Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Eurogroep 3 mei 2022 en benoeming van een nieuwe directeur van het ESM
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1850
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 mei 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 25 april 2022 over de geannoteerde
agenda Eurogroep 3 mei 2022 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1839).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 april 2022 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 2 mei 2022 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Weeber
Inleiding
Hierbij ontvangt u de beantwoording van de vragen die zijn gesteld naar aanleiding
van de geannoteerde agenda met betrekking tot de extra (digitale) vergadering van
de Eurogroep op 3 mei a.s.
Graag wil ik u tevens via deze weg informeren over de benoeming van een nieuwe directeur
van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). De termijn van de huidige directeur
Klaus Regling loopt per oktober 2022 af. Zoals eerder vermeld in het verslag van de
Eurogroep en Ecofinraad van 14 en 15 maart jl.1 heeft de voorzitter van de Eurogroep tijdens deze vergadering aangekondigd dat het
proces van benoeming van de functie directeur van het ESM binnenkort zou starten.
Lidstaten kunnen potentiële kandidaten aandragen tot 3 mei aanstaande. Het doel is
om bij de Eurogroep van 23 mei een gezamenlijke kandidaat overeen te komen. Nederland
heeft Menno Snel als kandidaat-directeur voorgedragen. Naar inzicht van het kabinet
beschikt Menno Snel over de juiste kennis en ervaring voor de functie van directeur
van het ESM.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, D66, PVV, CDA, SP en Groep van Haga inzake de geannoteerde
agenda voor de extra digitale Eurogroep-vergadering op 3 mei a.s. Bij de volgorde
van de beantwoording is de volgorde van de inbreng van het schriftelijk overleg aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
extra Eurogroep op 3 mei 2022 over de bankenunie en hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie delen het algemene standpunt van het kabinet dat risico’s
op bankbalansen verkleind moeten worden om verdere stappen te kunnen zetten richting
risicodeling. Daarbij leggen zij eveneens de nadruk op het verminderen van de risico’s
van staatsobligaties op bankbalansen en een consistente toepassing van de verschillende
raamwerken voor falende banken, met name ten aanzien van de bail-in regels.
In de geannoteerde agenda lezen de leden van de VVD-fractie dat de Eurogroepvoorzitter
mogelijk zal voorstellen om als eerste stap een Europees depositogarantiefonds (EDIS)
op te zetten dat onder voorwaarden leningen kan verstrekken aan nationale depositogarantiefondsen,
wanneer deze uitgeput dreigen te raken. Aan welke voorwaarden wordt hierbij gedacht?
Op dit moment wordt gesproken over de hoofdlijnen van een werkplan voor de bankenunie,
zoals ik die beschreven heb in de geannoteerde agenda. Deze hoofdlijnen worden nu
getoetst bij de lidstaten en ik verwacht dat een eventueel akkoord ook op hoofdlijnen
zal zijn, als de lidstaten consensus weten te bereiken. Gezien de breedte van deze
onderhandeling verwacht ik niet dat in dit stadium al heel concreet gesproken zal
worden over de voorwaarden waaronder de leningen verstrekt kunnen worden.
Als er een akkoord gesloten wordt, vind ik het van belang dat deze voorwaarden er
wel komen.
Daarbij denk ik aan vergelijkbare voorwaarden als bij het verstrekken van een lening
vanuit het ESM aan het Single Resolution Fund (SRF) in het kader van de gemeenschappelijke
achtervang. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de terugbetaalcapaciteit in de bankensector
als voorwaarde bij het verstrekken van een lening. Ook dient te worden getoetst op
het voldoen aan de voorwaarden die gelden in het crisisraamwerk als er een beroep
gedaan wordt op het fonds.
Deelt de Minister het standpunt van de leden van de VVD-fractie dat nationale regeringen
in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn als achtervang voor nationale depositogarantiestelsels
en dat zij, indien ze financieel niet in staat zijn die rol te vervullen, een beroep
kunnen doen op het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) met bijhorende strenge voorwaarden?
Ik zie meerwaarde in het concept van een Europees Depositogarantiestelsel (EDIS),
omdat het de wisselwerking tussen de financiële situatie van banken en overheden verder
kan doorbreken. Een les uit de financiële crisis is dat twijfels over de gezondheid
van banken kan overslaan naar twijfels over de gezondheid van lidstaten. Als het depositogarantiefonds
ontoereikend is, wordt er in het uiterste geval een beroep op de Staat gedaan om tegoeden
te garanderen en een krediet te verstrekken. Een EDIS is een manier om de band tussen
overheden en banken te verbreken, en dat komt in beginsel de financiële stabiliteit
van de hele eurozone ten goede. Een EDIS kan preventief helpen om kapitaalvlucht of
besmetting van zwakkere naar sterkere lidstaten te voorkomen. Met het ontvlechten
van banken en overheden bij een EDIS, kan het herstructureren van overheidsschulden
ook overzichtelijker worden. Dat gezegd hebbende, herhaal ik dat stappen in de bankenunie
proportioneel dienen te zijn, met een goede balans tussen risicodeling en risicoreductie.
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de voorwaarden van leningen
bij een eventueel Europees depositogarantiefonds even streng dienen te zijn als de
voorwaarden die gelden bij het ESM?
