuurlijke boetemogelijkheid. Naar aanleiding van
de opmerking van het OM is de toelichting op artikel 2.15 (wijziging van de Wet op
de economische delicten) aangevuld.
De samenwerkingsplicht van artikel 7 van de markttoezichtverordening is, zoals het
OM terecht stelt, algemeen geformuleerd. De regering is van oordeel dat het Europees
recht geen ruimte geeft voor invulling van de samenwerkingsplicht op nationaal niveau.
Elke nadere invulling zou immers al snel een beperking betekenen van de rechtstreeks
werkende EU-verplichting tot samenwerking met de markttoezichtautoriteiten. Dat neemt
niet weg dat strafrechtelijke vervolging voor niet-naleving van de samenwerkingsplicht
in praktijk alleen mogelijk zal zijn als door de toezichthouder aannemelijk kan worden
gemaakt dat betrokkene de samenwerkingsplicht heeft overtreden. Veelal zal dit betekenen
dat, ondanks nadrukkelijk verzoek van de markttoezichtautoriteit, specifieke handelingen
door betrokkene niet binnen de door die autoriteit gestelde termijn zijn verricht.
Verbindingsbureau en Unienetwerk
De NLA vraagt om een nadere invulling van de samenwerking tussen markttoezichthouders
en partijen zoals het verbindingsbureau. Ook benoemt de NLA dat een nadere invulling
benodigd is van de nationale verdeling van taken en verantwoordelijkheden van het
verbindingsbureau in relatie tot de verschillende markttoezichthouders die contacten
onderhouden met het verbindingsbureau.
De ILT geeft over het verbindingsbureau aan dat zij het beheer van dit bureau op zich
wil nemen. Ten tijde van het opstellen van deze reactie, worden ambtelijk gesprekken
gevoerd met de ILT over de oprichting en het beheer van het verbindingsbureau. De
markttoezichtverordening stelt dat een verbindingsbureau op zijn minst het gecoördineerde
standpunt van de markttoezichtautoriteiten en de autoriteiten die belast zijn met
de controle op de producten die de markt van de Unie binnenkomen moet vertegenwoordigen.
Om dit te verwezenlijken is bij de precieze inrichting van het verbindingsbureau van
belang dat de verschillende markttoezichthouders in Nederland betrokken zijn. De verdere
verdeling van taken, zal in overleg met de betrokken partijen ingevuld moeten worden
na de oprichting van het verbindingsbureau.
Invloed van de nieuwe markttoezichtverordening op bestaande afspraken
De NLA merkt op dat een nadere invulling nodig is van bestaande afspraken tussen markttoezichthouders
die mogelijk niet in lijn zijn met de verordening. Hierbij noemt zij als voorbeeld
het Initiating Country Principle uit Richtlijn 2006/42/EG.
De regering verwijst bij deze opmerking naar artikel 2, eerste lid, van de nieuwe
markttoezichtverordening. Deze verordening is van toepassing voor zover de harmonisatiewetgeving
van de Unie geen specifieke bepaling met hetzelfde doel bevat, waarin bepaalde aspecten
van markttoezicht en handhaving specifieker zijn geregeld. Specifieke regelgeving
zal in dat geval dus voor gaan.
Overig
Door verschillende toezichthouders wordt er op gewezen dat bepaalde onderdelen om
lagere regelgeving vragen en de memorie van toelichting aanvulling behoeft. Van deze
lagere regelgeving en de aanvullingen van de memorie van toelichting wordt graag nog
kennisgenomen.
De regering begrijpt dit verzoek van de toezichthouders en zal hiermee rekening houden.
De ILT wijst erop dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden eveneens wijziging
behoeft.
De ILT heeft hiermee een terecht punt. De wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden is aan het wetsvoorstel toegevoegd en is voor een separate uitvoerbaarheids-
en handhaafbaarheidstoets aan de ILT voorgelegd. De uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets
is geen aanleiding geweest om de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en
biociden te wijzigen.
HOOFDSTUK 6 FINANCIËN
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden
De verordening kent enkele uitbreidingen op de toezichtstaken die ook financiële consequenties
hebben. Zo wordt verwacht dat deelname aan het EU-netwerk voor productconformiteit
en de verplichting tot het jaarlijks aanleveren van statistische informatie over markttoezicht
extra kosten met zich meebrengen. De precieze budgettaire gevolgen daarvan zijn echter
niet op voorhand te overzien. Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting
van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.
De financiering van het verbindingsbureau komt aan de orde bij de aanwijzing van het
bureau.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel heeft geen directe financiële consequenties voor burgers. Marktdeelnemers
die te maken krijgen met maatregelen omdat ze producten op de markt brengen of invoeren
waarvan geconstateerd wordt dat ze een risico of een ernstig risico vormen, kunnen
te maken krijgen met doorbelasting van de kosten die de markttoezichthouder maakt
(in het kader van de Wet medische hulpmiddelen en de Telecommunicatiewet).
II ARTIKELEN
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN
Artikel 1.1 (Verbindingsbureau)
Artikel 10, derde lid, van de markttoezichtverordening verplicht lidstaten één verbindingsbureau
aan te wijzen. In dat verband is het nieuw voorgestelde artikel 1.1 opgenomen dat
de Minister van Economische Zaken en Klimaat aanwijst als verbindingsbureau. De Minister
van Economische Zaken en Klimaat zal uiteindelijk mandaat verlenen aan de ILT.
HOOFDSTUK 2 WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN
Artikel 2.1 (Meststoffenwet)
De voorgestelde wijzigingen van de Meststoffenwet hebben betrekking op de uitvoering
van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EG) nr. 2003/2003 van
het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2013 inzake meststoffen (PbEU 2003,
L 304) (hierna ook: meststoffenverordening).18
Onderdelen A en B
Om de naleving van de in artikel 7 van de markttoezichtverordening opgenomen samenwerkingsplicht
voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verzekeren,
is in het nieuw voorgestelde artikel 5a voorzien in een verbod op het handelen in
strijd met artikel 7. Artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet
reeds in een algemene plicht om medewerking aan toezichthouders te verlenen bij de
uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden. Voor verplichtingen als het verstrekken
van inlichtingen en feitelijk toezicht mogelijk maken is die bepaling voldoende. Artikel 7
van de verordening vereist echter ook een meer actieve houding bij het nemen van maatregelen
en het beperken van risico’s. Het gaat om uitvoering geven aan maatregelen indien
bij het toezicht is of wordt geconstateerd dat een product niet aan de eisen voldoet
of risico’s vertoont. De meewerkplicht van artikel 5:20 van de Awb strekt zich niet
zover uit.
Overtreding van artikel 5a is gesanctioneerd via artikel 49 van de Meststoffenwet
(last onder bestuursdwang) en toevoeging van dit artikel aan artikel 1a, onder 3◦,
van de Wet op de economische delicten.
Onderdeel C
Het toezicht op de meststoffenverordening wordt uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA). Met de nieuw voorgestelde artikelen 47a en 47b wordt de
mogelijkheid gecreëerd om in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening
extra toezichtbevoegdheden van toepassing te verklaren (de bevoegdheid om zonder toestemming
van een bewoner een woning te betreden en de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit,
productmonsters te verkrijgen). Voor een meer uitgebreide toelichting op de extra
toezichtbevoegdheden wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
In het nieuw voorgestelde artikel 47c wordt geregeld dat titel 5.2 van de Awb van
overeenkomstige toepassing is in het geval de NVWA bijstand verleend aan een markttoezichthouder
uit een andere lidstaat.
Onderdeel D
Met het nieuw voorgestelde artikel 49a wordt in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening
de bevoegdheid om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om
een ernstig risico weg te nemen, de verwijdering van inhoud in verband met meststoffen
van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een
waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online
interface en wanneer niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van
diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface
te beperken, van toepassing voor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Overtreding van artikel 49a, tweede lid, (niet naleven van een zelfstandige last)
is gesanctioneerd via artikel 49 van de Meststoffenwet (last onder bestuursdwang).
Artikel 2.2 (Metrologiewet)
De voorgestelde wijzigingen van de Metrologiewet hebben betrekking op de uitvoering
van de markttoezichtverordening waar het betreft 5 EU-richtlijnen die in bijlage I
van de markttoezichtverordening worden genoemd.19
Onderdeel A
Van de meeste marktdeelnemers zijn reeds in artikel 1 van de Metrologiewet definities
opgenomen, die in essentie overeenkomen met de definities in de markttoezichtverordening.
De in de nieuw voorgestelde onderdelen s, t en u van artikel 1 van de Metrologiewet
opgenomen definities van fulfilmentdienstverlener, aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij
en online interface zijn opgenomen in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening.
Onderdeel B
In artikel 9a van de Metrologiewet is reeds voorzien in de bevoegdheid voor de Minister
van Economische Zaken en Klimaat om bepaalde maatregelen op te leggen aan marktdeelnemers.
In artikel 16 van de markttoezichtverordening is de kring van personen tot wie de
maatregelen zich kunnen richten, uitgebreid met de fulfilmentdienstverlener. De wijziging
van het eerste lid van artikel 9a strekt ertoe dat de Minister ook hem een maatregel
kan opleggen. In artikel 16 van de verordening zijn echter naast de in artikel 9a
verwoorde maatregelen nog andere maatregelen vermeld. De uitbreiding van het tweede
lid van artikel 9a maakt het mogelijk dat de Minister ook die maatregelen kan opleggen.
Onderdelen C en D
Artikel 4, eerste lid, van de markttoezichtverordening voorziet er in dat een product
enkel in de Europese Unie in de handel mag worden gebracht als een marktdeelnemer
(in de zin van artikel 4, tweede lid, van de verordening) is belast met de in artikel 4,
derde lid, bedoelde taken. Om de naleving daarvan te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde
artikel 23a, eerste lid, een verbod voor een ieder opgenomen om een meetinstrument
waarop de verordening van toepassing is in de handel te brengen in strijd met artikel 4,
eerste lid.
Het tweede lid van artikel 23a bevat een verbod voor de onderscheiden marktdeelnemers
om te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van de verordening. Dat
betekent dat degene die het product in de handel brengt en als marktdeelnemer is aan
te merken, zich er altijd van moeten vergewissen dat er een (andere) marktdeelnemer
is die die taken verricht. Als dat niet het geval is, is hij zelf verantwoordelijk
voor uitvoering van die taken.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening moet een gemachtigde op verzoek
van de markttoezichthouder (op het gebied van de metrologie is dat Agentschap Telecom)
een kopie van het door de fabrikant aan hem gegeven mandaat overleggen. Artikel 23a,
derde lid, voorziet in een verbod op het handelen in strijd met die verplichting.
Om de naleving van de in artikel 7 van de verordening opgenomen samenwerkingsplicht
te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde artikel 23b voorzien in een verbod op
het handelen in strijd met artikel 7 voor marktdeelnemers en voor aanbieders van diensten
van de informatiemaatschappij. Artikel 5:20 van de Awb voorziet reeds in een algemene
plicht (ook voor marktdeelnemers) om medewerking aan toezichthouders te verlenen bij
de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden. Voor verplichtingen als het
verstrekken van inlichtingen en feitelijk toezicht mogelijk maken door marktdeelnemers
is die bepaling voldoende. Artikel 7 van de verordening vereist echter ook een meer
actieve houding bij het nemen van maatregelen en het beperken van risico’s. Het gaat
om uitvoering geven aan maatregelen indien bij het toezicht is of wordt geconstateerd
dat een product niet aan de eisen voldoet of risico’s vertoont. De meewerkplicht van
artikel 5:20 van de Awb strekt zich niet zover uit.
Overtreding van de artikelen 23a en 23b is gesanctioneerd via artikel 35 van de Metrologiewet
(last onder bestuursdwang) en de toevoeging van deze artikelen aan artikel 1, onder 4◦,
van de Wet op de economische delicten.
Onderdeel E
Het nieuw voorgestelde derde lid van artikel 28 voorziet er in dat de toezichthoudende
ambtenaren van de bevoegdheden van titel 5.2 van de Awb gebruik kunnen maken ingeval
van een verzoek om bijstand van een marktoezichthouder uit een andere EU-lidstaat.
In dat geval gaat het niet zozeer om het toezicht op de naleving van de nationale
metrologiewetgeving waarvoor zij op grond van artikel 27 zijn aangewezen, maar om
het toezicht op verzoek.
Onderdelen F en G
In de nieuw voorgestelde artikelen 28a tot en met 28c zijn de bevoegdheden waarin
nog niet via de Awb is voorzien opgenomen. In het algemeen deel van deze memorie van
toelichting is daar reeds op in gegaan.
In onderdeel G is de sanctie geregeld op het niet naleven van een opgelegde zelfstandige
last op grond van artikel 28c, derde lid. Evenals bij een zelfde bepaling in andere
wetgeving is voorzien in de mogelijkheid een last onder bestuursdwang op te leggen.
Artikel 2.3 (Tabaks- en rookwarenwet)
De voorgestelde wijzigingen van de Tabaks- en rookwarenwet hebben betrekking op de
uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2014/40/EU van
het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing
van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie,
de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking
van Richtlijn 2001/37/EG (PbEU 2014, L 127) (hierna: tabaksproductenrichtlijn) die
in bijlage I van de markttoezichtverordening wordt genoemd.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt – omwille van de leesbaarheid van de wet – een definitie toegevoegd
aan de Tabaks- en rookwarenwet. Het gaat om de definitie «markttoezichtverordening».
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal op het niveau van ministeriële
regeling deze markttoezichtverordening aanwijzen. Bindende Europese rechtshandelingen
worden dikwijls snel gewijzigd. Om te verzekeren dat toekomstige wijzigingen binnen
de vaak korte deadlines kunnen worden geïmplementeerd in nationale regelgeving, wordt
in de definitie bepaald dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de markttoezichtverordening
aanwijst.
Onderdelen B en F
Artikel 11b van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt dat de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport de bevoegdheid heeft een bestuurlijke boete op te leggen ter zake
van overtreding van het bepaalde bij of krachtens enkele artikelen uit de wet. Met
onderdeel B wordt toegevoegd dat de Minister ook een bestuurlijke boete kan opleggen,
specifiek in het geval waarin artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt overtreden.
Artikel 7 van de verordening bepaalt dat marktdeelnemers bij het nemen van maatregelen
voor het wegnemen of beperken van de risico’s die veroorzaakt worden door tabaksproducten
die marktdeelnemers op de markt aanbieden, samen moeten werken met markttoezichtautoriteiten.
Deze samenwerkingsplicht geldt ook voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij.
Artikel 41 van de markttoezichtverordening schrijft bovendien voor dat lidstaten sancties
moeten stellen die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. Een bestuurlijke
boete wordt door de regering als effectieve bevoegdheid beschouwd bij het afdwingen
van verplichtingen. Wanneer de samenwerkingsplicht uit artikel 7 van de markttoezichtverordening
wordt overtreden, zal de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarom een
bestuurlijke boete kunnen opleggen. De samenwerkingsplicht zal dan ook worden toegevoegd
aan de bijlage bij de Tabaks- en rookwarenwet. Dit wordt bewerkstelligd met onderdeel F.
De samenwerkingsplicht uit artikel 7 vertoont enkele overeenkomsten met de verplichting
in artikel 17a van de Tabaks- en rookwarenwet. Artikel 17a van de Tabaks- en rookwarenwet
bepaalt, kort gezegd, dat indien producenten, importeurs en exporteurs van tabaksproducten
redenen hebben om aan te nemen dat de tabaksproducten niet in overeenstemming zijn
met het bij of krachtens de Tabaks- en rookwarenwet bepaalde, zij onmiddellijk alle
nodige maatregelen moeten nemen om de tabaksproducten in overeenstemming te brengen
met de regelgeving, dan wel de tabaksproducten uit de handel moeten nemen of terugroepen.
De overtreding van deze verplichting kan bestraft worden met een bestuurlijke boete
van ten hoogste € 4.500,- (categorie A in de bijlage bij de Tabaks- en rookwarenwet).
In deze lijn wordt boetecategorie A de meest passende categorie geacht voor overtreding
van de samenwerkingsplicht uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt het huidige artikel 13 van de Tabaks- en rookwarenwet aangepast.
Artikel 13 van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt dat de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport bij besluit de ambtenaren aanwijst die belast zijn met het toezicht
op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. Artikel 7.1 van de Tabaks-
en rookwarenregeling bepaalt vervolgens dat dit de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA) zijn. Het ligt voor de hand de nieuwe bevoegdheden uit de
markttoezichtverordening bij de ambtenaren van de NVWA neer te leggen. Met de toevoeging
aan artikel 13 van de Tabaks- en rookwarenwet wordt bewerkstelligd dat de ambtenaren
van de NVWA ook belast worden met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij
of krachtens bindende besluiten van de Europese Unie die bij of krachtens deze wet
zijn geïmplementeerd. Daarmee worden deze ambtenaren in ieder geval belast met het
toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening. Mocht er aan bijlage I van
de markttoezichtverordening een verordening of richtlijn worden toegevoegd die bij
of krachtens de Tabaks- en rookwarenwet is geïmplementeerd, dan zijn de aangewezen
ambtenaren automatisch belast met het toezicht op de naleving van die richtlijn dan
wel verordening.