Het ESM kan zowel leningen verstrekken aan lidstaten als aan het SRF. Een lening vanuit
het ESM aan een lidstaat heeft een wezenlijk ander karakter en vergt in mijn ogen
daarom ook andere voorwaarden dan een beroep op dit voorgestelde Europese depositoverzekeringsfonds.
Zoals ik in mijn antwoord op de eerste vraag van de VVD-fractie aangaf, kan in mijn
ogen wel inspiratie worden geput uit de voorwaarden die gelden voor een lening vanuit
het ESM aan het SRF.
Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat de Eurogroepvoorzitter mogelijk zal voorstellen
om als gelijktijdige eerste stap verplichtingen op te leggen aan banken en toezichthouders
om risico’s transparant te maken ten aanzien van de staatsobligaties op bankbalansen.
Deelt de Minister het standpunt van de leden van de VVD-fractie dat transparantie
op zichzelf niets verandert aan de weging van de staatsobligaties, en dat dus de prikkel
om meer risicovolle staatsobligaties aan te houden niet wijzigt? Zeker wanneer deze
staatsobligaties ook nog eens worden opgekocht door de Europese Centrale Bank, blijft
van de verwachte «marktdiscipline» weinig over, zo merken de leden van de VVD-fractie
op. Deelt de Minister hun mening dat dit voorstel daarom geen goede balans betreft
tussen risicodeling en risicoreductie en daarmee niet lijkt te voldoen aan de Nederlandse
voorwaarde voor de oprichting van een Europees depositogarantiefonds?
Het aanhouden van staatsobligaties is voor banken niet vrij van risico’s. Ik verwacht
dat meer transparantie marktpartijen in staat stelt deze risico’s bij banken beter
te monitoren. Met transparantie kunnen aandeelhouders en verschaffers van vreemd vermogen
banken onder druk zetten om risicovollere staatsobligaties te diversifiëren, als zij
vrezen dat de waarde van hun belegging in gevaar kan komen bij een waardevermindering
van deze staatsobligaties.
Tegelijkertijd is ook de mate van risicodeling in de eerste fase van het voorstel
beperkt. Immers, in het voorstel vindt er in die fase geen verliesdeling tussen banken
plaats. Het Europese fonds kan onder voorwaarden leningen verstrekken aan nationale
fondsen wanneer deze uitgeput dreigen te raken. Deze moeten worden terugbetaald door
de banken in de lidstaat die een beroep doet op deze lening. Dat is wezenlijk minder
risicovol dan verliesdeling binnen een depositoverzekeringsfonds, waarbij leningen
aan een depositogarantiestelsel (DGS) worden terugbetaald door banken in de hele bankenunie.
Tegenover een dergelijke risicodeling dienen er wat mij betreft zeker stevigere maatregelen
te staan op het gebied van risicoreductie, specifiek op het gebied van staatsobligaties.
Voortgang op de bankenunie kan bijdragen aan het vergroten van de financiële stabiliteit,
het doorbreken van de bank-sovereign nexus en het beschermen van belastingbetalers. Voortgang op de bankenunie kan alleen worden
bereikt als er consensus is tussen lidstaten met verschillende uitgangspunten. Dit
is een ingewikkelde puzzel. Ik verwacht dat deze Eurogroep zal bijdragen aan het vormen
van een beeld van een mogelijke oplossing daarvan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van de brief over
de geannoteerde agenda van de extra Eurogroep over de bankenunie (hierna: de Eurogroep).
Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen bij de geannoteerde agenda
van deze Eurogroep en het verdere proces richting verdere Europese integratie op het
gebied van banken.
De vier werkstromen in twee fases binnen het bankenuniedossier achten de leden van
de D66-fractie een logisch proces. Deze leden vragen wanneer voortgang wordt verwacht
en wanneer de eerste fase kan worden afgesloten.
Voorts horen zij graag hoe de Kamer bij dit proces wordt betrokken. De ambtsvoorganger
van deze Minister heeft aangegeven voor iedere ECB-bijeenkomst over de digitale euro
te zullen overleggen met de Kamer. Is een vergelijkbaar proces wenselijk voor de bankenunie?
De President van de Eurogroep (hierna: PEG) streeft naar een akkoord op het werkplan
in de zomer. De verwachting is dat, mocht het tot een akkoord op het werkplan komen,
de Europese Commissie aan het einde van dit jaar zal volgen met de benodigde wetsvoorstellen
om de plannen uit de eerste fase van het werkplan te integreren in Europese wet- en
regelgeving. Dit verloopt via het reguliere Europese wetgevingstraject. Het voorstel
is dat na een implementatie van de eerste fase een politiek controlemoment volgt.
Op basis van unanimiteit wordt dan besloten of de eerste fase kan worden afgesloten
en over kan worden gegaan naar de tweede fase. Bij dit politieke controlemoment dient
er consensus te zijn onder alle lidstaten dat in de eerste fase voldoende voortgang
is geboekt en aan de bredere voorwaarden is voldaan om door te gaan naar de tweede
fase.