Onderdeel D
Met de nieuw voorgestelde artikelen 13a tot en met 13d wordt een aantal nieuwe bevoegdheden
toegekend ter uitvoering van de markttoezichtverordening. Het betreft de bevoegdheid
om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden, de bevoegdheid om, ook
onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen en om, wanneer er geen andere
doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen, de verwijdering
van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten
of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer
zij zich toegang verschaffen tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk
verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten
de toegang tot de online interface te beperken. Voor een verdere toelichting op de
bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen bij overtreding van het bepaalde
bij of krachtens enkele artikelen uit de wet komt toe aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (het huidige artikel 11b van de Tabaks- en rookwarenwet). De ambtenaren
van de NVWA kunnen namens de Minister in mandaat deze bevoegdheid inzetten. Ook de
nieuwe bevoegdheid op grond van de markttoezichtverordening, zoals voorgesteld in
artikel 13d van de Tabaks- en rookwarenwet, zal worden toegekend aan de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport die ze mandateert aan ambtenaren van de NVWA. Op
deze wijze wordt aan de bestaande handhavings- en toezichtstructuur vastgehouden zoals
neergelegd in de Tabaks- en rookwarenwet. De markttoezichtverordening biedt hier specifiek
de ruimte voor (artikel 14, derde lid, onderdeel b).
Onderdeel E
Artikel 14 van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt dat de toezichthouders bevoegd zijn
een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van een aantal artikelen
uit de Tabaks- en rookwarenwet. Op grond van de voorgestelde wijziging van artikel 14
kunnen de toezichthouders ook een last onder bestuursdwang opleggen ter handhaving
van artikel 7 van de markttoezichtverordening. Volledigheidshalve wordt erop gewezen
dat ingevolge artikel 5:32 van de Awb de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang
op te leggen, tevens de bevoegdheid inhoudt om een last onder dwangsom op te leggen.
Artikel 2.4 (Telecommunicatiewet)
De voorgestelde wijzigingen van de Telecommunicatiewet hebben betrekking op de uitvoering
van de markttoezichtverordening waar het betreft twee EU-richtlijnen die in bijlage
I van de markttoezichtverordening worden genoemd.20
Onderdeel A
Van de meeste marktdeelnemers zijn reeds in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet
definities opgenomen, die in essentie overeenkomen met de definities in de markttoezichtverordening.
De nieuw in artikel 1.1 opgenomen definities van aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij,
fulfilmentdienstverlener en online interface zijn opgenomen in verband met de uitvoering
van de markttoezichtverordening.
Onderdelen B en C
Artikel 4, eerste lid, van de markttoezichtverordening voorziet er in dat een product
enkel in de Europese Unie in de handel mag worden gebracht als een marktdeelnemer
(in de zin van artikel 4, tweede lid, van de verordening) is belast met de in artikel 4,
derde lid, bedoelde taken. Om de naleving daarvan te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde
artikel 10.11c, eerste lid, een verbod voor een ieder opgenomen om uitrusting of radioapparaten
waarop de verordening van toepassing is, in de handel te brengen in strijd met artikel 4,
eerste lid.
Het tweede lid van artikel 10.11c bevat een verbod voor de onderscheiden marktdeelnemers
om te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van de verordening. Dat
betekent dat degene die het product in de handel brengt en als marktdeelnemer is aan
te merken, zich er altijd van moeten vergewissen dat er een (andere) marktdeelnemer
is die die taken verricht. Als dat niet het geval is, is hij zelf verantwoordelijk
voor uitvoering van die taken.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening moet een gemachtigde op verzoek
van de markttoezichthouder (voor uitrusting en radioapparaten is dat Agentschap Telecom)
een kopie van het door de fabrikant aan hem gegeven mandaat overleggen. Artikel 10.11c,
derde lid, voorziet in een verbod op het handelen in strijd met die verplichting.
Om de naleving van de in artikel 7 van de verordening opgenomen samenwerkingsplicht
te verzekeren, is in nieuw voorgestelde artikel 10.11d voorzien in een verbod op het
handelen in de strijd met artikel 7 voor marktdeelnemers en voor aanbieders van diensten
van de informatiemaatschappij. Artikel 5:20 van de Awb voorziet reeds in een algemene
plicht (ook voor marktdeelnemers) om medewerking aan de toezichthouders te verlenen
bij de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden. Voor verplichtingen als
het verstrekken van inlichtingen en feitelijk toezicht mogelijk maken door marktdeelnemers
is die bepaling voldoende. Artikel 7 van de verordening vereist echter ook een meer
actieve houding bij het nemen van maatregelen en het beperken van risico’s. Het gaat
om uitvoering geven aan maatregelen indien bij het toezicht is of wordt geconstateerd
dat een product niet aan de eisen voldoet of risico’s vertoont. De meewerkplicht van
artikel 5:20 van de Awb strekt zich niet zover uit.
Overtreding van de artikelen 10.11c en 10.11d is gesanctioneerd via artikel 15.2,
eerste lid, onder a, (last onder bestuursdwang) van de Telecommunicatiewet, artikel 15.4,
eerste lid, (bestuurlijke boete) van de Telecommunicatiewet en de toevoeging van deze
artikelen aan artikel 1, onder 1◦, van de Wet op de economische delicten.
Onderdeel D
In de nieuw voorgestelde artikelen 15.7a tot en met 15.7c zijn de bevoegdheden waarin
nog niet via de Awb is voorzien opgenomen. In het algemeen deel van deze memorie van
toelichting is daar reeds op in gegaan.
Het nieuw voorgestelde vijfde lid van artikel 15.7a voorziet er in dat de toezichthoudende
ambtenaren van de bevoegdheden van titel 5.2 van de Awb gebruik kunnen maken ingeval
van een verzoek om bijstand van een markttoezichthouder uit een andere EU-lidstaat.
In dat geval gaat het niet zozeer om het toezicht op de naleving van de nationale
wetgeving waarvoor zij op grond van artikel 15.1 zijn aangewezen, maar om het toezicht
op verzoek.
Onderdeel E
De Minister van Economische Zaken en Klimaat dient werkzaamheden of diensten te verrichten
ter uitvoering van het bepaalde in de markttoezichtverordening. De inhoud van die
taken is echter alleen gedeeltelijk bij of krachtens dit wetsvoorstel bepaald. Veel
taken vloeien rechtstreeks uit de markttoezichtverordening voort. Daardoor kan onduidelijkheid
bestaan of de werkzaamheden of diensten die de Minister ter uitvoering van de markttoezichtverordening
verricht eveneens onder het toepassingsbereik van de algemene vergoedingsregeling
kunnen vallen. De voorgestelde wijzigingen in artikel 16.1 geven hierover uitdrukkelijk
uitsluitsel.
Artikel 2.5 (Warenwet)
De voorgestelde wijzigingen van de Warenwet hebben betrekking op de uitvoering van
de markttoezichtverordening waar het betreft 15 EU-richtlijnen en -verordeningen die
in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.21 Naast de voorgestelde wijzigingen van de Warenwet is ook nog een algemene maatregel
van bestuur ter uitvoering van de markttoezichtverordening noodzakelijk. In het Warenwetbesluit
uitvoering markttoezichtverordening zal worden bepaald dat het verboden is te handelen
in strijd met de artikelen 4, eerste, derde en vierde lid, 5, tweede lid, en 7 van
de markttoezichtverordening. Ten behoeve hiervan zal het Warenwetbesluit bestuurlijke
boeten worden aangevuld. Overtreding van voornoemde artikelen van de markttoezichtverordening
kan op grond hiervan door de Minister bestraft worden met een bestuurlijke boete.
Onderdeel A
Aan artikel 1 van de Warenwet is – omwille van de leesbaarheid van de wet – een definitie
toegevoegd. Het gaat om een definitie die de markttoezichtverordening omschrijft.
Onderdeel B
Met dit onderdeel wordt het huidige artikel 25, eerste lid, van de Warenwet aangepast.
Uit dit artikellid volgt dat de Minister bij besluit de ambtenaren aanwijst die belast
zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet of van
het bepaalde bij of krachtens de wet met betrekking tot door de Minister aangewezen
categorieën van waren. Op grond hiervan zijn in ieder geval de ambtenaren van de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) belast
met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Warenwet. Het
ligt voor de hand de nieuwe bevoegdheden uit de markttoezichtverordening bij de ambtenaren
van de NVWA en de NLA neer te leggen. Met de wijziging van artikel 25, eerste lid,
wordt bewerkstelligd dat de ambtenaren van de NVWA en de NLA eveneens belast worden
met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens bindende EU-rechtshandelingen
die bij of krachtens deze wet zijn geïmplementeerd. Daarmee worden deze ambtenaren
in ieder geval belast met het toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening.
Mocht er aan bijlage I van de markttoezichtverordening een verordening of richtlijn
worden toegevoegd die bij of krachtens de Warenwet is geïmplementeerd, dan zijn de
aangewezen ambtenaren automatisch ook belast met het toezicht op de naleving van die
richtlijn dan wel verordening.
Onderdeel C
Met de nieuwe voorgestelde artikelen 32d tot en met 32g worden bevoegdheden uit artikel 14
van de markttoezichtverordening toebedeeld aan de krachtens artikel 25, eerste lid,
aangewezen ambtenaren en de Minister. Het betreft de bevoegdheid om zonder toestemming
van een bewoner een woning te betreden, de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit,
productmonsters te verkrijgen en om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen
voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen de verwijdering van inhoud in verband
met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding
te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen
tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan,
aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot
de online interface te beperken.
Het niet uitvoeren van de zelfstandige last, bedoeld in artikel 32g, wordt in het
tweede lid van dat artikel aangemerkt als misdrijf en is een economisch delict als
bedoeld in artikel 1, ten derde, van de Wet op de economische delicten. Dit is ook
het geval bij het niet uitvoeren van de vergelijkbare last, bedoeld in artikel 21,
tweede lid, van de Warenwet. Strafrechtelijke vervolging is het sluitstuk van de handhaving
wanneer alle bestuursrechtelijke middelen (de last onder bestuursdwang in de vorm
van een last onder dwangsom, bedoeld in artikel 32, van de Warenwet), gelet op artikel 5:32,
eerste lid, van de Awb zonder positief resultaat zijn benut. Zie ook de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 2.15 (Wet op de economische delicten). Voor een verdere toelichting
op de bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 2.6 (Wegenverkeerswet 1994)
1. Inleiding
De voorgestelde wijzigingen van de Wvw 1994, in artikel 2.6, de Wet op de economische
delicten (WED), in artikel 2.15, tweede lid, en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging
van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in artikel 2.19 hebben betrekking
op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft 13 EU-richtlijnen
en -verordeningen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.
Hiervan hebben er 12 betrekking op de (type)goedkeuring van en het markttoezicht op
motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen, en technische eenheden
die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (hierna: goedkeuring van en het markttoezicht
op motorvoertuigen en aanverwante producten). In punt 2 hieronder zal op elk van deze
EU-harmonisatieregelingen nader in worden ingegaan.
Eén verordening heeft betrekking op de etikettering van banden, te weten verordening
(EU) 2020/740, die verordening (EG) 1222/2009 vervangt die ook in bijlage I bij de
markttoezichtverordening wordt genoemd. Deze nieuwe verordening is met ingang van
1 mei 2021 van toepassing. Omdat er tot op heden geen uitvoeringswetgeving voor verordening
(EG) 1222/2009 is, voorziet deze wijziging van de Wvw 1994 hier nu voor deze herziene
verordening (EU) 2020/740 in.
2. EU-harmonisatieregelingen in verband met het markttoezicht op motorvoertuigen en
aanverwante producten en achtergronden huidige wetgeving
De markttoezichtverordening heeft, gelet op bijlage I van die verordening, betrekking
op de volgende harmonisatieregelingen die betrekking hebben op de goedkeuring van
en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten:
– Bijlage I, nr. 2: Richtlijn 70/157/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge
aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende het toegestane geluidsniveau
en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen (PbEG 1970, 42). Deze richtlijn wordt
met ingang van 1 juli 2027 ingetrokken zie artikel 14, eerste lid, van verordening
(EU) nr. 540/2014 (zie hieronder);
– Bijlage I, nr. 18: Richtlijn 2005/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van
26 oktober 2005 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen inzake herbruikbaarheid,
recyclebaarheid en mogelijke nuttige toepassing, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG
van de Raad (PbEU 2005, L 310);
– Bijlage I, nr. 20: Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van
17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen
en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU 2006, L 161);
– Bijlage I, nr. 23: Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de
Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking
tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang
tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2007, L 171). Met ingang van 1 september
2020 (zie art 86 van verordening (EU) 2018/858 (hieronder)) wordt deze verordening
aangehaald als: Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad
van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking
tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) (PbEU 2007,
L 171);
– Bijlage I, nr. 26: Verordening (EG) nr. 78/2009 van het Europees Parlement en de Raad
van 14 januari 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking
tot de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers, tot wijziging
van Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van Richtlijn 2003/102/EG en Richtlijn
2005/66/EG (PbEU 2009, L 35). Met ingang van 6 juli 2022 vervalt deze verordening
en geldt een verwijzing naar deze verordening, als een verwijzing naar verordening
(EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende
de voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen
zijn bestemd wat de algemene veiligheid ervan en de bescherming van de inzittenden
van voertuigen en kwetsbare weggebruikers betreft, tot wijziging van Verordening (EU)
2018/858 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen
(EG) nr. 78/2009, (EG) nr. 79/2009 en (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement
en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 631/2009, (EU) nr. 406/2010, (EU) nr. 672/2010,
(EU) nr. 1003/2010, (EU) nr. 1005/2010, (EU) nr. 1008/2010, (EU) nr. 1009/2010, (EU)
nr. 19/2011, (EU) nr. 109/2011, (EU) nr. 458/2011, (EU) nr. 65/2012, (EU) nr. 130/2012,
(EU) nr. 347/2012, (EU) nr. 351/2012, (EU) nr. 1230/2012 en (EU) 2015/166 van de Commissie
(PbEU 2019, L 325) (zie art 18, tweede lid, van verordening (EU) 2019/2144);
– Bijlage I, nr. 27: Verordening (EG) nr. 79/2009 van het Europees Parlement en de Raad
van 14 januari 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen op waterstof
en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG (PbEU 2009, L 35). Met ingang van 6 juli
2022 vervalt deze verordening en geldt voor een verwijzing naar deze verordening,
een verwijzing naar (zie art 18, tweede lid) verordening (EU) 2019/2144 (zie hierboven);
– Bijlage I, nr. 30: Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de
Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren
met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot
reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007
en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG
en 2005/78/EG (PbEU 2009, L 188). Met ingang van 1 september 2020 (zie art 87 van
verordening (EU) 2018/858 (hieronder)) wordt deze verordening aangehaald als: Verordening
(EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende
de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van
zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007
en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG
en 2005/78/EG (PbEU 2009, L 188);
– Bijlage I, nr. 31: Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de
Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid
van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen
en technische eenheden (PbEU 2009, L 200). Met ingang van 6 juli 2022 vervalt deze
verordening en geldt voor een verwijzing naar deze verordening, een verwijzing naar
(zie art 18, tweede lid) verordening (EU) 2019/2144 (zie hierboven);
– Bijlage I, nr. 43: Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de
Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw-
en bosbouwvoertuigen (PbEU 2013, L 60);
– – Bijlage I, nr. 44: Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en van
de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op
twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60);
– – Bijlage I, nr. 60: Verordening (EU) nr. 540/2014 van het Europees Parlement en de
Raad van 16 april 2014 betreffende het geluidsniveau van motorvoertuigen en vervangende
geluidsdempingssystemen, en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking
van Richtlijn 70/157/EEG (PbEU 2014, L 158);
– Bijlage I, nr. 69: Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad
van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen
en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke
voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG)
nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PbEU 2018, L 151).
Met uitzondering van de onder de nummers 43 en 44 genoemde EU-harmonisatieregelingen,
maken de hierboven genoemde regelingen allemaal deel uit van de bijlage bij verordening
(EU) 2018/858 (nummer 69 van bijlage I).
In verband met de goede uitvoering van verordening (EU) 2018/858, de andere hierboven
genoemde verordeningen en enkele andere verordeningen die betrekking hebben op de
goedkeuring van motorvoertuigen en aanverwante producten, is de Wvw 1994, met ingang
van 1 september 2020 gewijzigd22 (hierna: Uitvoeringswet verordening 2018/858). Voor de goedkeuring van motorvoertuigen
en aanverwante producten is, zoals voorheen ook al het geval was, de Dienst Wegverkeer
(RDW) als goedkeuringsinstantie aangewezen (artikel 4b van de Wvw 1994). Het handhavingsinstrumentarium
is, voor voertuigen en aanverwante producten met een EU-goedkeuring op grond van een
EU-verordening, geregeld via de verbodsbepalingen in artikel 29 van de Wvw 1994 en
het daarop gebaseerde hoofdstuk 4 van de Regeling voertuigen (Rv). Voor voertuigen
en aanverwante producten met een nationale goedkeuring, waartoe de verordeningen de
lidstaten verplichten tot het stellen van regels of de lidstaten de mogelijkheid bieden
regels te stellen, via de verbodsbepaling in artikel 30 van de Wvw 1994. Artikel 30
biedt deze mogelijkheid ook voor producten die zijn voorzien van een zogenaamde VN/ECE-goedkeuring.
Kort samengevat kunnen inbreuken op al deze verboden door de bij besluit van de Minister
van Infrastuur en Waterstaat aangewezen personen die belast zijn met het markttoezicht,
worden gesanctioneerd via een last onder bestuursdwang (artikel 169 Wvw 1994) of bestuurlijke
boete (artikel 174c Wvw 1994). Daarnaast is sanctionering via de WED mogelijk. De
Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen
tot confiscatie maakt het mogelijk om een geldelijke sanctie ter inning over te dragen
aan een andere lidstaat van de Europese Unie.
Omdat de hierboven genoemde drie richtlijnen ook deel uitmaken van de bijlagen bij
verordening (EU) 2018/858 (en voorheen richtlijn (EU) 2007/46/EG)) werd lange tijd
veronderstelt dat specifieke implementatiewetgeving in verband met de goedkeuring
van motorvoertuigen niet of niet meer nodig was. Bij diverse wijzigingen van de Rv
is eerdere implementatie wetgeving vervallen of slechts van toepassing in andere gevallen
dan in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen23. Doordat de betreffende drie richtlijnen niet expliciet zijn geïmplementeerd is er
op dit moment ook geen specifiek handhavingsinstrumentarium op de betreffende richtlijnen
en ook de aanwijzing van een markttoezichtautoriteit, waartoe de markttoezichtverordening
verplicht, ontbreekt. In de drie genoemde richtlijnen zijn goedkeuringseisen voor
motorvoertuigen en aanverwante producten vastgesteld waar het, kort samengevat, betreft
het toegestane geluidsniveau, herbruikbaarheid van onderdelen en emissies van klimaatregelingsapparatuur.
Alle andere in het kader van de goedkeuring van motorvoertuigen van kracht zijnde
Europese goedkeuringseisen zijn vastgelegd in EU-verordeningen. De thans voorgestelde
wijzigingen in de Wvw 1994 voorzien alsnog in de wettelijke basis ten behoeve van
de implementatie van de richtlijnen in de Rv. Het markttoezicht en het daarvoor benodigde
handhavingsinstrumentarium zal via dit wetsvoorstel op dezelfde wijze worden geregeld
zoals hierboven al werd beschreven voor de verordeningen.
Het markttoezicht op de goedkeuringswetgeving van motorvoertuigen en aanverwante producten
wordt uitgevoerd door de ambtenaren die daarvoor zijn aangewezen in het Besluit aanwijzing
toezichthouders markttoezicht Wegenverkeerswet 1994.
Bij het opstellen van de lagere wetgeving in verband met de Uitvoeringswet verordening
2018/858, met name de wijziging van de Rv en het opstellen van het al eerder genoemde
Besluit aanwijzing toezichthouders markttoezicht Wegenverkeerswet 1994, in combinatie
met de onderhavige uitvoeringswetgeving in verband met de markttoezichtverordening,
maakte duidelijk, dat het nodig was een aantal artikelen van de Wvw 1994 verder aan
te passen. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet daar ook in. In het artikelsgewijze
deel van deze toelichting zal daar verder op worden ingegaan.
3. EU-harmonisatieregelingen in verband met de etiketteringsvoorschriften voor banden
en voertuigen en achtergronden huidige wetgeving
De markttoezichtverordening heeft tevens betrekking op de in bijlage I, onder nr. 34
opgenomen Verordening (EG) nr. 1222/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
25 november 2009 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie
en andere essentiële parameters (PbEU 2009, L 342). Met ingang van 1 mei 2021 vervalt
deze verordening en geldt voor een verwijzing naar deze verordening, een verwijzing
naar verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020
inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere
parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177) (zie artikel 17 van deze laatst genoemde verordening).
Voor personenauto’s bestaat al langer de verplichting tot etikettering voor energiegebruik.
Deze verplichting vloeit voort uit richtlijn 1999/94/EG24. Deze richtlijn beoogt te verzekeren dat gegevens over het brandstofverbruik en de
CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's die in de EU voor verkoop of leasing worden aangeboden,
voor de consument beschikbaar worden gesteld, zodat deze met kennis van zaken een
keuze kan maken. Deze richtlijn is geïmplementeerd in het Besluit etikettering energiegebruik
personenauto’s. De ILT is hiervoor als toezichtautoriteit aangewezen. Er is tot op
heden niet voorzien in sanctionering bij overtreding van dit besluit. Gelet op het
feit dat er in bijlage I van de markttoezichtverordening acht richtlijnen en verordeningen
worden genoemd die zien op etikettering van producten waarvoor nu markttoezicht en
sanctionering wordt verlangd, moet geconcludeerd worden dat richtlijn 1999/94/EG waarschijnlijk
ten onrechte ontbreekt in de bijlage bij de markttoezichtverordening. Voorgesteld
wordt van de gelegenheid gebruik te maken om de sanctionering ten behoeve van die
richtlijn zoveel mogelijk op vergelijkbare wijze te regelen als de voorgestelde sanctionering
bij de etiketteringsvoorschriften van autobanden (zie voor een meer uitgebreide toelichting
onderdeel K hieronder).
4. Overige algemene opmerkingen
Naast deze wetswijziging is ook nog een wijziging van de Rv en een aanpassing van
het Besluit aanwijzing toezichthouders markttoezicht Wegenverkeerswet 1994 noodzakelijk
voor de goede uitvoering van de markttoezichtverordening en verordening (EU) 2020/740.
De te sanctioneren artikelen van de drie richtlijnen die betrekking hebben op de (type)goedkeuring
van en het markttoezicht op motorvoertuigen zullen als verbodsbepaling op grond van
artikel 29 van de Wvw 1994, in hoofdstuk 4 van de Rv worden toegevoegd. Hierdoor wordt
sanctionering van inbreuken op die richtlijnartikelen mogelijk via artikel 169 (last
onder bestuursdwang) of 174c (bestuurlijke boete) van de Wvw 1994 of via de WED. In
het aanwijzingsbesluit op grond van artikel 158 van de Wvw 1994, zullen die drie richtlijnen
en verordening (EU) 2020/740 worden toegevoegd, waardoor hiervoor het markttoezicht
wordt geregeld.
Tenslotte wordt hier voor de volledigheid nog opgemerkt dat artikelen 4 en 5 van de
markttoezichtverordening niet van toepassing zijn op de in deze inleiding bedoelde
13 richtlijnen en verordeningen (zie artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening).
Om die reden zullen er voor die artikelen geen uitvoeringsbepalingen in de Wvw 1994
worden opgenomen.
Onderdeel A
In de onderdelen f, fa en fb, van artikel 1, eerste lid, van de Wvw 1994 worden de
relevante kaderverordeningen genoemd waarop op grond van het EU-recht markttoezicht
wordt verlangd. Om duidelijker te maken op welke (andere) EU-harmonisatieverordeningen
en -richtlijnen op grond van het EU-recht daarnaast markttoezicht wordt verlangd,
zullen deze verordeningen25 en richtlijnen, expliciet worden aangewezen in de Rv in plaats van via een dynamische
verwijzing naar in de bijlagen bij verordening (EU) 2018/858 bedoelde verordeningen
zoals dat nu het geval (eerste lid en tweede lid (nieuw onderdeel ff)).
In het voorgestelde tweede lid, onderdelen fg en fh, worden de markttoezichtverordening
en verordening (EU) 2020/740 aan de lijst van relevante verordeningen voor de toepassing
van de Wvw 1994 toegevoegd in artikel 1, eerste lid, van die wet.
Voorgesteld wordt een nieuwe definitie van marktdeelnemer toe te voegen (nieuw tweede
lid, onderdeel fi). Hiervoor wordt een andere definitie voorgesteld dan in de andere
wetten waarop deze wetswijzing betrekking heeft. Dit komt doordat de term marktdeelnemer
in de Wvw 1994 niet alleen relevant is bij de goedkeuring van en het markttoezicht
op motorvoertuigen en aanverwante producten op grond van het EU-recht, maar ook in
de gevallen waarin daaraan een nationale goedkeuring op grond van artikel 23 van de
Wvw 1994 of VN/ECE-goedkeuring op grond van de Overeenkomst van 195826 wordt verleend (zie artikel 21 juncto 30 van de Wvw 1994). Voor het markttoezicht
is het niet relevant op grond van welk van de genoemde systemen goedkeuring is verleend.
In verband daarmee wordt ook voorgesteld lid 1a te laten vervallen. Dit lid leidde
tot verwarring. In dat lid werd voor diverse termen verwezen naar de daarop van toepassing
zijnde bepalingen uit verschillende EU-verordeningen in verband met de goedkeuring
van en het markttoezicht op motorvoertuigen. Zoals hierboven werd aangegeven zijn
niet alle goedkeuringen op het Europese recht zijn gebaseerd. Voor de termen die in
lid 1a waren opgenomen, zal uit de context van de betreffende wettelijk bepaling voldoende
duidelijk zijn, wat er wordt bedoeld. In het geval er sprake is van een EU-goedkeuring
zal een definitie uit een relevante richtlijn of verordening van toepassing zijn,
in andere gevallen het gewone spraakgebruik.
Onderdelen B, F, H, en I, eerste lid, R, S, en T, tweede lid
Voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanverwante producten door de RDW, als
goedkeuringsinstantie en het markttoezicht en de sanctionering op inbreuken op het
EU-recht, zijn niet alleen EU-verordeningen maar ook in de inleiding op de toelichting
bij artikel 2.6 genoemde drie richtlijnen van belang. Om deze reden wordt een verwijzing
naar richtlijnen toegevoegd aan de artikelen 4b, 21, tweede lid, 28, 29, 169a, 174b
en 174c van de Wvw 1994. De relevante richtlijnen zullen in de Rv worden aangewezen
(zie artikel 1, eerste lid, nieuw onderdeel ff, van de Wvw 1994).
Onderdeel C
Door de verwijzing naar artikel 20b, eerste lid, aanhef, van de Wvw 1994 in diverse
andere artikelen van die wet bestaat in de praktijk verwarring over de reikwijdte
van die verwijzing. Om die reden wordt voorgesteld deze verwijzing meer te specificeren.
Onderdelen D en G
Deze onderdelen dienen als aanvullende implementatie op de Uitvoeringswet verordening
2018/858. In het kader van het terugroepen van motorvoertuigen en aanverwante producten
die een gevaar vormen is het van belang dat niet alleen de goedkeuringsinstantie maar
ook de markttoezichtautoriteit (lees: de bij besluit van de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat op grond van artikel 158, eerste lid, van de Wvw 1994 aangewezen personen
die belast zijn met het markttoezicht) hiervan door marktdeelnemers in kennis wordt
gesteld. Deze informatieverplichting ontbreekt in de artikelen 20f, eerste lid, en
27, eerste lid van de Wvw 1994. Voorgesteld wordt deze toe te voegen.
Onderdelen E en L
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet verordening 2018/858, is
het voormalige artikel 35 van de Wvw 1994, abusievelijk komen te vervallen. Dit artikel
vormt het sluitstuk van het markttoezicht namelijk het verbod voor een ieder om op
enigerlei wijze de indruk te wekken dat een motorvoertuig of aanverwant product is
goedgekeurd, terwijl dit niet het geval is. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt,
dit artikel wederom aan hoofdstuk III van de Wvw 1994 toe te voegen. Van de gelegenheid
wordt tevens gebruik gemaakt een vergelijkbare bepaling op te nemen waar het betreft
het op enigerlei wijze de indruk te wekken dat een motorrijtuig als bedoeld in artikel 20b
van de Wvw is aangewezen, terwijl dit niet het geval is. Een vergelijkbare bepaling
ontbrak tot op heden voor deze categorie voertuigen.
Overtreding van dit verbod kan, net zoals tot 1 september 2020 het geval was, via
een last onder bestuursdwang of via de WED (zie wijziging in artikel 2.15) worden
gesanctioneerd.
Onderdelen I, tweede lid, en K
Deze onderdelen dienen als aanvullende implementatie op de Uitvoeringswet verordening
2018/858. Artikel 29 van de Wvw 1994 regelt dat het marktdeelnemers verboden is in
strijd te handelen met bij ministeriële regeling aan te wijzen artikelen van EU-verordeningen
en (na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel) -richtlijnen bij het op de markt
brengen van motorvoertuigen en aanverwante producten waarvoor een EU-goedkeuring is
vereist. In artikel 29 wordt steeds in hoofdlijnen de betreffende handeling of gedraging
die verboden is aangeduid. In hoofdstuk 4 van de Rv wordt vervolgens het in dat kader
relevante artikel uit een verordening en straks ook richtlijn genoemd waarop het verbod
van toepassing is. Op grond van artikel 174b of 174c van de Wvw 1994 of de WED kan
overtreding van de krachtens artikel 29 genoemde artikelen van verordeningen of richtlijnen
worden gesanctioneerd.
In artikel 29, eerste lid, wordt geregeld dat het verboden is een motorvoertuig en
aanverwante producten in de handel te brengen zonder dat daarvoor goedkeuring is verleend.
Een aantal verordeningen, zoals bijvoorbeeld artikel 84, derde lid, onderdeel b, van
verordening (EU) 2018/858, verlangt daarnaast ook sanctionering voor gevallen waarin
de indruk van verkregen goedkeuring wordt gewekt door vervalste certificaten of platen.
Deze gedraging ontbreekt in de opsomming van artikel 29, eerste lid, van de Wvw 1994.
Hierdoor biedt dit artikel geen wettelijke basis om bijvoorbeeld het genoemde artikel
van verordening (EU) 2018/858, in de Rv op te nemen. Hierdoor kan deze gedraging ook
niet gesanctioneerd worden. De voorgestelde wijziging van artikel 29, eerste lid,
van de Wvw 1994 voorziet daar nu alsnog in.
In artikel 30 van de Wvw 1994 worden dezelfde gedragingen verboden als genoemd in
artikel 29 van de Wvw 1994, waar het betreft handelingen of gedragingen van marktdeelnemers
die motorvoertuigen en aanverwante producten in de handel brengen, waarvoor een nationale-
of VN/ECE-goedkeuring wordt vereist. Overtreding van dat verbod wordt eveneens op
grond van artikel 174b of 174c van de Wvw 1994 of de WED gesanctioneerd. Om voor de
verboden en als gevolg daarvan voor de sanctionering geen onderscheid te maken tussen
de verschillende soorten goedkeuringen, wordt voorgesteld artikel 30 van de Wvw 1994
dezelfde gedraging als wordt toegevoegd aan artikel 29 strafbaar te stellen.
Onderdeel J
In aanvulling op de verplichtingen die voor marktdeelnemers gelden op grond van de
12 richtlijnen en verordeningen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het
markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten, kennen enkele artikelen
van de markttoezichtverordening aanvullende verplichtingen voor marktdeelnemers, zoals
artikel 7, eerste en tweede lid, van de markttoezichtverordening. In het eerste lid
gaat het om de verplichting voor marktdeelnemers om met de markttoezichtautoriteiten
samen te werken bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de
risico’s die worden veroorzaakt door producten die op de markt worden gebracht. Het
voorgestelde artikel 29a, eerste lid, van de Wvw 1994 regelt dat ook niet in strijd
met die bepaling uit de markttoezichtverordening mag worden gehandeld. Voor een meer
uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie
van toelichting.
De 12 betrokken richtlijnen en verordeningen kennen echter geen bepalingen in verband
met samenwerking van aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij en marktoezichtautoriteiten
in het kader van het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten (artikel 7,
tweede lid, van de markttoezichtverordening). Deze verplichtingen voor deze aanbieders
worden nu ook opgenomen in het voorgestelde artikel 29a, tweede lid, van de Wvw 1994.
Voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt wordt verwezen naar het algemeen
deel van deze memorie van toelichting.
Onderdeel M
Voordat motorvoertuigen en aanverwante producten op de markt mogen worden aangeboden
of in de handel mogen worden gebracht, dienen zij te zijn goedgekeurd. De goedkeuring
is geregeld in hoofdstuk III van de Wvw 1994. Voor goedgekeurde personenauto’s en
banden van voertuigen, gelden daarnaast nog eisen met betrekking tot etikettering
bij het op de markt aanbieden of in de handel brengen ervan. In aanvulling op hetgeen
hierboven onder punt 3 bij de inleiding op de toelichting van artikel 2.6 is opgemerkt,
wordt hier nog het volgende toegevoegd. Een belangrijk deel van de informatie die
bij het in de handel brengen van deze producten op het bijbehorende etiket moet worden
vermeld, is informatie die ook relevant is voor het al dan niet verlenen van goedkeuring.
Voor personenauto’s vloeit de verplichting tot etikettering voort uit richtlijn 1999/94/EG,
die zoals al eerder opgemerkt, ten onrechte lijkt te ontbreken in de bijlage bij de
markttoezichtverordening. Deze richtlijn is geïmplementeerd in het mede op artikel 13
van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie gebaseerde Besluit etikettering
energiegebruik personenauto’s. De ILT is hiervoor als markttoezichtautoriteit aangewezen
(zie artikel 1 Besluit aanwijzing toezichthouders Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie).
Er is tot op heden niet voorzien in sanctionering bij overtreding van deze wetgeving.
De etiketteringsverplichting voor banden vloeit voort uit (EU) verordening 2020/740,
die recent verordening (EG) 1222/2009 heeft vervangen. Voor verordening (EG) 1222/2009
was geen uitvoeringswetgeving. In verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening
en verordening 2020/740 is nu wel uitvoeringswetgeving noodzakelijk. In eerste instantie
is overwogen de uitvoering van deze verordeningen ook onder de Wet uitvoering EU-handelingen
energie-efficiëntie te brengen. Echter, voor een effectief toezicht en effectieve
sanctionering, bleek een ingrijpende wijziging van de Wet uitvoering EU-handelingen
energie-efficiëntie noodzakelijk, terwijl een dergelijke wijziging, voor de andere
onderwerpen die die wet regelt niet noodzakelijk is. De andere onder die wet vallende
besluiten die betrekking hebben op etikettering van producten, zijn immers mede gebaseerd
op de Warenwet en worden gesanctioneerd via het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten.