Besluitvorming hierover zal wederom plaatsvinden in de Eurogroep. Vanzelfsprekend
zal ik uw Kamer, net zoals bij besprekingen over de digitale euro in de Eurogroep,
zorgvuldig en tijdig betrekken. Voorafgaand aan elke bespreking in de Eurogroep wordt
uw Kamer door middel van een geannoteerde agenda geïnformeerd over de agenda van de
Eurogroep, waarbij ik ook zal ingaan op de Nederlandse inzet. Daarnaast vraagt uw
Kamer voor elke Eurogroep doorgaans een commissiedebat of schriftelijk overleg aan,
en ontvangt uw Kamer na elke Eurogroep een uitgebreid verslag.
De verdere integratie van de Bankenunie kan niet los worden gezien van de hernieuwde
afspraken in Basel III, waar vaak naar wordt gerefereerd als Basel IV. Hoewel de leden
van de D66-fractie de beoogde risicoreductie van harte steunen, kennen zij ook de
lidstaatoptie die de Europese Commissie wil introduceren om veilige hypotheken minder
snel zwaarder te gaan wegen in de risicomodellen. Gezien de gemiddeld beperkte risico’s
die worden gelopen op Nederlandse hypotheken en de mogelijk nadelige gevolgen voor
een hogere risicoweging voor de betaalbaarheid van hypotheken in Nederland, vragen
de leden van de fractie van D66 of het kabinet het voorstel van de Europese Commissie
aangaande de weging van laagrisico-hypotheken in Basel IV steunt.
Het Commissievoorstel bevat een transitievoorstel voor de berekening van de kapitaalvloer
met betrekking tot hypotheken. Hiermee kan een lidstaat banken tijdelijk toestaan
om laagrisicohypotheken gunstigere risicowegingen toe te kennen. Het kabinet zet zich
ervoor in dat deze transitievoorstellen tijdelijk blijven. Hoewel Nederland geen voorstander
is van deze mogelijkheid, is de vraag in hoeverre Nederland gebruik zou maken van
deze lidstaatoptie afhankelijk van het uiteindelijke akkoord. Dit zal bij implementatie
van de wijzigingen in de richtlijn moeten worden afgewogen. Overigens zijn de precieze
gevolgen voor de betaalbaarheid van hypotheken moeilijk in te schatten, omdat dit
afhankelijk is van de keuze die banken maken in het doorberekenen van eventueel hogere
kapitaaleisen in de hypotheekrente.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie naar de gevolgen voor de bankenunie als
de kapitaaleisen voor laagrisico-hypotheken verschillen in verschillende lidstaten.
Hoe relateert het risico van hypotheken in eigen land op bankbalansen aan het genoemde
risico van staatsobligaties uit eigen land op de balansen?
In tegenstelling tot staatsobligaties als (internationaal) verhandelbare effecten,
worden hypotheken gekenmerkt als leningen, en worden deze reeds in grote mate binnen
de eigen lidstaat verstrekt en aangehouden door de kredietverstrekker. Enige geografische
diversificatie van hypothecaire portfolio’s zou theoretisch ten gunste kunnen komen
aan de weerbaarheid van financiële instellingen, maar gebeurt door bijvoorbeeld sterk
uiteenlopende woningmarkten en (insolventie)procedures onder lidstaten nog beperkt.
Verdere Europese integratie van de woning- of hypothecaire markt is overigens geen
uitgangspunt van de bankenunie.
In tegenstelling tot laagrisico-hypotheken zien de leden van de fractie van D66 grote
klimaatrisico’s op de balansen van vele financiële instellingen. Deze leden vragen
naar de manier waarop de bankenunie de gevolgen van deze klimaatrisico’s zou kunnen
reduceren of kunnen spreiden tussen banken en lidstaten.
Hoewel verduurzaming van de financiële sector uitermate belangrijk is, zijn klimaatrisico’s
op zich geen onderdeel van de beleidsdiscussies in het kader van de bankenunie. Het
is bijvoorbeeld wel een belangrijk onderdeel binnen de onderhandelingen bij de onderliggende
bankenwet- en regelgeving (CRR/CRD) en andere (aanstaande) wetgeving voor de financiële
sector. In algemene zin is het van belang is dat banken over voldoende buffers beschikken
om het materialiseren van risico’s, zoals klimaatrisico’s, op te kunnen vangen. Een
verder volmaakte bankenunie kan bij het materialiseren van dergelijke risico’s wel
bijdragen aan de financiële stabiliteit en besmettingsrisico’s tussen banken, of van
banken naar overheden verminderen.
Omdat de leden van de D66-fractie veel waarde toekennen aan het borgen van publieke
belangen bij de afwikkeling van falende banken in de bankenunie, zijn zij benieuwd
naar de manier waarop de Public Interest Assessment (PIA) wordt aangepast. Op welke
manier wordt voorgesteld publieke belangen anders te borgen dan op dit moment het
geval is?