Omdat de etiketteringsverplichtingen voor personenauto’s en banden, nauw verbonden
zijn met de daaraan voorafgaande goedkeuring die, zoals al opgemerkt geregeld is in
hoofdstuk III van de Wvw 1994, wordt hier nu voorgesteld de bedoelde etikettering
ook onder de Wvw 1994 te brengen. Deze wet biedt al diverse mogelijkheden markttoezicht
te houden en inbreuken daarop zo nodig te sanctioneren. Het voorgestelde nieuwe artikel 34
van de Wvw 1994 zal de wettelijke basis gaan vormen voor het Besluit etikettering
energiegebruik personenauto’s. In artikel 3.2 is voorzien in een zogenaamde omhangbepaling
ten behoeve van dit besluit.
Het voorgestelde artikel 34a biedt de wettelijke basis voor het sanctioneren van enkele
artikelen van verordening (EU) 2020/740.
Het voorgestelde nieuwe artikel 35 van de Wvw 1994 heeft betrekking op de medewerkingsplicht
voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij, die
vergelijkbaar is met hetgeen voor deze partijen van toepassing wordt op grond van
artikel 30a van de Wvw 1994. Voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt wordt
verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
De nieuwe artikelen 34, 34a en 35 van de Wvw 1994 zullen kunnen worden gehandhaafd
via een last onder bestuursdwang (zie artikel 169 van de Wvw 1994) of een bestuurlijke
boete van de tweede categorie (zie artikel 174c, tweede lid, van de Wvw 1994).
Onderdeel N
Bij de wijziging van de Wvw 1994 via de Uitvoeringswet verordening (EU) 2018/858,
is artikel 149aa, eerste lid, van de Wvw 1994 niet aangepast aan de nieuwe redactie
van artikel 21 van de Wvw 1994 en het nieuwe hoofdstuk 3 van de Rv. Dit artikel voorziet
daar alsnog in.
Onderdeel O
Artikel 158a, eerste lid, van de Wvw 1994 regelt in welke gevallen onder toezicht
als bedoeld in artikel 158 van de Wvw 1994, tevens markttoezicht dient te worden verstaan.
De voorgestelde wijziging van artikel 158a, eerste lid, voegt daar, naast de nieuwe
artikelen 29a, 30a, 34, 34a en 35 van de Wvw 1994, de markttoezichtverordening en
verordening (EU) 2020/740, aan toe. Artikel 20f ontbrak ten onrechte in deze opsomming
en is om die reden hier alsnog toegevoegd. De verwijzing naar enkele leden van artikel 21
van de Wvw 1994 was overbodig. In het nieuw voorgestelde tweede lid wordt in verband
hiermee nog geregeld dat titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing is in
het geval de bij besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond
van artikel 158, eerste lid, van de Wvw 1994 aangewezen personen die belast zijn met
het markttoezicht in het kader van dat markttoezicht bijstand verleend aan een markttoezichtautoriteit
van een ander lidstaat. Zie voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt het
algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel P
In de nieuw voorgestelde artikelen 158b tot en met 158d van de Wvw 1994 worden de
extra bevoegdheden die ten behoeve van de goede uitvoering van de markttoezichtverordening
nodig zijn aan de Wvw 1994 toegevoegd. Voor een meer uitgebreide toelichting op dit
punt wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat artikel 169 van de Wvw 1994 de mogelijkheid
biedt tot het opleggen van een last onder bestuursdwang op overtreding van artikelen
van die wet. Om die reden is er, in tegenstelling tot andere wetten waarin een vergelijkbare
bepaling als artikel 158d is opgenomen, van afgezien, deze mogelijkheid aan het nieuw
voorgestelde artikel 158d van de Wvw 1994 toe te voegen.
Onderdeel Q
Artikel 169 van de Wvw 1994 bepaalt in welke gevallen een last onder bestuursdwang
kan worden opgelegd. Dit kan ter handhaving van de Wvw 1994, maar ook in verband met
de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de verschillende verordeningen
en richtlijnen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op
motorvoertuigen en aanverwante producten. De markttoezichtverordening en verordening
(EU) 2020/740 worden hier nu aan toegevoegd. De last onder dwangsom is een reparatoire
sanctie die als prikkel kan dienen voor een snellere naleving van wettelijke verplichtingen.
Het is immers, ook in het geval een bestuurlijk boete wordt opgelegd (zie artikel 174c
van de Wvw 1994), noodzakelijk dat er een dergelijk middel beschikbaar is om er bijvoorbeeld
voor te zorgen dat een ontbrekend of onvolledig etiket alsnog wordt aangebracht dan
wel gecorrigeerd.
Onderdeel T, eerste, derde en vierde lid
Artikel 174c van de Wvw 1994 heeft betrekking op de handhaving van diverse artikelen
van die wet en in de Rv (op grond van artikel 29 van de Wvw 1994) te noemen artikelen
van EU-verordeningen en straks ook -richtlijnen via een bestuurlijke boete. Het eerste
lid wordt aangepast in verband met de via dit wetsvoorstel voorgestelde nieuwe artikelen
in de Wvw 1994. Artikel 20f wordt aan de opsomming toegevoegd omdat dit artikel ten
onrechte ontbrak.
Het voorgestelde nieuwe tweede lid (onderdeel R, derde lid) heeft betrekking op de
bestuurlijke boete die kan worden opgelegd ingeval niet of niet volledig aan de etiketteringsplicht
voor personenauto’s en banden is voldaan. Voorgesteld wordt een dergelijke overtreding
te sanctioneren met ten hoogste een boete van de tweede categorie als bedoeld in het
Wetboek van Strafrecht (boete met een maximum van € 4.500,– per 1 januari 2022). Bij
overtreding van etiketteringsvoorschriften op grond van de Warenwet geldt een boete
tussen de € 525 en € 1.050. Omdat deze boete aanzienlijk hoger is dan een boete van
de eerste categorie (maximaal € 450,– per 1 januari 2022), wordt ten hoogste een boete
van de tweede categorie in dit geval als passend beschouwd, mede omdat de betrokken
marktdeelnemer veelal een grote (buitenlandse) fabrikant is.
Het nieuwe vijfde lid van artikel 174c van de Wvw 1994 regelt de bestuurlijke boete
van ten hoogste de vijfde categorie bij overtreding van onder andere de artikelen 25,
27, 29, derde lid, en 30 van de Wvw 1994. Deze bepalingen zien op onderwerpen die
betrekking hebben op samenwerking met de marktoezichtautoriteit, (niet) medewerking
door marktdeelnemers of het niet of niet juist informeren van de bij besluit van de
Minister van IenW aangewezen personen. Niet medewerking aan de in artikel 29a en 35
van de Wvw 1994 bedoelde samenwerkingsplicht op grond van artikel 7 van de markttoezichtverordening,
wordt aan deze opsomming toegevoegd. Een maximale boete van de vijfde categorie wordt
ook in dit geval passend geacht.
Artikel 2.7 (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)
In dit artikel wordt voorgesteld de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te wijzigen
om te voorzien in de voor de uitvoering van de markttoezichtverordening nodige bevoegdheid
om woningen te betreden. De bevoegdheid wordt beperkt tot de gevallen uit het voorgestelde
artikel 18.20, eerste lid, Wet milieubeheer (zie het voorgestelde artikel 2.14, onderdelen L en
M, en de toelichting op die artikelonderdelen). Omdat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
wordt ingetrokken op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt, treedt
dit artikel uitsluitend in werking indien de bepalingen van dit wetsvoorstel in werking
treden vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet. De bevoegdheid zal met ingang van
dat tijdstip zijn opgenomen in het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving.
Artikel 2.8 (Wet explosieven voor civiel gebruik)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet explosieven voor civiel gebruik hebben betrekking
op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2014/28/EU
van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie
van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van en de controle
op explosieven voor civiel gebruik (PbEU 2014, L 96) opgenomen onder nummer 47, in
bijlage I van de markttoezichtverordening.
Onderdeel A
In de Wet explosieven voor civiel gebruik zijn ter implementatie van richtlijn 2014/28
(waarvoor de EU-verordening markttoezicht geldt) definities opgenomen. Die definities
blijven gelden voor de implementatie van die richtlijn. De definitie van marktdeelnemer
en de elementen waaruit deze definitie bestaat, en de definitie van de aanbieder van
diensten van de informatiemaatschappij zijn relevant voor de samenwerkingsverplichting
uit artikel 7 van de markttoezichtverordening. Deze begrippen dienen voor de uitvoering
van de markttoezichtverordening te worden gebruikt.
Onderdelen B en C
In deze onderdelen is het opschrift van Hoofdstuk 1a gewijzigd en is paragraaf 4 toegevoegd
om te voorzien in het verbod om te handelen in strijd met artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Overtreding van het verbod om te handelen in strijd met artikel 7 van de markttoezichtverordening
is gesanctioneerd via artikel 31 van de Wet explosieven voor civiel gebruik (last
onder bestuursdwang).
Onderdeel D
Met dit onderdeel worden in Hoofdstuk IV «Bestuursrechtelijke handhaving» de aanvullende
bevoegdheden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten
worden toegekend, aan de toezichthouders aangewezen ingevolge artikel 22, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet explosieven voor civiel gebruik in verband met de artikelen 7
en 13 van het Besluit aanwijzing VROM-ambtenaren. Voor een nadere toelichting op deze
verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 2.9 (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden hebben
betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft de uitvoering
van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei
2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU, L 167;
opgenomen onder nummer 41 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)(hierna: biocidenverordening).
De markttoezichtverordening heeft geen betrekking op het deel van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden, dat dient ter uitvoering van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees
Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU, L 309).
Onderdeel A
De definitie van «verordening (EU) 2019/1020» wordt in artikel 1, eerste lid, van
de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ingevoegd.
Onderdelen B en D
Van artikel 43 wordt het opschrift gewijzigd en aan artikel 43 wordt een vijfde lid
toegevoegd, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening is verboden.
Dit vijfde lid wordt gesanctioneerd via artikel 86 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (last onder bestuursdwang). Daarnaast is sanctionering via artikel 1a,
onder 1°, van de Wet op de economische delicten mogelijk. Sanctionering via artikel 90
(bestuurlijke boete) wordt uitgesloten.
Onderdeel C
Met dit onderdeel worden in een paragraaf «Markttoezicht als bedoeld in verordening
(EU) nr. 2019/1020» de aanvullende markttoezichtbevoegdheden toegekend, die voor de
uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend aan toezichthouders
aangewezen ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden in verband met artikel 9.1 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en
biociden. In een handhavingsdocument hebben de toezichthouders afspraken gemaakt over
de taakverdeling. De ILT houdt toezicht op de naleving van de Biocidenverordening.
Artikel 84 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden geeft aan toezichthouders
de bevoegdheid om woningen te betreden. Die bevoegdheid strekt zich uit tot de bevoegdheden,
bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van de markttoezichtverordening.
Daarin voorziet het voorgestelde artikel 88a. Voor een nadere toelichting op de aanvullende
markttoezichtbevoegdheden wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 2.10 (Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie
hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft
Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot
vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van richtlijn
2010/30/EU (PbEU 2017, L 198). Naast de voorgestelde wijzigingen van de Wet uitvoering
EU-handelingen energie-efficiëntie is ook nog een wijziging van het Besluit energie-etikettering
energiegerelateerde producten noodzakelijk (onder andere ter uitvoering van 7 en 14,
vierde lid, onder k, van de markttoezichtverordening). Voor de volledigheid wordt
hier nog opgemerkt dat sanctionering van de in het Besluit energie-etikettering energiegerelateerde
producten op te nemen bepalingen via het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten zal geschieden.
Het toezicht op verordening (EU) 2017/1369 wordt uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA). Met de nieuw voorgestelde artikelen 31a en 31b worden in
verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening extra toezichtbevoegdheden
van toepassing voor de NVWA (de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner
een woning te betreden en de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters
te verkrijgen). Voor een meer uitgebreide toelichting op de extra toezichtbevoegdheden
wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
In het nieuw voorgestelde artikel 31c wordt nog geregeld dat titel 5.2 van de Awb
van overeenkomstige toepassing is in het geval de NVWA bijstand verleent aan een markttoezichthouder
uit een andere lidstaat.
Artikel 2.11 (Wet kabelbaaninstallaties)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet kabelbaaninstallaties hebben betrekking op
de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EU) 2016/424
van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende kabelbaaninstallaties
en tot intrekking van Richtlijn 2000/9/EG (PbEU 2016, L 81) opgenomen onder nummer
61 van bijlage I bij de markttoezichtverordening.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet kabelbaaninstallaties
een definitie van «verordening (EU) 2019/1020» ingevoegd.
Onderdeel B
Met dit onderdeel wordt de bestuursdwangbevoegdheid uitgebreid voor de aanvullende
verplichtingen uit de voorgestelde artikelen 33a en 34c, derde lid, van de Wet kabelbaaninstallaties.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt voorgesteld om in Hoofdstuk 7 «Verbodsbepalingen» van de Wet
kabelbaaninstallaties een artikel (33a) toe te voegen, waarmee in een verbod tot het
overtreden van artikel 7 van de markttoezichtverordening is voorzien. Artikel 7 van
de markttoezichtverordening is gericht tot de marktdeelnemer (eerste lid) en tot de
aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij (tweede lid), beide zoals gedefinieerd
in de markttoezichtverordening.
Onderdeel D
Met dit onderdeel wordt na Hoofdstuk 8 «Toezicht» van de Wet kabelbaaninstallaties
een hoofdstuk ingevoegd waarin de aanvullende markttoezichtbevoegdheden worden toegekend,
die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend aan
toezichthouders aangewezen ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wet kabelbaaninstallaties.
Voor een nadere toelichting op deze verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen
deel van de toelichting.
Artikel 2.12 (Wet luchtvaart)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet luchtvaart hebben betrekking op de uitvoering
van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EU) 2018/1139 van het
Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op
het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese
Unie voor de veiligheid van de luchtvaart en tot wijziging van de Verordening (EG)
nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. (EU) 376/2104 en de
Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot
intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2018 van het Europees
Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PbEU 2018, L 212),
voor zover het gaat om het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van luchtvaartuigen
als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, wat betreft onbemande luchtvaartuigen,
en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig op een afstand
te bedienen (opgenomen onder nummer 70 van bijlage I bij de markttoezichtverordening).
Ten behoeve van de uitvoering van gedelegeerde Verordening (EU) 2019/945 van de Commissie
van 12 maart 2019 inzake onbemande luchtvaartuigsystemen en uit derde landen afkomstige
exploitanten van onbemande luchtvaartuigsystemen (PbEU 2019, L 152/1) en Uitvoeringsverordening
(EU) 2019/947 van de Commissie van 24 mei 2019 inzake de regels en procedures voor
de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen (PbEU 2019, L 152/45) geldt per 31 december
2020 het Besluit van 22 december 2020 tot wijziging van het Besluit bewijzen van bevoegdheid
voor de luchtvaart, het Besluit luchtvaartuigen 2008 en het Besluit vluchtuitvoering
in verband met de uitvoering van de bepalingen inzake onbemande luchtvaartuigen opgenomen
in verordening (EU) nr. 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli
2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting
van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot
wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010,
(EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement
en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008
van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad
(PbEU 2018, L 212), van gedelegeerde verordening (EU) nr. 2019/945 van de Commissie
van 12 maart 2019 inzake onbemande luchtvaartuigsystemen en uit derde landen afkomstige
exploitanten van onbemande luchtvaartuigsystemen (PbEU 2019, L 152) en uitvoeringsverordening
(EU) nr. 2019/947 van de Commissie van 24 mei 2019 inzake de regels en procedures
voor de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen (PbEU 2019, L 152) (Stb. 2020, 563). Daarnaast strekt ter uitvoering de Regeling van de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat, van 21 december 2020, nr. IENW/BSK-2020/247616, houdende de vaststelling
van regels met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen (Regeling onbemande luchtvaartuigen)
(Stcrt. 2020, 66578).
De gedelegeerde verordening (EU) 2019/945 en uitvoeringsverordening (EU) 2019/947
zijn gebaseerd op artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, van verordening (EU) 2018/1139.
Voor deze gedelegeerde en uitvoeringsverordening geldt het regime van de markttoezichtverordening.
Voor zover bij of krachtens de Wet luchtvaart regels zijn gesteld ter uitvoering van
verordening (EU) 2018/1139, voor onbemande luchtvaartuigen, moeten daarvoor ook ter
uitvoering van de markttoezichtverordening de nodige bepalingen worden opgenomen.
De aanvullende bevoegdheden worden opgenomen in de Wet luchtvaart. Deze bevoegdheden
gelden uitsluitend voor het toezicht op en de handhaving van verordening (EU) 2018/1139
voor luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, wat
betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur
om het luchtvaartuig op een afstand te bedienen.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, een definitie van «verordening markttoezicht»
opgenomen.
Onderdeel B
Met dit onderdeel wordt aan artikel 11.15, onderdeel b, van de Wet luchtvaart (bevoegdheid
tot het opleggen van een last onder bestuursdwang), een subonderdeel toegevoegd, waarin
het verbod om te handelen in strijd met artikel 7 van de markttoezichtverordening
is opgenomen. Dit verbod geldt voor verordening (EU) 2018/1139, voor zover het gaat
om het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van luchtvaartuigen als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, van die basisverordening wat betreft
onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om
het luchtvaartuig van een afstand te bedienen. Regeling hiervan heeft plaatsgevonden
in gedelegeerde verordening (EU) 2019/945 en uitvoeringsverordening (EU) 2019/947.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt aan hoofdstuk 11 van de Wet luchtvaart een titel toegevoegd
«Titel 11.4 Toezicht ter uitvoering van de verordening markttoezicht», waarin de aanvullende
bevoegdheden worden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening
moeten worden toegekend. Deze aanvullende bevoegdheden gelden uitsluitend voor de
uitvoering van de basisverordening en dan alleen voor zover het gaat om luchtvaartuigen
als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, wat betreft onbemande luchtvaartuigen,
en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig op een afstand
te bedienen. De ILT wordt aangewezen als toezichthouder op grond van artikel 1.5 van
de Wet luchtvaart via een wijziging van het Instellingsbesluit ILT. Dit is voorzien
voor het eerste kwartaal van 2022. Omdat er op dit moment nog geen CE-gekeurde drones
op de markt zijn vanwege de overgangsregeling in de EU-verordeningen. Voor een nadere
toelichting op deze verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 2.13 (Wet medische hulpmiddelen)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet medische hulpmiddelen hebben betrekking op
de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft 2 EU-verordeningen
die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.27
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt een definitie toegevoegd aan de Wet medische hulpmiddelen
omwille van de leesbaarheid van de wet. Het gaat om een definitie die de markttoezichtverordening
omschrijft.
Onderdeel B
Artikel 15 van de markttoezichtverordening geeft de mogelijkheid aan lidstaten om
toe te staan de totale kosten van hun activiteiten in verband met gevallen van non-conformiteit
op de betrokken marktdeelnemer te verhalen. Concreet betekent dit dat een inspecteur
de kosten voor het uitvoeren van testen en bijvoorbeeld het nemen van maatregelen
kan verhalen op de marktdeelnemer. Met onderdeel B wordt aan het bestaande artikel 7
van de Wet medische hulpmiddelen een grondslag toegevoegd om deze kosten te verhalen.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt artikel 10 van de Wet medische hulpmiddelen gewijzigd. Artikel 10
bepaalt dat de inspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (Igj) belast
zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet medische
hulmiddelen en de medische hulpmiddelen verordeningen. Het ligt dan ook voor de hand
dat de inspecteurs van de Igj ook belast worden met het toezicht op de naleving van
de markttoezichtverordening. Met onderdeel C van dit wetsvoorstel wordt de markttoezichtverordening
toegevoegd aan artikel 10 van de Wet medische hulpmiddelen.
Onderdeel D
Met de nieuw voorgestelde artikelen 10a tot en met 10d wordt een aantal nieuwe bevoegdheden
toegekend ter uitvoering van de markttoezichtverordening. Het betreft de bevoegdheid
om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden, de bevoegdheid om, ook
onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen en om, wanneer er geen andere
doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen de verwijdering
van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten
of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer
zij zich toegang verschaffen tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk
verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten
de toegang tot de online interface te beperken. Voor een verdere toelichting op de
bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
De handhavingsbevoegdheden met betrekking tot verplichtingen voortvloeiend uit de
MDR en IVDR komen toe aan de Minister voor Medische Zorg op grond van de artikelen 12
tot en met 15 van de Wet medisch hulpmiddelen. De ambtenaren van de Igj kunnen namens
de Minister in mandaat deze handhavingsbevoegdheden inzetten. Ook de nieuwe handhavingsbevoegdheid
op grond van de markttoezichtverordening, zoals voorgesteld in artikel 10d van de
Wet medische hulpmiddelen, zal worden toegekend aan de Minister voor Medische Zorg
die deze mandateert aan de inspecteurs van de Igj. Op deze wijze wordt aan de bestaande
handhavings- en toezichtstructuur vastgehouden zoals neergelegd in de Wet medische
hulpmiddelen. De markttoezichtverordening biedt hier specifiek de ruimte voor (artikel 14,
derde lid, onderdeel b).
Onderdeel E
Met dit onderdeel wordt de zelfstandige last, die de Minister op kan leggen op grond
van het nieuwe artikel 10d van de Wet medische hulpmiddelen toegevoegd aan artikel 12
van de Wet medische hulpmiddelen. Artikel 12 van de Wet medische hulpmiddelen bevat
de bevoegdheid voor de Minister om een last onder dwangsom op te leggen indien bepaalde
verplichtingen uit de Wet medische hulpmiddelen worden overtreden. Om de zelfstandige
last, bedoeld in artikel 10d, effectief te kunnen afdwingen, wordt aan het bestaande
artikel 12 van de Wet medische hulpmiddelen dit artikel toegevoegd.
Onderdelen F en G
Deze onderdelen regelen de bestuursrechtelijke handhaving van de verplichtingen ingevolge
de markttoezichtverordening. Artikel 41 van de markttoezichtverordening schrijft voor
dat lidstaten sancties moeten stellen die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend
zijn. De bestuurlijke boete en een last onder bestuursdwang worden als effectief middel
gezien bij het afdwingen van verplichtingen.
Artikel 7 van de markttoezichtverordening bepaalt dat marktdeelnemers bij het nemen
van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico’s die veroorzaakt worden
door medische hulpmiddelen die marktdeelnemers op de markt aanbieden, samen moeten
werken met markttoezichtautoriteiten. Deze samenwerkingsplicht geldt ook voor aanbieders
van diensten van de informatiemaatschappij. Om naleving van deze samenwerkingsplicht
te verzekeren geeft het nieuw voorgestelde artikel 13 de Minister de bevoegdheid een
last onder bestuursdwang op te leggen. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat ingevolge
artikel 5.32 van de Awb de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen,
tevens de bevoegdheid inhoudt om een last onder dwangsom op te leggen.
Met onderdeel G wordt artikel 14 van de Wet medische hulpmiddelen gewijzigd. Artikel 14
geeft de Minister de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen ter zake van
overtreding van het bepaalde bij of krachtens de MDR, de IVDR en de wet. Deze bepaling
blijft in stand. Met onderdeel G wordt het bestaande artikel 14 van de Wet medische
hulpmiddelen uitgebreid, waardoor de Minister tevens een bestuurlijke boete kan opleggen
indien artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt overtreden.
Artikel 2.14 (Wet milieubeheer)
Bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn veel van de harmonisatieregelingen omgezet
of uitgevoerd, die zijn opgenomen in bijlage I van de markttoezichtverordening. In
deze inleiding is een overzicht van die harmonisatieregelingen opgenomen. In dat overzicht
wordt per harmonisatieregeling aangegeven welke verplichtingen er gelden uit hoofde
van de markttoezichtverordening en waar de uitvoering van welke onderdelen van die
verordening gevonden kan worden. Er zijn EU-harmonisatieregelingen die op wetsniveau
zijn omgezet of uitgevoerd en er zijn EU-harmonisatiemaatregelen waarvoor dat op het
niveau van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling is gebeurd.
Hieronder is voor iedere harmonisatiemaatregel aangegeven waar de aanvullende verplichtingen
zijn opgenomen en waar de aanvullende bevoegdheden zijn toebedeeld.
Aanvullende verplichtingen voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de
informatiemaatschappij
Voor alle harmonisatieregelingen geldt dat marktdeelnemers onderscheidenlijk aanbieders
van diensten van de informatiemaatschappij in overeenstemming moeten handelen met
artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Hieronder wordt voor iedere harmonisatieregeling opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening
die bij of krachtens de Wet milieubeheer wordt uitgevoerd, onder punt 1 aangegeven
of de Wet milieubeheer zelf, of het betreffende besluit of de betreffende regeling
zal worden aangevuld met deze verplichtingen.
Aanvullende bevoegdheden toezichthouder
Daarnaast dient de toezichthouder aanvullende bevoegdheden te krijgen om toezicht
te houden op de normconformiteit van de producten die onder het toepassingsbereik
vallen van de harmonisatieregelgeving opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening,
en deze te handhaven. Voor een nadere toelichting op de aanvullende toezichtbevoegdheden
wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting. De aanvullende toezichtbevoegdheden
zijn opgenomen in de voorgestelde artikelen 18.20 tot en met 18.22. Deze artikelen
worden gewijzigd in de onderdelen L, M, N en O, die dezelfde inhoud hebben. Welk onderdeel
inwerking treedt, hangt af van het tijdstip van inwerkingtreding van de bepalingen
uit dit wetsvoorstel en het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet. De
bevoegdheid tot het betreden van woningen is geregeld in de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de bevoegdheid tot het
betreden van woningen zijn opgenomen in het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving,
in verband met artikel 18.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer in verband met artikel 18.7,
eerste lid, van de Omgevingswet.
Onder punt 2 wordt voor iedere harmonisatiemaatregel aangegeven hoe toezicht en handhaving
zijn geregeld.
De bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 tot en met 18.22 van de Wet milieubeheer
gelden in aanvulling op de reeds toegekende bevoegdheden. Die bevoegdheden zijn in
de Awb gekoppeld aan de aanwijzing als toezichthouder. In de artikelen 5:12 tot en
met 5:31c van de Awb zijn de bevoegdheden opgenomen. De bevoegdheid tot het betreden
van woningen en tot het opleggen van een last onder bestuursdwang moeten afzonderlijk
worden toegekend.
De bestuursdwangbevoegdheid is tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet toegekend
ingevolge artikel 18.1a van de Wet milieubeheer juncto artikel 5.15 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de bestuursdwangbevoegdheid
toegekend ingevolge artikel 18.1a, eerste lid, jo artikel 18.4 van de Omgevingswet.
In artikel 5:32 van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last
onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder
dwangsom kan opleggen.
In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is aangegeven welke toezichthouder(s)
bevoegd zijn om toezicht te houden. Voor taken die worden uitgevoerd in verband met
de markttoezichtverordening, krijgen de in dat besluit aangewezen ambtenaren de aanvullende
bevoegdheden. Het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving wordt – als gezegd
– aangepast in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Voorzien in sanctionering
Voor de in bijlage II bij de markttoezichtverordening opgenomen harmonisatieregelingen
moet op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening in sanctionering worden
voorzien. De in die bijlage opgenomen harmonisatieregelingen kennen een zodanige verplichting
niet zelf.
Omdat bij de implementatie en uitvoering van de in bijlage II genoemde en in of bij
of krachtens de Wet milieubeheer geïmplementeerde en omgezette harmonisatieregelingen
reeds in sanctionering was voorzien, leidt deze verplichting niet tot aanpassing van
bestaande regelgeving.
Voor de harmonisatieregelingen waarvoor deze aanvullende verplichting geldt, is in
onderstaand overzicht onder punt 3 voor iedere harmonisatieregel aangegeven hoe in
sanctionering is voorzien.
Aanvullende verplichtingen voor fulfilmentdienstverleners
In de tweede plaats moet voor de in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening
genoemde harmonisatieregelingen worden voldaan aan de aanvullende verplichtingen opgenomen
in de artikelen 4, eerste, derde en vierde lid, en 5, eerste en tweede lid, tweede
volzin, van die verordening. Voor de harmonisatieregelingen waarvoor deze aanvullende
verplichtingen gelden, is in onderstaand overzicht onder punt 4 aangegeven dat de
Wet milieubeheer zelf, of het betreffende besluit of de betreffende regeling zal worden
aangevuld met deze verplichtingen.
Begrippen
Voor de uitvoering van de markttoezichtverordening worden de begrippen uit die verordening
gebruikt.
EU-harmonisatiemaatregelen die bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn geïmplementeerd
of uitgevoerd, die onder andere producteisen bevatten
Via de Wet milieubeheer zijn enkele EU-regelingen geïmplementeerd die mede of primair
betrekking hebben op het verwijderen van afvalstoffen, maar die eisen stellen aan
het op de markt brengen (producentenverantwoordelijkheid) om de bekostiging van de
verwijdering door de producent te verzekeren. De voorgestelde bevoegdheden in hoofdstuk
18 van die wet kunnen worden gebruikt voor die onderdelen van de implementatie van
deze richtlijnen die eisen aan producten bevatten. Het gaat daarbij om de (implementatie
van de) volgende EU-richtlijnen:
1. Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende
verpakking en verpakkingsafval (opgenomen onder nummer 8 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
geïmplementeerd in het Besluit beheer verpakkingen 2014 en in de Regeling beheer verpakkingen;
2. Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende
autowrakken (opgenomen onder nummer 13 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
geïmplementeerd in het Besluit beheer autobanden en Besluit beheer autowrakken;
3. Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake
batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's en tot intrekking van
Richtlijn 91/157/EEG (opgenomen onder nummer 21 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
geïmplementeerd in de Regeling beheer batterijen;
4. Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende
beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische
apparatuur (opgenomen onder nummer 39 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
geïmplementeerd in de Regeling gevaarlijke stoffen in afgedankte elektrische en elektronische
apparatuur;
5. Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende
afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (opgenomen onder nummer
42 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in de Regeling afgedankte
elektrische en elektronische apparatuur.
Overzicht harmonisatieregelingen opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening
omgezet of uitgevoerd in of bij of krachtens de Wet milieubeheer:
Richtlijn 92/42/EEG van de Raad van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor
nieuwe olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels (PbEG 1992, L 167) (opgenomen
onder nummer 7 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
Deze richtlijn is grotendeels vervangen door EU-verordening 813/2013 van de Commissie
van 2 augustus 2013 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement
en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en
combinatieverwarmingstoestellen betreft. Het restant van de implementatie van richtlijn
92/42 is geïmplementeerd in de Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake
ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen. De markttoezichtverordening kent wat andere
verplichtingen voor het restant van richtlijn 92/42/EEG dan voor EU-verordening 813/2013
die valt onder het regime dat geldt voor richtlijn 2009/125/EG Ecodesign.
1. Richtlijn 92/42/EEG is voor het deel dat naast EU-verordening 813/2013 is blijven
gelden, geïmplementeerd in de Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen. In de toelichting bij die regeling (Stcrt. 2017, 48536) is de verhouding tussen richtlijn 92/42/EEG, EU-verordening 813/2013 en richtlijn
2009/125/EG als volgt beschreven: «Het voortbestaan van enkele bepalingen van richtlijn
92/42/EEG naast verordening (EU) 813/2013 en richtlijn 2009/125/EG maakt EU-regelgeving
tot een complex en ondoorzichtig geheel. De systematiek van de Europese regelgeving
kan als volgt worden weergegeven. Verordening (EU) 813/2013 stelt de inhoudelijke
eisen waaraan de verwarmingstoestellen moeten voldoen. De bepalingen van richtlijn
2009/125/EG richten zich vooral tot de fabrikanten van verwarmingstoestellen, die
ervoor moeten zorgen dat hun verwarmingstoestellen aan de eisen van verordening (EU)
813/2013 voldoen en van een (CE-)keurmerk zijn voorzien. De resterende bepalingen
van richtlijn 92/42/EEG richten zich eveneens tot de fabrikanten en bevatten ten opzichte
van richtlijn 2009/125/EG de extra eis dat voor de olie- en gasgestookte verwarmingstoestellen
waarop richtlijn 92/42/EEG van toepassing is, een typegoedkeuringsprocedure moet worden
gevolgd, om na te gaan of de verwarmingstoestellen voldoen aan de inhoudelijke eisen
waaraan de verwarmingstoestellen moeten voldoen, die zijn opgenomen in verordening
(EU) 813/2013.»
De samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening, zullen
worden opgenomen in de Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen.
2. De Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen is gebaseerd op de artikelen 9.4.4, eerste lid, 9.4.5, eerste lid, en 11a.2, eerste
lid, van de wet. Op grond van de artikelen 18.2a, derde lid, en 18.2b, eerste lid,
onder a, is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) belast met
de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving
is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving
van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking
over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening of voert deze in mandaat uit
namens de Minister van IenW (artikelen 18.20–18.22 en de bevoegdheid om woningen te
betreden).
3. Richtlijn 92/42/EEG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op
grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden
voorzien. In sanctionering is reeds voorzien.
De bestuursrechtelijke handhaving is geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder,
zie hierboven onder punt 2. Door deze aanwijzing beschikt de ILT over de bevoegdheden
opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer. De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt
in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van
voorschriften gesteld bij of krachtens artikelen 9.4.4 tot en met 9.4.7 van de Wet
milieubeheer aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan
artikel 41 van de markttoezichtverordening.
4. – N.B. Deze aanvullende verplichtingen gelden wel voor het deel dat verordening (EU)
813/2013 regelt, omdat dit een uitvoeringsverordening is onder de richtlijn 2009/125/EG,
waarvoor die aanvullende verplichtingen gelden. Zie daarvoor toelichting bij die richtlijn
in dit overzicht.
Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende
verpakking en verpakkingsafval (PbEG 1994, L 365) (opgenomen onder nummer 9 van bijlage
I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 94/62/EG is geïmplementeerd in het Besluit beheer verpakkingen 2014 en in
de Regeling beheer verpakkingen. De samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van
de markttoezichtverordening worden in het Besluit beheer verpakkingen 2014 opgenomen.
2. Het Besluit beheer verpakkingen 2014 is, voor zover dit de implementatie is van de
producteisen, gebaseerd op artikel 9.5.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Voor
de bepalingen uit het besluit die zijn gebaseerd op titel 9.5 van die wet geldt dat
de Minister van IenW, ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is
belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren
VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op
de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt
de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid
uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. Richtlijn 94/62/EG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op
grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden
voorzien. In sanctionering is reeds voorzien.
De bestuursrechtelijke handhaving is geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder.
Door deze aanwijzing beschikt de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de
aanvullende bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer.
De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van
IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van
voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 9.5.2, 10.41 en 15.32 van de Wet
milieubeheer aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan
artikel 41 van de markttoezichtverordening.