Sinds de implementatie is het resolutieraamwerk nog maar beperkt toegepast bij de
afwikkeling van falende banken. In veel gevallen is in die gevallen gekozen voor een
«gewoon» faillissement. In faillissement geldt het niet geharmoniseerde nationale
insolventieraamwerk, waarmee lidstaten meer ruimte hebben om naar eigen inzicht in
te grijpen. Zo is het DGS bedoeld om gedekte spaarders te beschermen, maar in sommige
lidstaten kan het DGS ook bijspringen bij een overname, een preventieve herkapitalisatie
of een andere ingreep om een falende bank te redden. Ook kan in faillissement staatssteun
worden verleend, terwijl het crisisraamwerk dit in het algemeen juist beoogt te voorkomen.
Met aanpassing van de publiek-belang-toets (PIA) kan worden bereikt dat meer banken
in aanmerking komen voor de geharmoniseerde resolutieroute. Als dit wordt gecombineerd
met bredere financieringsmogelijkheden in resolutie, kan dit staatssteun of DGS-bijdragen
voor banken verder inperken.
Voorts vragen deze leden naar de in de geannoteerde agenda genoemde herziening van
de staatssteunregels en of dit risico’s kan geven voor een ongelijk speelveld in de
bankenunie.
Volgens de huidige regels kan in faillissement staatssteun worden verleend, terwijl
het crisisraamwerk dit in het algemeen juist beoogt te voorkomen. Doordat de staatssteunregels
voor banken op dit moment niet consistent zijn met het crisisraamwerk, gelden in faillissement
minder strikte regels om als overheid bij te dragen aan de redding van een bank dan
in resolutie, bijvoorbeeld wat betreft de vereisten voor private lastendeling. Naast
dat dit de keuze voor resolutie of faillissement verstoort is het ook niet consistent
dat er minder strenge voorwaarden zijn om een bank zonder kritieke functies staatssteun
te verlenen dan voor banken met kritieke functies. Ik verwacht dat herziening van
de staatssteunregels zal zorgen voor een gelijker speelveld binnen de Europese Unie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
extra digitale Eurogroep in inclusieve samenstelling van 3 mei 2022. Naar aanleiding
daarvan brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.
Allereerst willen de leden van de PVV-fractie weten wanneer de Kamer geïnformeerd
zal worden over de verdere uitwerking van de voorstellen op de verschillende werkstromen.
De PEG zal tijdens de komende Eurogroep een toelichting geven op het werkplan. In
het verslag van de Eurogroep zal ik uw Kamer, zoals gebruikelijk, informeren over
deze bespreking. Naar verwachting wordt er in de Eurogroep van 14 juni nogmaals gesproken
over het werkplan. Voorafgaand aan deze bespreking in de Eurogroep wordt uw Kamer
wederom door middel van een geannoteerde agenda geïnformeerd over de agenda van de
Eurogroep, waarbij ik ook weer zal ingaan op de Nederlandse inzet. Daarnaast vraagt
uw Kamer voor elke Eurogroep doorgaans een commissiedebat of schriftelijk overleg
aan.
De leden van de PVV-fractie vragen tevens naar een meer gedetailleerde uitwerking
van de aanvullende maatregelen in de eerste en tweede fase en in welke vorm of tot
welke mate van risicoreductie deze maatregelen zullen leiden.
De PEG zal in de komende Eurogroep naar verwachting in meer detail ingaan op de maatregelen
in het werkplan. Via het verslag van de Eurogroep zal ik uw Kamer hierover infomeren.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat het kabinet steeds heeft benadrukt
dat, voordat stappen kunnen worden gezet op risicodeling in de vorm van EDIS, het
eerst nodig is dat de risico’s bij banken verder worden ingeperkt. De leden van de
PVV-fractie willen weten of het kabinet van mening is dat de risico’s bij banken reeds
voldoende zijn teruggedrongen. Zo ja, kan het kabinet dit aantonen? Zo nee, waarom
zal het kabinet dan instemmen met een eventueel voorstel van de Eurogroepvoorzitter
om in de eerste fase een gezamenlijk Europees depositoverzekeringsfonds op te zetten
naast de nationale depositogarantiefondsen?
In de afgelopen jaren zijn de risico’s in de Europese bankensector afgenomen. Banken
beschikken over meer kapitaal, hogere buffers voor bail-in tijdens resolutie (MREL),
het aantal nonperforming loans (NPL’s) is de afgelopen jaren afgenomen en de door banken zelf beschikbaar gestelde
middelen om de kosten van falende banken op te vangen zijn toegenomen2. In bepaalde lidstaten is de blootstelling van banken aan hun eigen overheid echter
nog groot. Terwijl goede verklaringen zijn voor het aanhouden van staatsobligaties
door banken3, is het belangrijk dat banken meer diversifiëren bij het aanhouden van staatsobligaties.
Nederland pleit daarom voor een prudente behandeling van staatsobligaties in het toezichtraamwerk.
Ik zie de huidige onderhandeling als een kans om hier stappen op te zetten, en het
bereiken van een akkoord is voor mij hieraan voorwaardelijk.
Voortbouwend hierop vragen de leden van de PVV-fractie of het kabinet bereid is niet
in te stemmen met een eventueel voorstel van de Eurogroepvoorzitter om in de eerste
fase een gezamenlijk Europees depositoverzekeringsfonds op te zetten. Zo nee, waarom
niet?
Nederland is voorstander van voortgang op de bankenunie en zal zich daarom constructief
blijven opstellen in de discussie. Ik zie meerwaarde in een Europees depositoverzekeringsfonds,
omdat het de wisselwerking tussen de financiële situatie van banken en overheden verder
kan doorbreken. Zoals ik in de geannoteerde agenda aangaf, dienen stappen proportioneel
te zijn. Ik zie de mate van risicodeling op het gebied van een gezamenlijk Europees
depositoverzekeringsfonds in de eerste fase als een beperkte stap van risicodeling.
Immers, in het voorstel vindt er in die fase geen verliesdeling tussen banken plaats.
Het Europese fonds kan onder voorwaarden leningen verstrekken aan nationale DGS-fondsen
wanneer deze uitgeput dreigen te raken. Deze moeten worden terugbetaald door het nationale
DGS-fonds dat een beroep doet op deze lening, en daarmee door de banken in die lidstaat.
Voortgang op de bankenunie kan bijdragen aan het vergroten van de financiële stabiliteit,
het doorbreken van de bank-sovereign nexus en het beschermen van belastingbetalers.
Voortgang op de bankenunie kan alleen worden bereikt als er consensus is tussen lidstaten
met verschillende uitgangspunten. Dit is een ingewikkelde puzzel. Ik verwacht dat
deze Eurogroep zal bijdragen aan het vormen van een beeld van een mogelijke oplossing
daarvan.
Ten slotte willen de leden van de PVV-fractie weten wat het kabinet ertoe heeft bewogen
om gezamenlijk met Spanje, een land waar Nederland voorheen mee in de clinch lag omtrent
de strakke financiële regels, een non-paper te presenteren. Welke verdere acties kunnen
we verwachten voortvloeiend uit dit non-paper?
Zoals ik ook in de Kamerbrief van 4 maart jl. heb genoemd4, zal het kabinet tijdens de consultaties over de toekomst van het Stabiliteits- en
Groeipact (SGP) een open houding aannemen, geen ideeën uitsluiten en de samenwerking
met verschillende lidstaten opzoeken. Samenwerken met andere Europese lidstaten is
noodzakelijk om te bezien welke overeenkomsten er zijn om voortgang te kunnen boeken
op onder andere de discussie over het hervormen van de Europese begrotingsregels.
Om deze reden heeft het kabinet met Spanje gekeken waar overeenstemming kan worden
gevonden en hierover een non-paper opgesteld. Het non-paper geeft de gemeenschappelijke
basis tussen Spanje en Nederland weer en dient als nadere bijdrage aan de consultaties.
Nederland sluit de samenwerking met andere lidstaten niet uit en neemt een actieve
houding aan tijdens de consultaties. Het is vervolgens aan de Europese Commissie om
concrete (wetgevende) voorstellen te doen voor eventuele aanpassingen van de regels.
De leden van de PVV-fractie maken van de gelegenheid gebruik om, naar aanleiding van
de brief van de Minister van 26 april 2022 over de Uitvoeringsbesluiten RRF voor Bulgarije
en Zweden, de volgende vraag te stellen.
Kan de Minister een overzicht verstrekken van lastenverlichtende maatregelen die andere
lidstaten in het kader van de hoge energieprijzen hebben getroffen en met hoeveel
RRF-geld dit eventueel wordt gefinancierd? Welke lidstaten hebben de btw verlaagd
(graag de bijbehorende btw-tarieven vermelden) en/of de prijzen bevroren en hoe wordt
dit gecompenseerd?
In reactie op de hoge energieprijzen hebben lidstaten diverse maatregelen genomen
om de gevolgen hiervan voor consumenten te verlichten. De denktank Bruegel probeert
hiervan een volledig en actueel overzicht te geven op zijn website5. Uit dit overzicht blijkt dat een meerderheid van lidstaten de energiebelasting en/of
BTW heeft verlaagd. Acht lidstaten hebben ingegrepen op de energiemarkt voor consumenten
met regulerende maatregelen.6 Lastenverlichtende maatregelen in het kader van hoge energieprijzen kunnen door lidstaten
niet worden gefinancierd uit RRF-geld. Dit type uitgaven voldoet niet aan de voorwaarden
die in de RRF-verordening zijn gesteld aan de besteding van RRF-middelen, in het bijzonder
de voorwaarde dat maatregelen een structureel effect dienen te sorteren voor de betrokken
lidstaat.7 Overigens wordt de besteding van RRF-middelen in detail vastgelegd in herstelplannen,
en in uitvoeringsbesluiten van de Raad waarmee deze herstelplannen worden goedgekeurd.
Voor 22 lidstaten werden deze uitvoeringsbesluiten al in 2021 vastgesteld, de resterende
lidstaten wachten nog op goedkeuring. Uw Kamer werd hierover op diverse momenten geïnformeerd.
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van het CDA lezen in de geannoteerde agenda dat de komende Eurogroep gebruikt
zal worden om een werkplan te presenteren om te komen tot de bankenunie. Ook is aangegeven
dat gestreefd wordt naar een akkoord op dit werkplan in de zomer. Dat is nog maar
een paar maanden. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd hoe de input van de Kamer
daar nog voldoende in meegenomen kan gaan worden.