4. –
Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende
de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG
van de Raad (PbEG 1998, L 350) (opgenomen onder nummer 10 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 98/70/EG is (deels) geïmplementeerd in het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging
en de Regeling brandstoffen luchtverontreiniging. De samenwerkingsverplichtingen uit
artikel 7 van de markttoezichtverordening worden in het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging
opgenomen.
2. Het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging is voor zover dit de implementatie is
van de producteisen (de specificatie van benzine, diesel en gasolie), gebaseerd op
de artikelen 9.2.2.1, 9.2.2.6a en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer. Voor de bepalingen
uit het besluit die zijn gebaseerd op titel 9.2 van de Wet milieubeheer, geldt dat
de Minister van IenW, ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de wet is
belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren
VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op
de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt
de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid
uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2000/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2000 inzake de
harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het
milieu door materieel voor gebruik buitenshuis (PbEG 2000, L 162) (opgenomen onder
nummer 12 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2000/14/EG is geïmplementeerd in de Regeling geluidemissie buitenmaterieel.
In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening
opgenomen.
2. De Regeling geluidemissie buitenmaterieel is mede gebaseerd op artikel 9.5.1 van de
Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de
Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij
of krachtens titel 9.5. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de
ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende
verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende
bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer
en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die
wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. Richtlijn 2000/14/EG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op
grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden
voorzien. In sanctionering is reeds voorzien. De bestuursrechtelijke handhaving is
geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder. Door deze aanwijzing beschikt
de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit
de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer. De bevoegdheid uit
artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van
voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 9.5.1 van de Wet milieubeheer
aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 41
van de markttoezichtverordening.
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende
verplichtingen die in de Regeling geluidemissie buitenmaterieel opgenomen zullen worden.
Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen voor harmonisatieregelingen
opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening wordt verwezen
naar het algemene gedeelte van de toelichting.
Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende
autowrakken (PbEG 2000, L 269) (opgenomen onder nummer 13 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2000/53/EG is geïmplementeerd in, voor zover relevant voor de uitvoering
van de markttoezichtverordening, het Besluit beheer autowrakken met als grondslagen
artikel 9.5.2 van de Wet milieubeheer en artikel 119a Wetboek van Strafvordering.
In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de
markttoezichtverordening.
2. Ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is de Minister
van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens
titel 9.5 van die wet. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de
ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende
verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende
bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer
en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die
wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. Richtlijn 2000/53/EG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op
grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden
voorzien. In sanctionering is reeds voorzien. De bestuursrechtelijke handhaving is
geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder. Door deze aanwijzing beschikt
de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit
de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer. De bevoegdheid uit
artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van
voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 9.5.2 van de Wet milieubeheer
aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 41
van de markttoezichtverordening.
4. –
Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004
betreffende detergentia (PbEU 2004, L 104) (opgenomen onder nummer 15 van bijlage
I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 648/2004 is uitgevoerd in het Besluit detergentia milieubeheer. In dit
besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 9.1.1, 9.2.2.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer.
Voor zover de bepalingen uit dit besluit zijn gebaseerd op titel 9.2 geldt dat de
Minister van IenW ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer
belast is met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren
VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht
op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en
krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid
uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn
79/117/EEG (PbEU 2004, L 158) (opgenomen onder nummer 16 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
Deze verordening is met ingang van 26 juni 2019 vervangen door Verordening (EU) nr. 2019/2021
van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische
verontreinigende stoffen (PbEU 2019, L 169).
1. Verordening 2019/2021 is uitgevoerd in de Uitvoeringsregeling EU-verordening persistente
organische verontreinigende stoffen (Stcrt. 2019, 65621). In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7
van de markttoezichtverordening.
2. Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 9.1.1, 9.2.2.1, eerste lid, en artikel 21.6,
vierde lid, van de Wet milieubeheer. Voor zover de bepalingen uit de regeling zijn
gebaseerd op titel 9.2 geldt dat de Minister van IenW ingevolge artikel 18.2b, eerste
lid, onder a, van de Wet milieubeheer belast is met de bestuursrechtelijke handhaving.
In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder.
De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de
markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden
uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid
om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat
namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake
de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik
van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het
overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG (PbEU 2004,
L 143) (opgenomen onder nummer 17 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2004/42/EG is geïmplementeerd in het Besluit organische oplosmiddelen in
verven en vernissen milieubeheer. In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen
opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1
en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer. Voor zover de bepalingen uit het besluit zijn
gebaseerd op titel 9.2 geldt dat de Minister van IenW, is ingevolge artikel 18.2b,
eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer belast is met de bestuursrechtelijke
handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen
als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen
uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden
uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid
om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat
namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake
batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's en tot intrekking van
Richtlijn 91/157/EEG (PbEU 2006, L 266) (opgenomen onder nummer 21 van bijlage I bij
de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2006/66/EG is geïmplementeerd in de Regeling beheer batterijen. In deze
regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. De Regeling beheer batterijen is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1 en 9.5.2 van de
Wet milieubeheer.
Voor regelgeving gebaseerd op titel 9.2 of 9.5 geldt dat de Minister van IenW, ingevolge
artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is belast met de bestuursrechtelijke
handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen
als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen
uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden
uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid
om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat
namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december
2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten
aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap
voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking
van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de
Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG,
93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2006, L 396) (opgenomen onder nummer
22 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 1907/2006 is uitgevoerd op wetsniveau in titel 9.3. In die titel zijn
de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Voor een toelichting op de wijziging van die titel in verband met de markttoezichtverordening,
wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel C.
2. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a en onder b, is de Minister van IenW
belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren
VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht
op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en
krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid
uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EG) 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2018
betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging
en intrekking van Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening
(EG) 1907/2006 (PbEU 2008, L 353) (opgenomen onder nummer 25 van bijlage I bij de
markttoezichtverordening)
1. Verordening 1272/2008 is uitgevoerd op wetsniveau in titel 9.3a van de Wet milieubeheer.
In die titel zijn de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Voor een toelichting op de wijziging van die titel in verband met de markttoezichtverordening,
wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel E.
2. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a en onder c, van de Wet milieubeheer
is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit
aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De
ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening
en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid
uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 18.2a, tweede lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot taak heeft zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke
handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.3a en EG-verordening indeling,
etikettering en verpakking van stoffen en mengsels voor zover het de uitvoering van
beleid betreft dat tot zijn verantwoordelijkheid behoort. De NVWA houdt in die gevallen
toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening
en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid
uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende
de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch
ontwerp voor energie gerelateerde producten (PbEU 2009, L 285) (opgenomen onder nummer
32 van bijlage I bij de markttoezichtverordening).
1. Richtlijn 2009/125 is geïmplementeerd in titel 9.4 van de Wet milieubeheer. In het
voorgestelde artikel 9.4.9 wordt die titel aangevuld met de samenwerkingsverplichtingen
opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening. Voor een toelichting op de
wijziging van die titel in verband met de markttoezichtverordening, wordt verwezen
naar de toelichting bij onderdelen F en G.
2. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is de Minister
van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren
VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht
op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en
krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid
uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende
verplichtingen, die in het voorgestelde artikel 9.4.9 van de Wet milieubeheer zijn
opgenomen. Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen voor harmonisatieregelingen
opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening wordt verwezen
naar het algemene gedeelte van de toelichting. Voor een toelichting op de wijziging
van titel 9.4 in verband met de markttoezichtverordening, wordt verwezen naar de toelichting
bij onderdelen F en G.
Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september
2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEU 2009, L 286) (opgenomen onder
nummer 33 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 1005/2009 is uitgevoerd in het Besluit gefluoreerde broeikasgassen en
ozonlaag afbrekende stoffen milieubeheer en de Regeling gefluoreerde broeikasgassen
en ozonlaag afbrekende stoffen. In het besluit worden de samenwerkingsverplichtingen
opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het besluit is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste lid, en 11a.2, eerste tot
en met derde lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van de artikelen 18.2a, derde
lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast met
de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving
is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving
van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking
over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van
de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit
artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november
2009 betreffende EU-milieukeur (PbEU 2010, L 27) (opgenomen onder nummer 36 van bijlage
I bij de markttoezichtverordening)
1. In de Wet van 26 mei 2021 tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat (Verzamelwet IenW 2020) (Stb. 2021, 286) is EG-verordening EU-milieukeur uitgevoerd door invoeging van paragraaf 2.5 in de
Wet milieubeheer. In onderdeel B wordt voorgesteld om aan artikel 2.54 zoals dat komt
te luiden na inwerkingtreding van onderdeel IX, onderdeel B, van de Verzamelwet IenW
2020, op 1 januari 2022, een tweede lid toe te voegen, waarin het verboden is te handelen
in strijd met artikel 7 van de markttoezichtverordening (de samenwerkingsverplichtingen).
Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel B.
2. Met ingang van 1 januari 2022 is de Minister van IenW ingevolge de artikelen 18.2,
eerste lid, en 18.2b, eerste lid, van de Wet milieubeheer belast met de bestuursrechtelijke
handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen
als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen
uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden
uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid
om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat
namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende
beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische
apparatuur (PbEU 2011, L 174) (opgenomen onder nummer 39 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2011/65 is geïmplementeerd in de Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische
en elektronische apparatuur. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen
opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. De regeling is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste en tweede lid, en artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer. Op grond
van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast
met de bestuursrechtelijke handhaving van de regeling. In het Besluit aanwijzing ambtenaren
VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht
op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en
krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid
uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende
verplichtingen die in de Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische
apparatuur opgenomen zullen worden. Voor een nadere toelichting op de aanvullende
verplichtingen voor harmonisatieregelingen opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van
de markttoezichtverordening wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting.
Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende
afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PbEU 2012, L 197) (opgenomen
onder nummer 42 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2012/19 is geïmplementeerd in de Regeling afgedankte elektrische en elektronische
apparatuur. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7
van de markttoezichtverordening.
2. Deze regeling is gebaseerd voor zover relevant voor de uitvoering van de markttoezichtverordening,
op de artikelen 9.2.2.1 en 9.5.2 van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van die
wet is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de regeling
voor zover die is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1 en 9.5.2 van de Wet milieubeheer.
In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder.
De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de
markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden
uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid
om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat
namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende
de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden
van pyrotechnische artikelen (PbEU 2013, L 178) (opgenomen onder nummer 45 van bijlage
I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2013/29 is geïmplementeerd in het Vuurwerkbesluit en in de Regeling overige
pyrotechnische artikelen. In het besluit en de regeling (die complementair zijn) worden
de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het Vuurwerkbesluit is mede gebaseerd op de artikelen 9.2.1.4, 9.2.2.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer en de Regeling overige pyrotechnische artikelen is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, 9.2.2.4, 9.2.3.2van die wet. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer
is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde
bij of krachtens titel 9.2. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving
is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving
van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking
over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van
de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit
artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende
verplichtingen die in het Vuurwerkbesluit en in de Regeling overige pyrotechnische
artikelen opgenomen zullen worden. Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen
voor harmonisatieregelingen opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening
wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting.
Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014
betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006
(PbEU 2014, L 150) (opgenomen onder nummer 59 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 517/2014 is uitgevoerd in het Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaag
afbrekende stoffen milieubeheer en de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaag
afbrekende stoffen. In dit besluit en deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen
opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het besluit is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste lid, en 11a.2, eerste tot
en met derde lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van de artikelen 18.2a, derde
lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast met
de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving
is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving
van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking
over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van
de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit
artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september
2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende
gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines
gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012
en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PbEU
2016, L 252) (opgenomen onder nummer 64 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening (EU) 2016/1628 is uitgevoerd in het Uitvoeringsbesluit EU-verordening
emissiegrenswaarden voor motoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines. In
deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de
markttoezichtverordening.
2. De grondslag van dit besluit is artikel 9.5.1 van de Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 18.2b,
eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke
handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.5 van de Wet milieubeheer. In
het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder.
De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening
en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid
uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende
kwik en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 (PbEU 2017, L 137) (opgenomen
onder nummer 67 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 2017/852 is uitgevoerd in het Besluit kwik en kwikhoudende producten milieubeheer.
In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de
markttoezichtverordening.
2. De grondslag van dit besluit is artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer. Op grond
van de artikelen 18.2a, derde lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de
Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing
ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt
ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening
en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20
en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid
uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Onderdeel A
In onderdeel A, wordt voorgesteld om in artikel 1, eerste lid, de definitie van «EU-verordening
markttoezicht» op te nemen.
Onderdeel B
In titel 2.5 van de Wet milieubeheer wordt voorzien in de uitvoering van EG-verordening
EU-milieukeur. De verordening is opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening.
Aan artikel 2.54 van de Wet milieubeheer wordt een lid toegevoegd, waarin overtreding
van artikel 7 van de markttoezichtverordening strafbaar wordt gesteld. Voor de toepassing
van deze bepaling gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
Onderdeel C
In titel 9.3 van de Wet milieubeheer is voorzien in de uitvoering van EG-verordening
registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen. Deze verordening is opgenomen
in bijlage I bij de markttoezichtverordening. In onderdeel C wordt voorgesteld na
artikel 9.3.3 Wet milieubeheer een artikel in te voegen, waarin overtreding van artikel 7
van de markttoezichtverordening strafbaar wordt gesteld. Voor de toepassing van deze
bepaling gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening. Zie
ook onder Overzicht harmonisatieregelingen opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening
omgezet of uitgevoerd in of bij of krachtens de Wet milieubeheer, onder Verordening
1907/2006 (Reach).
Onderdeel D
De voorgestelde aanpassingen in onderdeel D, staan los van de uitvoering van de markttoezichtverordening.
Ze zijn nodig ter uitvoering van:
– gedelegeerde Verordening (EU) 2020/11 van de Commissie van 29 oktober 2019 tot wijziging
van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende
de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels betreffende informatie
in verband met de gezondheid, met het oog op respons in noodgevallen (PbEU 2020, L 6)
en
– gedelegeerde verordening (EU) 2020/1676 van de Commissie van 31 augustus 2020 tot
wijziging van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement
en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels
wat betreft naar wens bereide verf (PbEU 2020, L 379).
Verordening (EU) 2020/11 wijzigt het zevende lid van artikel 25 van EG-verordening
indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels. Het zevende lid komt
te luiden: «Wanneer de indiener krachtens bijlage VIII een unieke formule-identificatie
(Unique Formula Identifier) creëert, moet deze overeenkomstig deel A, punt 5, van
die bijlage in de aanvullende informatie op het etiket worden vermeld.»
Verordening (EU) 2020/1676 voegt een achtste lid toe aan artikel 25 van EG-verordening
indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, waarin etiketteringsvoorschriften
zijn opgenomen voor een naar wens bereide verf.
In artikel 9.3a.3, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer en de algemene maatregel
van bestuur krachtens artikel 9.3a.3, derde lid, van de Wet milieubeheer worden de
bepalingen van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en
mengsels opgesomd, die strafrechtelijk kunnen worden gehandhaafd. Daarbij is onderscheid
gemaakt tussen bepalingen op overtreding waarvan in de Wet op de economische delicten
een straf is gesteld van een hogere categorie (opgesomd in het eerste lid en strafbaar
gesteld in artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten), onderscheidenlijk
van een lagere categorie (opgesomd in het tweede lid en in de algemene maatregel van
bestuur krachtens het derde lid en strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 2°, van
de Wet op de economische delicten). Het zevende en achtste lid van artikel 25 van
EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels worden
toegevoegd aan het eerste lid van artikel 9.3a.3 van de Wet milieubeheer. Bij de strafbaarstelling
van overtredingen van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen
en mengsels is in de Wet milieubeer een onderscheid naar strafmaat gemaakt, al naar
gelang overtreding van een bepaling als een zwaarder dan wel lichter vergrijp wordt
aangemerkt28. Een lichte sanctie is gesteld op overtreding van administratieve verplichtingen
en een zware sanctie op overtreding van verplichtingen die de bescherming van de gezondheid
van de mens en van het milieu tot doel hebben. Voorbeelden van de laatste categorie
zijn verplichtingen om een stof of mengsel volgens bepaalde criteria in te delen en
te etiketteren. Artikel 25, zevende en achtste lid, van de EG-verordening indeling,
etikettering en verpakking van stoffen en mengsels betreffen etiketteringsvoorschriften
en worden om die reden toegevoegd aan het eerste lid van artikel 9.3a.3 van de Wet
milieubeheer.
Onderdeel E
In titel 9.3a van de Wet milieubeheer is voorzien in de uitvoering van EG-verordening
indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels. Deze verordening is
opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening. In onderdeel E wordt voorgesteld
artikel 9.3a.4 in te voegen, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening
strafbaar wordt gesteld. Voor de toepassing van deze bepaling gelden de begrippen
zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
Onderdelen F en G
In titel 9.4 van de Wet milieubeheer is voorzien in de implementatie van EG-richtlijn
ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten (2009/125). Deze richtlijn is opgenomen
in bijlage I bij de markttoezichtverordening. Ter implementatie van die richtlijn
zijn definities opgenomen. Die definities blijven gelden voor de implementatie van
die richtlijn. De definitie van marktdeelnemer en de elementen waaruit deze definitie
bestaat, en de definities van de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij,
online interface en gemachtigde zijn relevant voor de verplichtingen uit de markttoezichtverordening.
Deze begrippen dienen voor de uitvoering van de markttoezichtverordening te worden
gebruikt.
De aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening zijn in het voorgestelde
onderdeel G opgenomen (artikel 9.4.9 (nieuw)). Dit zijn de aanvullende verplichtingen
die op grond van de markttoezichtverordening voor deze richtlijn voor marktdeelnemers,
aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij en voor gemachtigden moeten
gelden. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel
van deze toelichting.
Overtreding van artikel 9.4.9 is (net als de overtreding van de artikelen 9.4.4 tot
en met 9.4.7 van de Wet milieubeheer) aangemerkt als economische delict door een wijziging
van de Wet op de economische delicten in artikel 2.15, onderdeel B, onder 1, van dit
wetsvoorstel.
Onderdeel H
Met de inwerkingtreding van de Verzamelwet EZK 2022 is artikel 15.51, tweede lid,
van de Wet milieubeheer abusievelijk voortijdig gewijzigd. Onderdeel H herstelt dit
en zal terugwerken tot de datum van inwerkingtreding van die verzamelwet (zie ook
de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.1).
Onderdelen I en J
De onderdelen I en J regelen hetzelfde: voor toezicht en handhaving van EG-verordening
EU-milieukeur worden artikelen uit onderscheidenlijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
en de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing verklaard. Het gaat bijvoorbeeld
om de bestuursdwang bevoegdheid en de bevoegdheid tot het betreden van woningen.
Onderdeel I wijzigt artikel 18.1a, tweede lid, en onderdeel J wijzigt artikel 18.1a,
eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Onderdeel I treedt in werking, indien de bepalingen van dit wetsvoorstel eerder inwerkingtreden
dan de Omgevingswet. Onderdeel J treedt in werking, indien de bepalingen van dit wetsvoorstel
in werking treden tegelijk met of nadat de Omgevingswet in werking is getreden. In
het geval waarin onderdeel I in werking is getreden, dient onderdeel J in werking
te treden op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt.
Onderdeel K
Onderdeel K voorziet in de bestuursrechtelijke handhaving van het voorgestelde artikel 18.21,
derde lid, waarin is bepaald dat degene tot wie een zelfstandige is gericht overeenkomstig
die last handelt. Dit kan worden gehandhaafd met een last onder bestuursdwang of een
last onder dwangsom.
Onderdelen L, M, N en O
In de onderdelen L, M, N en O worden dezelfde wijzigingen aangebracht in de Wet milieubeheer
voor de volgende situaties:
– Onderdeel L treedt in werking als de bepalingen van dit wetsvoorstel inwerkingtreden
voordat de Omgevingswet in werking treedt.
– Onderdeel M treedt in werking als de bepalingen van dit wetsvoorstel inwerkingtreden
nadat de Omgevingswet in werking is getreden.
– Onderdelen N en O moeten in werking treden in het geval waarin onderdeel L reeds in
werking is getreden, op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt.
In deze onderdelen wordt voorgesteld in hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer (handhaving)
de markttoezichtbevoegdheden op te nemen, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening
aan de (markt-)toezichthouder moeten worden toegekend. Dit is nodig om ervoor te zorgen
dat de stoffen, mengsels en producten waarop de EU-harmonisatiemaatregelen betrekking
hebben, die zijn opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening en die bij
of krachtens de Wet milieubeheer zijn geïmplementeerd, voldoen aan de in die regelgeving
daaraan gestelde eisen. Het gaat er daarbij om conformiteit met die EU-harmonisatiemaatregelen
zeker te stellen voor stoffen, mengsels en producten die op de markt worden aangeboden
(gedefinieerd als het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling,
verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de
markt van de Unie) of in de handel worden gebracht.
Artikel 2.15 (Wet op de economische delicten)
Met dit artikel wordt voor een aantal wetten voorzien in strafrechtelijke sanctionering
van overtreding van verplichtingen voortvloeiend uit de markttoezichtverordening,
al dan niet in aanvulling op een bestuurlijke boetemogelijkheid. Van duale handhaving
ten aanzien van de verplichtingen uit de markttoezichtverordening is sprake in de
Telecommunicatiewet en de Wvw 1994.
Naast overtredingen van de markttoezichtverordening op het terrein van de Telecommunicatiewet
en de Wvw 1994, worden ook overtredingen op het terrein van de Metrologiewet, de Meststoffenwet
en de Warenwet als economisch delict aangemerkt. Voor deze overtredingen geldt dat
geen bestuurlijke boetemogelijkheid bestaat.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt artikel 1 van de Wet op de economische delicten (WED) gewijzigd.
Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat de in de artikelen 10.11c en 10.11d van
de Telecommunicatiewet (onderdeel 1°) en de in de artikelen 23a en 23b van de Metrologiewet
(onderdeel 4°) genoemde artikelen van de markttoezichtverordening, naast de sancties
die de Telecommunicatiewet en de Metrologiewet bieden, ook als economisch delict op
grond van de WED kunnen worden gehandhaafd. De wijziging zorgt er ook voor dat het
niet uitvoeren van de zelfstandige last, bedoeld in artikel 32g, tweede lid, van de
Warenwet, als economisch delict op grond van de WED kan worden gehandhaafd (onderdeel 3°).
Deze mogelijkheid bestaat namelijk ook bij de vergelijkbare last, bedoeld in artikel 21,
tweede lid, van de Warenwet. Zie verder de artikelsgewijze toelichting bij Artikel 2.5
(Wijziging Warenwet). Tot slot wordt met deze wijziging bewerkstelligd dat het overtreden
van de samenwerkingsplicht van artikel 7 van de markttoezichtverordening in artikel 22,
vijfde lid, onderdeel d, van de Wet scheepsuitrusting 2016 niet als economisch delict
wordt aangemerkt, door dit onderdeel als uitzondering op te nemen in artikel 1, onderdeel 4°,
van de WED.
Het strafrechtelijke element van de duale handhaving van overtredingen van de artikelen 4
en 7 van de markttoezichtverordening in de Telecommunicatiewet wordt wenselijk geacht
als ultimum remedium voor het effectief kunnen aanpakken van zware en herhaalde overtredingen.
In de handhavingspraktijk blijkt dat in incidentele gevallen -voor het aanpakken van
dergelijke overtreders- strafrechtelijke vervolging effectiever is dan een bestuurlijke
boete. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om crimineel gedrag zoals het in de handel
brengen van apparatuur die de GSM- of GPS-ontvangst kan storen, waarbij deze activiteiten
na handhavend optreden worden voortgezet via steeds nieuwe kanalen. Een overtreding
van een in artikel 10.11c of 10.11d van de Telecommunicatiewet genoemd artikel van
de markttoezichtverordening is een misdrijf, indien zij opzettelijk plaatsvindt (artikel 2,
eerste lid, van de WED). De maximumstraf is zes jaar gevangenisstraf, een taakstraf
of een geldboete van de vijfde categorie (artikel 6, eerste lid, onderdeel 1°, van
de WED). Indien een overtreding van een in artikel 10.11c of 10.11d van de Telecommunicatiewet
genoemd artikel van de markttoezichtverordening niet opzettelijk plaatsvindt is de
maximumstraf een jaar hechtenis, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie
(artikel 6, eerste lid, onderdeel 4°, van de WED).
De Metrologiewet kent geen handhaving middels bestuurlijke boete. In uitzonderingsgevallen
kan het zo zijn dat de bestuursrechtelijke herstelsancties onvoldoende effect hebben.
Het stelsel van de Metrologiewet kent dan uitsluitend een strafrechtelijke mogelijkheid
voor punitieve handhaving. Voor een goede uitvoering van de markttoezichtverordening
op het terrein van de Metrologiewet wordt punitieve handhaving van de artikelen 4
en 7 van de markttoezichtverordening wenselijk geacht. In aansluiting op het bestaande
wettelijke stelsel gebeurt dit via de Wet op de economische delicten. Op een overtreding
van een in artikel 23a of 23b van de Metrologiewet genoemd artikel van de markttoezichtverordening
(artikel 2, vierde lid, van de WED) staat een maximumstraf van hechtenis van ten hoogste
zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (artikel 6, eerste
lid, onderdeel 5°, van de WED).
De strafrechtelijke handhaving die met dit onderdeel wordt geregeld voor de Warenwet,
ziet uitsluitend op de naleving van de zelfstandige last die kan worden opgelegd ter
uitvoering van de markttoezichtverordening. Daarmee wordt aangesloten bij de strafrechtelijke
handhaving in geval van het niet uitvoeren van de vergelijkbare last, bedoeld in artikel 21,
tweede lid, van de Warenwet. Strafrechtelijke vervolging is het sluitstuk van de handhaving
wanneer alle bestuursrechtelijke middelen zonder positief resultaat zijn benut en
wordt wenselijk geacht voor de goede uitvoering van de markttoezichtverordening op
het terrein van de Warenwet. Het niet uitvoeren van een zelfstandige last als bedoeld
in artikel 32g, tweede lid, van de Warenwet wordt gekenmerkt als misdrijf (artikel 2,
derde lid, van de WED). De maximumstraf is twee jaar, een taakstraf of een geldboete
van de vierde categorie (artikel 6, eerste lid, onderdeel 2°, van de WED).
Onderdeel B
Met dit onderdeel, wordt artikel 1a van de WED gewijzigd. Deze wijziging is nodig
in verband met de wijzigingen van de Wvw 1994 in artikel 2.6. Inbreuken op EU-verordeningen
en -richtlijnen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op
motorvoertuigen zoals geregeld in hoofdstuk III van de Wvw 1994, kunnen naast de sancties
die de Wvw 1994 biedt, ook als economisch delict op grond van de WED worden gehandhaafd.
Voorgesteld wordt de sanctionering van het in artikel 29a van de Wvw 1994 genoemde
artikel 7 van de markttoezichtverordening, voor zover het betreft richtlijnen en verordeningen
die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen
en aanverwante producten, op dezelfde wijze als nu ook al geldt voor de inbreuken
op die verordeningen te handhaven. Het strafrechtelijke element van de duale handhaving
van overtredingen van artikel 7 van de markttoezichtverordening in de Wvw 1994 sluit
aan bij de handhaving van andere overtredingen van fabrikanten in het kader van de
goedkeuringswetgeving van motorvoertuigen. Het betreft hier belangrijke verplichtingen
voor fabrikanten, vertegenwoordigers, importeurs en distributeurs. Dit zijn vaak grote
ondernemingen die aan het begin van de handelsketen staan. De detailhandel moet er
op kunnen vertrouwen dat de producten die zij van hen inkopen of doorverkopen voldoen
aan de wettelijke eisen.
Daarom wordt voorgesteld artikel 29a van de Wvw 1994 aan artikel 1a, onder 2°, van
de WED toe te voegen. De bestuurlijke boetemogelijkheid is daarnaast gewenst om bij
minder ernstige overtredingen eenvoudiger een punitieve sanctie van financiële aard
op te kunnen leggen (lik-op-stuk). Dit vermindert de kans dat overtredingen ongestraft
blijven. Sanctionering van artikelen van de Wvw 1994 die die betrekking hebben op
de etiketteringsverplichtingen (artikelen 34, 34a en 35), via de WED wordt als te
zwaar beoordeeld.
Met dit onderdeel wordt er ook in voorzien dat overtreding van het in dit wetsvoorstel
toegevoegde artikel 9.4.9 (voorgestelde artikel 2.15, onderdeel G) als economisch
delict wordt aangemerkt, net als de artikelen 9.4.4 tot en met 9.4.7 van de Wet milieubeheer
die dienen ter implementatie van EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde
producten.
Met dit onderdeel wordt voorts bewerkstelligd dat het in artikel 5a van de Meststoffenwet
genoemde artikel 7 van de markttoezichtverordening, naast de sancties die de Meststoffenwet
biedt, ook als economisch delict op grond van de WED kan worden gehandhaafd. Voor
de Meststoffenwet geldt dat de markttoezichtverordening van toepassing is ten aanzien
van het verhandelen van meststoffen. Op dat terrein kent de Meststoffenwet geen handhaving
middels bestuurlijke boete, maar wel strafrechtelijke handhaving. De andere artikelen
in hoofdstuk II van de Meststoffenwet (artikelen 4, 5 en 6) kunnen ook via de WED
worden gehandhaafd. In lijn met het bestaande wettelijke stelsel wordt daarom gekozen
voor sanctionering via de Wet op de economische delicten. Punitieve handhaving van
artikel 7 van de markttoezichtverordening met betrekking tot de handel in meststoffen
wordt wenselijk geacht voor en goede uitvoering van de verordening en doet recht aan
de verplichting als bedoeld in artikel 41 van de markttoezichtverordening die rust
op de lidstaten om te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctiemogelijkheden.
Artikel 2.16 (Wet pleziervaartuigen 2016)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet pleziervaartuigen 2016 hebben betrekking op
de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2013/53/EU
van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen
en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG (PbEU 2013, L354) opgenomen
onder nummer 46 van bijlage I bij de markttoezichtverordening.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet pleziervaartuigen 2016
de definitie van «EU-verordening markttoezicht» opgenomen.
Onderdelen B en D
Met dit onderdeel wordt aan artikel 12 van de Wet pleziervaartuigen 2016 een lid toegevoegd
waarmee wordt voorzien in een verbod om in strijd te handelen met de artikelen 4,
5 en 7 van de markttoezichtverordening. Voor de toepassing van deze bepalingen gelden
de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
Overtreding van artikel 12, zevende lid, van de Wet pleziervaartuigen 2016 is gesanctioneerd
via de artikelen 18 (bestuurlijke boete) en 19 (last onder bestuursdwang).
Onderdeel C
Met dit onderdeel worden in hoofdstuk 6 «Handhaving» van de Wet pleziervaartuigen
2016 vier artikelen ingevoegd waarin de markttoezichtbevoegdheden worden toegekend,
die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend. Voor
een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie
van toelichting.
Artikel 2.17 (Wet scheepsuitrusting 2016)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet scheepsuitrusting 2016 hebben betrekking op
de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2014/90/EU
van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen
en tot intrekking van Richtlijn 96/98/EG van de Raad (PbEU 2014, L 257) (hierna: richtlijn
scheepsuitrusting) opgenomen onder nummer 58 van bijlage I bij de markttoezichtverordening.
De richtlijn scheepsuitrusting is ook opgenomen in bijlage II van de markttoezichtverordening.
Op grond van artikel 41 van die verordening moet voor de in bijlage II opgenomen harmonisatieregelingen
in sanctionering worden voorzien. De in die bijlage opgenomen harmonisatieregelingen
kennen zelf geen sanctiebepaling. Omdat in de Wet scheepsuitrusting 2016 reeds in
sanctionering is voorzien, leidt deze verplichting niet tot aanpassing van bestaande
regelgeving. De bevoegdheden opgenomen in de Awb zijn gekoppeld aan de aanwijzing
als toezichthouder. In de artikelen 5:12 tot en met 5:31c van de Awb zijn de bevoegdheden
opgenomen. De bevoegdheid tot het betreden van woningen en tot het opleggen van een
last onder bestuursdwang moeten expliciet in wetgeving worden toegekend. De bestuursdwangbevoegdheid
is toegekend in artikel 24 van de Wet scheepsuitrusting 2016. In artikel 5:32, eerste
lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang
op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
De op grond van de markttoezichtverordening aanvullend toe te kennen bevoegdheden
zijn opgenomen en toegelicht bij onderdeel B.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016
een definitie van «EU-verordening markttoezicht» toegevoegd.
Onderdeel B
Met dit onderdeel worden in paragraaf 7. «Markttoezicht» van de Wet scheepsuitrusting
2016 vier artikelen ingevoegd, waarin de markttoezichtbevoegdheden worden toegekend,
die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend. Voor
een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie
van toelichting.
Onderdelen C en D
Met onderdeel C wordt aan artikel 22, vijfde lid, een onderdeel toegevoegd, waarin
overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt verboden. Voor de
toepassing van dit onderdeel gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
Overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt gesanctioneerd via
artikel 24 van de Wet scheepsuitrusting 2016 (last onder bestuursdwang). Sanctionering
via artikel 23 (bestuurlijke boete) van de Wet scheepsuitrusting 2016 en artikel 1
van de Wet op de economische delicten wordt uitgesloten.
Artikel 2.18 (Wet vervoer gevaarlijke stoffen)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen hebben betrekking
op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2010/35/EU
van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2010 betreffende vervoerbare drukapparatuur
en houdende intrekking van Richtlijnen 76/767/EEG, 84/525/EEG, 84/526/EEG, 84/527/EEG
en 1999/36/EG van de Raad (PbEU 2010, L 165) opgenomen onder nummer 37 van bijlage
I bij de markttoezichtverordening. Naast de voorgestelde wijzigingen van de Wet vervoer
gevaarlijke stoffen is ook nog een wijziging van de Regeling vervoerbare drukapparatuur
2011 noodzakelijk. Dit ter uitvoering van artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Onderdeel A
Met dit onderdeel worden in artikel 1, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke
stoffen definities van «EU-verordening markttoezicht» en «EU-richtlijn vervoerbare
drukapparatuur» ingevoegd.
Onderdeel B
Met dit onderdeel worden de artikelen 35 tot en met 38 van de Wet vervoer gevaarlijke
stoffen ingevoegd. De bevoegdheden uit deze artikelen gelden uitsluitend voor het
toezicht op en de handhaving van de markttoezichtverordening ten aanzien van vervoerbare
drukapparatuur waarop de Regeling vervoerbare drukapparatuur 2011 betrekking heeft.