De PEG zal tijdens de komende Eurogroep een toelichting geven op het werkplan. In
het verslag van de Eurogroep zal ik, zoals gebruikelijk, uw Kamer informeren over
deze bespreking. Naar verwachting wordt er in de Eurogroep van 14 juni nogmaals gesproken
over het werkplan. Voorafgaand aan deze bespreking in de Eurogroep wordt uw Kamer
wederom door middel van een geannoteerde agenda geïnformeerd over de agenda van de
Eurogroep, waarbij ik ook weer zal ingaan op de Nederlandse inzet. Daarnaast vraagt
uw Kamer voor elke Eurogroep doorgaans een commissiedebat of schriftelijk overleg
aan.
De leden van het CDA lezen dat wordt gesproken over een eerste en een tweede fase
in het werkplan. De leden van de CDA-fractie vragen of voor de eerste fase deze zomer
als streefdatum geldt.
De PEG streeft naar een akkoord op het werkplan. Dit zal een akkoord op hoofdlijnen
zijn, met zowel de plannen voor de eerste als de tweede fase. Het streven is om dit
akkoord in de zomer te sluiten. Als er een akkoord bereikt wordt, verwacht ik dat
de Europese Commissie vervolgens gevraagd zal worden om aan het einde van dit jaar
te komen met wetgevende voorstellen voor de in het werkplan overeengekomen maatregelen
in de eerste fase. Hierna zal dan een regulier Europees wetgevingstraject volgen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat na implementatie van de eerste fase in alle
lidstaten een politiek controlemoment volgt, waarbij lidstaten op basis van unanimiteit
moeten besluiten om over te gaan tot een tweede fase. Dit betekent dat er altijd een
politieke weging zal plaatsvinden voordat er overgegaan wordt tot de tweede fase.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Kamer betrokken wordt bij deze weging.
Zodra de plannen uit de eerste fase van het werkplan bij alle lidstaten zijn doorgevoerd
volgt er een politiek controlemoment, aldus het voorstel van de PEG. In dit politieke
controlemoment dient er op basis van unanimiteit besloten te worden om over te gaan
naar de tweede fase. De besluitvorming hierover vindt plaats tijdens een Eurogroepbijeenkomst.
Hierbij zal de gebruikelijke informatievoorziening plaatsvinden.
Indien er een akkoord bereikt wordt op het werkplan conform het voorstel van de PEG,
kan ik in overleg met uw Kamer bezien of de timing en inhoud van de jaarlijkse risicoreductiebrief
over de risico’s in de bankensector, die ik uw Kamer eerder heb toegezegd, hierop
kan worden afgestemd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij zich wil inzetten om het Europees
depositogarantiestelsel los te koppelen van de overige voorstellen in het kader van
de bankenunie.
Gezien de verschillende belangen in de lidstaten is voortgang op het bankenuniewerkplan
de afgelopen jaren ingewikkeld gebleken. Lidstaten hebben fundamenteel verschillende
bankensectoren en hebben mede als gevolg daarvan andere invalshoeken en prioriteiten
bij verdere verdieping van de bankenunie. De voorzitter van de Eurogroep heeft nu
vier werkstromen aan elkaar gekoppeld. Tussen de werkstromen zijn inhoudelijke dwarsverbanden:
lidstaten met vooral buitenlandse banken actief op hun markt («host-landen») voelen
bijvoorbeeld meer comfort bij het toepassen van vrijstellingen (zogenoemde waivers) voor kapitaal-, MREL- en liquiditeitseisen bij dochters als er een gezamenlijk depositogarantiefonds
is. In Nederland koppelen we de prudentiële behandeling van staatsobligaties als voorwaarde
aan voortgang op een EDIS. Door het speelveld aan beleidsonderwerpen groter te maken,
beoogt de president van de Eurogroep een werkplan samen te stellen waarbij voor iedere
lidstaat een balans tussen «zoet en zuur» gevonden wordt. Ik zie dat ook als een goede
manier voorwaarts. Gezien de voortgang in de bankenunie in de afgelopen jaren, zie
ik het loskoppelen van de discussie over een Europees depositogarantiefonds daarom
niet als realistisch.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister voorts wat dit voorstel te maken heeft
met marktdiscipline, als het fonds dat gevuld wordt door de sector zelf uiterst gering
is en uiteindelijk ingrijpen door de overheid om het omvallen van systeembanken te
voorkomen niet is uitgesloten. De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe de
banken zorgvuldig en degelijk gecontroleerd gaan worden en of zij zullen voldoen aan
hun verantwoordelijkheid in het kader van een eventueel EDIS.
In de nasleep van de financiële crisis zijn er in de EU stevige maatregelen genomen
om een nieuwe bankencrisis te voorkomen. Er is zowel een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme
(Single Supervisory Mechanism, ofwel SSM) als een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme
(Single Resolution Mechanism, ofwel SRM) opgezet. Alle banken binnen de bankenunie
vallen onder het toezicht van dit SSM. De significante banken staan hierbij onder
direct toezicht van de ECB, in samenwerking met de nationale toezichthouders. Minder
significante banken staan in beginsel onder toezicht van nationale toezichthouders,
in nauwe samenwerking met de ECB.
Binnen het gemeenschappelijke afwikkelingsmechanisme is een door banken gevuld fonds
opgezet, het SRF, met een doelomvang van ruim EUR 70 mrd per eind 2023. In principe
is dit fonds alleen voor banken waarvoor een bankfaillissement een sterk negatief
effect op het publieke belang heeft. Voor toegang tot dit fonds voor kapitaalsteun
geldt onder meer de voorwaarde van het afschrijven van 8% van de passiva («bail-in»
van aandeelhouders en crediteuren). Indien de middelen in het SRF niet toereikend
zijn, kan de SRB na voltooiing van de ratificatieprocedure een beroep doen op de gemeenschappelijke
achtervang vanuit het ESM.
Falende banken die niet in resolutie gaan worden afgewikkeld, normaliter met een beroep
op het DGS. In het geval dat een nationaal DGS niet toereikend is, wordt er een beroep
gedaan op de achtervang door de Staat om financiering te verstrekken. Met een Europees
depositoverzekeringsfonds wordt de kans dat er een beroep gedaan wordt op overheden
verder verkleind, omdat er met een gezamenlijk fonds door mutualisatie veel meer middelen
beschikbaar zijn. Aangezien het betalen van heffingen voor zowel het SRF als het DGS
wettelijk verplicht is, zullen alle banken aan deze verantwoordelijkheid moeten voldoen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of banken in Nederland niet ook brandschoon
zouden moeten zijn, bijvoorbeeld ten aan zien van corruptie en witwassen, voordat
Nederland zou kunnen meedoen aan een eventueel EDIS.
Depositogarantiestelsels zijn in het leven geroepen om bankruns te voorkomen en spaarders te beschermen. Met een depositogarantie wordt de prikkel
voor depositohouders ingeperkt om middelen op te nemen bij twijfel over de kredietwaardigheid
van een bank. Dit draagt bij aan de stabiliteit van het systeem als geheel. Om deze
reden dragen alle banken in de EU verplicht bij aan het DGS. Ik vind het tegengaan
van corruptie en witwassen eveneens van groot maatschappelijk belang, maar ben van
mening dat we daarvoor andere instrumenten hebben.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga en reactie van de bewindspersoon
De leden van de Groep Van Haga hebben naar aanleiding van de geannoteerde agenda voor
de extra Eurogroepvergadering over de bankenunie de volgende vragen.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de meer gedetailleerde uitwerking van de
voorstellen op de verschillende werkstromen?
De PEG zal tijdens de komende Eurogroep een toelichting geven op het werkplan. In
het verslag van de Eurogroep zal ik uw Kamer informeren over deze toelichting. Naar
verwachting wordt er in de Eurogroep van 14 juni nogmaals gesproken over het werkplan.
Voorafgaand aan deze bespreking in de Eurogroep wordt uw Kamer wederom door middel
van een geannoteerde agenda geïnformeerd over de agenda van de Eurogroep, waarbij
ik ook weer zal ingaan op de Nederlandse inzet.
Hoe beoordeelt de Minister de uitruil tussen risicodeling en risicoreductie in de
voorliggende voorstellen?
In het voorstel is te zien dat de PEG een werkplan probeert samen te stellen waarbij
voor iedere lidstaat een balans tussen «zoet en zuur» gevonden wordt. Zoals aangegeven
in de geannoteerde agenda, vind ik dat de stappen die genomen worden proportioneel
dienen te zijn. Ik zie in de twee-fasen benadering die de PEG kiest dat hij dat uitgangspunt
als basis heeft voor het werkplan. In het voorstel zal in de eerste fase maar beperkt
sprake zijn van risicodeling. Er vindt immers geen verliesdeling tussen banken plaats.
In de tweede fase is er wel sprake van verliesdeling, doordat binnen het voorstel
voor het Europese depositoverzekeringsfonds sprake is van terugbetaling door banken
in de hele bankenunie. Ik zal me in de komende Eurogroep inzetten om verdere risicoreductie
in het werkplan op te laten nemen, en benadrukken dat ik het van belang vind dat het
crisisraamwerk consistenter wordt toegepast.
Is naar oordeel van de Minister sprake van risicoreductie bij het voorstel om tot
meer transparantie te komen over de blootstellingen aan nationale staatsobligaties?
Het aanhouden van staatsobligaties is voor banken niet vrij van risico’s. Ik verwacht
dat meer transparantie marktpartijen in staat stelt deze risico’s bij banken beter
te monitoren. Met transparantie kunnen aandeelhouders en verschaffers van vreemd vermogen
banken onder druk zetten om risicovollere staatsobligaties te diversifiëren, als zij
vrezen dat de waarde van hun belegging in gevaar kan komen bij een waardevermindering
van deze staatsobligaties.
Kan de Minister toelichten hoe de afweging tussen de verschillende werkstromen tot
stand komt in de onderhandelingen?