Hiermee worden de markttoezichtbevoegdheden toegekend, die voor de uitvoering van
de EU-verordening markttoezicht moeten worden toegekend. Voor een meer uitgebreide
toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Artikel 2.19 (Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties
en beslissingen tot confiscatie)
In dit artikel wordt voorgesteld de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging
van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie te wijzigingen in verband
met de wijzigingen van de Wvw 1994 in artikel 2.6. De Wet wederzijdse erkenning en
tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie maakt het
mogelijk om een geldelijke sanctie ter inning over te dragen aan een andere lidstaat
van de Europese Unie. De ontvangende lidstaat is in beginsel gehouden de geldelijke
sanctie te erkennen en ten uitvoer te leggen. Bij de wetgeving in verband met de goedkeuring
van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten op grond van
hoofdstuk III van de Wvw 1994 en de in dat hoofdstuk bedoelde EU-wetgeving is er in
de meeste gevallen sprake van een buitenlandse fabrikant die in Nederland een aanvraag
om goedkeuring doet. Ook bij de etikettering van voertuigen en banden, waarvoor in
dit wetsvoorstel in het nieuwe hoofdstuk IIIA van de Wvw 1994 wettelijke bepalingen
worden voorgesteld (zie artikel 2.6, onderdeel M), is veelal een buitenlandse fabrikant
betrokken. Om er voor te zorgen dat in Nederland opgelegde sancties (boetes) ook daadwerkelijk
zullen kunnen worden uitgevoerd, staat op de lijst van beslissingen die vatbaar zijn
voor erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van de EU, onder andere
de bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 174c van de Wvw 1994 in het kader van
de goedkeuring van en markttoezicht op motorvoertuigen. De boetes die in verband met
het niet nakomen van de etiketteringsverplichtingen in de artikelen 34, 34a en 35,
van de Wvw 1994 kunnen worden opgelegd worden nu ook aan de opsomming van artikel 10
van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen
tot confiscatie toegevoegd.
Artikel 2.20 (Woningwet)
De voorgestelde wijzigingen van de Woningwet hebben betrekking op de uitvoering van
de markttoezichtverordening waar het betreft verordening (EU) 305/2011 van het Europees
Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden
voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG
van de Raad (PbEU 2011, L 88) (hierna: de verordening bouwproducten) die in bijlage
I van de markttoezichtverordening wordt genoemd. Naast de voorgestelde wijzigingen
van de Woningwet is ook nog een wijziging van lagere regelgeving noodzakelijk.
Onderdeel A
In verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening wordt een aantal definities
ingevoegd in de Woningwet die gelden met betrekking tot het bij of krachtens de Woningwet
bepaalde ter uitvoering van deze verordening. De volgende definities worden toegevoegd:
verordening (EU) 2019/1020, marktdeelnemer, online interface, aanbieder van diensten
van de informatiemaatschappij en fulfilmentdienstverlener. Alhoewel de definitie van
marktdeelnemer in de markttoezichtverordening niet gelijkluidend is aan de definitie
van marktdeelnemer in de verordening bouwproducten, volgt uit de definitie van de
eerstgenoemde verordening dat in het geval van toezicht op de verordening bouwproducten
op grond van de markttoezichtverordening de definitie zich beperkt tot diegenen voor
wie verplichtingen gelden in overeenstemming met de verordening bouwproducten. Dit
is enkel anders bij het toepassen van artikel 4 van de markttoezichtverordening waarin
expliciet is opgenomen dat voor de toepassing van dat specifieke artikel een eigen
definitie van marktdeelnemer geldt.
Onderdeel B
Met de nieuw voorgestelde artikelen 93a tot en met 93c worden een aantal nieuwe toezichts-
en handhavingsbevoegdheden toegekend aan de met toezicht belaste ambtenaren en de
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het kader van het toezicht
op en de handhaving van de verordening bouwproducten ter uitvoering van artikel 14
van de markttoezichtverordening. Het betreft de bevoegdheid om zonder toestemming
van een bewoner een woning te betreden ter uitvoering van de toezichtsbevoegdheden
zoals neergelegd in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e van de markttoezichtverordening.
Daarnaast betreft het de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters
van bouwproducten te verkrijgen en om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen
voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen de verwijdering van inhoud in verband
met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding
te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers, wanneer zij zich toegang verschaffen
tot een online interface. Indien niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, biedt
artikel 93c de bevoegdheid om aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij
te verplichten de toegang tot de online interface te beperken. Voor een verdere toelichting
op de bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
De ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) zijn op dit
moment aangewezen als toezichthouder op de naleving van verplichtingen zoals voortvloeiend
uit de verordening bouwproducten op grond van artikel 93, tweede lid, juncto artikel 120
van de Woningwet. Ook voor het uitvoeren van de nieuwe toezichtsbevoegdheden op grond
van de markttoezichtverordening zoals neergelegd in de artikelen 93a en 93b van de
Woningwet zullen de ambtenaren van de ILT worden aangewezen. De handhavingsbevoegdheden
met betrekking tot verplichtingen voortvloeiend uit de verordening bouwproducten komen
toe aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op grond van artikel 120
juncto 120b van de Woningwet die ze heeft gemandateerd aan de ambtenaren van de ILT.
Ook de nieuwe handhavingsbevoegdheden op grond van de markttoezichtverordening zoals
neergelegd in artikel 93c van de Woningwet zullen worden toegekend aan de Minister
voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en worden gemandateerd aan de ambtenaren
van de ILT. Op deze wijze wordt aan de bestaande handhavings- en toezichtstructuur
vastgehouden zoals neergelegd in de Woningwet. De markttoezichtverordening biedt hier
ook specifiek de ruimte voor. In artikel 14, derde lid, onderdeel b, is neergelegd
dat de lidstaat kan bepalen om de bevoegdheden uit te laten oefenen met hulp van andere
overheidsinstanties in overeenstemming met de verdeling van de bevoegdheden en de
institutionele en administratieve organisatie van de lidstaat in kwestie.
HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN
Artikel 3.1 (Inwerkingtreding)
De inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van dit wetsvoorstel wordt bij
koninklijk besluit geregeld, waarbij ruimte wordt geboden voor differentiatie in het
precieze tijdstip van inwerkingtreding van elk van de onderdelen. Omdat met onderdeel H
van artikel 2.14 een omissie wordt hersteld, kan aan dat onderdeel terugwerkende kracht
worden gegeven tot de datum van inwerkingtreding van die omissie.
Artikel 3.2
In verband met de voorziene inwerkingtreding van de Omgevingswet worden in artikel 3.2
die wijzigingen van de Woningwet opgenomen die inhoudelijk overeenkomen met de wijzigingen
zoals beschreven bij de onderdelen A en B, maar dan passend binnen de nieuwe vormgeving
van de Woningwet naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hiertoe
is een samenloopbepaling vormgegeven die de samenloop met de Invoeringswet Omgevingswet
regelt. Met de Invoeringswet Omgevingswet worden namelijk wijzigingen aangebracht
in de Woningwet op het moment van het in werking treden van de Omgevingswet die ook
de wijzigingen in de Woningwet die voortkomen uit de uitvoering van de markttoezichtverordening
raken. Daarnaast wordt met de samenloopbepaling een nieuw artikel 119a ingevoegd in
de Woningwet, zodat voor lagere regelgeving die voortvloeit uit de uitvoering van
de markttoezichtverordening een meer specifieke delegatiegrondslag wordt opgenomen
dan de bestaande algemene delegatiegrondslag in artikel 120 van de Woningwet. Dit
is in lijn met de specifieke delegatiegrondslag die met de Invoeringswet Omgevingswet
wordt geïntroduceerd in artikel 119 Woningwet voor lagere regelgeving die voortkomt
uit de uitvoering van de verordening bouwproducten.
Artikel 3.3 (Omhangbepaling ten behoeve van Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s)
Zie toelichting bij de wijziging van de Wvw 1994 in artikel 2.6, onderdeel M.
III Transponeringstabellen voor verordening (EU) 2019/1020 en verordening (EU) 2019/740
Artikel(lid) verordening 2019/1020
Artikel in wetsvoorstel
In bestaande wetgeving opgenomen
Opmerkingen
1 tot en met 3
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm
4, lid 1, 3 en 4
2.2, onderdeel C (Metrologiewet)
2.4, onderdeel B (Telecommunicatiewet)
2.14, onderdeel G (Wet milieubeheer)
2.16, onderdeel B (Wet pleziervaartuigen 2016)
Uitvoering ook in lagere regelgeving1
4, lid 2 en 5
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm
5, lid 1
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm
5, lid 2
2.2, onderdeel C (Metrologiewet)
2.4, onderdeel B (Telecommunicatiewet)
2.14, onderdeel G (Wet milieubeheer)
2.16, onderdeel B (Wet pleziervaartuigen 2016)
Uitvoering ook in lagere regelgeving1
5, lid 3
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
6
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm
7
2.1, onderdeel B (Meststoffenwet)
2.2, onderdeel C (Metrologiewet)
2.3, onderdelen B, E en F (Tabaks- en rookwarenwet)
2.4, onderdeel B (Telecommunicatiewet)
2.6, onderdelen J en M (Wegenverkeerswet 1994)
2.8, onderdeel C (Wet explosieven voor civiel gebruik)
2.9, onderdeel B (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)
2.11, onderdeel C (Wet kabelbaaninstallaties)
2.12, onderdeel B (Wet luchtvaart)
2.13, onderdelen F en G (Wet medische hulpmiddelen)
2.14, onderdelen B, C, E, G (Wet milieubeheer)
2.16, onderdeel B (Wet pleziervaartuigen 2016)
2.17, onderdeel C (Wet scheepsuitrusting 2016)
Uitvoering ook in lagere regelgeving2
8, lid 1
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
8, lid 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
9
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
10, lid 1
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
10, lid 2
2.2, onderdeel D (Metrologiewet)
2.3, onderdeel C (Tabaks- en rookwarenwet)
2.4, onderdeel C (Telecommunicatiewet) 2.5, onderdeel B (Warenwet)
2.13, onderdeel C (Wet medische hulpmiddelen)
47 Meststoffenwet, 158 Wegenverkeerswet 1994, 22 Wet explosieven voor civiel gebruik,
82 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 31 Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie,
34 Wet kabelbaaninstallaties, 11.28 Wet luchtvaart, 5.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
18.2b Wet milieubeheer, 18.1a en 18.6 Omgevingswet, 13 Wet pleziervaartuigen 2016,
16 Wet scheepsuitrusting 2016, 34 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, 93 Woningwet
10, lid 3
1.1
10, lid 4
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit
10, lid 5 en 6
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
11 lid 1 tot en met 3
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
11, lid 4
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
11, lid 5 tot en met 9
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
12
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
13
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
14 lid 1 tot en met 3
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
14, lid 4
2.1, onderdelen C en D (Meststoffenwet)
2.2, onderdeel F (Metrologiewet)
2.3, onderdeel D (Tabaks- en rookwarenwet)
2.4, onderdeel D (Telecommunicatiewet)
2.5, onderdeel C (Warenwet)
2.6, onderdeel P (Wegenverkeerswet 1994)
2.8, onderdeel D (Wet explosieven voor civiel gebruik)
2.9, onderdeel C (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)
2.10, onderdeel B (Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie)
2.11, onderdeel D (Wet kabelbaaninstallaties)
2.12, onderdeel C (Wet luchtvaart)
2.13, onderdeel D (Wet medische hulpmiddelen)
2.14, onderdelen L, M en N (Wet milieubeheer)
2.16, onderdeel C (Wet pleziervaartuigen 2016)
2.17, onderdeel B (Wet scheepsuitrusting 2016)
2.18, onderdeel B (Wet vervoer gevaarlijke stoffen)
2.20, onderdeel B (Woningwet)
5:15, 5:16, 5:16a, 5:17, 5:18 en 5:19 Algemene wet bestuursrecht
Uitvoering ook in lagere regelgeving3
14, lid 5
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
15
2.4, onderdeel E (Telecommunicatiewet), 2.13, onderdeel B (Wet medische hulpmiddelen)
16, lid 1 en 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit
16, lid 3 en 4
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
16, lid 5
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit
16, lid 6
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
16, lid 7
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit
17
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
18
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
19, lid 1
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit
19, lid 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
20 lid 1 tot en met 4
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
20, lid 5
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
21, lid 1
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
21, lid 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
21, lid 3 tot en met 8
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
21, lid 9
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
22, lid 1
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
22, lid 2 tot en met 5
2.1, onderdeel C (Meststoffenwet)
2.2, onderdeel E (Metrologiewet)
2.3, onderdeel D (Tabaks- en rookwarenwet)
2.4, onderdeel D (Telecommunicatiewet)
2.5, onderdeel C (Warenwet)
2.6, onderdeel O (Wegenverkeerswet 1994)
2.8, onderdeel D (Wet explosieven voor civiel gebruik)
2.9, onderdeel C (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)
2.10, onderdeel B (Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie)
2.11, onderdeel D (Wet kabelbaaninstallaties)
2.12, onderdeel C (Wet luchtvaart)
2.13, onderdeel D (Wet medische hulpmiddelen)
2.14, onderdelen L, M en O (Wet milieubeheer)
2.16, onderdeel C (Wet pleziervaartuigen 2016)
2.17, onderdeel B (Wet scheepsuitrusting 2016)
2.18, onderdeel B (Wet vervoer gevaarlijke stoffen)
2.20, onderdeel B (Woningwet)
23, lid 1
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
23, lid 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit
23, lid 3
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
24
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
25, lid 1 en 2
2.2, onderdeel D (Metrologiewet)
2.3, onderdeel C (Tabaks- en rookwarenwet)
2.4, onderdeel C (Telecommunicatiewet) 2.5, onderdeel B (Warenwet)
2.13, onderdeel C (Wet medische hulpmiddelen)
1:1, 1:3 en paragraaf 1.2.4 Algemene Douanewet
47 Meststoffenwet, 158 Wegenverkeerswet 1994, 22 Wet explosieven voor civiel gebruik,
82 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 31 Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie,
34 Wet kabelbaaninstallaties, 11.28 Wet luchtvaart, 5.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
18.2b Wet milieubeheer, 18.1a en 18.6 Omgevingswet, 13 Wet pleziervaartuigen 2016,
16 Wet scheepsuitrusting 2016, 34 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, 93 Woningwet
25, lid 3 tot en met 6, eerste alinea
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
25, lid 6, tweede alinea, tot en met 9
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
26, lid 1
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit
26 lid 2 tot en met 4
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
27
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
28, lid 1 en 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit
28, lid 3 en 4
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
29
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
30, lid 1 en 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
30, lid 3
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
30, lid 4 tot en met 8
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
31
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
32
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
33
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
34, lid 1 en 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
34, lid 3 tot en met 6
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
34, lid 7 en 8
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
35, lid 1
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
35, lid 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
35, lid 3 en 4
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
35, lid 5 tot en met 9
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
35, lid 10 en 11
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
35, lid 12
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
36
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
37, lid 1 en 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
37, lid 3 en 4
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen
38
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm
39
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm
40
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm
41
2.2, onderdeel G (Metrologiewet)
2.3, onderdelen B, E en F (Tabaks- en rookwarenwet)
2.6, onderdelen Q en T (Wegenverkeerswet 1994)
2.11, onderdeel B (Wet kabelbaaninstallaties)
2.12, onderdeel B (Wet luchtvaart)
2.13, onderdelen E, F en G (Wet medische hulpmiddelen)
2.15 (Telecommunicatiewet, Wegenverkeerswet 1994, Warenwet, Metrologiewet en Meststoffenwet)
49 Meststoffenwet, 15.2, eerste lid, onderdeel a, en 15.4, eerste lid, Telecommunicatiewet,
32 en 32a Warenwet, 5.15 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, 31 Wet explosieven
voor civiel gebruik, 86 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 1a, onder 2, Wet
op de economische delicten, 18 en 19 Wet pleziervaartuigen 2016, 24 Wet scheepsuitrusting
2016, 46 Wet vervoer gevaarlijke stoffen
Uitvoering ook in lagere regelgeving4
42
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie
43, lid 1
Geen wettelijke uitvoering nodig, aanwijzing van instantie
43, lid 2
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm
44
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm
X Noot
1
Warenwetbesluit uitvoering markttoezichtverordening (voorgenomen).
X Noot
2
Warenwetbesluit uitvoering markttoezichtverordening (voorgenomen), Besluit energie-etikettering
energiegerelateerde producten, Regeling vervoerbare drukapparatuur 2011, Besluit bouwwerken
leefomgeving.
X Noot
3
Besluit energie-etikettering energiegerelateerde producten.
X Noot
4
Warenwetbesluit uitvoering markttoezichtverordening, Besluit bouwwerken leefomgeving
en Besluit energie-etikettering energiegerelateerde producten.
Bepaling verordening (EU) 2020/740
Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte
Alle artikelen van deze verordening met uitzondering van de artikelen of artikelleden
die hieronder worden genoemd
Behoeven naar hun aard geen uitvoering omdat rechtstreekse werking volstaat, het een
feitelijke handeling betreft of zich richt tot de Europese Commissie.
--
--
Artt 4 tot en met 9 (verplichtingen van banden- en voertuigleveranciers, -distributeurs,
aanbieders van hostingdiensten)
Rechtstreekse werking en artikel 34a van de Wvw 1994
--
--
Art 11, vijfde lid (sanctiebepaling)
Rechtstreekse werking en artt.169 (last onder bestuursdwang) en 174c (bestuurlijke
boete) van de Wvw 1994.
Keuze lidstaat te voorzien in sancties
Voor de sanctionering is aansluiting gezocht bij de wetgeving in verband met de goedkeuring
van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.