Tussen de vier werkstromen zitten inhoudelijke dwarsverbanden. De herziening van het
crisisraamwerk voor falende banken (CMDI) bepaalt voor welke doeleinden en onder welke
voorwaarden middelen uit het DGS (en dus EDIS) gebruikt kunnen worden. Ook de discussie
over de behandeling van staatsobligaties op bankbalansen (RTSE) wordt gekoppeld aan
de discussie over EDIS. Dit omdat verschillende lidstaten, zoals Nederland, benadrukken
dat eerst risico’s op bankbalansen moeten worden verminderd voordat verdere risico’s
(via een EDIS) kunnen worden gedeeld. Als laatste heeft ook de discussie over de omgang
met grensoverschrijdende banken (home-host) een relatie met de discussies omtrent
EDIS. Één van doelen van de bankenunie is ook om het mogelijk te maken voor Europese
banken om concurrerender en efficiënter grensoverschrijdend te werken. Hiervoor moet
mogelijk gemaakt worden dat kapitaal en liquiditeit vrij kunnen stromen binnen de
bankenunie. Dit zou echter kunnen betekenen dat nationale DGF’s (en dus de lokale
bankensector) een groter risico lopen om in te moeten staan voor de deposanten van
buitenlandse banken. Een EDIS kan hiervoor een oplossing zijn.
Welke werkstroom heeft prioriteit voor het kabinet en welke werkstroom niet?
De Nederlandse prioriteiten liggen voornamelijk op het versterken van het crisisraamwerk
voor banken (CMDI) en de aanpak van de risico’s van staatsobligaties op bankbalansen
(RTSE). Op de werkstroom over de omgang met grensoverschrijdende banken is Nederland
doorgaans minder uitgesproken.
Kan de Minister inzicht geven in het krachtenveld?
Lidstaten hebben fundamenteel verschillende bankensectoren en hebben mede als gevolg
daarvan andere invalshoeken en prioriteiten bij de vier werkstromen. Op het gebied
van CMDI staan lidstaten met verhoudingsgewijs meer zwakke banken, die de flexibiliteit
koesteren die het huidige raamwerk biedt, tegenover lidstaten die meer baat hebben
bij een sterkere interne markt en daarom meer harmonisatie voorstaan. Lidstaten met
eigen institutionele beschermingsprogramma’s zijn het meest terughoudend om over te
gaan op een Europees depositogarantiestelsel. Op gebied van RTSE zijn met name lidstaten
met lagere staatsschulden voorstander van prudentiële behandeling van staatsobligaties,
terwijl lidstaten met hogere staatsschulden hier op tegen zijn omdat ze vrezen dat
dit leidt tot hogere
financieringslasten. Als laatste is er de discussie over grensoverschrijdende banken.
In deze discussie willen zogenoemde homelanden – landen met hoofdkantoren van grote,
grensoverschrijdend opererende banken – dat kapitaal- en liquiditeit vrij kunnen stromen
binnen de bankenunie. Hostlanden – landen waarvan de bankensector wordt gedomineerd
door dochters van buitenlandse banken – willen sterke garanties dat nationale DGS’s
daardoor geen groter risico lopen en de lokale financiële stabiliteit wordt gewaarborgd.
Voorts vragen de leden van de Groep Van Haga de Minister of de deadline om tot een
werkplan te komen voor de Eurotop van juni haalbaar is. Wat voorziet de Minister indien
blijkt dat het wederom niet mogelijk is om tot een akkoord te komen?
De PEG streeft naar een akkoord op het werkplan in de zomer. Zoals ik in debat met
uw Kamer eerder heb aangegeven, zal het niet eenvoudig zijn om een compromis te bereiken.
Ik denk dat het te vroeg is om het te hebben over de vraag wat te doen, als blijkt
dat het niet mogelijk is om een akkoord te bereiken.
Tot slot vragen de leden van de Groep Van hoe de Minister denkt te voorkomen dat Nederland
indirect via een verdere ontwikkeling van de bankenunie een transferunie ingezogen
wordt. Zou de lijn die Nederland daarin aanneemt niet eerst via een debat in de Kamer
moeten worden afgestemd?
Zoals ik in de geannoteerde agenda aangegeven heb, is Nederland voorstander van voortgang
op de bankenunie. Voortgang kan bijdragen aan het vergroten van de financiële stabiliteit,
het doorbreken van de negatieve wisselwerking tussen banken en overheden en kan het
belastingbetalers en spaarders beter beschermen. Aan voortgang op de bankenunie zijn
wel voorwaarden verbonden. Risico’s op bankbalansen moeten worden verkleind om verdere
stappen te kunnen nemen op risicodeling. Stappen die worden gezet dienen proportioneel
te zijn, met een goede balans tussen risicodeling en risicoreductie. Daarvoor dienen
deze besprekingen in de Eurogroep.
De PEG zal tijdens de komende Eurogroep een toelichting geven op het werkplan. In
het verslag van de Eurogroep, zoals gebruikelijk, zal ik uw Kamer informeren over
deze bespreking. Naar verwachting wordt er in de Eurogroep van 14 juni nogmaals gesproken
over het werkplan. Voorafgaand aan deze bespreking in de Eurogroep wordt uw Kamer
wederom door middel van een geannoteerde agenda geïnformeerd over de agenda van de
Eurogroep, waarbij ik ook weer zal ingaan op de Nederlandse inzet. Daarnaast vraagt
uw Kamer voor elke Eurogroep doorgaans een commissiedebat of schriftelijk overleg
aan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier